Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Hoogstraat 28A Wijk bij Duurstede
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0352.Wbdhoogstraat28a-bva1

Toelichting 

1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Op de hoek van de Hoogstraat en de Prins Hendrikweg te Wijk bij Duurstede is momenteel een royaal woonperceel gelegen, Hoogstraat 28. Gezien de omvang van het perceel wil de eigenaar in zijn tuin een 2e vrijstaande woning kunnen realiseren.
 
Omdat ter plaatse van de huidige bestemming 'Wonen' geen bouwvlak is opgenomen op de verbeelding is de bouw van een extra woning niet mogelijk. Daarom zal van het geldende bestemmingsplan moeten worden afgeweken om de bouw van een nieuwe woning mogelijk te maken.
 
De gemeente Wijk bij Duurstede heeft per brief d.d. 26 november 2014 aangegeven in het initiatief voldoende aanleiding te zien om het bestemmingsplan voor de gronden in het plangebied te herzien en de bouw van een nieuwe woning mogelijk te maken.
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied ligt even ten noorden van het centrum van Wijk bij Duurstede op het noordelijke deel van het perceel Hoogstraat 28, kadastraal bekend gemeente Wijk bij Duurstede, sectie C, nr. 3.777.
 
Globale ligging plangebied in de kern Wijk bij Duurstede (rode druppel, Bron: maps.google.nl)
1.3 Geldend bestemmingsplan
Voor de gronden in het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Woongebieden Wijk bij Duurstede', vastgesteld op 12 april 2011. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Wonen (artikel 18)', maar is niet voorzien van een bouwvlak.
 
Daarnaast heeft het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie Beschermd Monument'. De gronden ter plaatse zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van beschermde monumenten op grond van de Monumentenwet 1988.
 
Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan met globale plangrens (rode omkadering)
 
Omdat een hoofdgebouw uitsluitend gebouwd mag worden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' kan een nieuwe woning niet gerealiseerd worden binnen de kaders van het geldende bestemmingsplan. Daarom zal van het bestemmingsplan moeten worden herzien ex artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken.
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. De juridische planopzet komt in hoofdstuk 5 aan de orde. Tot slot bevatten hoofdstuk 6 en 7 achtereenvolgens de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

2 Initiatief 
2.1 Huidige situatie
Op dit moment is het plangebied een soort restgebied in de wijk. Het gebied maakt onderdeel uit van de tuin van de woning aan de Hoogstraat 28 (MIP-pand), waar regelmatig onderhoud plaatsvindt. De begroeiing in de tuin is inmiddels verwijderd.
 
 
Impressie rijwoningen Hoogstraat 30 - 32 ten noorden van het plangebied
 
Impressie vrijstaande woning Hoogstraat 28 met vrijstaande garage ten zuiden van het plangebied
 
Impressie rijwoningen Hoogstraat 39-47 ten westen van het plangebied (Bron: maps.google.nl)
2.2 Toekomstige situatie
In het noordelijke deel van de tuin van de woning aan de Hoogstraat 28 wordt een nieuwe vrijstaande woning voorzien. Deze vrijstaande woning wordt in de voorgevelrooilijn van de woningen aan de Hoogstraat gepositioneerd zodanig dat de nieuwe woning op een logische wijze meedoet in het straatbeeld. Een eventuele aanbouw in de vorm van bijvoorbeeld een garage kan aan de noord- en oostzijde worden gerealiseerd waarmee aan de zuidzijde, in aansluiting op de bestaande woning, een aantrekkelijk op de zon gelegen tuin mogelijk blijft. De nokrichting dient bij voorkeur haaks op de straat te staan zodat, in aansluiting op de naastgelegen woningen, een zorgvuldige stedenbouwkundige overgang wordt verkregen (massa en hoogte). De goot- en bouwhoogte bedragen maximaal 6,0 respectievelijk 9,0 m, maar bij voorkeur met een lagere goothoogte zodat een royale kap ontstaat.
Stedenbouwkundige invulling
 
Op onderstaande gevelbeelden (Bron: Schlingmann Architecten bv, nr. 1370/3, d.d. 21 mei 2015) is een referentiewoning te zien, voorzien van een spitsboogdak, daarmee refererend aan de bestaande woning op nr. 28:
 
 
 
De hoofdmassa van bovenstaande referentiewoning bestaat uit 1 bouwlaag met een royale kap (3 woonlagen), heeft een voetprint van circa 7,5 x 11,0 m en kan zo mogelijk geheel worden onderkelderd. Rondom het hoofdgebouw wordt aan de noord- en oostzijde een krans met bijgebouwen (één bouwlaag) in de vorm van een garage, bijkeuken en werkkamer gerealiseerd. De woning heeft een goot- en bouwhoogte van circa 3,0 m respectievelijk circa 9,0 m.
 
Er is voldoende ruimte op eigen terrein om 2 parkeerplaatsen te realiseren op de lange oprit, die uitkomt op de Hoogstraat.
 
Voor de referentiewoning is qua materialisering gekozen voor een blauwgrijze hardstenen plint met een wit gestuukte gevel en zwarte aluminium ramen, deuren en kozijnen. De kap met dakkapellen is voorzien in riet.

3 Beleidskader
3.1 Nationaal beleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Anders dan in de Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
 
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen heeft het Rijk enkel nog een 'ladder voor duurzame verstedelijking’ opgenomen. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
 
De SVIR is, behoudens de ligging van het plangebied in de indicatieve zone van de Romeinse Limes, niet specifiek van toepassing op het plangebied. Op de Romeinse Limes wordt nader ingegaan in de volgende subparagraaf.
 
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 13 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
 
Voor het plangebied is alleen nationaal belang 13 'Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde' van belang. Het plangebied valt namelijk binnen de indicatieve zone voor de 'Romeinse Limes' (Voorlopige Lijst). De categorie 'Voorlopige Lijst' bevat erfgoederen die het Rijk op verzoek van de betrokken medeoverheden de komende jaren gaat voordragen voor de Werelderfgoedlijst van UNESCO. Het rijksbelang heeft betrekking op het behoud en de versterking van de uitzonderlijke universele waarde van de erfgoederen. De kernkwaliteiten die bepalend zijn voor deze waarde zijn in het Barro als volgt omschreven:
 
'De unieke, samenhangende en goed bewaard gebleven voormalige (militaire) grens van het Romeinse Rijk. De Limes ligt langs de toenmalige loop van de Rijn met archeologische overblijfselen uit de periode 0 tot 400 na Chr. bestaande uit:
  • forten (castella)
  • burgerlijke nederzettingen (kampdorpen/vici) en grafvelden;
  • militaire infrastructuur, bestaande uit wegen, waterwerken en wachttorens;
  • scheepswrakken.'

De in het besluit omschreven kernkwaliteiten dienen door het provinciaal bestuur te worden uitgewerkt. De uitwerking moet dusdanig zijn, dat de uitgewerkte kernkwaliteiten sturend kunnen zijn voor ruimtelijke ontwikkelingen op het niveau van bestemmingsplannen. Het uitgangspunt is, dat ruimtelijke ontwikkelingen in erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde mogelijk zijn, mits de uitgewerkte kernkwaliteiten van de erfgoederen worden behouden of versterkt («ja, mits»-principe). Ontwikkelingen die de uitgewerkte kernkwaliteiten niet aantasten zijn dus in beginsel toegestaan. Maatvoering, schaal en ontwerp van ruimtelijke projecten bepalen sterk het effect van het project op de kernkwaliteiten.
 
In toelichting paragraaf 4.2 wordt nader ingegaan op het aspect archeologie.
 
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
  1. voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte;
  2. kan binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio in de behoefte worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  3. wanneer blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld (m.a.w. zorgen voor optimale inpassing en bereikbaarheid).
Ad a) Uit de woonvisie (zie toelichting paragraaf 3.3.2) blijkt dat de nieuwe woning past binnen de actuele regionale behoefte.
 
Ad b) de gronden waarop de woning wordt gerealiseerd maakt al onderdeel uit van het bestaand stedelijk gebied.
 
Geconcludeerd wordt dat voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028
De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) is opgesteld om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie. Via haar ruimtelijk beleid draagt de provincie bij aan een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is.
 
De PRS geeft de ruimtelijke ambities weer van de provincie Utrecht. Hierin staat welke doelstellingen de provincie van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe dit beleid uitgevoerd wordt. Deels loopt deze uitvoering via de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) die tegelijk met de PRS is vastgesteld. De PRS is een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van de Wro heeft de PRS alleen een zelfbindende werking. Het is bindend voor de provincie, niet voor andere partijen. De PRV zorgt voor doorwerking van het beleid en is bindend voor de gemeenten.
 
In het ruimtelijk beleid maakt de provincie de hoofdkeuze om in te zetten op de binnenstedelijke ontwikkeling. Het streven is dat ten minste twee derde van het woningbouwprogramma binnen de actuele rode contouren gerealiseerd wordt. Deze binnenstedelijke opgave biedt kansen om de leefbaarheid in de steden en dorpen te verbeteren, als er voldoende aandacht is voor de kwaliteit van de woningen en de woonomgeving. Daarom vindt de provincie het belangrijk dat er aandacht is voor deze kwaliteit. 
 
Uit een inventarisatie van de provincie blijkt dat er ruimtelijk voldoende capaciteit is om twee derde van de woningbouwopgave binnenstedelijk te realiseren. Dit is verwerkt in de stedelijke programma’s die de provincie per regio en per gemeente heeft opgenomen. De regio Zuid oost, waar de gemeente Wijk bij Duurstede binnen valt, kent een binnenstedelijk programma van 6.125 woningen en een uitbreidingsprogramma (buiten de rode contour) van 375 woningen in de periode 2013 - 2028. In Wijk bij Duurstede voorziet de provincie de bouw van 750 woningen binnenstedelijk en 250 woningen buitenstedelijk.
 
Ruim 80 % van dit programma kan worden gerealiseerd binnen de rode contouren. Voor Wijk bij Duurstede ligt dit percentage echter wat lager. Desondanks voldoet de provincie daarmee ruimschoots aan de ambitie om ten minste twee derde deel in het bestaand stedelijk gebied (binnen de rode contouren) te realiseren. Het is een indicatief programma, waarvan de provincie verwacht dat realisatie in de PRS-periode haalbaar is.
 
Aangezien de nieuwe woning binnen de rode contour wordt gerealiseerd en er een woningbouwprogramma van 1.000 woningen is, wordt de realisatie ervan passend geacht binnen het beleid van de PRS.
 
3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013
De Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) inclusief de eerste en tweede partiële herziening bevat algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. In de PRV staan geen regels die direct doorwerken naar de burgers. In de PRV zijn alleen de algemene regels opgenomen, die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de provinciale belangen.
 
De PRV geeft soms harde ruimtelijke grenzen aan. Soms wordt volstaan met de verplichting om een ruimtelijke keuze voor een bepaald beleidsaspect goed te onderbouwen. Daarnaast bevat de PRV ook regels die voortvloeien uit het Barro.
 
Uit de kaart 'Wonen en werken' blijkt dat het plangebied onderdeel uitmaakt van het 'stedelijk gebied'. De grens van de aanduiding ' stedelijk gebied' wordt ook wel de 'rode contour' genoemd.
 
In artikel 3.1 'Stedelijk gebied' staat dat een ruimtelijk plan in een dergelijk gebied bestemmingen en regels kan bevatten voor verstedelijking. Aangezien alle woningen binnen de 'rode contour' van het 'stedelijk gebied' vallen is een nadere toets niet noodzakelijk. 
 
Uit de kaart 'cultuurhistorie' blijkt dat het plangebied tevens binnen de aanduiding ' CHS - Archeologie' valt. Deze zone valt samen met de aanduiding 'Romeinse Limes' uit het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.
 
Limes
De Limes is de voormalige noordgrens van het Romeinse Rijk. Het betreft de grootste lineaire structuur van Europa, lopend van Roemenië tot in Groot-Brittannië. In de provincie Utrecht volgt de Limes de loop van de Neder-, Kromme en Oude Rijn. De Limes is bovengronds vrijwel nergens zichtbaar. De archeologische resten liggen verborgen in de bodem, veelal onder het grondwaterpeil, waardoor in deze gebieden sprake is van een unieke conservering. Het verhaal van de Limes is zowel het verhaal van de Romeinse soldaten in de forten als het verhaal van de inheemse bevolking daaromheen en de wisselwerking tussen beide groepen. In de provinciale ruimtelijke verordening wordt het accent gelegd op de aan de militaire aanwezigheid gerelateerde ruimtelijke structuren:
  • de grensrivier, met scheepswrakken (in de voormalige bedding), waterwerken en archeologisch waardevolle geulopvullingen;
  • de Limesweg, op de zuidelijke oevers van de Rijn;
  • forten (castella) met bijbehorende kampdorpen (vici), grafvelden, wachttorens en waterwerken;
  • een zone langs en op korte afstand van de Romeinse Rijn en Limesweg met daarbinnen (het mogelijk voorkomen van), (water)wegen, semi-militaire nederzettingen, religieuze centra, grafvelden en aanverwante monumenten.

In het verkennend archeologisch onderzoek zijn geen indicatoren aangetroffen voor de aanwezigheid van archeologische resten die betrekking hebben op de Limes. In toelichting paragraaf 4.2 wordt nader ingegaan op het aspect archeologie.
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Structuurvisie Wijk bij Duurstede 2020
De gemeenteraad van Wijk bij Duurstede heeft begin 2010 de structuurvisie Wijk bij Duurstede 2020 vastgesteld. De structuurvisie geeft richting aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen van de gemeente en duidelijkheid over het feit of bepaalde initiatieven passen binnen het ruimtelijk beleid. De voorgenomen ontwikkeling valt binnen de dorpskern van Wijk bij Duurstede en de rode contour van de provincie.
 
De opgave voor de drie kernen is onder te verdelen in drie samenhangende aspecten:
  1. Beheer van bestaande kwaliteit: de betreffende gebieden zijn op de Structuurvisiekaart terug te vinden onder de legenda-eenheid “beheer stedelijk gebied”;
  2. Versterken van bestaand stedelijk gebied. Het versterken betreft bijvoorbeeld de binnenstad en de 2 historische dorpskernen. Ook de nog te realiseren (en niet ter discussie staande) nieuwbouwprojecten behoren hiertoe, evenals de bestaande, al dan niet te revitaliseren bedrijventerreinen en de voorzieningengebieden.
  3. Toevoegen van nieuwe kwaliteit door transformaties, zowel in bestaand stedelijk gebied, als aan de stads- en dorpsranden.
Het plangebied is zo'n locatie waar een nieuwe kwaliteit toegevoegd wordt door in bestaand stedelijk gebied een bestaand, extensiever gebruikt deel van de tuin te gebruiken voor de bouw van een woning.
 
3.3.2 Woonvisie 2004 - 2007
De gemeente speelt met haar woonbeleid in op de lokale woningbehoefte in kwantitatieve en kwalitatieve zin. Binnen die lokale woningbehoefte is er een aantal groepen die bijzondere aandacht vragen, vanwege hun kwetsbare positie op de woningmarkt of hun belang voor het bevorderen van een evenwichtige bevolkingsopbouw. Het gaat dan om jongeren (starters), ouderen en huishoudens met een laag inkomen (sociaal woonbeleid).
 
De 'Woonvisie 2004 - 2007' en de daarin opgenomen woningbouwproductie is inmiddels verouderd. Vervolgens is dit programma bijgesteld met de nota “kansen voor starters op de woningmarkt” en de prognoses uit de “Gebiedsvisie Zuidoost- Utrecht, 8 september 2008”. Later is in de Provinciale Structuurvisie 2013 - 2028 een woningbouwprogramma van 1.000 woningen opgenomen dat nog gerealiseerd kan worden binnen de gemeentegrenzen (zie ook toelichting paragraaf 3.2.1).
 
Op dit moment loopt er een traject om te komen tot een nieuwe woonvisie in 2015/2016. Gezien het feit dat onderhavig plan de bouw van slechts één woning betreft acht de gemeente het voornemen passend binnen het huidige woningbouwprogramma.

4 Milieu- en omgevingsaspecten 
4.1 Bodem
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
 
Planspecifiek
Van de locatie zijn geen bodemonderzoeken en geen bodemverdachte activiteiten bekend. Volgens de Bodemkwaliteitskaart heeft de bovengrond van de locatie de kwaliteit 'Wonen', de ondergrond heeft de kwaliteit 'Landbouw/natuur'.
 
In de directe omgeving (Hoogstraat 37a) is in maart 1993 een verkennend bodemonderzoek (Van Dijk techniek bv, nr. 082.93A) in het kader van de bouwvergunning uitgevoerd. Uit de resultaten blijkt in de bovengrond een matig verhoogd gehalte aan lood is aangetoond. Dit gehalte is waarschijnlijk gerelateerd aan de aanwezige stedelijke ophoog lagen. In het grondwater is een matig verhoogd gehalte aan arseen aangetroffen. Verder zijn in de grond en het grondwater maximaal licht verhoogde gehalten aangetoond. Gezien het bovenstaande is de locatie onverdacht en is het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek niet noodzakelijk. Bovendien heeft het plangebied al de bestemming 'Wonen'.
4.2 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet en de Wet op Archeologie en Monumentenzorg. Op basis van deze wetten zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.
 
Terreinen van archeologische waarde
In de gemeente Wijk bij Duurstede liggen verschillende terreinen van zeer hoge archeologische waarde, waarvoor in het verleden (soms al in de jaren zeventig) de procedure voor aanwijzing als archeologische monumenten volledig is doorlopen en de besluiten tot aanwijzen als archeologisch monumenten destijds ook zijn genomen. Om onduidelijke en niet meer te achterhalen redenen zijn enkele van deze monumenten echter nooit in het Kadaster ingeschreven. Binnen de bebouwde kom van Wijk bij Duurstede betreft het de terreinen met nummers 11303, 7133 en 1658.
 
Niet als zodanig geregistreerde archeologische monumenten (rood omcirkeld). Bron onderliggende kaart: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE)
 
Juridisch is indertijd niet aan alle stappen voldaan en feitelijk zijn de terreinen daarom nooit wettelijk beschermd als archeologisch monument. Bovendien zijn deze feitelijk ook nooit voor de eigenaren als zodanig herkenbaar geweest, omdat de terreinen niet in het Kadaster zijn ingeschreven. Nadat dit gegeven bij het project Actualisering Monumenten Register duidelijk werd, zijn de betreffende terreinen dan ook verwijderd uit Archis, de databank waarin allerlei gegevens over archeologische vindplaatsen en terreinen vanaf de Prehistorie tot de Nieuwe Tijd in Nederland zijn opgeslagen. Daarbij hebben de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) en de gemeente wel gezamenlijk de wens uitgesproken om deze terreinen toch –opnieuw- wettelijk te beschermen, omdat de terreinen van te groot archeologisch belang zijn. De verantwoordelijke minister hanteert echter al enige tijd een beschermstop voor het aanwijzen van monumenten. Een nieuw beschermingsregime is daarom van rijkswege niet vastgelegd.
 
In overleg tussen de RCE en de gemeente is zodoende besloten om voor deze twee terreinen via een andere weg tot een passend beschermingsregime te komen. Er is voor gekozen om de bescherming via de ter plaatse geldende bestemmingsplannen vorm te geven, door toekenning van de zwaarste archeologische dubbelbestemming die de gemeente hanteert. Dit is de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 2’. Deze handelwijze heeft de gemeente voorgelegd aan de RCE en in oktober 2015 heeft de RCE deze geaccordeerd.
 
Planspecifiek
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan ligt binnen één van de twee terreinen die nooit als archeologisch monument in het Kadaster zijn ingeschreven.
 
Uit vooronderzoek (Exaltus, R.P., 2015: Wijk bij Duurstede, Hoogstraat naast 28. Gemeente Wijk bij Duurstede (Utrecht). Een Inventariserend Archeologisch Veldonderzoek (verkennend en karterend booronderzoek), Steekproefrapport 2014-12/09cZ, Zuidhorn, januari 2015) blijkt dat er in het plangebied bij de voorgenomen werkzaamheden rekening moet worden gehouden met archeologische waarden en vervolgonderzoek met proefsleuven noodzakelijk wordt geacht. Het proefsleuvenonderzoek zal te zijner tijd gecombineerd worden met het uitgraven van de bouwput. Om in de tussentijd de archeologische waarden te borgen wordt in het bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' opgenomen voor het onderzochte gebied.
 
Voorafgaand aan het proefsleuvenonderzoek dient een Programma van Eisen te worden opgesteld, dat goedgekeurd moet worden door de bevoegde overheid. Dit Programma van Eisen zal te zijner tijd worden opgesteld.
4.3 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen terrein dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen gebouw dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft, niet zijnde een woning).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
 
De meest voorkomende vorm van geluidhinder is degene die wordt veroorzaakt door het wegverkeer. Zo stelt de wet dat in principe de geluidsbelasting op woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet mag overschrijden. De voorkeursgrenswaarden is de waarde die zonder meer kan worden toegestaan. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wet geluidhinder de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van alle wegen, met uitzondering van 30 km wegen, op een bepaalde afstand van de geluidsgevoelige functie(s). Indien na akoestisch onderzoek blijkt dat de grenswaarden van de gevelbelasting worden overschreden dient er een ontheffing te worden verkregen via een hogere voorkeursgrenswaarde procedure. De maximale ontheffingswaarde voor nieuw te bouwen woningen in stedelijk gebied is 63 dB.
 
Planspecifiek
Aangezien de Hoogstraat ter plaatse van het plangebied een 30 km/uur weg is en het een relatief rustige weg betreft, hoeft er voor deze weg geen akoestisch onderzoek plaats te vinden. Er dient echter wel, in verband met een goede ruimtelijke ordening, rekening gehouden te worden met de geluidbelasting als gevolg van de Hoogstraat. Een globale berekening geeft aan dat de gevelbelasting Lden circa 54 dB bedraagt. Hier dient bij de gevelisolatie en de inrichting rekening mee gehouden te worden.
 
Verder ligt het plangebied binnen de geluidszone (200 m) van de Zandweg. Echter, gezien het feit dat er een dubbele rij bebouwing staat tussen de Zandweg en de nieuw te bouwen woning zal de geluidsbelasting dusdanig laag zijn, dat een akoestisch onderzoek niet noodzakelijk is.
 
Het aspect geluid vormt dan ook geen belemmering voor de realisatie van het initiatief.
4.4 Milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.

Planspecifiek
Op circa 28,0 m van het plangebied begint het bestemmingsvlak van een bedrijf aan de Keizer 42 dat maximaal binnen milieucategorie 2 valt. De richtafstand van dergelijke bedrijven (geluid) bedraagt binnen een rustige woonwijk, zoals in onderhavig geval, 30 m. Dit betekent dat de richtafstand een beperkte overlap kent met het plangebied. Aangezien het bouwvlak wel op circa 30 m ligt, het plangebied al de bestemming 'Wonen' heeft en er verschillende woningen aan de Keizer liggen die dichter bij het bedrijf gesitueerd zijn dan de nieuwe woning in het plangebied, acht de gemeente dit aanvaardbaar. Bovendien zitten er in de oostelijke gevel (= achtergevel) en noordelijke gevel van de woning op de begane grond ter plaatse van de krans met bijgebouwen geen raamopeningen en ligt het nieuwe hoofdgebouw (waarin wel raamopeningen zitten op de verdieping) wel op de vereiste 30 m.
 
Voor het overige zijn er geen bedrijven in de directe omgeving van het plangebied die van invloed zijn op het plangebied. Hiermee vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor realisatie van de voorgenomen ontwikkeling.
4.5 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Planspecifiek
Aangezien er slechts één extra woning wordt gerealiseerd, kan gesteld worden dat er sprake is van een NIBM-bijdrage aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Hiermee vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de realisatie van het initiatief.
4.6 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
 
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
 
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
 
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
 
Planspecifiek
Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. De volgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart:
 
Uitsnede risicokaart met globale begrenzing plangebied (zwarte omkadering)
 
Uit de risicokaart blijkt dat er geen risicovolle inrichtingen in of in de directe nabijheid van het plangebied voorkomen. Zowel het zwembad aan de Karolingersweg (dat ligt op circa 300 m ten noordwesten van het plangebied) als de aardgastransportleiding van 6,61 inch (die ligt op circa 200 m van het plangebied) hebben een 10-6 plaatsgebonden risicocontour van 0 m. Hiermee vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de realisatie van het initiatief.
4.7 Flora en fauna
Bij ruimtelijke ingrepen moet rekening worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
 
Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
  • Natura2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
  • Beschermde Natuurmonumenten;
  • Wetlands.

Naast deze drie soorten gebieden is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvat bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang: 
  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.

Soortenbescherming
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Planspecifiek
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet in of in de nabijheid van een wettelijk beschermd natuurgebied en maakt ook geen onderdeel uit van de EHS.
 
Soortenbescherming
Het plangebied bestaat op dit moment uit een gecultiveerde tuin bij een woning zonder specifieke waarden. De opgaande begroeiing in de tuin is inmiddels verwijderd. Er hoeft dan ook geen nader onderzoek plaats te vinden naar beschermde soorten.
 
Wel geldt altijd de zorgplicht, op basis waarvan door iedereen voldoende zorg in acht moet worden genomen voor de in het wild levende dieren en hun leefomgeving. Dit kan bijvoorbeeld door buiten kwetsbare periodes (het voortplantings- en winterslaap seizoen) te starten met werkzaamheden en het gefaseerd werken om dieren te kans te geven om te vluchten.
4.8 Waterhuishouding
De waterhuishouding is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
 
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
 
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009 - 2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
 
Waterstructuurvisie
In de Waterstructuurvisie geeft het Hoogheemraadschap De StichtseRijnlanden aan dat water een steeds grotere rol in onze samenleving speelt. Functies zijn afhankelijk van de beschikbaarheid van water. Daarnaast verandert het klimaat waardoor water in de toekomst meer ruimte nodig heeft. In de Waterstructuurvisie presenteert het Hoogheemraadschap de integrale visie op een duurzaam waterbeheer op de lange termijn. Doelen hierbij zijn:
  • het gewenste veiligheidsniveau tegen overstroming en wateroverlast is gegarandeerd;
  • er is sprake van een goede waterkwaliteit;
  • de ecohydrologische variatie binnen het plangebied is hersteld;
  • de bodemdaling is verminderd of zo mogelijk stopgezet;
  • er zijn goede gebruiksmogelijkheden van het plangebied voor verschillende maatschappelijke functies; er is voldoende water van voldoende kwaliteit beschikbaar om dit mogelijk te maken;
  • de landschappelijke betekenis van water is behouden of versterkt.

In de structuurvisie zijn gebiedsspecifieke doelstellingen en maatregelen gedefinieerd. Ook staan streefbeeld voor 2050 beschreven, gebaseerd op de volgende principes:
  • vasthouden, bergen, afvoeren;
  • voorkomen, scheiden of schoon maken van vuilemissies;
  • vergroten zelfvoorzienendheid en duurzame inrichting;
  • grondwater als ordenend principe.

Ruimtelijke ontwikkelingen
Elke ruimtelijke ontwikkeling kan invloed hebben op water. Niet alleen bouwen nabij of op een waterkering, maar ook een toename van verhard oppervlak. Een ruimtelijke ontwikkeling moet minimaal voldoen aan belangrijkste minimale voorwaarde: "het standstill beginsel". Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding mag ontstaan. In kader van een watertoetsproces moet de gemeente en het waterschap zoeken naar kansen om het watersysteem te verbeteren en duurzaam in te richten. Voor elke toename van verharding van meer dan 500 m² in stedelijk gebied is een Watervergunning nodig.
 
Planspecifiek
Aangezien de toename aan verhard oppervlak met 200 à 250 m² (bebouwing en verharding) ruimschoots onder de 500 m² blijft, is er geen sprake van versnelde afvoer en hoeft geen watercompensatie gerealiseerd te worden. Daarnaast worden het afvalwater aangesloten worden op het gemengde rioleringsstelsel in de Hoogstraat, het hemelwater van de dakvlakken worden afgekoppeld en zal geen gebruik gemaakt worden van uitlogende bouwmaterialen.
4.9 Duurzaamheid
Duurzaam en milieubewust bouwen met een hoge kwaliteit is een belangrijk speerpunt van de gemeente Wijk bij Duurstede. In december 2009 heeft het college van Burgemeester en Wethouders vastgesteld dat de gemeente duurzaam bouwen wil implementeren in de organisatie door middel van het programma ‘GPR (gemeentelijk praktijk richtlijn) Gebouw’ voor nieuwbouw en bestaande bouw.
 
In februari 2010 heeft de gemeenteraad het gemeentelijk milieubeleidsplan vastgesteld. Duurzaam bouwen is één van de vijf pijlers waar het milieubeleid zich op richt. In het milieubeleidsplan 2010 - 2014 is voor wat betreft duurzaam bouwen de volgende beleidsambitie vastgelegd:
  • Het realiseren van nieuwbouw met een ‘GPR Gebouwscore’ van gemiddeld 8, met minimaal een 8 voor het thema energie;
  • Het realiseren van grootschalige woningrenovaties (> 20 woningen) met een GPR gebouwscore van gemiddeld 8, met minimaal een 8 voor het thema energie.

Het bestemmingsplan biedt geen directe kader om deze richtlijn juridisch vast te leggen. Wel is de richtlijn van belang wanneer de bouwmogelijkheden van het bestemmingsplan worden uitgewerkt in een bouwplan, waarbij zal worden aangesloten bij een GPR Gebouwscore van gemiddeld 8, met een 8 of hoger voor het thema energie.

5 Juridische planopzet
5.1 Inleiding
Verbeelding
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt. Op de verbeelding zijn tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.
 
Regels
 
Begripsomschrijvingen
Het opnemen van begripsbepalingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen, waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert. Begrippen die zijn voorgeschreven in de SVBP 2012 worden ook conform de SVBP 2012 overgenomen. Tevens is een aantal begrippen op basis van de Wabo opgenomen.
 
Wijze van meten
Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken, is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven, bij het toepassen van de wijze van meten. Dit betreft het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met ventilatiekanalen, schoorstenen en kroonlijsten.
 
Bestemmingsregeling
Per bestemming zijn, voor zover noodzakelijk, de volgende onderdelen onderscheiden:
  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de bouw- of gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden.

Bestemmingsomschrijving
De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming.
 
Bouwregels
In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
Specifieke gebruiksregels
In sommige bestemmingen is het noodzakelijk om het gebruik zoals toegelaten in de bestemmingsomschrijvingen nader te specificeren. Tevens is - ter adstructie - in sommige bestemmingen aangegeven welke gebruiksvormen in ieder geval vallen onder strijdig gebruik zoals bedoeld in artikel 2.1 Wabo.
 
Afwijken van de bouw- of gebruiksregels
Deze bepalingen komen in dit plan niet voor.
 
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden
Deze bepalingen komen in dit plan niet voor.
 
Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat bij opeenvolgende bouwaanvragen waarbij een bepaalde oppervlakte aan grond als voorwaarde is geformuleerd, dezelfde grond opnieuw bij de afweging omtrent vergunningverlening wordt betrokken. De anti-dubbeltelregel wordt conform het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) overgenomen in het bestemmingsplan.
 
Algemene bouwregels
In de algemene bouwregels is geregeld dat gebouwen onderkelderd mogen worden tot een diepte van 3,0 m. In het tweede lid is aangegeven dat voor zover goot- en bouwhoogten zijn aangegeven, gebouwen plat mogen worden afgedekt, maar dan mag de aangegeven maximum goothoogte niet worden overschreden. Voor een gebouw mag in dat geval niet de aangegeven bouwhoogte toegepast worden. Verder is een algemene bouwregel opgenomen om een passende platte afdekking van aan- en uitbouwen mogelijk te maken indien de eerste verdiepingsvloer hoger is gelegen dan de in de bouwregels voorgeschreven. Als laatste is een algemene bouwregel opgesteld om het bouwen van kleine nutsvoorzieningen mogelijk te maken voor die bestemmingen waar nutsvoorzieningen in de bestemmingsomschrijvingen zijn toegelaten.
 
Algemene gebruiksregels
In het artikel ‘Algemene gebruiksregels’ is aangegeven welke gebruiksvormen in ieder geval strijdig zijn met het bestemmingsplan. Het verbod om gronden en bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan te gebruiken is geregeld in de Wabo, ex art. 2.1 lid 1 sub c.
 
Overgangsrecht
In het bestemmingsplan is het overgangsrecht conform het Bro opgenomen. De peildata voor bouwen en gebruiken zijn gelijk getrokken en gelegd op de datum waarop het bestemmingsplan in werking treedt.
 
Slotregel
In de slotregel is aangegeven onder welke benaming de regels kunnen worden aangehaald.
5.2 Bestemmingsomschrijving
Tuin
Voor de woningen en voor zover noodzakelijk aan de zijkant van de (hoek-)woningen, is de bestemming 'Tuin' opgenomen. Op deze gronden zijn bouwwerken zoals een erker en een erfafscheiding toegestaan.
 
Wonen
De woonbebouwing wordt opgenomen in de bestemming 'Wonen'. Op de kaart zijn binnen deze bestemming bouwvlakken aangegeven waarbinnen de hoofdgebouwen dienen te worden gesitueerd. Daarbij zijn op de verbeelding de maximum goot- en bouwhoogte aangegeven. Tevens is aangegeven dat sprake moet zijn van een vrijstaande woning. In de begripsbepalingen is aangegeven wat onder een huishouden moet worden verstaan, waarmee voorkomen wordt dat zich onaanvaardbare huisvestingsvormen gaan voordoen.
 
Wat betreft de aan- en uitbouwen, overkappingen en bijgebouwen (bijbehorende bouwwerken) worden, binnen de bestemming Wonen, de in de gemeente gebruikelijke mogelijkheden geboden: maximaal 50 % van het bouwperceel, voor zover gelegen buiten het bouwvlak tot een maximum van 50 m². Deze zijn toegelaten op ten minste 1,0 m achter de voorgevellijn van de woning, in het bouwvlak en daarbuiten. In de begripsbepalingen is verwoord hoe dit moet worden geïnterpreteerd als een woning met twee gevels aan de openbare ruimte grenst.
 
Voor de bestaande garage ligt de bestemming ‘Tuin’. Daar zijn geen bijgebouwen toegestaan. Er geldt een afstand van 3,0 m tot de erfgrens voor het hoofdgebouw. De afstand van 3,0 m geldt voor twee-onder-een-kapwoningen en vrijstaande woningen.
 
Ten behoeve van mantelzorg is een regeling (bij recht) opgenomen, deze regeling is bedoeld voor mantelzorg voor maximaal twee personen. Ten behoeve van mantelzorg kan ook het bijgebouw gebruikt worden voor de huisvesting van de zorgverlenende of de zorgbehoevende. Hiertoe is een uitzondering opgenomen in de gebruiksregels. Bewoning van vrijstaande bijgebouwen is namelijk niet toegestaan. Bewoning houdt ook in het gebruik als logeerkamer of slaapkamer.
 
Beroepsuitoefening en bedrijf aan huis, voor zover die geen onevenredige belasting voor het woon- en leefklimaat oplevert, wordt in de regels mogelijk gemaakt. Hiervoor geldt een maat van 50 m². Voor het bedrijf aan huis is een specifieke bedrijvenlijst van toepassing. Aangesloten wordt bij de beleidsregels die voor de toepassing van artikelen 2.1 jo. 2.12 Wabo zijn vastgesteld. Kelders zijn bij recht mogelijk onder de bebouwing.
 
Waarde - Archeologie 2
In het plangebied zijn (delen van) historische nederzettingen aanwezig. De betrokken gronden zijn op de verbeelding aangegeven en bestemd als ‘Waarde – Archeologie 2’.
 
Zowel voor het bouwen als voor werkzaamheden geldt een vergunningplicht waarbij getoetst wordt of de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast. Voor vervanging van bestaande bouwwerken is geen vergunning vereist, mits de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut.
 
Voor (bouw)werkzaamheden die het normale beheer en onderhoud betreffen geldt geen vergunningplicht evenals voor (bouw)werkzaamheden op gronden waarvan kan worden aangetoond dat reeds verstoring heeft plaatsgevonden die dieper reikt dan de te verwachten archeologische vondstlaag.
 
De dubbelbestemming Waarde - archeologie - 2 vertegenwoordigt de hoogste archeologische waarden en hier geldt de relatief grootste bescherming. Een vergunning is daarbij alleen vereist voor (bouw)werken waarbij dieper dan 0,5 m. wordt gegraven en waarvan de oppervlakte meer dan 100 m² omvat. Wordt minder diep dan 0,5 m gegraven dan is geen archeologietoets nodig ongeacht de oppervlakte van de graafwerkzaamheden. Bedraagt de oppervlakte van de werkzaamheden minder dan 100 m² dan is ongeacht de diepte van de werkzaamheden ook geen toets nodig.

6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
De gemeente heeft ten behoeve van het project met de initiatiefnemer een overeenkomst afgesloten. In deze overeenkomst wordt de betaling van de eventuele tegemoetkoming in de planschade, die het nieuwe planologisch kader kan veroorzaken, geregeld.
 
De overige kosten worden door middel van leges op de initiatiefnemer verhaald. Het ruimtelijk plan is hierdoor financieel uitvoerbaar.

7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
7.1 Overleg
In het kader van het vooroverleg is een vooroverlegreactie ontvangen van het hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en de provincie Utrecht.
 
Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
Het hoogheemraadschap geeft aan dat in de planspecifieke conclusie van de paragraaf waterhuishouding niet vermeld is dat het plan wordt aangesloten op het gemengde rioleringsstelsel. Doordat er staat dat het hemelwater en afvalwater gescheiden werd aangeleverd leek het net of dat er hier wordt afgekoppeld. Helaas kan dat niet omdat hier nog geen gescheiden stelsel ligt.
 
Reactie gemeente
De betreffende passage zal worden aangepast.
 
De toename van de verharding blijft onder de 500 m² er is dan ook geen sprake van een versnelde afvoer en er hoeft niet gecompenseerd te worden.
 
Reactie gemeente
De gemeente neemt deze reactie voor kennisgeving aan.
 
Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
De Rijksdienst geeft aan dat het plangebied eigenlijk aangewezen had moeten zijn als archeologisch monument (en ook als zodanig in het kadaster ingeschreven had moeten zijn), maar dat dit nooit gebeurd is.
 
Reactie gemeente
De gemeente heeft in overleg met de Rijksdienst besloten om voor het plangebied via een andere weg tot een passend beschermingsregime te komen. Er is daarom een uitgebreide aanvulling opgenomen in de paragraaf 'Archeologie' in de toelichting.
 
Provincie Utrecht
Het voorliggende bestemmingsplan geeft de provincie geen aanleiding opmerkingen te plaatsen in het kader van het provinciaal belang zoals dat is opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013.
 
Reactie gemeente
De gemeente neemt deze reactie voor kennisgeving aan.
7.2 Inspraak
Van donderdag 28 januari heeft het ontwerpbestemmingsplan ‘Hoogstraat 28a Wijk bij Duurstede’ 6 weken ter inzage gelegen (t/m 11 maart 2016).
 
Er is één zienswijze ontvangen. In de nota zienswijzen is de zienswijze samengevat en voorzien van een gemeentelijke reactie. De zienswijze geeft geen aanleiding het bestemmingsplan aan te passen.