Plan: | Wijzigingsplan Davelaar 6 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0351.WZ2011bgbdavelaar6-vg01 |
In aanvulling op hoofdstuk 2 wordt de vestiging van een gemengd agrarisch bedrijf met een intensieve veehouderijtak en de daarmee gepaard gaande uitbreiding en vormverandering van het bouwvlak getoetst aan de volgende aspecten.
Gevolgen voor ecologisch waarden
Flora en faunatoets
De bescherming van planten- en diersoorten is geregeld in de Flora- en faunawet. Deze Flora- en faunawet kent geen afstemmingsbepalingen met de Wet ruimtelijke ordening. Dit neemt niet weg dat er een belangrijke samenhang bestaat tussen ruimtelijke besluiten en de door de Flora- en faunawet beoogde bescherming van soorten.
De beoogde ontwikkeling betreft de bouw van twee schuren, het rooien van enige bomen en het aanbrengen van verharding op gronden die momenteel nog grasland zijn. Tevens wordt een sloot gedempt en een nieuwe gegraven.
Natuurwaarden in het plangebied
Op grond van algemene kennis van het gebied en foto's worden de volgende conclusies gesteld ten aanzien van beschermde natuurwaarden in het plangebied. In de intensief gebruikte graslanden komen geen broedvogels voor of andere beschermde natuurwaarden. Langs de randen en slootkanten kunnen algemene zoogdieren voorkomen, zoals mol en woelmuizen. De sloten bevatten in de zomerperiode veelal geen water en zijn daarom ongeschikt al leefgebied/voortplantingswater voor amfibieën.
De beplanting is geschikt als nestplaats voor struweelbroeders (zoals braamsluiper) en soms ook voor holenbroeders (zoals koolmees). Er zijn geen nesten van broedvogels met een vaste nestplaats. Er is geen steenuil aanwezig op het huidige erf.
Beoordeling effect
De werkzaamheden kunnen leiden tot het verstoren van broedvogels en de aanwezige zoogdieren. Deze zoogdieren staan vermeld op tabel 1 van de Flora- en faunawet, voor deze soorten geldt een vrijstelling.
Broedvogels mogen niet verstoord worden. Dit kan door de werkzaamheden op te starten voor het broedseizoen.
Het toekomstig gebruik van het plangebied zal niet leiden tot verstoring van beschermde natuurwaarden in de omgeving. In de huidige situatie wordt het gebied al intensief gebruikt.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat voor de beoogde ontwikkeling geen ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet vereist is. Hierbij dient wel gewerkt te worden volgens de principes van zorgvuldig handelen en mogen broedvogels niet verstoord worden.
Toets Natuurbeschermingswet
Het perceel Davelaar 6 is in de nabijheid van enkele Natura 2000-gebieden (Groot Zandbrink, Kolland & Overlangbroek en Binnenveld) en beschermde natuurgebieden (De Schoolsteegse bosjes, Meeuwenkampje en Hel/Blauwe Hel) gelegen.
Figuur 3.1. Ligging ten opzichte van Natura -2000
Figuur 3.2. Ligging ten opzichte van beschermde natuurmonumenten
Vooruitlopend op de wijzigingsplanprocedure en aanvraag omgevingsvergunning is er in het kader van de 'Verordening veehouderij, stikstof en Natura 2000' van de provincie Utrecht en in het kader van de 'Beleidsregel veehouderij, stikstof en beschermde natuurmonumenten Provincie Utrecht 2011' een meldingsformulier gestuurd naar het college van Gedeputeerde Staten van Utrecht.
In dit formulier wordt verzocht de ammoniakdepositie van de Stationsweg Oost 199 mee te nemen in de salderingsberekening voor de gewenste situatie aan Davelaar 6.
Met de Aagrostacks berekeningen is aan te tonen (zie bijlage 5) dat er met de nieuwe situatie op Davelaar 6 ten opzichte van de vergunde situatie op de beide locaties (datum 7 december 2004) op het beschermde Natuurmonument De Schoolsteegse bosjes per saldo een afname is in de depositie van ammoniak. Voor de Schoolsteegse bosjes betreft het een afname van 1,16 mol.
Op de Natura 2000-gebieden Kolland & Overlangbroek en Groot Zandbrink en het beschermde Natuurmonument Meeuwenkampje ontstaat per saldo een lichte toename in depositie. Deze toename ontstaat doordat de ammoniakdepositie vanuit de nieuwe situatie aan Davelaar 6 ook toeneemt na aftrek van de gestaakte activiteiten aan de Stationsweg Oost. Op Kolland is de toename 0,37 mol, op Groot Zandbrink 0,05 mol en op Meeuwenkampje 0,86 mol.
Gelet op de afstand tot Davelaar 6 en de overheersende windrichting waarmee rekening mag worden gehouden, is de invloed die de bedrijfsontwikkeling van Davelaar 6 zal hebben op Binnenveld en Blauwe Hel kleiner dan op Kolland & Overlangbroek en het Meeuwenkampje. Naar verwachting is hier geen sprake van een depositieprobleem, een berekening is achterwege gelaten.
De provincie heeft aangegeven dat naar verwachting de depositiebank voldoende gevuld is voor bedrijven welke onder de grens blijven van 1 % van de kritische depositiewaarde. De gewenste situatie aan Davelaar 6 blijft daar ruimschoots onder. Dit is te zien in bijlage 5.
De lichte toename van depositie op Kolland & Overlangbroek, Groot Zandbrink en het Meeuwenkampje kan gesaldeerd worden vanuit de provinciale depositiebank. Bij de provincie Utrecht is op 13 juli 2011 een verzoek voor saldering ingediend voor de beoogde ontwikkeling op Davelaar 6.
Bodemkwaliteit
Op de locatie Davelaar 6 worden stallen gebouwd voor het houden van dieren.
In de gemeentelijke bouwverordening zijn voorschriften opgenomen die moeten voorkomen dat bouwwerken gerealiseerd worden op verontreinigde bodems. Overeenkomstig artikel 8 lid 3 onder a van de Woningwet zijn deze voorschriften uitsluitend van toepassing op bouwwerken waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven. Voor het realiseren van de stallen of andere agrarische bedrijfsgebouwen gelden deze voorschriften niet en is een bodemonderzoek derhalve niet noodzakelijk.
Overige milieuaspecten
Externe veiligheid
In de nabijheid van het perceel Davelaar 6 zijn geen bedrijven, wegen of spoorwegen gelegen die een veiligheidsrisico vormen. Voor een uitgebreide toelichting op het aspect externe veiligheid wordt verwezen naar de toelichting van het bestemmingsplan Buitengebied 2010.
Op het perceel Davelaar 6 worden geen voorzieningen aangelegd (zoals bijvoorbeeld een grote propaanopslag) die een verhoogd veiligheidsrisico voor omwonenden tot gevolg hebben.
Luchtkwaliteit
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij de beoordeling van het wijzigingsplan uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet luchtkwaliteit (Wlk). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk in het bijzonder de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 3.1 weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
Tabel 3.1. Grenswaarden maatgevende stoffen Wlk
stof | toetsing van | grenswaarde | geldig |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg / m³ | 2010 tot en met 2014 |
jaargemiddelde concentratie | 40 µg / m³ | vanaf 2015 | |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg / m³ | vanaf 11 juni 2011 |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | vanaf 11 juni 2011 |
Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een wijzigingsplan voor een intensieve veehouderij) uitoefenen indien:
Het wijzigingsplan voorziet in de uitbreiding van een rundveehouderijtak en de ontwikkeling van een intensieve veehouderijtak op het perceel Davelaar 6. Deze ontwikkelingen hebben gevolgen voor de luchtkwaliteit. Intensieve veehouderijen vormen een bron voor de verspreiding van fijnstof. Voorts zal naar verwachting het aantal verkeersbewegingen toenemen (meer aan- en afvoer van grondstoffen, agrarische producten en dieren).
Op basis van de Grootschalige Concentratie Nederland (achtergrondconcentratie geleverd door het Milieu- en Natuurplanbureau) in combinatie met de afwezigheid van substantiële lokale bronnen (in het buitengebied) kan worden geconcludeerd dat de concentraties stikstofdioxide (tot 25 µg / m³) en fijn stof (tot 28 µg / m³) in het plangebied onder de betreffende grenswaarden liggen. Ook de prognose voor 2015 en 2020 voorspelt geen overschrijding (bron: MNP, 2010).
Berekeningen zijn gezien de beperkte verkeersstroom en het gegeven dat de grootschalige concentraties ver onder de grenswaarden liggen, achterwege gelaten.
Leidingen
Op een afstand van circa 40 meter van het gewijzigde bouwvlak is een gasleiding gelegen. De aanwezigheid van deze leiding heeft geen planologische consequenties.
Uitvoerbaarheid
Het is aannemelijk dat de initiatiefnemers, gelet op de middelen die beschikbaar komen bij sanering van Stationsweg Oost en de huidige omvang van het bedrijf, de kosten van de bedrijfsontwikkeling op de locatie Davelaar 6 kunnen dragen en de economische uitvoerbaarheid gewaarborgd is.
Met de initiatiefnemers zullen afspraken gemaakt worden over de vergoeding van eventuele planschade.