Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan Voorstraat
33-37 met identificatienummer NL.IMRO.0351.Voorstraat3337-ow01
van de gemeente Woudenberg;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde
planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende
bijlagen;
1.3 aan- en uitbouw:
een bijbehorend bouwwerk in de vorm
van een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in directe
verbinding staat met het hoofdgebouw en in bouwkundig opzicht te
onderscheiden is en ondergeschikt is aan het
hoofdgebouw;
1.4 aan-huis-gebonden beroep:
een dienstverlenend beroep, dat in
een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning
in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een
ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in
overeenstemming is;
1.5 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of
figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels
regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het
bebouwen van deze gronden;
1.6 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien
het een vlak betreft;
1.7 aangebouwd bijgebouw:
een aangebouwd gebouw dat niet in
directe verbinding staat met het hoofdgebouw en dat door de vorm
onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in
architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het
hoofdgebouw;
1.8 achtererf:
de gronden die behoren bij het
hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevellijn van de
woning of achter de denkbeeldige lijn van het verlengde
daarvan;
1.9 afhankelijke woonruimte:
een bijgebouw dat qua ligging een
ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte
van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest
is;
1.10 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of
bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.11 bebouwingspercentage:
de oppervlakte van gebouwen binnen
het bouwvlak of, bij afwezigheid daarvan, het bestemmingsvlak,
uitgedrukt in een percentage van de oppervlakte van dat
vlak;
1.12 bedrijf:
een
onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen,
bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen,
waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als
ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop
c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde
goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met
de uitgeoefende handelingen;
1.13 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen:
afstands-,
hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van
inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand
zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens
de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.14 bestemmingsgrens:
de grens
van een bestemmingsvlak;
1.15 bestemmingsvlak:
een
geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.16 bevoegd gezag:
bevoegd
gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht;
1.17 Bijgebouw:
een
bijbehorend bouwwerk in de vorm van een vrijstaand gebouw dat
niet in directe verbinding staat met het hoofdgebouw en dat door
de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in
architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het
hoofdgebouw;
1.18 bouwen:
het
plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of
veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.19 bouwgrens:
de grens
van een bouwvlak;
1.20 bouwlaag:
een
doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of
nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is
begrensd, met uitzondering van kelder- en
kapverdiepingen;
1.21 bouwperceel:
een
aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een
zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is
toegelaten;
1.22 bouwperceelgrens:
een grens
van een bouwperceel;
1.23 bouwvlak:
een
geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar
ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.24 bouwwerk:
een
bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam
met de aarde is verbonden;
1.25 dak
iedere
bovenbeëindiging van een gebouw;
1.26 Dakkapel:
een
constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de
dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze
constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de
constructie in het dakvlak is geplaatst;
1.27 detailhandel:
het
bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten
verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen, met
uitzondering van motorbrandstoffen, aan personen die die goederen
kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in
de uitoefening van een beroep of bedrijf;
1.28 Dienstverlening
het
verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden,
evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een
seksinrichting;
1.29 gebouw:
elk
bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of
gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.30 hoofdgebouw:
een
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de
verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een
perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn,
gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.31 huishouden:
een samenwoning van een groep
mensen in gezinsverband of daarmee vergelijkbare samenstelling,
waarbij geen sprake is van een van tevoren vaststaande
tijdelijkheid van de samenwoning;
1.32 kantoor:
voorzieningen gericht op het
verlenen van diensten, al dan niet met ondergeschikte
baliefunctie, op administratief, architectonisch, kunstzinnig,
juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen
gebied;
1.33 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:
het in een woning door de bewoner
op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, voor zover
sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Besluit
algemene regels voor inrichtingen milieubeheer
(Activiteitenbesluit), waarbij het vloeroppervlak voor
kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten maximaal 50 m² mag
bedragen; tot kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten wordt
tevens het bieden van bed & breakfast gerekend tot een
maximum van 3 kamers;
1.34 Mantelzorg:
intensieve zorg of ondersteuning,
die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden
aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of
participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen
bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van
huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met
een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere
door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden
aangetoond;
1.35 mantelzorgwoning
een tijdelijke extra woonruimte in
(een aan- of uitbouw van) een woning of bijgebouw, die qua
ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning, bestemd voor
bewoning door een mantelzorgvrager of een mantelzorgverlener en
waarin zich zelfstandige voorzieningen bevinden.
1.36 mantelzorgwoning, tijdelijke unit:
een tijdelijke mantelzorgwoning is
een mantelzorgwoning in de vorm van een tijdelijk op een perceel
aanwezige unit die hetzij geheel hetzij in delen over de weg
verplaatsbaar is;
1.37 Nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het
openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations,
schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes,
telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse)
afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie;
1.38 Ondergeschikte functie
functie waarvoor maximaal 30% van
de vloeroppervlakte als zodanig mag worden gebruikt, met een
maximum van 50 m2;
1.39 onderkomen:
een voor verblijf geschikt, al dan
niet aan zijn bestemming onttrokken vaar- of voertuig, ark of
caravan, voor zover dat/die niet als een bouwwerk is aan te
merken, alsook een tent;
1.40 opslag:
opslag van goederen die naar hun
aard geen regelmatige verplaatsing behoeven, zonder dat deze een
bewerking ondergaan en/of zonder dat deze verhandeld
worden;
1.41 overig bouwwerk:
een bouwkundige constructie van
enige omvang, geen gebouw zijnde, die direct en duurzaam met de
aarde is verbonden;
1.42 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouwen zijnde,
voorzien van een gesloten dak en met aan ten hoogste één zijde
een gesloten wand;
1.43 peil:
voor gebouwen die onmiddellijk
aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
in andere gevallen en voor
bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van
het aansluitende afgewerkte maaiveld op het tijdstip van
inwerkingtreding van het plan;
1.44 perceelgrens:
een grenslijn tussen bouwpercelen
onderling;
1.45 Praktijkruimte:
een gebouw
of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen
van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig,
juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee
naar aard gelijk te stellen gebied;
1.46 Seksinrichting:
een voor
publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of
in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen
worden verricht of vertoningen van erotisch pornografische aard
plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan:
seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub en
(raam)prostitutie, waaronder tevens begrepen wordt een erotische
massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.47 voorgevel:
de gevel
van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of
uitstraling als belangrijkste gevel kan worden
aangemerkt;
1.48 Voorgevelrooilijn:
de lijn
die horizontaal loopt door het buitenwerks vlak van de voorgevel,
tot aan de perceelsgrenzen;
1.49 vrijstaand bijgebouw:
een
vrijstaand gebouw dat niet in directe verbinding staat met het
hoofdgebouw en dat door de vorm onderscheiden kan worden van het
hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is
aan het hoofdgebouw en bouwkundig niet aansluit aan het
hoofdgebouw;
1.50 woning:
een complex van ruimten geschikt
voor de huisvesting van één huishouden.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels
wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste
punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering
van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes,
en naar de aard daarmee gelijk te stellen
bouwonderdelen;
2.2 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van
het horizontale vlak;
2.3 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant
van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee
gelijk te stellen constructiedeel;
2.4 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane
grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de
scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en
dakkapellen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken
en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd
op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter
plaatse van het bouwwerk;
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen alsmede voor parkeren bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.
3.2.1 Aan- of uitbouwen
Voor het bouwen van aan- of uitbouwen gelden de volgende bepalingen:
aan- en uitbouwen dienen aan het hoofdgebouw te worden gebouwd;
aan- en uitbouwen aan de voorgevel van het hoofdgebouw zijn toegestaan tot een diepte van maximaal 1,5 m, een breedte van maximaal 70% van de voorgevel en een oppervlakte van maximaal 6 m²;
aan- en uitbouwen aan de zijgevel van het hoofdgebouw zijn toegestaan tot een diepte van maximaal 1,5 m, een breedte van maximaal 70% van de zijgevel en een oppervlakte van maximaal 6 m², met dien verstande dat de afstand tot de voorgevel of de denkbeeldige lijn hiervan minimaal 3 m bedraagt;
de hoogte van aan- en uitbouwen mag niet meer bedragen dan de hoogte van de begane grondlaag van het hoofdgebouw +30 cm.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
Op deze gronden mogen ten behoeve
van de bestemming bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd
met een maximum hoogte van:
1 meter voor erfafscheidingen,
en
2 meter voor overige
bouwwerken, geen gebouw zijnde;
3.3 Specifieke gebruiksregels
Het is verboden om caravans en
boten langer dan 14 dagen op gronden, zoals bedoeld in lid 3.1,
te stallen.
Artikel 4 Verkeer – Verblijfsgebied
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
wegen met ten hoogste 2 x 1 doorgaande rijstrook, waarbij opstelstroken en busstroken niet worden meegeteld;
nutsvoorzieningen;
de bij deze doeleinden behorende voorzieningen zoals geluidwerende voorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging en sierwater.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming:
bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, met een maximum hoogte van:
9 meter voor lichtmasten, en
3 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
nutsgebouwen en fietsenstallingen worden gebouwd met een maximum hoogte van 2,5 meter.
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen met bijbehorende erven, parkeren, en in samenhang daarmee voor de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.
5.2.1 Toegestane bouwwerken
Op deze gronden mogen ten behoeve
van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
hoofdgebouwen en aan- en
uitbouwen;
bijgebouwen;
overkappingen;
bouwwerken, geen gebouwen
zijnde.
5.2.2 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd in het bouwvlak, met dien verstande dat het aantal woningen niet meer mag bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’ is aangegeven;
ter plaatse van de aanduiding:
‘aaneengebouwd’ mogen uitsluitend aaneengebouwde woningen worden gebouwd;
‘gestapeld’ mogen uitsluitend gestapelde woningen worden gebouwd;
de goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' is aangeduid.
5.2.3 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen, garages en bergplaatsen
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen, garages en bergplaatsen gelden de volgende bepalingen:
aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd op minimaal 1 meter achter de voorgevelrooilijn;
van een aanbouw mag de diepte ten opzichte van de gevel waaraan wordt gebouwd niet meer bedragen dan 3,5 meter;
het gezamenlijk te bebouwen oppervlak aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag ten hoogste 50% van de bij het hoofdgebouw behorende zij- en/of achtererf bedragen, met een maximum van 50 m², met dien verstande dat een aaneengesloten oppervlakte van ten minste 25 m2 van het gezamenlijke zij- en achtererf onbebouwd en onoverdekt dient te blijven; bij het berekenen dient ook de bebouwde oppervlakte van overkappingen te worden meegerekend;
het oppervlak aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen en overkappingen mag ten hoogste 75 m²
bedragen, indien de oppervlakte van het bij het hoofdgebouw behorende zij- en achtererf meer bedraagt dan 750 m²; bij het berekenen dient ook de bebouwde oppervlakte van overkappingen te worden meegerekend;
- de maximale oppervlakte van een vrijstaand of aangebouwd bijgebouw en overkapping mag niet meer bedragen dan 50 m²;
- de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag maximaal 3,3 meter bedragen, de bouwhoogte maximaal 5,5 meter.
5.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken,
geen gebouwen zijnde, ten dienste van woningen, gelden de
volgende bepalingen:
de bouwhoogte van pergola's mag
maximaal 3 meter bedragen;
de hoogte van overkappingen mag
maximaal 3 meter bedragen;
de bouwhoogte van
erfafscheidingen grenzend aan openbaar gebied mag maximaal 1
meter bedragen;
de bouwhoogte van
erfafscheidingen elders mag maximaal 2 meter
bedragen;
de bouwhoogte van overige
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijnde vlaggenmasten,
mag maximaal 2 meter bedragen.
5.3 Specifieke gebruiksregels
5.3.1 Aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
Onder de uitoefening van
aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige
activiteiten in samenhang met het wonen wordt verstaan het
gebruik van gedeelten van woningen ten behoeve van
aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige
activiteiten, voor zover:
aan-huis-gebonden beroepen en
kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten gerealiseerd worden
binnen het hoofdgebouw;
het vloeroppervlak ten behoeve
van kantoor- en praktijkruimten en de kleinschalige
bedrijfsmatige activiteiten niet groter is dan 30% van het
vloeroppervlak van de woning met een maximum van 50 m²,
inclusief aan- en uitbouwen;
ten behoeve van de kantoor- en
praktijkruimten en de kleinschalige bedrijfsmatige
activiteiten in voldoende parkeergelegenheid wordt
voorzien;
de kleinschalige bedrijfsmatige
activiteiten geen nadelige invloed hebben op de normale
afwikkeling van het verkeer en niet gepaard gaan met horeca
en detailhandel, uitgezonderd beperkte verkoop die
ondergeschikt is aan de uitoefening van de betrokken
kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.
5.3.2 Strijdig gebruik
Het gebruik van (vrijstaande)
bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke
woonruimte en het gebruik van een bijgebouw bij de woning,
ten behoeve van het ontvangen of verlenen van mantelzorg is
niet toegestaan;
Het is niet toegestaan gronden
en gebouwen te gebruiken voor meer woningen dan is aangegeven
met de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’;
Het is niet toegestaan gronden
en hoofdgebouwen voor meer dan één woning te
gebruiken.
5.4 Afwijken van de gebruiksregels
5.4.1 Gebruik afhankelijke woonruimte
Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde
in lid 5.3.2 en toestaan dat een vrijstaand of aangebouwd
bijgebouw of een tijdelijke unit gebruikt wordt als afhankelijke
woonruimte, met inachtneming van het volgende:
het besluit tot afwijking wordt
slechts verleend ten behoeve van mantelzorg bij een
(bedrijfs)woning welke krachtens het geldende bestemmingsplan
een (bedrijfs)woning is toegestaan en ook feitelijk aanwezig
is en dusdanig gebruikt wordt;
het besluit tot afwijking wordt
slechts verleend indien sprake is van een goed woon- en
leefklimaat;
de maximale oppervlakte dat
gebruikt wordt voor mantelzorg bedraagt 80 m²;
een tijdelijke unit of een
tijdelijk uitbreiding van het maximaal toegestaan
bebouwingsoppervlak dient te voldoen aan de volgende
voorwaarden:
leidt niet tot onevenredige
aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden
van naastgelegen percelen;
het besluit tot afwijking wordt
verleend voor de duur van de periode waarin mantelzorg wordt
geboden.
5.4.2 Gebruik aan- en uitbouwen en bijgebouwen
Het bevoegd gezag kan afwijken van
het bepaalde in lid 5.3.1 onder a om aan-huis-gebonden beroepen
en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten toe te staan in
bijgebouwen, behorende bij het hoofdgebouw, met dien verstande
dat bed en breakfast niet is toegestaan in
bijgebouwen.
Artikel 6 Waarde – Archeologie – 1
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 1'
aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar
voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de
bescherming en veiligstelling van archeologische
waarden.
6.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd
en gelden de volgende regels:
op deze gronden mogen ten
behoeve van de in lid 6.1 genoemde bestemming uitsluitend
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor
archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn;
ten behoeve van andere, voor
deze gronden geldende bestemming(en) mag, met inachtneming
van de voor de betrokken bestemming geldende regels,
uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking
heeft op een of meer van de activiteiten of
bouwwerken:
vervanging, vernieuwing of
verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte,
voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en
waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande
fundering;
een bouwwerk met een
oppervlakte van ten hoogste 100 m²;
een bouwwerk dat zonder
graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder
heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
6.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan afwijken van
het bepaalde in lid 6.2 onder
b, met dien verstande dat:
de voor de betrokken bestemming
geldende regels in acht worden genomen;
aan de hand van nader
archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken
locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
de aanvrager van de
omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd waarin de
archeologische waarde van de betrokken locatie naar het
oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is
vastgesteld;
de betrokken archeologische
waarden, gelet op het rapport zoals onder c bedoeld,
door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade
kan worden voorkomen door aan het afwijkingsbesluit regels te
verbinden, gericht op:
het treffen van maatregelen,
waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden
behouden;
het doen van
opgravingen;
begeleiding van de
bouwactiviteiten door de archeologische
deskundige.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden
met de bestemming Waarde - Archeologie zonder of in afwijking van
een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde,
of de volgende werkzaamheden uit te voeren:
het uitvoeren van
grondbewerkingen op een grotere diepte of hoogte dan
30 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen,
diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van
drainage, tenzij deze werkzaamheden noodzakelijk zijn voor de
uitvoering van een bouwplan waarvoor een afwijkingsbesluit is
genomen, zoals in lid 6.3 bedoeld, is verleend;
het ophogen van gronden met
meer dan 30 cm;
het aanleggen, vergraven,
verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere
wateren;
het verlagen of verhogen van
het waterpeil;
het aanleggen of rooien van bos
of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
het aanleggen van ondergrondse
transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee
verband houdende constructies, installaties of
apparatuur.
6.4.2 Uitzondering op het uitvoeringsverbod
Het verbod van lid
6.4.1 is niet van toepassing, indien de werken en
werkzaamheden:
noodzakelijk zijn voor de
uitvoering van een bouwplan waarbij lid 6.2 in acht is
genomen;
mogen worden uitgevoerd
krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een
ontgrondingsvergunning;
een oppervlakte beslaan van ten
hoogste 100 m²;
reeds in uitvoering zijn op het
tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
ten dienste van archeologisch
onderzoek worden uitgevoerd.
6.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
De werken en werkzaamheden, zoals
in lid 6.4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de
aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van
werken en werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch
onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen
archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en
werkzaamheden toelaatbaar, indien:
de aanvrager van de
omgevingsvergunning een rapport heeft overgelegd waarin de
archeologische waarde van de betrokken locatie naar het
oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is
vastgesteld;
de betrokken archeologische
waarden, gelet op het rapport zoals onder a bedoeld,
door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade
kan worden voorkomen door aan de aanlegvergunning
voorschriften te verbinden, gericht op:
het treffen van maatregelen,
waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden
behouden;
het doen van
opgravingen;
begeleiding van de activiteiten
door de archeologische deskundige;
het bedoelde in lid 6.4.3
onder a en b, positief is beoordeeld door de provinciaal
archeoloog.
6.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn
bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door voor een of meer
bestemmingsvlakken de dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 1
geheel of gedeeltelijk van de plankaart te verwijderen,
indien:
uit nader archeologisch
onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische
waarden aanwezig zijn;
het op grond van nader
archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht
dat het bestemmingplan ter plaatse in bescherming en
veiligstelling van archeologische waarden
voorziet.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die
eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een
bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden
gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten
beschouwing.
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
8.1 Strijdig gebruik
Een gebruik in strijd met de in het
plan gegeven bestemming en met het in of krachtens het plan ten
aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken bepaalde, is in
ieder geval het gebruik van:
gronden en bouwwerken als
seksinrichting, tenzij dit gebruik als zodanig uitdrukkelijk
is toegestaan;
onbebouwde gronden als stand-
of ligplaats van onderkomens, of opslag-, stort- of
bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of
niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit
gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte
beheer van de gronden, tenzij dit gebruik in redelijke mate
verband houdt met de verwezenlijking of het beheer van de
bestemming.
8.2 Voorwaardelijke verplichting parkeren
Gronden mogen niet worden gebruikt ten behoeve
van de functies zoals bedoeld in artikel 5 lid 1 zonder dat elf
parkeerplaatsen zijn gerealiseerd en/of in stand worden gehouden
ter plaatse van de bestemming “Verkeers-Verblijfsgebied” in het
plangebied van het bestemmingsplan ‘Voorstraat 33-37’.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
9.1 Algemene afwijkingen
Burgemeester en wethouders zijn
bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het
plan:
ten behoeve van het bouwen van
niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor
nutsvoorzieningen, zoals gasdrukregelstations, wachthuisjes,
telefooncellen, bewaarplaatsen van huisvuilcontainers en
transformatorhuisjes, uitgezonderd verkooppunten voor
motorbrandstoffen, waarvan de oppervlakte niet meer dan 30
m2
en de bouwhoogte niet meer dan
3 m mag bedragen;
indien en voorzover afwijkingen
ten aanzien van de ligging van bestemmings- en bouwgrenzen en
van aanduidingen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het
plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van
het terrein, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen is
aangegeven niet meer dan 5 m bedragen;
voor afwijkingen van regels,
gesteld ten aanzien van maten en percentages, mits die
afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het
plan aangegeven maten en percentages;
ten behoeve van het bouwen van
antennemasten tot een bouwhoogte van 20 meter;
ten behoeve van het bouwen van
masten en bijbehorende installaties voor telecommunicatie, al
of niet op of aan gebouwen of andere bouwwerken, tot vanaf
peil een bouwhoogte van 40 meter, waarbij als voorwaarde kan
worden gesteld dat gebruik dient te worden gemaakt van
bestaande masten voor telecommunicatie of andere bestaande
hoge objecten, zoals hoge gebouwen, lichtmasten of
hoogspanningsmasten, indien deze aanwezig zijn binnen een
redelijke afstand van de gevraagde locatie.
Artikel 10 Algemene wijzigingsregels
10.1 Algemene wijzigingen
Burgemeester en wethouders zijn
bevoegd, voorzover daaraan behoefte bestaat en zulks het belang
van een goede ruimtelijke ontwikkeling van het in het plan
begrepen gebied niet schaadt, de ligging van grenzen van
bestemmings- en bouwvlakken en aanduidingen te wijzigen zodanig,
dat:
de geldende oppervlakte van de
bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt
verkleind of vergroot, en
geen van de grenzen met meer
dan 10 m wordt verschoven.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Indien het gebruik, bedoeld sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald
als:
Regels van het bestemmingsplan
'Voorstraat 33-37'.
Aldus vastgesteld door de raad van
de gemeente Woudenberg in de openbare vergadering van
@@
de griffier, de
voorzitter,