1.1 Aanleiding
Stichting Het Utrechts Landschap is voornemens boerderij Kouwenhoven aan de Kouwenhovenselaan 1 te Zeist te herontwikkelen. De herontwikkeling van boerderij Kouwenhoven is gebaseerd op een boerenerf waarbij de bestaande opzet zoveel als mogelijk gerespecteerd en versterkt wordt. Hierbij blijft de bestaande waardevolle bebouwing behouden. Binnen de bestaande bebouwing(scontouren) worden twee woningen gerealiseerd, wat een toename van één woning betreft. Op de aangrenzende landbouwgronden is natuurontwikkeling voorzien.
Het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Zuidwest 2018' staat het voorgenomen plan niet toe. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken dient een partiële herziening van het bestemmingsplan opgesteld te worden. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
Op 10 april 2018 heeft het college van de gemeente Zeist positief besloten ten aanzien van een principeverzoek. Daarbij is onder andere als voorwaarde gesteld dat er een landschappelijk inrichtingsplan en een beeldkwaliteitsplan wordt opgesteld. Hierin is voorzien.
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan ligt aan de Kouwenhovenselaan 1 te Zeist (gemeente Zeist). Deze locatie bevindt zich ten zuidwesten van de kern Zeist, in het buitengebied tussen de kernen Bunnik en Zeist. Het plangebied is kadastraal bekend onder gemeente Zeist, sectie G, percelen 1790, 1791 en 1929.
Op de navolgende afbeeldingen zijn de globale ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven.
Globale ligging plangebied (blauwe druppel, bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Globale begrenzing plangebied (rode omkadering, bron: ruimtelijkeplannen.nl)
1.3 Geldend bestemmingsplan
Het plangebied ligt binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan 'Buitengebied Zuidwest 2018'. Dit bestemmingsplan is op 19 februari 2019 vastgesteld door de raad van de gemeente Zeist. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Zuidwest 2018'.

Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Buitengebied Zuidwest 2018' (plangebied is rood omkaderd)
De gronden in het plangebied hebben in het geldende bestemmingsplan de bestemming 'Wonen - Buitengebied'. Binnen het bestemmingsvlak is één woning toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bebouwing', die is opgenomen voor de gronden ter hoogte van de Kouwenhovenselaan, is geen bebouwing toegestaan.
Voor het hele plangebied is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' en de aanduiding 'overige zone - landschapstype slagenlandschap 2' opgenomen. De bijhorende regelingen zien toe op de bescherming van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden en de instandhouding, herstel en ontwikkeling van het slagenlandschap met zijn landschappelijke en cultuurhistorische waarden.
Voor de Kouwenhovenselaan geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie 2'. Deze gronden zijn mede bestemd voor de instandhouding van de cultuurhistorische waarden van gemeentelijke monumentale structuren.
Voor het zuidelijke deel van het plangebied is de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' opgenomen. De gronden zijn mede bestemd voor de bescherming van het intrekgebied en de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater ten behoeve van de drinkwaterwinning.
Het voorgenomen plan betreft de realisatie van twee woningen. Het geldende bestemmingsplan staat slechts één woning toe. Er zijn geen binnenplanse afwijkingsmogelijkheden in het geldende bestemmingsplan opgenomen die toereikend zijn. Om die reden dient een partiële herziening van het bestemmingsplan opgesteld te worden. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin.
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plan beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Hoofdstuk 5 bevat vervolgens een juridische planbeschrijving. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
2.1 Huidige situatie
Stichting Het Utrechts Landschap is eigenaar van boerderij Kouwenhoven, dat gelegen is aan de Kouwenhovenselaan 1 te Zeist. Deze boerderij maakt onderdeel uit van landgoed Niënhof. Eind maart 2015 is de hoevepacht op landgoed Niënhof ontbonden. Vanaf 1798 tot 2015 hebben zeven generaties van de betreffende familie hier hun gemengde agrarische bedrijfsvoering uitgevoerd. Het agrarische bedrijf bestond uit een combinatie van een melkveehouderij, een varkenshouderij, fruitteelt en akkerbouw.
De huidige boerderijplaats (zie navolgende afbeelding) bestaat onder andere uit een woning die in een latere fase is aangebouwd tegen de middelste van drie evenwijdige stallen. Deze stal dateert oorspronkelijk uit 1889, maar is in een latere fase vernieuwd. De noordelijke stal dateert ook uit 1889. Later, in 1913, is ten zuiden van de woning een stal gebouwd. Weer later is aan de noordzijde een moderne stal gerealiseerd, die reeds gesloopt is. Al deze bebouwing bevindt/bevond zich aan de oostzijde van de Kouwenhovenselaan.
Ten westen van de Kouwenhovenselaan bevindt/bevond zich een tweetal schuren, waarvan de meest zuidelijke de oude kapschuur betreft. Deze is uitgevoerd met gepotdekselde wanden en kan samen met de oorspronkelijke stallen als karakteristiek beoordeeld worden. De tweede schuur is reeds gesloopt.
Alle aanwezige bebouwing bestaat uit één bouwlaag met een kap. De bebouwing is gesitueerd rondom een verhard erf en vormt zo één agrarisch ensemble. De oudste stallen en de woning zijn opgetrokken uit baksteen met een pannendak. De moderne stal en aanwezige kapschuren vormen hierop een uitzondering.
Luchtfoto huidige situatie
De navolgende afbeelding geeft een impressie van het plangebied en zijn omgeving in de oorspronkelijke situatie weer.
Impressie plangebied oorspronkelijke situatie
Impressie plangebied huidige situatie
Impressie omgeving plangebied huidige situatie
Landschappelijke en stedenbouwkundige context
Het plangebied maakt onderdeel uit van het buitengebied tussen Bunnik en Zeist. Boerderij Kouwenhoven ligt centraal in dit gebied dat enerzijds wordt gevormd door de Kromme Rijn, de sportterreinen van Bunnik en Golfbaan Kromme Rijn en anderzijds door het agrarische gebied gelegen tussen de Hakswetering, de Koelaan en de wijken Brugakker en Couwenhoven aan de zuidzijde van Zeist.
De Kouwenhovenselaan, die in haar beeld wordt gedomineerd door de aanwezige beuken, maakt onderdeel uit van het cultuurhistorische groene raamwerk en lanenpatroon ((pre)barokke structuur) en loopt aan de noordzijde in de vorm van een zandig karrespoor door tot aan de kern Zeist. Via de Grotelaan is de boerderij te bereiken voor zowel auto- als langzaam verkeer. Vanaf de overige richtingen is de boerderij niet te bereiken via openbare wegen of paden.
Rondom de boerderij is diverse boombeplanting aanwezig. Aan de zuidzijde bevindt zich een oude (verwaarloosde) boomgaard. Ter plaatse van het erf en ten noorden hiervan staan diverse walnootbomen. Aan de oostzijde van het erf bevindt zich een struweel dat de natuurlijk begrenzing vormt met de in onbruik geraakte pruimenbongerd.
2.2 Toekomstige situatie
Omvorming naar natuurgebied
Stichting Het Utrechts Landschap is voornemens de agrarische functie van boerderij Kouwenhoven te beëindigen en de landbouwgronden behorende bij het landgoed, met een omvang van circa 26,5 ha, te herontwikkelen naar natuurgebied. Hiervoor is een natuurinrichtingsplan opgesteld. De navolgende afbeelding geeft dit natuurinrichtingsplan weer. Deze natuurontwikkeling is reeds juridisch-planologisch mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan 'Buitengebied Zuidwest 2018' (zie
toelichting paragraaf 2.2) en maakt geen onderdeel uit van het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan.
Natuurinrichtingsplan landgoed Niënhof (bron: Buro SRO, toekomstig woonerf is wit omkaderd)
Bij het maken van keuzes ten aanzien van de ontwikkelingsrichting en inrichtingsmaatregelen bij de natuurontwikkeling zijn onderstaande factoren leidend geweest:
- Abiotische omstandigheden. De abiotiek (bodem en hydrologie) bepaalt welke natuurdoelen mogelijk zijn.
- Landschap & cultuurhistorie, met name het verkavelingspatroon.
- Provinciale ambities ten aanzien van SNL-beheertypen voor het Kromme Rijngebied. Waar mogelijk is prioriteit gegeven aan beheertypen met een hoge provinciale ambitie.
- Waar bos en houtwallen het landschap kunnen versterken is de oppervlakte gemaximaliseerd.
Het natuurontwikkelingsplan is gericht op maximalisatie van bos en houtige beplanting zonder de waardevolle openheid in het noordwesten van het gebied aan te tasten. De beoogde boomgaarden, die cultuurhistorisch en landschappelijk grote waarden hebben, waren tot de jaren ‘60 aanwezig. Met de herontwikkeling van boerderij Kouwenhoven wordt nadrukkelijk rekening gehouden met het natuurinrichtingsplan.
Advies ervenconsulentschap Mooi Sticht
Het ervenconsulentschap van Mooi Sticht heeft in opdracht van de gemeente Zeist een advies uitgebracht voor de herontwikkeling van boerderij Kouwenhoven. Het ervenconsulentschap staat positief tegenover het herbestemmen van de boerderij en geeft de voorkeur aan het zoveel mogelijk behouden van drie bestaande gebouwen. Deze gebouwen betreffen de oude, noordelijke stal (1883), de boerderij in het midden (jaren '60) en de zuidelijke stal (1913). Met het behouden van deze gebouwen blijft het bijzondere ensemble in stand. Het karakter van de gebouwen en de ensemblewaarde als geheel zijn belangrijker dan het behoud van de gebouwen op zichzelf.
In het advies van het ervenconsulentschap van Mooi Sticht zijn op basis van een cultuurhistorische en beleidsanalyse, de kwaliteiten van het erf en de bebouwing en de kansen tot kwaliteitsverbetering randvoorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit geformuleerd.
Herontwikkeling boerderij Kouwenhoven
De uitgangspunten uit het advies van het ervenconsulentschap van Mooi Sticht zijn uitgewerkt in twee ontwikkelingsvarianten. Deze ontwikkelingsvarianten heeft Buro SRO verwoord in een inrichtingsplan en beeldkwaliteitsplan (26 maart 2020, zie
bijlagen bij toelichting). Voor beide varianten geldt dat het principe is gebaseerd op een boerenerf waarbij de bestaande opzet zoveel als mogelijk wordt gerespecteerd en versterkt. In het voorliggende bestemmingsplan wordt de herontwikkeling van boerderij Kouwenhoven naar beide ontwikkelingsvarianten juridisch-planologisch mogelijk gemaakt.
Ontwikkelingsvariant I
Ontwikkelingsvariant I (zie navolgende afbeelding) gaat uit van sloop van de moderne stal aan de noordzijde (654 m²), de moderne schuur ten westen van de Kouwenhovenselaan (213 m²) en het aangebouwde woonhuis uit de jaren '60.
De noordelijke stal uit 1883 wordt één woning met inpandige berging en/of werkruimte. De woning oriënteert zich op het noord- en zuidoosten. De aanliggende oude pruimengaard kan voor deze woningen als tuin fungeren.
Tegen de zuidoostzijde van de stal uit 1950 wordt een nieuwe woning aangebouwd. Deze wordt dwarsgeplaatst, waarmee de oorspronkelijke opzet van een T-boerderij, als zijnde het hoofdgebouw aan het erf, wordt teruggebracht. In uitzondering van de overige bebouwing, die een lage goot van maximaal 3,5 m heeft, is bij de nieuw te bouwen woning een goothoogte van maximaal 5,5 m beoogd. Deze woning oriënteert zich op het zuiden. De oorspronkelijke stal kan worden ingezet als werk- en/of stallingsruimte of een combinatie van beide, met behoud van de huidige agrarische uitstraling.
De meest zuidelijke stal uit 1913 blijft in deze variant deels behouden. De stal wordt ingekort om zo voldoende zicht en ruimte rond de aanliggende woning te geven. Het te behouden deel van de stal kan worden gesplitst, waarbij de westkant toebedeeld wordt aan de noordelijke stalwoning. Een andere mogelijkheid is om de stal om te bouwen tot kantoor aan huis of extra logeerkamer.
Met het behoud van de drie stallen blijft het bestaande erf in stand en kan dit worden heringericht tot een aantrekkelijk vormgegeven boerenerf dat wordt begeleid door de oude kapschuur en de bestaande stallen. De oude kapschuur heeft een ecologische functie en is geschikt (gemaakt) voor gebouwbewonende soorten. In de kapschuur is een kerkuilenkast geplaatst. Daarnaast is de zolder dichtgemaakt, zodat ook daar uilen kunnen verblijven. Aan de buitenzijde zijn nestkasten voor huismussen en zwaluwen geplaatst. Het erf zelf wordt opnieuw ingericht en afgestemd op de nieuwe functie.
De bestaande beplanting van de Kouwenhovenselaan sluit aan op het boerenerf en wordt waar nodig met een enkele boom aangeheeld. Ten zuidoosten van de T-boerderij wordt een haag van bijvoorbeeld esdoorn voorgesteld om voldoende privacy te verkrijgen tussen de twee woningen. In het verlengde daarvan, het zuidwestelijk gelegen gebied, wordt een schapenhekwerk van kastanjehout voorgesteld. Deze natuurlijk erfscheiding past goed bij het beeld van een boerenerf. Dit sluit goed aan bij het meer open landschappelijke beeld aan deze zijde van het plangebied en het karakter van het boerenerf. Op het zuidelijke gedeelte van het erf wordt een grote solitaire boom geplaatst, passend in de omgeving. Het gehele terrein wordt vormgegeven als een samenhangend boerenerf. Ruimtelijk blijft het open en is er beperkt inheemse beplanting mogelijk. Het terrein buiten de woonbestemming wordt ingericht op basis van het natuurinrichtingsplan Niënhof.
Inpassingsplan ontwikkelingsvariant I (bron: Buro SRO)
Ontwikkelingsvariant II
Ontwikkelingsvariant II (zie navolgende afbeelding) gaat eveneens uit van het behoud van alle drie de oorspronkelijke stallen en de kapschuur, die een ecologische functie heeft gekregen. De resterende bebouwing (moderne stal, moderne schuur en aangebouwde woning) wordt gesloopt. Ook in deze variant wordt de noordelijke stal gerenoveerd c.q. vervangen voor één woning met een inpandige berging en/of werkruimte.
Het aangebouwde woonhuis aan de zuidoostzijde van de middelste stal wordt gesloopt en voorzien van een nieuwe woning in het verlengde van de bestaande stal. Daarmee ontstaat het gewenste hoofdgebouw aan het erf, waarbij het van belang is dat het geheel een agrarische uitstraling krijgt/behoudt en passend is binnen het ensemble.
De meest zuidelijke stal uit 1913 blijft in deze variant als ‘silhouet’ behouden, waarbij het zuidelijk deel van de stal wordt gesloopt, maar de kap als overkapping behouden blijft. Deze stal kan worden gesplitst, waarbij de westkant toebedeeld wordt aan de noordelijke stalwoning. Een andere mogelijkheid is om de stal om te bouwen tot kantoor aan huis of extra logeerkamer.
Inpassingsplan ontwikkelingsvariant II (bron: Buro SRO)
Beeldkwaliteit
Buro SRO heeft een beeldkwaliteitsplan (26 maart 2020, zie
bijlagen bij toelichting) opgesteld, met als doel om te borgen dat de ensemblewaarde van het boerenerf behouden en versterkt wordt. Toekomstige vergunningaanvragen zullen zowel aan het bestemmingsplan als aan dit beeldkwaliteitsplan getoetst worden. Aansluitend bij het streefbeeld van een eenvoudig en zorgvuldig bebouwingsbeeld, geënt op een agrarisch ensemble rondom een boerenerf, zijn in het beeldkwaliteitsplan richtlijnen met betrekking tot situering en oriëntatie, bouwmassa, vormgeving, materiaal- en kleurgebruik en inrichting van de buitenruimte opgenomen.
Ontsluiting
De planlocatie wordt, gelijk aan de huidige situatie, ontsloten via de Kouwenhovenselaan en de Grotelaan.
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. In deze structuurvisie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Anders dan in de Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
De woon- en werklocaties in steden en dorpen moeten aansluiten op de kwalitatieve vraag en de locaties voor transformatie en herstructurering worden zo veel mogelijk benut. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen heeft het Rijk enkel nog een 'ladder voor duurzame verstedelijking’ opgenomen. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
Planspecifiek
De aard en kleinschaligheid van de voorgenomen ontwikkeling maakt dat er, los van de ladder voor duurzame verstedelijking, geen direct raakvlak is met het Rijksbeleid. In
toelichting paragraaf 3.1.3 wordt op de ladder voor duurzame verstedelijking ingegaan.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014, 1 juli 2016 en 1 januari 2017 op onderdelen aangevuld.
Planspecifiek
Het plangebied is aangewezen als gebied dat indicatief behoort tot de Romeinse Limes, die een erfgoed van uitzonderlijke universele waarde zijn. Bij provinciale verordening worden de kernkwaliteiten van dit erfgoed van uitzonderlijke universele waarde uitgewerkt en geobjectiveerd. Hieruit blijkt dat de ontwikkeling buiten de Romeinse Limes valt.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de nieuwe 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
- De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
- Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
- Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen, afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. Het plan om twee woningen te realiseren, wat een toevoeging van één woning ten opzichte van het geldende bestemmingsplan is, wordt niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling. Bovendien wordt er bebouwing gesloopt, waarmee het ruimteslag per saldo afneemt.
Er wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling niet nader getoetst hoeft te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie
De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRS) is op 4 februari 2013 vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Utrecht. De herijking van de PRS is op 12 december 2016 vastgesteld. Op 10 december 2018 is de 2e partiële herziening hiervan vastgesteld. In de PRS beschrijft de provincie Utrecht haar ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028. De provincie Utrecht geeft aan welke doelstellingen zij van provinciaal belang achten, welk beleid bij deze doelstellingen hoort en hoe zij uitvoering geven aan dit beleid. Deels wordt uitvoering gegeven aan het beleid via de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013, die tegelijk met de PRS is opgesteld.
In de PRS zijn de volgende vier pijlers voor de ruimtelijke ontwikkeling opgenomen:
- duurzame leefomgeving;
- beschermen kwaliteiten;
- vitale dorpen en steden;
- dynamisch landelijk gebied.
Planspecifiek
Het plangebied ligt in het landelijk gebied. Om de kwaliteit en vitaliteit van het landelijk gebied te kunnen behouden voert de provincie een terughoudend beleid als het gaat om de ontwikkeling van stedelijke functies in het landelijk gebied. De voorgenomen ontwikkeling betreft het mogelijk maken van twee woningen in het landelijk gebied. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de bestaande bebouwing. Met de sloop van de overbodige bebouwing, die niet waardevol is, wordt het karakter van boerenensemble versterkt en neemt de ruimtelijke kwaliteit toe.
De ambitie van de provincie is om twee derde van de te bouwen woningen binnenstedelijk te realiseren. Dit is verwerkt in de stedelijke programma’s die de provincie per regio en per gemeente heeft opgenomen. De regio Utrecht, waar de gemeente Zeist onderdeel van uitmaakt, kent een binnenstedelijk programma van 39.055 woningen en een programma op uitleglocaties (buiten de rode contour) van minimaal 1.270 woningen in de periode 2013- 2028 (herijking 2016).
Voor de gemeente Zeist wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van 2.200 woningen op binnenstedelijke locaties (herijking 2016). Uit de herijking van 2016 blijkt dat het door het stagneren van beoogde woningbouwlocaties geen gemakkelijke opgave is het binnenstedelijke programma te realiseren, terwijl er tegelijkertijd wel een regionale woningbehoefte is.
3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening
Tegelijk met de PRS is op 4 februari 2013 de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Utrecht. De PRV wordt elke vier jaar opnieuw bekeken en eventueel aangepast (herijken). De herijking van de PRV is op 12 december 2016 vastgesteld. Op 10 december 2018 is de 2e partiële herziening hiervan vastgesteld.
In de PRV wordt deels uitvoering gegeven aan het beleid uit de PRS. De PRV geeft regels met betrekking tot de onderwerpen bodem, water, energie, cultureel erfgoed, wonen, werken, verkeer en vervoer, landelijk gebied, landschap, natuur en recreatie.
Planspecifiek
Verstedelijking
Het plangebied is gelegen in het landelijk gebied. Met betrekking tot verstedelijking van het landelijk gebied stelt artikel 3.2 van de PRV dat verstedelijking niet is toegestaan, tenzij in de verordening anders is bepaald. In het voorliggende geval is artikel 3.11 van toepassing als uitzondering op dit verstedelijkingsverbod.
Artikel 3.11 biedt de mogelijkheid voor een functiewijziging van een (voormalig) agrarisch bedrijfsperceel naar een woonfunctie met extra woningen ('ruimte voor ruimte'). Hierbij zijn de volgende voorwaarden van toepassing:
- het bouwperceel is niet optimaal gesitueerd en uitgerust voor de grondgebonden landbouw of, in geval van een glastuinbouwbedrijf, het bouwperceel ligt niet in een concentratiegebied glastuinbouw, en
- alle bedrijfsbebouwing op de betrokken bouwpercelen wordt gesloopt, tenzij het gaat om historisch waardevolle of karakteristieke bebouwing of bedrijfswoning. De historisch waardevolle of karakteristieke bebouwing krijgt een passende functie die bijdraagt aan dat behoud. Wanneer 1000 m² tot 2500 m² aan bebouwing wordt gesloopt, is de bouw van één nieuwe woning toegestaan. Wanneer 2500 m² tot 4000 m² aan bebouwing wordt gesloopt, is de bouw van twee woningen toegestaan. Wanneer er 4000 m² of meer aan bebouwing wordt gesloopt, is de bouw van drie woningen toegestaan. Voor kassen geldt dat er 5000 m² aan bedrijfsbebouwing moet worden gesloopt voor één woning. Afwijking van de vereiste sloopoppervlakten, het aantal te bouwen woningen en van de verplichting om het totaal aan bedrijfsbebouwing te slopen, is mogelijk mits dit leidt tot verhoging van de ruimtelijke kwaliteit, en
- de nieuwe woning of woningen worden gesitueerd binnen de voormalige bouwpercelen, in samenhang met de te handhaven boerderij of bedrijfswoning, de betrokken bouwpercelen worden evenredig verkleind en de woningen worden landschappelijk goed ingepast, tenzij situering van de nieuwe woning op een andere locatie in het landelijk gebied leidt tot verhoging van de ruimtelijke kwaliteit, en
- de omliggende agrarische bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd.
De gronden in het plangebied betreffen een voormalig agrarisch bedrijfsperceel waar het agrarische gebruik reeds is beëindigd, maar de agrarische gebouwen nog aanwezig zijn. De gronden hebben in het geldende bestemmingsplan dat in februari 2019 is vastgesteld een woonbestemming gekregen. Voor toepassing van artikel 3.11 is het niet relevant of het perceel nog een agrarische bestemming heeft of dat het perceel eerder al een woonbestemming heeft gekregen, nadat het agrarische gebruik is gestaakt, wanneer alle bedrijfsbebouwing nog aanwezig is. Dit laatste is het geval.
Ad a)
Het bouwperceel is vanwege zijn omvang en de nabijheid van functies in de omgeving, met name de natuurontwikkeling op landgoed Niënhof, niet geschikt voor grondgebonden landbouw. Dit wordt bevestigd door het feit dat het sinds lange tijd niet meer in gebruik is als agrarisch bedrijf.
Ad b)
In het voorgenomen plan wordt 867 m² bedrijfsbebouwing gesloopt, te weten de moderne stal aan de noordzijde en de noordelijke schuur ten westen van de Kouwenhovenselaan, en circa 1.875 m² verharding verwijderd. Daarmee wordt in principe 133 m² bebouwing te weinig gesloopt om, in aanvulling op de voormalige bedrijfswoning die in het geldende bestemmingsplan reeds als burgerwoning is bestemd, één nieuwe woning mogelijk te maken. De provincie Utrecht heeft schriftelijk bevestigd (nr. 81E53670, 15 januari 2019) in te kunnen stemmen met het gebruiken van de sloopmeters ten behoeve van toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen.
Het tekort aan sloopoppervlakte wordt gecompenseerd door verhoging van de ruimtelijke kwaliteit die redelijkerwijs in verhouding is tot het tekort aan sloopoppervlakte. Zoals uit
toelichting hoofdstuk 2 en het advies van het ervenconsulentschap van Mooi Sticht blijkt dat het ensemble van boerderij Kouwenhoven een bijzondere waarde heeft. Dit waardevolle en karakteristieke ensemble bestaat uit de oude, noordelijke stal (1883), de boerderij in het midden (jaren '60), de zuidelijke stal (1913) en de kapschuur ten westen van de Kouwenhovenselaan. De beoogde functie van twee woningen met bijgebouwen maakt het mogelijk dat de gebouwen en het bijzondere ensemble versterkt worden.
Ad c)
De woningen worden binnen het voormalige bouwperceel gerealiseerd. Eén woning wordt gerealiseerd binnen de oude, noordelijke stal uit 1883. De andere woning wordt, na sloop van het aangebouwde woonhuis uit de jaren '60, dwarsgeplaatst dan wel in het verlengde van de middelste stal uit 1950 gebouwd. Hierdoor blijft het waardevolle ensemble herkenbaar. Als onderdeel van het voorgenomen plan vindt landschappelijke inpassing plaats (zie
toelichting paragraaf 2.2), in aansluiting op de natuurontwikkeling in de omgeving.
Ad d)
Beschermingszone drinkwaterwinning
De planlocatie ligt gedeeltelijk in de beschermingszone voor drinkwaterwinning als bedoeld in artikel 1.11 van de PRV, waarvoor in het voorliggende bestemmingsplan de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' is opgenomen. In dit gebied dient aandacht besteed te worden aan het feit of nieuwe functies een verontreinigingsrisico vormen voor het grond- en oppervlaktewater. In de 'Handreiking ruimtelijke bescherming grondwaterwinning' is nader uitgewerkt hoe men in ruimtelijke plannen rekening kan houden met de bescherming van grond- en oppervlaktewater dat voor de drinkwaterbereiding wordt gebruikt.
Het plangebied ligt gedeeltelijk in het 100-jaarsaandachtgebied van Bunnik, dat een groter gebied betreft dan de beschermingszone voor drinkwaterwinning als bedoeld in artikel 1.11 van de PRV. Het 100-jaarsaandachtsgebied is een zone rondom de grondwaterwinning in Bunnik. Deze grondwaterwinning is de bron van de drinkwatervoorziening voor onder andere de gemeente Zeist. Om te voorkomen dat activiteiten, zoals het toepassen van bodemenergiesystemen, plaatsvinden die verontreiniging of lokale opwarming van het grondwater tot gevolg hebben, stelt de provincie Utrecht in de Provinciale Milieu Verordening 2013 (PMV 2013) regels ter bescherming van de grondwaterkwaliteit voor de drinkwatervoorziening. Voor iedereen in het 100-jaarsaandachtsgebied geldt de bijzondere zorgplicht (artikel 4 van de PMV 2013). Dit houdt in dat verontreiniging van het grondwater moet worden voorkomen of, voor zover het niet kan worden voorkomen, zoveel mogelijk moet worden beperkt of ongedaan gemaakt worden. Het verdient aanbeveling dat dergelijke ontwikkelingen worden afgestemd met het waterwinbedrijf. De beoogde woningen betreffen geen functie die een hoger verontreinigingsrisico voor het grond- en oppervlaktewater vormt dan de huidige functies.
Het deel van de Kouwenhovenselaan buiten het plangebied behoort tot het Natuurnetwerk Nederland. Bij het Natuurnetwerk Nederlands is externe werking geen toetsingskader. Bovendien blijven de bomen langs de Kouwenhovenselaan behouden, waardoor er geen of zeer beperkt negatieve effecten op zullen treden.
Conclusie
Gezien voorgaande is de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming met het gestelde in de PRV.
3.3.1 Landschapsontwikkelingsplan Kromme Rijngebied + (2009)
Het Landschapsontwikkelingsplan voor het Kromme Rijngebied is een intergemeentelijke visie waarin de ambities op het gebied van landschap zijn vastgelegd. De deelnemende gemeenten zijn De Bilt, Zeist, Bunnik, Utrechtse Heuvelrug, Houten en Wijk bij Duurstede. Het landschapsontwikkelingsplan bestaat uit een inventarisatie, een visie(natuurvisie en landschapsvisie) en een uitvoeringsplan.
In het algemeen staat het landschapsontwikkelingsplan een versterking van de identiteit van de verschillende landschapstypen voor. Dit kan enerzijds worden bereikt door middel van het stimuleren van de aanleg van passende landschapselementen (bosschages, kavelgrensbeplantingen, hoogstamboomgaarden, oeverzones, etc.). Daarbij wordt ingezet op nieuwe ontwikkelingen en nieuwe functiecombinaties van landbouw, natuur, recreatie en waterberging. Anderzijds wordt gestreefd naar een betere toegankelijkheid van de verschillende delen van het landschap voor met name recreanten in de vorm van aanleg van fiets- en voetpaden. Ten aanzien van de agrarische sector wordt een vitaal landelijk gebied voorgestaan waarin schaalvergroting als een randvoorwaarde voor instandhouding van de sector wordt gezien. Van belang is dan wel dat bij de inpassing van grotere schuren en stallen de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd. Daarbij dient aandacht te zijn voor vormgeving, situering, materiaalgebruik en kleurgebruik.
Planspecifiek
Het landschapsontwikkelingsplan is met name van toepassing op het landelijk gebied. Het plangebied ligt nabij de grens van de deelgebieden 'Zuidflank heuvelrug' en 'Kromme Rijngebied'. De ruimtelijke kwaliteiten van dit gebied zijn:
- de kampen (dekzandafzettingen die zich van oudsher leenden voor goede akkercomplexen) kenmerken zich door hun openheid en het ontbreken van kavelgrensbeplantingen;
- vaak is nog een oude boven- en benedenweg aanwezig met verspreide bebouwing in de tussengelegen groene kamers en een onregelmatige verkaveling;
- de zuidflank is eveneens befaamd om de Stichtse lustwarande, een reeks van kastelen, buitens en landgoederen, die zich tussen het eind van de 18e eeuw en het begin van de 20e eeuw ontwikkeld heeft langs de eeuwenoude weg Utrecht - Arnhem. Vanuit deze kastelen en buitens zijn vele kenmerkende structuren in het landschap ontstaan, zoals zichtlijnen, lanen en ook grote ontginningen;
- agrarisch gebied met veel laagstamfruitboomgaarden, welke het patroon van de oeverwallen min of meer volgen;
- overwegend weidebouw in de kommen;
- kleinschalige dorpen langs de Kromme Rijn en verspreide bebouwing langs gaffelvormig wegenpatroon op de oeverwallen;
- aanwezige Limes, noordgrens van het Romeinse rijk met hoge archeologische verwachtingswaarden.
De voorgenomen ontwikkeling doet geen afbreuk aan deze kernkwaliteiten van het gebied. Er treedt immers een kwaliteitsverbetering op ten opzichte van de bestaande situatie. Een verdere uitwerking van het landschapsontwikkelingsplan wordt gegeven in het Beeldkwaliteitplan Kromme Rijngebied + (zie
toelichting paragraaf 3.3.2).
3.3.2 Beeldkwaliteitplan Kromme Rijngebied +
In november 2010 heeft het college van gemeente Zeist het Beeldkwaliteitplan Kromme Rijngebied + vastgesteld. De gemeente Zeist heeft dit plan opgesteld samen met de Kromme Rijngemeenten De Bilt, Houten, Utrechtse Heuvelrug, Wijk bij Duurstede en Bunnik. Het Beeldkwaliteitplan Kromme Rijngebied + is een uitwerking van het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) Kromme Rijngebied + en vormt een aanvulling op de welstandsnota's van de Kromme Rijngemeenten. De welstandsnota's gaan specifiek in op de kenmerken van de bebouwing in het buitengebied. Het beeldkwaliteitplan gaat in op de ruimtelijke samenhang van de bebouwing met de omgeving, de erfinrichting en de visuele kenmerken van het landschap en geeft informatie over hoe nieuwe ontwikkelingen zo goed mogelijk kunnen worden ingepast in het Kromme Rijnlandschap.
Planspecifiek
Het plangebied ligt binnen de Utrechtse Heuvelrug in het deelgebied 'Zuidflank Utrechtse Heuvelrug'. Voor de Utrechtse Heuvelrug geldt een strategie om de herkenbaarheid van de verschillende landschapstypen, gradiënten en de bijbehorende karakteristieke beeldkenmerken te handhaven en waar mogelijk te versterken. Toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen dienen zich te voegen naar de landschapstypen en gradiënten en qua maat en schaal bij de bestaande ruimtelijke structuur te sluiten. In het voorgenomen plan wordt het bijzondere ensemble van boerderij Kouwenhoven met het behouden van de waardevolle bebouwing in stand gehouden. De bestaande opzet van het boerenerf wordt gerespecteerd en versterkt door het slopen van afwijkende bebouwing. Daarnaast is bij de natuurontwikkeling op de aangrenzende gronden rekening gehouden met de kwaliteiten van het landschap.
3.4.1 Structuurvisie Zeist 2020
Op 1 maart 2011 heeft de raad van de gemeente Zeist de 'Structuurvisie Zeist 2020' vastgesteld. Deze structuurvisie bouwt voort op het eerder ontwikkelde Ontwikkelingsperspectief 2030. In dit perspectief zijn vier kernwaarden geformuleerd: natuur en landschap, cultuurhistorie, duurzaam en zorgzaam en de kwaliteit van vijf kernen met een eigen identiteit. Deze kernwaarden zijn nu vertaald naar de volgende tien hoofdkeuzes:
- groen versterken;
- verleden zichtbaar maken;
- ervaren en gebruiken;
- kracht van buurten, wijken en kernen;
- leefomgeving en milieu: A28 overkappen;
- beter bereikbaar;
- bouwen en wonen: maatwerk en kwaliteit voorop;
- centrum aantrekkelijk;
- economisch gezond en duurzaam;
- van visie naar uitvoering.
Planspecifiek
Op de structuurvisiekaart zijn het plangebied en zijn omgeving indicatief aangewezen als agrarisch gebied, ecologische verbindingen en 'stepping stone'. Gezien de voorgenomen natuurontwikkeling rondom het plangebied verliest het gebied zijn status van agrarisch gebied. Hiermee worden ecologische verbindingen gerealiseerd en ontstaat een 'stepping stone' van het Natuurnetwerk Nederland. De herontwikkeling van boerderij Kouwenhoven naar wonen past bij de natuurontwikkelingen in haar omgeving en maakt het mogelijk het waardevolle ensemble te behouden.
Op het punt van wonen staat kwaliteit voorop, niet het aantal woningen. Daarbij wordt kwaliteit ontleend aan de kernwaarden natuur en landschap, cultuurhistorie, duurzaamheid en zorgzaamheid. Bij het voorgenomen plan is aandacht voor deze kernwaarden door het behouden van het waardevolle ensemble van boerderij Kouwenhoven, de landschappelijke aanpassing en de natuurontwikkeling in de omgeving. Daarmee worden de kernwaarden versterkt.
3.4.2 Woonvisie 2016-2020
Op 21 april 2016 heeft de raad van de gemeente Zeist de Woonvisie 2016-2020 vastgesteld. De woonvisie geeft geen kant-en-klare oplossing voor alle uitdagingen. De woonvisie geeft wel richting en duiding om een afweging te kunnen maken. Wonen wordt daarbij nadrukkelijk gezien als het geheel van stenen, sociale samenhang en omgeving. Het gaat hierbij om vitaliteit, eigenheid van wijken en diversiteit. Hiermee is een bandbreedte gecreëerd waarbinnen partijen in samenwerking kunnen komen met voorstellen om zowel bestaande situaties aan te passen, als om nieuwe plannen te realiseren. Passend in deze tijd – gekenmerkt door de groeiende rol van de samenleving in het publieke domein van wonen – is de woonvisie vooral flexibel en creatief.
De woonvisie doet uitspraken over verschillende onderdelen van wonen in Zeist. De woonvisie is ook een toetsingskader. Nieuwe bouwprojecten worden beoordeeld op de aansluiting bij het woonbeleid. Zeist maakt onderdeel uit van de regio Utrecht. Deze regio is economisch sterk groeiend en dit betekent dat de vraag naar woningen in de komende tientallen jaren hoog blijft. Er is geen sprake van krimp, de druk zal alleen maar toenemen. Deze druk komt vooral op de stad Utrecht terecht, maar als buurgemeente merkt Zeist hier ook de effecten van.
De woningmarkt moet een afspiegeling zijn van de samenleving, met kansen voor diverse doelgroepen, ongeacht inkomen, leeftijd of huishoudenssituatie. Hierdoor blijven wijken vitaal en is er voldoende draagvlak voor voorzieningen. In het beleid richt de gemeente zich op vitale wijken en buurten met een diverse samenstelling van de bevolking. Nieuwe ontwikkelingen dienen zich hierbij aan te sluiten. De eigenheid van wijken is hierbij belangrijk, waarbij we door behoud van de eigen identiteit van wijken ook zorgen voor diversiteit in woonmilieus.
Nieuwbouw moet een goede aanvulling zijn op de huidige woningvoorraad en waar mogelijk inspelen op de behoefte die er is in de wijk. Wat betreft woningdifferentiatie geldt dat alle nieuwbouwprojecten vanaf 10 woningen moeten voldoen aan de differentiatie zoals deze is aangegeven in de volgende tabel.
Segment | Prijsniveau | % |
Goedkoop | Sociale huur (max. € 710,68) + goedkope koop (max. € 200.000) | 25% tot 35% |
Middelduur | Huren tot € 900 en kopen tussen € 200.000 en € 300.000 | 35% tot 45% |
Duur | Huren vanaf € 900 en kopen vanaf € 300.000 | 20% tot 30% |
In totaal bedraagt de opgave voor de gemeente Zeist in de jaren 2013 - 2028 ongeveer 2200 woningen in bestaand stedelijk gebied.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie twee woningen, wat een toevoeging van één woning betreft. Aangezien dit aantal kleiner is dan tien woningen hoeft het plan niet te voldoen aan de differentiatie uit de woonvisie. Voor kleine plannen kan hiervan vrijstelling worden verleend.
3.4.3 Groenstructuurplan 'Zeist (voor) Groen'
Het groenstructuurplan 'Zeist (voor) Groen' is in september 2011 vastgesteld door de raad van de gemeente Zeist. Het groenstructuurplan schetst de hoofdlijnen van het beleid voor het openbaar groen binnen de bebouwde kom van de kernen van Zeist. Het is een kader voor beheer en onderhoud van het groen en het levert input vanuit het groen bij ruimtelijke of andere ontwikkelingen. Het is één van de toetsingskaders bij afwegingen tussen verschillende belangen. Daarbij zet de gemeente in op het veiligstellen, koesteren en versterken van het groene karakter van Zeist, dat bestaat uit een rijkdom van samenstellende, kenmerkende groene structuren.
Planspecifiek
De navolgende afbeelding toont de groenstructuur van het deel van Zeist in de omgeving van het plangebied.
Groenstructuur Zeist
Uit voorgaande afbeelding blijkt dat het plangebied grenst aan het 'cultuurhistorisch lanenpatroon (S2/S3)'. Het behouden en versterken van het netwerk van lanen (en wegen), als dragers van de groenstructuur en als beeldkenmerk van Zeist, is een belangrijk beleidsdoel. In onderhavig geval gaat het om de Kouwenhovenselaan die is aangewezen als onderdeel van het cultuurhistorisch lanenpatroon. In het voorgenomen plan blijven de Kouwenhovenselaan en bomenstructuur behouden. Als gevolg van het slopen van bebouwing neemt de beleefbaarheid van de Kouwenhovenselaan toe. In het voorliggende bestemmingsplan is het laanpatroon van de Kouwenhovenselaan voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie 2', die toeziet op de instandhouding van de cultuurhistorische waarden van gemeentelijke monumentale structuren.
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
- het plan of besluit is direct m.e.r.-plichtig;
- het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
- het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
- de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
- door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
- het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
- de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van voorliggend bestemmingsplan onder mogelijkheid c valt. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 2000 of meer woningen. De voorgenomen ontwikkeling bevat namelijk twee woningen, waar het geldende bestemmingsplan één woning toestaat. Er kan daarmee worden afgezien van een m.e.r.-beoordeling en volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
- belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
- belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.
Bij besluiten ten aanzien van waarvan moet worden beoordeeld of een milieueffectrapport moet worden gemaakt is artikel 7.19 van de Wet milieubeheer van toepassing. Met name lid 3, waarin wordt verwezen naar de relevante criteria van bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn, is hierbij relevant. Deze selectiecriteria zijn:
- kenmerken van het project;
- plaats van het project;
- kenmerken van de potentiële effecten.
De kenmerken van het project worden in
toelichting hoofdstuk 2 beschreven. Aangezien de agrarische bedrijvigheid met het voorliggende bestemmingsplan definitief verdwijnt, het bebouwd oppervlak afneemt en grotendeels gebruik wordt gemaakt van de bestaande bebouwing, zijn de effecten van het plan op de omgeving beperkt. De effecten hebben met name te maken met verkeer en geluidhinder die daardoor veroorzaakt worden. Deze effecten nemen niet toe ten opzichte van oorspronkelijke situatie waarin een agrarisch bedrijf aanwezig was. Het gebruik van natuurlijke hulpbronnen wordt beperkt door gebruik te maken van duurzame energiebronnen. Van cumulatie met andere projecten is geen sprake. Het gaat om een opzichzelfstaande ontwikkeling.
In aanvulling op het voorgaande zijn in het kader van de voorgenomen ontwikkeling de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht in
toelichting hoofdstuk 4. Tezamen met de overige hoofdstukken vormen deze paragrafen de zogenaamde aanmeldingsnotitie in het kader van het Besluit m.e.r. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit bestemmingsplan en een eventueel op te stellen m.e.r.(-beoordeling). Het opstellen van een m.e.r.(-beoordeling) zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten.
Het bevoegd gezag kan op basis van deze plantoelichting een besluit nemen over de uitkomst van de vormvrije m.e.r.-beoordeling, of er al dan niet een m.e.r.(-beoordeling) nodig is en publiceert dit in een m.e.r.-beoordelingsbesluit. Het besluit dat geen m.e.r.(-beoordeling) uitgevoerd hoeft te worden, hoeft niet gepubliceerd te worden in de Staatscourant. Er is geen sprake van een aparte bezwaar- en beroepsprocedure bij de beslissing over de m.e.r.-plicht. Bezwaar en beroep is alleen mogelijk tegelijkertijd met de procedure voor het bestemmingsplan.
4.2.1 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Planspecifiek
Verkennend bodem- en asbestonderzoek
Er is een verkennend bodem- en asbestonderzoek (Grondslag, nr. 31499, 6 januari 2020, zie
bijlagen bij toelichting) uitgevoerd, met als doel om de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem en het grondwater te bepalen en te beoordelen of deze geschikt is voor het beoogde gebruik (wonen).
De resultaten van het verkennend bodem- en asbestonderzoek zijn als volgt:
- De bovengrond van de locatie is licht verontreinigd met zware metalen en PAK. Plaatselijk (boring RA02B) is de bovengrond sterk verontreinigd met koper.
- In de ondergrond zijn de gehalten aan kwik en plaatselijk lood licht verhoogd. Ter plaatse van de gedempte sloten zijn lichte verhogingen aan zware metalen aangetoond.
- In het grondwater zijn hooguit lichte verhogingen aan barium gemeten. Verhoogde bariumgehaltes kunnen van nature in het grondwater voorkomen.
- De bovengrond is indicatief getoetst toepasbaar voor hergebruik op bodem met de bodemfunctieklasse ‘industrie’ en plaatselijk ‘wonen’. De ondergrond ter plaatse van de gedempte sloten en boring 08 is, indicatief getoetst, geschikt voor hergebruik in bodem met de bodemfunctieklasse ‘Industrie’. De overige ondergrond is altijd toepasbaar.
- De gestelde hypothese dat de bovengrond onverdacht is op het voorkomen van asbest, is bevestigd. In de bovengrond is zowel visueel als analytisch geen asbest aangetroffen.
Nader bodemonderzoek
Naar aanleiding van de resultaten van het verkennend bodem- en asbestonderzoek is een nader bodemonderzoek (Grondslag, nr. 31499, 18 maart 2020, zie
bijlagen bij toelichting) uitgevoerd. Het doel hiervan is om de omvang en de mate van verontreiniging ter plaatse van boring RA02B, waar in het verkennend bodem- en asbestonderzoek een sterk verhoogd gehalte aan koper is aangetoond, vast te stellen.
Uit het nader bodemonderzoek blijkt dat tussen de schuren en het woonhuis sprake is van een sterke koperverontreiniging in de bovengrond (0,0 - 0,5 m-mv). De verontreiniging strekt zich maximaal 10 m van de boring RA02B in oostelijke richting uit. Boring 07 uit het verkennend bodemonderzoek en boring RA02B-5 uit het nader bodemonderzoek bevatten geen verhoogde gehalten aan koper. Ten westen van de boring RA02B is eveneens geen sprake van een verontreiniging. In de ondergrond en in het grondwater is geen verhoging aan koper gemeten.
De verontreiniging met koper heeft een volume van circa 22,5 m³. Gezien deze omvang (< 25 m³) is er geen sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging, maar van een puntverontreiniging.
Conclusie en aanbevelingen
Op de locatie is over het algemeen sprake van een licht verontreinigde bodem (grond en grondwater). Zeer plaatselijk is een sterk verhoogd gehalte aan koper in de bodem vastgesteld. Het betreft hierbij een verontreiniging met een geringe omvang (< 25 m³).
Aanbevolen wordt om in verband met de eventuele sloop van bebouwing en de eventuele bouw van een nieuwe woning, de verontreinigde grond apart af te voeren naar een erkende verwerker. Gezien het gegeven dat de verontreiniging slechts in de bovengrond aangetoond is, is geen verontreiniging ter plaatse van de naastgelegen (fundering > 50 cm) te verwachten. Desondanks wordt aanbevolen om bij sloop en nieuwbouw voorafgaand aan de herontwikkeling de kwaliteit van de grond onder de huidige bebouwing vast te leggen om een geheel beeld te verkrijgen van de gehele verontreinigingssituatie.
De onderzoeksresultaten vormen geen belemmering voor het beoogde gebruik (wonen). Er dient geconcludeerd te worden dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is voor het aspect bodem.
4.2.2 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
- woningen;
- andere geluidsgevoelige gebouwen (onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, kinderdagverblijven);
- geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen, ligplaatsen voor woonschepen).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
De Wgh ziet toe op de bescherming van geluidgevoelige objecten. De beoogde woningen zijn geluidgevoelige objecten.
Wegverkeerslawaai
Zoals uit een notitie over de geluidbelasting door wegverkeer (Adviesburo Van der Boom, nr. 17-122, 11 juli 2019, zie
bijlagen bij toelichting) volgt, ligt de planlocatie binnen de onderzoekszone van de Kouwenhovenselaan. Er liggen geen andere wegen binnen een afstand van 250 m tot het plangebied. De Kouwenhovenselaan wordt alleen gebruikt voor de ontsluiting van de planlocatie zelf. Ten zuidoosten van de locatie is de weg deels onverhard. De verkeersintensiteit op de Kouwenhovenselaan is derhalve zeer laag. De geluidbelasting door wegverkeer op het perceel Kouwenhoven is daarmee akoestisch niet relevant. De geluidbelasting door wegverkeer zal ver beneden de voorkeursgrenswaarde van 48 dB liggen. Nadere berekeningen van de geluidbelasting door wegverkeer zijn niet noodzakelijk.
Industrielawaai
Het plangebied ligt niet binnen de geluidzone van een gezoneerd industrieterrein.
Spoorweglawaai
Het plangebied ligt niet binnen de onderzoekszone van de spoorlijn Utrecht - Arnhem. Bovendien blijkt uit raadpleging van de geluidskaart van de Omgevingsdienst regio Utrecht (geoloket) dat de geluidbelasting door railverkeer in 2030 45-50 dB bedraagt, waarmee de voorkeursgrenswaarde van 55 dB niet wordt overschreden. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Conclusie
Gezien het voorgaande is het bestemmingsplan uitvoerbaar voor het aspect geluid.
4.2.3 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
Planspecifiek
De realisatie van twee woningen, een toevoeging van één woning, kan, gezien de zeer beperkte omvang (< 1.500 woningen), aangemerkt worden als een NIBM-project. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Het project heeft 'niet in betekenende mate' invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse.
Aan de andere kant wordt 'wonen' in het Besluit gevoelige bestemmingen niet gezien als een gevoelige bestemming. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is met behulp van de NSL-monitoringstool (2018) gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. De achtergrondconcentratie NO2 over 2017 bedraagt in rekenpunt 191257 21,6 μg/m³. Voor fijnstof PM10 en PM2,5 bedraagt deze concentratie respectievelijk 18,6 μg/m³ en 11,4 μg/m³. Daarmee er wordt voldaan aan de wettelijke eisen.
De WHO en GGD hanteren advieswaarden van 20 µg/m³ voor fijnstof PM10 en 10 µg/m³ voor fijnstof PM2,5, die lager liggen dan de wettelijke grenswaarden. Als aan deze waarden wordt voldaan kan vanuit een goede motivering worden gesproken over acceptabele concentraties en een goed woon- een leefklimaat. Op de planlocatie wordt de advieswaarden voor fijnstof PM10 gehaald. Door het schoner worden van de autotechniek zal in de toekomst ook worden voldaan aan de advieswaarde voor fijnstof PM2,5. Daarmee zal er sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat.
Het aspect luchtkwaliteit vormt gezien het voorgaande geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.2.4 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
- het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van woningen. Wonen wordt in het kader van bedrijven en milieuzonering gezien als een milieugevoelige bestemming. Derhalve is aan de hand van de bestemmingsplannen 'Buitengebied Zuidwest 2018' en 'Buitengebied Bunnik 2011' bepaald welke milieubelastende activiteiten in de omgeving toegestaan zijn. In de navolgende tabel is hiervan een overzicht weergegeven.
Activiteit/bedrijf | Adres | SBI-2008 | Milieucategorie | Richtafstand (m) | Afstand tot het plangebied (m) |
fokken en houden van rundvee | Vinkenbuurt 5, Zeist | 0141, 0142 | 3.2 | 100 | 480 |
fokken en houden van rundvee | Sportlaan 3, Zeist | 0141, 0142 | 3.2 | 100 | 560 |
fokken en houden van rundvee | Tolakkerweg 1, Zeist | 0141, 0142 | 3.2 | 100 | 650 |
fokken en houden van rundvee | Sportlaan 5, Zeist | | 3.2 | 100 | 770 |
golfbanen | Sportlaan 5, Zeist | 931 H | 1 | 10 | 650 |
De (aan te leggen) boomgaard nabij de beoogde woningen wordt aangelegd in het kader van de landschappelijke inpassing van het erf en de natuurontwikkeling in het gebied. Er zullen geen gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt. De boomgaard maakt geen onderdeel uit van een inrichting. Het voorliggende bestemmingsplan en het bestemmingsplan 'Buitengebied Zuidwest 2018' staat agrarisch grondgebruik, anders dan ten behoeve van natuurbeheer, niet toe.
Uit de tabel blijkt dat er ruimschoots wordt voldaan aan de relevante richtafstanden. Om die reden zijn er geen belemmeringen voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de beoogde woningen en worden milieubelastende activiteiten in de omgeving niet in hun mogelijkheden beperkt als gevolg van de ontwikkeling. Er dient geconcludeerd te worden dat er geen belemmeringen zijn voor het aspect milieuzonering en het plan uitvoerbaar is.
4.2.5 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
- risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6-contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5-contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
Planspecifiek
In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is bepaald dat woningen kwetsbare objecten zijn. Om te kunnen bepalen of in de nabijheid van het plangebied risicovolle inrichtingen, buisleidingen en/of transportroutes voor gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart externe veiligheid geraadpleegd. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van de risicokaart.
Uitsnede risicokaart externe veiligheid (plangebied is zwart omcirkeld)
Transportroute voor gevaarlijke stoffen
De rijkswegen A12, A27 en A28 zijn transportroutes voor gevaarlijke stoffen over de weg en behoren tot het Basisnet weg. Deze rijkwegen beschikken over een plasbrandaandachtsgebied met een zone van 30 m. De zone waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is bedraagt 200 m. Met een afstand van minimaal 1,5 km tot de rijkswegen is het plangebied buiten deze contouren gelegen en vormt de aanwezigheid van de rijkswegen geen belemmering voor het voorgenomen plan.
Buisleidingen
Ten zuidwesten van het plangebied is een aardgastransportleiding (W-506-01) gelegen. De afstand van het plangebied tot deze aardgastransportleidingen bedraagt minimaal 70 m. Gezien de ligging nabij deze gasleidingen moet op grond van de artikelen 11 en 12 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen getoetst worden of wordt voldaan aan de grenswaarde van het plaatsgebonden risico, moet het groepsrisico worden berekend en moet het groepsrisico verantwoord worden.
Voor de aardgastransportleiding geldt een plaatsgebonden risicocontour van 0 m. Aan beide zijden van de leiding geldt een belemmeringenstrook van 4 m, waaraan ruimschoots wordt voldaan.
De beoogde woningen bevinden zich buiten de 100 %-letaliteitsgrens van 70 m van de noordelijke aardgastransportleiding (W-506-01), maar binnen de 1 %-letaliteitsgrens van 70-140 m. In dit kader is ten behoeve van het bestemmingsplan 'Buitengebied Bunnik 2011' een kwantitatieve risicoanalyse uitgevoerd. Hieruit blijkt dat het berekende groepsrisico kleiner is dan 1 % van de oriënterende waarde. Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling neemt het aantal personen dat in het plangebied verblijft niet noemenswaardig toe. Er is dan ook geen sprake van een ontwikkeling die kan leiden tot een toename van het groepsrisico met meer dan 10 %. Een nieuwe berekening van het groepsrisico is derhalve niet noodzakelijk.
Vanwege de ligging binnen de 1 %-letaliteitsgrens van de buisleiding is een verantwoording van het groepsrisico benodigd. De Veiligheidsrisico Utrecht heeft in dit kader een advies uitgebracht. In het advies heeft de veiligheidsregio aandacht voor het volgende:
- de mogelijkheden en de voorgenomen maatregelen tot beperking van het groepsrisico in de nabije toekomst;
- de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval.
De veiligheidsregio adviseert om:
- de situatie van de bluswatervoorziening in het plangebied te verbeteren;
- bij de nadere uitwerking van de straatinrichting gebruik te maken van de CROW-publicatie 164 a t/m d, CROW-publicatie 165 en de Handreiking bereikbaarheid en bluswatervoorziening van Brandweer Nederland (2012);
- bij de verdere planuitwerking de mogelijkheden te bieden dat bij het voordoen van een fakkelbrand in noordoostelijke richting onder dekking van de bebouwing weggevlucht kan worden;
- contact te zoeken met de beleidsadviseur risicocommunicatie van de veiligheidsregio over de te kiezen wijze van risicocommunicatie voor bewoners in het plangebied.
Hoogspanningslijnen
Er zijn in de omgeving geen hoogspanningslijnen aanwezig waarvan de indicatieve magneetveldzones tot het plangebied reiken. Uit de gegevens op de website www.antenneregister.nl blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen zendmasten aanwezig zijn die overschrijdingen van de geldende blootstellingslimieten voor elektrische en magnetische veldsterkten veroorzaken.
Conclusie
Gezien het voorgaande dient er geconcludeerd te worden dat er geen belemmeringen zijn wat betreft externe veiligheid.
4.3 Water
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
4.3.1 Generiek beleid
Op Rijksniveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes(drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- Vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
- Schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016 - 2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
4.3.2 Beleid Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
Waterkoers 2016-2021
Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden heeft haar ambities en langetermijnvisie vastgelegd in het waterbeheerplan 'Waterkoers 2016-2021'. De Waterkoers is een koersdocument om te sturen op hoofdlijnen met als overkoepelend doel Samen werken aan een veilige, gezonde en prettige leefomgeving. In de Waterkoers wordt op een niet-planmatige manier over het waterschapswerk gesproken. Waterschapswerk is hierbij breder dan enkel beheer van water.
Water is een belangrijke pijler van een veilige, gezonde en prettige leefomgeving. Vanuit die achtergrond werkt het Hoogheemraadschap samen met de ruimtelijke ordening aan bescherming tegen overstromingen, een gezond grond- en oppervlaktewatersysteem en het zuiveren van afvalwater.
Voor ruimtelijke ontwikkelingen geldt het principe van ruimtelijke adaptatie:
- de bebouwde omgeving is in 2050 nog steeds aantrekkelijk om te leven;
- uiterlijk in 2020 zijn ruimtelijke ingrepen klimaatbestendig opgebouwd en getoetst.
Het minimale uitgangspunt voor planontwikkelingen is dat het plan hydrologisch neutraal moet worden ontwikkeld met als doel geen gevolgen voor de waterveiligheid, het grond- en oppervlaktewater en de waterkwaliteit en ecologie. Daarmee wordt geborgd dat de ontwikkeling van het gebied met betrekking tot wateraspecten duurzaam is.
Ruimtelijke adaptatie
Het klimaat verandert. Hogere temperaturen, een sneller stijgende zeespiegel, nattere winters, heftigere buien en kans op drogere zomers. Daar moeten we, ook volgens het KNMI, in de toekomst in Nederland rekening mee houden. De verwachting van het KNMI is dat het klimaat in Nederland in 2050 ongeveer overeen zal komen met het huidige klimaat in Zuid-Frankrijk. Maar ook nu al is de klimaatverandering merkbaar.
Extreme neerslag, droogte en hitte kunnen leiden tot maatschappelijke ontwrichting. Dit geeft aanleiding om aanpassing van de inrichting van de bebouwde omgeving aan het veranderende klimaat te agenderen en aan te werken. Dit beleid is vorig jaar vastgelegd in de Deltabeslissing voor Nederland. In de deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie heeft het Deltaprogramma voorstellen opgenomen om de ruimtelijke inrichting van Nederland klimaatbestendig en waterrobuust te maken. Klimaatverandering heeft effecten op grote schaal maar ook op de kleine schaal van een stad. Door de toenemende hoeveelheid verharding in steden wordt het steeds moeilijker om water makkelijk weg te krijgen. Door het grootschalig verharden van tuinen van particulieren neemt de kans op wateroverlast toe.
Alle overheden en marktpartijen zijn daar samen verantwoordelijk voor. De Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie heeft als doel:
- de bebouwde omgeving is in 2050 nog steeds aantrekkelijk om te leven;
- uiterlijk in 2020 zijn ruimtelijke ingrepen klimaatbestendig opgebouwd en getoetst.
4.3.3 Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
Planspecifiek
Een ruimtelijke ontwikkeling moet voldoen aan de belangrijkste minimale voorwaarde: het 'standstill beginsel'. Dit beginsel houdt in dat, als gevolg van de ontwikkeling, geen verslechtering van de waterhuishouding mag ontstaan. In het kader van de watertoetsproces moeten de gemeente en het waterschap zoeken naar kansen om het watersysteem te verbeteren en duurzaam in te richten. Volgens de Beleidsregels op grond van de Keur van het hoogheemraadschap dient een toename van verharding van meer dan 500 m² in stedelijk gebied en 1.000 m² in landelijk gebied in de vorm van open water of berging op eigen terrein te worden gecompenseerd. Het minimaal benodigd oppervlak open water bedraagt 15 % van het aan te leggen extra verhard oppervlak.
In de bestaande situatie is er dakoppervlak (hoofdgebouw en bijgebouwen) en erfverharding aanwezig (zie ook
toelichting paragraaf 2.1). In de toekomstige situatie worden 1.100 m² bebouwing en erfverharding rondom deze bebouwing verwijderd. Er wordt geen erfverharding gerealiseerd op gronden die in de huidige situatie nog niet verhard zijn. Daarmee neemt het verhardingsoppervlak af en is watercompensatie niet vereist.
De afvoer van afvalwater- en hemelwater wordt ontkoppeld. Het afvalwater wordt afgevoerd via het gemeentelijk riool. Hemelwater infiltreert in de bodem of wordt via de sloten afgevoerd. Er wordt geen gebruik gemaakt van uitlogende bouwmaterialen. Hierbij zal er voldaan worden aan het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Het GRP Zeist 2016-2021 bevat het gemeentelijk beleid ten aanzien van waterbeheer.
Zoals in
toelichting paragraaf 3.2.2 is opgenomen, ligt het plangebied gedeeltelijk binnen het 100-jaarsaandachtsgebied van de drinkwaterwinning in Bunnik.
Het plangebied is niet gelegen in de nabijheid van een waterkering.
Vanuit het aspect water zijn er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het voorgenomen plan.
4.4 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
4.4.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
Planspecifiek
In de toekomstige situatie worden twee woningen gerealiseerd. Ten opzichte van de huidige planologische situatie betreft dit een toevoeging van één woning. Voor deze woning kan in CROW-publicatie 381 de categorie 'koop, huis, vrijstaand' worden gevolgd. De verkeersgeneratie hiervan op de planlocatie, die wordt aangemerkt als 'buitengebied', bedraagt gemiddeld 8,2 voertuigbewegingen per etmaal. Daarbij dient opgemerkt te worden dat oorspronkelijk een agrarisch bedrijf op de locatie gevestigd was. Naar verwachting was de verkeergeneratie hiervan hoger dan de verkeersgeneratie in de beoogde situatie.
Het plangebied wordt, net als in de bestaande situatie, ontsloten via de Kouwenhovenselaan naar de Grotelaan. Gezien de beperkte toename van de verkeersgeneratie zijn er geen belemmeringen vanuit het aspect verkeer.
4.4.2 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
Gemeentelijke beleid
De gemeente Zeist heeft haar parkeerbeleid vastgelegd in de Parkeerbeleidsnota Zeist van 3 mei 2004.
Planspecifiek
Voor het parkeren in het plangebied worden de parkeernormen zoals die zijn opgenomen in de Parkeerbeleidsnota Zeist aangehouden. Uitgaande van woningen in het dure segment geldt een parkeernorm van 2,1 parkeerplaats per woning.
Op eigen terrein is voldoende ruimte om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Met een regeling in de planregels, waarin wordt verwezen naar de Parkeerbeleidsnota Zeist, is geborgd dat in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. Daarmee zijn er geen belemmeringen vanuit het aspect parkeren.
4.5 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming zijn de tabellen 1, 2 en 3 vervallen waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kan voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen deel uit van een beschermd gebied en/of locatie betreffende Natura 2000, Beschermd natuurmonument, Wetland, Nationaal Park, Nationaal Landschap of het Natuurnetwerk Nederland. Op een afstand van meer dan 10 km ligt het Natura 2000-gebied Oostelijke Vechtplassen.
In het voorliggende bestemmingsplan worden twee woningen mogelijk gemaakt, terwijl in de huidige situatie één woning aanwezig is. De beoogde woningen worden gasloos uitgevoerd, waardoor de stikstofemissie in beoogde situatie uitsluitend door verkeersbewegingen veroorzaakt zal worden. Het aantal verkeersbewegingen zal ten opzichte van de huidige situatie zeer beperkt toenemen. Oorspronkelijk was op de planlocatie een agrarisch bedrijf met een bedrijfswoning toegestaan. Ten opzichte van deze situatie zal het aantal verkeersbewegingen en de stikstofemissie afnemen. De bouwfase brengt, uitgaande van het verbouwen van de bestaande gebouwen, een zeer beperkte stikstofemissie met zich mee. Gezien het voorgaande kan geconcludeerd worden dat de uitstoot van stikstof niet of nauwelijks toeneemt, waardoor significante effecten op Natura 2000-gebieden vanwege stikstofdepositie niet optreden. Negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden kunnen daarmee uitgesloten worden. Voor de overige effecten (trillingen, geluid, optische verstoring, etc.) geldt dat de afstand tot de omliggende Natura 2000-gebieden per definitie te groot is om sprake te kunnen laten zijn van negatieve effecten. Ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland geldt dat externe werking geen toetsingskader is.
Soortenbescherming
Er is een natuurtoets (Ecologisch Adviesbureau Viridis, nr. 2017-46, 1 december 2017, zie
bijlagen bij toelichting) uitgevoerd. Hieruit blijkt dat er beschermde soorten zijn aangetroffen binnen de begrenzing van het plangebied. In het plangebied is een essentiële vliegroute van gewone dwergvleermuis en laatvlieger aanwezig. Ook is in het plangebied een jaarrond beschermde vaste rust- en verblijfplaats van de kerkuil aanwezig en zijn 12 jaarrond beschermde nestlocaties van huismus aanwezig. Daarnaast broeden 8 boerenzwaluwen in het plangebied. Verder is er in het plangebied broedgelegenheid voor algemene vogels aanwezig. Ook kunnen incidenteel zwervende of foeragerende exemplaren van de ringslang zich bevinden in het plangebied.
Door de sloopwerkzaamheden gaat een vaste rust- en verblijfplaats van de kerkuil verloren en gaan 12 jaarrond beschermde nestlocaties van huismus verloren. Ook gaan 8 nestlocaties van boerenzwaluw verloren. Omdat de bomenlaan niet wordt verwijderd, wordt geen essentiële vliegroute voor gewone dwergvleermuis en laatvlieger aangetast. Wanneer de werkzaamheden plaatsvinden tijdens het broedseizoen ondervinden algemene broedvogels schade, zoals verstoring of vernietiging van nesten door de geplande werkzaamheden. Daarnaast kunnen in de periode april t/m oktober incidenteel aanwezige ringslangen verwond of gedood worden. Negatieve effecten op andere soorten zijn uit te sluiten.
Door het nemen van de juiste mitigerende maatregelen worden optredende negatieve effecten op beschermde soorten zoveel mogelijk voorkomen. Deze mitigerende maatregelen zijn opgenomen in de natuurtoets (zie
bijlagen bij toelichting) en betreffen maatregelen van algemene aard, het voorkomen van het doden van beschermde soorten en het realiseren van alternatieve verblijfplaatsen. Omdat negatieve effecten, ondanks het nemen van mitigerende maatregelen niet in alle gevallen geheel door de aard van de werkzaamheden te voorkomen zijn, is een ontheffing van de Wet natuurbescherming noodzakelijk. Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht heeft op 3 augustus 2018 een ontheffing van de Wet natuurbescherming verleend voor de kerkuil, de huismuis en de boerenzwaluw voor de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2022.
4.6 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin overgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
Planspecifiek
In het plangebied geldt volgens de gemeentelijke waardenkaart een middelhoge archeologische verwachting. Dit betekent dat bij bodeminrepen die groter dan 1.000 m² zijn en dieper dan 30 cm beneden het maaiveld reiken in een vroegtijdig stadium archeologisch onderzoek moet plaatsvinden, zodat de mogelijkheid tot inpassen van eventuele archeologische waarden binnen de planvorming mogelijk blijft. Het uitgevoerde archeologisch bureauonderzoek (Transect, nr. 1324, 21 juni 2017, zie
bijlagen bij toelichting) geeft invulling aan deze onderzoeksplicht.
Uit het archeologisch bureauonderzoek blijkt dat voor het plangebied een hoge archeologische verwachting geldt op het aantreffen van (nederzettings)resten uit de periode Late Middeleeuwen-Nieuwe tijd. Deze verwachting is zowel gebaseerd op de landschappelijke ligging van het plangebied op oeverafzettingen uit die tijd alsmede de ligging van het plangebied in een laatmiddeleeuws ontginningslint. Daarbij is in het plangebied in ieder geval in het begin van de 19e eeuw en zo mogelijk al in de 18e eeuw bebouwing aanwezig. De aanwezigheid van nog oudere bebouwing is zodoende niet uit te sluiten.
Voor wat betreft de overige perioden is de verwachting op nederzettingsresten laag. Voordat de oevers zich in het plangebied konden opbouwen lag in het plangebied in de Romeinse tijd-Vroege Middeleeuwen vermoedelijk een riviergeul van de Kromme Rijn. Het plangebied is dan onbewoonbaar en resten uit de perioden ervoor zijn verspoeld. Zaken als scheepswrakken, visfuiken en dumplagen met nederzettingsafval uit de periode Romeinse tijd-Vroege Middeleeuwen kunnen echter in het plangebied wel aanwezig zijn (zogenaamde “wetland” archeologie). De aanwezigheid van dergelijke resten laat zich echter niet altijd makkelijk voorspellen, omdat het vaak lokale en opzichzelfstaande fenomenen zijn.
In het plangebied bestaat op basis van de onderzoeksresultaten een hoge verwachting op de aanwezigheid van archeologische resten. Deze kunnen bij de herontwikkeling van het plangebied worden verstoord. Hierom wordt geadviseerd een aanvullend archeologisch onderzoek uit te voeren in de vorm van een booronderzoek (inventariserend veldonderzoek, verkennende en karterende fase). Doel van dit onderzoek is allereest om de mate van intactheid van de bodemopbouw in het plangebied vast te stellen alsmede de oorspronkelijk landschappelijke ligging van het plangebied in het rivierenlandschap van de Kromme Rijn te reconstrueren. Daarbij kan worden vastgesteld of en in hoeverre in het plangebied resten uit de Late Middeleeuwen en/of Nieuwe tijd aanwezig zijn, zij het in de vorm van vondsten/funderingen, zij het in de vorm van archeologisch relevante ophooglagen. Tot slot kan tijdens het veldonderzoek een inspectie van de verschillende bouwwerken op het erf plaatsvinden om te bepalen of en in hoeverre de aanleg van de bouwwerken de bodem in het plangebied heeft verstoord.
Het aanvullend archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. Ter bescherming van mogelijke archeologische waarden is in het voorliggende bestemmingsplan de dubbelbescherming 'Waarde - Archeologie 2' opgenomen.
4.7 Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Ruimtelijke plannen zijn een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
Planspecifiek
In of nabij plangebied bevinden zich geen gebouwde rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten.
De Kouwenhovenselaan is aangemerkt als gemeentelijke monumentale structuur. De Kouwenhovenselaan is een karakteristiek voorbeeld van een rechte, met bomen beplante, laan bij de buitenplaatsen en landgoederen in het Kromme Rijngebied, die loodrecht op de Utrechtse Heuvelrug staan. Deze laanstructuur is in het voorliggende bestemmingsplan voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie 2'.
4.8 Duurzaamheid
Brede Milieuvisie Zeist
De wensen en ideeën op het gebied van milieu en duurzaamheid voor de gemeente Zeist staan beschreven in de Brede Milieuvisie, die op 4 oktober 2016 is vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Zeist. Met 'breed' wordt bedoeld dat het gaat om alle milieuthema’s die invloed hebben op de kwaliteit van de leefomgeving. De Brede Milieuvisie onderscheidt vier pijlers:
- Klimaat en energie: op weg naar een energieneutraal Zeist en de overgang van oude naar nieuwe, duurzame energie.
- Circulaire economie: handelen vanuit kringlopen, hergebruik, delen en gebruiken in plaats vanuit bezit.
- Levend netwerk van natuur, landschap en cultuurhistorie: zorgen voor een met groen dooraderd Zeist.
- Gezonde leefomgeving en kwaliteit van leven: inzetten voor een goede lucht- en waterkwaliteit, minder geluidshinder en een duurzame voedselvoorziening.
Routekaart naar een energieneutraal Zeist
De gemeente Zeist heeft haar beleid rond klimaat, energie en duurzaam bouwen verwoord in de 'Routekaart naar een energieneutraal Zeist'. Onderdeel van het beleid is de ambitie dat de gemeente zo spoedig mogelijk energieneutraal is, uiterlijk in 2050. Dat betekent dat op het grondgebied van Zeist uiterlijk in 2050 evenveel energie duurzaam wordt opgewekt als aan energie wordt verbruikt. Uitgangspunt van de routekaart is dat nieuwbouw energieleverend en minimaal nul-op-de-meter is.
Planspecifiek
De voorgenomen woningen worden niet aangesloten op het gasnet en daarmee aardgasvrij gebouwd. In het onderhavige geval gaat het niet volledig om nieuwbouw. De gemeentelijke ambitie om nieuw te bouwen woningen als nul-op-de-meterwoningen uit te voeren is bij het realiseren van woningen in bestaande bebouwing niet van toepassing. Bij uitwerking van het plan zal desondanks verkend worden of het technisch en financieel haalbaar is om de woningen als nul-op-de-meter uit te voeren. Daarbij dient opgemerkt te worden dat het benutten van bestaande bebouwing een vorm van duurzaam materiaalgebruik is.
5 Juridische planbeschrijving
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten weer die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
5.2 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
5.3 Planregels
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk 2 geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk 3 geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk 2. Ten slotte regelt hoofdstuk 3 de overgangs- en slotbepalingen.
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de SVBP 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde. Ook dit hoofdstuk kent een standaardopbouw:
- bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
- bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
- afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
5.4 Wijze van bestemmen
Navolgend worden per artikel kort de belangrijkste aspecten weergegeven.
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Artikel 2 Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Hiervoor is aangesloten bij de SVBP 2012. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
Artikel 3 Natuur
De gronden waarop de landschappelijke inpassing is beoogd zijn bestemd als 'Natuur'. Door deze gronden te bestemmen als 'Natuur' wordt het voormalige agrarische bouwperceel verkleind. De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor de instandhouding, herstel en ontwikkeling van ter plaatse voorkomende dan wel daaraan eigen cultuurhistorische, landschappelijke en natuurwaarden (van het slagenlandschap), watergangen en andere waterpartijen, waterhuishoudkundige voorzieningen, oevers en taluds, extensief recreatief medegebruik, opslag ten behoeve van natuurbeheer en bij deze bestemming behorende voorzieningen.
Gebouwen en overkappingen zijn uitsluitend toegestaan binnen een bouwvlak. Ter plaatse van de kapschuur, die een ecologische functie voor gebouwbewonende soorten heeft, is een bouwvlak opgenomen. Gezien deze ecologische functie is de bestemming 'Natuur' passend. Verder zijn bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, toegestaan.
De cultuurhistorische, landschappelijke en natuurwaarden worden beschermd met een vergunningplicht voor het uitvoeren van diverse werken en werkzaamheden.
Artikel 4 Wonen - Buitengebied
De gronden waarop de twee woningen met de bijbehorende tuinen en erven zijn beoogd zijn bestemd als 'Wonen - Buitengebied'. De voor 'Wonen - Buitengebied' aangewezen gronden zijn dan ook bestemd voor wonen, een beroep of bedrijf aan huis en bijbehorende tuinen en erven.
Het uitgangspunt voor de bouwregels van deze bestemming is het behoud van de bestaande drie volumes. De begrenzing van de bouwvlakken, de maximale goot- en bouwhoogte van gebouwen en de maximale inhoud van gebouwen waar woningen zijn toegestaan zijn hierop gebaseerd. In aanvulling op de bestaande drie volumes zijn geen gebouwen toegestaan.
Per bouwvlak is één woning van maximaal 1.200 m³ toegestaan. Indien bijbehorende bouwwerken inpandig worden gebouwd, mag de inhoud maximaal 1.500 m³ bedragen. De maximum goot- en bouwhoogte bedraagt respectievelijk 3,5 m en 9 m. Uitzondering vormt de nieuw te bouwen woning, waar een goothoogte van maximaal 5,5 m is toegestaan.
Bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend binnen een bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' worden gebouwd. De goot- en bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3 m en 4,5 m. De aanduiding 'bijgebouwen' is opgenomen ter hoogte van de zuidelijke stal, waar een hogere goot- en bouwhoogte van 3,5 m en 9 m is toegestaan.
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bebouwing', die is opgenomen voor de landstructuur van de Kouwenhovenselaan, mogen geen bouwwerken worden gebouwd.
Ten behoeve van de landschappelijke inpassing van het gemeenschappelijke voorerf is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. De regeling verplicht dat het gemeenschappelijke voorerf wordt ingericht volgens een omschrijving, die gebaseerd is op het inrichtingsplan en beeldkwaliteitsplan, en één van ontwikkelingsvarianten van het daarbij behorende landschappelijk inpassingsplan (zie ook
toelichting paragraaf 2.2).
Artikel 5 Waarde - Archeologie 2
Ter bescherming van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden is het hele plangebied voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Bodemingrepen dieper dan 0,30 m en groter dan 1.000 m² zijn vergunningplichtig. In dat geval dient een archeologisch rapport overlegd te worden.
Artikel 6 Waarde - Cultuurhistorie 2
Voor de laanstructuur van de Kouwenhovenselaan geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie 2'. Deze dubbelbestemming ziet toe op de instandhouding van de cultuurhistorische waarden van gemeentelijke monumentale structuren. Bouwen op deze gronden overeenkomstig de regels van de andere bestemmingen is uitsluitend toegestaan indien de cultuurhistorische waarden daardoor niet onevenredig worden aangetast en de gemeentelijke monumentencommissie daarover heeft geadviseerd. De cultuurhistorische waarden worden beschermd met een vergunningplicht voor het uitvoeren van diverse werken en werkzaamheden.
Hoofdstuk 3: Algemene regels
Artikel 7 Antidubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Artikel 8 Algemene bouwregels
In dit artikel zijn algemene bepalingen over bouwen opgenomen. Deze bepalingen hebben betrekking op bestaande en afwijkende maatvoeringen en ondergronds bouwen.
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen ten aanzien van strijdig gebruik opgenomen.
Artikel 10 Algemene aanduidingsregels
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen voor instandhouding, herstel en ontwikkeling van het ter plaatse aanwezige landschapstype, te weten het slagenlandschap, en bescherming van het intrekgebied en de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater ten behoeve van de drinkwaterwinning,
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen om af te wijken van hetgeen is bepaald in het bestemmingsplan.
Artikel 12 Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een mogelijkheid opgenomen om de ligging van grenzen van bestemmings- en bouwvlakken en aanduidingen en de Staat van bedrijfsactiviteiten te wijzigen.
Artikel 13 Overige regels
In dit artikel is bepaald dat in voldoende parkeergelegenheid en ruimte voor laden en lossen voorzien moet worden, waarbij wordt verwezen naar het gemeentelijk parkeerbeleid (Parkeerbeleidsnota Zeist).
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
In deze regels wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht voor bebouwing en gebruik.
Artikel 15 Slotregel
Als laatste wordt de slotregeling opgenomen. Deze regeling bevat zowel de titel van het plan als de vaststellingsregeling.
6.1 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van ‘afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Het project wordt op particulier initiatief gerealiseerd. De kosten in verband met de realisatie van de ontwikkelingen van de locaties zijn dan ook voor rekening van de initiatiefnemer. Dit is vastgelegd in een anterieure overeenkomst tussen de initiatiefnemer en de gemeente. Een planschadeovereenkomst is hier onderdeel van. De kosten voor het begeleiden van de bestemmingsplanprocedure worden via de gemeentelijke legesverordening aan de initiatiefnemer doorberekend.
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
6.2.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Een ontwerp bestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.2.2 Verslag artikel 3.1.1 Bro overleg
In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro is het bestemmingsplan voorgelegd aan de provincie Utrecht, Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, de Veiligheidsregio Utrecht, Gasunie en Vitens.
De provincie Utrecht ziet geen aanleiding om opmerkingen op het plan te plaatsen in het kader van het provinciale belang.
Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden heeft verzocht om 'waterhuishoudkundige voorzieningen' toe te voegen aan de bestemmingsomschrijving van de bestemming 'Wonen - Buitengebied', met als doel om de verwerking van hemelwater juridisch-planologisch mogelijk te maken. Dit advies is opgevolgd.
De Veiligheidsregio Utrecht vraagt aandacht voor de buisleiding met kenmerk W-506-01, waardoor transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Naar aanleiding van het advies van de veiligheidsregio is
toelichting paragraaf 4.2.5 aangevuld.
Vitens merkt op dat het plangebied binnen het 100-jaarsaandachtsgebied van Bunnik, dat onderdeel is van de beschermingszone voor een drinkwatervoorziening. Vitens is van mening dat de begrenzing van de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' op de verbeelding niet juist is. In het voorliggende bestemmingsplan is uitgegaan van de begrenzing van de 'beschermingszone drinkwaterwinning' zoals die is opgenomen op de kaart Bodem en Water van de Provinciale Ruimtelijke Verordening. Deze begrenzing komt niet overeen met het 100-jaarsaandachtsgebied. Daarnaast is
toelichting paragraaf 3.2.2 aangevuld met het advies van Vitens.
6.2.3 Verslag zienswijzen
Het ontwerp bestemmingsplan heeft van 1 oktober 2020 tot en met 11 november 2020 ter inzage gelegen. In deze periode is één zienswijze ingediend. Deze zienswijze is in de nota van zienswijzen (gemeente Zeist, 13 januari 2021, zie
bijlagen bij toelichting) samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien.