direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Verplaatsing Van Vliet Kastanjehout
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0352.bgbverplvanvliet-bva1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De eigenaren van Van Vliet Kastanjehout (hierna: initiatiefnemers) hebben op 9 juli 2018 een principeverzoek ingediend voor het verplaatsen van het bedrijf Van Vliet Kastanjehout van de Gooyerdijk 41 te Langbroek naar de Graaf van Lynden van Sandenburgweg 4 te Cothen. Van Vliet is een bedrijf in het handelen in en verkopen van duurzaam hout, duurzame houtproducten en ondergeschikte aanverwante producten zoals (ecologische) bouwmaterialen, inclusief assembleren en bewerken van deze producten (hierna: een groothandel in duurzaam hout). De locatie aan de Gooyerdijk 41 wordt daarbij herontwikkeld ten behoeve van woningbouw en het bestaande in onbruik geraakte agrarische bedrijf met bedrijfswoning op de locatie aan de Graaf van Lynden van Sandenburgweg te Cothen wordt gesloopt.

Het college van burgemeester en wethouders heeft op 22 januari 2019 besloten om onder voorwaarden in te stemmen met dit verzoek voor:

  • het verplaatsen van het bedrijf Van Vliet Kastanjehout naar het agrarische perceel Graaf van Lynden van Sandenburgweg 4 te Cothen; Er wordt ter plaatse geen bedrijfswoning gerealiseerd.
  • het herzien van de bestemming 'Bedrijf' naar 'Wonen' ten behoeve van de realisatie van twee burgerwoningen op het perceel Gooyerdijk 41 te Langbroek. Deze burgerwoningen betreffen vervangende nieuwbouw van de twee (bedrijfs)woningen uit het plangebied (in zowel het deelgebied aan de Gooyerdijk als het deelgebied aan de Graaf van Lynden van Sandenburgweg is in de bestaande situatie één bedrijfswoning aanwezig. Het aantal woningen neemt per saldo niet toe). Een gedeelte van het vrijgekomen perceel aan de Gooyerdijk wordt gebruik voor natuurontwikkeling.

Om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken wordt het bestemmingsplan voor de gronden in het plangebied herzien.

1.2 Ligging plangebied

Deelgebied Gooyerdijk 41 Langbroek
Dit deelgebied is gelegen aan de Gooyerdijk 41 in Langbroek en staat kadastraal bekend gemeente Langbroek, sectie A, nr's 1.150, 1.578, 1.749 en 1.957.

afbeelding "i_NL.IMRO.0352.bgbverplvanvliet-bva1_0001.jpg"

Globale ligging deelgebied (rode druppel, bron: maps.google.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0352.bgbverplvanvliet-bva1_0002.jpg"

Globale begrenzing deelgebied (rode omkadering, bron: maps.google.nl)

Deelgebied Graaf van Lynden van Sandenburgweg 4 Cothen
Dit deelgebied is gelegen aan de Graaf van Lynden van Sandenburgweg 4 in Cothen en staat kadastraal bekend gemeente Wijk bij Duurstede, sectie F, nr's 79 en 930.

afbeelding "i_NL.IMRO.0352.bgbverplvanvliet-bva1_0003.jpg"

Globale ligging deelgebied (rode druppel, bron: maps.google.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0352.bgbverplvanvliet-bva1_0004.png"

Globale begrenzing deelgebied (rode omkadering, bron: maps.google.nl)

Voor de exacte begrenzing van beide deelgebieden wordt verwezen naar de verbeelding van het bestemmingsplan.

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied bestaat uit twee deelgebieden: de 'achterlaat'locatie aan de Gooyerdijk 41 in Langbroek en de nieuwe bedrijfslocatie aan de Graaf van Lynden van Sandenburgweg 4 in Cothen.

Deelgebied Gooyerdijk 41 Langbroek
De gronden in dit deelgebied vallen binnen het bestemmingsplan 'Verzamelplan 2018', zoals de gemeenteraad dat heeft vastgesteld op 5 maart 2019 en opnieuw heeft vastgesteld op 14 april 2020. Het deelgebied is voorzien van de bestemming 'Bedrijf' en heeft aan de noordoostzijde een bouwvlak, met daarbinnen een nadere aanduiding voor één bedrijfswoning. Het maximum bebouwd oppervlak bedraagt 550 m². Het achterste stuk van het deelgebied is voorzien van de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - houtopslag'. Hier mag bedrijfsmatig uitsluitend opslag van hout plaatsvinden.

Het deelgebied valt tevens helemaal binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0352.bgbverplvanvliet-bva1_0005.jpg"

Uitsnede geldend bestemmingsplan deelgebied met globale begrenzing (rode omkadering)

Binnen de geldende bestemming is de realisatie van twee burgerwoningen en natuurontwikkeling niet mogelijk. Het bestemmingsplan zal voor de gronden in het deelgebied daarom herzien moeten worden om de beoogde ontwikkeling te kunnen realiseren.

Deelgebied Graaf van Lynden van Sandenburgweg 4 Cothen
De gronden in dit deelgebied vallen binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied 2015', zoals de gemeenteraad dat heeft vastgesteld op 9 maart 2016. Het deelgebied is vrijwel helemaal voorzien van de bestemming 'Agrarisch. Ter hoogte van de voormalige agrarische bedrijfslocatie is een bouwvlak opgenomen, dat tevens voorzien is van de functieaanduidingen 'grondgebonden veehouderij' en 'paardenhouderij'.

Een klein stuk van het deelgebied (ter hoogte van het brandstofverkooppunt) is voorzien van de bestemming 'Bedrijf' met de functieaanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' en een maximum bebouwd oppervlak van 450 m². De toegangsweg valt deels binnen de bestemming 'Verkeer'.

Centraal over het deelgebied loopt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' en de zuidwestzijde van het deelgebied is voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'.

Het deelgebied valt tevens helemaal binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0352.bgbverplvanvliet-bva1_0006.png"

Uitsnede geldend bestemmingsplan deelgebied met globale begrenzing (rode omkadering)

Binnen de geldende bestemmingen is de vestiging van een groothandel in duurzaam hout met bijbehorende voorzieningen en landschappelijke inpassing niet mogelijk. Het bestemmingsplan zal voor de gronden in het deelgebied daarom herzien moeten worden om de beoogde ontwikkeling te kunnen realiseren.

1.4 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan bestaat uit de volgende hoofdstukken:

  • het relevante ruimtelijke beleidskader wordt besproken in hoofdstuk 2;
  • in hoofdstuk 3 wordt een beschrijving gegeven van de bestaande en de toekomstige situatie in beide deelgebieden;
  • de milieu- en omgevingsaspecten die gerelateerd zijn aan de beoogde ontwikkelingen komen aan bod in hoofdstuk 4;
  • de juridische planopzet wordt behandeld in hoofdstuk 5. Hierin worden de beoogde ontwikkelingen vertaald in een juridisch-planologische regeling. Daarmee vormt dit hoofdstuk een toelichting op de regels;
  • vervolgens komen in hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid in de vorm van inspraak en overleg, van het plan aan bod.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Nationaal beleid

2.1.1 Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de opvolger van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), waarin het Rijk een lange termijn visie geeft op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt keuzes te maken. Bij de afweging van keuzes wordt bij voorkeur gekozen voor slimme combinaties van functies, wordt uitgegaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden en worden beslissingen niet uitgesteld of doorgeschoven.

De nationale belangen en opgaven waarop het Rijk wil sturen en richting wil geven, komen samen in de volgende vier prioriteiten:

  • Ruimte maken voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • De economie van Nederland verduurzamen en ons groeipotentieel behouden;
  • Steden en regio's sterker en leefbaarder maken;
  • Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) borgt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen die deel uitmaken van het beleid, zoals beschreven in de voorganger van de NOVI, oftewel de SVIR. Op het moment dat de Omgevingswet in werking treedt, vervalt het Barro. De regels van het Barro worden dan vervangen door het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Het Bkl wordt de uitwerking, in regelgeving, van het beleid dat in de NOVI staat. Zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is, is het Barro nog van toepassing.

In het Barro, ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 14 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in provinciaal beleid en gemeentelijke bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro voor de opgenomen onderwerpen regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

2.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ is vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het Bro is bepaald dat voor onder meer bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

De ladder bestaat uit het doorlopen en motiveren van de volgende stappen:

  • a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

2.1.4 Toetsing

Deelgebied Gooyerdijk 41 Langbroek
Zowel de NOVI als het Barro zijn niet relevant voor dit deelgebied.

Wat de ladder voor duurzame verstedelijking betreft worden er per saldo, verdeeld over beide deelgebieden, geen woningen toegevoegd. De bestaande agrarische bedrijfswoning uit het deelgebied aan de Graaf van Lynden van Sandenburgweg 4 wordt verplaatst naar het deelgebied aan de Gooyerdijk en omgevormd naar een burgerwoning. Samen met het omvormen van de bestaande bedrijfswoning uit het deelgebied aan de Gooyerdijk naar een burgerwoning, zorgt dit per saldo voor twee burgerwoningen in het deelgebied aan de Gooyerdijk in de toekomstige situatie.

Deelgebied Graaf van Lynden van Sandenburgweg 4 Cothen
De gronden in dit deelgebied maken onderdeel uit van de Romeinse Limes. De Romeinse Limes zijn binnen het Barro aangewezen als erfgoed van uitzonderlijke universele waarde. Bij de ontwikkeling van het deelgebied ten behoeve van bedrijvigheid is rekening gehouden met in de grond aanwezige archeologische waarden (zie verder paragraaf 4.10 Cultureel Erfgoed).

In het kader van de onderbouwing voor de ladder voor duurzame verstedelijking kan verwezen worden naar het bedrijfseconomisch advies (zie bijlage 2) dat is opgesteld om de noodzaak van de verhuizing aan te tonen. Zie verder subparagraaf 2.2.2, onder de subkop 'Toets artikel 9.7: Instructieregel bestaande stedelijke functies, anders dan wonen'.

2.2 Provinciaal beleid

Provinciale Staten hebben op 10 maart 2021 de Omgevingsvisie provincie Utrecht en de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht vastgesteld. Deze visie en verordening zijn per 1 april 2021 in werking getreden. De Interim omgevingsverordening zal worden vervangen door de Omgevingsverordening provincie Utrecht op het moment dat de Omgevingswet in werking treedt.

2.2.1 Omgevingsvisie provincie Utrecht

In de Omgevingsvisie beschrijft de provincie haar ruimtelijk beleid voor de periode tot 2050. De provincie Utrecht geeft aan welke doelstellingen zij van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort en hoe zij uitvoering geeft aan dit beleid. Om de Omgevingsvisie in de praktijk goed te laten werken, zijn op onderdelen regels nodig. Deze regels zijn vastgelegd in de Interim Omgevingsverordening.

Met zeven beleidsthema's geeft de provincie richting aan de ontwikkeling en de bescherming van onze gezonde en veilige leefomgeving. In 2050 is er een inclusieve en circulaire provincie Utrecht:

  • waarin Stad en land gezond zijn;
  • die Klimaatbestendig en waterrobuust is;
  • waarin Duurzame energie een plek heeft;
  • met Vitale steden en dorpen;
  • die Duurzaam, gezond en veilig bereikbaar is;
  • met een Levend landschap, erfgoed en cultuur;
  • die een Toekomstbestendige natuur en landbouw heeft.


De meest relevante thema's in het kader van de beoogde ontwikkeling zijn:

  • a. 'vitale steden en dorpen', meer specifiek het subthema 'ruimte voor werken en winkelen';
  • b. 'toekomstbestendige natuur en landbouw', meer specifiek het subthema 'nieuwe functies voor stoppende agrarische bedrijven'.

a) Ruimte voor werken en winkelen
De ambities voor dit subthema zijn:

  • 2050: een duurzame en circulaire economie.
  • 2040: behoud van het goede economische vestigingsklimaat. De provincie Utrecht is een gewilde provincie voor bedrijfsvestiging, niet in de laatste plaats vanwege de aantrekkelijke leefomgeving. In 2040 beschikken we over een goed functionerende regionale economie met goed functionerende bedrijven en aanbod van werkgelegenheid die past bij de Utrechtse beroepsbevolking.
  • 2030: levendige stads-, dorps- en wijkcentra, met een bij de behoefte passend aanbod van winkels en andere voorzieningen.

Voor een goed functionerende economie is het van belang dat het 'economisch ecosysteem' kan meebewegen met de veranderende maatschappelijke omstandigheden. Met economisch ecosysteem wordt het geheel van actoren en factoren bedoeld, en de onderlinge afhankelijkheid daartussen die ervoor zorgt dat bedrijven in Utrecht kunnen 'ondernemen'. Om dit te bewerkstelligen besteed de provincie aan:

  • toekomstbestendigheid en innovatie;
  • specifieke bedrijvigheid die oog heeft voor de aanpak van maatschappelijke opgaven;
  • een onderscheidend woon-, werk- en leefklimaat (kwalitatief hoogwaardig vestigingsmilieu);
  • duurzame werkgelegenheid zodat zoveel mogelijk inwoners een passende baan dicht bij huis kunnen vinden;
  • een inclusieve en duurzame arbeidsmarkt (gezonde strijd om talent) en een betere aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt.

Belangrijk punt op het gebied van specifieke bedrijven(terreinen) is dat de provincie de behoefte vanuit het lokale, reeds gevestigde bedrijfsleven (uitbreiding of vervanging) waar mogelijk wil faciliteren.

Lokale bedrijven zijn vaak verankerd in de lokale samenleving. In specifieke gevallen biedt de provincie ruimte voor de uitbreiding van een bedrijventerrein. Namelijk daar waar er binnenstedelijk via bijvoorbeeld herstructurering geen mogelijkheden meer zijn, de uitbreiding of uitplaatsing nog past bij de aanwezige verkeersinfrastructuur, de uitbreiding past bij het karakter van het dorp en de regionale economie en waar er geen mogelijkheden zijn binnen het bestaande stedelijke gebied.

b) Duurzame landbouw: nieuwe functies voor stoppende agrarische bedrijven

De ambities voor dit subthema zijn:

  • 2050: de provincie werkt samen met haar partners toe naar een landbouwsector met economisch rendabele bedrijven die circulair, natuurinclusief, klimaatneutraal en diervriendelijk zijn (kringlooplandbouw), en dicht bij de inwoners staan.
  • 2030: de nutriëntenkringlopen zijn op het laagst mogelijke niveau gesloten. De agrarische sector is zelfvoorzienend in energie en opereert daarnaast deels als groene energieproducent voor derden. De provincie Utrecht is een voorbeeld voor andere gebieden in de verbinding stad-land, heeft een vitale, duurzame landbouw met bijbehorend verdienmodel en met een agrarisch cultuurlandschap dat toegankelijk en aantrekkelijk is om in te recreëren.

Het provinciale beleid is in principe gericht op het duurzaam toekomstperspectief geven aan de agrarische bedrijven. Echter, als een agrarisch bouwperceel geheel vrijkomt is het provinciale beleid gericht op sloop van overbodig geworden bedrijfsbebouwing. De provincie biedt ruimte voor de vestiging van een niet-agrarische functie in ruil voor de sloop van een evenredige oppervlakte aan bedrijfsbebouwing. Daarbij is het uitgangspunt dat alle bedrijfsmatige bebouwing moet worden gesloopt. Naar mate er meer wordt gesloopt, is er meer ontwikkelruimte. De provincie hanteert hiervoor standaard normen, waarvan door gemeenten kan worden afgeweken, indien een evenredige kwaliteitswinst anders dan sloop van gebouwen wordt bereikt. Zo ontstaat ruimte voor maatwerk: bijvoorbeeld vestiging van een groter niet-agrarisch bedrijf.

Bij de beoordeling van evenredige kwaliteitswinst, anders dan door sloop, kunnen onder andere de volgende aspecten een rol spelen: herstel van landschapselementen, versterking van de cultuurhistorische hoofdstructuur (agrarisch cultuurlandschap), oplossingen voor de wateropgave, realisering van wandel- en recreatievoorzieningen, de verbetering van het woonmilieu in een aangrenzende kern en extra, compact gebouwde woningen die aantoonbaar in een plaatselijke woningbehoefte voorzien. De beoordeling of sprake is van meer ruimtelijke kwaliteit is primair een verantwoordelijkheid van de gemeente. Gemeenten kunnen een eigen afweging maken om een andere, evenredige vorm van ruimtelijke kwaliteitswinst mogelijk te maken.

Toetsing beide deelgebieden
De beoogde ontwikkeling betreft het verplaatsen van een al jaren bestaande groothandel in duurzaam hout van het voor het bedrijf minder goed bereikbare deelgebied aan de Gooyerdijk, naar het goed bereikbare deelgebied van een voormalig agrarisch bedrijf aan de Graaf van Lynden van Sandenburgweg (N229). De nieuwe locatie ligt naast het bedrijventerrein ten noorden van de provinciale weg en is ook in de gemeentelijke omgevingsvisie aangewezen als toekomstige locatie voor dit aan het buitengebied gebonden bedrijf (zie subparagraaf 2.4.1).

Verplaatsing van de groothandel in duurzaam hout is noodzakelijk om het hoofd te kunnen bieden aan knelpunten op het gebied van opslag, logistieke processen, verkeersveiligheid op de ontsluitingsroute (de Gooyerdijk is een relatief smalle weg) en veiligheid van personeel en bezoekers. Een nieuwe locatie biedt ook vooral de mogelijkheid om de groei van de onderneming voort te zetten en de inefficiëntie op de huidige locatie(s) om te zetten in een gezonde en doelmatige bedrijfsvoering.

Hervestiging aan de Graaf van Lynden van Sandenburgweg biedt de onderneming de mogelijkheid haar huidige bedrijfsvoering te optimaliseren (opslag, logistiek), de werkomstandigheden voor het personeel te verbeteren (logistiek, veiligheid) en haar activiteiten uit te breiden. Vanuit bedrijfseconomisch opzicht en de continuïteit van de onderneming op langere termijn is het een groot voordeel dat er ruimte voor groei overblijft. Een deel van het terrein wordt immers vooralsnog niet gebruikt.

In het deelgebied aan de Gooyerdijk vindt functieverandering plaats van een niet-agrarisch bedrijf met één bedrijfswoning naar twee burgerwoningen. De tweede burgerwoning betreft de verplaatste voormalige bedrijfswoning uit het deelgebied aan de Graaf van Lynden van Sandenburgweg.

Voor beide deelgebieden is daarnaast een stevig landschappelijk inpassingsplan opgesteld. De resultaten hiervan zijn terug te vinden in paragraaf 3.2 en via een voorwaardelijke verplichting in de regels (lid 16.2) vastgelegd.

De voor het plangebied relevante regels om de omgevingsvisie te kunnen laten doorwerken in ruimtelijke plannen, zijn vastgelegd in de Interim Omgevingsverordening, waaraan in navolgende subparagraaf wordt getoetst.

2.2.2 Interim omgevingsverordening provincie Utrecht

De Interim omgevingsverordening bevat algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. In de omgevingsvisie staan geen regels die direct doorwerken naar burgers. In de Interim omgevingsverordening zijn alleen de algemene regels opgenomen, die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de provinciale belangen, zoals opgenomen in de omgevingsvisie.

Eerst wordt een toelichting gegeven op de relevante artikelen. Vervolgens vindt toetsing plaats aan de artikelen die voor beide deelgebieden relevant zijn. Tenslotte volgt per deelgebied de toetsing aan de artikelen die alleen op dat deelgebied betrekking hebben.

Ruimtelijke bescherming grondwater (artikel 3.7)
Behoud van de kwaliteit van het drinkwater is essentieel. De duurzame veiligstelling van de drinkwatervoorziening geldt als een dwingende reden van groot openbaar belang. Voorkomen moet worden dat de risico’s op verslechtering van de bronnen toenemen (stand-still). Voor de afweging is met het belang van drinkwaterwinning voldoende rekening gehouden. De Handreiking (grond)waterbescherming biedt een methode om risico’s van ruimtelijke ontwikkelingen voor de drinkwaterwinning te beoordelen. Als de risico’s op verontreiniging door een functiewijzing toenemen, moeten locatiealternatieven voor de functie en bijbehorende activiteiten worden overwogen. Als dit om zwaarwegende redenen niet kan, moeten maatregelen worden genomen om risico’s te verkleinen.

Bereikbaarheid (artikel 4.1)
Een ontwikkeling in de leefomgeving (zowel binnen als buiten het bestaand stedelijk gebied) moet samen gaan met een bereikbaarheid die voldoet. Dit vloeit voort uit ofwel een goede ruimtelijke ordening ofwel uit dit artikel. Wanneer de mobiliteitstoets van toepassing is, worden de resultaten hiervan bij de ontwikkeling in de leefomgeving betrokken.

Al in een vroeg stadium (vóór het overleg, maar bij voorkeur al in de planvormingsfase) moet er voor de ontwikkelingen in de leefomgeving door middel van een mobiliteitsscan gekeken worden welke mobiliteitseffecten optreden, en of de mobiliteitstoets bij de voorgenomen ontwikkeling in de leefomgeving noodzakelijk is. Om de noodzaak na te gaan, moet bij elk bestemmingsplan in een vroeg stadium het aantal verplaatsingen voor de verschillende vervoerwijzen duidelijk zijn. Het gaat om de vervoerwijzen die betrekking hebben op de omliggende verkeers- en vervoersnetwerken, zoals: het wegennet, openbaar-vervoernetwerk, fiets- en looproutes. Als er sprake is van een (relatief) groot aantal verplaatsingen of het vermoeden bestaat dat er zich een knelpunt gaat voordoen op omliggende verkeers- en vervoersnetwerken, is een mobiliteitstoets noodzakelijk.

De mobiliteitsscan is bedoeld om:

  • op hoofdlijnen inzicht te krijgen in het aantal verplaatsingen dat de voorgenomen ontwikkeling in de leefomgeving tot gevolg heeft;
  • inzicht te krijgen in hoe dit zich verhoudt tot het aantal verplaatsingen van al bekende toekomstige ontwikkelingen binnen en buiten de gemeente;
  • te bepalen of er door het aantal nieuwe of extra verplaatsingen knelpunten op het omliggende verkeers- en vervoersnetwerk voor de diverse vervoerwijzen ontstaan, waardoor de bereikbaarheid aanzienlijk verslechtert of de ontwikkeling in de leefomgeving wellicht kansen biedt om verkeers- en vervoernetwerken te verbeteren.

De verplichting een mobiliteitstoets uit te voeren zal meestal van toepassing zijn op de ontwikkeling van grotere gebieden (bijvoorbeeld woonwijken van meer dan 50 woningen of bedrijventerreinen). In sommige gevallen kan het ook gelden voor kleinschalige ontwikkelingen in de buurt van een verkeersnetwerk dat al zwaar belast is. In zulke gevallen kan de toevoeging van slechts een paar verkeersbewegingen al grote gevolgen hebben voor de doorstroming, bereikbaarheid en toegankelijkheid, veiligheid en leefbaarheid. De reikwijdte van de mobiliteitstoets is in verhouding met de ontwikkelingsschaal in de leefomgeving en de te verwachten effecten op het verkeers- en vervoernetwerk. Als de ontwikkelingsschaal groot is, is de reikwijdte van de mobiliteitstoets dat ook.

Cultuurhistorische hoofdstructuur (artikel 7.2)
De Cultuurhistorische hoofdstructuur geeft aan welke cultuurhistorische waarden in beginsel behouden moeten worden. Door het volgen van het 'behoud door ontwikkeling'-principe zijn ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk. Kleine aantastingen van waarden kunnen in sommige gevallen acceptabel zijn als tegelijk op structuurniveau de cultuurhistorische waarden worden versterkt, bijvoorbeeld door het herstel van verkavelingen of het openmaken van zichtlijnen.

Historische buitenplaatszone
Beide deelgebieden vallen in de Interim omgevingsverordening binnen de aanduiding 'historische buitenplaatszone'. Het uitgangspunt is behoud door ontwikkeling. Er is ruimte voor ontwikkelingen, inclusief verstedelijking, gericht op het creëren van economische kostendragers als deze bijdragen aan het herstel van de cultuurhistorische waarde van de buitenplaatszone of het militaire erfgoed. Denk aan kleinschalige stedelijke functies en/of bebouwing. De uitvoering hiervan kan op de buitenplaats plaatsvinden, of in de buurt van de buitenplaats als dit tot een betere oplossing leidt.

Binnen de Historische buitenplaatszone en het Militair erfgoed is aangegeven dat een beperkte hoeveelheid verstedelijking is toegestaan om het behoud van historische buitenplaatsen of militair erfgoed te ondersteunen. Dit wijkt af van het in artikel 9.2 opgenomen verstedelijkingsverbod voor het Landelijk gebied. Binnen de andere onderdelen van de Cultuurhistorische hoofdstructuur en in situaties waar de verstedelijking niet bijdraagt aan de ondersteuning van het militair erfgoed of de buitenplaatszone, is verstedelijking in het landelijk gebied alleen mogelijk op basis van Artikel 9.2 Verstedelijkingsverbod landelijk gebied van deze verordening.

Landschap (artikel 7.9)
Een landschap is geen statisch plaatje. Het is altijd in ontwikkeling en dynamiek hoort daarin. In het werken met landschapskwaliteit wordt uitgegaan van een samenspel tussen beeld (wat zie je), functies (wat gebeurt er) en robuuste structuren (samenhang, relaties). Elke ontwikkeling in het landelijk gebied moet aansluiten bij de kernkwaliteiten. Als sprake is van een zeer open gebied, bevat een bestemmingsplan bepalingen om die openheid te behouden. Denk aan het tegengaan van (hoge) bebouwing. In bijlage 15 'Kernkwaliteiten Landschap' is per landschap beschreven welke kernkwaliteiten beschermd moeten worden.

Een aantasting van het landschap is onevenredig als het belang van de nieuwe ontwikkeling niet opweegt tegen de aantasting van de kernkwaliteiten. Een goede locatiekeuze beperkt de schade voor het landschap. Daarnaast is een goede landschappelijke inpassing vereist die in de regels van het plan moet worden geborgd.

In de Interim omgevingsverordening wordt een onderbouwing gevraagd met een beschrijving van de kernkwaliteiten waar het om gaat, een toelichtende kaart en een korte omschrijving van de na te streven (beeld)kwaliteit. Ook wordt duidelijk hoe het belang van deze kernkwaliteiten in de afweging is betrokken en op welke wijze (in de voorschriften) is voorzien in behoud van de kernkwaliteiten. Wanneer aantasting onvermijdelijk is, wordt in de toelichting aangegeven hoe deze aantasting zoveel mogelijk is beperkt. De Kwaliteitsgids voor de Utrechtse Landschappen (Kwaliteitsgids) is hier een goede bron voor. De Kwaliteitsgids biedt ook inspiratie voor een landschappelijk goede inpassing van ontwikkelingen.

Stiltegebieden (artikel 9.27)
Om te voorkomen dat geluidsbronnen buiten het stiltegebied een ongewenste aantasting van de akoestische kwaliteit in het stiltegebied veroorzaken, zijn instructieregels opgenomen met als doel dat geluidsbronnen buiten het stiltegebied niet in het stiltegebied een geluidsniveau van meer dan 35 dB(A) veroorzaken.

Rondom het stiltegebied ligt een 'aandachtsgebied stiltegebied'. Dit aandachtsgebied is indicatief begrensd en is een buffer rond het stiltegebied van 1,5 km, waarbinnen activiteiten nog invloed kunnen hebben op het geluidsniveau in het stiltegebied. In de voormalige provinciale milieuverordening gold dit nog voor alle activiteiten nabij het stiltegebied. Nu is dit afgebakend tot activiteiten binnen een omtrek van maximaal 1,5 km.

Het beoordelingspunt voor het geluid ligt binnen het stiltegebied op een afstand van 50 m van de grens van het stiltegebied. Er is niet gekozen voor een beoordelingspunt op de grens van het stiltegebied, om rechtsongelijkheid te voorkomen wanneer de geluidsbron net buiten het stiltegebied ligt.

Bebouwingsenclaves en -linten (artikel 9.5)
Een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op locaties binnen Landelijk gebied kan bestemmingen en regels bevatten die toestaan dat in bebouwingsenclaves of bebouwingslinten verstedelijking plaatsvindt als de ruimtelijke kwaliteit wordt verhoogd.

Er bestaan verschillende mogelijkheden om de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren. Binnen bestaande bouwkavels kan worden gedacht aan herstel van waardevolle bebouwing, afbraak van storende bebouwing en sanering (opruiming) van storende bestemmingen in samenhang met de vestiging van gewenste bestemmingen. Op naastgelegen onbebouwde kavels kan worden gedacht aan herstel van waterlopen en landschapsstructuren, herstel van doorzichten (doorkijkjes) en dergelijke. De omvang en verschijningsvorm van een nieuwe of uit te breiden stedelijke bestemming moet passen binnen het omringende landschap en de bestaande bebouwing. De inhoud van de woning (m3) moet aansluiten bij de omliggende bebouwing.

Om de ruimtelijke kwaliteitsverbetering te onderbouwen bevat moet in ieder geval voorzien worden in een beeldkwaliteitsparagraaf. Daarin is aangegeven op welke wijze de beoogde ontwikkeling optimaal in de leefomgeving in de omgeving wordt ingepast. Daarin staan in ieder geval:

  • een analyse van de bestaande kwaliteiten;
  • een onderbouwing op welke manier de beoogde ontwikkeling bijdraagt aan die kwaliteiten; en
  • hoe dit in de regels van het bestemmingsplan is verankerd.

Functieverandering (voormalig) agrarisch bedrijfsperceel naar stedelijke functie anders dan wonen (artikel 9.9)
Dit artikel maakt stedelijke bestemmingen mogelijk na beëindiging van het agrarische gebruik. Hoofdregel is dat ten minste 50 % van de bedrijfsgebouwen (bedrijfswoning en aangebouwde deel niet meegerekend) wordt gesloopt. Van het vereiste slooppercentage kan in een aantal gevallen afgeweken worden. Deze gevallen zijn genoemd in tweede lid, onder b, i tot en met vi. In deze gevallen mag er minder worden gesloopt. Zo is er ruimte om een grotere oppervlakte te gebruiken voor gebouwen met zorgfunctie of een recreatieve bestemming. Het uitgangspunt hierbij is, dat er niet meer bebouwing blijft staan dan voor de nieuwe bestemming nodig is. Vervanging van bestaande bebouwing is mogelijk. Voorwaarde hiervoor is dat de nieuwe bebouwing compact op (en dus niet verspreid over) het voormalige bouwperceel wordt gesitueerd en het bouwperceel wordt verkleind. Afwijking van de sloopeis is ook mogelijk als dit leidt tot verhoging van de ruimtelijke kwaliteit. Hierbij kan onder andere gedacht worden aan:

  • herstel van landschapselementen;
  • versterking van de cultuurhistorische hoofdstructuur (agrarisch cultuurlandschap);
  • realisering van extra natuur binnen de Groene contour;
  • oplossingen voor de wateropgave;
  • realisering van wandel- en recreatiemogelijkheden;
  • verbetering van het woonmilieu in een aangrenzende kern;
  • sanering van niet-grondgebonden veehouderij uit de nabijheid van een natuurgebied (natuurnetwerk Nederland). Dit kunnen bijvoorbeeld agrarische bedrijven zijn die in een landbouwstabiliseringsgebied zijn gelegen.

Bestaande stedelijke functies, anders dan wonen (artikel 9.7)
Een perceel dat bestemd is voor een specifieke stedelijke bestemming kan een andere stedelijke bestemming krijgen. Niet alle stedelijke bestemmingen zijn toegestaan: een recreatiewoning mag niet omgezet worden naar permanente bewoning. Bestaande stedelijke bestemmingen mogen niet omgezet worden naar de bestemming kantoor of detailhandel. De locatie (het bestemmingsvlak onder de Wet ruimtelijke ordening) mag niet worden vergroot. De toename van de invloed die de wijziging in stedelijke bestemmingen heeft op de omgeving moet, in het kader van een goede ruimtelijke ordening aan locaties, breed worden beoordeeld. Het resultaat van die brede beoordeling moet zijn dat de ruimtelijke impact op de omgeving vermindert of op zijn minst gelijk blijft. Dat wil niet zeggen dat op onderdelen geen kleine verslechteringen mogen plaatsvinden. Het gaat om het resultaat van de integrale (totale) beoordeling. Tot de relevante aspecten worden in ieder geval gerekend: milieuhinder, onevenredige verkeerstoename en verstoring van het landschap.

Voor bestaande stedelijke bestemmingen is een uitbreidingsmogelijkheid van 20 % ten opzichte van het geldende regime in het algemeen toereikend. Van een economische noodzaak is sprake als aangetoond wordt dat de uitbreiding nodig is voor de continuïteit van het bedrijf.

Toetsing beide deelgebieden

Toets artikel 3.7: Instructieregel Ruimtelijke bescherming grondwater

  • 1. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen een Waterwingebied, Grondwaterbeschermingsgebied, Boringsvrije zone, Beschermingszone oppervlaktewaterwinning, 100-jaarsaandachtsgebied of Kwetsbare strategische grondwatervoorraad laat geen activiteiten toe en bevat geen bestemmingen en regels die een risico vormen voor de grond- en oppervlaktewaterwinning voor menselijke consumptie.
  • 2. De motivering op een bestemmingsplan bevat een beschrijving van het door de gemeente te voeren beleid ter zake en de wijze waarop het waterwinbelang in acht is genomen.

Ad 1 t/m 2
Beide deelgebieden zijn gelegen binnen de aanduiding 'Kwetsbare strategische grondwatervoorraad'.

In het deelgebied aan de Gooyerdijk is in de toekomstige situatie alleen sprake van een woonfunctie en een natuurfunctie. Bij het bouwen wordt geen gebruik gemaakt van uitloogbare bouwmaterialen. Daarmee kent dit deelgebied geen regels die een risico vormen voor de grond- en oppervlaktewaterwining.

In het deelgebied aan de Graaf van Lynden van Sandenburgweg is sprake van bedrijfsmatige activiteiten. Omdat het de ambitie is van de initiatiefnemer om het meest duurzame bedrijfsperceel van de provincie Utrecht te realiseren, wordt er zoveel mogelijk gebruik gemaakt van duurzame (niet uitlogende) bouwmaterialen en worden de laad- en losplaatsen voor de loodsen (daar waar bedrijfsvoertuigen langere tijd kunnen staan) voorzien van vloeistofdichte vloeren (zie de legenda-eenheid 'coalescentieafscheider' Bijlage 13 Tekening waterhuishouding | Graaf van Lynden van Sandenburgweg 4). Deze olie-/benzineafscheider klasse I (coalescentieafscheider) is voorzien van een slibvangput (integraal) en is geschikt voor lozing op open water. (rendement < 5mg/l) ter plaatse. Zodoende zal er geen verslechtering optreden van de grondwaterkwaliteit.

Overigens vinden er in dit deelgebied geen bedrijfsactiviteiten plaats met een risico op lekkages van vloeistoffen. Risico’s op calamiteiten zijn vooral een gevolg van verkeersongelukken met lekkage en verspreiding van verontreinigende stoffen (met bluswater) naar grond- en oppervlaktewater. Omdat het een afgesloten bedrijfsperceel betreft waar langzaam gereden wordt, is het risico op verkeersongelukken verwaarloosbaar.

Toets artikel 4.1: Instructieregel bereikbaarheid

  • 1. Een bestemmingsplan waarin nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien waarborgt dat knelpunten in de bereikbaarheid niet toenemen en bij voorkeur afnemen.
  • 2. De motivering op het bestemmingsplan bevat:
    • a. een beschrijving van het aantal verplaatsingen die deze nieuwe ontwikkelingen tot gevolg hebben;
    • b. een beschrijving van de wijze waarop het plangebied wordt ontsloten voor de verschillende vervoerwijzen;
    • c. een analyse of er door het aantal verplaatsingen knelpunten op het omliggende (regionale) verkeers- en vervoersnetwerk voor de diverse vervoerwijzen kunnen ontstaan; en
    • d. een analyse of de bereikbaarheid door de beoogde ontwikkelingen wordt verslechterd en of de reistijd significant toeneemt.
  • 3. Indien uit de analyse blijkt dat er mogelijk sprake is van verslechtering van de bereikbaarheid of toename van knelpunten op het omliggende verkeers- en vervoernetwerk, wordt een mobiliteitstoets als bedoeld in de Bijlage 13 Mobiliteitstoets Cultuurhistorie bij deze verordening uitgevoerd. Binnen deze mobiliteitstoets worden mogelijke oplossingen voor de geconstateerde knelpunten uitgewerkt, waarbij ook realisatie en financiering van deze maatregelen aan bod komen.

Ad 1 t/m 3
In het deelgebied aan de Gooyerdijk zal de hoeveelheid verkeer afnemen als gevolg van de functieverandering naar wonen (2 burgerwoningen). Door het wegbestemmen van de toegestane bedrijvigheid wordt ook de verkeersveiligheid op de Gooyerdijk sterk verbeterd. Al het (vracht)verkeer naar van Vliet wordt ontsloten over deze smalle straat, waar passeren onmogelijk is. Het aantal en type voertuigenbewegingen strookt hier niet met het ruimtelijke profiel van de Gooyerdijk.

In het deelgebied aan de Graaf van Lynden van Sandenburgweg zal het aantal voertuigbewegingen (ondanks het verdwijnen van het agrarisch bedrijf ter plaatse) weliswaar toenemen, maar dit aantal is relatief beperkt. In subparagraaf 4.12.1 van de toelichting is nader ingegaan op deze toename van het aantal voertuigbewegingen in dit deelgebied en de consequenties voor de omgeving. Hierbij is, vanuit een worst-case situatie, geen rekening gehouden met de voertuigbewegingen van en naar het voormalige agrarische bedrijf. Gezien de relatief lage aantallen voertuigbewegingen zal er geen knelpunt ontstaan op het omliggende (regionale) verkeers- en vervoersnetwerk.

Toets artikel 7.2: Beschermen en benutten van de cultuurhistorische hoofdstructuur
Beide deelgebieden vallen weliswaar binnen de aanduiding 'CHS – Historische buitenplaatszone', maar omdat beide deelgebieden niet in de directe omgeving van een buitenplaats gelegen zijn, kan gesteld worden dat dit artikel in relatie tot de beoogde ontwikkeling niet relevant is. Los hiervan is het zo dat in het deelgebied aan de Gooyerdijk de kenmerkende cope-verkaveling, als onderdeel van het agrarisch cultuurlandschap, zelfs weer wordt teruggebracht door het graven van sloten. Tevens wordt (een eerste aanzet) van de cultuurhistorische laan aangelegd, met de mogelijkheid om hier een klompenpad te realiseren. Hierdoor vindt ter plaatse circa 3.500 m2 natuurontwikkeling plaats.

De twee nieuwe woningen worden in een compact ensemble gerealiseerd, refererend naar de erfbebouwing in de omgeving. De woningen worden via één gezamenlijke inrit ontsloten vanaf de Gooyerdijk. Hierdoor kan hiërarchie in de bebouwing worden gecreëerd: een voor- en achtererf met een centrale erfruimte. Parkeren vindt informeel en uit het zicht plaats.

In het deelgebied aan de Graaf van Lynden van Sandenburgweg zijn in de bestaande situatie slechts in beperkte mate cultuurhistorische waarden aanwezig. Het deelgebied ligt dicht bij de Kromme Rijn en maakt onderdeel uit van het overstromingsgebied en de oude bouwlanden langs de Kromme Rijn.

De Weerdesteinse Sloot, gelegen direct ten noorden van dit deelgebied, ligt op de overgang van het oude land naar het nieuwe land. Deze watergang vormt de grens tussen de hoge gronden van de noordelijke oeverwal van de Kromme Rijn en de ruim een meter lager gelegen komgronden van Langbroek. Vóór de ontginning van het Langbroek stroomde het water van de oeverwal af naar de Kromme Rijn of naar het moerasgebied van het Langbroek. Toen het Langbroek ontgonnen werd heeft men een sloot gegraven om het oppervlaktewater (en het kwelwater) op te vangen en in westelijke richting af te voeren.

De voor de omgeving zo kenmerkende blokvormige verkaveling op de stroomruggen is ter plaatse al jaren nauwelijks meer aanwezig. Dit komt mede omdat meerdere sloten in het verleden zijn gedempt.

Omdat het terrein wel functioneel moet zijn, kan de kenmerkende blokvormige verkaveling ook niet teruggebracht worden. Wel is bij het terreinontwerp voor de toekomstige situatie indirect aangesloten bij de kenmerkende noord-zuid gerichte kavelrichting. De kappen van de nieuwe gebouwen op het perceel en de houtopslag zijn noord-zuid georiënteerd. Ook het hakhoutbosje aan de noordzijde en de watergang aan de oostzijde zijn in deze richting georiënteerd. Het bedrijfsdeel wordt min of meer centraal op het terrein gesitueerd. Dit betekent dat zowel aan de zijde van de Graaf van Lynden van Sandenburgweg als langs de wetering aan de noordzijde ruimte ontstaat voor een groene inpassing door een boomgaard en een hakhoutbosje. De westelijke rand worden begrensd door een brede houtsingel, bestaande uit struweel en boomvormers. De oostelijke rand wordt bovendien verder versterkt door een brede strook met naast een houtsingel tevens ruimte voor fruitbomen, bloemrijk grasland, waterberging en mogelijk op termijn een struinroute. Met deze ontwikkeling wordt tevens de rand van het bestaande bedrijventerrein, met een slechte ruimtelijke uitstraling, grotendeels uit het zicht genomen.

Er vindt bovendien ter plaatse een enorme kwaliteitsslag plaats door het totaal verloederde voormalige agrarische bedrijf te slopen en er een moderne toekomstbestendige, aan het buitengebied gebonden, groothandel in duurzaam hout te hervestigen.

Tenslotte is het voor beide deelgebieden mogelijk om op basis van artikel 9.2 'Verstedelijkingsverbod landelijk gebied' van deze verordening, en de verderop in artikel 9.x beschreven uitzonderingen op het verbod, de beoogde ontwikkelingen te realiseren. Voor beide deelgebieden is bovendien een stevig landschappelijk inpassingsplan opgesteld. De resultaten hiervan zijn terug te vinden in paragraaf 3.2 en via een voorwaardelijke verplichting in de regels (lid 16.2) vastgelegd.

Toets artikel 7.9: Instructieregel landschap

  • 1. Landschap bestaat uit Landschap Eemland, Landschap Gelderse Vallei, Landschap Groene Hart, Landschap Rivierengebied en Landschap Utrechtse Heuvelrug.
  • 2. De kernkwaliteiten zijn per gebied vastgelegd in de bijlage 15 Kernkwaliteiten Landschap bij de verordening;
  • 3. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een gebied gelegen in Landschap bevat:
    • a. bestemmingen en regels ter bescherming van de voorkomende kernkwaliteiten; en
    • b. geen bestemmingen of regels die nieuwe activiteiten toestaan die de kernkwaliteiten onevenredig aantasten.
  • 4. De motivering van een bestemmingsplan bevat een beschrijving van de voorkomende kernkwaliteiten en de wijze waarop met de bescherming van de kernkwaliteiten is omgegaan.

Ad 1 t/m 4
Beide deelgebieden zijn gelegen binnen het landschap 'Rivierengebied'. De kernkwaliteiten zoals opgenomen in bijlage 15 van de Interim omgevingsverordening zijn meer op hoofdlijnen gesteld. Bij de het uitwerken van de landschappelijke inpassingen voor beide deelgebieden is daarom gebruik gemaakt van de meer gedetailleerde visie voor het Kromme Rijngebied (zie subparagraaf 2.3.1). Er heeft bovendien uitvoerige afstemming plaatsgevonden met MooiSticht en de Stuurgroep Kromme Rijnlandschap over de inpassing van beide deelgebieden. De resultaten hiervan zijn terug te vinden in paragraaf 3.2 en via een voorwaardelijke verplichting in de regels (artikel 16.2) vastgelegd.

Toets artikel 9.2: Verstedelijkingsverbod landelijk gebied
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Landelijk gebied laat geen verstedelijking toe, tenzij in deze verordening anders is bepaald.

Ad 9.2
Voor beide deelgebieden geldt dat er uitzonderingsartikelen zijn in hoofdstuk 9 op basis waarvan vervangende verstedelijking kan plaatsvinden. Zie hierna de behandeling per deelgebied.

Toets artikel 9.27 Instructieregel geluidsniveau in aandachtsgebied stiltegebied

  • 1. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Aandachtsgebied stiltegebied bevat regels die rekening houden met de doelstellingen voor het geluidsniveau bedoeld in artikel 9.24 Doelstelling voor het geluidsniveau in stiltegebied.
  • 2. De motivering van een bestemmingsplan bevat een beschrijving van het door de gemeente te voeren beleid ter zake en de wijze waarop met de doelstelling voor het geluidsniveau is omgegaan.

Ad 1 en 2
Beide deelgebieden zijn gelegen binnen het 'aandachtsgebied stiltegebied'. Uit lid 1 blijkt dat er rekening gehouden moet worden in beide deelgebieden met de doelstellingen zoals opgenomen in artikel 9.24. Raadpleging van dat artikel leert echter dat er alleen doelstellingen voor de 'stille kern van stiltegebied' en de 'bufferzone stiltegebied' zijn opgenomen. Voor het 'aandachtsgebied stiltegebied' is geen doelstelling geformuleerd.

Los hiervan is het zo dat de geluidproducerende (houtbewerkings-) activiteiten in het deelgebied aan de Gooyerdijk komen te vervallen (dit deelgebied ligt ook veel dichter bij de stille kern van het stiltegebied) en het ter plaatse optredende geluidsniveau als gevolg van de functieverandering naar wonen lager zal zijn. Per saldo is er daarmee in dit deelgebied sprake van een significante verbetering van het stilteniveau.

In het deelgebied aan de Graaf van Lynden van Sandenburgweg komen de verplaatste bedrijfsactiviteiten van een groothandel in duurzaam hout in de plaats van een voormalig agrarisch bedrijf. Bovendien zullen de meest geluidproducerende (houtbewerkings-) activiteiten in de nieuwe werkplaats in de meest zuidelijke loods worden uitgevoerd, die meer zuidelijk (en daarmee verder van de 'stille kern' van het stiltegebied) is afgelegen, dan de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing. Bovendien bevindt de overheid deur van deze loods zich aan de zuidzijde van de loods en is daarmee van het stiltegebied af gericht. Ook het gros van de voertuigbewegingen vindt plaats rond deze zuidwestelijke loods en de zuidelijke laadplaats.

Dit resultaat wordt bevestigd door het uitgevoerde akoestisch onderzoek industrielawaai (zie bijlage 1) naar de geluiduitstraling van de groothandel in duurzaam hout op het stiltegebied. De hoogst berekende waarde op 50 m van de grens van het stiltegebied (binnen de bufferzone) bedraagt 34,7 dB(A) LAeq, 24 uur. Daarmee wordt aan de gestelde waarde van 35 dB(A) LAeq, 24 uur uit het provinciaal beleid voldaan. Geconcludeerd kan worden dat het geluid vanwege de beoogde inrichting van dermate aard is dat verstoring binnen het stiltegebied niet aan de orde is.

De Omgevingsdienst regio Utrecht (ODRU) heeft het akoestisch onderzoek op 14 mei 2024 beoordeeld en getoetst aan de uitgangspunten voor een stiltegebied in de Omgevingsverordening Provincie Utrecht. De conclusie is dat voldaan wordt aan deze uitgangspunten. Het geluidsniveau LAeq,24 uur is niet hoger dan 35 dB(A) op 50 m in het stiltegebied, gerekend vanaf de rand van de bufferzone.

De ODRU heeft tevens een (globale) toets uitgevoerd aan de uitgangspunten in de geluidsnota Wijk bij Duurstede. Ook hierbij zijn er geen knelpunten aan het licht gekomen. De conclusie luidt dat voldaan wordt aan de uitgangspunten in de Omgevingsverordening Provincie Utrecht.

Toetsing deelgebied Gooyerdijk 41

Toets artikel 9.5: Instructieregel bebouwingsenclaves en -linten

  • 1. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Landelijk gebied kan bestemmingen en regels bevatten die toestaan dat in bebouwingsenclaves of bebouwingslinten verstedelijking plaatsvindt, mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • a. gelijktijdig met de verstedelijking wordt de ruimtelijke kwaliteit verhoogd;
    • b. bebouwing vindt niet plaats buiten de bestaande bebouwingsenclaves of bebouwingslinten; en
    • c. belangen van bestaande omringende functies worden niet onevenredig aangetast.
  • 2. De motivering van een bestemmingsplan bevat een onderbouwing waaruit blijkt dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan. Een beeldkwaliteitsparagraaf maakt onderdeel uit van de onderbouwing.

Ad 1 en 2
De bedrijfswoning van het voormalige agrarisch bedrijf uit het deelgebied aan de Graaf van Lynden van Sandenburgweg wordt als burgerwoning verplaatst naar het deelgebied aan de Gooyerdijk. Deze nieuwe woning komt ongeveer ter plaatse van de huidige bedrijfsbebouwing achter op het perceel aan de Gooyerdijk. De bestaande bedrijfswoning in het lint van de Gooyerdijk wordt gesloopt en vervangen door een burgerwoning.

Ter verbetering van de ruimtelijke kwaliteit wordt alle bedrijfsbebouwing in dit deelgebied gesloopt en wordt de bedrijfsfunctie gesaneerd door het bedrijf te verplaatsen naar het deelgebied aan de Graaf van Lynden van Sandenburgweg. In de toekomstige situatie komt er de woonfunctie voor terug in de vorm van twee vrijstaande woningen. De bestaande landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten worden versterkt door het herstellen van de zo kenmerkende landschapsstructuur in de vorm van de cope-verkaveling, het maken van een doorzicht naar het achterliggende landschap en het ontwikkelen van nieuwe natuur (zie voor meer informatie paragraaf 3.2).

Toetsing deelgebied Graaf van Lynden van Sandenburgweg 4

Toets artikel 9.9: Instructieregel functiewijzing (voormalig) agrarisch bedrijfsperceel naar stedelijke functie (anders dan wonen)

  • 1. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Landelijk gebied kan bestemmingen en regels bevatten die toestaan dat op agrarische bedrijfspercelen waar het agrarisch gebruik is beëindigd de bedrijfswoning en overige bedrijfsgebouwen een stedelijke functie, niet zijnde wonen, krijgen, mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • a. het bouwperceel is niet optimaal gesitueerd en uitgerust voor de grondgebonden landbouw of, in het geval van een glastuinbouwbedrijf, het bouwperceel ligt niet in een concentratiegebied glastuinbouw;
    • b. door sloop wordt de oppervlakte van de fysiek aanwezige bebouwing met 50% gereduceerd, waarbij te behouden historisch waardevolle of karakteristieke bebouwing niet in de berekening wordt betrokken, tenzij:
      • het gaat om een nieuwe functie die voorziet in een kleinschalige woonzorgvoorziening, of
      • het gaat om een nieuwe functie die bijdraagt aan recreatieve beleving of recreatief gebruik waaraan in het gebied nadrukkelijk behoefte bestaat;
      • het gaat om de hervestiging van één of enkele bedrijven die op hun oorspronkelijke locatie een ruimtelijk obstakel vormden of de kwaliteit van de leefomgeving ernstig aantasten en die op de nieuwe locatie, nabij de kern, goed inpasbaar zijn;
      • het gaat om vestiging van bedrijven die vanwege hun werkzaamheden met zwaar rijdend materieel zich voornamelijk richten op het landelijk gebied;
      • er is sprake van twee of meer bouwpercelen waar de agrarische functie is beëindigd en op de betrokken bouwpercelen gezamenlijk wordt het vereiste slooppercentage van 50% wel gehaald; of
      • de ruimtelijke kwaliteit wordt op een andere wijze verhoogd dan alleen door sloop van bebouwing, in een mate die een lager slooppercentage dan 50% rechtvaardigt;
    • c. te handhaven en nieuw op te richten bedrijfsgebouwen worden zo compact mogelijk gesitueerd binnen het voormalige bouwperceel en het bouwperceel wordt evenredig met de oppervlakte gesloopte gebouwen verkleind;
    • d. de bestaande cultuurhistorische, landschappelijke en natuurwaarden worden behouden; en
    • e. de omliggende agrarische bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd.
  • 2. De motivering van een bestemmingsplan bevat een onderbouwing waaruit blijkt dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan.

Ad 1a
Het voormalige agrarische bedrijf op de locatie Graaf van Lynden van Sandenburgweg 4 was niet optimaal gesitueerd en uitgerust voor de voortzetting van grondgebonden landbouw. De noodzakelijke vergunning op basis van de Wet natuurbescherming was niet langer aanwezig. En vanwege de omliggende Natura 2000-gebieden is er ook maar een beperkte mogelijkheid om deze Wet natuurbeschermingsvergunning alsnog te verkrijgen.

Ad 1b
Er hoeft geen rekening gehouden te worden gehouden met een reductie van de aanwezige bebouwing met 50 %, omdat het gaat om de hervestiging van een groothandel in duurzaam hout aan de Graaf van Lynden van Sandenburgweg die op de oorspronkelijke locatie aan de Gooyerdijk een ruimtelijk obstakel vormde. Bovendien tast het bedrijf de kwaliteit van de leefomgeving op de oude locatie aan de Gooyerdijk behoorlijk aan (voertuigaantrekkende werking op de smalle Gooyerdijk, milieu-uitstraling in relatie tot omliggende burgerwoningen en de beperkte landschappelijke inpassing). Op de nieuwe locatie, nabij de kern Cothen, is de groothandel in duurzaam hout gezien de ligging aan de provinciale weg (N229), de situering ten opzichte van omliggende gevoelige functies als woningen, in aansluiting op een bestaand bedrijventerrein en de ruime landschappelijk inpassing (zie paragraaf 3.2) juist veel beter inpasbaar.

Ad 1c
Aan de eis om nieuw op te richten bedrijfsgebouwen zo compact mogelijk te situeren binnen het voormalige bouwperceel en het evenredig verkleinen van het bouwperceel met de oppervlakte aan gesloopte gebouwen, wordt niet voldaan met het beoogde plan. Het voormalig agrarisch bouwvlak lag op ruime afstand van de provinciale weg. Het is in het kader van de hervestiging van de groothandel in duurzaam hout echter juist wenselijk om de bedrijfsgebouwen dichter bij de kern Cothen, gelegen aan de andere zijde van de provinciale weg, te situeren. Wel in een compacte setting (zie de inrichtingsschets in paragraaf 3.2) en omkaderd door een ruimhartige landschappelijke inpassing.

Ad 1d
Dit deelgebied kent eigenlijk geen specifieke natuurwaarden. Wel is er sprake van landschappelijke waarden. Deze worden zoveel mogelijk behouden in dit deelgebied. Niet alle waarden kunnen echter behouden blijven, gezien het toekomstige gebruik als groothandel in duurzaam hout. Ter compensatie zal 0,5 ha natuur gerealiseerd worden rondom het bedrijfsperceel aan de Graaf van Lynden van Sandenburgweg in de vorm van een hakhoutbosje. Ook is er sprake van een stevige landschappelijke inpassing (zie paragraaf 3.2).

Ad 1e
Er is één agrarisch bedrijf dat relevant is voor de hervestiging van de groothandel in duurzaam hout op de nieuwe locatie aan de Graaf van Lynden van Sandenburgweg. In paragraaf 4.5 wordt nader ingegaan op de relatie tussen de boomgaard met de bijbehorende spuitzone (als het gevolg van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen) en de nieuwe bedrijfsactiviteiten ter plaatse. Bij de inrichting/ zonering van het bedrijfsterrein van de groothandel in duurzaam hout is voor de gevoeligere functies (kantoren, werkplaats e.d.) rekening gehouden met de ligging ten opzichte van deze boomgaard. Mede door de realisatie van de benodigde watercompensatie juist te laten plaatsvinden aan de oostzijde van het perceel en hier ook met de landschappelijke inpassing rekening mee te houden (= windhaag in de vorm van houtsingel), is sprake van een goede ruimtelijke ordening.

Toets artikel 9.7: Instructieregel bestaande stedelijke functies, anders dan wonen

  • 1. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Landelijk gebied kan bestemmingen en regels bevatten die toestaan dat:
    • a. percelen voor specifieke stedelijke functies bestemmingen een andere stedelijke functie krijgen, niet zijnde permanente bewoning van een recreatiewoning, kantoor of detailhandel, onder de voorwaarde dat de functiewijziging naar aard en omvang, op basis van een integrale afweging, niet leidt tot vergroting van de locatie en tot een toename van de invloed op de omgeving, dat bestaande cultuurhistorische en landschappelijke waarden worden behouden en dat omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd;
    • b. stedelijke functies worden uitgebreid met maximaal 20% van de bebouwingsmogelijkheden onder het vigerende planologisch regime. Van deze maximale uitbreiding kan afgeweken worden mits er sprake is van een economische noodzaak. Ook het bestemmingsvlak kan worden uitgebreid indien er sprake is van een economische noodzaak.
  • 2. De motivering van een bestemmingsplan bevat een onderbouwing, waaruit blijkt dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan.

Ad 1b
Stedelijke functies, zoals een groothandel in duurzaam hout, kunnen onder de voorwaarde van economische noodzaak worden uitgebreid met meer dan 20 % van de bebouwingsmogelijkheden onder het geldende bestemmingsplan. Op de oude locatie aan de Gooyerdijk mocht maximaal 550 m² bebouwd worden (zie paragraaf 1.3). De maximum bebouwde oppervlakte op de nieuwe locatie aan de Graaf van Lynden van Sandenburgweg bedraagt 6.000 m². Het bouwvlak bedraagt maximaal 7.500 m².

Er is in 2018 een bedrijfseconomisch advies opgesteld voor de verplaatsing van de groothandel in duurzaam hout van de Gooyerdijk naar de Graaf van Lynden van Sandenburgweg. Dit advies is aangevuld c.q. geactualiseerd in 2023 en in zijn geheel als bijlage 2 bij de toelichting gevoegd.

"De ontwikkelingen in de afgelopen 5 jaar tonen aan dat de conclusie en het advies, verwoord in de rapportage van 4 december 2018, valide waren en nog steeds zijn. Dankzij de verhuizing naar een tijdelijke locatie aan de Graaf van Lynden van Sandenburgweg 6 en het in gebruik nemen van delen van de beoogde nieuwe locatie op nr. 4 heeft Van Vliet de continuïteit van het bedrijf kunnen waarborgen, de noodzakelijke verbeteringen in de bedrijfsvoering kunnen doorvoeren, zijn toonaangevende positie in de markt kunnen behouden en de werkomstandigheden voor de medewerkers in belangrijke mate kunnen verbeteren. De overgelegde cijfers om de omzet- en personeelsontwikkeling staven deze feiten.

Uit het onderzoek is vast komen te staan, dat een definitieve oplossing door het in gebruik kunnen nemen van het aangekochte terrein op nr. 4 onontkoombaar en voor de continuïteit van de onderneming essentieel is. Immers:

  • a. Voor het bouwen van een voor de opslag van hout geschikte binnenopslagruimte, de buitenopslag van hout en ruimten voor ondersteunende functies is een locatie van forse omvang nodig met de daarbij behorende adequate bestemming. Die is nu en in de nabije toekomst niet in de gemeente Wijk bij Duurstede en evenmin in de directe omgeving aanwezig;
  • b. Van Vliet streeft naar een snelle beëindiging van het tegen de gemeentelijke regelgeving in gebruik van terrein voor de buitenopslag van hout;

Een belangrijk element hierbij is ook, dat Van Vliet akkoord gaat met een op maat gesneden en op haar bedrijfsactiviteiten toegespitste bestemming. Dat betekent dat het terrein bij een eventuele bedrijfsbeëindiging niet beschikbaar komt met een algemene bedrijfsbestemming."

Samengevat is de conclusie dat verplaatsing van Van Vliet Kastanjehout bv naar de locatie Graaf van Lynden van Sandenburgweg 4 vanuit bedrijfseconomisch oogpunt noodzakelijk is en ook binnen afzienbare tijd moet worden bevorderd omdat deze haalbaar en gewenst is.

2.3 Regionaal beleid

2.3.1 Omgevingsvisie Kromme Rijngebied

De gemeente Bunnik, Houten en Wijk bij Duurstede hebben gezamenlijk een omgevingsvisie opgesteld voor het Kromme Rijngebied. De gemeenteraad van Wijk bij Duurstede heeft deze omgevingsvisie voor het buitengebied vastgesteld op 18 april 2017. Binnen deze Omgevingsvisie is het Kromme Rijngebied in een aantal gebieden onderverdeeld. Omdat het deelgebied aan de Graaf van Lynden van Sandenburgweg sinds de vaststelling van de Omgevingsvisie Stedelijk Gebied op 6 juli 2021 valt binnen die nieuwe visie, wordt dat deelgebied in deze paragraaf niet besproken.

In algemene zin zet de visie onder andere in op een kwaliteitscultuur, waarmee bedoeld wordt dat ontwikkelingen moeten voorzien in ruimtelijke kwaliteit.

Toetsing deelgebied Gooyerdijk 41 Langbroek
De omgeving van Langbroek is aangewezen als onderdeel van de Kastelenzone Langbroekerwetering. Binnen dit gebied worden de volgende kwaliteiten onderscheiden:

  • Verkavelingspatroon van parallelle verkaveling en in het bijzonder de kavellijnen (sloten) die doorlopen over de Langbroekerwetering;
  • Verspreidingspatroon van boerderijen, landgoederen, donjons en buitenplaatsen;
  • De ridderhofsteden Zuilenburg, Walenburg, Lunenburg, Hindersteyn, Hardenbroek, Sandenburg en Weerdestein. De historische metamorfose van de donjons (het verhaal van de plek) kan net zo waardevol zijn als de huidige vorm van de gebouwen;
  • Landgoedinrichting met samenhangende stelsel van zichtlijnen, lanen en bossen waterpartijen en open ruimtes. De geschiedenis van de bewuste (met opzet gemaakte) landschapsvormgeving rond de huizen;
  • Kwel, hoge grondwaterstanden, zelfs periodiek water op het maaiveld, en afstroming van schoon oppervlaktewater;
  • Historische bebouwing in het lint langs de Langbroekerwetering;
  • Landschappelijke afwisseling coulissenlandschap (bossen, kavelgrensbeplantingen en lange zichtlijnen);
  • Kleinschalig langgerekt landschap.

Binnen de Omgevingsvisie spreekt de gemeente de ambitie uit om in de Langbroekerwetering het behouden van kwaliteiten voorop te stellen. In het algemeen is dat een mix van natuur, cultuurhistorie, het groene landschapsbeeld en landbouw. De landbouw blijft een belangrijke drager van het gebied en kan zich vooral ontwikkelen als ze aansluit bij de kwaliteiten. Er moet in de kastelenzone veel meer aandacht voor de bewuste vormgeving van het landschap en het besef dat de kastelen zoals ze er nu bijliggen een momentopname in een lange geschiedenis zijn. Want dan kan de gemeente daarop voortbouwen als er aanleidingen voor zijn.

Deze kwaliteiten komen ook veel beter tot uiting in de nieuwe opzet van het deelgebied aan de Gooyerdijk (zie hierna in paragraaf 3.2). Er wordt een duidelijke keuze gemaakt voor twee zones binnen de ritmiek van de regelmatige cope-verkaveling:

  • De bestaande watergang aan de zuidzijde wordt verlengd in noordelijke richting om de ritmiek van de regelmatige cope-verkaveling terug te brengen in het deelgebied en de kavelgrens te benadrukken.
  • Beide nieuwe vrijstaande burgerwoningen komen achter elkaar op de oostelijke 'cope', gelegen aan een centraal erf met daarbij een gezamenlijk bijgebouw en gedeelde ruimte om te parkeren;
  • Er komt een gereconstrueerde bomenlaan op de westelijke 'cope' om de zichtlijn naar het achterliggende kleinschalige landschap terug te brengen en de langgerektheid van de kavel te benadrukken. Tussen de bomenlaan is ook ruimte voor een klompenpad en een bankje.
  • Door het bestaande bosschage aan de oost- en zuidzijde van de oostelijke 'cope', en de meer open structuur in de vorm van een bomenlaan en agrarisch grasland rondom de westelijke 'cope', ontstaat ook meer landschappelijke afwisseling in het coulissenlandschap.

2.4 Gemeentelijk beleid

2.4.1 Omgevingsvisie Stedelijk Gebied

Op 6 juli 2021 heeft de gemeenteraad de Omgevingsvisie Stedelijk gebied vastgesteld. In de Omgevingsvisie laat de gemeente zien wat de beoogde ruimtelijke ontwikkeling voor de lange termijn is voor de drie Wijkse kernen voor de komende 10 jaar. Met deze visie speelt de gemeente in op ruimtelijke en maatschappelijke opgaven en uitdagingen die op de kernen in de gemeente afkomen.

Omdat de visie alleen betrekking heeft op de drie kernen binnen de gemeente en de gebieden daar direct omheen, is deze niet van toepassing op het deelgebied aan de Gooyerdijk.

In 2017 heeft de gemeente voor het buitengebied van de gemeente al een Omgevingsvisie opgesteld in samenwerking met de buurgemeenten Houten en Bunnik: de Omgevingsvisie Kromme Rijngebied (vastgesteld 18 april 2017). Deze visie is hiervoor besproken in subparagraaf 2.3.1.

Toetsing deelgebied Graaf van Lynden van Sandenburgweg 4 Cothen
Het huidige bedrijventerrein aan de Willem Alexanderweg/Bredeweg in Cothen is verouderd en alleen door de kern bereikbaar. Dat leidt tot verkeersoverlast in het dorp. Daarom zijn in 2019/2020 de mogelijkheden voor verplaatsing van de bedrijvigheid vanuit de kern naar een nieuw te ontwikkelen terrein aan de N229 (Stefanusterrein) verkend. De plannen blijken vooralsnog echter financieel niet haalbaar te zijn.

Het Stefanusterrein valt zodoende vooralsnog af als uitbreidingslocatie voor (de verplaatsing van) bedrijven uit het dorp Cothen. Bedrijventerrein Broekweg/Langshaven biedt hiervoor op termijn vestigingsruimte binnen de gemeente. Aan de noordzijde van de N229 zal wel ruimte worden geboden aan een biovergister en de vestiging van het bedrijf Van Vliet Kastanjehout. Daarbij zal de landschappelijke inpassing van het terrein worden verbeterd. Hiermee krijgt de entree van het dorp een fraaiere, groene aanblik. Wellicht kunnen daar in de toekomst ook nog enkele groen-recreatieve functies aan worden toegevoegd die passen bij het afwisselende landschap van de Kromme Rijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0352.bgbverplvanvliet-bva1_0007.png"

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Bestaande situatie

Het bedrijf van Vliet Kastanjehout is al jaren gevestigd in het deelgebied aan de Gooyerdijk. Ter plaatse worden de volgende bedrijfsactiviteiten uitgevoerd:

  • Inkopen en verkopen (waaronder import, opslag en export) van diverse houtmaterialen;
  • Verwerken van hout: van grondstof tot eindfabrikaat zoals meubels, hekken, verlichting, dieren- en buitenverblijven, etc. Bijkomende werkzaamheden zijn o.a. (her)zagen, schaven en afkorten door middel van diverse houtbewerkingsmachines;
  • Inkopen en verkopen (waaronder import, opslag en export) van diverse overige bouwmaterialen, zoals stalen hekken, diverse omheiningen, afvalbakken, ijzer- en betonwaren, gereedschap en bevestigingsmateriaal;
  • Leveren, monteren en plaatsen van de producten;
  • Adviseren en ontwerpen van inrichtingsoplossingen.

Landschap algemeen
Het gebied tussen de Kromme Rijn en de Utrechtse heuvelrug is een meer dan duizend jaar oud cultuurgebied. De rivier heeft een systeem van stroomruggen, vruchtbare bodems en een onregelmatige verkaveling achtergelaten. Naar de heuvelrug toe ontstaat er een slagenlandschap. Door de vele buitenplaatsen is een grote afwisseling ontstaan van (park)bos- en weidepercelen, laanstructuren en zichtrelaties vanaf buitenplaatsen.

De vruchtbare gronden vormen een mozaïek van fruitboomgaarden, weiden en akkers. De gronden van Langbroek zijn van oorsprong moerasachtige gronden die door de kleiafzetting van de Kromme Rijn lang nat bleven. Bovendien krijgt het gebied het water van de Utrechtse heuvelrug te verwerken.

Vanaf de 8e eeuw werd er begonnen met het ontginnen van het terrein, er ontstonden langwerpige percelen haaks op de Langbroekerwetering die voor de nodige afwatering zorgde. Deze verkaveling, parallel aan de Cotherweg, is nog duidelijk zichtbaar in het landschap.

Het deelgebied aan de Graaf van Lynden van Sandenburgweg is onderdeel van een andere structuur, deze ligt dicht bij de Kromme Rijn en maakt onderdeel uit van het overstromingsgebied en de oude bouwlanden langs de Kromme Rijn. De sfeer is industrieel door de opslagloodsen, de provinciale weg en het tankstation. Aan de overzijde van de provinciale weg ligt het dorp Cothen. Het deelgebied ligt aansluitend op het bedrijventerrein en wordt goed ontsloten door de nabije ligging van de provinciale weg. In de omgeving ligt een aantal fruitboomgaarden en landbouwgebieden.

De sfeer van het deelgebied in Langbroek aan de Gooyerdijk is landelijk, het gebied wordt veel gebruikt voor recreatie; er wordt veel gefietst en gewandeld. Er is diverse bebouwing aan het lint zoals oude boerderijen, bedrijven, woningen en (nieuwe) landgoederen. In de directe omgeving is veel landbouw met agrarische percelen.

Deelgebied Gooyerdijk 41 Langbroek
Het huidige bedrijfsperceel vaan de Gooyerdijk is onderdeel van een oude half open lintbebouwing. In de directe omgeving zijn agrarische bedrijven met landbouw en veeteelt. Er is afwisseling van (park)bos- en weidepercelen, laanstructuren en zichtrelaties met buitenplaatsen. De griendcultuur en de parkbossen binnen de perceelstroken hebben dit gebied tot een regelmatig coulisselandschap gemaakt. De overgang van dit landschap naar de hoger gelegen bossen van de Utrechtse heuvelrug maakt dit een bijzonder gebied waar veel verschillende vormen van recreatie mogelijk zijn.

De Gooyerdijk is een weg die een landelijke sfeer uitstraalt met veel zicht op het landschap met afwisselend weiden en bospercelen. Groei van het vrachtverkeer als gevolg van de bedrijfsactiviteiten kan hinder veroorzaken op de Gooyerdijk en past minder binnen deze landschappelijke en recreatieve sfeer.

Opvallend is dat de Gooyerdijk de grens is van de verkavelingsstructuur. Aan de zuidzijde, richting de Kromme Rijn, heeft de structuur een andere richting dan aan de noordzijde.

Het deelgebied zelf bestaat voor een groot gedeelte uit verharding. Op navolgende afbeelding is de bestaande bebouwing in en om het deelgebied aangegeven. De bebouwing binnen het deelgebied bestaat uit een bedrijfswoning, deels in gebruik als kantoor, een kleinere schuur direct naast de bedrijfswoning en een grote open kapschuur achter de bedrijfswoning. Op het perceel rust een recht van overpad ten behoeve van het achterliggende agrarische perceel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0352.bgbverplvanvliet-bva1_0008.jpg" Uitsnede BGT ter hoogte van deelgebied met globale plangrens (rode omkadering)

Het bedrijf geeft nu enige overlast door de aan- en afvoer van het hout met vrachtauto’s. Vanwege de noodzakelijke extra opslag aan de Langbroekerdijk A45 is er ook sprake van extra voertuigbewegingen veroorzaakt door eigen intern vrachtverkeer. Het voornemen om naar één nieuwe bedrijfslocatie te gaan, maakt een meer duurzame bedrijfsvoering mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0352.bgbverplvanvliet-bva1_0009.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0352.bgbverplvanvliet-bva1_0010.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0352.bgbverplvanvliet-bva1_0011.png"

Deelgebied Graaf van Lynden van Sandenburgweg 4 Cothen
In het deelgebied staat op dit moment een agrarisch ensemble met diverse bedrijfsgebouwen en een bedrijfswoning. Het agrarische bedrijf is gestopt met zijn activiteiten. De bedrijfswoning en de agrarische opstallen zijn in slechte staat van onderhoud. De buitenruimte en de opstallen worden gebruikt voor de opslag van diverse spullen als auto’s, caravans en bouwmaterialen. Het terrein wordt op dit moment niet onderhouden. In januari 2022 is alle gebouwgebonden asbest uit de opstallen verwijderd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0352.bgbverplvanvliet-bva1_0012.png"

Op navolgende afbeelding is de bebouwing in dit deelgebied aangegeven. De bebouwing bestaat uit een bedrijfswoning, met de bijbehorende voormalige agrarische bedrijfsbebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0352.bgbverplvanvliet-bva1_0013.jpg" Uitsnede BGT ter hoogte van deelgebied met globale plangrens (rode omkadering)

Aan de noordzijde van het deelgebied loopt een primaire watergang, de Weerdesteinsesloot, richting de Cothergrift. Aan de noordoostzijde van het deelgebied, tussen de Weerdesteinsesloot en de boomgaard, loopt een tertiaire watergang.

3.2 Toekomstige situatie

Deelgebied Gooyerdijk 41 Langbroek
Er is een verkavelingsopzet gemaakt voor de toekomstige inrichting van dit deelgebied:

afbeelding "i_NL.IMRO.0352.bgbverplvanvliet-bva1_0014.png"

Beoogde perceelsindeling inclusief landschappelijke inpassing (Bron: buro Waalbrug, d.d. 26 oktober 2023)

Duidelijk te zien is dat er in de toekomstige situatie sprake is van twee zones in dit deelgebied. Een woongebied aan de oostzijde en een groengebied aan de westzijde. Dit alles binnen de ritmiek van de regelmatige cope-verkaveling die de omgeving zo kenmerkt.

Beide 'zones' worden in de toekomst van elkaar gescheiden door een verlengde watergang die centraal door het deelgebied loopt. Op de westelijke 'cope' bevindt zich een gereconstrueerde bomenlaan, zoals deze voorheen aanwezig is geweest. Tussen de bomenlaan is ook ruimte voor (de aanzet van) een klompenpad.

Beide nieuwe vrijstaande burgerwoningen (maximum inhoud per woning 800 m³) komen vrijwel achter elkaar te liggen op de oostelijke 'cope', gelegen aan een centraal erf met daarbij een gezamenlijk bijgebouw en een gedeelte ruimte om te parkeren. De twee nieuwe woningen worden in een compact ensemble gerealiseerd, refererend naar de erfbebouwing in de omgeving. De woningen worden via één gezamenlijke inrit ontsloten vanaf de Gooyerdijk. Hierdoor kan hiërarchie in de bebouwing worden gecreëerd: een voor- en achtererf met een centrale erfruimte. Parkeren vindt informeel en uit het zicht plaats.

Aan de voorzijde wordt het noordelijke woonperceel aan drie zijden omkaderd door een landschappelijke haag. Het zuidelijke woonperceel wordt aan de oost- en de zuidzijde omgeven door een bestaand bosschage. De westelijke grens wordt gevormd door de verlengde watergang centraal door het deelgebied.

Volgens de geldende welstandsnota is dit deelgebied gelegen in de typologie 'Woon- en gemengde gebieden met een duidelijke relatie met de cultuurhistorie' en daaronder binnen het subgebied H6.'3 Polderlint - Landelijk'. Op deze locatie is het welstandsbeleid 'Plus' van toepassing. De van toepassing zijnde gebiedscriteria zijn opgenomen in bijlage 3.

Deelgebied Graaf van Lynden van Sandenburgweg 4 Cothen
Er is een verkavelingsopzet gemaakt voor de toekomstige inrichting van dit deelgebied:

afbeelding "i_NL.IMRO.0352.bgbverplvanvliet-bva1_0015.png"

Beoogde perceelsindeling inclusief landschappelijke inpassing (Bron: buro Waalbrug, d.d. 11 maart 2024)

In aansluiting op de voorwaarden uit het principebesluit van het college van burgemeester en wethouders is het totale perceel dat voor bedrijfsactiviteiten gebruikt kan worden 2,5 ha (zie rode stippellijn op voorgaande afbeelding). Hiervan mag maximaal 1,75 ha gebruikt worden voor opslag. Op de beoogde perceelsindeling is een kleine 1,0 ha (140 x 70 m) in gebruik voor buitenopslag. Deze buitenopslag is onverhard en de tussenpaden worden uitgevoerd in waterdoorlatende verharding.

Het bedrijfsperceel komt op enige afstand van de provinciale weg N229 te liggen. Tussen het tankstation en het bedrijfsperceel komt een groene inpassing in de vorm van een boomgaard. Aan de oostzijde van het perceel is voorzien in een nieuwe noord-zuid gerichte watergang om water te kunnen afvoeren, die doorloopt in een wadi of helofietenfilter voor waterberging aan de noordzijde van het deelgebied.

Zowel langs de westzijde als de oostzijde is een houtsingel voorzien met boomvormen met een breedte van 6 à 8 m. Aan de oostzijde start deze ter hoogte van zuidelijke perceelsgrens. Aan de westzijde start deze wat noordelijker om ruimte te bieden aan de boomgaard en de bakenbomen die de toegang naar het bedrijfsperceel markeren. Deze twee bomen, hoe kan het ook anders, zijn van de soort 'Tamme Kastanje'.

Het bedrijfsperceel wordt ontsloten vanaf de bestaande oost-west gerichte ontsluitingsweg, die voorheen naar het agrarisch bedrijf liep. Vanaf deze weg komt een nieuw toegangspad van 7 m breed naar de entree. Vlak naast deze entree komt een nieuw kantoor met enkele parkeerplaatsen voor bezoekers van het kantoor. Particulieren die via internet bestelde spullen komen halen kunnen hun auto parkeren op de laadplaats voor particulieren aan de zuidoostzijde van het bedrijfsperceel.

Direct ten noorden van het kantoor, aan de westzijde van het perceel, komt nieuwe bedrijfsbebouwing (25 x 50 m) in de vorm van een werkplaats met daarvoor een laad- en losplaats en, gespiegeld daarachter, een tweede werkplaats met eveneens een laad- en losplaats. De maximum goot- en bouwhoogte van deze bedrijfsgebouwen is vastgelegd op 9 m respectievelijk 11 m.

Tussen het hakhoutbosje en de houtopslag komt vooralsnog bloemrijk grasland. Eventueel kan hier in een later stadium nog extra bedrijfsruimte gerealiseerd worden.

Hoofdstuk 4 Milieu- & omgevingsaspecten

4.1 Bodem

4.1.1 Regelgeving

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft alleen betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening moet voor elke individuele bouwlocatie aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een omgevingsvergunning verleend kan worden.

Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat grondverzet de bodemkwaliteit niet verslechtert. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/wijzigen van een bestemmingsplan dan ook alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen).

4.1.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Deelgebied Gooyerdijk 41 Langbroek

Verkennend bodemonderzoek
Er is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd in het deelgebied. Dit onderzoek is als bijlage 4 bij de toelichting opgenomen.

Met het uitgevoerde verkennend bodemonderzoek is de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem op de locatie aan de Gooyerdijk 41 te Langbroek vooralsnog in onvoldoende mate vastgesteld. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt bestaan vooralsnog bezwaren tegen de voorgenomen bestemmingsplanwijziging in verband met de aangetroffen grondverontreinigingen met minerale olie.

Op de locatie is vermoedelijk sprake van onderstaande 2 verontreinigingssituaties:

  • Grondverontreiniging met minerale olie ter plaatse van de voormalige locaties van de drums smeerolie, de drums smeermiddelen en dieselolie;
  • Grondverontreiniging met minerale olie ter plaatse van de reeds bekende verontreiniging (Boringen B06 en B19 t/m B22).

Voor wat betreft het grondwater, teeltlaagonderzoek en het verkennend onderzoek naar asbest is de milieuhygiënische kwaliteit van de teeltlaag en de bodem, ons inziens, wél in voldoende mate onderzocht.

Op basis van voorgaand onderzoek uit 1996, waarin wordt gemeld dat de verontreiniging naar verwachting circa 10 jaar eerder is ontstaan, wordt uitgegaan van een historische verontreiniging grotendeels ontstaan vóór 1987. Derhalve is ons inziens geen sprake van een Zorgplichtgeval.

Ten behoeve van de bestemmingplanherziening zijn sanerende maatregelen noodzakelijk.

Op basis van de beschikbare resultaten is de omvang van de grondverontreinigingen echter nog niet volledig in beeld, waardoor eerst een nader bodemonderzoek dient te worden uitgevoerd conform de NTA 5755.

Nader bodemonderzoek
Gezien de resultaten uit het verkennend bodemonderzoek is er een nader bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 5 bij de toelichting opgenomen. Middels het uitgevoerde nader bodemonderzoek is de horizontale en verticale omvang van de grondverontreiniging met minerale olie ter plaatse van en in de directe omgeving van de boringen B03, B07, B08, B10 en B06B, B19 t/m B22 van voorgaand onderzoek, naar het idee van Verhoeven Milieutechniek, in voldoende mate in beeld gebracht.

De sterke grondverontreiniging met minerale olie is aanwezig over een oppervlak van circa 700 m². De sterke grondverontreiniging bevindt zich op een diepte van circa 0,35 tot circa 1,1 m -mv en heeft, uitgaande van een gemiddelde laagdikte van circa 0,8 m een omvang van circa 550 à 600 m³. Op basis van de historie en aangetroffen gehalten voor minerale olie in de verschillende fracties, is sprake van meerdere bronlocaties. Aangezien deze spots dicht bij elkaar zijn gelegen en op basis van de ruimtelijke verdeling niet als aparte spots kan worden weergegeven, is voor de omvangsbepaling en contour uitgegaan van één geval. Echter kan het in de praktijk voorkomen dat tussen deze spots geen sterk verhoogde gehalten voor minerale olie voorkomen.

Op situatieschets in bijlage 1b van het onderzoek is de contour van de grondverontreiniging met minerale olie weergegeven.

Om van een geval van ernstige bodemverontreiniging te spreken dient voor ten minste één stof de gemiddelde concentratie van minimaal 25 m³ grond of 100 m³ bodemvolume voor grondwater hoger te zijn dan de interventiewaarde. Op basis van onderzoeksresultaten is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging, aangezien in de grond meer dan 25 m³ sterk verhoogde gehalten voor minerale olie zijn aangetoond.

Omdat minerale olie uit een mengsel van diverse organische verbindingen bestaat, is een formele spoedeisendheidbepaling niet mogelijk. Aangezien bij het huidig gebruik geen direct contact met de verontreinigde grondlaag kan plaatsvinden en het grondwater niet ernstig is verontreinigd met minerale olie, wordt aangenomen dat geen sprake is van een spoedeisend geval.

Op basis van voorgaanden onderzoeken uit 1996, wordt uitgegaan van een historische verontreiniging grotendeels ontstaan vóór 1987. Derhalve is naar het inzicht van het onderzoeksburo geen sprake van een Zorgplichtgeval. De verontreinigingen vallen derhalve onder de Wet Bodembescherming (historische verontreiniging, ontstaan vóór 1987).

Indien in de toekomst sprake is van nieuwbouw en/of civieltechnische werkzaamheden, waarbij in contact wordt getreden met de aangetroffen sterk verhoogde gehalten voor minerale olie dient rekening gehouden te worden met sanerende maatregelen en het verrichten van de benodigde meldingen bij het bevoegd gezag.

De saneringswerkzaamheden dienen in dat geval plaats te vinden conform de beoordelingsrichtlijnen SIKB 6000 “Milieukundige begeleiding van water)bodemsanering en nazorg” en SIKB 7000 “Uitvoering van (water)bodemsaneringen en ingrepen in de waterbodem”.

Bij eventuele afvoer van verontreinigde grond naar een erkend verwerker kan voor PFAS aangetoond worden dat de gehalten voldoen aan de functieklasse “landbouw/natuur” bij toepassing boven grondwaterniveau en op de landbodem, buiten grondwaterbeschermingsgebieden. Aanvullend wordt opgemerkt dat deze toetsingswaarde door gebiedsspecifiek beleid zowel strenger als minder streng kunnen zijn.

In het kader van de omgevingsvergunningaanvraag voor bouwen zal er een saneringsplan of een BUS-melding ingediend worden bij het bevoegd gezag om het terrein daarna (functioneel) te saneren.

Deelgebied Graaf van Lynden van Sandenburgweg 4 Cothen

Verkennend bodemonderzoek huiskavel en toegangspad
Er is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd in het deelgebied ter plaatse van de huiskavel en het toegangspad. Dit onderzoek is als bijlage 6 bij de toelichting opgenomen.

Op basis van de onderzoeksresultaten bestaat er conform de Wet bodembescherming (Wbb) aanleiding voor de uitvoering van een nader bodemonderzoek. Het nader onderzoek dient plaatst te vinden ter plaatse van boring 04, boring 07, boring 20 en boring 23 in verband met de aangetoonde matig tot sterk verhoogde gehalten aan PAK of minerale olie in de grond aldaar. Ter plaatse van boringen 04, 07 en 20 richt het nader onderzoek zich op de parameter PAK, bij boring 20 betreft het nader onderzoek naar de aanwezigheid van minerale olie. Middels het nader bodemonderzoek kan de eventuele ernst van de verontreiniging worden bepaald. Ter plaatse van boring 20 dient eveneens een peilbuis te worden geplaatst, zodat hier de kwaliteit van het grondwater met betrekking tot minerale olie en vluchtige aromaten kan worden vastgesteld.

Op het overige deel van de locatie zijn in grond en grondwater geen of licht verhoogde gehalten vastgesteld voor de onderzochte stoffen. De licht verhoogde gehalten geven hier geen aanleiding voor de uitvoering van een nader onderzoek (of het nemen van saneringsmaatregelen). De onderzoeksresultaten op dit deel van de locatie geven geen beperkingen ten aanzien van het gebruik.

Door het aantreffen van asbestverdachte daken (zonder goot) op een aantal opstallen en door het aantreffen van een bijmenging aan puin in de bodem wordt geadviseerd om ter plaatse van het bebouwde erfperceel, inclusief het overwoekerde deel van de locatie, en het kavelpad een verkennend asbestonderzoek in grond/puin uit te voeren middels het graven van inspectiegaten en het verrichten van asbestanalyses. Een bijmenging aan puin kan mogelijk duiden op de aanwezigheid van asbest in de bodem. De vegetatie op het overwoekerde deel van de locatie dient eerst te worden verwijderd. In het stukje weiland is geen verkennend asbestonderzoek in grond noodzakelijk.

Nader bodemonderzoek huiskavel en toegangspad
Er is een nader bodemonderzoek uitgevoerd in het deelgebied ter plaatse van de huiskavel en het toegangspad. Dit onderzoek is als bijlage 7 bij de toelichting opgenomen.

Op basis van de onderzoeksresultaten bestaat er conform de Wet bodembescherming (Wbb) aanleiding voor de uitvoering van saneringsmaatregelen. Ingeschat is dat in totaal circa 100 m³ grond ter plaatse van het kavelpad naast het woonhuis (deels onder de functionele verhardingslaag) tot aan de voormalige dam achter het woonhuis sterk verontreinigd is met PAK. Verder is elders op de locatie ongeveer 15 m³ grond sterk verontreinigd met minerale olie. Voor de sterke minerale olieverontreiniging in de grond bestaat formeel geen saneringsplicht, omdat deze verontreinigingskern beperkt van omvang is.

Omdat sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging met PAK in de grond is het niet toegestaan om saneringswerkzaamheden te verrichten zonder voorafgaand een saneringsplan op te stellen of een BUS-melding te verrichten. Het saneringsplan of de BUS-melding moet ter goedkeuring worden voorgelegd aan het bevoegd gezag. De sanering van de verontreiniging dient plaats te vinden onder milieukundige begeleiding.

Er zijn twee varianten van saneringsmaatregelen denkbaar, namelijk een afdekvariant en een variant waarin ontgraven wordt. Bij een afdekvariant worden de contactrisico’s met de sterke verontreiniging weggenomen, bijvoorbeeld door het aanbrengen van een leeflaag of een aaneengesloten asfalt-/ betonverharding. Bij een afdekvariant is nazorg van toepassing, waarbij de bovenafdichting in stand gehouden dient te worden.

Verkennend (water)bodemonderzoek exclusief huiskavel en toegangspad
Er zijn diverse bodemonderzoeken uitgevoerd in het deelgebied exclusief de huiskavel en het toegangspad. Dit onderzoek is als bijlage 8 bij de toelichting opgenomen. In dit onderzoek zijn beide voorgaande onderzoeken voor de huiskavel en het toegangspad wel meegenomen in de conclusies.

Voor wat betreft het grondwater, waterbodem, asfalt (indicatief) en stabilisatie (indicatief), is de (bodem)kwaliteit in voldoende mate onderzocht. De milieuhygiënische kwaliteit van de bodem in het deelgebied is, vooralsnog, in onvoldoende mate onderzocht voor wat betreft de sterke verontreinigingen met PAK en asbest in de grond. Vooralsnog bestaan er bezwaren tegen de voorgenomen bestemmingswijziging in verband met de aangetroffen sterk verhoogde gehalten voor PAK en asbest in de grond.

Het sterk verhoogd gehalte voor PAK, ter plaatse van het kavelpad, is naar verwachting te relateren aan de uitloging van de bovenliggende bodemvreemde laag. Het sterk verhoogd gehalte voor PAK, ter plaatse van de agrarische percelen, is naar verwachting te relateren aan de voormalige bedrijfsactiviteiten gezien de ligging nabij het erf of de slootdemping. Op basis van voorgaand en voorliggend onderzoek kan de exacte omvang van de PAK verontreinigingen niet worden bepaald. Voorgesteld wordt om een nader onderzoek uit te voeren ter plaatse van de PAK verontreinigingen conform de NTA 5755:2010. Aanbevolen wordt om hierbij direct een aanvullend onderzoek naar PFAS en/of GENX uit te voeren in verband met de eventuele afvoer van grond.

De aangetroffen asbestverontreinigingen zijn te relateren aan de asbesthoudende materialen en dakbedekking van de opstallen, waarbij door verwering en afspoeling asbestvezels in de grond (contactlaag) terecht zijn gekomen. In de contactlaag ter plaatse van de afwateringszone van de meeste noordelijke opstal is tevens sprake van respirabele asbestvezels (> 10 mg/kg d.s.) waardoor 'onaanvaardbare risico’s, buiten' van toepassing zijn. Hierdoor is sprake van spoed voor wat betreft het voorkomen van respirabele asbestvezels. Op basis hiervan dienen spoedig saneringsmaatregelen te worden genomen. Met spoedig wordt bedoeld binnen 4 jaar na het afgeven van een beschikking ernst en spoedeisendheid.

De aangetroffen asbestverontreinigingen worden gerelateerd aan de bebouwing met asbestverdachte dakbedekking. Aangezien deze activiteiten grotendeels historisch zijn (grotendeels ruim voor 1993), is geen sprake van Zorgplicht. In januari 2022 is alle gebouwgebonden asbest verwijderd.

Voorafgaand aan de sanering dient formeel gezien, de omvang van de asbestverontreinigingen in beeld te worden gebracht door het uitvoeren van een nader onderzoek conform de NEN 5707. Aangezien de aangetroffen asbestverontreinigingen een duidelijke puntbron hebben (asbestverdachte daken met afwatering op het maaiveld en/of asbestverdachte plaat) en daardoor naar verwachting beperkt van omvang zijn, wordt ons inziens een nader onderzoek niet zinvol geacht. Er wordt vanuit gegaan dat de asbestverontreiniging onder de asbestverdachte plaat (deels) veroorzaakt is door de afwatering op het maaiveld en kan derhalve worden meegenomen in deze sanering.

Er wordt voorgesteld om de asbestverontreiniging direct te saneren. Hierbij dienen na afloop controlemonsters geanalyseerd te worden op asbest. Wel wordt aanbevolen om een aanvullend onderzoek naar PFAS en/of GENX uit te voeren ter plaatse van de asbestverontreinigingen in verband met de eventuele afvoer van grond.

De sanerende maatregelen dienen plaats te vinden conform de beoordelingsrichtlijnen SIKB 6000 'Milieukundige begeleiding van (water)bodemsanering en nazorg' en SIKB 7000 'Uitvoering van (water)bodemsaneringen en ingrepen in de waterbodem'. Voorafgaand dient een Saneringsplan/BUS-melding te worden ingediend bij het bevoegd gezag.

Aanbevolen wordt om eerst voorliggende rapportage te laten beoordelen door het bevoegd gezag om na te gaan of afgezien kan worden van een nader onderzoek naar asbest en direct gesaneerd mag worden. Verhoeven Milieutechniek B.V. heeft enkel een adviserende rol. Het bevoegd gezag dient uiteindelijk een definitieve uitspraak te doen over de te nemen vervolgstappen.

Daarnaast dient rekening te worden gehouden met de aangetroffen asbesthoudende materialen op het maaiveld en de asbesthoudende plaat die zich deels in de grond bevindt, die conform de richtlijnen door een daartoe gecertificeerde onderaannemer dienen te worden verwijderd middels handpicking.

Zoals eerder aangegeven dient daarnaast rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van een mogelijke ondergrondse tank op het erf (ter plaatse van boring B207 op circa 1,1 m-mv).

Ter plaatse van het kavelpad, kan het asfalt indicatief koud niet worden hergebruikt. De eventueel vrijkomende asfaltlaag kan indicatief niet worden hergebruikt en dient afgevoerd te worden naar een erkend verwerker.

Ter plaatse van het kavelpad, voldoet de bodemvreemde laag (volledig grind, zwak baksteenhoudend met sporen asfalt) indicatief niet aan de kwaliteit van een niet-vormgegeven bouwstof. De eventueel vrijkomende bodemvreemde laag kan indicatief niet worden hergebruikt als niet-vormgegeven bouwstof en dient afgevoerd te worden naar een erkend verwerker.

Nader bodemonderzoek exclusief huiskavel en toegangspad
Naar aanleiding van het eerdere bodemonderzoek (zie bijlage 8) is er een nader bodemonderzoek uitgevoerd in het deelgebied exclusief de huiskavel en het toegangspad. Dit onderzoek is als bijlage 9 bij de toelichting opgenomen.

De doelen voor het nader grondonderzoek naar de grondverontreiniging met PAK is:

  • Het horizontaal en verticaal afperken van de grondverontreiniging met PAK ter plaatse van de boringen B118B en B206 van voorgaand onderzoek en daarmee het bepalen van de totale omvang van de sterke grondverontreiniging met PAK;
  • Het vaststellen of tevens sprake is van een grondwaterverontreiniging ter plaatse van de grondverontreinigingen met PAK;
  • Vaststellen of sprake is van een spoedeisend geval van ernstige bodemverontreiniging.

De ernstige grondverontreinigingen met PAK zijn naar verwachting te relateren aan de voormalige bedrijfsactiviteiten gezien de ligging nabij het erf, het kavelpad of de slootdemping. Aangezien deze activiteiten grotendeels historisch zijn (voor 1987), is geen sprake van Zorgplicht.

De ernstige grondverontreinigingen met asbest worden gerelateerd aan voormalige bebouwing met asbestverdachte dakbedekking. Aangezien deze activiteiten historisch van aard zijn (bebouwing grotendeels voor 1993), is tevens geen sprake van Zorgplicht. In de contactlaag ter plaatse van de afwateringszone van de meest noordelijke opstal is echter sprake van respirabele asbestvezels (> 10 mg/kg d.s.) waardoor “onaanvaardbare risico’s, buiten” van toepassing zijn. Hierdoor is sprake van spoed voor wat betreft het voorkomen van respirabele asbestvezels. Op basis hiervan dienen spoedig saneringsmaatregelen te worden genomen. Met spoedig wordt bedoeld binnen 4 jaar na het afgeven van een beschikking ernst en spoedeisendheid. Aangezien de onderzoekslocatie op korte termijn zal worden herontwikkeld, zal aan het termijn van 4 jaar worden voldaan.

Voor de voorgenomen herontwikkeling zijn sanerende maatregelen noodzakelijk. Alle sanerende maatregelen dienen plaats te vinden conform de beoordelingsrichtlijnen SIKB 6000 “Milieukundige begeleiding van (water)bodemsanering en nazorg” en SIKB 7000 “Uitvoering van (water)bodemsaneringen en ingrepen in de waterbodem”.

In het kader van de omgevingsvergunningaanvraag voor bouwen zal er een saneringsplan of een BUS-melding ingediend worden bij het bevoegd gezag om het terrein daarna (functioneel) te saneren.

Het aspect 'bodem' vormt, na (functionele) sanering, geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.2 Geluid

4.2.1 Regelgeving

Belangrijke basis voor de ruimtelijke afweging van het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor-)wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd dient te worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.

Voor de geluidsgevoelige gebouwen en terreinen die binnen bepaalde afstanden (zones) van de verschillende geluidsbronnen liggen, schrijft de Wgh voor dat een aangewezen bevoegd gezag (meestal Burgemeester en Wethouders) (maatwerk)grenswaarden bepaalt. De terminologie die de wet hiervoor hanteert is: ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting. De getalsmatige invulling van deze grenswaarden voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort. Naast grenswaarden op de gevels van de geluidsgevoelige gebouwen, zijn er in de Wgh ook grenswaarden gericht op de bescherming van het akoestische klimaat binnen de bestaande gebouwen.

De grenswaarden moeten bij de aanleg, dan wel wijzigingen van een (spoor)weg of industrieterrein in acht worden genomen. Dit geldt ook bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan of bij een projectbesluit wanneer de betreffende gronden/gebouwen voor een geluidgevoelige functie in een geluidszone zijn gelegen. Onder bepaalde voorwaarden is een hogere geluidsbelasting dan de voorkeursgrenswaarde mogelijk (tot de maximaal toelaatbare geluidsbelasting). Hiervoor doorloopt het college van burgemeester en wethouders een 'hogere waarde procedure'. Een uitzondering waar toetsing aan de grenswaarden niet hoeft, is wanneer een geluidsgevoelig gebouw een zogenoemde 'dove' gevel heeft. Een 'dove gevel' is een bouwkundige constructie:

  • waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een bepaalde geluidwering;
  • waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.

Bij ontheffing van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting kan (in het kader van de omgevingsvergunning) een nader akoestisch onderzoek noodzakelijk zijn ten behoeve van het woon- en leefklimaat in de woning. De karakteristieke geluidwering van de gevel dient voor nieuwbouw zodanig te zijn dat wordt voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit, zijnde het verschil tussen de geluidsbelasting op de gevel en het gewenste binnenniveau met een minimum van 20 dB.

4.2.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Deelgebied Gooyerdijk 41 Langbroek
Er is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai (zie Bijlage 10) uitgevoerd in het deelgebied vanwege de te realiseren woningen aan de Gooyerdijk 41.

De geluidbelasting op de gevels van beide woningen ligt onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Daarmee is een hogere waarde procedure niet nodig.

De cumulatieve geluidbelasting van 33 dB (vereist binnenniveau) + 20 dB (minimale gevelwering uit het bouwbesluit) = 53 dB wordt niet overschreden. De cumulatieve geluidbelasting bedraagt op zijn hoogst 50 dB.

De milieukwaliteit bij beide woningen wordt geclassificeerd als ‘Zeer goed’ tot ‘Goed’. Het woon- en leefklimaat ter plaatse van de beide woningen wordt als acceptabel aangemerkt. Op basis van de toelichting in subparagraaf 3.3.1 en 3.3.2 van het onderzoek kan gesteld worden dat de cumulatieve geluidbelasting (wegverkeer) een aanvaardbaar woon- en leefklimaat niet in de weg staat.

Deelgebied Graaf van Lynden van Sandenburgweg 4 Cothen
Er worden geen nieuwe geluidgevoelige functies gerealiseerd in dit deelgebied. Er hoeft daarom voor dit deelgebied geen akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai te worden uitgevoerd.

Voor het aspect milieuzonering (industrielawaai) wordt verwezen naar paragraaf 4.4.

Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.3 Luchtkwaliteit

4.3.1 Regelgeving

In het kader van een planologische procedure moet worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij moet het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld worden gebracht.

De Wet luchtkwaliteit van 15 november 2007, opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO).

Projecten moeten worden beoordeeld op basis van de 'Wet luchtkwaliteit' c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor vergunningverlening als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden.

In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 µg/m3 voor zowel PM10 als NO2.

In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

4.3.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Deelgebied Gooyerdijk 41 Langbroek
In de regeling NIBM is aangegeven dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Voorliggend initiatief maakt in dit deelgebied de realisatie van één extra wooneenheid ten opzichte van het huidige bestemmingsplan mogelijk en valt daarmee ruimschoots binnen de NIBM-regeling. Nader onderzoek naar luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald ter plaatse van het deelgebied. Met de NSL-monitoringstool zijn langs de belangrijkste wegen, in casu de Van der Doornseweg (N227) (peiljaar 2020) de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald. Uit deze tool blijkt dat de jaargemiddelde grenswaarde van 40 µg/m³ (voor NO2 en PM10) en 25 µg/m³ (voor PM2,5) niet worden overschreden. Dit wordt bevestigd door de luchtkaarten op het geoportaal van de Omgevingsdienst regio Utrecht. In 2018 bedroeg de concentratie NO2 maximaal 16 µg/m³, de concentratie PM10 maximaal 20 µg/m³ en de concentratie PM2,5 maximaal 12,5 µg/m³. Daarnaast is de trend dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen, waardoor geen overschrijdingen van de grenswaarden zijn te verwachten.

Deelgebied Graaf van Lynden van Sandenburgweg 4 Cothen
Met behulp van de NIBM-tool (versie 22 juli 2023) is bekeken wat de bijdrage van het extra verkeer is als gevolg van de beoogde ontwikkeling op de luchtkwaliteit. Hiervoor zijn de verkeersgegevens uit subparagraaf 4.12 als uitgangspunt genomen:

afbeelding "i_NL.IMRO.0352.bgbverplvanvliet-bva1_0016.png"

Op basis van deze berekening kan de beoogde ontwikkeling worden beschouwd als een NIBM-project.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald ter plaatse van het deelgebied. Met de NSL-monitoringstool zijn langs de belangrijkste wegen, in casu de Graaf van Lynden van Sandenburgweg (N229) (peiljaar 2020) de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald. Uit deze tool blijkt dat de jaargemiddelde grenswaarde van 40 µg/m³ (voor NO2 en PM10) en 25 µg/m³ (voor PM2,5) niet worden overschreden. Dit wordt bevestigd door de luchtkaarten op het geoportaal van de Omgevingsdienst regio Utrecht. In 2018 bedroeg de concentratie NO2 maximaal 18 µg/m³, de concentratie PM10 maximaal 20 µg/m³ en de concentratie PM2,5 maximaal 12,5 µg/m³. Daarnaast is de trend dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen, waardoor geen overschrijdingen van de grenswaarden zijn te verwachten.

Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.4 Milieuzonering

4.4.1 Regelgeving

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet rekening worden gehouden met voorzienbare hinder door milieubelastende activiteiten. Het is gebruikelijk om voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bedrijvigheid aansluiting te zoeken bij de afstanden uit de publicatie Bedrijven en milieuzonering (VNG-uitgeverij, 2009). Andersom kan deze publicatie worden gebruikt voor het op verantwoorde wijze inpassen van bedrijvigheid in de fysieke omgeving. De VNG-publicatie geeft op systematische wijze informatie over de milieukenmerken van vrijwel alle voorkomende bedrijfstypen. Het biedt daarmee een hulpmiddel om ruimtelijke ordening en milieu op gemeentelijk niveau op elkaar af te stemmen.

De richtafstanden uit de VNG-publicatie kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0352.bgbverplvanvliet-bva1_0017.jpg" Richtafstanden VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'

Voorgaande tabel geeft een overzicht van de richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën ten opzichte van een woonwijk en gemengd gebied. Indien de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk. Indien er sprake is van een kortere afstand dan de richtafstand, is aanvullend onderzoek noodzakelijk.

In dit bestemmingsplan is aangesloten bij bedoelde VNG-brochure.

4.4.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Deelgebied Gooyerdijk 41 Langbroek
Dit deelgebied is gelegen in het omgevingstype 'rustig buitengebied'.

In de directe omgeving van dit deelgebied, zijn geen niet-agrarische bedrijven gelegen, met een hindercontour die tot in het deelgebied reikt. Voor een beschouwing van het aspect geur van veehouderijen in de omgeving van dit deelgebied wordt verwezen naar subparagraaf 4.7.2.

Deelgebied Graaf van Lynden van Sandenburgweg 4 Cothen
Qua omgevingstype zou voor dit deelgebied, vanwege de ligging aan de drukke provinciale weg N229 en op relatief korte afstand van het bedrijventerrein van Cothen, (zeker akoestisch gezien) uitgegaan kunnen worden van een zogenaamd 'gemengd gebied'. Worst-case wordt echter in dit geval uitgegaan van een 'rustig buitengebied'.

Een groothandel in duurzaam hout valt bij een bedrijfsoppervlak van meer dan 2.000 m² in milieucategorie 3.1 met een richtafstand van 50 m, waarbij geluid (industrielawaai) het maatgevende aspect is. Aan deze richtafstand tot gevoelige bestemmingen wordt voldaan.

Voor de biovergister ten westen van het plangebied, aan de noordzijde van bedrijventerrein Cothen, geldt uitgaande van een rustig buitengebied een richtafstand van 100 m voor de maatgevende aspecten geur en geluid. Het bouwvlak van de biovergister (daar waar de vergisting daadwerkelijk plaatsvindt en de geluid- en geurbronnen als gevolg van dit vergistingsproces zich bevinden) liggen op meer dan 100 m afstand van de nieuwe locatie van de groothandel in duurzaam hout, zodat wat dat betreft aan de richtafstanden voldaan wordt. De toegangsweg naar de biovergister toe bevindt zich wel binnen de richtafstand van 100 m, maar omdat een groothandel in duurzaam hout geen geluidgevoelige bestemming betreft, vormt dit geen belemmering voor het plan.

Voor een beschouwing van het aspect 'spuitzonering' wordt verwezen naar paragraaf 4.5.

Het aspect 'milieuzonering' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.5 Spuitzonering

4.5.1 Regelgeving

Bij het mogelijk maken van een nieuwe voor drift gevoelige bestemming in de nabijheid van bestemmingen, die het toepassen van chemische gewasbeschermingsmiddelen niet uitsluiten, is aandacht voor spuitzones nodig. Dit in verband met de risico’s voor de volksgezondheid, vanwege eventuele blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen via drift.

Met de term drift wordt de hoeveelheid gewasbeschermingsmiddel bedoeld, die bij het spuiten buiten het agrarisch perceel op de grond terecht kan komen en/of op hoogte door de lucht passeert. Drift is een belangrijke en directe bron van luchtverontreiniging, waardoor mens en dier in contact kunnen komen met gewasbeschermingsmiddelen. Vooral bij middelen met een hoge toxiciteit en/of voor kwetsbare groepen, zoals jonge kinderen, kan drift risico’s voor de gezondheid inhouden.

Op basis van jurisprudentie wordt in de praktijk een spuitzone voor een voor driftgevoelige bestemming aangehouden van 50 m, gemeten vanaf de bestemmingsgrens. Deze 50 m is in diverse uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS, bijvoorbeeld de uitspraak van 23 september 2009 in zaak nr. 200900570/1/R2) als “in het algemeen niet onredelijk” bevonden en geldt als een vaste richtafstand, waar gemotiveerd van kan worden afgeweken. Een kleinere afstand is mogelijk, mits dat goed onderbouwd wordt.

De vaste richtafstand van 50 m is in de open teelt met name van belang voor boomkwekerijen en boomgaarden, omdat gewasbeschermingsmiddelen daarbij niet alleen neerwaarts worden gespoten (vanwege de beperkte hoogte van het gewas) maar ook zij- en opwaarts (integrale behandeling van de fruitbomen), waarbij toepassing buiten de volbladperiode een extra risico vormt omdat het behandelde gewas zelf dan geen afscherming biedt. Omdat bij opwaarts spuiten de vloeistof op een grotere hoogte vrijkomt en er daardoor meer kans is op verspreiding, veroorzaakt het opwaarts spuiten de meeste drift en is om die reden maatgevend voor gezondheidsrisico's. Aanvullend is het zo dat het middelengebruik in de fruitteelt aanzienlijk hoger ligt dan in de boomteelt. Ook wat betreft toxiciteit van de gebruikte middelen scoort de fruitteelt het hoogst en is die teelt als maatgevend voor de spuitzone te beschouwen.

Activiteitenbesluit
Vanaf 1 januari 2018 is het vanuit het Activiteitenbesluit milieubeheer verplicht een 75 % reducerende spuittechniek (DRT75) toe te passen binnen een boomgaard. Bij teelt van in opwaartse of zijwaartse richting te bespuiten boomkwekerijgewassen geldt op basis van artikel 3.80a van het Activiteitenbesluit de verplichting tot toepassen van een 75 % reducerende spuittechniek vanaf 1 januari 2021.

4.5.2 Doorvertaling bestemmingsplan

In de bestemming 'Agrarisch' uit het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2015' is in sublid 3.4.4 onder sub f het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen ten behoeve van de boom- en fruitteelt binnen een afstand van 50 m van bestemmingsvlakken van voor bestrijdingsmiddelen gevoelige functies aangewezen als strijdig gebruik. Dit met uitzondering van bestaand gebruik waarbij de bestaande afstand als minimale afstand dient te worden aangehouden. Onder voor bestrijdingsmiddelen gevoelige functies worden verstaan alle functies waar geregeld en gedurende langere perioden mensen verblijven, met uitzondering van bedrijfswoningen behorende bij het bedrijf dat de fruit- of boomteelt uitoefent.

Deelgebied Gooyerdijk 41 Langbroek
Hoewel de gronden in het deelgebied zelf (in casu: het bestemmingsvlak 'Bedrijf') niet binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied 2015' zijn gelegen, geldt dit wel voor de omliggende agrarische gronden. Omdat in de directe omgeving van dit deelgebied geen bestaande agrarische percelen zijn gelegen waarbinnen boom- en fruitteelt plaatsvindt, vormt het aspect spuitzones geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Los hiervan is ook in de bestaande situatie al sprake van een bedrijfswoning van derden (bezien vanuit de eigenaren van de omliggende agrarische gronden) waarmee in het kader van de drift van gewasbeschermingsmiddelen rekening gehouden moet worden.

Deelgebied Graaf van Lynden van Sandenburgweg 4 Cothen
Op het agrarisch perceel ten oosten van het deelgebied vindt fruitteelt plaats. Raadpleging van de webpagina https://www.arcgis.com/apps/mapviewer/index.html?layers=b02e20540c00450e8e55b53b99f69f6d leert dat hier peren geteeld worden. Hierbij worden gewasbeschermingsmiddelen gebruikt.

Ter afscherming van het deelgebied van dit perceel is daarom voorzien in een houtsingel van (ter hoogte van de boomgaard) minimaal 8,0 m breed met een minimum hoogte van 6,0 m. Bij de inrichting van het toekomstige bedrijfsperceel is er voor gezorgd dat er binnen de afstand van 50 m tot de boomgaard geen zones komen te liggen waar werknemers en bezoekers gedurende langere perioden (> 2 uur) verblijven. Dit is geborgd met een aanduiding op de verbeelding en in de regels (zie sublid 4.4.1 van de regels). Het kantoor, de werkplaats en de laad- en losplaats bevinden zich allemaal op ruime afstand van de boomgaard. Binnen de zone van 50 m vindt alleen houtopslag plaats. Op de laad- en losplaats zijn alleen incidenteel en kortdurend personen aanwezig. Daar komt bij dat de boomgaard zich aan de oostzijde van het bedrijfsperceel bevindt en de wind in Nederland voor het grootste deel van de tijd uit het (zuid)westen komt.

Het aspect 'spuitzonering' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.6 Externe veiligheid

4.6.1 Regelgeving

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.

In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.

Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij woningen, kantoren, ziekenhuizen, scholen of winkels. Het besluit verplicht gemeenten en provincies wettelijk vanaf de inwerkingtreding van het besluit bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van ruimtelijke plannen met externe veiligheid rekening te houden. Het gaat daarbij niet alleen om het oprichten van of veranderen van inrichtingen of projecteren van nieuwe bestemmingen. Ook bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan dient de externe veiligheid te worden beoordeeld. Het besluit is op 27 oktober 2004 in werking getreden.

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Daarin wordt geregeld hoe een gemeente moet omgaan met risico’s langs relevante buisleidingen. De hogedruk gasleidingen van de Gasunie zijn het meest relevant. De risico’s worden met name bepaald door de maximale druk en diameter van de leiding, maar ook door getroffen maatregelen.

Op 1 april 2015 is de Wet basisnet in werking getreden. De Wet basisnet voorziet in de verankering van een landelijk basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het basisnet is een samenstel van wegen, binnenwateren en hoofdspoorwegen waaraan een bepaalde risicoruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt toegekend. Als deze risicoruimte, de zogenaamde risicoplafonds, door een groei van het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt overschreden of dreigt te worden overschreden, dient de minister maatregelen te nemen. De risicoplafonds moeten daarnaast in acht worden genomen bij het toestaan van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van basisnetroutes. Op deze manier kan de veiligheid langs de transportroutes voor gevaarlijke stoffen in toenemende mate worden gegarandeerd. Gelijktijdig met de Wet Basisnet zijn ook andere regelingen in werking getreden zoals de wijziging van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen (Bvgs), de Regeling basisnet en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). In het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) is een aandachtgebied gedefinieerd waarbinnen het groepsrisico verantwoord dient te worden (200 m). Buiten deze zone dient in het invloedsgebied alleen ingegaan te worden op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid (beperkte verantwoording). Wanneer het ruimtelijk plan binnen 200 m van een transportroute gelegen is dient ook aandacht te worden geschonken aan de volgende aspecten:

  • Dichtheid van personen en de verwachte veranderingen;
  • Hoogte van het groepsrisico;
  • Maatregelen ter beperking van het groepsrisico (waaronder stedenbouwkundige opzet, bouwkundige voorzieningen en voorzieningen met betrekking tot de inrichting van de openbare ruimte);
  • Mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico en de voor- en nadelen daarvan.

Er is echter sprake van een uitzondering wanneer:

  • Het groepsrisico, niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde;
  • Het groepsrisico, niet meer dan 10 % toeneemt en de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden.

In dat geval hoeft alleen te worden gekeken naar de eerst genoemde aspecten van bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

4.6.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Deelgebied Gooyerdijk 41 Langbroek
Navolgend is een uitsnede weergegeven van de provinciale risicokaart ter hoogte van het deelgebied:

afbeelding "i_NL.IMRO.0352.bgbverplvanvliet-bva1_0018.jpg"

Uitsnede risicokaart ter hoogte van deelgebied Gooyerdijk 41

Inrichtingen
In het deelgebied zijn geen inrichtingen aanwezig die vallen onder het Bevi, zoals te zien is op de provinciale risicokaart. Uit de risicokaart blijkt dat het deelgebied aan de Gooyerdijk 41 zelf is aangeduid als 'opslag van brandbare stoffen', in casu het opslaan van houten palen. In de toekomstige situatie komt de houtopslag ter plaatse echter te vervallen en is er dan ook geen sprake meer van een risico.

Vervoer over spoor
In (de omgeving van) het deelgebied en omgeving is geen spoorlijn gelegen die relevant is in het kader van externe veiligheid.

Vervoer over weg
In (de omgeving van) het deelgebied en omgeving is geen weg gelegen die relevant is in het kader van externe veiligheid.

Buisleidingen
In (de omgeving van) het deelgebied is geen buisleiding gelegen die relevant is in het kader van externe veiligheid.

Deelgebied Graaf van Lynden van Sandenburgweg 4 Cothen
Voor dit deelgebied is een onderzoek uitgevoerd naar het aspect externe veiligheid. De rapportage is als bijlage 11 bij de toelichting gevoegd. Doel van het onderzoek is het identificeren van mogelijk relevante risicovolle activiteiten in de omgeving en de effecten van deze activiteiten op het plan. In het onderzoek zijn daarom de N229 en het nabijgelegen LPG-tankstation beschouwd. Vanwege de ligging van het deelgebied nabij een LPG tankstation moet een kwantitatieve risicoanalyse worden verricht.

Het groepsrisico neemt in de toekomstige situatie toe ten opzichte van de huidige situatie en bevindt zich onder de oriëntatiewaarde. De plaatsgebonden risicocontouren van 10-6 /jaar reiken niet tot de beperkt kwetsbare objecten binnen het plangebied. De gebouwen (kantoor, timmerwerkplaats en een werf/loods) die met het plan worden gerealiseerd liggen buiten de effectafstand van 60 m van een fakkelbrand. Omdat wat betreft het LPG-tankstation sprake is van een bestaande situatie, moet worden verondersteld dat de voorzieningen ter bestrijding van calamiteiten op orde zijn.

Beperkte verantwoording groepsrisico

Zelfredzaamheid
In geval van een calamiteit met een tankwagen ter plaatse van het LPG-tankstation is het handelingsperspectief vluchten van de bron af. Binnen 150 m zijn personen binnen en buiten onvoldoende beschermd tegen de gevolgen van een koude en/of warme BLEVE. De zelfredzaamheid van personen binnen de gebouwen zal daarom door voldoende vluchtmogelijkheden worden bevorderd. De interne vluchtwegen in de nieuwe gebouwen worden zodanig gesitueerd dat het mogelijk is aan de risicoluwe noordzijde te ontvluchten en personen (bijvoorbeeld BHV’ers) worden zodanig geïnstrueerd dat zij de calamiteit herkennen en het juiste handelingsperspectief kiezen. Er moet te allen tijde een BHV’er aanwezig zijn.

Over de N229 vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats ten behoeve van de bevoorrading van LPG-tankstations en propaantanks. Het scenario BLEVE is het maatgevende scenario in geval van een calamiteit met een tankwagen. De 1%-letaliteitsgrens ligt op 355 m. Afhankelijk van de situatie kan het handelingsperspectief verschillen, namelijk schuilen of vluchten. Binnen het plangebied wordt verondersteld dat zelfredzame personen aanwezig zijn. Het restrisico van het een koude BLEVE wordt geaccepteerd.

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
Omdat wat betreft de bron sprake is van een bestaande situatie, moet worden verondersteld dat de voorzieningen ter bestrijding van calamiteiten voldoen aan de geldende eisen. BHV’ers kunnen door de brandweer op de hoogte worden gebracht over het gewenste handelingsperspectief. Het regelmatig uitvoeren van een evacuatie bevordert de efficiëntie.

Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.7 Geur

4.7.1 Regelgeving

Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningsplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:

  • voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld (in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv)) geldt een maximale geurbelasting) op een geurgevoelig object;
  • voor andere diercategorieën geldt een minimale afstand van de dierenverblijven ten opzichte van geurgevoelige objecten.

Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object in vier situaties, zie navolgende tabel:

    Concentratiegebied   Niet-concentratiegebied  
Binnen bebouwde kom   diercategorieën Rgv   maximaal 3 ouE/m³   maximaal 2 ouE/m³  
  andere diercategorieën   minimaal 100 m t.o.v. geurgevoelig object   minimaal 100 m t.o.v. geurgevoelig object  
Buiten bebouwde kom   diercategorieën Rgv   maximaal 14 ouE/m³   maximaal 8 ouE/m³  
  andere diercategorieën   minimaal 50 m t.o.v. geurgevoelig object   minimaal 50 m t.o.v. geurgevoelig object  

Geurnormen Wgv

De Wgv biedt gemeenten de mogelijkheid om afwijkende geurnormen vast te stellen voor (delen van) het grondgebied. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen dat is afgestemd op de plaatselijke situatie.

Regeling geurhinder en veehouderij
In de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) is de wijze vastgelegd waarop:

  • de geurbelasting wordt bepaald;
  • de afstand tussen veehouderij en geurgevoelig object) wordt gemeten.

Activiteitenbesluit
Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelastingen geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).

Geur bij niet-agrarische bedrijven
Het voorkomen van (nieuwe) geurhinder is het algemene uitgangspunt in het rijksbeleid. Dit uitgangspunt is uitgewerkt in het landelijke informatiedocument ‘Handleiding Geur Industrie’ en beschrijft de methodiek voor de bepaling van het aanvaardbaar hinderniveau voor geur ten gevolge van bedrijfsmatige activiteiten. Vanwege het lokale aspect van geurhinder is de hoogte van het aanvaardbaar hinderniveau niet landelijk vastgelegd. Het bevoegd gezag moet daar een eigen afweging in maken.

4.7.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Deelgebied Gooyerdijk 41 Langbroek
Vanwege het toevoegen van een extra woning in dit deelgebied en omdat beide nieuw te bouwen burgerwoningen op een andere locatie in het plangebied zijn voorzien, is er een onderzoek naar de geur van veehouderijen uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 12 bij de toelichting opgenomen.

In het onderzoek is toegelicht dat ten aanzien van afstanden sprake is van een aanvaardbaar woon- en verblijfsklimaat en dat veehouderijen niet in hun belangen worden geschaad. Ook ten aanzien van de voorgrondbelasting van veehouderijbedrijven met een geurcontour is sprake van een aanvaardbaar woon- en verblijfsklimaat. De hoogst berekende voorgrondbelasting ter plaatse van het plangebied bedraagt 5,9 OUE/m³. Er wordt voldaan aan de geurnorm van 8 OUE/m³. De veehouderijen worden niet in hun belangen geschaad.

In de verdere omgeving rondom het plangebied liggen geen andere veehouderijen met een voor het plangebied relevante geuremissie. De achtergrondbelasting is daarom niet maatgevend. De voorgrondbelasting vanwege de veehouderij aan Gooyerdijk 41a is maatgevend voor het woon- en leefklimaat.

Er is zodoende sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en omliggende veehouderijen worden niet in hun belangen worden geschaad.

Deelgebied Graaf van Lynden van Sandenburgweg 4 Cothen
Er is geen sprake van agrarische bedrijven in de directe omgeving met een geurcontour die (deels) over het deelgebied gelegen is. Bovendien zijn tussen omliggende agrarische bedrijven en het deelgebied al andere gevoelige (woon)bestemmingen gelegen, die maatgevend zijn voor de bedrijfsvoering van de betreffende agrarische bedrijven. De bestaande grondgebonden veehouderij annex paardenhouderij in het deelgebied komt te vervallen.

Er worden daarnaast geen geurgevoelige functies gerealiseerd in dit deelgebied.

Het aspect 'geurhinder' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.8 Waterhuishouding

4.8.1 Regelgeving

Algemeen
Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. Voor het plangebied is het volgende waterhuishoudkundige beleid van toepassing:

  • Rijksbeleid: Waterwet, Nationaal Waterplan 2022 - 2027, Waterbeleid in de 21e eeuw en Nationaal Bestuursakkoord Water;
  • Provinciaal beleid: Bodem-, Water- en Milieuplan 2016 - 2021;
  • Waterschapsbeleid: Waterbeheerprogramma 2022 - 2027.

Nationaal Waterplan
Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Water-plan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen.

Wijk bij Duurstede ligt in het gebied 'Hoog Nederland'. Dit gebied omvat grofweg de zandgronden van Drenthe, Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant en Limburg. Hoog Nederland is grotendeels vrij afwaterend, dat wil zeggen dat het water onder vrij verval naar de rivieren en de zee stroomt. Het gebied bevat enkele scheepvaartkanalen die de rijksoverheid beheert en daarnaast vooral regionale wateren in beheer bij de waterschappen. Kenmerkend voor dit deelgebied is de directe samenhang tussen het grond- en oppervlaktewatersysteem en de van nature meanderende beken met aangrenzende beekdalgronden die incidenteel in tijden van extreem natte perioden op natuurlijke wijze kunnen overstromen. De belangrijkste wateropgaven voor Hoog Nederland zijn watertekort, grondwater, wateroverlast en waterkwaliteit.

Bodem-, Water- en Milieuplan 2016 - 2021
In het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016 - 2021 van de provincie Utrecht staat wat de provincie de komende jaren samen met haar partners wil bereiken op het gebied van Bodem, Water en Milieu. De uitwerking van dit beleid staat beschreven in de Uitvoeringsagenda Bodem-, Water- en Milieuplan 2016 - 2021.

De provincie Utrecht richt zich op het behouden en verbeteren van een aantrekkelijk woon-, werk- en leefklimaat. Dit betekent dat we werken aan:

  • een robuust bodem- en watersysteem;
  • bodem-, water- en milieukwaliteiten die passend zijn voor de functie van een gebied, zoals landbouw, recreatie of natuur;
  • een duurzaam gebruik van de fysieke leefomgeving;
  • een gezonde leefomgeving die een positieve bijdrage levert aan de economische en maatschappelijke ontwikkelingen in de regio.

De rol van stedelijke gebieden wordt steeds belangrijker. In stedelijke gebieden wonen, werken en recreëren mensen relatief dicht op elkaar waardoor ogenschijnlijk kleine ontwikkelingen relatief veel effect op de fysieke leefomgeving (kunnen) hebben. In dit verband wordt steeds meer de nadruk gelegd op gezonde verstedelijking (‘healthy urban living'), waarbij gezocht wordt naar het leggen van koppelingen tussen leefbaarheid, veiligheid, bereikbaarheid en duurzaamheid.

Niet alleen boven de grond wordt het steeds drukker. Ook de ondergrond wordt steeds intensiever gebruikt, onder meer voor de ontwikkeling van bodemenergie, ondergronds bouwen en ondergrondse infrastructuur. Bodemwaarden als aardkundige en archeologische waarden kunnen hierdoor worden aangetast en drinkwaterwinningen kunnen worden beïnvloed.

Inspelen op de gevolgen van de klimaatverandering wordt een steeds belangrijkere factor bij de inrichting van gebieden. Zowel in het landelijk als het stedelijk gebied neemt de urgentie toe van het treffen van voorzieningen om wateroverlast door hoge neerslagintensiteiten te voorkomen, overstromingsrobuust te bouwen en het vasthouden van water om droogteperioden te overbruggen. In het stedelijk gebied wordt geanticipeerd op de gevolgen van temperatuurstijging via bijvoorbeeld groen/blauwe structuren.

Bij hevige regenval kan het afwateringssysteem onvoldoende zijn en kunnen gebieden deels onder water komen te staan. Dit leidt tot schade en overlast. De provincie heeft met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop regionale wateren moeten zijn ingericht normen vastgesteld. Deze normen variëren per landgebruiksfuncties: voor stedelijk gebied gelden strengere normen dan voor grasland. Deze normen voor wateroverlast zijn vastgelegd in de Waterverordeningen van de waterschappen. De waterschappen zijn verantwoordelijk voor het op orde brengen en houden van het watersysteem.

Waterbeheerprogramma 2022 - 2027: Stroomopwaarts, klimaatbestendig en duurzaam
Het waterbeheerprogramma beschrijft de ambities en inzet voor schoon en gezond water, duurzaamheid en een waterveilig en klimaatbestendig gebied, en hoe het hoogheemraadschap daar samen aan wil werken.

Water- en rioleringsplan 2020 - 2024
De gemeente Wijk bij Duurstede ligt in een groen en waterrijk gebied. Door de ligging aan de Nederrijn/Lek, de Kromme Rijn en Langbroekerwetering, is overal om ons heen water zichtbaar. Het is belangrijk dat iedereen goed met water omgaat. In dit Water- en rioleringsplan (WRP) beschrijft de gemeente hoe zij omgaat met afvalwater, hemelwater, grondwater en oppervlaktewater. In het plan is er aandacht voor klimaatbestendigheid en samenwerken.

Door op een goede manier om te gaan met water beschermt de overheid de volksgezondheid. Met de inrichting van het grondgebied houdt de gemeente rekening met ruimte voor water. Zo creërt de gemeente een aantrekkelijke omgeving en een goede waterkwaliteit, met ruimte voor natuur en recreatie. Bij de inrichting van de leefomgeving houdt de gemeente rekening met extremere weersomstandigheden door klimaatverandering. Dit doet de gemeente samen met inwoners en bedrijven, samen met andere vakgebieden en samen met buurgemeenten en het Hoogheemraadschap.

De visie van de gemeente bestaat op hoofdlijnen uit:

  • Afvalwater goed verwerken;
  • Ruimte voor hemelwater;
  • Geen overlast door grondwater;
  • Oppervlaktewateren hebben een grote waarde;
  • Voorbereiden op klimaatverandering;
  • Samenwerken om meer te bereiken.

4.8.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Deelgebied Gooyerdijk 41 Langbroek
Naast het slopen van circa 520 m² aan voormalige bedrijfsbebouwing met bedrijfswoning wordt er in het deelgebied ook circa 5.300 m² aan terreinverharding verwijderd. Per saldo zal er, ondanks de nieuwbouw van twee burgerwoningen met bijgebouw en omliggende terreinverharding, sprake zijn van een forse afname van het verhard oppervlak in het deelgebied.

Het hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden en de gemeente Wijk bij Duurstede vinden het belangrijk dat particulieren zich bewust zijn van maatregelen die zij zelf kunnen nemen om wateroverlast in de toekomst te voorkomen. Eén van de mogelijkheden daarvoor is het schone hemelwater, dat op het eigen dak en de tuinverharding terechtkomt, 'af te koppelen' van de riolering en direct ter plaatse weg te laten lopen in de bodem. De daken en de terreinverharding van de nieuwe burgerwoningen met bijgebouw zullen worden afgekoppeld.

Deelgebied Graaf van Lynden van Sandenburgweg 4 Cothen
Voor de toekomstige situatie in dit deelgebied heeft Koningsstal Infracare de toekomstige waterhuishoudkundige situatie in het deelgebied nader uitgewerkt. Hierover heeft meerdere keren overleg plaatsgevonden met het hoogheemraadschap. De uitwerking is terug te zien op navolgende afbeelding en in groter formaat terug te vinden in bijlage 13 bij deze toelichting:

afbeelding "i_NL.IMRO.0352.bgbverplvanvliet-bva1_0019.png"

Benodigde compensatie vanwege toename verhard oppervlak
In de notitie waterhuishouding van het hoogheemraadschap van 28 april 2020 is aangegeven dat de toename van verhard oppervlak gecompenseerd dient te worden met 15% in de vorm van ‘open water’. De aanwezige watergangen (greppels) die in het ontwerp komen te vervallen worden 100% gecompenseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0352.bgbverplvanvliet-bva1_0020.png"

De compensatie zoals opgenomen in het ontwerp is gezocht in het aanbrengen van een waterberging en watergang/greppel. Gezamenlijk oppervlak zoals in het ontwerp opgenomen is 1.800 m². De watergang/greppel is 2,5 m breed en 200,0 m lang. De verbinding tussen de watergang/greppel is 2,0 m breed en 150,0 m lang en de waterberging heeft een oppervlak van 1.000 m² met een inhoud van 660 m³.

Benodigde berging
In de notitie waterhuishouding van het HDSR van 28 april 2020 wordt 12 mm gesteld als de minimale bergingseis. Tevens wordt een bui-intensiteit van 80 mm in één uur aangegeven als advies voor de verwerking van het systeem.

Het ontwerp is opgebouwd uit de onderstaande oppervlakken:

afbeelding "i_NL.IMRO.0352.bgbverplvanvliet-bva1_0021.png"

In dit voorstel wordt de toegangsweg afgewaterd op de directe omgeving. De opstelplaatsen worden vanwege het risico op verontreiniging (olie/benzine) aangesloten op het vuilwatersysteem. Deze oppervlakken worden daarom niet meegenomen in berging van het hemelwatersysteem.

In de notitie waterhuishouding van het HDSR van 28 april 2020 wordt gesteld dat hemelwater van bebouwing niet (voor)gefilterd hoeft te worden. Daarom wordt de bebouwing direct op de waterberging aangesloten.

Dit betekent voor de overige verharding:

afbeelding "i_NL.IMRO.0352.bgbverplvanvliet-bva1_0022.png"

Gekozen oplossing hemelwaterberging
De rijwegen en parkeerplekken worden uitgevoerd in betonklinkers en deze wateren af via kolken naar de eerder genoemde watergang/greppel.

De paden tussen de ‘buitenopslagen’ worden uitgevoerd met grasbetontegels. Onder deze half open verharding wordt een fundering aangebracht van 5 cm split (2/6) en 25 cm menggranulaat (8/32) aangevuld met 15 % drainzand. Deze fundering bestaat voor +/- 30 % uit holle ruimte die benut kan worden als berging voor hemelwater. In combinatie met de watergang/greppel resulteert dit in navolgende oplossing:

afbeelding "i_NL.IMRO.0352.bgbverplvanvliet-bva1_0023.png"

Het water wordt opgevangen in de greppel/watergang aan de oostzijde van het plangebied. Door in de greppel twee ‘houten’ schotten (stuwen) te plaatsen wordt het water vastgehouden in de greppel op verschillende niveaus. In het geval van hevige regenval zal het overtollige water over het schot in de waterberging uitkomen. Om tevens water vast te houden in de waterberging wordt in de verbinding met de tertiaire watergang ook een schot (stuw) geplaatst.

Het aspect 'waterhuishouding' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.9 Ecologie

4.9.1 Regelgeving

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De Wnb kent drie algemene beschermingsregimes waarin de voorschriften van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en twee verdragen (Bern en Bonn) zijn geïmplementeerd en waarin aanvullende voorschriften zijn gesteld voor de dier- en plantensoorten die niet onder die specifieke voorschriften vallen, maar wel bescherming behoeven. In hoofdstuk 3 van de Wnb zijn de beschermingsregimes in drie aparte paragrafen neergelegd. Per beschermingsregime is bepaald welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden het bevoegd gezag ontheffing of vrijstelling kan verlenen. Het gaat om de volgende beschermingsregimes:

  • 1. Vogels (paragraaf 3.1): alle vogels in de zin van de Vogelrichtlijn;
  • 2. Dieren en planten (paragraaf 3.2): alle dieren en planten, genoemd in de bijlagen bij de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn;
  • 3. Overige soorten (paragraaf 3.3): soorten genoemd in de bijlage bij de Wnb, die niet onder de reikwijdte van paragraaf 3.2 vallen.

De verboden en afwijkingsmogelijkheden die zijn opgenomen in de paragrafen 3.1 en 3.2, zijn direct overgenomen uit de genoemde richtlijnen en verdragen. Deze bepalingen zijn dus ook uitsluitend van toepassing op de soorten waarvoor dit onmiddellijk voortvloeit uit deze richtlijnen en verdragen. De bepalingen in paragraaf 3.3 zien op de 'overige soorten' die zijn genoemd in de bijlagen A en B bij de Wnb. Laatstgenoemde groep is te vergelijken met de Tabel 2-soorten uit de voormalige Flora- en faunawet.

De Wnb brengt voor de bescherming van soorten in ieder geval de volgende drie voor de praktijk belangrijke wijzigingen met zich:

  • 1. Allereerst is onder de Wnb niet langer de minister van Economische Zaken, maar gedeputeerde staten van de provincies het bevoegd gezag zijn voor het verlenen van ontheffingen.
  • 2. Ten tweede kunnen de in de praktijk gehanteerde 'tabelsoorten' niet langer gebruikt worden. In plaats daarvan zal met de nieuwe indeling van de Wnb gewerkt gaan worden.
  • 3. Ten derde wijzigt de inhoud van de verboden en de ontheffingsgrondslagen.

In de Wet natuurbescherming worden de bevoegdheden van het rijk (Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland) aan de provincies overgedragen. Zij maken dan de afwegingen voor de vergunningen en ontheffingen. De beschermde status van soorten kan per provincie verschillen. Provincies hebben de bevoegdheid om bij provinciale verordening vrijstelling te verlenen voor nationaal beschermde soorten. Er is dan geen ontheffing nodig voor werkzaamheden.

Onder de Wet natuurbescherming geldt een zorgplicht voor alle in het wild levende dieren en planten en hun directe omgeving. De zorgplicht houdt in dat werkzaamheden, die nadelig kunnen zijn voor dieren en planten, in redelijkheid zo veel mogelijk worden nagelaten of maatregelen genomen om onnodige schade aan dieren en planten te voorkomen.

4.9.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Deelgebied Gooyerdijk 41 Langbroek
Er is een quickscan flora en fauna uitgevoerd in dit deelgebied. De rapportage van dit onderzoek is als bijlage 14 bij de toelichting opgenomen.

Quickscan: Soortenbescherming

  • De kerkuil heeft een nestplaats in een van de te slopen gebouwen, namelijk de kapschuur. Er dient dus nader onderzoek uitgevoerd te worden naar waar en voor welke functies de kerkuil het gebied en het nest gebruikt.
  • Er is nader onderzoek nodig naar Huismussen om vast te kunnen stellen of en hoe de vogels de gebouwen (met dakpannen/holtes) gebruiken.
  • Voor de gebouwbewonende vleermuizen zijn de opstallen wel mogelijk geschikt als vaste voortplantings- of verblijfsplaats. Deze mogelijkheden dienen dan ook nader onderzocht te worden.
    • 1. Geschiktheidsonderzoek uitvoeren bij alle mogelijke plekken onder de dakpannen en kieren en gaten in de muren of deze geschikt zijn voor vleermuizen om in te verblijven. Dit onderzoek is in de winter naar overwinteringsplaatsen.
    • 2. Aan de hand van de uitkomsten van dit onderzoek wordt een aanvullend onderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van zomer-, kraam-, en winterverblijven in de geschikt gevonden ruimtes. Dit onderzoek dient te worden uitgevoerd conform het geldende vleermuisprotocol.
  • Om de aanwezigheid van de steenmarter te bevestigen of ontkrachten dient er nader onderzoek gedaan te worden naar de verblijfsfuncties voor deze soort in het plangebied. Dit kan door middel door camera’s worden gedaan die door een deskundige ecoloog moeten worden geplaatst op de meest kansrijke plaatsen.
    • 1. Tussen maart en augustus is de meeste trefkans en dienen de camera’s voor minimaal 6 weken geplaatst te worden.
    • 2. Wanneer buiten deze periode onderzoek wordt gedaan dan moeten de eenheden (camera en tijdspanne minimaal 12 weken) verdubbeld worden.

De meeste algemene broedvogels maken elk jaar een nieuw nest. Nesten van vogels zijn beschermd wanneer zij in gebruik zijn en dus geldt ook hier dat het beste buiten het broedseizoen gewerkt kan worden. Indien werkzaamheden worden uitgevoerd in het broedseizoen (maart – augustus), dan dient een ecoloog een broedvogelcheck uit te voeren maximaal 3 dagen voorafgaand van de werkzaamheden. Indien nesten aanwezig zijn, dan dienen de werkzaamheden uitgesteld te worden totdat de jongen het nest natuurlijk hebben verlaten, of worden de werkzaamheden aangepast. De betreffende ecoloog zal dit beoordelen.

Nader onderzoek: Soortenbescherming
Er is een nader onderzoek uitgevoerd naar de huismus, zwaluw, vleermuis, steenmarter en kerkuil. dit onderzoek is als bijlage 16 bij de toelichting gevoegd.

De conclusies zijn als volgt:

  • Huismussen: er zijn geen vaste rust- en verblijfsplaatsen aanwezig, zodat geen sprake is van overtreding van de Wet natuurbescherming;
  • Gierzwaluwen: er zijn geen vaste rust- en verblijfsplaatsen aanwezig, zodat geen sprake is van overtreding van de Wet natuurbescherming;
  • Boerenzwaluwen: er zijn geen nestplaatsen aanwezig, zodat geen sprake is van overtreding van de Wet natuurbescherming;
  • Vleermuizen: er zijn geen vaste rust- en verblijfsplaatsen aanwezig, zodat geen sprake is van overtreding van de Wet natuurbescherming;
  • Steenmarters: er zijn geen vaste rust- en verblijfsplaatsen aanwezig, zodat geen sprake is van overtreding van de Wet natuurbescherming;
  • Kerkuilen: er zijn geen vaste rust- en verblijfsplaatsen aanwezig, zodat geen sprake is van overtreding van de Wet natuurbescherming;

Dit betekent dat er in dit deelgebied geen ontheffing noodzakelijk is.

Gebiedsbescherming
Negatieve effecten (door emissie, stikstofdepositie, trilling of geluiden) op Natura 2000-gebieden valt uit te sluiten door de afstand van het onderzoeksgebied ten opzichte van het de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied. Voor het aspect stikstof, zie hierna.

Deelgebied Graaf van Lynden van Sandenburgweg 4 Cothen
Er is een quickscan flora en fauna uitgevoerd in dit deelgebied. Dit rapportage van dit onderzoek is als bijlage 15 bij de toelichting opgenomen.

Quickscan: Soortenbescherming
Vleermuizen, gierzwaluwen en huismussen kunnen vaste rust- en voortplantingsplaatsen hebben in het plangebied.

De gebouwen kunnen van waarde zijn voor vleermuizen, gierzwaluwen en huismussen met mogelijke vaste rust- en voortplantingsplaatsen. Met voorgenomen activiteiten vindt hierdoor een eventuele overtreding plaats van artikelen van de Wet natuurbescherming.

Er is op het plangebied nader onderzoek nodig naar vleermuizen, gierzwaluwen en huismussen om de functie van gebouwen en het perceel voor deze beschermde soorten te bepalen.

Nader onderzoek: soortenbescherming
Er is een nader onderzoek uitgevoerd naar de huismus, gierzwaluw en vleermuis. dit onderzoek is als bijlage 17 bij de toelichting gevoegd.

De conclusies zijn als volgt:

  • Huismussen: er zijn geen vaste rust- en verblijfsplaatsen aanwezig, zodat geen sprake is van overtreding van de Wet natuurbescherming;
  • Gierzwaluwen: er zijn geen vaste rust- en verblijfsplaatsen aanwezig, zodat geen sprake is van overtreding van de Wet natuurbescherming;
  • Vleermuizen: er zijn geen vaste rust- en verblijfsplaatsen aanwezig, zodat geen sprake is van overtreding van de Wet natuurbescherming.

Dit betekent dat er in dit deelgebied geen ontheffing noodzakelijk is.

Gebiedsbescherming
Gelet op de afstand tot Natura 2000 gebieden en het soort uit te voeren werkzaamheden kan uitgesloten worden dat er negatieve effecten optreden op beschermde gebieden. Voor het aspect stikstof, zie hierna.

Stikstof
In aansluiting op het ecologisch onderzoek is ook een stikstofdepositieonderzoek uitgevoerd voor de totale ontwikkeling. De rapportage is als bijlage 18 bij de toelichting gevoegd.

De berekeningen van de aanleg- en gebruiksfase zijn verricht met behulp van het programma AERIUS Calculator (versie 2023.01). In bijlage 3 en 4 van het onderzoek zijn de AERIUS berekeningen van respectievelijk de aanlegfase en de gebruiksfase opgenomen.

Het projecteffect van zowel de aanleg- als de gebruiksfase op Natura 2000-gebieden is kleiner dan of gelijk aan 0,00 mol/ha/j. Bij dergelijke projecteffecten zal het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten.

Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.10 Cultureel Erfgoed

4.10.1 Regelgeving

In artikel 3.1.6 lid 5 van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting ten minste een beschrijving wordt opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Met deze wetswijziging is de huidige Monumentenwet 1988 opgesplitst: een gedeelte (dat ziet op de fysieke leefomgeving) zal in 2024 opgaan in de Omgevingswet, het overige gedeelte is opgenomen in de nieuwe Erfgoedwet. Daarbij is voorzien in overgangsrecht. De bedoeling is dat in de Erfgoedwet een betere integratie met verschillende soorten erfgoed komt. Daarnaast worden de procedures uniformer en daarmee overzichtelijker.

Onderdelen van de Monumentenwet 1988 met betrekking tot de fysieke leefomgeving, worden opgenomen in de Omgevingswet. De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed - beschermde stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen - en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving, komen in de Omgevingswet terecht en zijn dus niet in de Erfgoedwet geregeld. Hierbij wordt wel als vuistregel gehanteerd: omgang met het erfgoed in de Omgevingswet, duiding van het erfgoed in de Erfgoedwet.

De inwerkingtreding van de Omgevingswet staat gepland voor 2024 Voor de onderdelen die in de Omgevingswet zullen worden opgenomen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen. De bepalingen uit de Monumentenwet 1988 die in de Omgevingswet over zullen gaan, blijven van kracht tot de Omgevingswet in werking treedt.

Het Besluit ruimtelijke ordening en de Erfgoedwet schrijven niet voor in welke mate met archeologie rekening dient te worden gehouden. De gemeente heeft wat dit betreft beleidsvrijheid en kan het archeologische belang afwegen ten opzichte van andere belangen, de belangen van de burger en van de gemeente.

4.10.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Deelgebied Gooyerdijk 41 Langbroek

Cultuurhistorie
Uit de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart (=bijlage 1) blijkt dat er in het deelgebied (waar de Gooyerdijk zelf geen onderdeel vanuit maakt!) geen te beschermen cultuurhistorische (landschappelijke) waarden aanwezig zijn:

afbeelding "i_NL.IMRO.0352.bgbverplvanvliet-bva1_0024.png"

Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart (bijlage 1) met globale aanduiding deelgebied (rode omkadering)

Ook op de versie van de cultuurhistorische waardenkaart met daarop de percellering (=bijlage 2) blijkt dat in het deelgebied geen te beschermen cultuurhistorische (landschappelijke) waarden aanwezig zijn:

afbeelding "i_NL.IMRO.0352.bgbverplvanvliet-bva1_0025.png"

Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart (bijlage 2) met globale aanduiding deelgebied (rode omkadering)

In de bestaande situatie is de voor de omgeving zo kenmerkende 'cope-verkaveling' in het deelgebied nauwelijks zichtbaar c.q. beleefbaar. Echter, door in de toekomstige situatie de bestaande watergang ten zuiden van het deelgebied midden over het perceel te verlengen in noordelijke richting, wordt de ritmiek van de regelmatige cope-verkaveling teruggebracht en wordt de kavellijn opnieuw benadrukt.

Er zijn geen andere cultuurhistorische waarden aanwezig in dit deelgebied.

Archeologie
Conform kaart 10A 'Archeologische waarden en verwachtingen' behorende bij de 'Beleidsnota Archeologie en Archeologische Beleidskaart' (vastgesteld op 29 januari 2013) ligt er een lage verwachting op dit deelgebied. Deze beleidscategorie omvat de categorie ‘lage archeologische verwachting’ van de archeologische verwachtingenkaart. Het betreft landschappelijke zones met naar verwachting een lage dichtheid aan archeologische sporen. De beleidsdoelstelling voor deze categorie is archeologisch vooronderzoek om vast te stellen of er sprake is van behoudenswaardige archeologische waarden alleen bij zeer omvangrijke bodemingrepen. Voorafgaand aanvullend onderzoek wordt alleen vereist bij MER-plichtige projecten en projecten die onder de Tracéwet vallen.

Aangezien de beoogde ontwikkeling niet valt onder een MER-plichtig project of een project onder Tracéwet is er geen belemmering ten aanzien van archeologie in dit deelgebied.

Deelgebied Graaf van Lynden van Sandenburgweg 4 Cothen

Cultuurhistorie
Uit de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart (=bijlage 1) blijkt dat er in het deelgebied geen te beschermen cultuurhistorische (landschappelijke) waarden aanwezig zijn:

afbeelding "i_NL.IMRO.0352.bgbverplvanvliet-bva1_0026.png"

Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart (bijlage 1) met globale aanduiding deelgebied (rode omkadering)

Ook op de versie van de cultuurhistorische waardenkaart met daarop de percellering (=bijlage 2) blijkt dat in het deelgebied geen te beschermen cultuurhistorische (landschappelijke) waarden aanwezig zijn:

afbeelding "i_NL.IMRO.0352.bgbverplvanvliet-bva1_0027.png"

Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart (bijlage 2) met globale aanduiding deelgebied (rode omkadering)

De voor de omgeving zo kenmerkende blokvormige verkaveling is ter plaatse al jaren nauwelijks meer aanwezig. Dit komt mede omdat meerdere sloten in het verleden zijn gedempt.

Bij het terreinontwerp voor de toekomstige situatie is echter wel indirect aangesloten bij de kenmerkende noord-zuid gerichte kavelrichting. De kappen van de nieuwe gebouwen op het perceel en de houtopslag zijn noord-zuid georiënteerd. Ook het hakhoutbosje aan de noordzijde en de watergang aan de oostzijde zijn in deze richting georiënteerd.

Archeologie
Er is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd in het deelgebied. Dit onderzoek is als bijlage 19 bij de toelichting opgenomen.

Het deelgebied is in het geldende bestemmingsplan ‘Buitengebied (2015)’ voorzien van de dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie 4.’ Met de voorgenomen bodemingrepen kan deze archeologische waarde worden aangetast. Hierom is archeologisch vooronderzoek nodig om inzicht te krijgen of en in hoeverre de werkzaamheden van invloed zijn op de archeologische waarde in het deelgebied.

Door de ligging op oeverafzettingen van de Kromme Rijn heeft het deelgebied een hoge archeologische verwachting op archeologische resten en/of sporen uit de periode IJzertijd-Vroege-Middeleeuwen. In de omgeving van het deelgebied zijn vondsten bekend uit de Romeinse Tijd, Vroege-Middeleeuwen en Late-Middeleeuwen. Mogelijk is in het noorden van het deelgebied een komgebied aanwezig. Indien dit het geval is, is de archeologische verwachting hier laag. Waar de grens tussen de oever- en komafzettingen ligt is op basis van het bureauonderzoek niet exact te bepalen. Direct ten oosten van het deelgebied is sprake van twee archeologische niveaus: een crevasse met een woongrond vanaf het maaiveld (Vroege- tot Late-Middeleeuwen) en daaronder het niveau uit de IJzertijd-Romeinse Tijd vanaf 1 à 1,7 m –mv. Deze twee niveaus zijn mogelijk ook in het deelgebied aanwezig.

Voor wat betreft de periode Late-Middeleeuwen en Nieuwe Tijd geldt een lage archeologische verwachting. Het deelgebied is op historisch kaartmateriaal onbebouwd en het ligt niet aan een weg die al in de Middeleeuwen aanwezig was.

In hoeverre nog daadwerkelijke archeologische waarden aanwezig zijn hangt mede af van de mate van intactheid van de bodem. Ter plaatse van het erf is de bodem plaatselijk aangetast, maar hierbij zijn vermoedelijk niet alle archeologische niveaus aangetast. Ter plaatse van de gierkelder zijn vermoedelijk geen archeologische resten en/of sporen meer aanwezig.

Met betrekking tot de voorgenomen werkzaamheden wordt geadviseerd om ter plaatse van de geplande nieuwbouw een verkennend booronderzoek uit te voeren. Het doel van het verkennende booronderzoek is om de bodemopbouw en mate van intactheid van het bodemprofiel te bepalen. Op basis van de resultaten van het booronderzoek kan het archeologische verwachtingsmodel worden getoetst en waar mogelijk worden bijgesteld.

Voor de ondergrondse sloop van de panden wordt geen vervolgonderzoek aanbevolen omdat de bodem ter plaatse van de panden al is aangetast en geen bebouwing uit de Late-Middeleeuwen en Nieuwe Tijd binnen het deelgebied verwacht wordt. Wel geldt hier een archeologische meldplicht. Wanneer bij werkzaamheden toch onverhoopt waardevolle archeologische resten worden aangetroffen, dienen deze conform de Erfgoedwet 2016 (artikel 5.10) te worden gemeld bij de bevoegde overheid, de gemeente Wijk bij Duurstede.

Te zijner tijd, op het moment dat uit aanvullend bodemonderzoek blijkt dat het veilig is om te boren, zal er in dit deelgebied een archeologisch verkennend booronderzoek uitgevoerd worden. Tot die tijd zal het deelgebied, ter bescherming van de archeologische waarden, voorzien worden van de van toepassing zijnde archeologische dubbelbestemmingen.

Het aspect 'cultuurhistorie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

Het aspect 'archeologie' vormt, mits uit het verkennend booronderzoek in het deelgebied aan de Graaf van Lynden van Sandenburgweg 4 geen zaken naar voren komen, geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.11 Leidingen

4.11.1 Regelgeving

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens moet rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn (transport)leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18”;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.

4.11.2 Doorvertaling bestemmingsplan

In of in de directe omgeving van beide deelgebieden zijn geen hoofdtransportleidingen of persleidingen van water, olie, aardgas, brandstof en/of hoogspanningsverbindingen gelegen, die in het kader van het bestemmingsplan op de verbeelding met bijbehorende bebouwingsvrije zones dienen te worden opgenomen.

4.12 Verkeer & Parkeren

4.12.1 Verkeer

Deelgebied Gooyerdijk 41 Langbroek
Het aantal voertuigbewegingen zal als gevolg van het verdwijnen van de groothandel in duurzaam hout uit dit deelgebied, ondanks het realiseren van één extra burgerwoning, afnemen. De vrachtwagenbewegingen van de groothandel zullen verdwijnen en het aantal personenvoertuigbewegingen zal eveneens afnemen. Dit zorgt voor een significante verbetering van de verkeerssituatie op de smalle Gooyerdijk.

Deelgebied Graaf van Lynden van Sandenburgweg 4 Cothen
Voor de voertuiggeneratie is als worstcase scenario een drukke werkdag gehanteerd op basis van ervaringscijfers. Er is geen rekening gehouden met de voertuiggeneratie van het voormalige agrarische bedrijf dat in het deelgebied gevestigd was.

Ten behoeve van 15 bezoekers en 8 personeelsleden zullen er op een drukke werkdag 23 x 2 = 46 lichte voertuigbewegingen plaatsvinden. Verder zullen er voor het binnenkomen en afleveren van goederen 12 middelzware en 6 zware voertuigbewegingen per etmaal optreden. In totaal dus 46 + 12 + 6 = 64 voertuigbewegingen per werkdag. Verspreid over een heel etmaal zijn dit minder dan 3 voertuigbewegingen per uur, waarbij tijdens het ochtendspitsuur naar verwachting 8 % van de 64 voertuigbewegingen (5 x) zullen plaatsvinden en tijdens het avondspitsuur naar verwachting 9 % van de 64 voertuigbewegingen (6 x).Dit aantal is gemakkelijk op te vangen op de parallelweg van de Graaf van Lynden van Sandenburgweg.

Ook op kruispuntniveau (bij de aansluiting van de parallelweg op de provinciale weg (N229) blijft de impact van de ontwikkeling naar verwachting beperkt. In het drukste spitsuur genereert de ontwikkeling 6 motorvoertuigbewegingen. Dit komt neer op gemiddeld 1 auto per 10 minuten. Dit is een niet waarneembare toename van het aantal voertuigbewegingen, waardoor op kruispuntniveau geen problemen worden verwacht.

4.12.2 Parkeren

In dit bestemmingsplan is via het instrument van de voorwaardelijke verplichting geborgd dat er, in geval van ver- of nieuwbouw of functiewijziging, voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd zullen worden binnen het gebied waar eventuele ontwikkelingen plaatsvinden. Voor de concrete normering wordt in de regeling verwezen naar het gemeentelijk parkeerbeleid, i.c. de op 27 september 2016 vastgestelde Nota Parkeernormen Wijk bij Duurstede. Het afdwingen van de aanleg en in stand houden van de parkeerplaatsen is tevens vervat in de voorwaardelijke verplichting.

Afwijken van deze regel is mogelijk, indien op andere wijze voldoende parkeerplaatsen worden gegarandeerd, bijvoorbeeld door niet op eigen terrein maar daarbuiten aanwezige of aan te leggen parkeergelegenheid.

De beschreven voorwaardelijke verplichting is geplaatst onder de ‘overige regels’ binnen de regels van dit bestemmingsplan.

Deelgebied Gooyerdijk 41 Langbroek
Het parkeren in het deelgebied zal volledig op eigen terrein opgelost worden conform de Nota Parkeernormen. Conform deze nota bedraagt de parkeernorm 2,5 parkeerplaatsen per woning (vrijstaande woning buitengebied). Voor de twee woningen samen zal voorzien worden in minimaal 4 parkeerplaatsen voor de bewoners en 1 gezamenlijke parkeerplaats voor bezoekers, zodat aan de parkeernorm voldaan wordt. Hiervoor is meer dan voldoende ruimte aanwezig op het gedeelde erf.

Deelgebied Graaf van Lynden van Sandenburgweg 4 Cothen
Het parkeren in het deelgebied zal volledig op eigen terrein opgelost worden conform de Nota Parkeernormen. Conform deze nota bedraagt de parkeernorm 1,3 parkeerplaatsen per 100 m² bvo (bedrijf arbeidsextensief/ bezoekersextensief, waarbij uitgegaan wordt van 5 % bezoekers). Uitgaande van een bruto vloeroppervlak van circa 1.455 m² bvo voor het kantoor (205 m²) en de werkplaats (1.250 m²) samen, bedraagt de parkeerbehoefte op basis van de gemeentelijke parkeernormen circa 14,55 x 1,3 = 18,9 afgerond 19 parkeerplaatsen. Op de inrichtingstekening van de toekomstige situatie zijn nu 11 formele parkeerplaatsen ingetekend. Op basis van de parkeernota zijn dit er niet genoeg.

Zoals hiervoor in subparagraaf 4.12.1 echter is aangegeven, komen er gemiddeld genomen slechts 8 personeelsleden met hun eigen voertuig naar het deelgebied. Dat betekent dat er standaard nog 3 parkeerplaatsen over zijn voor bezoekers. Dit terwijl het merendeel van de bezoekers niet op kantoor zal hoeven te zijn, maar juist zal doorrijden naar de grote laad- en losplaats (70 x 10 m). Deze ruimte moet dus ook meegeteld worden als 'parkeerplaats'. Per saldo is er daarmee meer dan voldoende ruimte om in de parkeerbehoefte te voorzien.

Mocht het desondanks in de toekomst noodzakelijk zijn om nog parkeerplaatsen toe te voegen, dan biedt het plan hiervoor de mogelijk in de strook direct ten oosten van de 11 parkeerplaatsen bij het kantoor.

4.13 Vormvrije MER-beoordeling

4.13.1 Regelgeving

Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.

De consequentie van de nieuwe regeling is dat in elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst aandacht moet worden besteed aan m.e.r. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die beneden de drempelwaarden vallen uit de D-lijst, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

4.13.2 Doorvertaling bestemmingsplan

In bijlage D van het Besluit m.e.r. is een groot aantal activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Eén van de genoemde activiteiten betreft ‘de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen’ (activiteit D11.2). Deze activiteit is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien deze betrekking heeft op een oppervlakte van 100 ha of meer of een aangesloten gebied van 2.000 woningen of meer omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

De voorgenomen activiteiten in dit bestemmingsplan liggen ruim onder de plandrempel waarvoor conform het Besluit m.e.r. een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Gelet hierop, wordt geconcludeerd dat de drempelwaarden niet worden overschreden, waardoor in onderhavig plan kan worden volstaan met het uitvoeren van een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'.

In navolgende tabel zijn de relevante kenmerken van het plan weergegeven alsmede de belangrijkste effecten die het plan op de omgeving zal veroorzaken. Daarnaast zijn in het kader van voorliggende bestemmingsplan diverse (milieu)onderzoeken uitgevoerd voor alle, voor dit plan, relevante milieuaspecten. Uit deze onderzoeken, waarvan de uitkomsten zijn verwerkt in het voorliggende bestemmingsplan, blijkt dat het plan beperkte milieueffecten heeft.

Omdat sprake is van een vormvrije m.e.r. dient het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordelingsbesluit te nemen:

Kenmerken van het plan  
Omvang van het project (relatie met drempel D-lijst)   D11.2: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.

Initiatief: het realiseren van een nieuwe vestigingslocatie voor een bedrijf in het handelen in en bewerken van duurzaam hout, duurzame houtproducten en ondergeschikte aanverwante producten op een oppervlakte van in totaal circa 2,5 ha exclusief robuuste landschappelijke inpassing in het deelgebied aan de Graaf van Lynden van Sandenburgweg 4.

De achterlaatlocatie in het deelgebied aan de Gooyerdijk 41 wordt in gebruik genomen voor 2 burgerwoonpercelen met omzetting van de bestaande bedrijfswoning naar een burgerwoning en het verplaatsen van het recht op één (bedrijfs)woning van de Graaf van Lynden van Sandenburgweg naar de Gooyerdijk.

De indicatieve drempel van de D-lijst wordt niet overschreden.  
Cumulatie met andere projecten   Er zijn geen autonome ontwikkelingen in de omgeving van beide deelgebieden bekend, waardoor geen sprake is van cumulatie van milieueffecten met andere projecten.  
Gebruik natuurlijke hulpbronnen   Realisering van de voorgenomen activiteiten legt geen bijzonder beslag op natuurlijke hulpbronnen.  
Productie afvalstoffen   Zowel tijdens de aanleg- als de gebruiksfase vindt er in beide deelgebieden geen productie van stoffen plaats die leiden tot gevaarlijke of milieubelastende afvalstoffen of tot effecten voor de bodem- en waterkwaliteit.

Voor wat betreft de afvoer van huishoudelijk en bedrijfsmatig afval worden de reguliere procedures en processen gevolgd, waardoor geen sprake is van belangrijke resteffecten die aanleiding zouden geven tot het doorlopen van een m.e.r.-procedure  
Verontreiniging en hinder   Bodem
In beide deelgebieden is een verontreiniging geconstateerd. Deze wordt in beide gevallen (functioneel) gesaneerd, waarna er geen belemmeringen meer zijn voor de beoogde ontwikkeling.

Geluid
In het deelgebied Graaf van Lynden van Sandenburgweg worden geen geluidgevoelige functies gerealiseerd.

Voor de twee nieuwe woningen in het deelgebied Gooyerdijk is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Uit dit onderzoek blijkt dat voldaan wordt aan de voorkeurswaarde van 48 dB. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Milieuzonering & geur
De nieuwe bedrijfslocatie aan de Graaf van Lynden van Sandenburgweg is gelegen op meer dan 50 m van omliggende gevoelige bestemmingen. Daarmee wordt aan de richtafstand van 50 m tot gevoelige bestemmingen voor groothandels in duurzaam hout (milieucategorie 3.1) voldaan.

In verband met spuitzonering is op het bedrijfsperceel, binnen 50 m van de oostelijk gelegen boomgaard, een aanduiding opgenomen dat ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - spuitzone' de gronden niet zodanig gebruikt mogen worden dat werknemers en bezoekers hier gedurende langere perioden (> 2 uur) verblijven.

In het deelgebied Gooyerdijk is vanwege de geurgevoelige woonbestemmingen een geuronderzoek uitgevoerd. het deelgebied ligt buiten de geur- en afstandscontouren van veehouderijen in de omgeving ligt. Verder is ten aanzien van afstanden sprake is van een aanvaardbaar woon- en verblijfsklimaat en veehouderijen worden niet in hun belangen geschaad. Ook ten aanzien van de achtergrondbelasting is sprake van een aanvaardbaar woon- en verblijfsklimaat, aangezien er geen andere veehouderijen met een relevante geuremissie in de omgeving van het deelgebied zijn gelegen.

Luchtkwaliteit
Het plan draagt niet in betekende mate (NIBM) bij aan de luchtkwaliteit ter plaatse. De aanwezige achtergrondconcentraties inclusief toename van de voorgenomen activiteiten blijven op beide deelgebieden ruimschoots onder de grenswaarden

Externe veiligheid
In het deelgebied Gooyerdijk zijn geen externe veiligheidsrisico's aanwezig.

Voor het deelgebied Graaf van Lynden van Sandenburgweg is een onderzoek uitgevoerd naar de N229 en het nabijgelegen LPG-tankstation. Uit de kwantitatieve risicoanalyse blijkt dat het groepsrisico in de toekomstige situatie toeneemt ten opzichte van de huidige situatie en zich onder de oriëntatiewaarde bevindt. De plaatsgebonden risicocontouren van 10-6 /j reiken niet tot de kwetsbare objecten binnen het deelgebied. Omdat wat betreft de LPG tankstation sprake is van een bestaande situatie, moet worden verondersteld dat de voorzieningen ter bestrijding van calamiteiten op orde zijn.
Waterhuishouding
In het deelgebied Gooyerdijk neemt de hoeveelheid verharding substantieel af.

Het planvoornemen voorziet in voldoende bergingsruimte om de verhardingstoename in het deelgebied Graaf van Lynden van Sandenburgweg te compenseren.

Ecologie
Uit de nadere ecologische onderzoeken, die voor beide deelgebieden uitgevoerd zijn naar aanleiding van de resultaten van de quickscans flora en fauna, komt naar voren dat geen sprake is van overtreding van de Wet natuurbescherming. Er is geen ontheffing noodzakelijk.

Uit het stikstofdepositieonderzoek voor de aanleg- en de gebruiksfase volgt dat de stikstofdepositie voor beide deelgebieden voldoet aan de grenswaarde van afgerond 0,00 mol/ha/j.

Archeologie
Het deelgebied Gooyerdijk heeft een lage archeologische verwachting en is vrijgegeven.

Het deelgebied Graaf van Lynden van Sandenburgweg is ter bescherming van de archeologische waarden voorzien van de van toepassing zijnde archeologische dubbelbestemmingen.  
Risico voor ongevallen   De beoogde ontwikkeling van het gebied zorgt niet voor een toename van risico's in de omgeving. Er worden geen extra gevaarlijke stoffen geproduceerd, opgeslagen of vervoerd.  
 
Plaats van de projecten  
Bestaand grondgebruik   Het deelgebied aan de Graaf van Lynden van Sandenburgweg bestaat uit een voormalig agrarisch bedrijf met diverse bedrijfsgebouwen en een bedrijfswoning. De opgaande beplanting rondom het perceel is niet meer aanwezig. In januari 2022 is alle gebouwgebonden asbest uit de opstallen verwijderd.

In het deelgebied aan de Gooyerdijk bevindt zich het huidige bedrijfsperceel van de initiatiefnemer.  
Rijkdom aan en kwaliteit en regeneratievermogen natuurlijke hulpbronnen van het gebied   Niet van toepassing  
Opname vermogen milieu met aandacht voor wetlands, kustgebieden, berg- en bosgebieden, reservaten en natuurparken, H/V richtlijngebieden, gebieden waar milieunormen worden overschreden, gebieden met hoge bevolkingsdichtheid, landschappelijk historisch cultureel of archeologische gebieden van belang.   - Wetlands: niet van toepassing
- Kustgebieden: niet van toepassing
- Berg- en bosgebieden: niet van toepassing
- Reservaten en natuurparken: niet van toepassing
- Habitat/richtlijngebieden: niet van toepassing (zie ecologie)
- Gebieden met hoge bevolkingsdichtheid. Nee.
- Landschappelijk, historisch, cultureel of archeologische gebieden van belang: In het deelgebied aan de Gooyerdijk wordt de kenmerkende cope-verkaveling teruggebracht. In het deelgebied aan de Graaf van Lynden van Sandenburgweg is het niet mogelijk om de blokvormige verkaveling terug te brengen. Wel is bij het terreinontwerp voor de toekomstige situatie indirect aangesloten bij de kenmerkende noord-zuid gerichte kavelrichting. De kappen van de nieuwe gebouwen op het perceel en de houtopslag zijn noord-zuid georiënteerd. Ook het hakhoutbosje aan de noordzijde en de watergang aan de oostzijde zijn in deze richting georiënteerd.  
 
Kenmerken van het potentiële effect  
Bereik van het effect (geografisch en grootte getroffen bevolking)   Niet van toepassing  
Grensoverschrijdend karakter   Niet van toepassing  
Orde van grootte en complexiteit effect   Niet van toepassing  
Waarschijnlijkheid effect   Niet van toepassing  
Duur, frequentie en omkeerbaarheid effect   Niet van toepassing  

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Inleiding

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft, uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming. De overgangsbepalingen zijn hierbij mede van belang.

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden' (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden).

Een bestemmingsplan regelt daarom:

  • het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden.

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van ruimtelijk beleid.

5.1.1 Opbouw van het bestemmingsplan

Het bestemmingsplan omvat een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen kunnen niet los van elkaar worden gezien en dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden toegepast. De toelichting heeft geen eigen rechtskracht, maar vormt wel een belangrijk onderdeel van het plan.

5.2 Plansystematiek

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen moeten in onderlinge samenhang worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

5.2.1 Enkelbestemmingen

Artikel 3 Agrarisch
De gronden aan de noordzijde van het deelgebied aan de Graaf van Lynden van Sandenburgweg houden hun huidige agrarische bestemming. Omdat ter plaatse geen bouwvlak meer aanwezig is, en er daarmee ter plaatse geen gebouwen meer kunnen worden opgericht, is de bestemming zoveel mogelijk uitgekleed. Alle niet-relevante afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden zijn uit de bestemming geschrapt.

Artikel 4 Bedrijf
Omdat Van Vliet Kastanjehout in milieucategorie 3.1 valt, is het bedrijf specifiek aangeduid op de verbeelding. Dit betekent dat er geen andere bedrijven uit milieucategorie 3.1, tenzij actief in dezelfde branche, actief kunnen zijn op deze locatie. Daar waar het kantoor, de werkplaats en de achterste loods zijn voorzien is een bouwvlak opgenomen op de verbeelding, inclusief een maximum te bebouwen oppervlakte.

Om de verplaatsing van het bedrijf naar het deelgebied aan de Graaf van Lynden van Sandenburgweg mogelijk te maken en de benodigde groeiruimte te bieden, is ter plaatse een nieuw bedrijfsperceel mogelijk gemaakt van 2,5 ha. Op de huidige locatie zijn nog mogelijkheden voor de vestiging van andere bedrijven. Op de nieuwe locatie wordt deze mogelijkheid in omvang en type bedrijvigheid beperkt tot enkel de bedrijven die zijn opgenomen in de voor dit plan specifiek gemaakt Staat van Bedrijfsactiviteiten. Per bedrijf is een maximaal oppervlakte opgenomen, waarmee zij overeenkomen met bedrijven in milieucategorie 1 en 2 (lichte bedrijvigheid). Een combinatie van bedrijven is toegestaan, met dien verstande dat het gezamenlijke oppervlakte niet meer magf bedragen dan 2.000 m2.

Artikel 5 Groen
De structurele onderdelen van de landschappelijke inpassing rondom het deelgebied aan de Graaf van Lynden van Sandenburgweg hebben deze bestemming gekregen.

Artikel 6 Natuur
De landschappelijke inpassing in het deelgebied aan de Gooyerdijk is in aansluiting op de bestemmingsomschrijving van de bestemming 'Gemengd - Landgoed' op het perceel direct ten oosten daarvan, van deze bestemming voorzien.

Artikel 7 Verkeer
Een smal strookje aan de uiterste zuidwestzijde van het deelgebied aan de Graaf van Lynden van Sandenburgweg heeft deze bestemming gekregen, om aan te kunnen sluiten op de verkeersbestemming uit het ter plaatse geldende bestemmingsplan.

Artikel 8 Wonen
Beide nieuwe burgerwoningen in het deelgebied aan de Gooyerdijk 41 zijn voorzien van deze bestemming. Iedere woning heeft een eigen bestemmingsvlak waarbinnen één woning mag worden opgericht. De maximum inhoud van de woning is aangegeven op de verbeelding.

Beroepsuitoefening aan huis, voor zover die geen onevenredige belasting voor het woon- en leefklimaat oplevert, wordt in de regels mogelijk gemaakt. Er geldt een maximum oppervlakte van 75 m2.

Kelders zijn op basis van de algemene bouwregels bij recht mogelijk onder de bebouwing.

Vanwege de landschappelijke waarden is via de 'specifieke bouwaanduiding - 1' geregeld dat deze gronden niet mogen worden gezien als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidt op het moment van de datum van inwerkingtreding van dit plan. Hiermee wordt naast een bouwregel in dit bestemmingsplan, ook voorkomen dat vergunningvrij gebouwen mogen worden opgericht.

5.2.2 Dubbelbestemmingen

Artikel 9 Waarde - Archeologie 3 & Artikel 10 Waarde - Archeologie 4
De archeologische waarden worden beschermd via de dubbelbestemmingen 'Waarde- Archeologie - 3' en met 'Waarde- Archeologie - 4'. De nummering sluit aan bij de op 29 januari 2013 vastgestelde archeologische maatregelenkaart behorend bij het gemeentelijk archeologiebeleid. Ook de ligging van de bestemmingsvlakken is gebaseerd op de archeologische maatregelenkaart. In het plan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de begrenzing van de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie - 3 en - 4 te veranderen.

Zowel voor het bouwen als voor werkzaamheden geldt een vergunningplicht waarbij getoetst wordt of de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast.

Voor vervanging van bestaande bouwwerken is geen vergunning vereist, mits de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut.

Voor (bouw)werkzaamheden die het normale beheer en onderhoud betreffen geldt geen vergunningplicht evenals voor (bouw)werkzaamheden op gronden waarvan kan worden aangetoond dat reeds verstoring heeft plaatsgevonden die dieper reikt dan de te verwachten archeologische vondstlaag.

Voor de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3' geldt een vergunningplicht voor (bouw)werken waarbij dieper dan 50 cm. wordt gegraven en waarvan de oppervlakte meer dan 500 m2 beslaat.
Voor de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 4' geldt een vergunningplicht voor (bouw)werken waarbij dieper dan 100 cm. wordt gegraven en waarvan de oppervlakte meer dan 5.000 m2 beslaat.

Artikel 11 Waarde - Landschap
De als zodanig aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van landschappelijke waarden en karakteristieken en waardevolle landschapselementen.

Er is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen voor het uitvoeren van verschillenden werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden.

5.2.3 Algemene regels & overgangs- en slotregels

Anti-dubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat bij opeenvolgende bouwaanvragen waarbij een bepaalde oppervlakte aan grond als voorwaarde is geformuleerd, dezelfde grond opnieuw bij de afweging omtrent vergunningverlening wordt betrokken. De anti-dubbeltelregel wordt conform het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) overgenomen in het bestemmingsplan.

Algemene bouwregels
In de algemene bouwregels is een vervangende bouwregel opgenomen ten behoeve van bestaande bebouwing die afwijkt van de in de regels en op de verbeelding opgenomen maatvoering. Verder is geregeld dat gebouwen onderkelderd mogen worden tot een diepte van 3 m en dat gebouwen plat mogen worden afgedekt, mits de aangegeven goothoogte niet wordt overschreden.

Verder is een algemene bouwregel opgenomen om een passende platte afdekking van aan- en uitbouwen mogelijk te maken, indien de eerste verdiepingsvloer hoger is gelegen dan de in de bouwregels voorgeschreven. Als laatste is een algemene bouwregel opgesteld om het bouwen van kleine nutsvoorzieningen mogelijk te maken voor die bestemmingen waar nutsvoorzieningen in de bestemmingsomschrijvingen zijn toegelaten.

Algemene gebruiksregels
In dit artikel is aangegeven welke gebruiksvormen in ieder geval strijdig zijn met het bestemmingsplan. Het verbod om gronden en bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan te gebruiken is geregeld in de Wabo, ex artikel 2.1 lid 1 sub c.

Algemene afwijkingsregels
In de algemene afwijkingsregels is een bevoegdheid opgenomen om onder voorwaarden evenementen toe te staan.

Overige regels
Onder de overige regels is een voorwaardelijke verplichting ten aanzien van parkeren en de landschappelijke inpassing van beide deelgebieden opgenomen. Via dit instrument is geborgd dat er, in geval van ver- of nieuwbouw of functiewijziging, voldoende bijbehorende parkeerplaatsen gerealiseerd zullen worden. Voor de concrete normering wordt in de regeling verwezen naar het gemeentelijk parkeerbeleid, i.c. de Nota Parkeernormen Wijk bij Duurstede. Het in stand houden van de parkeerplaatsen is tevens vervat in de voorwaardelijke verplichting.

Afwijken van deze regel is mogelijk, indien op andere wijze voldoende parkeerplaatsen worden gegarandeerd.

Wat betreft de landschappelijke inpassing voor beide deelgebieden is opgenomen dat deze moet worden aangelegd en in stand gehouden voordat de nieuwe woningen en het nieuwe bedrijf als zodanig in gebruik kunnen worden genomen.

Overgangsrecht
In het bestemmingsplan is het overgangsrecht conform het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen.

Slotregel
In de slotregel is aangegeven onder welke benaming de regels kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan heeft geen financiële consequenties voor de gemeente. Er worden geen ontwikkelingsmogelijkheden gecreëerd. Hierdoor is geen exploitatieplan nodig. Afdeling 6.4 van de Wro is ten aanzien van dit bestemmingsplan niet van toepassing.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In de gemeente Wijk bij Duurstede is een gemeentelijke inspraakverordening van kracht, die bepaalt op welke wijze inwoners en andere belanghebbenden betrokken worden bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Deze verordening is onder meer van toepassing op de voorbereiding van ruimtelijke plannen.

6.2.1 Overleg

Het ontwerpbesluit is naar diverse vooroverlegpartners gestuurd: Provincie Utrecht, Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden en Veiligheidsregio Utrecht. De Provincie Utrecht heeft van de gelegenheid gebruik gemaakt om een reactie op het plan te geven. De gemeente heeft antwoord gegeven op deze reactie, zie Bijlage 20 Notitie vooroverleg provincie.

6.2.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van vrijdag 29 december 2023 tot en met donderdag 8 februari 2024 (gedurende 6 weken) ter visie gelegen. Er is één zienswijze binnengekomen in deze periode. Deze zienswijze is in Bijlage 21 Nota beantwoording zienswijze en ambtshalve wijzigingen van een gemeentelijke reactie voorzien.