3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013
De
Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) inclusief de eerste
en tweede partiële herziening bevat algemene regels die gemeenten
in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. In
de PRV staan geen regels die direct doorwerken naar de burgers. In de
PRV zijn alleen de algemene regels opgenomen, die noodzakelijk zijn
voor het waarborgen van de provinciale belangen.
De
PRV geeft soms harde ruimtelijke grenzen aan. Soms wordt volstaan met
de verplichting om een ruimtelijke keuze voor een bepaald beleidsaspect
goed te onderbouwen. Daarnaast bevat de PRV ook regels die voortvloeien
uit het Barro.
Uit
de kaart 'Wonen en werken' blijkt dat het plangebied onderdeel uitmaakt
van het 'stedelijk gebied'. De grens van de aanduiding ' stedelijk
gebied' wordt ook wel de 'rode contour' genoemd.
In
artikel 3.1 'Stedelijk gebied' staat dat een ruimtelijk plan in een
dergelijk gebied bestemmingen en regels kan bevatten voor
verstedelijking. Aangezien alle woningen binnen de 'rode contour'
van het 'stedelijk gebied' vallen is een nadere toets niet
noodzakelijk.
Uit
de kaart 'cultuurhistorie' blijkt dat het plangebied tevens binnen de
aanduiding ' CHS - Archeologie' valt. Deze zone valt samen met de
aanduiding 'Romeinse Limes' uit het Besluit algemene regels ruimtelijke
ordening.
Limes
De
Limes is de voormalige noordgrens van het Romeinse Rijk. Het betreft de
grootste lineaire structuur van Europa, lopend van Roemenië tot in
Groot-Brittannië. In de provincie Utrecht volgt de Limes de loop
van de Neder-, Kromme en Oude Rijn. De Limes is bovengronds vrijwel
nergens zichtbaar. De archeologische resten liggen verborgen in de
bodem, veelal onder het grondwaterpeil, waardoor in deze gebieden
sprake is van een unieke conservering. Het verhaal van de Limes is
zowel het verhaal van de Romeinse soldaten in de forten als het verhaal
van de inheemse bevolking daaromheen en de wisselwerking tussen beide
groepen. In de provinciale ruimtelijke verordening wordt het accent
gelegd op de aan de militaire aanwezigheid gerelateerde ruimtelijke
structuren:
- de grensrivier, met scheepswrakken (in de voormalige bedding), waterwerken en archeologisch waardevolle geulopvullingen;
- de Limesweg, op de zuidelijke oevers van de Rijn;
- forten (castella) met bijbehorende kampdorpen (vici), grafvelden, wachttorens en waterwerken;
- een zone langs
en op korte afstand van de Romeinse Rijn en Limesweg met daarbinnen
(het mogelijk voorkomen van), (water)wegen, semi-militaire
nederzettingen, religieuze centra, grafvelden en aanverwante monumenten.
In het verkennend archeologisch onderzoek zijn geen indicatoren
aangetroffen voor de aanwezigheid van archeologische resten die
betrekking hebben op de Limes. In
toelichting paragraaf 4.2 wordt nader ingegaan op het aspect archeologie.
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Structuurvisie Wijk bij Duurstede 2020
De
gemeenteraad van Wijk bij Duurstede heeft begin 2010 de
structuurvisie Wijk bij Duurstede 2020 vastgesteld. De structuurvisie
geeft richting aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen van de
gemeente en duidelijkheid over het feit of bepaalde initiatieven
passen binnen het ruimtelijk beleid. De voorgenomen ontwikkeling valt
binnen de dorpskern van Wijk bij Duurstede en de rode contour van de
provincie.
De opgave voor de drie kernen is onder te verdelen in drie samenhangende aspecten:
- Beheer van
bestaande kwaliteit: de betreffende gebieden zijn op de
Structuurvisiekaart terug te vinden onder de legenda-eenheid
“beheer stedelijk gebied”;
- Versterken van
bestaand stedelijk gebied. Het versterken betreft bijvoorbeeld de
binnenstad en de 2 historische dorpskernen. Ook de nog te realiseren
(en niet ter discussie staande) nieuwbouwprojecten behoren hiertoe,
evenals de bestaande, al dan niet te revitaliseren bedrijventerreinen
en de voorzieningengebieden.
- Toevoegen van nieuwe kwaliteit door transformaties, zowel in bestaand stedelijk gebied, als aan de stads- en dorpsranden.
Het
plangebied is zo'n locatie waar een nieuwe kwaliteit toegevoegd wordt
door in bestaand stedelijk gebied een bestaand, extensiever gebruikt
deel van de tuin te gebruiken voor de bouw van een woning.
3.3.2 Woonvisie 2004 - 2007
De
gemeente speelt met haar woonbeleid in op de lokale woningbehoefte in
kwantitatieve en kwalitatieve zin. Binnen die lokale woningbehoefte is
er een aantal groepen die bijzondere aandacht vragen, vanwege hun
kwetsbare positie op de woningmarkt of hun belang voor het bevorderen
van een evenwichtige bevolkingsopbouw. Het gaat dan om jongeren
(starters), ouderen en huishoudens met een laag inkomen (sociaal
woonbeleid).
De
'Woonvisie 2004 - 2007' en de daarin opgenomen woningbouwproductie
is inmiddels verouderd. Vervolgens is dit programma bijgesteld met
de nota “kansen voor starters op de woningmarkt” en de
prognoses uit de “Gebiedsvisie Zuidoost- Utrecht, 8 september
2008”. Later is in de Provinciale Structuurvisie 2013 -
2028 een woningbouwprogramma van 1.000 woningen opgenomen dat
nog gerealiseerd kan worden binnen de gemeentegrenzen (zie ook
toelichting paragraaf 3.2.1).
Op
dit moment loopt er een traject om te komen tot een nieuwe woonvisie in
2015/2016. Gezien het feit dat onderhavig plan de bouw van
slechts één woning betreft acht de gemeente het
voornemen passend binnen het huidige woningbouwprogramma.
4 Milieu- en omgevingsaspecten
4.1 Bodem
Ten
behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet worden aangetoond dat
de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in
overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet
Bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem
waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is
gemaakt voor het beoogde doel.
Bij
een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk,
indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger
bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een
gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de
bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant
en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Planspecifiek
Van
de locatie zijn geen bodemonderzoeken en geen bodemverdachte
activiteiten bekend. Volgens de Bodemkwaliteitskaart heeft de
bovengrond van de locatie de kwaliteit 'Wonen', de ondergrond heeft de
kwaliteit 'Landbouw/natuur'.
In
de directe omgeving (Hoogstraat 37a) is in maart 1993 een verkennend
bodemonderzoek (Van Dijk techniek bv, nr. 082.93A) in het kader
van de bouwvergunning uitgevoerd. Uit de resultaten blijkt in de
bovengrond een matig verhoogd gehalte aan lood is aangetoond. Dit
gehalte is waarschijnlijk gerelateerd aan de aanwezige stedelijke
ophoog lagen. In het grondwater is een matig verhoogd gehalte aan
arseen aangetroffen. Verder zijn in de grond en het grondwater maximaal
licht verhoogde gehalten aangetoond. Gezien het bovenstaande is de
locatie onverdacht en is het uitvoeren van een verkennend
bodemonderzoek niet noodzakelijk. Bovendien heeft het plangebied
al de bestemming 'Wonen'.
4.2 Archeologie
In
1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming
van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het
Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees
archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit
erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk
verankerd in de Monumentenwet en de Wet op Archeologie en
Monumentenzorg. Op basis van deze wetten zijn mogelijke
(toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem
altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van
(mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.
Terreinen van archeologische waarde
In de gemeente
Wijk bij Duurstede liggen verschillende terreinen van zeer hoge
archeologische waarde, waarvoor in het verleden (soms al in de jaren
zeventig) de procedure voor aanwijzing als archeologische monumenten
volledig is doorlopen en de besluiten tot aanwijzen als archeologisch
monumenten destijds ook zijn genomen. Om onduidelijke en niet meer te
achterhalen redenen zijn enkele van deze monumenten echter nooit in het
Kadaster ingeschreven. Binnen de bebouwde kom van Wijk bij Duurstede
betreft het de terreinen met nummers 11303, 7133 en 1658.
Niet als
zodanig geregistreerde archeologische monumenten (rood omcirkeld). Bron
onderliggende kaart: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE)
Juridisch is
indertijd niet aan alle stappen voldaan en feitelijk zijn de terreinen
daarom nooit wettelijk beschermd als archeologisch monument. Bovendien
zijn deze feitelijk ook nooit voor de eigenaren als zodanig herkenbaar
geweest, omdat de terreinen niet in het Kadaster zijn ingeschreven.
Nadat dit gegeven bij het project Actualisering Monumenten Register
duidelijk werd, zijn de betreffende terreinen dan ook verwijderd uit
Archis, de databank waarin allerlei gegevens over archeologische
vindplaatsen en terreinen vanaf de Prehistorie tot de Nieuwe Tijd in
Nederland zijn opgeslagen. Daarbij hebben de Rijksdienst voor het
Cultureel Erfgoed (RCE) en de gemeente wel gezamenlijk de wens
uitgesproken om deze terreinen toch –opnieuw- wettelijk te
beschermen, omdat de terreinen van te groot archeologisch belang zijn.
De verantwoordelijke minister hanteert echter al enige tijd een
beschermstop voor het aanwijzen van monumenten. Een nieuw
beschermingsregime is daarom van rijkswege niet vastgelegd.
In overleg tussen
de RCE en de gemeente is zodoende besloten om voor deze twee terreinen
via een andere weg tot een passend beschermingsregime te komen. Er is
voor gekozen om de bescherming via de ter plaatse geldende
bestemmingsplannen vorm te geven, door toekenning van de zwaarste
archeologische dubbelbestemming die de gemeente hanteert. Dit is de
dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 2’. Deze
handelwijze heeft de gemeente voorgelegd aan de RCE en in oktober 2015
heeft de RCE deze geaccordeerd.
Planspecifiek
Het plangebied
van voorliggend bestemmingsplan ligt binnen één van de
twee terreinen die nooit als archeologisch monument in het Kadaster
zijn ingeschreven.
Uit vooronderzoek
(Exaltus, R.P., 2015: Wijk bij Duurstede, Hoogstraat naast 28. Gemeente
Wijk bij Duurstede (Utrecht). Een Inventariserend Archeologisch
Veldonderzoek (verkennend en karterend booronderzoek),
Steekproefrapport 2014-12/09cZ, Zuidhorn, januari 2015) blijkt dat er
in het plangebied bij de voorgenomen werkzaamheden rekening moet worden
gehouden met archeologische waarden en vervolgonderzoek met
proefsleuven noodzakelijk wordt geacht. Het proefsleuvenonderzoek zal
te zijner tijd gecombineerd worden met het uitgraven van de bouwput. Om
in de tussentijd de archeologische waarden te borgen wordt in het
bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' opgenomen
voor het onderzochte gebied.
Voorafgaand aan
het proefsleuvenonderzoek dient een Programma van Eisen te worden
opgesteld, dat goedgekeurd moet worden door de bevoegde overheid. Dit
Programma van Eisen zal te zijner tijd worden opgesteld.
4.3 Geluid
De
mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de
Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige
objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh
worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
- woningen;
- geluidsgevoelige
terreinen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen
terrein dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere
bescherming tegen geluid behoeft);
- andere
geluidsgevoelige gebouwen (bij algemene maatregel van bestuur als
zodanig aangewezen gebouw dat vanwege de bestemming of het gebruik
daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft, niet zijnde een
woning).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand
van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de
Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai,
wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer
ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en
actieplannen.
De
meest voorkomende vorm van geluidhinder is degene die wordt veroorzaakt
door het wegverkeer. Zo stelt de wet dat in principe de
geluidsbelasting op woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB
niet mag overschrijden. De voorkeursgrenswaarden is de waarde die
zonder meer kan worden toegestaan. Indien nieuwe geluidsgevoelige
functies worden toegestaan, stelt de Wet geluidhinder de verplichting
akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge
van alle wegen, met uitzondering van 30 km wegen, op een bepaalde
afstand van de geluidsgevoelige functie(s). Indien na akoestisch
onderzoek blijkt dat de grenswaarden van de gevelbelasting worden
overschreden dient er een ontheffing te worden verkregen via een hogere
voorkeursgrenswaarde procedure. De maximale ontheffingswaarde voor
nieuw te bouwen woningen in stedelijk gebied is 63 dB.
Planspecifiek
Aangezien de
Hoogstraat ter plaatse van het plangebied een 30 km/uur weg is en het
een relatief rustige weg betreft, hoeft er voor deze weg geen
akoestisch onderzoek plaats te vinden. Er dient echter wel, in verband
met een goede ruimtelijke ordening, rekening gehouden te worden met de
geluidbelasting als gevolg van de Hoogstraat. Een globale berekening
geeft aan dat de gevelbelasting Lden circa 54 dB bedraagt. Hier dient
bij de gevelisolatie en de inrichting rekening mee gehouden te worden.
Verder ligt het
plangebied binnen de geluidszone (200 m) van de Zandweg. Echter, gezien
het feit dat er een dubbele rij bebouwing staat tussen de Zandweg en de
nieuw te bouwen woning zal de geluidsbelasting dusdanig laag zijn,
dat een akoestisch onderzoek niet noodzakelijk is.
Het aspect geluid vormt dan ook geen belemmering voor de realisatie van het initiatief.
4.4 Milieuzonering
Het
aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven
kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de
afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid.
Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun
aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of
nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen
ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij
een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij
een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige
bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor
dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige
functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een
verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het
waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit
van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering
beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals:
geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden
en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type
bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten'
(VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en
Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst
opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige
bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt
dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het
belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging
steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet,
mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en
milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
- het
bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten
(bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen
aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Op
circa 28,0 m van het plangebied begint het bestemmingsvlak van
een bedrijf aan de Keizer 42 dat maximaal binnen milieucategorie 2
valt. De richtafstand van dergelijke bedrijven (geluid)
bedraagt binnen een rustige woonwijk, zoals in onderhavig geval,
30 m. Dit betekent dat de richtafstand een beperkte overlap kent
met het plangebied. Aangezien het bouwvlak wel op circa 30 m ligt, het
plangebied al de bestemming 'Wonen' heeft en er verschillende woningen
aan de Keizer liggen die dichter bij het bedrijf gesitueerd zijn dan de
nieuwe woning in het plangebied, acht de gemeente dit aanvaardbaar.
Bovendien zitten er in de oostelijke gevel (= achtergevel) en
noordelijke gevel van de woning op de begane grond ter plaatse van de
krans met bijgebouwen geen raamopeningen en ligt het nieuwe hoofdgebouw
(waarin wel raamopeningen zitten op de verdieping) wel op de vereiste
30 m.
Voor
het overige zijn er geen bedrijven in de directe omgeving van het
plangebied die van invloed zijn op het plangebied. Hiermee vormt het
aspect milieuzonering geen belemmering voor realisatie van de
voorgenomen ontwikkeling.
4.5 Luchtkwaliteit
In de Wet
Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf
vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de
‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert
het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten
dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van
de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel
'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur
(wegen).
Wat het begrip
'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene
maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’
(Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten
die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor
fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2)
(1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op
de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen,
kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale
overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven
te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve
vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling
niet in betekenende mate bijdragen'.
Een belangrijk
onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale
Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds
1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en
gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Planspecifiek
Aangezien er
slechts één extra woning wordt gerealiseerd, kan
gesteld worden dat er sprake is van een NIBM-bijdrage aan de
verslechtering van de luchtkwaliteit. Hiermee vormt het aspect
luchtkwaliteit geen belemmering voor de realisatie van het initiatief.
4.6 Externe veiligheid
Sommige
activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote
gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich
op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de
productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen.
Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving.
Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden
kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte
schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo
efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het
externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De
wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende
risico’s:
- risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de
begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en
groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar
zijn onder meer woningen, onderwijs- en
gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote
kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer
kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige
lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit
externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6
als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze
contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare
objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan.
Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Het groepsrisico
is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10,
100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun
aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon
voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken
is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt
weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van
aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat
een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het
groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde
oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een
verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke
mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te
beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening,
zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag
moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de
veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een
brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe
groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor
(de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit
externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt
veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen
buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan
burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle
bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele
als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te
bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden
diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare
objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en
het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen
milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle
inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking
tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke
stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende
ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid
buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze
structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het
buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de
bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1
januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke
veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met
gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten
verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis
waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een
risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het
plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te
verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit
externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan
transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een
basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en
een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Als onderdeel van
het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking
getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen
of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en
vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling
ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn.
Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet
ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële
locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een
bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of
gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute
voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden
op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de
transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld.
Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in
dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het
geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de
redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen
in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
Planspecifiek
Voor de
beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle
inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is
de risicokaart geraadpleegd. De volgende afbeelding toont een uitsnede
van deze kaart:
Uitsnede risicokaart met globale begrenzing plangebied (zwarte omkadering)
Uit
de risicokaart blijkt dat er geen risicovolle inrichtingen in of in de
directe nabijheid van het plangebied voorkomen. Zowel het zwembad
aan de Karolingersweg (dat ligt op circa 300 m ten noordwesten van het
plangebied) als de aardgastransportleiding van 6,61 inch (die ligt
op circa 200 m van het plangebied) hebben een 10-6 plaatsgebonden
risicocontour van 0 m. Hiermee vormt het aspect externe veiligheid
geen belemmering voor de realisatie van het initiatief.
4.7 Flora en fauna
Bij ruimtelijke
ingrepen moet rekening worden gehouden met de natuurwaarden
ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen
gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen
uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de
Flora- en Faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de
bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke
ontwikkelingen moet worden getoetst of er sprake is van negatieve
effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet
ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
Gebiedsbescherming
De
Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de
Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
- Natura2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
- Beschermde Natuurmonumenten;
- Wetlands.
Naast deze drie soorten gebieden is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS)
in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De EHS is een
samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en
omvat bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische
verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de
hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur
en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een
leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de
volgende uitgangspunten van belang:
- vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
- verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
- verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Flora- en
faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse
planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op
het in stand houden van populaties van soorten die bescherming
behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten
aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de
wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden
om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet
een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister (artikel 75, lid
3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve
gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er
compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
Daarnaast geldt
voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende
beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden
bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien
deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar
is.
Planspecifiek
Gebiedsbescherming
Het plangebied
ligt niet in of in de nabijheid van een wettelijk beschermd
natuurgebied en maakt ook geen onderdeel uit van de EHS.
Soortenbescherming
Het plangebied
bestaat op dit moment uit een gecultiveerde tuin bij een woning zonder
specifieke waarden. De opgaande begroeiing in de tuin is inmiddels
verwijderd. Er hoeft dan ook geen nader onderzoek plaats te vinden
naar beschermde soorten.
Wel geldt altijd
de zorgplicht, op basis waarvan door iedereen voldoende zorg in acht
moet worden genomen voor de in het wild levende dieren en hun
leefomgeving. Dit kan bijvoorbeeld door buiten kwetsbare periodes (het
voortplantings- en winterslaap seizoen) te starten met werkzaamheden en
het gefaseerd werken om dieren te kans te geven om te vluchten.
4.8 Waterhuishouding
De
waterhuishouding is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening.
Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en
wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen
worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op
Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en
wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn
het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e
eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige
waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het
rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e
eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte
moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid
voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- vasthouden,
bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk
bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater.
Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in
bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren
wordt het water afgevoerd.
- schoonhouden,
scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk
schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel
mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd
water aan bod.
Waterwet
Centraal
in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de
‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het
geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties
tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar
ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het
doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor
waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt
de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische
implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn
Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles
is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale
watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes
vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in
één aparte watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op
basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het
kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid
het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam
waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen
overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de
diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de
periode 2009 - 2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor
toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die
water biedt te benutten.
Waterstructuurvisie
In
de Waterstructuurvisie geeft het Hoogheemraadschap De
StichtseRijnlanden aan dat water een steeds grotere rol in onze
samenleving speelt. Functies zijn afhankelijk van de beschikbaarheid
van water. Daarnaast verandert het klimaat waardoor water in de
toekomst meer ruimte nodig heeft. In de Waterstructuurvisie presenteert
het Hoogheemraadschap de integrale visie op een duurzaam waterbeheer op
de lange termijn. Doelen hierbij zijn:
- het gewenste veiligheidsniveau tegen overstroming en wateroverlast is gegarandeerd;
- er is sprake van een goede waterkwaliteit;
- de ecohydrologische variatie binnen het plangebied is hersteld;
- de bodemdaling is verminderd of zo mogelijk stopgezet;
- er zijn goede
gebruiksmogelijkheden van het plangebied voor verschillende
maatschappelijke functies; er is voldoende water van voldoende
kwaliteit beschikbaar om dit mogelijk te maken;
- de landschappelijke betekenis van water is behouden of versterkt.
In de structuurvisie zijn gebiedsspecifieke doelstellingen en
maatregelen gedefinieerd. Ook staan streefbeeld voor 2050 beschreven,
gebaseerd op de volgende principes:
- vasthouden, bergen, afvoeren;
- voorkomen, scheiden of schoon maken van vuilemissies;
- vergroten zelfvoorzienendheid en duurzame inrichting;
- grondwater als ordenend principe.
Ruimtelijke ontwikkelingen
Elke ruimtelijke
ontwikkeling kan invloed hebben op water. Niet alleen bouwen nabij of
op een waterkering, maar ook een toename van verhard oppervlak. Een
ruimtelijke ontwikkeling moet minimaal voldoen aan belangrijkste
minimale voorwaarde: "het standstill beginsel". Dit beginsel houdt in
dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding mag
ontstaan. In kader van een watertoetsproces moet de gemeente en het
waterschap zoeken naar kansen om het watersysteem te verbeteren en
duurzaam in te richten. Voor elke toename van verharding van meer dan
500 m² in stedelijk gebied is een Watervergunning nodig.
Planspecifiek
Aangezien
de toename aan verhard oppervlak met 200 à 250 m²
(bebouwing en verharding) ruimschoots onder de 500 m² blijft, is
er geen sprake van versnelde afvoer en hoeft
geen watercompensatie gerealiseerd te worden. Daarnaast
worden het afvalwater aangesloten worden op het gemengde
rioleringsstelsel in de Hoogstraat, het hemelwater van de dakvlakken
worden afgekoppeld en zal geen gebruik gemaakt worden van uitlogende
bouwmaterialen.
4.9 Duurzaamheid
Duurzaam
en milieubewust bouwen met een hoge kwaliteit is een belangrijk
speerpunt van de gemeente Wijk bij Duurstede. In december 2009 heeft
het college van Burgemeester en Wethouders vastgesteld dat de
gemeente duurzaam bouwen wil implementeren in de organisatie door
middel van het programma ‘GPR (gemeentelijk praktijk richtlijn)
Gebouw’ voor nieuwbouw en bestaande bouw.
In
februari 2010 heeft de gemeenteraad het gemeentelijk milieubeleidsplan
vastgesteld. Duurzaam bouwen is één van de vijf pijlers
waar het milieubeleid zich op richt. In het milieubeleidsplan 2010 -
2014 is voor wat betreft duurzaam bouwen de volgende beleidsambitie
vastgelegd:
- Het realiseren van nieuwbouw met een ‘GPR Gebouwscore’ van gemiddeld 8, met minimaal een 8 voor het thema energie;
- Het realiseren
van grootschalige woningrenovaties (> 20 woningen) met een GPR
gebouwscore van gemiddeld 8, met minimaal een 8 voor het thema energie.
Het bestemmingsplan biedt geen directe kader om deze richtlijn
juridisch vast te leggen. Wel is de richtlijn van belang wanneer de
bouwmogelijkheden van het bestemmingsplan worden uitgewerkt in een
bouwplan, waarbij zal worden aangesloten bij een GPR Gebouwscore van
gemiddeld 8, met een 8 of hoger voor het thema energie.
5 Juridische planopzet
5.1 Inleiding
Verbeelding
Op
de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden
aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de
functies waarvoor de grond mag worden gebruikt. Op de verbeelding zijn
tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden
waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze
aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.
Regels
Begripsomschrijvingen
Het
opnemen van begripsbepalingen is beperkt tot die begrippen, waarbij
sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen
spraakgebruik en/of technische begrippen, waarbij een vereenvoudigde
omschrijving de leesbaarheid bevordert. Begrippen die zijn
voorgeschreven in de SVBP 2012 worden ook conform de SVBP 2012
overgenomen. Tevens is een aantal begrippen op basis van de Wabo
opgenomen.
Wijze van meten
Met
het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven
oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken, is
aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke
onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven, bij het toepassen
van de wijze van meten. Dit betreft het in geringe mate mogen
overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met ventilatiekanalen,
schoorstenen en kroonlijsten.
Bestemmingsregeling
Per bestemming zijn, voor zover noodzakelijk, de volgende onderdelen onderscheiden:
- bestemmingsomschrijving;
- bouwregels;
- specifieke gebruiksregels;
- afwijken van de bouw- of gebruiksregels;
- omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden.
Bestemmingsomschrijving
De
bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de
functies/gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming. Deze
opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor
de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming.
Bouwregels
In
de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de
plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen
zijnde.
Specifieke gebruiksregels
In
sommige bestemmingen is het noodzakelijk om het gebruik zoals
toegelaten in de bestemmingsomschrijvingen nader te specificeren.
Tevens is - ter adstructie - in sommige bestemmingen aangegeven welke
gebruiksvormen in ieder geval vallen onder strijdig gebruik zoals
bedoeld in artikel 2.1 Wabo.
Afwijken van de bouw- of gebruiksregels
Deze bepalingen komen in dit plan niet voor.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden
Deze bepalingen komen in dit plan niet voor.
Anti-dubbeltelregel
Deze
bepaling is opgenomen om te voorkomen dat bij opeenvolgende
bouwaanvragen waarbij een bepaalde oppervlakte aan grond als voorwaarde
is geformuleerd, dezelfde grond opnieuw bij de afweging omtrent
vergunningverlening wordt betrokken. De anti-dubbeltelregel wordt
conform het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) overgenomen in het
bestemmingsplan.
Algemene bouwregels
In
de algemene bouwregels is geregeld dat gebouwen onderkelderd mogen
worden tot een diepte van 3,0 m. In het tweede lid is aangegeven dat
voor zover goot- en bouwhoogten zijn aangegeven, gebouwen plat
mogen worden afgedekt, maar dan mag de aangegeven maximum
goothoogte niet worden overschreden. Voor een gebouw mag in dat geval
niet de aangegeven bouwhoogte toegepast worden. Verder is een algemene
bouwregel opgenomen om een passende platte afdekking van aan- en
uitbouwen mogelijk te maken indien de eerste verdiepingsvloer hoger is
gelegen dan de in de bouwregels voorgeschreven. Als laatste is een
algemene bouwregel opgesteld om het bouwen van kleine nutsvoorzieningen
mogelijk te maken voor die bestemmingen waar nutsvoorzieningen in de
bestemmingsomschrijvingen zijn toegelaten.
Algemene gebruiksregels
In
het artikel ‘Algemene gebruiksregels’ is aangegeven welke
gebruiksvormen in ieder geval strijdig zijn met het bestemmingsplan.
Het verbod om gronden en bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan
te gebruiken is geregeld in de Wabo, ex art. 2.1 lid 1 sub c.
Overgangsrecht
In
het bestemmingsplan is het overgangsrecht conform het Bro opgenomen. De
peildata voor bouwen en gebruiken zijn gelijk getrokken en gelegd op de
datum waarop het bestemmingsplan in werking treedt.
Slotregel
In de slotregel is aangegeven onder welke benaming de regels kunnen worden aangehaald.
5.2 Bestemmingsomschrijving
Tuin
Voor
de woningen en voor zover noodzakelijk aan de zijkant van de
(hoek-)woningen, is de bestemming 'Tuin' opgenomen. Op deze gronden
zijn bouwwerken zoals een erker en een erfafscheiding toegestaan.
Wonen
De
woonbebouwing wordt opgenomen in de bestemming 'Wonen'. Op de kaart
zijn binnen deze bestemming bouwvlakken aangegeven waarbinnen de
hoofdgebouwen dienen te worden gesitueerd. Daarbij zijn op de
verbeelding de maximum goot- en bouwhoogte aangegeven. Tevens is
aangegeven dat sprake moet zijn van een vrijstaande woning.
In de begripsbepalingen is aangegeven wat onder een huishouden moet
worden verstaan, waarmee voorkomen wordt dat zich onaanvaardbare
huisvestingsvormen gaan voordoen.
Wat
betreft de aan- en uitbouwen, overkappingen en bijgebouwen
(bijbehorende bouwwerken) worden, binnen de bestemming Wonen, de in de
gemeente gebruikelijke mogelijkheden geboden: maximaal 50 % van het
bouwperceel, voor zover gelegen buiten het bouwvlak tot een maximum van
50 m². Deze zijn toegelaten op ten minste 1,0 m achter de
voorgevellijn van de woning, in het bouwvlak en daarbuiten. In de
begripsbepalingen is verwoord hoe dit moet worden geïnterpreteerd
als een woning met twee gevels aan de openbare ruimte grenst.
Voor
de bestaande garage ligt de bestemming ‘Tuin’. Daar zijn
geen bijgebouwen toegestaan. Er geldt een afstand van 3,0 m tot de
erfgrens voor het hoofdgebouw. De afstand van 3,0 m geldt voor
twee-onder-een-kapwoningen en vrijstaande woningen.
Ten
behoeve van mantelzorg is een regeling (bij recht) opgenomen, deze
regeling is bedoeld voor mantelzorg voor maximaal twee personen. Ten
behoeve van mantelzorg kan ook het bijgebouw gebruikt worden voor de
huisvesting van de zorgverlenende of de zorgbehoevende. Hiertoe is een
uitzondering opgenomen in de gebruiksregels. Bewoning van vrijstaande
bijgebouwen is namelijk niet toegestaan. Bewoning houdt ook in het
gebruik als logeerkamer of slaapkamer.
Beroepsuitoefening
en bedrijf aan huis, voor zover die geen onevenredige belasting voor
het woon- en leefklimaat oplevert, wordt in de regels mogelijk gemaakt.
Hiervoor geldt een maat van 50 m². Voor het bedrijf aan huis is
een specifieke bedrijvenlijst van toepassing. Aangesloten wordt bij de
beleidsregels die voor de toepassing van artikelen 2.1 jo. 2.12 Wabo
zijn vastgesteld. Kelders zijn bij recht mogelijk onder de bebouwing.
Waarde - Archeologie 2
In
het plangebied zijn (delen van) historische nederzettingen aanwezig. De
betrokken gronden zijn op de verbeelding aangegeven en bestemd als
‘Waarde – Archeologie 2’.
Zowel
voor het bouwen als voor werkzaamheden geldt een vergunningplicht
waarbij getoetst wordt of de archeologische waarden niet onevenredig
worden aangetast. Voor vervanging van bestaande bouwwerken is geen
vergunning vereist, mits de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de
bestaande fundering wordt benut.
Voor
(bouw)werkzaamheden die het normale beheer en onderhoud betreffen geldt
geen vergunningplicht evenals voor (bouw)werkzaamheden op gronden
waarvan kan worden aangetoond dat reeds verstoring heeft plaatsgevonden
die dieper reikt dan de te verwachten archeologische vondstlaag.
De
dubbelbestemming Waarde - archeologie - 2 vertegenwoordigt de hoogste
archeologische waarden en hier geldt de relatief grootste bescherming.
Een vergunning is daarbij alleen vereist voor (bouw)werken waarbij
dieper dan 0,5 m. wordt gegraven en waarvan de oppervlakte meer
dan 100 m² omvat. Wordt minder diep dan 0,5 m gegraven dan is
geen archeologietoets nodig ongeacht de oppervlakte van de
graafwerkzaamheden. Bedraagt de oppervlakte van de werkzaamheden minder
dan 100 m² dan is ongeacht de diepte van de werkzaamheden ook geen
toets nodig.
6 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van
artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar
de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij
vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan
vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op
basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de
Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het
bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen
indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van
een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder
c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
- het stellen van
eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel
6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
De gemeente heeft
ten behoeve van het project met de initiatiefnemer een overeenkomst
afgesloten. In deze overeenkomst wordt de betaling van de eventuele
tegemoetkoming in de planschade, die het nieuwe planologisch kader kan
veroorzaken, geregeld.
De overige kosten
worden door middel van leges op de initiatiefnemer verhaald. Het
ruimtelijk plan is hierdoor financieel uitvoerbaar.
7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
7.1 Overleg
In
het kader van het vooroverleg is een vooroverlegreactie ontvangen van
het hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, de Rijksdienst voor het
Cultureel Erfgoed en de provincie Utrecht.
Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
Het
hoogheemraadschap geeft aan dat in de planspecifieke conclusie van
de paragraaf waterhuishouding niet vermeld is dat het plan wordt
aangesloten op het gemengde rioleringsstelsel. Doordat er staat dat het
hemelwater en afvalwater gescheiden werd aangeleverd leek het net of
dat er hier wordt afgekoppeld. Helaas kan dat niet omdat hier nog geen
gescheiden stelsel ligt.
Reactie gemeente
De betreffende passage zal worden aangepast.
De
toename van de verharding blijft onder de 500 m² er is dan
ook geen sprake van een versnelde afvoer en er hoeft niet gecompenseerd
te worden.
Reactie gemeente
De gemeente neemt deze reactie voor kennisgeving aan.
Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
De
Rijksdienst geeft aan dat het plangebied eigenlijk aangewezen had
moeten zijn als archeologisch monument (en ook als zodanig in het
kadaster ingeschreven had moeten zijn), maar dat dit nooit gebeurd is.
Reactie gemeente
De
gemeente heeft in overleg met de Rijksdienst besloten om voor het
plangebied via een andere weg tot een passend beschermingsregime te
komen. Er is daarom een uitgebreide aanvulling opgenomen in de
paragraaf 'Archeologie' in de toelichting.
Provincie Utrecht
Het voorliggende
bestemmingsplan geeft de provincie geen aanleiding
opmerkingen te plaatsen in het kader van het provinciaal belang zoals
dat is opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 -
2028 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013.
Reactie gemeente
De gemeente neemt deze reactie voor kennisgeving aan.
7.2 Inspraak
Van
donderdag 28 januari heeft het ontwerpbestemmingsplan ‘Hoogstraat
28a Wijk bij Duurstede’ 6 weken ter inzage gelegen (t/m 11
maart 2016).
Er
is één zienswijze ontvangen. In de nota zienswijzen is de
zienswijze samengevat en voorzien van een gemeentelijke reactie.
De zienswijze geeft geen aanleiding het bestemmingsplan aan te passen.