direct naar inhoud van Regels
Plan: Chw bestemmingsplan Geiserlaan
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0355.ChwBPGeiserlaan-VS01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Chw bestemmingsplan Geiserlaan met identificatienummer NL.IMRO.0355.ChwBPGeiserlaan-VS01 van de gemeente Zeist.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waar gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan- en uitbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd bijbehorend bouwwerk dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.6 aan-huis-gebonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en voor zover deze beroepen een ruimtelijke uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.7 achtererfgebied

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.

1.8 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.9 bebouwingsgebied

achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw

1.10 BENG

de energieprestatie van bijna energieneutrale gebouwen die per 1 januari 2020 verplicht is bij een aanvraag omgevingsvergunning voor nieuwbouw. Indien gedurende de planperiode de BENG indicatoren voor nieuwbouw wijzigen dan wordt rekening gehouden met deze wijziging.

1.11 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.12 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.13 bevoegd gezag

het bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.14 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.15 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor functies uit de bestemmingsomschrijving geschikt of geschikt te maken is.

1.16 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.17 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.18 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.19 bijbehorend bouwwerk

de uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.20 bijgebouw

een vrijstaand bijbehorend bouwwerk dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.21 EPC

Energie Prestatie Coëfficiënt zoals bedoeld in NEN 7120. Indien gedurende de planperiode de EPC eisen voor nieuwbouw wijzigen dan wordt rekening gehouden met deze wijziging.

1.22 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.23 geliberaliseerde woning voor middenhuur

huurwoning met een aanvangshuurprijs van ten minste het bedrag, bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a van de Wet op de huurtoeslag en met als maximum aanvangshuurprijs het maximum van de huurprijs voor middeldure woningen, zoals bepaald in de Woonvisie 2016 (pagina 10) of een door de onze raad vastgestelde opvolger hiervan. Aanvullend gelden daarbij de volgende voorwaarden:

  • 1. De 1e huurverhoging vindt minimaal 1 jaar na oplevering plaats;
  • 2. De maximale huurverhoging per jaar bedraagt: 2% plus de jaarlijkse inflatie en;
  • 3. De middeldure huurwoningen op zijn vroegst 15 jaar na de start van de verhuur worden verkocht.
1.24 GPR score

een score die kan variëren van 0 t/m 10 en die wordt bereikt met behulp van het programma GPR gebouw. De score wordt behaald bij toetsing van een aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen en geeft inzicht in de duurzaamheid van een plan op basis van vijf verschillende thema's: energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde. Indien gedurende de planperiode een nieuwe versie van het programma wordt gelanceerd wordt rekening gehouden met deze wijziging.

1.25 hoofdgebouw

een gebouw of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.26 maatgevende bui

een bui die volgens de reeksen een herhalingstijd van 10 jaar heeft en opgevangen kan worden in de daartoe bedoelde voorzieningen zoals een wadi of riool. Indien de definitie van maatgevende bui in het gemeentelijke beleid wordt aangepast dan wordt rekening gehouden met deze beleidswijziging.

1.27 nul-op-de meter woning

een woning die op jaarbasis evenveel energie opwekt als er wordt gebruikt onder standaard klimaatcondities zoals die gelden in Nederland en bij gemiddeld gebruik van de woning, zoals vastgelegd in de ontwerpuitgangspunten en onderbouwd door Nederlandse normen.

1.28 openbaar toegankelijk gebied

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar vaarwater en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.

1.29 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen gebouw zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.30 peil
  • a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  • b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
1.31 sociale huurwoning

een huurwoning met een aanvangshuurprijs onder de grens als bedoeld in artikel 13 lid 1 onder a van de Wet op de huurtoeslag, waarbij de instandhouding voor de in de Regionale Huisvestingverordening 2015, gemeente Zeist, of de opvolger hiervan, omschreven doelgroep voor onbepaalde tijd na ingebruikname is verzekerd.

1.32 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.33 voorgevelrooilijn

de lijn die horizontaal loopt door het buitenwerks vlak van de voorgevel, tot aan de perceelsgrenzen.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 breedte, lengte en diepte van een gebouw

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.

2.4 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.5 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Verkeer

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen met ten hoogste 2 x 1 doorgaande rijstrook, alsmede opstelstroken, busstroken, voet- en fietspaden;
  • b. overkragende balkons voor de op de naastgelegen gronden gelegen hoofdgebouwen;
  • c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, groen, kunstwerken, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, reclame-uitingen en water.
3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de wegaanduiding of de verlichting, bedraagt ten hoogste 3 m;
  • c. de diepte van overkragende balkons aan hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste 3 m.

Artikel 4 Verkeer - Parkeerterrein

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Parkeerterrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een parkeerterrein;
  • b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, nutsvoorzieningen, water en toegangswegen.
4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de wegaanduiding of de verlichting, bedraagt ten hoogste 3 m.

Artikel 5 Woongebied

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. aan-huis-gebonden beroep;
  • c. tuinen en erven;
  • d. verkeersvoorzieningen;
  • e. groen- en speelvoorzieningen;
  • f. ontmoetingsplekken;
  • g. water;
  • h. nutsvoorzieningen;
  • i. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals in- en uitritten, parkeervoorzieningen, fiets- en voetpaden en kunstwerken.
5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

5.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. het aantal woningen bedraagt ten hoogste het met de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven aantal;
  • b. het aantal bouwlagen per woning bedraagt ten hoogste het met de aanduiding 'maximum aantal bouwlagen' aangegeven aantal;
  • c. de maximum bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste 11 m;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' mogen geen hoofdgebouwen worden gebouwd.

5.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken mogen worden gebouwd in het bebouwingsgebied;
  • b. de bouwhoogte van een aan- of uitbouw aan de achter- of zijgevel mag niet meer bedragen dan 0,3 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw;
  • c. de breedte van een aan- of uitbouw aan de zijgevel mag niet meer bedragen dan 2,5 m gerekend vanaf de oorspronkelijke zijgevel van het hoofdgebouw;
  • d. de goothoogte en bouwhoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer bedragen dan 3 m respectievelijk 4,5 m;
  • e. de afstand van een bijbehorend bouwwerk tot het openbaar toegankelijk gebied mag niet minder bedragen dan 1 m;
  • f. de afstand van een bijbehorend bouwwerk vanaf de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw mag niet minder bedragen dan 1 m;
  • g. de oppervlakte van al dan niet met vergunning gebouwde bijbehorende bouwwerken in het bebouwingsgebied bedraagt niet meer dan:
    • 1. in geval van een bebouwingsgebied kleiner dan of gelijk aan 100 m2: 50% van dat bebouwingsgebied;
    • 2. in geval van een bebouwingsgebied groter dan 100 m2 en kleiner dan of gelijk aan 300 m2: 50 m2, vermeerderd met 20% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 100 m2;
    • 3. in geval van een bebouwingsgebied groter dan 300 m2: 90 m2, vermeerderd met 10% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 300 m2, tot een maximum van in totaal 150 m2;
  • h. in afwijking van het bepaalde onder a. geldt dat de bouw van een bijbehorend bouwwerk (in de vorm van erker, veranda en/of luifel) voor de voorgevelrooilijn is toegestaan met dien verstande, dat:
    • 1. de diepte niet meer bedraagt dan 2 m, waarbij ten minste 0,35 m tuindiepte dient te resteren;
    • 2. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 0,30 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van de woning;
    • 3. de breedte niet meer bedraagt dan:
      • indien de breedte van het bestaande raamkozijn wordt benut, de breedte van het bestaande raamkozijn plus de zijwanden van het bijbehorende bouwwerk;
      • van een veranda mag de breedte niet meer bedragen dan de breedte van de voorgevel;
      • in andere gevallen mag de breedte niet meer bedragen dan 5,5 m;
    • 4. er nog geen bijbehorend bouwwerk aan de voorzijde van de woning is gerealiseerd;
    • 5. een bijbehorend bouwwerk kan worden uitgevoerd in een combinatie van een erker met een boven de entree van de woning doorlopende luifel.

5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 1 m;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2 m;
  • c. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 5 m;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt ten hoogste 3 m.

Hoofdstuk 3 Duurzaamheidsregels

Artikel 6 Toepassing duurzaamheidsregels

De regels in artikel 7, 8 en 9 zijn - naast de andere regels in dit plan - van toepassing ter plaatse van de gronden met de gebiedsaanduiding 'overige zone - duurzaamheidsregels'.

Artikel 7 Regels met betrekking tot duurzaam en ecologisch bouwen

7.1 Duurzaamheidsprestatie bouwen
7.1.1 Ambitieniveau duurzaam bouwen

Het plan dient bij te dragen aan de ambities van de gemeente Zeist om in 2030 een klimaat neutrale gemeente zijn. Hieruit volgt dat de woningen even veel energie opwekken dan ze gebruiken (nul-op-de meter woning). Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan een veilige en gezonde leefomgeving en goede omgevingskwaliteit;

7.1.2 Ambitieniveau ecologisch bouwen

Het plan dient bij te dragen aan een levend netwerk van natuur en landschap. Hieruit volgt dat op gevels die een geschikte oriëntatie hebben voorzieningen worden aangebracht voor dieren zoals vleermuizen en vogels.

7.1.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning overeenkomstig de regels in artikel 5 wordt slechts verleend, indien voldaan wordt aan de volgende regels:

  • a. de woning voldoet aan het principe nul-op-de meter woning;
  • b. de woning behaalt een GPR score van tenminste 8.0;
  • c. de aanvraag is doorgerekend op energieverbruiken, uitgedrukt in bijvoorbeeld de EPC of BENG waarden;
  • d. dakoppervlaktes worden benut voor de realisatie van zonnepanelen en/of groene daken met in achtneming van de regels in artikel 9.1;
  • e. voorzieningen voor dieren vleermuizen en vogels worden aangebracht in gevels die daarvoor een geschikte oriëntatie hebben.

7.1.4 Afwijken voorwaarden duurzaam bouwen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.1.3 indien de aanvrager inzichtelijk maakt dat duurzaamheidsmaatregelen niet mogelijk zijn, met dien verstande dat:

  • a. technische, financiële of andere redenen worden aangedragen;
  • b. indien financiële redenen worden aangedragen:
    • 1. de aanvrager aantoont dat uitgaande van een periode van 15 jaar, de maandelijkse lasten van de bewoner zullen stijgen of;
    • 2. de voordelen van een lagere energierekening kleiner zijn dan de stijging van de hypothecaire lasten verspreid over 15 jaar;
  • c. de aanvraag omgevingsvergunning is doorgerekend op energieverbruiken, uitgedrukt in bijvoorbeeld de EPC of BENG waarden.

Artikel 8 Regels met betrekking tot gebiedsambitie duurzaamheid

8.1 Duurzaamheidsprestatie gebiedsniveau
8.1.1 Gebiedsambtie duurzaamheid
  • a. Het plan dient bij te dragen aan een veilige en gezonde leefomgeving en goede omgevingskwaliteit. De Geiserhof word een plek rondom een hof waar aangenaam gewoond wordt. Rondom de hof is ruimte voor voldoende speelplek en ontmoeting tussen jong en oud. Het hof met een toegang via een Poortgebouw met appartementen geeft beschutting, sociale veiligheid en cohesie aan de bewoners en de omwonenden. De woningen in de Geiserhof zorgen voor deze bewustwording en stimuleren de bewoners tot een gezonde levensstijl. Daarnaast wordt het woongebied goed ingepast in de omgeving en wordt rekening gehouden met bedrijven in de omgeving.
  • b. Het plan dient bij te dragen aan een levend netwerk van natuur en landschap. Hieruit volgt dat door de inrichting een zo hoog mogelijke biodiversiteit bereikt wordt;
  • c. Het plan dient bij te dragen aan het voorkomen van hittestress.

8.1.2 Voorwaarden voor het gebruik

Het gebruik van de gronden met de bestemming Woongebied is uitsluitend toegestaan indien in het plangebied wordt voldaan aan de volgende regels:

  • a. er wordt voorzien in een veilige doorgang met geluiddempende materialen naar het bedrijventerrein voor vrachtverkeer, bijvoorbeeld door houten bergingen en lage bomen;
  • b. er wordt een positieve bijdrage geleverd aan een groene en gezonde leefomgeving bijvoorbeeld door de aanleg van een voedselbos, groen in zichtlijnen, honden uitlaatveldje, speel- en zitplekken;
  • c. er wordt een positieve bijdrage geleverd aan de biodiversiteit bijvoorbeeld door het gebruik van inheemse plantensoorten, gevelbeplanting en aansluiting bij groenvoorzieningen in de omgeving;
  • d. er wordt een positieve bijdrage geleverd aan de sociale cohesie, veiligheid en beleving door hiermee rekening te houden in de positionering van ramen in woongebouwen waarbij voldoende zicht op het parkeerterrein en de woonhof is;
  • e. afvalstoffen worden gescheiden ingezameld, hergebruikt of gerecycled;
  • f. regenwater wordt dusdanig op eigen terrein benut, geïnfiltreerd of in de bodem afgevoerd via wadi's dat een maatgevende bui kan worden opgevangen.
  • g. om hittestress te voorkomen worden de volgende maatregelen genomen:
    • 1. bij de plaatsing van zitjes rekening houden met de bezonning;
    • 2. blinde muren worden voorzien van gevelbeplanting.

Artikel 9 Overige duurzaamheidsregels

9.1 Zonnepanelen en groene daken

De bouw van zonnepanelen en groene daken wordt gestimuleerd mits wordt voldaan aan de volgende regels:

  • a. indien op een schuin dak: binnen het dakvlak, met dien verstande dat het hoogste punt van zonnepanelen ten hoogste 1 m boven het dakvlak worden geplaatst;
  • b. indien op een plat dak: afstand tot de zijkanten van het dak ten minste gelijk aan hoogte collector of paneel.
9.2 Warmte-koude-opslag
  • a. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor een warmte-koudeopslag te realiseren;
  • b. De omgevingsvergunning kan worden verleend, indien:
    • 1. de voorziening geen beperkingen op levert voor natuur en milieu;
    • 2. de voorziening geen negatieve effecten op levert voor de waterhuishouding of de bodemkwaliteit;
    • 3. de voorziening geen beperkingen op levert voor nabij gelegen voorzieningen.
9.3 Isolatie van gebouwen
  • a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken de in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten en bouwgrenzen ten behoeve van voorzieningen gericht op het isoleren van een gebouw;
  • b. De omgevingsvergunning kan worden verleend, indien:
    • 1. bouwgrenzen niet meer dan 0,3 m worden overschreden;
    • 2. maximum goot- en bouwhoogten niet meer dan 0,5 m worden overschreden;
    • 3. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig wordt aangetast.
9.4 Vernieuwende duurzaamheidsmaatregelen

Een omgevingsvergunning voor vernieuwende maatregelen voor energieopwekking, afvalscheiding of klimaatadaptatie, die ten tijde van het vaststellen van het bestemmingsplan nog niet bekend of bewezen zijn, kan worden verleend, indien:

  • a. aangetoond wordt dat voldaan wordt aan de duurzaamheidsambitie voor bouwen;
  • b. geen negatieve effecten op de gebruiksmogelijkheden van de omliggende percelen optreden.

Hoofdstuk 4 Algemene regels

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene bouwregels

11.1 Onderkeldering van gebouwen

Voor het bouwen onder een gebouw gelden de volgende regels:

  • a. de bouwdiepte mag maximaal 4 meter bedragen;
  • b. de ondergrondse bebouwing of halfverdiepte bebouwing mag uitsluitend onder het gebouw worden gerealiseerd, met uitzondering van ingangspartijen en voorzieningen voor de toetreding van daglicht;
  • c. de bouwhoogte van keermuren ten behoeve van ingangspartijen mag niet meer dan 1.20 meter bedraagt;
  • d. de voorzieningen voor de toetreding van daglicht mogen maximaal 1 meter uit de gevel worden gebouwd.
11.2 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan in de omgevingsvergunning nadere eisen stellen aan de situering en de omvang van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. het woon- en leefklimaat;
  • c. de verkeersveiligheid.

Artikel 12 Algemene aanduidingsregels

12.1 Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied
12.1.1 Omschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' zijn de aangeduide gronden:

  • a. primair mede bestemd voor berging van grondwater en de winning van drinkwater met daarbij behorende voorzieningen en werken;
  • b. secundair bestemd voor de doeleinden als omschreven in andere bestemmingen die deze gronden hebben.

12.1.2 Toegestane bouwwerken

In afwijking van het elders in deze regels bepaalde met betrekking tot het bouwen, mogen op en in de gronden als bedoeld in artikel 12.1, bouwwerken geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de in artikel 12.1.1 aangegeven doeleinden worden gebouwd.

12.1.3 Aanvullende beperkingen andere bestemmingen

Het bouwen en gebruik krachtens andere bestemmingen van de gronden als bedoeld in artikel 12.1.1 mag uitsluitend geschieden voorzover de belangen van het waterwinningebied dat toelaten.

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels

13.1 Maten
  • a. Tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is, kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken van de regels voor afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%; hieronder wordt in ieder geval niet begrepen het maximum aantal toegestane woningen;
  • b. De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 14 Algemene wijzigingsregels

14.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a geldt dat de regels in artikel 5.2.1 onder d onverminderd van toepassing blijven.

Artikel 15 Overige regels

15.1 Woningdifferentiatie
15.1.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen

Een omgevingsvergunning voor het bouwen van woningen wordt slechts verleend, indien binnen het plangebied wordt voldaan aan de volgende woningdifferentiatie:

  • a. minimaal 40% in de categorie sociale huurwoning;
  • b. de overige woningen in de categorie geliberaliseerde woning voor middenhuur;
  • c. voor toewijzing van de woningen binnen de in a genoemde categorie is tevens de Regionale Huisvestingverordening 2015, gemeente Zeist, of de opvolger hiervan, van toepassing.
15.2 Parkeergelegenheid
  • a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, mag niet worden gebouwd wanneer voor dit bouwwerk op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien.
  • b. De omgevingsvergunning voor het bouwen kan alleen worden verleend als wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, zoals opgenomen in de 'Parkeerbeleidsnota Zeist' (d.d. 3 mei 2004). Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, wordt rekening gehouden met deze wijziging.
  • c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien:
    • 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    • 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien.

Met dien verstande dat de omgevingsvergunning voor het afwijken uitsluitend wordt verleend indien de verwachte effecten inzichtelijk zijn gemaakt is aangetoond op welke wijze de hinder voor de directe omgeving geminimaliseerd wordt.

  • d. Gerealiseerde parkeervoorzieningen mogen niet zodanig worden gewijzigd, dat hierdoor niet meer voldoende parkeergelegenheid aanwezig is, zoals opgenomen in de 'Parkeerbeleidsnota Zeist' (d.d. 3 mei 2004). Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, wordt rekening gehouden met deze wijziging.
15.3 Laad- en losruimte
  • a. Indien het beoogde gebruik van een bouwwerk aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen uitsluitend verleend indien aan of in dat bouwwerk dan wel op het onbebouwde terrein bij het bouwwerk wordt voorzien in die behoefte. Deze bepaling geldt niet:
    • 1. voor bestaand gebruik, waarbij de herbouw van een bouwwerk zonder functiewijziging wordt beschouwd als bestaand gebruik;
    • 2. voor zover op andere wijze in de nodige laad- of losruimte wordt voorzien.
  • b. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende laad- en losgelegenheid wordt voorzien:
    • 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    • 2. voor zover op andere wijze in de nodige laad- en losruimte wordt voorzien.
15.4 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 5 Overgangs- en slotregels

Artikel 16 Overgangsrecht

16.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  • b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  • c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
16.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 17 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Chw bestemmingsplan Geiserlaan'.