direct naar inhoud van Regels
Plan: Blokhoeve Zuidwest
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0356.BPBH2015HER002-VA03

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

Het bestemmingsplan Blokhoeve Zuidwest met identificatienummer NL.IMRO.0356.BPBH2015HER002-VA03 van de gemeente Nieuwegein.

1.2 bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aan-/uitbouw:

Een bijbehorend bouwwerk als omschreven in artikel 1 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw, dat architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en daaraan functioneel is verbonden.

1.4 aanduiding:

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar, ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens:

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 archeologisch onderzoek:

Werkzaamheden naar het bodemarchief die ten behoeve van de archeologische monumentenzorg worden uitgevoerd volgens de eisen zoals gesteld in de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).

1.7 archeologisch monument:

Een aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.8 archeologische verwachting:

Waarden waarvan de aanwezigheid in de bodem aannemelijk is of vermoed wordt.

1.9 archeologische waarde:

Waarden waarvan de aanwezigheid bekend is in de vorm van fysieke overblijfselen in de bodem.

1.10 archeologisch rapport:

Rapportage waarin de archeologische waarde van het terrein waarop de aanvraag betrekking heeft wordt vastgesteld, die naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders voldoet aan de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.

1.11 bebouwing:

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.12 bedrijf:

Een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen.

1.13 bedrijfs- of dienstwoning:

Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.

1.14 begane grond:

De vloer van een op maaiveld, of nagenoeg op maaiveld, gesitueerde bouwlaag van een gebouw.

1.15 bestaand:
  • Bij bebouwing: bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
  • Bij gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen.
1.16 bestemmingsgrens:

De grens van een bestemmingsvlak.

1.17 bestemmingsvlak:

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.18 bijgebouw:

Een bijbehorend bouwwerk, als omschreven in artikel 1 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw en dat functioneel en bouwkundig ondergeschikt is aan en vrijstaat van dat (hoofd)gebouw.

1.19 bouwen:

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.20 bouwgrens:

De grens van een bouwvlak.

1.21 bouwlaag:

Een gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.22 bouwperceel:

Een aaneengesloten stuk grond, waarop, ingevolge de regels, een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.23 bouwperceelgrens:

De grens van een bouwperceel.

1.24 bouwvlak:

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.25 bouwwerk:

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect, met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.26 dak:

Iedere bovenbeëindiging van een bouwwerk.

1.27 detailhandel:

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), het verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkt.

1.28 dienstverlening:

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder belwinkel en internetcafé.

1.29 erf:

De oppervlakte van het bouwperceel uitgezonderd de oppervlakte van het hoofdgebouw.

1.30 erker:

Een hoek- of rondvorming uitgebouwd deel van een hoofdgebouw; bouwkundig bestaande uit een 'lichte' constructie met een overwegend transparante uitstraling.

1.31 evenementen:

Grootschalige, periodieke en/of meerdaagse manifestaties, zoals sportmanifestaties, concerten, bijeenkomsten, voorstellingen, shows, tentoonstellingen, thematische markten.

1.32 functie:

Doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan, is toegestaan.

1.33 gebiedsontsluitingsweg:

Een weg waarop zowel de stromen als de uitwisseling kan plaatsvinden; het is de verbindende schakel tussen erftoegangswegen en stroomwegen.

1.34 gebouw:

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.35 geluidwerende voorziening

een geluidsreducerende constructie of bouwwerk.

1.36 gevelrooilijn:

De lijn, die aansluit aan de ligging van de gevels van de hoofdgebouwen en evenwijdig aan de weg loopt.

1.37 hobbymatig houden van dieren:

het houden van een beperkt aantal dieren voor hobbymatig gebruik, zonder winstoogmerk;

1.38 hoofdgebouw:

Een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken.

1.39 horeca:

Het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf, waaronder bed & breakfast, discotheek, feestzaal en partyboerderij.

1.40 inrichting die in belangrijke mate geluidhinder kan veroorzaken:

Een inrichting zoals bedoeld in artikel 41, lid 3 van de Wet geluidhinder c.q. onderdeel D van bijlage I van het Besluit omgevingsrecht.

1.41 kantoor:

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.42 nutsvoorzieningen:

Voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie.

1.43 onderbouw:

Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 meter boven het aansluitend afgewerkte maaiveld is gelegen.

1.44 overkapping:

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, omsloten door ten hoogste één wand en voorzien van een gesloten dak.

1.45 peil:
  • a. Voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang.
  • b. In andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld.
  • c. Indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil).
1.46 risicovolle inrichting:

Inrichting als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.47 seksinrichting:

De voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht.

1.48 standplaats:

Het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

1.49 uitbouw:

Een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.50 woning:

Een (zelfstandig gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand:

tussen die grens en enig punt van een gebouw of ander bouwwerk, geen gebouw zijnde, tot een bouwperceel- of bestemmingsgrens wordt gemeten, waar die afstand het kortst is.

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Gemengd

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. congres- en evenementencentra, beurs-, tentoonstellings- en vergaderruimten, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'congrescentrum';
  • b. voorzieningen op het gebied van cultuur en ontspanning en sportvoorzieningen, voor zover opgenomen in Bijlage 2 Staat van Voorzieningen;
  • c. ondergeschikte (niet-zelfstandige) horeca-activiteiten tot maximaal categorie 2 van de Staat van Horeca-activiteiten;
  • d. ondergeschikte (niet-zelfstandige) kantooractiviteiten;

Ten dienste van en in verband met deze bestemming zijn toegelaten:

  • e. gebouwen;
  • f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • g. geluidwerende voorzieningen;
  • h. bijbehorende voorzieningen zoals verkeers- en verblijfsgebieden, parkeervoorzieningen en groenvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' opgenomen maximale bouwhoogte;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder a zijn aan- en uitbouwen en bijgebouwen buiten het bouwvlak toegestaan tot een maximale oppervlakte van 60 m2 per bouwvlak;
  • d. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  • e. het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen is slechts toegestaan indien is voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor auto's overeenkomstig de Nota Parkeernormen 2011-2015 van de gemeente Nieuwegein, met dien verstande dat als binnen de planperiode van het bestemmingsplan nieuwe gemeentelijke parkeernormen worden vastgesteld door de gemeenteraad deze nieuwe normen van toepassing zijn.
3.2.2 Bouwwerken geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel maximaal 1 meter mag bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 10 meter bedragen.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van aan- en bijgebouwen, met het oog op:

  • het ruimtelijk beeld;
  • de verkeersveiligheid.
3.4 Specifieke gebruiksregels
  • a. Het gebruik van gronden en bouwwerken ten dienste van inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken en risicovolle inrichtingen, is niet toegestaan.
  • b. Opslag buiten een bouwvlak is uitsluitend toegestaan achter de voorgevelrooilijn.
  • c. Bedrijfswoningen zijn niet toegestaan.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
  • a. Het bevoegd gezag kan in afwijking van het bepaalde in lid 3.1 onder b een omgevingsvergunning verlenen voor het toestaan van voorzieningen die niet zijn genoemd in Bijlage 2 Staat van Voorzieningen, maar die naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van aangrenzende (woon)gebieden wat betreft geur, stof, geluid en gevaar met de in categorie 1 en 2 genoemde voorzieningen kunnen worden gelijkgesteld.

Artikel 4 Horeca

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met categorie 1' voor horecabedrijven uit ten hoogste categorie 1 van de Staat van Horeca-activiteiten;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met categorie 3' voor horecabedrijven uit ten hoogste categorie 3 van de Staat van Horeca-activiteiten;
  • c. terrassen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'terras';
  • d. het hobbymatig houden van dieren;
  • e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

Ten dienste van en in verband met deze bestemming zijn toegelaten:

  • f. gebouwen;
  • g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • h. bijbehorende voorzieningen, zoals erven, paden, parkeervoorzieningen en groenvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de goot- en bouwhoogte van gebouwen bedraagt niet meer dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' aangegeven hoogten;
  • c. de bouwhoogte van een overkapping mag niet meer dan 6 meter bedragen;
  • d. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' zijn bijgebouwen en aan- en uitbouwen toegestaan, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte niet meer mag bedragen dan 800 m² en de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4 meter;
  • e. het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen is slechts toegestaan indien is voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor auto's overeenkomstig de Nota Parkeernormen 2011-2015 van de gemeente Nieuwegein, met dien verstande dat als binnen de planperiode van het bestemmingsplan nieuwe gemeentelijke parkeernormen worden vastgesteld door de gemeenteraad deze nieuwe normen van toepassing zijn.
4.2.2 Bouwwerken geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 2 meter bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg en/of het water gekeerde gevel ten hoogste 1 meter mag bedragen;
  • b. de bouwhoogte van reclame-uitingen en (overige) palen en masten mag maximaal 10 meter bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen.
4.3 Specifieke gebruiksregels
  • a. Het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel is niet toegestaan.
  • b. Het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting is niet toegestaan.
  • c. Horecabedrijven die niet in de Staat van Horeca-activiteiten zijn genoemd, zijn toegestaan, voor zover het betrokken horecabedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of de bijzondere maatgevende milieuaspecten) geacht kan worden te behoren tot de categorieën 1 en 2 van de Staat van Horeca-activiteiten.

4.3.1 Voorwaardelijke verplichting watercompensatie

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het in gebruik laten nemen van de gronden en bouwwerken zonder dat is voorzien in de aanleg en instandhouding van open water waarbij:

  • Het oppervlak open water dient minimaal gelijk te zijn aan het oppervlak te dempen water;
  • Het open water dient te grenzen aan de bestemming Water.

Een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 sub a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, voor het bouwen van gebouwen ter plaatse wordt slechts verleend als bij de aanvraag wordt aangetoond dat de watercompensatie met de bouw wordt uitgevoerd en in stand wordt gelaten.

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. waterberging;
  • b. waterhuishouding;
  • c. waterlopen en waterpartijen;
  • d. infiltratievoorzieningen;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'terras' tevens voor een vlonderterras ten behoeve van een horeca-inrichting van categorie 1;
  • f. kunstobjecten;
  • g. steigers en vlonders;
  • h. taluds, oevers en onderhoudsstroken.
5.2 Bouwregels
5.2.1

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

5.2.2

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan voor de waterwegaanduiding en -geleiding, bedraagt maximaal:

a. voor masten:   12 meter  
b. voor een kunstobject:   6 meter  
c. voor overige bouwwerken:   3 meter  

Artikel 6 Leiding - Hoogspanningsverbinding

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' bestemde gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een hoogspanningsverbinding.

Ten dienste van en in verband met deze bestemming zijn toegelaten:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
6.2 Bouwregels

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de hoogspanningsverbinding, ten hoogste 35 meter bedragen.

6.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 6.1 ten behoeve van bebouwing als toegestaan ingevolge de overige bestemmingen van deze gronden, mits:

  • geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;
  • vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende hoogspanningsverbinding.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Verbod zonder aanlegomgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van hoogopgaande beplantingen en/of bomen;
  • b. het veranderen van de maaiveldhoogte of het (grond)waterpeil met meer dan 0,5 meter;
  • c. het afgraven of anderszins roeren roeren van gronden, dieper dan 0,5 meter, binnen een afstand van 10 meter van een hoogspanningsmast;
  • d. het opslaan van materialen of stoffen die onder bepaalde omstandigheden gevaar van brand of explosie kunnen opleveren;
  • e. het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties of apparatuur, hoger dan 2,5 meter;
  • f. het aanleggen van oppervlakteverhardingen;
  • g. het aanleggen van kabels en leidingen.
    • 1.
6.4.2 Uitzondering op het verbod

Het verbod als bedoeld in lid 6.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

6.4.3 Voorwaarden voor een aanlegomgevingsvergunning

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 6.4.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:

  • a. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 1

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en het behoud van terreinen van zeer hoge archeologische waarde.

Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere, op deze gronden voorkomende bestemming(en) dient de aanvrager van de omgevingsvergunning voor bouwwerken waarvoor graaf- en of heiwerkzaamheden plaatsvinden dieper dan 30 centimeter beneden maaiveld, een rapport te overleggen waarin:

  • a. de aanwezigheid van archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
7.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

Indien uit het in lid 7.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen of kunnen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
7.2.3 Uitzonderingen

Het bepaalde in dit lid onder 7.2.1 en 7.2.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:

  • a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij geheel gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.3.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. grondwerkzaamheden dieper dan 30 cm, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, het aanleggen van drainage en het ophogen van de bodem;
  • b. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • c. het aanleggen van een bos of boomgaard of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • d. het aanleggen van ondergrondse transport- en energiekabels, telecommunicatie- of andere leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
7.3.2 Uitzondering

Het verbod in lid 7.3.1 is niet van toepassing, indien de werken:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud, vervanging en beheer;
  • b. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • d. ten dienste van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie.
7.3.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan pas worden verleend:

  • a. indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden;
  • b. nadat door de aanvrager een rapport is overgelegd waarin:
    • 1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
    • 2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
  • c. nadat ter beoordeling van het archeologisch rapport advies is ingewonnen bij een ter zake deskundige.
7.3.4 Voorwaarden omgevingsvergunning

Indien uit het in lid 7.3.3 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
7.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen door:

  • a. de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische resten (meer) aanwezig zijn;
  • b. de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' aan gronden toe te kennen indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van bedoelde medebestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

Artikel 8 Waarde - Archeologie 2

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en het behoud van een archeologisch waardevol verwachtingsgebied met een hoge archeologische verwachtingswaarde.

8.2 Bouwregels
8.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere, op deze gronden voorkomende bestemming(en) dient de aanvrager van de omgevingsvergunning voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m² en waarvoor graaf- en of heiwerkzaamheden plaatsvinden dieper dan 30 centimeter beneden maaiveld, een rapport te overleggen waarin:

  • a. de aanwezigheid van archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
8.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

Indien uit het in lid 8.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen of kunnen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
8.2.3 Uitzonderingen

Het bepaalde in dit lid onder 8.2.1 en 8.2.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:

  • a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij geheel gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.3.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. grondwerkzaamheden dieper dan 30 cm en met een oppervlakte van meer dan 100 m², waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, het aanleggen van drainage en het ophogen van de bodem;
  • b. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • c. het aanleggen van een bos of boomgaard of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • d. het aanleggen van ondergrondse transport- en energiekabels, telecommunicatie- of andere leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
8.3.2 Uitzondering

Het verbod in lid 8.3.1 is niet van toepassing, indien de werken:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud, vervanging en beheer;
  • b. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • d. ten dienste van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie.
8.3.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan pas worden verleend

  • a. indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden;
  • b. nadat door de aanvrager een rapport is overgelegd waarin:
    • 1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
    • 2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd;
  • c. nadat ter beoordeling van het archeologisch rapport advies is ingewonnen bij een ter zake deskundige.
8.3.4 Voorwaarden omgevingsvergunning

Indien uit het in lid 8.3.3 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
8.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen door:

  • a. de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische resten (meer) aanwezig zijn;
  • b. de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' aan gronden toe te kennen indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van bedoelde medebestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

Artikel 9 Waarde - Cultuurhistorie

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  • a. Bescherming en behoud van aanwezige cultuurhistorische waarden, bestaande uit:
    • 1. de oude erfvorm in de stedelijke structuur;
    • 2. het agrarische karakter van de bebouwing;
    • 3. de historische bebouwingsrichting;
    • 4. de aanwezige structuur van weteringen en sloten (langs wegen);
  • b. Ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' tevens voor instandhouding van de karakteristieke hoofdvorm van gebouwen waaronder begrepen kapvorm, hoogtematen en gevelindeling.
9.2 Bouwregels
9.2.1 Algemeen

Op de voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden mag slechts worden gebouwd in overeenstemming met de cultuurhistorische waarden zoals omschreven onder 9.1.

9.2.2 Karakteristieke gebouwen

In aanvulling op het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemmingen gelden voor het bouwen van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' binnen het bouwvlak de volgende regels:

  • a. De goothoogte en bouwhoogte van bouwwerken mogen niet meer bedragen dan de op het tijdstip van het rechtskracht verkrijgen van het plan bestaande goothoogte en bouwhoogte;
  • b. De kapvorm, -helling en -richting zoals aanwezig op het tijdstip van het rechtskracht verkrijgen van het plan mogen niet worden gewijzigd;
  • c. de gevellijnen van gebouwen zoals die aanwezig zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan mogen niet worden gewijzigd.
9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.3.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' zonder een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het dempen van sloten;
  • b. het aanleggen van duikers in sloten ten behoeve van ontsluitingswegen of -paden.
9.3.2 Uitzonderingen op het verbod

Het verbod in sublid 9.3.1is niet van toepassing, indien de werken of werkzaamheden:

  • a. Betrekking hebben op normaal onderhoud, vervanging en beheer;
  • b. Mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
  • c. Reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan.
9.3.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning als bedoeld in sublid 9.3.1 kan pas worden verleend:

  • a. Indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische waarden van de gronden of cultuurhistorische waardevolle objecten op deze gronden;
  • b. Nadat door de aanvrager een cultuurhistorisch/bouwhistorisch onderzoek is overgelegd waaruit blijkt dat de cultuurhistorische of bouwhistorische waarden niet op onaanvaardbare wijze worden verstoord en waarin in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de cultuurhistorische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd;
  • c. Nadat ter beoordeling van het rapport advies is ingewonnen bij een ter zake deskundige;
  • d. Nadat over het verzoek om omgevingsvergunning de gemeentelijke monumentencommissie om advies is gevraagd.
9.3.4 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

Indien uit het in sublid 9.3.3 genoemde rapport blijkt dat de cultuurhistorische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen een of meer van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:

  • a. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de cultuurhistorische waarden kunnen worden behouden;
  • b. De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot mogelijke verstoring van cultuurhistorische waarden, te laten begeleiden door een ter zake deskundige.
9.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
9.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning
  • a. Het is verboden om op of in de voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek', zonder een omgevingsvergunning bouwwerken geheel of gedeeltelijk te slopen, waaronder begrepen het aantasten of vernietigen van cultuurhistorische elementen van dominante, beeldbepalend/kenmerkend cultuurhistorische waardevolle bouwwerken;
  • b. Over het verzoek om een omgevingsvergunning dient de gemeentelijke monumentencommissie om advies te worden gevraagd.
9.4.2 Uitzonderingen op het verbod

Het verbod als bedoeld in sublid 9.3.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. Normaal beheer en onderhoud betreffen;
  • b. Reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
  • c. Reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.
9.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken of werkzaamheden als bedoeld in sublid 9.3.1, zijn slechts toelaatbaar, indien:

  • a. Geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke hoofdvorm van de betreffende bouwwerken;
  • b. De karakteristieke hoofdvorm van de betreffende bouwwerken niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen van de betreffende bouwwerken kan worden hersteld;
  • c. De karakteristieke hoofdvorm van de betreffende bouwwerken in redelijkheid niet kan worden gehandhaafd;
  • d. Het delen van de betreffende bouwwerken betreft, die op zich niet als karakteristiek kunnen worden aangemerkt, en door sloop daarvan geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke hoofdvorm;
  • e. Vooraf vaststaat dat na sloop nieuwbouw plaatsvindt binnen het oorspronkelijke bouwvlak en met de oorspronkelijke goothoogte, bouwhoogte en nokrichting;

9.4.4 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, met toepassing van de procedureregels in Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, ten behoeve van de instandhouding en versterking van de stedenbouwkundige kwaliteit en cultuurhistorische waarden nadere eisen stellen aan:

  • de situering, de afmetingen, de vormgeving, de kaprichting, de kaphelling en de kapvorm van hoofd- en bijgebouwen;
  • de situering en afmetingen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde zoals erfafscheidingen;
  • de gevelindeling van hoofdgebouwen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene bouwregels

11.1 Bestaande maten

Met betrekking tot bestaande maten gelden de volgende regels:

  • a. de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als maximaal toelaatbaar worden aangehouden;
  • b. de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
  • c. in geval van herbouw is het onder a en b uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
11.2 Overschrijding bouwgrenzen

De bouw-, aanduidings- en bestemmingsgrenzen mogen in afwijking van de bestemmingsregels worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 meter bedraagt;
  • b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 meter bedraagt;
  • c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 meter bedraagt.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

12.1 Afwijking van de bouwregels

Het bevoegd gezag is bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van de planregels, indien het betreft:

  • a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot maximaal 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  • c. de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • d. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 meter;
  • e. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen zoals schoorstenen, luchtkokers en lichtkappen, mits:
    • 1. de maximale oppervlakte van de vergroting maximaal 10% van het betreffende bouwvlak zal bedragen;
    • 2. de hoogte maximaal 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw zal bedragen;
  • f. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte op het dakvlak ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals liftschachten en installaties, mits:
    • 1. de maximale oppervlakte van de vergroting maximaal 10% van het betreffende dakvlak zal bedragen;
    • 2. de maximale bouwhoogte 3,5 meter zal bedragen.
12.2 Voorwaarde

Een vergunning voor een afwijking zoals beschreven in lid 12.1 wordt naast de vereisten die in die leden worden genoemd niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 13 Algemene gebruiksregels

13.1 Parkeren
  • a. In het geval van nieuwbouw of functiewijziging waarbij de parkeerbehoefte toeneemt, dient op eigen terrein te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor auto's overeenkomstig de Nota Parkeernormen 2011-2015 van de gemeente Nieuwegein, met dien verstande dat als binnen de planperiode van het bestemmingsplan nieuwe gemeentelijke parkeernormen worden vastgesteld door de gemeenteraad deze nieuwe normen van toepassing zijn.
  • b. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sub a, indien:
    • 1. aanpassing van het bouwplan om alsnog te kunnen voorzien in voldoende parkeerruimte op eigen terrein redelijkerwijs niet kan worden verlangd; en
    • 2. op een andere wijze is of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid om de toename van de parkeerbehoefte op te vangen.

Artikel 14 Algemene wijzigingsregels

14.1 Afwijken bestemmingsgrens

Burgemeester en wethouders zijn, met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening,

bevoegd het plan te wijzigen voor het in geringe mate, doch met niet meer dan 10 m afwijken van een bestemmingsgrens, indien en voorzover dit noodzakelijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen.

Artikel 15 Overige regels

15.1 Voorrangsregeling dubbelbestemming

Indien en voor zover dubbelbestemmingen samenvallen gelden:

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 16 Overgangsrecht

16.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 16.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • c. Lid 16.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
16.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 16.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het lid 16.2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Lid 16.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 17 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Blokhoeve Zuidwest.