direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Maarsbergseweg 51
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0351.WP2022Mbergsweg51-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Maarsbergseweg 51 in Woudenberg is een elektro- en schildersbedrijf aanwezig. De eigenaar is voornemens een duurzamer bedrijfsgebouw te realiseren. Hiervoor zal een van de bedrijfsgebouwen gesloopt worden. Daarnaast is de wens om een deel van de bedrijfsgebouwen te gaan verhuren aan derden ten behoeve van opslag. Aangezien het gewenste gebruik niet is toegestaan in het geldende bestemmingsplan, is een wijziging nodig. Hiervoor is een principeverzoek ingediend. Het college heeft aangegeven in principe medewerking te verlenen aan het initiatief. Daarom is dit wijzigingsplan opgesteld.

1.2 Ligging en begrenzing

De Maarsbergseweg 51 is gelegen in het buitengebied van Woudenberg, op circa 300 meter ten zuiden van de bebouwde kom. Kadastraal staat het perceel bekend als gemeente Woudenberg, sectie H, nummer 177.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.WP2022Mbergsweg51-vg01_0001.jpg"

Ligging in de omgeving

Het plangebied van dit wijzigingsplan wordt alleen gevormd door het genoemde perceel.

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010', in combinatie met de reparatieherziening 'Buitengebied 2013'. Het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010 is vastgesteld door de gemeenteraad op 23 september 2010. Het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013 (herziening)' is vastgesteld door de gemeenteraad op 27 juni 2013.

Voor het plangebied geldt de bestemming 'Bedrijf', met de nadere aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - elektronisch- en schildersbedrijf'. Hiermee zijn deze gronden in hoofdzaak bestemd voor een elektrotechnisch- en schildersbedrijf. Gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen binnen het bouwvlak gerealiseerd worden. Ter plaatse is echter geen bouwvlak aangegeven. Er geldt een maximale bebouwingsoppervlakte van gebouwen en overkappingen, exclusief de woning, van 1000 m2 bvo. De goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan respectievelijk 6 en 9 meter. De maximale hoogte van bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, bedraagt niet meer dan 6 meter, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen. Buiten het bouwvlak mogen uitsluitend erf- en terreinafscheidingen en bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, worden gebouwd met een maximale hoogte van 2 meter.

Verder is nog de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied opgenomen, waarmee intensieve veehouderijen zijn toegestaan binnen de aangegeven agrarische bouwvlakken.

Het voornemen om het nieuw te bouwen bedrijfsgebouw te gaan verhuren aan derden ten behoeve van opslag is niet mogelijk in het geldende bestemmingsplan. In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming Bedrijf te wijzigen naar een andere vorm van bedrijf. Deze wijzigingsbevoegdheid is toereikend om te voorzien in het voornemen. In hoofdstuk 4 wordt op de bij de wijzigingsbevoegdheid horende voorwaarden ingegaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.WP2022Mbergsweg51-vg01_0002.jpg"

Uitsnede plankaart met het plangebied globaal in rood omkaderd

1.4 Werkwijze en opzet van de toelichting

Deze toelichting vangt in hoofdstuk 2 aan met een beschrijving van het initiatief. In het daarop volgende hoofdstuk wordt stilgestaan bij het relevante beleidskader. In hoofdstuk 4 vindt de toetsing aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid plaats. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 de uitvoerbaarheid aangetoond en wordt ingegaan op enkele, andere planologische aspecten. In hoofdstuk 6 wordt de juridische planopzet toegelicht. Afsluitend zijn de resultaten van inspraak en overleg opgenomen.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het initiatief

2.1 Omgeving

Het plangebied is gelegen in het zuidelijke deel van het buitengebied van Woudenberg. Op circa 300 meter ten noorden is de bebouwde kom van Woudenberg gelegen. Circa 2 kilometer ten noordwesten is het Henschotermeer gelegen. De functies in de directe omgeving van het plangebied zijn voornamelijk agrarische bedrijvigheid en wonen.

Op de bebouwde kom van Woudenberg na is het landschap te typeren als een slagenlandschap. Dit is een vrij grootschalig landschap met een regelmatige rechthoekige verkaveling en rechte wegen. Het landschap ten zuidwesten van het plangebied is te typeren als een ontginningslandschap. Dit is een open landschap met een rechthoekige verkaveling. Beplanting is voornamelijk aanwezig langs de wegen en op de erven. De agrarische erven staan langs de wegen en verspreid in het landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.WP2022Mbergsweg51-vg01_0003.jpg"

Luchtfoto omgeving met het plangebied globaal in rood omkaderd

2.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Maarsbergseweg. Dit is een lokale weg die vanaf het centrum van Woudenberg, door het buitengebied richting Maarsbergen loopt. Langs de Maarsbergseweg zijn met name bedrijfs- en woonpercelen aanwezig.

In het plangebied is circa 861 m2 aan gebouwen en overkappingen aanwezig, exclusief de woning. De woning heeft een oppervlakte van circa 87 m2 en is gesitueerd in de noordwestelijke hoek van het plangebied. Alle overige bebouwing is ten westen van de woning gesitueerd. Het gaat om twee grote, rechthoekige bedrijfsgebouwen van elk 343 m2 en drie overige gebouwen van circa 60, 61 en 54 m2.

Rond de bebouwing is een verhard erf aanwezig, met name in de noordwestelijke hoek. De overige gronden in het plangebied bestaan voornamelijk uit grasland. De perceelsrandbeplantingen bestaat uit een rij bomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.WP2022Mbergsweg51-vg01_0004.jpg"

Luchtfoto van het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.WP2022Mbergsweg51-vg01_0005.jpg"

Bestaande situatie

2.3 Voornemen

Initiatiefnemer is voornemens zijn perceel voor een deel te gaan gebruiken als verhuur voor derden ten behoeve van opslag. Het gaat hier om statische opslag, en dus geen opslagloods waar men hun dagelijkse voorraad komt halen. De bestaande, gedateerde bedrijfsgebouwen zijn hiervoor niet geschikt. De wens is daarom om het westelijke bedrijfsgebouw te slopen en een nieuw bedrijfsgebouw te realiseren. Het andere bedrijfsgebouw blijft behouden voor het bestaande bedrijf.

Het nieuwe bedrijfsgebouw wordt in de zuidoostelijke hoek van het plangebied gesitueerd, en krijgt een oppervlakte van 495 m2. Het gebouw wordt verdeeld in 5 units van elk 99 m2. Het gebouw krijgt een verdieping, dat zal dienen als extra opslagruimte.

Het plangebied wordt als het ware verdeeld in twee delen, waarbij het westelijke deel zal dienen als woonerf/tuin en het oostelijk deel voor de bedrijfsvoering. Aan de oostelijke zijde wordt een nieuwe inrit toegevoegd. Ook komen hier in totaal 14 parkeerplaatsen. De ontsluiting vindt plaats via de bestaande erftoegangsweg de langs de noordkant van de locatie loopt. Het totale verhardingsoppervlak zal maximaal 1000 m2 bedragen.

Het westelijke en oostelijke deel worden van elkaar gescheiden middels een haag. Ook wordt er een haag aangelegd ten oosten van de bedrijfsgebouwen. In de achtertuin bij de woning worden een boomgaard en een drietal bomen toegevoegd. Tot slot komen er nog twee nieuwe bomen ten oosten van het nieuwe gebouw. Dit alles zorgt ervoor dat de nieuwe situatie landschappelijk ingepast wordt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.WP2022Mbergsweg51-vg01_0006.jpg"

Inrichtingsplan nieuwe situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.WP2022Mbergsweg51-vg01_0007.jpg"

Principedoorsnede nieuwe situatie

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is vastgesteld op 11 september 2020. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken; te kiezen voor slimme combinaties van functies; uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. In totaal zijn er 21 nationale belangen gevormd:

  • 1. Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
  • 2. Realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit.
  • 3. Waarborgen en versterken van grensoverschrijdende en internationale relaties.
  • 4. Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
  • 5. Zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften.
  • 6. Waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem.
  • 7. In stand houden en ontwikkelen van de hoofdinfrastructuur voor mobiliteit.
  • 8. Waarborgen van een goede toegankelijkheid van de leefomgeving.
  • 9. Zorg dragen voor nationale veiligheid en ruimte bieden voor militaire activiteiten.
  • 10. Beperken van klimaatverandering.
  • 11. Realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening, die in 2050 CO2-arm is, en de daarbij benodigde hoofdinfrastructuur.
  • 12. Waarborgen van de hoofdinfrastructuur voor transport van stoffen via (buis)leidingen.
  • 13. Realiseren van een toekomstbestendige, circulaire economie.
  • 14. Waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid (inclusief vitale infrastructuur voor water en mobiliteit).
  • 15. Waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid van zoetwater.
  • 16. Waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat.
  • 17. Realiseren en behouden van een kwalitatief hoogwaardige digitale connectiviteit.
  • 18. Ontwikkelen van een duurzame voedsel- en agroproductie.
  • 19. Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang.
  • 20. Verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit.
  • 21. Ontwikkelen van een duurzame visserij.

Om ook daadwerkelijk uitvoering te geven aan de NOVI, is de Uitvoeringsagenda 2021-2024 opgesteld. Hierin zijn vier prioriteiten benoemd:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie.
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel.
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's.
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De NOVI is een permanent en aanpasbaar proces. Er wordt uitgegaan van een terugkerende cyclus van vier jaar. Jaarlijks, in het voorjaar, is er een nationale NOVI-conferentie over de voortgang van de uitvoering, nieuwe ontwikkelingen en inzichten. Ook wordt een tweejaarlijkse monitor uitgevoerd door het Planbureau voor de Leefomgeving. Elke vier jaar vindt een uitgebreide beleidsevaluatie plaats, evenals een onderzoek naar de mening van burgers en wordt de NOVI zo nodig aangepast.

Toetsing

Uit de NOVI volgen geen uitgangspunten en/of randvoorwaarden voor de herontwikkeling van het plangebied. Met onderhavige ontwikkeling zijn geen nationale belangen in het geding.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Met het vastgestelde Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (30 december 2011), ook wel Barro genoemd, geeft het Rijk algemene regels voor bestemmingsplannen en wordt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen uit de voormalige Nota Ruimte gewaarborgd. Doel van dit besluit is bepaalde onderwerpen uit de SVIR te verwezenlijken, dan wel te beschermen. Het gaat hierbij om de volgende onderwerpen:

  • rijksvaarwegen;
  • hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
  • elektriciteitsvoorzieningen;
  • buisleidingen van nationaal belang van gevaarlijke stoffen;
  • ecologische hoofdstructuur;
  • primaire waterkeringen buiten het kustfundament, en
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte)

Toetsing

Gelet op de ligging van het plangebied, alsmede de aard en omvang van de beoogde planontwikkeling dat in het voorliggende bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, wordt geconcludeerd dat er geen strijdigheid is met het nationaal ruimtelijk belang, zoals neergelegd in het Barro. Voornoemde onderwerpen hebben geen betrekking op het plangebied.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Provincie Utrecht

De Omgevingsvisie van de provincie Utrecht is vastgesteld door de Provinciale Staten op 10 maart 2021. De Omgevingsvisie is opgesteld om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie. Via haar ruimtelijk beleid draagt de provincie bij aan een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is. De Omgevingsvisie is uitgewerkt aan de hand van 7 thema's en 3 regio's. De thema's zijn als volgt:

  • 1. Stad en land gezond.
  • 2. Klimaatbestendig en waterrobuust.
  • 3. Duurzame energie.
  • 4. Vitale steden en dorpen.
  • 5. Duurzaam, gezond en veilig bereikbaar.
  • 6. Levend landschap, erfgoed en cultuur.
  • 7. Toekomstbestendige natuur en landbouw.

De drie regio's zijn U16, Amersfoort en Foodvalley.

De Omgevingsvisie geeft de ruimtelijke ambities weer van de provincie Utrecht. Hierin staat welke doelstellingen de provincie van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe dit beleid uitgevoerd wordt. Deels loopt deze uitvoering via de Interim Omgevingsverordening, die tegelijk met de Omgevingsvisie is vastgesteld. Op grond van de Wro heeft de Omgevingsvisie alleen een zelfbindende werking. Het is bindend voor de provincie, niet voor andere partijen. De Interim Omgevingsverordening zorgt voor doorwerking van het beleid en is bindend voor de gemeenten.

3.2.2 Interim Omgevingsverordening

De Interim Omgevingsverordening van de provincie Utrecht is vastgesteld door de Provinciale Staten op 10 maart 2021. De omgevingsverordening bevat algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. In de omgevingsverordening staan geen regels die direct doorwerken naar de burgers. In de omgevingsverordening zijn alleen de algemene regels opgenomen, die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de provinciale belangen.

De omgevingsverordening geeft soms harde ruimtelijke grenzen aan. Soms wordt volstaan met de verplichting om een ruimtelijke keuze voor een bepaald beleidsaspect goed te onderbouwen. Daarnaast bevat de omgevingsverordening ook regels die voortvloeien uit het Barro. Bij de verordening zijn verschillende kaarten opgenomen. Navolgend worden de voor het plangebied relevante bepalingen besproken.

Watersysteem

Op de kaart 'watersysteem' is het plangebied deels gelegen binnen een overstroombaar gebied. Artikel 2.10 bepaalt hierover het volgende:

  • 1. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Overstroombaar gebied bevat bestemmingen en regels die rekening houden met overstromingsrisico’s. Binnendijks is dit van toepassing op kwetsbare en vitale objecten en woonwijken en bedrijventerreinen. Buitendijks is dit ook van toepassing op individuele woningen en bedrijven.
  • 2. De motivering op een bestemmingsplan bevat een beschrijving van het door de gemeente te voeren beleid ter zake en de wijze waarop met het overstromingsrisico is omgegaan.

Toetsing

Het plangebied is binnendijks gelegen en met onderhavig plan wordt niet voorzien in woonwijken en bedrijventerreinen. Derhalve hoeft geen rekening gehouden te worden met overstromingsrisico's.

Cultuurhistorie en landschap

Op de kaart 'cultuurhistorie en landschap' is het plangebied gelegen binnen het landschap Gelderse Vallei. Artikel 7.9 bepaalt hierover het volgende:

  • 1. Landschap bestaat uit Landschap Eemland, Landschap Gelderse Vallei, Landschap Groene Hart, Landschap Rivierengebied en Landschap Utrechtse Heuvelrug.
  • 2. De kernkwaliteiten zijn per gebied vastgelegd in de Bijlage 15 Kernkwaliteiten Landschap bij deze verordening.
  • 3. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een gebied gelegen in Landschap bevat:
    • a. bestemmingen en regels ter bescherming van de voorkomende kernkwaliteiten; en
    • b. geen bestemmingen of regels die nieuwe activiteiten toestaan die de kernkwaliteiten onevenredig aantasten.
  • 4. De motivering van een bestemmingsplan bevat een beschrijving van de voorkomende kernkwaliteiten en de wijze waarop met de bescherming van de kernkwaliteiten is omgegaan.

De kernkwaliteiten voor het landschap Gelderse Vallei zijn als volgt:

  • 1. rijk gevarieerde kleinschaligheid;
  • 2. Stelsel van beken, griften en kanalen;
  • 3. Grebbelinie;
  • 4. overgang van Vallei naar stuwwal (luwe Flank).

Toetsing

De kleinschaligheid van het landschap is in het plangebied en de omgeving niet aanwezig. De omgeving wordt juist gekenmerkt door een vrij grootschalige, landschappelijke openheid. Onderhavig plan verandert niets aan het stelsel van beken, griften en kanalen. Dit plan doet geen afbreuk aan de landschappelijke kwaliteiten die samenhangen met de Grebbelinie. De genoemde kernkwaliteiten van de Gelderse Vallei worden in dit bestemmingsplan afdoende beschermd.

Wonen, werken en recreëren

Op de kaart Wonen, werken en recreëren is het plangebied gelegen in het landelijk gebied. Artikel 9.7 bepaalt de volgende uitzondering op het in artikel 9.2 gestelde verstedelijkingsverbod in het landelijk gebied:

  • 1. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Landelijk gebied kan bestemmingen en regels bevatten die toestaan dat:
    • a. percelen voor specifieke stedelijke functies bestemmingen een andere stedelijke functie krijgen, niet zijnde permanente bewoning van een recreatiewoning, kantoor of detailhandel, onder de voorwaarde dat de functiewijziging naar aard en omvang, op basis van een integrale afweging, niet leidt tot vergroting van de locatie en tot een toename van de invloed op de omgeving, dat bestaande cultuurhistorische en landschappelijke waarden worden behouden en dat omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd;
    • b. stedelijke functies worden uitgebreid met maximaal 20% van de bebouwingsmogelijkheden onder het vigerende planologisch regime. Van deze maximale uitbreiding kan afgeweken worden mits er sprake is van een economische noodzaak. Ook het bestemmingsvlak kan worden uitgebreid indien er sprake is van een economische noodzaak.
  • 2. De motivering van een bestemmingsplan bevat een onderbouwing, waaruit blijkt dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan.

Toetsing

Dit plan voorziet in een functiewijziging, waarbij een bestaande stedelijke functie een extra functie krijgt. Naast een elektronisch- en schildersbedrijf, maakt dit wijzigingsplan ook opslag mogelijk. De bebouwingsmogelijkheden uit het bestaande bestemmingsplan bieden voldoende ruimte. Een uitbreiding is dus niet nodig. In paragraaf 5.1.3 wordt ingegaan op de invloed op de omgeving. Dit plan zal geen afbreuk doen aan de bestaande cultuurhistorische en landschappelijke waarden, zoals reeds toegelicht in deze paragraaf.

Conclusie

Onderhavige ontwikkeling is in overeenstemming met de Interim Omgevingsverordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Woudenberg 2030

De structuurvisie Woudenberg 2030 is vastgesteld door de gemeenteraad op 24 januari 2019. In de structuurvisie geeft het gemeentebestuur zijn visie over de ruimtelijke invulling voor het wonen, werken en recreëren in Woudenberg voor de komende jaren tot 2030.

Richting 2030 zet Woudenberg in op het verbinden, combineren en vernieuwen van haar kwaliteiten. Een groot deel van deze kwaliteiten is opgehangen aan de landschappelijke en ruimtelijke (verkeers)structuur van Woudenberg, maar versterken elkaar op dit moment onvoldoende. Ze bestaan als het ware naast elkaar. Van west naar oost: recreatie rondom het Henschotermeer en de Pyramide van Austerlitz --> wonen en centrumvoorzieningen in de kern --> werken en horeca op bedrijventerrein Parallelweg en bij hotel Schimmel --> cultuurhistorie bij het Valleikanaal en de Grebbelinie en ten noorden en zuiden daarvan landbouw, natuur en landgoederen. Door het ruimtelijk verbinden en combineren van deze sectoren ontstaat een sterk raamwerk: het ruimtelijk economisch structuurbeeld voor 2030. Hierin benut Woudenberg (de mogelijkheden van) haar kwaliteiten ten volle. Niet alleen door deze te verbinden en te combineren, maar ook door deze:

  • Te vernieuwen: Centrum van Woudenberg tot aantrekkelijk boodschappen-, winkel- en verblijfsgebied voor bewoners en recreanten;
  • Te transformeren te herstructureren en te herontwikkelen: verschillende bedrijventerreinen waarvan bedrijventerrein Parallelweg en de spoorzone de grootste zijn;
  • Te versterken: woningbouw in Woudenberg Oost en op verschillende inbreidingslocaties;
  • Te verbreden: landbouw met verschillende agrarische nevenfuncties;
  • Te beschermen: de intrinsieke waarde van de natuur, landschap en cultuurhistorie. Indien mogelijk dan kunnen deze ook beter benutbaar en beleefbaar worden gemaakt.

Woudenberg wil voldoende uitbreidingsmogelijkheden blijven bieden voor bestaande bedrijven en vestigingsmogelijkheden voor nieuwe bedrijven. De ruimte die hierin moet voorzien ligt in Woudenberg en in Woudenberg Oost. Het accent ligt daarbij op beheer, revitalisering, intensivering en/of herstructurering van bestaande terreinen. Dit krijgt concreet vorm met de herstructurering van bedrijventerrein Parallelweg, Nijverheidsweg, Laan van Lichtenberg en Griftdijk en de transformatie en herontwikkeling van de spoorzone (bedrijven langs de spoordijk). Hiermee wordt doorstroming en (her)ontwikkeling van bedrijven (uit de bebouwde kom) mogelijk gemaakt.

Toetsing

Ondanks dat het plangebied niet op een bedrijventerrein gelegen is, blijkt uit de structuurvisie wel dat de gemeente voldoende mogelijkheden wil bieden aan bestaande bedrijven. Dit plan voorziet daarin, door een nieuwe functie toe te voegen. Hiervoor zijn geen extra bebouwingsmogelijkheden nodig. Verder past de kwaliteitsverbetering die gepaard gaat met deze herontwikkeling ook binnen de structuurvisie.

Conclusie

Onderhavig plan is in overeenstemming met de structuurvisie.

Hoofdstuk 4 Toetsing aan de wijzigingsregels

4.1 Algemeen

Voor het gebruiken van het nieuw te bouwen bedrijfsgebouw als opslag is een functiewijziging nodig. De gronden in het plangebied zijn momenteel alleen bestemd voor een elektronisch- en schildersbedrijf.

Voor de beoogde veranderingen bevat het geldende bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid. In het bestemmingsplan is binnen de bestemming 'Bedrijf' een wijzigingsbevoegdheid, artikel 7, lid 6, sublid 2, opgenomen voor het wijzigen van de bestemming 'Bedrijf' naar een andere vorm van bedrijf. Deze wijzigingsbevoegdheid wordt hierna aangehaald en getoetst.

4.2 Wijziging

7.6.2 Wijzigen bestemming Bedrijf naar andere vorm van bedrijf

Burgemeester en wethouders kunnen de functieaanduiding behorende bij de bestemming Bedrijf wijzigen ten behoeve van een ander type bedrijf, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. door de wijziging ontstaan in ruimtelijk en milieuhygiënisch opzicht geen blijvend minder gunstige gevolgen voor de omgeving van het betreffende bedrijf in vergelijking tot de gevolgen van het bedrijf waarvan de functieaanduiding wordt gewijzigd;
  • b. de wijziging omvat het gehele bestemmingsvlak, waarbij het bouwvlak niet wordt vergroot;
  • c. de oppervlakte, goothoogte en maximale hoogte van gebouwen zoals aangegeven met een maatvoeringsaanduiding mogen niet worden vergroot;
  • d. wijziging leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen.

Toetsing

  • a. De functie opslag wordt toegevoegd aan het perceel, naast een elektronisch- en schildersbedrijf. Een opslagfunctie is niet milieubelastender dan wat reeds is toegestaan. De milieu-invloed zal per saldo afnemen. Het zal gaan op opslag van goederen die niet regelmatige verplaatst worden en ook niet ter plekke bewerkt of verhandeld worden. De gebruiksintensiteit neemt daarmee af ten opzichte van de nu toegestane bedrijfsfuncties. In paragraaf 5.1.3 wordt verder ingegaan op milieuzoneringen. Dit plan zal in ruimtelijk en milieuhygiënisch opzicht geen blijvend minder gunstige gevolgen voor de omgeving veroorzaken.
  • b. Dit plan wijzigt het hele bestemmingsvlak. In het geldende bestemmingsplan is, door een fout, geen bouwvlak opgenomen in het plangebied. Dit plan zal voorzien in een bouwvlak voor het bedrijf.
  • c. De geldende, maximale goot- en bouwhoogtes en oppervlaktes blijven gehandhaafd.
  • d. Dit plan zal niet zorgen voor een onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen. Er wordt enkel een opslagfunctie toegevoegd, binnen de bestaande contouren en bebouwingsmogelijkheden van het bedrijf.

4.3 Conclusie

De beoogde functiewijziging voldoet aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid. Het door een fout ontbreken van een bouwvlak wordt binnen dit plan hersteld.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid en overige aspecten

5.1 Milieuaspecten

5.1.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In deze paragraaf worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

5.1.2 Bodem

Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.

Onderhavige ontwikkeling voorziet in een functiewijziging waarbij opslag wordt toegevoegd aan de gebruiksmogelijkheden van het plangebied. Het betreft geen functie waarbij mensen meer dan twee uur per dag structureel aanwezig zijn. Derhalve is een bodemonderzoek niet noodzakelijk.

5.1.3 Milieuzoneringen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gebruikt. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar.

Onderhavige ontwikkeling voorziet alleen in de vestiging van een nieuwe milieubelastende functie, namelijk de opslaghal. Daarom is alleen sprake van uitwaartse zonering.

Voor opslaggebouwen (verhuur opslagruimte) geldt milieucategorie 2, met een richtafstand van 30 meter. De dichtstbijzijnde milieugevoelige functies zijn de woningen aan de Maarsbergseweg 47 en 53. De bestemmingsvlakken van deze woningen grenzen direct aan het plangebied. Het nieuwe bedrijfsgebouw is echter op respectievelijk 49 en 55 meter van deze woningen geprojecteerd. De nieuwe landschappelijke inpassing, waarbij het oostelijke deel wordt ingericht voor de bedrijfsvoering, zorgt er tevens voor dat meer ruimte ontstaat tussen de milieugevoelige functies van derden en de bedrijfsgebouwen ten opzichte van de bestaande situatie. Bovendien gaat het om een bestaande functie. De bedrijfsbestemming grenst nu al aan de percelen van de beide woningen. Omdat de gebruiksintensiteit in de nieuwe situatie afneemt, ontstaat een betere situatie voor beide woningen.

Milieuzoneringen staan de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan dan ook niet in de weg.

5.1.4 Geluid

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de planologische medewerking aan nieuwe ontwikkelingen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is alleen gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen.

Dit plan voorziet niet in de realisatie van nieuwe geluidgevoelige functies. Akoestisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.

5.1.5 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.

Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of
  • de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of
  • het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of
  • de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren.

Onderhavig bestemmingsplan voorziet in een functiewijziging en een nieuwe opslagruimte. De verkeersaantrekkende werking hiervan is dusdanig beperkt dat bij voorbaat worden aangenomen dat de effecten op de luchtkwaliteit daarvan lager zijn dan de projecten die per definitie niet in betekende mate bijdragen aan het verslechteren van de lucht kwaliteit, zoals een woningbouwlocatie met 1500 woningen en één ontsluitingsweg. Daarom kan redelijkerwijs worden geconcludeerd dat dit plan niet in betekende mate bijdraagt aan het verslechteren van de luchtkwaliteit en dat luchtkwaliteitsonderzoek daarom niet nodig is.

Luchtkwaliteit staat de uitvoerbaarheid van dit plan dan ook niet in de weg.

5.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer, de Wet ruimtelijke ordening en de Wabo de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

  • Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).
  • Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.WP2022Mbergsweg51-vg01_0008.jpg"

Uitsnede risicokaart

Uit bovenstaande uitsnede van de risicokaart blijkt dat het plangebied niet gelegen is binnen de invloedsfeer van Bevi-bedrijven of transportassen voor gevaarlijke stoffen. Ten noordoosten van het plangebied, op circa 250 meter, is wel een tankstation aanwezig. Het plangebied ligt ruim buiten de PR-contouren van dit tankstation. Daarnaast voorziet dit plan niet in een relevante toename van de personendichtheid in het plangebied. Een opslagruimte dient namelijk alleen voor opslag, en niet voor langdurig verblijf. Het nieuwe bedrijfsgebouw is daarmee ook geen kwetsbaar object in het kader van externe veiligheid. Externe veiligheidsrisico's staan de uitvoerbaarheid van dit plan niet in de weg.

5.1.7 Milieueffectrapportage

In de bijlage van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het de ruimtelijke onderbouwing plan-m.e.r.-plichtig (onderdelen C en D), project-m.e.r.-plichtig (onderdeel C) of m.e.r.-beoordelingsplichtig (onderdeel D) zijn.

Dit plan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De milieueffecten zijn onderzocht in deze paragraaf. Daaruit volgt geen aanleiding om tot een vormvrije m.e.r.--beoordeling over te gaan.

5.2 Archeologie, cultuurhistorie en monumenten

Op de gemeentelijke archeologische waarden- en verwachtingskaart ligt het plangebied in een zone met een lage archeologische verwachtingswaarde. Hier geldt als ondergrens voor archeologisch onderzoek een oppervlakte van 10.000 m2 én een diepte van 0,3 m -mv. Het nieuwe bedrijfsgebouw krijgt een oppervlakte van circa 495 m2. Daarmee wordt de ondergrens van 10.000 m2 niet overschreden. Een archeologisch onderzoek is niet nodig.

In het plangebied zelf zijn geen bijzondere cultuurhistorische waarden en monumenten aanwezig.

5.3 Ecologie

Per 1 januari 2017 zijn de Flora- en faunawet, de Boswet en de Natuurbeschermingswet 1998 vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Bevoegdheden zijn met het ingaan van deze wet overgedragen van het rijk naar de provincie. In de Algemene zorgplicht (art. 1.11) wordt voorgeschreven dat nadelige gevolgen voor flora en fauna voorkomen moet worden. Het uitgangspunt van de Algemene zorgplicht is dat het doden, verwonden, verontrusten of beschadigen van flora en fauna wordt vermeden. Bij negatieve effecten op soorten in de specifieke soortenbescherming geldt een afwijkingsplicht. Naast de specifieke soortenbescherming kent Nederland ook gebiedsbescherming, waarbij bepaalde gebieden extra bescherming genieten. Het gaat hier hoofdzakelijk om Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland en de Groene contour. In deze gebieden mogen in principe geen werkzaamheden binnen de grenzen uitgevoerd worden.

Voor dit plan is door adviesbureau Cozijnsen een quickscan in het kader van de Wet natuurbescherming uitgevoerd. Deze quickscan is opgenomen als Bijlage 1 bij deze toelichting. Hierna worden de uitkomsten kort besproken.

Soortenbescherming

Er zijn geen nadelige gevolgen voor wat betreft streng en strikt beschermde soorten of hun beschermde verblijfplaats (Wnb-soorten), mits er buiten het broedseizoen gewerkt wordt.

Gebiedsbescherming

Er zijn geen gevolgen aangaande het onderdeel Wnb-houtopstanden (er wordt niet gekapt). Het plangebied ligt niet in een Natura 2000-gebied. Ten aanzien van stikstof adviseert Cozijnsen een Aerius-berekening te laten opstellen voor de aanlegfase. Hiermee wordt juridische zekerheid verkregen over het wel of niet kunnen uitvoeren van de plannen. Een berekening voor de gebruiksfase acht Cozijnsen niet nodig, omdat het nieuwe bedrijfsgebouw minder of niets uitstoot ten opzichte van het bestaande gebouw. De stikstofuitstoot zal daarom dalen.

Op advies van Cozijnsen is door adviesbureau Teus' Advies een Aerius-berekening naar de aanlegfase uitgevoerd. Het resultaat van deze berekening is opgenomen als Bijlage 2. De uitgangspunten, aan de hand waarvan de invoergegevens voor de berekening zijn bepaald, zijn ook daarin opgenomen. Deze uitgangspunten zijn gebaseerd op ervaringscijfers, de kengetallen die binnen het rekenmodel worden gehanteerd en de inschattingen van de opdrachtgever. Uit de berekening blijkt dat de aanlegfase niet leidt tot een toename van stikstofdepositie. Uit de berekening volgen geen toenames die hoger zijn dan 0,00 mol/ha/jaar.

5.4 Waterparagraaf

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten.

Met dit plan wordt extra bebouwing opgericht in een agrarisch gebied waar relatief weinig bebouwing aanwezig is. Hemelwater kan en zal blijven infiltreren in de bodem. Waar dat niet mogelijk is zal het hemelwater, zoveel mogelijk oppervlakkig, worden afgevoerd richting de omliggende weilanden en sloten.

Negatieve effecten op de waterhuishouding zijn niet aan de orde.

5.5 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Onderhavig wijzigingsplan voorziet niet een bouwplan in de zin van de Bro. Derhalve is het vaststellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk.

Met de initiatiefnemer is een overeenkomst gesloten. Hierin is geregeld dat alle kosten die samenhangen met de onderhavige wijziging van het bestemmingsplan voor rekening komen van initiatiefnemer. Deze wijziging heeft derhalve voor de gemeente geen financiële gevolgen.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

De wijzigingsbevoegdheid voor de functiewijziging voorziet alleen in het wijzigen van de regels. Met dit plan wordt dan ook alleen de plankaart van het bestemmingsplan Buitengebied 2013 (herziening) gewijzigd. Tevens worden de geldende gebiedsaanduidingen op de plankaart overgenomen. Met dit wijzigingsplan wordt dan ook niet in nieuwe bestemmingsregels voorzien. De geldende regels blijven onverkort gelden. Voor de geldende regels van de verschillende bestemmingen en aanduidingen wordt verwezen naar de regels van bestemmingsplan Buitengebied 2013 (herziening).

Toch bevat dit plan ook eigen regels. Om te voldoen aan wettelijke eisen en om te zorgen voor een goed raadpleegbaar plan wordt in de aanhef van de regels de beoogde wijziging doorgevoerd en wordt bepaald waar het plan overgaat: het wijzigen van de plankaart. Daarnaast gaat het over de administratieve bepalingen die een wijzigingsplan met zich meebrengt. In artikel 1 zijn drie definities opgenomen (plan, wijzigingsplan, bestemmingsplan), om dit wijzigingsplan goed te definiëren en om daarbij de juridische binding met bestemmingsplan Buitengebied 2013 (herziening) aan te geven. Uit de definitie voor wijzigingsplan volgt dat de plankaart van toepassing is. Wettelijk zijn voor wijzigingsplannen overgangsregels en een anti-dubbeltelbepaling voorgeschreven.

Deze zijn opgenomen in de artikelen 5 en 6. Verder heeft dit plan een eigen slotregel: artikel 7.

Hoofdstuk 7 Inspraak en overleg

7.1 Vooroverleg

Het concept van dit wijzigingsplan is toegezonden aan de provincie Utrecht in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Daarnaast is dit concept toegezonden aan de Veiligheidsregio Utrecht en het waterschap Vallei en Veluwe. Dit concept is niet toegezonden aan de Rijksoverheid, aangezien er geen nationale belangen in het geding zijn.

7.2 Voorontwerp

De ontwikkeling die dit plan mogelijk maakt, heeft een beperkte invloed op zijn omgeving. Andere, bebouwde percelen zijn op ruime afstand gelegen. Daarom heeft geen voorontwerp van dit plan voor inspraak ter inzage gelegen.

De initiatiefnemer heeft de bewoners van de Maarsbergseweg 47, 49 en 53 geïnformeerd over het planvoornemen. De bewoners hebben aangegeven het een mooi plan te vinden. Er zijn geen bezwaren naar voren gekomen.

7.3 Ontwerp

Het ontwerp van dit wijzigingsplan heeft van 30 augustus 2023 tot en met 10 oktober 2023 ter inzage gelegen. Toen zijn geen zienswijzen ingediend.