Plan: | Herziening Rumelaarseweg 34 - Landgoed Ringelpoel |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0351.Rumelaarseweg34-ow01 |
Op het perceel aan de Rumelaarseweg 34 in Woudenberg staat boerderij Ringelpoel; een voormalig agrarisch bedrijf inclusief bijbehorende bedrijfsbebouwing (zie afbeelding 1 en 2) dat deel uitmaakt van landgoed Ringelpoel. De agrarische functie op boerderij Ringelpoel is beëindigd. Met het oog op de duurzame instandhouding van het landgoed is door het landgoed gezocht naar een vervangende economische drager voor het landgoed. Deze is gevonden in de bouw van 3 nieuwe woningen in het kader van de ruimte-voor-ruimte regeling. Met voorliggende partiële herziening van het bestemmingsplan wordt de beoogde functieverandering en de bouw van twee nieuwe woningen planologisch mogelijk gemaakt.
Uitgangspunt is dat alle voormalige agrarische bebouwing op het perceel (inclusief de bestaande bedrijfswoning) volledig wordt gesloopt. De te slopen oppervlakte bedraagt 3000m². Tevens wordt het erf geschoond van mest- en kuilplaten en de verharding wordt verwijderd. De agrarische bestemming van het bouwvlak wordt omgezet naar de bestemming "Wonen" met 3 nieuwe bouwvlakken. De omliggende gronden houden een agrarische bestemming, maar worden voorzien van de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschaps- en natuurwaarden" om de toekomstige kwaliteitsontwikkeling te waarborgen. Het aanwezige bosperceel aan de noordzijde van het plangebied krijgt de bestemming "Bos". Als onderdeel van het plan en de beoogde ruimtelijke kwaliteitswinst gaat het plan tevens uit van het verbeteren en herstel van de landschappelijke kwaliteit door de aanleg van onder meer houtwallen en hagen.
Het vigerende Bestemmingsplan 'Buitengebied Woudenberg' voorziet in de mogelijkheid om de bestemming binnen een agrarisch bouwvlak te wijzigen in "Wonen" met dien verstande dat daarvoor de bestemming eerst moet worden gewijzigd in 'specifieke vorm van wonen - voormalig agrarisch bedrijf'. Vervolgens kan op basis van die nadere aanduiding de bouw van 1 extra woning worden toegestaan in ruil voor sloop van ten minste 1000m² aan voormalige agrarische bedrijfsbebouwing. Aangezien in dit plan ruimte wordt geboden voor de bouw van 2 nieuwe woningen in ruil voor sloop van 3000m² aan bedrijfsbebouwing, kan geen gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid die in het bestemmingsplan is opgenomen. Om in dit geval maatwerk te kunnen leveren, is gekozen voor een partiële herziening van het bestemmingsplan.
Afbeelding 1: ligging plangebied
Bron: www.topotijdreis.nl
Afbeelding 2: Luchtfoto van erf Rumelaarseweg 34. Alle voormalige agrarische bebouwing wordt gesloopt. De begrenzing van landgoed Ringelpoel is weergegeven in groen op de rechter afbeelding.
Bron: maps.google.nl / Landgoed Ringelpoel
Het plangebied bevindt aan de Rumelaarseweg 34 in het buitengebied van Woudenberg; ongeveer halverwege tussen de kern van Woudenberg en de rijksweg A12 en op de grens met de gemeente Utrechtse Heuvelrug. Op het perceel staan een voormalige bedrijfswoning en diverse bedrijfsgebouwen in de vorm van stallen. Daarnaast bevinden zich kuilplaten, mestplaten en verharding rondom de bebouwing. De overige gronden bestaan uit grasland met diverse houtwallen en bosstroken (zie afbeelding 2).
Deze partiële herziening heeft betrekking op de gronden van het voormalige agrarisch bouwvlak. Aangezien ook de gronden daar omheen zijn betrokken bij de herinrichting en de beoogde landschappelijke en ruimtelijke kwaliteitswinst zijn ook deze gronden meegenomen in de begrenzing van het plangebied.
Met deze partiële herziening wordt de agrarische bestemming gewijzigd in de bestemming "Wonen" waarbij de bouw van in totaal 3 woningen mogelijk wordt gemaakt. De aangrenzende gronden houden een agrarische bestemming. Om de beoogde landschappelijke kwaliteit te waarborgen, krijgen deze gronden de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschaps- en natuurwaarden". Het bestaande bosperceel aan de noordzijde van het plangebied krijgt de bestemming "Bos".
De regels van dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Woudenberg' waarop deze partiële herziening betrekking heeft. De toelichting is niet juridisch bindend, maar vormt wel een belangrijk onderdeel omdat hierin de achtergronden en overwegingen waaraan de partiële herziening ten grondslag ligt, worden omschreven.
Het bestemmingsplan is opgebouwd uit een toelichting, regels en een digitale verbeelding. Het bestemmingsplan is opgesteld volgens de IMRO standaarden en de SVBP 2012. Ook voldoet het plan aan de eisen uit de Wro inzake digitale raadpleegbaarheid van bestemmingsplannen.
In het onderhavige bestemmingsplan Herziening Rumelaarseweg 34 - Landgoed Ringelpoel worden enkele onderdelen van de verbeelding en de voorschriften van bestemmingsplan Buitengebied Woudenberg 2010 herzien. Het bestemmingsplan heeft de vorm van een globaal bestemmingsplan, waarbij de woonkavels een woonbestemming hebben gekregen zonder daarbij een nader onderscheid te maken met bijvoorbeeld een tuin- of erfbestemming.
Na deze algemene inleiding zal in de komende hoofdstukken aandacht worden besteed aan de gebiedsvisie die aan de planvorming ten grondslag ligt (Hoofdstuk 2). Daarna worden de beoogde ontwikkelingen afgezet tegen de rijks-, provinciaal- en gemeentelijke beleidskaders (Hoofdstuk 3). In Hoofdstuk 4, Hoofdstuk 5 en Hoofdstuk 6 komen de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken aan de orde. In Hoofdstuk 7 is de juridische Planbeschrijving opgenomen. Hoofdstuk 8 en Hoofdstuk 9 geven een overzicht van de economische respectievelijk maatschappelijke haalbaarheid van de plannen.
Oorspronkelijk maakte Woudenberg deel uit van het omvangrijke Westerwold of Westerwoud. Dit bos strekte zich vrijwel zeker in het noorden uit tot Leusden en Henschoten en in het zuiden tot Ruvoort bij de hofstede Rumelaar. In het westen strekte het zich uit tot de heidevelden van Maarn en Maarsbergen. De oudste ontginningen vonden vanaf de 11e eeuw plaats op de hogere delen van de Gelderse Vallei.
Op de smalle dekzandruggen (zie afbeelding 3 en 4) werden de eerste akkers aangelegd in de vorm van kampen. De boerderijen werden verspreid op de hellingen gebouwd. De kampontginningen worden gekenmerkt door een mozaïek van kavels met zeer onregelmatig gevormde bouwkampen, weilanden en heide- of broekgebieden die elkaar op korte afstand afwisselen. In een aantal gevallen werd rond een groep kampen, die aan een eigenaar toebehoorden, een grens aangelegd in de vorm van een greppel of een houtwal.
Afbeelding 3: Uitsnede geomorfologische kaart met verspoelde dekzanden (2M9) en dekzandruggen (3K14).
Bron: Stiboka
Afbeelding 4: Uitsnede bodemkaart. Rechtsonder de boerderij op de grens van lemig fijn zand (pZg23) en leemarm en zwak lemig fijn zand (pZg21).
Bron: Stiboka
In de 12e eeuw werd besloten dat in Woudenberg een gebied van 40 hoeven groot volgens het zogenaamde cope-principe ontgonnen moest worden. Deze vorm van ontginning kenmerkt zich door een strakke strokenverkaveling. Hierbij werd – over een langere periode – voortgeborduurd op de al aanwezige hoofdstructuur met de Monnikenwetering en de Monnikendijk. Hierdoor ontstond in Woudenberg een combinatie van kampontginningen en opstrek, die lange tijd (tot in de 19e eeuw) intact bleef. Met name de verbetering van de waterhuishouding na 1940 heeft voor grote wijzigingen in het landschap gezorgd omdat hiermee een proces van kavelvergroting werd ingezet waarbij de meeste houtwallen verdwenen.
Het landschap van landgoed Ringelpoel maakt deel uit van het kampenlandschap. Hoewel het landschap onder invloed van het (steeds intensievere) landbouwkundige gebruik sterk is gewijzigd, is de kenmerkende structuur van het kampenlandschap binnen de grenzen van het landgoed nog wel aanwezig als gevolg van het bestendige beheer dat hier is gevoerd (zie afbeelding 5).
Afbeelding 5: Voorbeeld van het kampenlandschap waarin agrarisch bouwland wordt omringd door houtwallen
Bron: Adviesbureau Haver Droeze
Groot Ringelpoel wordt voor het eerst rond 1370 voor het eerst vermeld; toentertijd hofstede Rumelaar genoemd. De boerderij Groot Ringelpoel ligt op de grens van de gemeente Woudenberg en de gemeente Utrechtse Heuvelrug. In het verleden lag in dit gebied vermoedelijk een versterkt huis met een omgrachting van waaruit het landgoed is ontstaan.
In 1666 wordt het landgoed verkocht ten behoeve van het Juffrouwenconvenant van het Vrouwenklooster te De Bilt. Hoewel het klooster sinds de Reformatie niet meer bestond werden de 'goederen' beheerd door de Ridderschap van Utrecht. Rond 1795 gaat het gebied over in particulier eigendom en komt tenslotte in de negentiende eeuw in bezit van de familie De Beaufort.
Hoewel er geen sprake meer was van een kasteel, wordt Rumelaar nog wel genoemd in de 17e-eeuwse lijst van Ridderhofsteden. Het 'goed' kan teruggevonden worden op de kadasterkaart van 1832 (zie afbeelding 6; 1811-1832). Op deze kaart lijkt, iets ten noorden van de huidige boerderij Groot Ringelpoel, nog een deel van een vierkante slotgracht aanwezig.
Afbeelding 6: Kadastrale en topografische kaarten tussen 1811 en 2016. Al vanaf 1872 is Ringelpoel zichtbaar.
Bron: Kaart 1811 - 1832 RCE met aanpassingen van Greenhouse Advies BV; overige kaarten www.topotijdreis.nl
Vanaf 1872 is “Groot Ringelpoel” zichtbaar op de recentere topografische kaarten (zie afbeelding 6; 1872). Lange tijd bestaan de gronden rondom Ringelpoel voornamelijk uit een kleinschalig mozaïek van kampen. Zo nu en dan verandert de invulling van de percelen, maar tot in de tweede helft van de 20ste eeuw blijft de kleinschaligheid behouden. Daarna wordt er ook rondom Ringelpoel herverkaveld en verdwijnen de houtwallen tussen de percelen. Er ontstaat daardoor op sommige plaatsen een meer open weidelandschap.
Al vanaf het eerste moment dat Ringelpoel op de kaart verschijnt, zijn op het perceel diverse opstallen zichtbaar. Door de jaren heen wordt de bebouwing vernieuwd en heeft het erf iedere keer een nieuwe verschijningsvorm. De laatste toevoeging was in 2007 toen er een agrarische schuur werd gebouwd op het erf (zie afbeelding 6; 2007). In de bestaande situatie zijn er 3 grote schuren/stallen en een bedrijfswoning aanwezig. Het erf heeft geen karakteristieke of monumentale bebouwing. Verder is op afbeelding 7 duidelijk te zien dat de houtwallen ten westen van het plangebied zijn verdwenen, aan de oostzijde (als onderdeel van het landgoed) zijn nog diverse houtwallen en bospercelen aanwezig.
Afbeelding 7: De omgeving van Ringelpoel met daarbij aan de oostzijde nog diverse houtwallen.
Bron: maps.google.nl
Op het perceel bij Rumelaarseweg 34 is in de huidige situatie een bedrijfswoning met bijna 3000m² aan bedrijfsbebouwing (zie afbeelding 8). Daarnaast zijn op het perceel diverse mest- en kuilplaten en overige verharding aanwezig. Het perceel wordt ontsloten via een halfverhard pad aan de noordoostzijde van het perceel. Dit pad loopt via een bosperceel naar de Rumelaarseweg, welke vervolgens uitkomt op de kruising met de Strubbelenburg en Rottegatsteeg. De Rumelaarseweg is afgesloten voor doorgaand autoverkeer. De ontsluitingsweg gaat ten zuiden van het plangebied verder als onverhard pad tot aan de Haarweg en vormt de ontsluiting van diverse agrarische percelen rondom het perceel Rumelaarseweg 34.
De omgeving van het plangebied bestaat overwegend uit grasland. Ten zuiden van het perceel bevindt zich een bovengrondse hoogspanningsleiding.
Afbeelding 8: Huidige opstallen op perceel Rumelaarseweg 34
Bron: Adviesbureau Haver Droeze
Als onderdeel van het principeverzoek, zoals ingediend in september 2017, is een eerste inrichtingsvoorstel opgenomen dat voor advies is voorgelegd aan de Welstandscommissie (zie afbeelding 9; Bijlage 1).
Afbeelding 9: Oorspronkelijke inrichtingsvoorstel Rumelaarseweg 34.
Bron: Adviesbureau Haver Droeze
Het eerste inrichtingsvoorstel ging uit van de grenzen van het agrarische bouwvlak waarbinnen 3 nieuwe woningen werden ingepast in de structuur van het kampenlandschap. De ruimtelijke opzet van de bebouwing is geënt op de bestaande structuur van het erf: bebouwing evenwijdig aan elkaar met een oost-west oriëntatie. De woningen worden ontsloten via een gemeenschappelijk erf aan de westzijde van het plangebied. Daarnaast voorziet het plan in aanvullende beplanting om, met name, het zicht op de hoogspanningsverbinding ten zuiden en ten oosten van het plangebied zoveel mogelijk af te schermen.
De Welstandscommissie heeft naar aanleiding van dit eerste inpassingsvoorstel een 'principe welstandsadvies' uitgebracht (zie Bijlage 2). Vanuit landschappelijk en stedenbouwkundig oogpunt zijn in het advies daarbij diverse aanbevelingen gedaan. Zo riep de gekozen parallelle en compacte opzet naar de mening van de Commissie teveel het beeld van een woningbouwverkaveling en een 'verlinting' op. Tijdens het overleg is vanuit de commissie daarom de suggestie gedaan om de grenzen van het voormalig agrarisch bouwperceel niet als strak kader te hanteren, maar om een verkenning te doen naar hetzij 1) een opzet in de geest van het kasteelterrein van het vroegere (versterkte) huis Rumelaar dat hier mogelijk heeft gestaan, dan wel 2) een boerenerfstructuur met een duidelijk onderlinge hiërarchie tussen de bebouwing of 3) drie min of meer gelijkwaardige woningen die veel losser op enige afstand van elkaar liggen in het landschap en meer reageren op de richting van het landschap. Daarbij heeft Commissie een voorkeur uitgesproken voor een oorspronkelijke historische opzet, vanwege de cultuurhistorie en de identiteit van de locatie. Meer onderzoek hiernaar werd wenselijk geacht.
Daarnaast werd geadviseerd om bij de verdere uitwerking uitgangspunten voor de beeldkwaliteit op te nemen, afhankelijk van de thematische keuze die zou worden gemaakt. Tevens werd gevraagd om in de toelichting op het plan kort in te gaan op het ontwerpproces.
Naar aanleiding van het commentaar en de suggesties vanuit Welstand is het landschappelijke inpassingsvoorstel nader uitgewerkt en aangepast. Ondanks de voorkeur die de Commissie daarover heeft uitgesproken, is bij de nadere uitwerking niet gekozen voor een opzet in de geest van het voormalige Huis Rumelaar (zie afbeelding 10). Enerzijds omdat vooralsnog niet vaststaat dat het Huis in het verleden ook daadwerkelijk op deze plek heeft gestaan. Anderzijds omdat het landgoed, als eigenaar en initiatiefnemer, geen appartementengebouw in de vorm van een groot huis wenst te realiseren op deze plek omdat een dergelijk gebouw op deze locatie niet als passend wordt gezien.
Het aangepaste landschappelijke inpassingsplan is op 2 februari 2018 als aanvulling op het principeverzoek ingediend (zie Bijlage 3) met een bijbehorende ontwerptoelichting. De gemeente Woudenberg heeft in haar brief van 15 februari 2018 laten weten medewerking te verlenen aan het aangepaste plan en de daarbij aangeleverde nadere onderbouwing.
Afbeelding 10: tekening van Huis Rumelaar. Aangezien er meerdere afbeeldingen van het huis zijn en die niet met elkaar overeenkomen, is het onduidelijk in hoeverre het Huis er daadwerkelijk zo heeft uitgezien of dat het een 'geromantiseerde' weergave betreft.
Bron: http://hetutrechtsarchief.nl/beeldmateriaal/detail/60a30cde-3b98-5145-80b9-720c7c6c077d/media/ae 451879-828b-6671-c960-ba22da775acc
In plaats van een historische opzet in de geest van het Huis Rumelaar is gekozen voor een uitwerking conform het advies als genoemd onder 3) uitgaande van een opzet met drie min of meer gelijkwaardige woningen in een ruimere lossere opzet, die inspeelt op de richting van het landschap (zie afbeelding 11).
Afbeelding 11: Aangepast ontwerp n.a.v. advies Welstandscommissie d.d. 18 januari 2018
Bron: Adviesbureau Haver Droeze
Bij het ontwerp is de bestaande toegangsweg met laanbeplanting als leidraad genomen voor de ruimtelijke inrichting. De meest noordelijk geprojecteerde woning is als landmark aan het einde van deze laan gepositioneerd zodat de laan een 'eindpunt' krijgt. Ten zuiden van deze woning krijgt deze laan min of meer een vervolg. De twee overige woningen voegen zich in de 'driehoek' die zich ten westen van de laan bevindt. De meer open weidegronden aan de oostzijde van het plangebied behouden min of meer hun open karakter. Wel voorziet het plan in de opgaande beplanting langs de zuidrand en zuidoosthoek van dit perceel. Enerzijds wordt hiermee de landschappelijke structuur versterkt, anderzijds wordt hiermee het zicht op de aanwezige hoogspanningsmast zoveel mogelijk afgeschermd.
De ontsluiting van de woningen verloopt via een gezamenlijke entree aan de noordzijde van het plangebied, welke uitkomt op een soort 'brink' met bomen. De historische laan aan de westzijde blijft behouden en wordt versterkt. Inspelend op het kampenlandschap, dat zich kenmerkt door een structuur met open kampen die worden omgeven door houtwallen en her en der kleinere bospercelen, worden de nieuwe kavels landschappelijk ingepast met beplanting op de perceelgrenzen zodat deze structuur wordt versterkt.
De nieuwe opzet van het verkavelingsplan biedt ruimte tussen de kavels, maar er is wel duidelijk sprake van een ensemble. Dit principe komt tot uitdrukking in de een hiërarchie die bestaat uit één 'hoeve' met 'bijhuizen'. Door afstemming in materiaal en kleurgebruik ontstaat een eenheid.
Om verrommeling te voorkomen dienen bijgebouwen aan de hoofdgebouwen vast te worden gebouwd of in het hoofdgebouwen te worden geïntegreerd. Betreft de beeldkwaliteit, zijn de volgende uitgangspunten opgenomen (zie tevens afbeelding 13):
Afbeelding 13: Referentiebeelden behorende bij de uitgangspunten van het ontwerp. Een sobere hoofdvorm bestaande uit 1 bouwlaag met een kap is uitgangspunt. Natuurlijke materialen zoals hout, glas en staal en een ingetogen kleurstelling.
Op grond van de Provinciale Ruimtelijke Verordening (artikel 1.6) dient in beginsel voor elke ruimtelijke ontwikkeling een mobiliteitsscan te worden uitgevoerd waarin de verkeerseffecten van de beoogde plannen inzichtelijk te maken. Het doel van het onderzoek is vast te stellen of de bestaande wegenstructuur is toegerust om het extra verkeer van de nieuwe woningen op een goede en veilige wijze af te wikkelen.
Het plangebied wordt ontsloten via een halfverhard erftoegangspad dat aansluit op de Rumelaarseweg. Door een verkeersknip in de Rumelaarseweg tussen het kruispunt met de Strubbelenburg / Rottegatsteeg (noordzijde) en het kruispunt met de doorgaande Rumelaarseweg ter hoogte van het spoor (zuidzijde), zijn het noordelijke en zuidelijke deel van de Rumelaarseweg doodlopend voor doorgaand autoverkeer.
Voor de ontsluiting van de drie woningen zal gebruik worden gemaakt van de bestaande inrit aan de noordzijde van het perceel. Deze biedt toegang tot alle drie de woningen middels een gemeenschappelijke 'brink'. De aansluiting op de Rumelaarseweg blijft daarmee ongewijzigd. De toename van het verkeer dat gebruik maakt van deze toegangsweg is beperkt omdat het slechts twee nieuwe woningen betreft. Bovendien komt het agrarische werkverkeer van het voormalig agrarisch bedrijf te vervallen.
Voor de beoogde functie zijn kentallen gebaseerd op de CROW-publicatie 317 "Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie". Voor wonen wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende woningtypen en woonmilieus. In onderhavige situatie is voor het plangebied uitgegaan van vrijstaande koopwoningen in weinig stedelijk gebied - buitengebied. Op basis van de in de publicatie opgenomen normen betekent dat een verkeersgeneratie van 7,8 tot 8,6 verkeersbewegingen per woning per dag.
Toevoeging van twee woningen betekent een toename van 15,6 tot 17,2 verkeersbewegingen per dag. Gelet op de functie en capaciteit van de Rumelaarseweg kan worden gesteld dat de toename van het aantal verkeersbewegingen als gevolg van de beoogde functiewijziging niet zal leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling of een verslechtering van de verkeersveiligheid. Nader onderzoek is daarom achterwege gelaten. Het erf biedt voldoende ruimte om op eigen terrein te parkeren. Het plan gaat uit van ten minste 2 parkeerplaatsen per woning.
Per 1 juli 2017 is de gewijzigde Ladder van Duurzame Verstedelijking in werking getreden. In de nieuwe Ladder geldt op grond van de artikelen 1.1.1 en 3.1.6 Barro dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving dient te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient tevens een motivering te worden opgenomen in hoeverre in die behoefte binnen bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien.
Volgens de Nota van Toelichting behorende bij de Ladder worden ontwikkelingen die geen extra verstedelijking tot gevolg hebben maar bebouwing reduceren of verplaatsen, zoals bijvoorbeeld de ruimte-voor-ruimteregelingen, niet gezien als stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder. Gezien in onderhavig plan sprake is van een ruimte-voor-ruimteregeling waarbij 3000m² aan voormalige agrarische bebouwing wordt gesloopt en het aantal woningen dat wordt toegevoegd twee bedraagt, is de Laddertoets niet verder toegepast.
Daar komt bij dat uit recente jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921) is bepaald dat de ontwikkeling van een beperkt aantal woningen, in de betreffende uitspraak een aantal van 11 woningen, niet als verstedelijking hoeft te worden aangemerkt.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR, vastgesteld 13 maart 2012) geeft een totaal beeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De nationale belangen die juridische doorwerking behoeven, zijn uitgewerkt in de AMvB Ruimte. Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om oplossingen te creëren en verdienen het vertrouwen dat ze dat op een goede manier doen. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur, krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
Het Rijk formuleert 3 hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
In dat kader zijn door het Rijk de volgende Nationaal Ruimtelijke Belangen geformuleerd die betrekking hebben op het energienetwerk, mobiliteit en bereikbaarheid, milieukwaliteit, water, natuur, ruimtelijke kwaliteit en zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.
De drie hoofddoelen zijn regionaal uitgewerkt. Voor de regio Utrecht zijn de volgende opgaven van nationaal belang geformuleerd:
Bij gebiedsontwikkeling wordt de daadwerkelijke vraag vanuit de markt leidend. Nieuwe ontwikkelingen worden benaderd vanuit de ladder van duurzame stedelijke ontwikkeling: inventarisatie van de vraag naar een nieuwe voorziening, kan het bestaand stedelijk gebied of bestaande bebouwing daarvoor worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan dient sprake te zijn van een optimale inpassing en bereikbaarheid.
De regio Utrecht kent een grote ruimtedruk vanwege de grote behoefte aan woningen in combinatie met de beperkte ruimte daarvoor. Daarnaast kent de regio Utrecht een hoge kwaliteit van het omliggende landschap en de aanwezige cultuurhistorische waarden. De economie en het aantal huishoudens zal in Utrecht naar verwachting tot 2040 blijven groeien. Tot 2040 is er in de regio Utrecht vraag naar ruim 100.000 woningen en bovendien vragen circa 20.000 woningen om vervanging. Vanwege de complexiteit en omvang van de binnenstedelijke opgave en de relatie van deze opgave met het functioneren van de draaischijf Utrecht, maken Rijk en regio hierover afspraken.
Met de inwerkingtreding van de Wro (1 juli 2008) zijn de verantwoordelijkheden tussen Rijk, Provincie en Gemeente herverdeeld. Ook de bevoegdheden voor zowel de beleidsvorming als voor de uitvoering zijn ingrijpend gewijzigd. Kern van de Wro is dat alle overheden hun ruimtelijke belangen vooraf kenbaar maken en aangeven langs welke weg zij die belangen gaan realiseren.
Nationale belangen die juridisch doorwerking behoeven op provinciaal en gemeentelijk niveau zijn neergelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, ook wel de AMvB Ruimte of Barro genoemd. De AMvB Ruimte bevatte in eerste instantie een beleidsneutrale vertaling van de bestaande ruimtelijke kaders uit de PKB's: Nota Ruimte, Derde Nota Waddenzee, Structuurschema Militaire Terreinen en Project Mainportontwikkeling Rotterdam.
De AMvB Ruimte omvat alle ruimtelijke rijksbelangen uit eerder uitgebrachte PKB's die juridisch moeten doorwerken in provinciale verordeningen en bestemmingsplannen, zoals:
Bundeling verstedelijking en landelijk gebied
Zoals aangegeven in de AMvB Ruimte en de beleidsuitgangspunten uit de Nota Ruimte zo beleidsneutraal mogelijk omgezet. Ten aanzien van de verstedelijking gaat het Rijk nog altijd uit van het bundelen van verstedelijking, zodat steden eenvoudiger kunnen worden ontsloten en infrastructuur en voorzieningen optimaal kunnen worden benut. Concentratie van nieuwe bebouwing beperkt ook de noodzaak om de open ruimte te gebruiken voor bebouwing, waardoor de variatie in de stad en land behouden blijft. De provincie moet op grond van het ontwerpbesluit in een verordening regels maken die ervoor zorgen dat nieuwe bebouwing binnen het bestaande bebouwde gebied komt, of aansluitend daarop, of in nieuwe clusters daarbuiten. Verspreide bebouwing kan worden toegestaan als die bebouwing qua functie gebonden is aan het buitengebied of als die bebouwing past binnen specifieke regels van de Provincie gericht op verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied, zoals bijvoorbeeld een "rood-voor-groen regeling" en een "ruimte-voor-ruimte regeling". Daarbij moeten eisen worden gesteld aan de landschappelijke inpassing van nieuwe bebouwing buiten het bestaande bebouwde gebied, zodat langdurige leegstand en verpaupering worden tegengegaan.
In de SVIR is de "Ladder voor duurzame verstedelijking" geïntroduceerd. De Ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Barro opgenomen (artikelen 1.1.1. en 3.1.6). De Ladder voor Duurzame Verstedelijking is gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Doel is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van het optimaal benutten van de ruimte in stedelijke gebieden. De Ladder voor Duurzame verstedelijking is per 1 juli 2017 aangepast. De Laddertoets is nader uitgewerkt in paragraaf 2.4.
NNN
Om de biodiversiteit in Nederland te beschermen, in stand te houden en verder te ontwikkelen heeft het Rijk de ecologische hoofdstructuur (EHS; nu Natuurnetwerk Nederland (NNN)) aangewezen. De uitwerking van het beleid ten aanzien van het NNN In het regeerakkoord is aangegeven dat natuur, ruimte en economie kerntaken zijn van de provincies.
In 2010 heeft onder verantwoordelijkheid van de provincies een herijking van het NNN plaatsgevonden. De herijkte NNN bestaat uit natuurgebieden van (inter)nationale betekenis en waarvan het beheer structureel betaalbaar is. Voor ruimtelijke ontwikkelingen in het NNN geldt het "nee, tenzij" principe: alle nieuwe activiteiten die de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN significant aantasten, zijn verboden tenzij sprake is van groot openbaar belang, er geen andere mogelijkheden voor realisatie zijn en de negatieve gevolgen worden beperkt en gecompenseerd. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan voor gebieden die deel uitmaken van het NNN dient rekening te zijn gehouden met de aanwezige cultuurhistorische en landschappelijke waarden.
In de Provinciale Ruimtelijke Verordening zijn regels opgenomen over compensatie die er ten minste voor moet zorgen dat er geen netto verlies aan oppervlakte, samenhang of kwaliteit van de ecologische hoofdstructuur optreedt en dat compensatie op de juiste wijze plaatsvindt. De verantwoording hiervan dient deel uit te maken van de toelichting van het bestemmingsplan. Ook dienen in de provinciale verordening regels te worden opgenomen inzake de invulling, uitvulling, uitvoering en verantwoording van de saldobenadering van op basis van een bestemmingsplan toegestane activiteiten die afzonderlijk niet passen binnen het nee, tenzij regime, maar die door compensatie per saldo positief bijdragen aan het NNN.
Het plangebied ligt buiten het NNN. Het bosperceel ligt binnen de NNN en wordt slechts voorzien van de bestemming "Bos" zonder dat er ingrepen plaatsvinden. De gevolgen van het plan in relatie tot het NNN zijn beschreven in paragraaf 5.3.
Nationale Landschappen
De 20 Nationale Landschappen zijn gebieden met zeldzame en kenmerkende landschapskwaliteiten. De provincies moeten in een verordening het planologisch regime voor de nationale landschappen opnemen volgens het "ja, mits" regime. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, zolang de kernkwaliteiten worden behouden of versterkt en nieuwe bebouwing wordt gebundeld. De verordening moet binnen het nationaal landschap ruimte geven voor nieuwbouw van woningen, maar hooguit voor de eigen bevolkingsgroei, waarbij de Provincie het maximaal aantal woningen vaststelt (inclusief de woningen die door herstructurering en intensivering beschikbaar komen). Bij bevolkingskrimp kan van deze regel worden afgeweken.
Het plangebied ligt niet binnen een Nationaal Landschap, dit aspect is daarom niet verder uitgewerkt.
De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 – 2025 (PRS) en Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) zijn voor een eerste keer vastgesteld op 4 februari 2013. Daarna zijn deze tweemaal partieel herzien op 10 maart 2014 en 3 november 2014. Op 1 februari 2016 is de Thematische Structuurvisie Kantoren vastgesteld met een daarop volgende correctie, die op 11 december 2017 werd vastgesteld. Op 13 december 2016 zijn bovendien de herijkingen van de PRS en de PRV vastgesteld die een doorkijk geven op de periode tot 2040 op basis van de visie Utrecht2040.
De PRS en PRV geven het ruimtelijk beleid van de provincie Utrecht weer. De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) is een structuurvisie onder de (nieuwe) Wet ruimtelijke ordening. Op grond van de Wro heeft de PRS alleen een zelfbindende werking. Het is bindend voor de provincie, niet voor andere partijen. De PRS gaat daarom vergezeld van een Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV), die bindend is voor de gemeenten. De PRV beperkt zich tot onderwerpen die in de PRS zijn aangemerkt als provinciaal belang. Echter, niet alles wat van provinciaal belang is staat zonder meer in de PRV. Bij het beleid in de PRS is telkens aangeven of en zo ja wat van dat beleid via de PRV doorwerkt naar gemeenten.
De ambities voor de provincie zijn gericht op het aantrekkelijk houden van de provincie om te wonen, werken en te recreëren. Het ruimtelijk beleid van de provincie is gebaseerd op de volgende vier pijlers:
De pijlers 'duurzame leefomgeving' en 'beschermen kwaliteiten' leggen de basis waarbinnen de ontwikkelingen volgens de pijlers 'vitale dorpen en steden' en 'dynamisch landelijk gebied' kunnen plaatsvinden.
Voor onderhavig plan is de algemene beleidslijn landelijk gebied (art. 7.1) relevant. Provincie Utrecht wil de kwaliteit en vitaliteit van het landelijk gebied behouden. Zij koesteren daarom de functies die bijdragen aan behoud van de openheid, kwaliteit en beleefbaarheid van het platteland, zoals landbouw, natuur en bos. Een verdere uitwaaiering van stedelijke functies over het landelijk gebied willen ze daarbij voorkomen. In bijzondere situaties en onder voorwaarden zijn ontwikkelingen van niet aan het landelijk gebied gebonden functies aanvaardbaar, zoals nieuwe functies voor stoppende agrarische bedrijven.
Voor vrijkomende agrarische bedrijven is het beleid gericht op sloop van overbodig geworden bedrijfsbebouwing. De provincie biedt ruimte voor de bouw van één tot drie woningen (ruimte-voor-ruimte) of de vestiging van een niet-agrarische functie in ruil voor de sloop van een evenredige oppervlakte aan bedrijfsbebouwing. Naar mate er meer wordt gesloopt, is er meer ontwikkelruimte. Van de sloopnormen kan door gemeenten worden afgeweken, indien een evenredige kwaliteitswinst anders dan sloop van gebouwen wordt bereikt.
Daarnaast is relevant dat het gebied onderdeel uitmaakt van het Landschap Gelderse Vallei (art. 5.2.2) waarbinnen de provincie, afhankelijk van de planlocatie, de volgende bijbehorende kernkwaliteiten wil behouden:
Ook ligt het gebied (deels) binnen de Groene contour en deels binnen Natuurnetwerk Nederland (NNN). Provincie Utrecht wil het NNN in Utrecht behouden en verder ontwikkelen. Hiervoor beschermen zij deze gebieden en zorgen zij er voor dat zich geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen voordoen die een significant negatief effect hebben op de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN. Dit wordt gedaan via het beschermingsregime 'nee, tenzij'. Binnen de Groene contour wil de provincie de mogelijkheid openhouden om nieuwe natuur te ontwikkelen die onderdeel uit gaat maken van het NNN. Binnen deze gebieden zijn onomkeerbare ingrepen en processen die de ambitie om natuur te ontwikkelen onmogelijk maken niet toegestaan, tenzij sprake is van een groot openbaar belang en eventuele alternatieven ontbreken. Binnen de Groene contour stimuleert de Provincie dat op vrijwillige basis nieuwe natuur wordt gerealiseerd. Om realisering van natuur mogelijk te maken mag verstedelijking plaatsvinden.
De Provinciale Ruimtelijke Verordening is gebaseerd op artikel 4.1 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van deze bepaling mogen PRS regels stellen met het oog op een goede ruimtelijke ordening. De Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) bevat algemene regels over de inhoud van bestemmingsplannen, projectbesluiten, beheersverordeningen, inpassingsplannen en uitwerkings- of wijzigingsplannen als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De onderwerpen en verordeningen volgens uit de Provinciale Structuurvisie en het ontwerp-besluit algemene regels ruimtelijke ordening (AMvB Ruimte). De verordening richt zich op de inhoud van bestemmingsplannen. Het gaat hierbij niet alleen om de inhoud van een bestemmingsplan in strikt juridische zin (verbeelding en regels) maar ook om eisen aan de toelichting bij een bestemmingsplan. De PRV is herijkt vastgesteld op 13 december 2016.
Voor onderhavig plan zijn de volgende onderdelen van belang: functiewijziging (voormalig) agrarisch bedrijfsperceel naar woonfunctie met extra woningen ("ruimte voor ruimte"), Groene contour, Natuurnetwerk Nederland, mobiliteitstoets en landschap.
Functiewijziging (voormalig) agrarisch bedrijfsperceel naar woonfunctie met extra woningen ("ruimte voor ruimte") (art. 3.11)
Voor de gewenste herontwikkeling van het erf is relevant artikel 3.11 de bouw van een nieuwe woning of woningen toestaat in ruil voor sloop van voormalige bedrijfsbebouwing. In ruil voor sloop van 1000-2500m² mag 1 extra woning worden gebouwd. In ruil voor 2500-4000m² sloop zijn twee extra woningen toegestaan. Boven de 4000m² zijn er drie extra woningen toegestaan. Het bouwperceel mag daarbij niet optimaal gesitueerd en uitgerust zijn voor grondgebonden landbouw.
Doel van de “sloopeis” is niet alleen het verminderen van de bebouwing in het landelijk gebied maar ook het voorkomen dat bebouwing achterblijft die ruimtelijk ongewenst gebruik uitlokt. Afwijking van de genoemde sloopnormen is mogelijk als dat leidt tot meer ruimtelijke kwaliteit. Hierbij kan onder andere worden gedacht aan:
De nieuwe woningen dienen te worden gesitueerd binnen de voormalige bouwpercelen, in samenhang met de te handhaven boerderij, tenzij situering van de nieuwe woning op een andere locatie in het landelijk gebied leidt tot verhoging van de ruimtelijke kwaliteit. De betrokken bouwpercelen worden evenredig verkleind en de woningen worden landschappelijk goed ingepast. De omliggende agrarische bedrijven mogen daarbij niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd.
De te slopen oppervlakte aan voormalige bedrijfsgebouwen bedraagt bijna 3000m². Volgens de regels van artikel 3.11 PRV mogen in ruil voor een dergelijke oppervlakte 2 nieuwe woningen worden gebouwd. De bestaande bedrijfswoning wordt eveneens gesloopt en mag worden terug gebouwd waardoor per saldo sprake is van 3 nieuwe woningen. Met betrekking tot de voorwaarde dat de nieuwe woningen in binnen het voormalige bouwperceel moeten worden gesitueerd, kan worden opgemerkt dat in lijn met het advies van de Commissie Welstand de grens van het bouwvlak als richtlijn is gehanteerd om hiermee de ruimtelijke kwaliteit van het plan te optimaliseren. Daar staat tegenover dat in een groter gebied de ruimtelijke kwaliteit wordt verbeterd.
Groene contour (art. 3.15) en Natuurnetwerk Nederland (art. 2.4)
De gronden van het voormalige agrarische bouwvlak zijn niet aangewezen als Groene Contour of als onderdeel van het NNN. Het bestaande bosperceel ten noorden van het voormalig agrarisch bouwvlak zijn aangewezen als NNN; hier vinden echter geen ontwikkelingen plaats. De overige gronden direct grenzend aan het voormalig agrarisch bouwvlak, zijn aangewezen als Groene Contour gebied (zie afbeelding 14).
Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als 'Groene contour' kan ten behoeve van de realisatie van nieuwe natuur onder voorwaarden bestemmingen en regels bevatten die verstedelijking toestaan. Als voorwaarde wordt gesteld dat de verstedelijking in samenhang met de realisatie van natuur dient te worden ontwikkeld waarbij de omvang van de verstedelijking in evenwichtige verhouding staat tot de hoeveelheid te ontwikkelen nieuwe natuur. De nieuwe natuur zal daarbij moeten worden gerealiseerd binnen de Groene contour en ook de verstedelijking dient plaats te vinden binnen de Groene contour of op een locatie in de nabijheid daarvan. De tijdige realisering van de natuur en de duurzame instandhouding daarvan dient daarbij te zijn verzekerd. De in samenhang ontwikkelde verstedelijking en natuur leiden per saldo tot een verhoging van de ruimtelijke kwaliteit en de omliggende agrarische bedrijven mogen niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd.
Afbeelding 14: Natuurnetwerk Nederland ter hoogte van Rumelaarseweg 34.
Bron: www.provincie-utrecht.nl
Het landschappelijke inpassingsplan voorziet in de ontwikkeling van landschapselementen en natuurwaarden op de gronden die zijn aangewezen als Groene Contour. De nieuwe woningen zijn overwegend binnen de grenzen van het voormalige agrarische bouwvlak geprojecteerd. Het aantal woningen is dermate beperkt dat dit niet kan worden aangemerkt als 'nieuwe verstedelijking' bovendien is het gebied waar landschappelijke en ecologische kwaliteitsverbetering wordt gerealiseerd aanzienlijk groter dan het gebied buiten de grenzen van het voormalige agrarische bouwvlak waar nieuwe bebouwing is voorzien. De instandhouding van de nieuwe landschapselementen is zowel in het bestemmingsplan als via de afspraken in de anterieure overeenkomst geborgd. Ook blijven deze gronden deel uitmaken van het landgoed Ringelpoel waarmee duurzame instandhouding van deze waarden geborgd is.
Mobiliteitstoets (art. 1.6)
Al in een vroegtijdig stadium dient er voor de ruimtelijke ontwikkelingen door middel van een zogenaamde mobiliteitsscan te worden nagegaan of de mobiliteitstoets bij de voorgestane ruimtelijke ontwikkeling noodzakelijk is (art. 1.6). De mobiliteitsscan is bedoeld om inzicht te krijgen in het aantal verplaatsingen en mogelijke knelpunten op het ontsluitende en omliggende verkeersnetwerk. Op basis van de scan wordt bepaald of een mobiliteitstoets noodzakelijk is. Het aspect mobiliteit is hiervoor reeds uitgewerkt in paragraaf 2.3.
Landschap (art. 1.8)
Rumelaarseweg 34 maakt volledig onderdeel uit van het landschap Gelderse Vallei (zie afbeelding 15). Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘landschap’ bevat bestemmingen en regels ter bescherming van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten.
Voor het landschap Gelderse Vallei wil de Provincie de volgende kernkwaliteiten behouden:
Afbeelding 15: Landschap Gelderse Vallei.
Bron: www.provincie-utrecht.nl
De Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen (7 februari 2011) maakt als bijlage deel uit van de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie en Verordening en bevat per gebied een beschrijving van de kernkwaliteiten die bepalend zijn voor de ruimtelijke kwaliteit in een gebied. Gemeenten wordt gevraagd de ambities uit de Kwaliteitsgids in hun beleid op te nemen en deze in bestemmingsplannen juridisch vast te leggen.
Het voornamelijk agrarische landschap van de Gelderse Vallei is rijk gevarieerd door afwisseling van bebouwing, bosjes, lanen, agrarische percelen met houtwallen en -singels op de kavelgrenzen. De open ruimten verschillen van maat en schaal. Verborgen in de Vallei liggen lijnstructuren als beken, kanalen, griften, de Grebbelinie en de Ponlijn. Ook landgoederen, kastelen en forten liggen min of meer verscholen in het landschap. Dit landschap wordt getypeerd als halfopen cultuurlandschap. Soms zijn deze verborgen elementen ineens zichtbaar, maar meestal zijn ze niet herkenbaar. Dit maakt ze tot bijzondere lijnen en punten in het landschap. In het landschap van de Gelderse Vallei is het lastig om je te oriënteren. Alleen de Utrechtse Heuvelrug geeft enige oriëntatie aan het gebied; dit geldt vooral in het Binnenveld.
Bij ontwikkelingen in het landschap van de Gelderse Vallei hecht de provincie veel belang aan het behouden van de kleinschaligheid, die dit landschap zo aantrekkelijk maakt. Daarnaast vraagt de provincie aandacht voor het waarborgen en ontwikkelen van de contrasten in de te onderscheiden deelgebieden van de Gelderse Vallei. De provincie beoogt het unieke karakter te waarborgen, te versterken en te ontwikkelen door de contrasten in de drie deelgebieden (Mozaïek, Stroken en het Binnenveld) te versterken en de verborgen structuren te behouden (zie afbeelding 16).
Het plangebied Rumelaarseweg 34 maakt deel uit van het mozaïeklandschap.
Afbeelding 16: Kleinschalig mozaïeklanschap ter hoogte van Rumelaarseweg 34.
Bron: www.provincie-utrecht.nl
Zoals toegelicht in paragraaf 2.2 voorziet het plan in maatregelen die inspelen op de ruimtelijke kenmerken en kernkwaliteiten van het kampenlandschap van de Gelderse Vallei met een afwisseling tussen open graslanden en kleinschalige bospercelen en houtwallen. Door aanplant van nieuwe houtwallen, hagen en nieuwe kleinschalige bospercelen wordt de voor het kampenlandschap zo kenmerkende 'mozaïek-structuur' versterkt en hersteld. Het plan is daarmee in overeenstemming met het provinciaal beleid op het gebied van (de kwaliteit van) het landschap.
Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) is in 2006 vastgesteld als uitwerking van het Reconstructieplan Gelderse Vallei / Utrecht Oost. De zonering uit het Reconstructieplan is uitgangspunt voor de uit te werken ruimtelijke kwaliteit, waarbij het Reconstructieplan en het bestemmingsplan de mogelijke functies aangeven. Het LOP vormt het toetsingskader wat betreft landschap voor ruimtelijke ontwikkelingen en functieveranderingen.
De visie op hoofdlijnen is gericht op het in stand houden en verder ontwikkelen van een vitaal en kwalitatief hoogwaardig platteland met tal van economische activiteiten in een streekeigen en leesbaar landschap. Per landschapstype is de visie nader uitgewerkt ten aanzien van:
Landgoed Ringelpoel maakt onderdeel uit van het kampenlandschap (zie afbeelding 17). Door verregaande technische ontwikkelingen aan het einde van de 19e eeuw en in de 20e zijn de oude landschappen sterk aangepast. De kampenlandschappen zijn in het verleden door ruilverkaveling en verwijdering van kavelgrensbeplantingen open gebroken. Ook de toename aan niet-agrarische bedrijvigheid en landelijk wonen geeft grote druk. Het LOP is daarom met name gericht op het versterken van het landschappelijke raamwerk in de Gelderse Vallei. Binnen het raamwerk wordt ruimte geboden aan verschillende functies met als doel een dynamisch en multifunctioneel landschap. Naast ruimte voor landelijk wonen, wordt bijzondere aandacht besteed aan behoud van het agrarische karakter en de versterking van de streekeigen landschapselementen, landschapspatronen en ook de kleinschalige natuurontwikkeling.
De aanbevelingen als opgenomen in het LOP zijn overgenomen bij het uitwerken van de landschappelijk inpassingsplan die zijn gebaseerd op het kampenlandschap. Zo is binnen het LOP het streefbeeld voor het kampenlandschap gericht op de versterking van het fijnmazige patroon van forse landschapselementen, te weten houtwallen en houtsingels, bomenrijen bestaande uit eiken langs percelen, singels (deels ook geknot) op de lagere gronden langs sloten en in de omgeving van beken en de versterking van eikenbossages of eikengaardes. In het landschappelijke inpassingsplan zijn op diverse plaatsen houtwallen en singels opgenomen waardoor de kenmerkende fijnmazige structuur van het landschap wordt versterkt.
De erven in een kampenlandschap zijn daarbij relatief ruim opgezet en onregelmatig. Van oudsher vormen erven compacte clusters van bebouwing, ingebed in het kleinschalige landschap met een onderscheiding van de voor- en achterzijde. De boerderijen stonden oorspronkelijk vaak met de achterzijde of zijkant aan de weg. Bij de uitbreiding van het erf is relevant dat in het LOP gestreefd wordt naar compactheid en samenhang tussen de diverse gebouwen. Eventuele nieuwe bebouwing (schuren) moet worden ingepast met landschappelijke beplanting als onderdeel van het voormalige, huidige of nieuwe houtwallenpatroon in de omgeving. Woningen met een tuin of erf dienen daarbij hun tuininrichting aan te laten sluiten bij de erven in het buitengebied en de kenmerken van het landschap.
Het landschappelijke inpassingsplan met bijbehorende beeldkwaliteitsuitgangspunten (zie Hoofdstuk 2) verankeren de wensen vanuit het LOP: het omringende landschap wordt verder ingericht volgens een fijnmazig patroon met houtsingels, -wallen en bossages. De woningen vormen daarbinnen ter hoogte van de voormalige bebouwing één ruim opgezette bebouwingscluster met daarin drie ruim opgezette woonerven. De opgenomen uitgangspunten voor beeldkwaliteit zorgen voor een eenheid op het erf overeenkomend met de wensen vanuit het LOP.
Afbeelding 17: Landschapsontwikkelingsplan Gelderse Vallei
Bron: Brons + Partners Landschapsarchitecten
Het rapport Bouwen aan het landschap op tussenschaal is in 2013 verschenen om ruimtelijke kwaliteit te koppelen aan nieuwe ontwikkelingen in de Gelderse Vallei. Het voorziet in bouwstenen die toegepast kunnen worden om de leesbare samenhang en identiteit van het landschap te vergroten. Daarbij is de koers voor functieverandering landbouw en ontwikkeling van nieuwe natuur relevant.
Bij functieverandering van landbouw in het kampenlandschap ligt de focus op de ontwikkeling van een nieuwe kamerstructuur op basis van de oorspronkelijke kavelstructuur met daarbij de aanleg van nieuwe houtwallen en houtsingels met bomenrijen langs percelen en zwaar beplante wegen (zie afbeelding 18). Ook langs de kavelgrenzen is het uitgangspunt om nieuwe houtwallen passend binnen de structuur te realiseren, nieuwe bebouwing dient daarbij geclusterd te worden ingepast.
In het kader van natuurontwikkeling wordt daaraan toegevoegd dat (eiken)bosjes en erfbeplanting begeleiden daarbij het landschap. Op het laagste schaalniveau kunnen de landschapselementen een bijdrage leveren aan de vergroting van biodiversiteit in het landschap zoals de aanplant van bosjes en houtwallen en erfscheidende beplanting.
Het opgenomen landschappelijke inpassingsplan is gebaseerd op het kampenlandschap (zie Hoofdstuk 2). De woningen zijn opgenomen als cluster en de kamerstructuur van het kampenlandschap wordt middels houtwallen en -singels versterkt. Het landschappelijke inpassingsplan is daarmee in lijn met de uitgangspunten uit "Bouwen aan het landschap op tussenschaal".
Afbeelding 18: Koers voor het Kampenlandschap
Bron: Projectbureau Vallei en Heuvelrug
Op 23 mei 2013 is Structuurvisie Woudenberg 2030 vastgesteld. Met deze ruimtelijke visie geeft de gemeente Woudenberg aan wat de visie is op de ruimtelijke invulling voor wonen, werken en recreëren tot 2030 en hoe zij wil anticiperen op economische en maatschappelijke ontwikkelingen. Doel is om ook in 2030 een vitale gemeente te zijn met een levendige dorpskern en een veelzijdig en multifunctioneel buitengebied.
Binnen de structuurvisie is het aspect cultuurhistorie en erfgoed relevant waaronder de landgoederen vallen. Rumelaar/Ringelpoel valt binnen dit onderdeel. Behoud van de landgoederen met hun eigen kwaliteiten en groenstructuren is het uitgangspunt, maar met name vanuit recreatief oogpunt is ook het meer beleefbaar maken, benutten en opstellen van de landgoederen een uitgangspunt. Aangezien de landgoederen in particulier eigendom zijn heeft de gemeente hierop geen directe invloed. Door overleg en samenwerking en door de juiste voorwaarde te scheppen worden hiertoe mogelijkheden geboden.
Voorliggende plannen gaan uit van het duurzaam in stand houden van het landgoed Ringelpoel. De plannen zijn daarmee in lijn met Structuurvisie Woudenberg 2030.
Op het plangebied is het bestemmingsplan “Buitengebied Woudenberg 2010” (zie afbeelding 19) van toepassing. Het bestemmingsplan Buitengebied 2010 is in 2013 (gedeeltelijk) herzien en naar aanleiding van een gerechtelijke uitspraak op 12 september 2014 geconsolideerd vastgesteld.
In de huidige situatie hebben de gronden de bestemming “Agrarisch” (art. 3). Ter plaatse van het perceel Rumelaarsweg 34 is tevens een bouwvlak aangegeven met de functieaanduiding 'intensieve veehouderij'. De gronden hebben daarnaast de gebiedsaanduidingen 'Reconstructiewetzone - Verwevingsgebied' (art. 33.2) en 'Wro-zone - Wijzigingsgebied 7' (art. 35.10). Ten slotte zijn er diverse dubbelbestemmingen voor de verschillende archeologische waardes opgenomen, te weten 'Waarde - Archeologie 1' (art. 25), 'Waarde - Archeologie 2' (art. 26) en 'Waarde - Archeologie 3' (art. 27) (zie afbeelding 19).
De gronden met de bestemming 'Agrarisch' zijn bestemd voor grondgebonden agrarische bedrijven, het behoud, herstel en de ontwikkeling van het waterhuishoudkundig systeem en de landschapsstructuur. Tevens zijn de gronden bestemd voor de aan de bestemming ondergeschikte extensieve dagrecreatie met bijbehorende kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen en de bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals onder meer wegen, paden, tuinen, erven, groenelementen, (natuurvriendelijke) oevers en water. Ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' is tevens een intensieve veehouderij toegestaan.
Binnen de bestemming 'Agrarisch' is onder artikel 3.7.8 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om ter plaatse van het agrarische bouwvlak onder voorwaarden de agrarische bestemming om te zetten in een woonbestemming met dien verstande dat daarvoor de bestemming eerst moet worden gewijzigd in 'specifieke vorm van wonen - voormalig agrarisch bedrijf'. Vervolgens kan op basis van die nadere aanduiding de bouw van 1 extra woning worden toegestaan in ruil voor sloop van ten minste 1000m² aan voormalige agrarische bedrijfsbebouwing. Aangezien onderhavig plan voorziet in de bouw van 2 nieuwe woningen in ruil voor sloop van 3000m² aan bedrijfsbebouwing, kan geen gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid die in het bestemmingsplan is opgenomen.
De gronden hebben voorts de gebiedsaanduidingen 'Reconstructiewetzone - Verwevingsgebied' (art. 33.2 en 33.3). Binnen de gebiedsaanduiding bestaat de mogelijkheid de agrarische bestemming onder voorwaarden te wijzigen in "Bedrijf", "Kantoor", "Maatschappelijk" of "Recreatie". Tevens is de gebiedsaanduiding 'Wro-zone - Wijzigingsgebied 7' op het plangebied van toepassing. Deze wijzigingsbevoegheid biedt de mogelijkheid om onder meer de bestemming 'Agrarisch' onder voorwaarden te wijzigen in de bestemming "Natuur" of "Bos".
Het vigerende bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid om de bestemming binnen een agrarisch bouwvlak te wijzigen in 'Wonen' met dien verstande dat daarvoor de bestemming eerst moet worden gewijzigd in 'specifieke vorm van wonen - voormalig agrarisch bedrijf'. Vervolgens kan op basis van die nadere aanduiding de bouw van 1 extra woning worden toegestaan in ruil voor sloop van ten minste 1000m² aan voormalige agrarische bedrijfsbebouwing. Aangezien in onderhavige situatie medewerking wordt gevraagd voor 2 nieuwe woningen in ruil voor sloop van 3000m² aan bedrijfsbebouwing, kan geen gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid die in het bestemmingsplan is opgenomen. Om in dit geval maatwerk te kunnen leveren, is vanwege de ruimtelijke kwaliteitsverbetering die kan worden gerealiseerd, gekozen voor een partiële herziening van het bestemmingsplan.
Afbeelding 19: Bestemmingsplan Buitengebied Woudenberg 2010
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl
Ten slotte is relevant dat in het bestemmingsplan verschillende archeologische dubbelbestemmingen zijn toegekend. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' heeft een 'signaleringsfunctie' om aan te geven dat het perceel wordt aangemerkt als archeologisch (mogelijk zeer) waardevol perceel. In het bestemmingsplan is dat vertaald naar een regeling dat overeenkomt met het zwaarste archeologische regime. Op grond hiervan geldt een onderzoeksplicht voor alle ingrepen die dieper dan 30cm de bodem in gaan. Uitzondering hierop vormen ingrepen die moeten worden aangemerkt als vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering of plaatsing van bouwwerken die zonder heiwerkzaamheden geplaatst kunnen worden.
De gronden met dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 3' zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de te verwachten archeologische waarden en hebben een minder zwaar regime. Er geldt respectievelijk een onderzoeksplicht voor alle ingrepen dieper dan 40cm <Mv en een grotere oppervlakte dan 100m² en dieper dan 50cm <Mv en een grotere oppervlakte dan 1000m². Ook op deze gronden geldt de uitzondering zoals opgenomen bij 'Waarde - Archeologie 1'. Artikel 35.2.1 biedt daarbij de mogelijkheid om het bestemmingsplan te wijzigen door 'Waarde - Archeologie 2' of 'Waarde - Archeologie 3' geheel of gedeeltelijk te verwijderen wanneer geen archeologische waarden aanwezig zijn (zie afbeelding 21).
In lijn met deze bepalingen is in het kader van dit bestemmingsplan een bureauonderzoek gedaan en zal tevens nader onderzoek worden gedaan om vast te stellen in hoeverre archeologische waarden in de bodem aanwezig zijn ter plaatse van het plangebied. De resultaten van dit onderzoek zijn beschreven in paragraaf 4.1.2.
Afbeelding 21: Bestemmingsplan Buitengebied Woudenberg 2010 dubbelbestemming waarde - archeologie 1, waarde - archeologie 2 en waarde - archeologie 3.
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl / Adviesbureau Haver Droeze (toevoeging kleuren)
Voor de gemeente Woudenberg geldt Woonvisie 2013+ waarop in 2016 een oplegger is geschreven. In de Woonvisie 2013+ is de strategie vastgelegd voor het woningbouwprogramma. De oplegger is vastgesteld op 24 december 2016. In deze oplegger blijkt dat woonbehoefteonderzoek bevestigd dat de strategische lijn in Woonvisie 2013+ bestaande uit het behouden van aantrekkelijk aanbod voor starters en gezinnen, het faciliteren van wooncarrières voor gezinnen en passende zelfstandige woonruimte voor vitale senioren de trends zijn die worden herbevestigd.
De kwantitatieve analyse in het onderzoek laat tevens zien dat de marktomstandigheden anders zijn dan een aantal jaar geleden. In 2013 werd een dalende trend verwacht in de bevolkingsontwikkeling en een geringe groei van het aantal huishoudens. De huidige ramingen laten juiste een forse toename zien van zowel de bevolking als van het aantal huishoudens. Het gewenste bouwprogramma is daarom in de oplegger van 2016+ verhoogd van 40-60 woningen per jaar naar 90-110 woningen per jaar. Ook wordt aangegeven dat voor de komende 5 jaar er nog ruimte is voor aanvullende bouwplannen waarbij de gemeente de markt haar werk wil laten doen.
De vraag naar betaalbare, middeldure en dure koopwoningen is in het planaanbod voorzien en vraagt op de korte termijn daarom om zorgvuldige fasering. Voorliggend plan biedt de mogelijkheid om in afstemming met gemeente Woudenberg 2 extra woningen te realiseren en daarbij een ruimtelijke kwaliteitsslag te maken. De plannen passen daarmee binnen het gemeentelijke woonprogramma.
Aangezien wel kan worden voldaan aan de voorwaarden zoals die gelden op het grond van het beleid voor Vrijgekomen Agrarische Bedrijfsbebouwing (VAB-beleid) én er een aanzienlijke ruimtelijke kwaliteitswinst kan worden behaald, is besloten medewerking te verlenen op basis van 'maatwerk' via een partiële herziening van het bestemmingsplan.
Daarbij is getoetst aan de volgende voorwaarden:
De agrarische bedrijfsactiviteiten zijn beëindigd. De omvang van de bijbehorende landbouwgronden is in combinatie met de voor het gebied geformuleerde natuur/milieu-doelstellingen niet voldoende om hier een volwaardig bedrijf uit te kunnen oefenen. Voortzetting van het agrarisch gebruik door het betreffende bedrijf is daarom niet reëel. De vrijkomende landbouwgronden worden in erfpacht uitgegeven als landbouwgrond aan omringende agrarische bedrijven, die daardoor een beter bedrijfseconomisch perspectief krijgen.
Blijkens de toelichting op het bestemmingsplan zijn sterlocaties bestaande bouwpercelen van agrarische bedrijven met een milieugebruiksruimte van minimaal 150 Nge. De zogenaamde sterlocaties liggen in de 'landbouwontwikkelingsgebieden'. Onderhavig plangbied ligt in 'verwevingsgebied' en is niet aangewezen als 'sterlocatie'.
Het plangebied omvat de bestaande bebouwing en volgt in grote lijnen de grens van het voormalig agrarisch bouwperceel. Op aanwijzing van de Welstandscommissie is het landschappelijke inpassingsvoorstel aangepast en heeft het plan een ruimere opzet gekregen, waardoor de vorm van het bestemmingsvlak afwijkt van de begrenzing van het voormalig agrarisch bouwperceel. Aangezien dit leidt tot een hogere ruimtelijke kwaliteit, gaat de gemeente in het kader van de gekozen maatwerkoplossing akkoord met deze afwijking. Temeer daar de oppervlakte van het bestemmingsvlak 'Wonen' gelijk blijft aan de oppervlakte van het voormalig agrarisch bouwperceel.
De bestemming van het voormalig bouwvlak wordt gewijzigd in Wonen. Alle bebouwing, inclusief de voormalige bedrijfswoning, wordt gesloopt. De bedrijfswoning wordt herbouwd als reguliere woning. Conform het provinciaal en gemeentelijk functieveranderingsbeleid kan - in ruil voor sloop van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing - medewerking worden verleend aan de bouw van één of meer nieuwe woningen. Volgens de daarvoor geldende staffels kunnen bij sloop van meer dan 2500m² (en minder dan 4000m²) naast de bestaande (voormalige bedrijfs)woning nog twee extra woningen worden toegestaan. Onderhavig plan gaat uit van sloop van 3000m² aan voormalige bedrijfsbebouwing, zodat medewerking kan worden verleend aan de bouw van twee nieuwe woningen.
De overige gronden houden hun agrarische bestemming.
In paragraaf 6.1 van dit plan is onderzocht en beschreven welke effecten te verwachten zijn voor de omliggende (agrarische) bedrijven van de wijziging van de agrarische bestemming naar de bestemming 'Wonen'. Hieruit blijkt dat de omliggende bedrijven niet in hun gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt.
De ontwikkelingen zoals die met voorliggende herziening worden voorgestaan, zijn in overeenstemming met het ruimtelijke beleid dat uitgaat van een vitaal platteland. Ook zijn de plannen in overeenstemming met het VAB / Ruimte voor Ruimte beleid waarbij ruimte wordt geboden om in ruil voor sloop voormalige agrarische bedrijfsbebouwing medewerking te verlenen aan het omzetten van de (voormalige) agrarische bestemming naar een woonbestemming in combinatie met nieuwbouw van één of meer extra woningen, afhankelijk van de oppervlakte aan voormalige agrarische bedrijfsbebouwing die gesloopt wordt.
De beoogde ontwikkeling sluit tevens aan bij het beleid van zowel de provincie als de gemeente dat gericht is op het behoud en de versterking van de kernkwaliteiten van het afwisselende landschap van de Gelderse Vallei. Het plan voorziet in nieuwe economische dragers ter vervanging van de pachtinkomsten uit het voormalige landbouwbedrijf en is zodoende in overeenstemming met het beleid van de gemeente om landgoederen duurzaam in stand te houden. Voorts sluit het plan aan bij de ambities die zijn uitgewerkt in de gemeentelijke Woonvisie en waarin wordt uitgegaan van een aanzienlijke groei, zodat de voorziene extra woningen daarmee in overeenstemming zijn.
De gevolgen van het plan in relatie tot de Groene contour en het NNN zijn uitgewerkt in Hoofdstuk 5. De ambities ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit zijn als leidraad gebruikt voor de uitwerking van het landschappelijke inpassingsplan zoals opgenomen in Hoofdstuk 2, welke is afgestemd met de Welstandscommissie. De adviezen van Welstand zijn verwerkt in een aangepaste landschappelijke inpassingsplan voor de nieuw te bouwen woningen.
Er kan geen gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid die in het bestemmingsplan is opgenomen, Aangezien wel kan worden voldaan aan de voorwaarden zoals die gelden op het grond van het beleid voor Vrijgekomen Agrarische Bedrijfsbebouwing (VAB-beleid) en sprake is van ruimtelijke kwaliteitswinst, is besloten medewerking te verlenen op basis van 'maatwerk' via een partiële herziening van het bestemmingsplan.
Op grond van artikel 3.6.1 lid 2 Bro dient bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te worden gehouden met de in een plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden en de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten.
Het Verdrag van Malta (ook wel het verdrag van Valetta genoemd) regelt de omgang met Europees archeologisch erfgoed. Nederland heeft dit verdrag in 1992 ondertekend en sinds 2007 is het verdrag omgezet in Nederlandse regelgeving: de Wet archeologische monumentenzorg (Wamz). Belangrijkste doel van de wet is het borgen van een zorgvuldige omgang met archeologische waarden door het archeologisch belang van meet af aan te laten meewegen in de besluitvorming.
Uitgangspunt van het verdrag is het zoveel mogelijk ter plekke (in situ) bewaren van het archeologisch erfgoed en het nemen van beheersmaatregelen om dit te bewerkstelligen. Daar waar behoud in situ niet mogelijk is, dienen de bodemverstoorders archeologisch onderzoek te laten verrichten. De kosten daarvan komen voor rekening van de initiatiefnemer.
Sinds de invoering van de Wamz ligt de verantwoordelijkheid voor het behoud en het beheer van het archeologisch erfgoed bij gemeenten. De gemeenteraad is op grond van de Monumentenwet en het Besluit ruimtelijke ordening verplicht bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden en de cultuurhistorie van een gebied. De archeologische waarden zijn vastgelegd op een gemeentelijke archeologische beleidskaart.
Waarden en verwachtingen
In het kader van de invulling van haar verantwoordelijkheid voor het behoud en beheer van erfgoed, heeft de gemeente Woudenberg in 2010 een archeologische beleidskaart op laten stellen door Boshoven e.a. Deze kaart biedt inzicht in de trefkans in waarden- en verwachtingsgebieden (zie afbeelding 22). Voor het agrarische bouwvlak bij Ringelpoel geldt categorie 2. Voor de omliggende agrarische gronden ten noorden en zuiden geldt categorie 3. Voor de gronden ten oosten geldt categorie 5.
Afbeelding 22: Archeologische beleidskaart Renswoude - Woudenberg
Bron: Boshoven e.a. 2010
Beleid
De op de beleidskaart onderscheiden zones voor de archeologische verwachting brengen aanvullende regels met zich wanneer er bodemverstorende activiteit plaatsvindt. Per te onderscheiden categorie gelden verschillende drempelwaarden voor bodemingrepen:
Wanneer voor een gebied twee of meer verschillende verwachtingswaarden gelden, geldt in de regel dat de hoogste verwachtingswaarde leidend is voor het bepalen van het antwoord op de vraag in hoeverre sprake is van een onderzoeksverplichting. In dit geval dient daarom de verwachtingswaarde behorende bij categorie 2 te worden aangehouden.
Vertaling Archeologische beleidskaart naar Bestemmingsplan Buitengebied Woudenberg 2010
De archeologische beleidsadvieskaart is vertaald in de bestemmingsregeling van het bestemmingsplan Buitengebied Woudenberg 2010 in de vorm van een dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1, 2 en 3. De dubbelbestemming "Waarde – Archeologie 1" is opgenomen voor de terreinen met vastgestelde archeologische waarden en voor terreinen waarvan men vermoed dat zich archeologische resten in de bodem bevinden die waardevol zijn. De dubbelbestemming "Waarde – Archeologie 2"is toegekend aan terreinen waarvoor een hoge verwachtingswaarde geldt en de dubbelbestemming "Waarde – Archeologie 3" is toegekend aan gebieden waarvoor een middelhoge verwachtingswaarde geldt (zie afbeelding 23).
Afbeelding 23: vertaling van archeologische beleidskaart naar verbeelding Bestemmingsplan Buitengebied Woudenberg 2010
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl / Adviesbureau Haver Droeze toevoeging van kleuren
Bij het redigeren van de dubbelbestemmingen in de planregels van het bestemmingsplan Buitengebied Woudenberg 2010 is het gemeentebestuur gemotiveerd afgeweken van de onderzoeksverplichting, zoals die gelden op grond van de archeologische beleidskaart. Daarbij zijn de volgende drempelwaarden bepaald:
Onderhavige plannen gaan uit van bodemingrepen die dieper gaan dan 30cm -mv binnen categorie 2 in de gemeentelijke beleidskaart en binnen dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'. Gelet op deze beleidsregelingen en de opname van het plangebied als 'archeologische waarde' op kaart van de Rijksdienst voor cultureel erfgoed (zie afbeelding 23) is in overleg met Omgevingsdienst Regio Utrecht archeologisch bureau-onderzoek uitgevoerd. De resultaten van het bureauonderzoek zijn beschreven in de volgende paragraaf.
Afbeelding 23: kaart RCE waarin het perceel van Rumelaarseweg 34 aangegeven wordt met Archeologische waarde
Bron: Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed
Gelet op de voor het plangebied geldende verwachtingswaarden is in het kader van de met dit plan beoogde ontwikkelingen een archeologisch (bureau)onderzoek uitgevoerd door Greenhouse Advies BV. Doel van het onderzoek was het aan de hand van bestaande bronnen informatie te verwerven over de bekende of verwachte archeologische en cultuur- en bouwhistorische resten tot een gespecificeerde archeologische verwachting te komen. Het bureauonderzoek heeft de hoge archeologische verwachtingswaarde voor het plangebied bevestigd.
Vanwege het lange gebruik als kasteelterrein met een vermoedelijke omgrachting en het latere gebruik als agrarisch bedrijf met vele wisselende inrichtingen en (graaf)activiteiten op de gronden in het plangebied, is de verwachting op het nog kunnen aantreffen van intacte oudere archeologische waarden (periode prehistorie - Romeinse tijd) laag. De exacte ligging van het voormalige versterkte huis, kon aan de hand van de gevonden informatie niet worden vastgesteld.
Op basis van de onderzoeksresultaten van het bureauonderzoek wordt geadviseerd om de ondergrondse sloop van de bouwwerken op het terrein onder archeologische begeleiding te laten plaatsvinden. Ter plaatse van de locaties voor de beoogde nieuwbouw wordt geadviseerd voorafgaand aan de bouw een proefsleuvenonderzoek uit te laten voeren. Op basis van de resultaten van dit proefsleuvenonderzoek zullen - in overleg met het bevoegd gezag - eventueel noodzakelijke vervolgstappen worden bepaald.
Het archeologisch bureauonderzoek is voor advies voorgelegd aan de Omgevingsdienst Regio Utrecht (ODRU). De ODRU onderschrijft de conclusies en heeft het rapport goed gekeurd. De sloopwerkzaamheden zullen daarom conform het advies onder archeologische begeleiding plaatsvinden. Daarnaast heeft de ODRU opgemerkt dat voor het uit te voeren nader onderzoek in de vorm van proefsleuven een Programma van Eisen (PvE) dient te worden opgesteld dat voor beoordeling aan de ODRU dient te worden voorgelegd. Ook dit advies wordt opgevolgd.
Het volledige onderzoek maakt als Bijlage 5 deel uit van dit plan.
Op grond van de archeologische beleidskaart van de gemeente Woudenberg geldt voor het plangebied een hoge archeologische verwachtingswaarde. Op grond van deze verwachtingswaarde dient ingevolge de voor het plangebied geldende dubbelbestemmingen gericht op het beschermen van deze waarden een archeologisch onderzoek plaats te vinden. Het archeologisch (bureau)onderzoek heeft de hoge archeologische verwachtingswaarde voor het plangebied bevestigd. Overeenkomstig het advies van de ODRU zullen de sloopwerkzaamheden onder archeologische begeleiding plaatsvinden. Ter plaatse van de nieuw te bouwen woningen zal een proefsleuvenonderzoek worden uitgevoerd, overeenkomstig een door de ODRU goedgekeurd PvE.
Om inzicht te krijgen in de overige cultuurhistorische waarde van (de bebouwing van) het erf aan de Rumelaarseweg 34 is een quickscan uitgevoerd naar die waarden. Daarbij is een korte inventarisatie gemaakt naar de in het plangebied voorkomende cultuurhistorische objecten / structuren, die door het voorgenomen plan verstoord zouden kunnen worden.
De quickscan bestaat uit een beknopte beschrijving van de bestaande cultuurhistorische basisgegevens. De inventarisatie omvat geen nieuwe waardestelling of bouwhistorisch onderzoek van aanwezige objecten en elementen. Ten behoeve van deze quickscan zijn de volgende bronnen geraadpleegd:
De bebouwing bij Rumelaarseweg 34 heeft geen monumentale status; het is niet aangewezen als rijks-, provinciaal of gemeentelijk monument. Ook is het object niet beschreven in het kader van het MIP (monumenten inventarisatie project).
Rumelaarseweg 34 ligt op de cultuurhistorische waardenkaart van Provincie Utrecht binnen de aanduiding 'agrarisch cultuurlandschap' (zie afbeelding 24).
Tevens is aangegeven dat er in het verleden cultuurhistorisch waardevolle bebouwing heeft gestaan. Het volledige agrarische bouwvlak en deels de omliggende gronden zijn voorzien van de aanduiding 'archeologie' en 'cultuurhistorie overig' waarmee wordt aangeduid dat er een cultuurhistorisch waardevol gebied aanwezig is (zie afbeelding 25). Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat Rumelaarseweg 34 niet is opgenomen binnen de Cultuurhistorische hoofdstructuur binnen de PRS/PRV van Provincie Utrecht.
Afbeelding 24: Cultuurhistorische Atlas Utrecht (CHAT) Agrarisch Cultuurlandschap.
Bron: www.provincie-utrecht.nl
Afbeelding 25: Cultuurhistorische Atlas Utrecht (CHAT) gebouwen, archeologie en cultuurhistorisch terrein.
Bron: www.provincie-utrecht.nl
De opgenomen aanduidingen voor cultuurhistorisch waardevolle bebouwing is gebaseerd op het feit dat het plangebied deel heeft uitgemaakt van het kasteelterrein van het Huis Rumelaar dat bestond uit een versterkt huis met een omgrachting. Uit het archeologisch bureauonderzoek is naar voren gekomen dat de exacte locatie op basis van de beschikbare informatie niet exact kan worden achterhaald. Evenmin is bekend wanneer het kasteel is gesloopt. Mogelijk zijn hiervan nog (archeologisch waardevolle) restanten in de bodem aanwezig.
De huidige bebouwing bestaat uit agrarische bedrijfsbebouwing bestaande uit een dienstwoning en stallen en is niet (aangewezen als) cultuurhistorisch waardevol.
Voor de beschrijving van de cultuurhistorische waarde van het agrarische cultuurlandschap wordt verwezen naar hetgeen hierover is beschreven in paragraaf 3.2.3, 3.3.1 en 3.3.2. Het landschappelijke inpassingsplan houdt nadrukkelijk rekening met deze waarden en voorziet in herstel en versterking daarvan.
Het plan doet geen afbreuk aan de cultuurhistorische waarde van bebouwing en/of het landschap en is daarmee in overeenstemming met het beleid. Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor uitvoering van het bestemmingsplan.
Met ingang van 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden; deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. De Wnb maakt onderscheid tussen soorten die bescherming genieten op grond van de Vogelrichtlijn en soorten, die bescherming genieten op grond van de Habitatrichtlijn. Beide categorieën vallen onder een strikt beschermingsregime. Daarnaast voorziet de wet in een algemener beschermingsregime voor andere (nationale) soorten (bijlage A van de Wet natuurbescherming). Daarnaast kunnen provincies een eigen lijst opstellen met beschermde soorten. Ieder beschermingsregime kent een eigen afwegingskader waarmee wordt bepaald of een activiteit vergunningplichtig is en of ontheffing kan worden verleend.
De zorgplicht is opgenomen in artikel 1.11 Wn dat voorziet in een algemene verplichting voor een ieder om voldoende zorg te dragen voor Natura 2000 gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten in hun directe leefomgeving. Het uitgangspunt van de zorgplicht is dat burgers, ondernemers en overheden alle handelingen die een nadelig effect zouden kunnen hebben op dieren en planten achterwege laten. Degene die een bepaalde handeling wil verrichten, moet zich daarom vooraf op de hoogte stellen van de aanwezige natuurwaarden, de kwetsbaarheid ervan en de mogelijke gevolgen daarvan voor zijn handelen. De zorgplicht dient (mede) als vangnet voor de bescherming van soorten waarvoor op grond van de Wn geen specifiek verbod geldt en is dus van toepassing op alle in het wild voorkomende soorten.
Net als de Flora en Faunawet bevat de Wn verbodsbepalingen. Deze zijn neergelegd in artikel 2.7 (Natura 2000), artikel 3.1 (Vogelrichtlijn), artikel 3.5 (Habitatrichtlijn) en 3.10 (nationale soorten) Wn. In de wet is ook bepaald in welke gevallen GS ontheffing of vrijstelling kunnen verlenen. Voor soorten die bescherming genieten op grond van de Vogelrichtlijn of de Habitatrichtlijn zijn in de wet de wet de toetsingsgronden overgenomen uit die richtlijnen. Voor die soorten kan ontheffing of vrijstelling uitsluitend worden verleend, indien is voldaan aan elk van de volgende voorwaarden:
Het is niet mogelijk een ontheffing te verkrijgen voor het verstoren van vogels en/of beschadigen van nesten tijdens het broedseizoen.
In het kader van de zorgplicht uit de Wnb is in maart 2018 met het oog op de voorgenomen sloop en beoogde nieuwbouw ecologisch onderzoek gedaan naar de effecten van het beoogde plan in relatie tot de in het plangebied voorkomende natuurwaarden. Het onderzoek is uitgevoerd door Econsultancy, een adviesbureau met erkende ecologen en dat lid is van het Netwerk Groene Bureaus en maakt als bijlage 6 deel uit van dit plan. Naast een beoordeling van de effecten van het plan op beschermde soorten is tevens gekeken naar de effecten van het plan in relatie tot beschermde gebieden (Natura 2000 en NNN).
De quickscan is uitgevoerd door middel van een veldbezoek en een bureauonderzoek. Uit de quickscan is naar voren gekomen dat de voorgenomen ontwikkeling mogelijk negatieve effecten kan hebben op de soorten huismus, gewone grootoorvleermuis, gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en laatvlieger en ringslang. Mits de algemene zorgplicht in acht wordt genomen, heeft het plan geen gevolgen voor andere soorten. Aangezien het plan niet voorziet in het kappen van bomen, is het bepaalde in artikel 4.2 Wnb (houtopstanden) niet van toepassing.
Op 29 maart 2018 is door Econsultancy aanvullend veldonderzoek gedaan naar de mogelijke aanwezigheid van ringslangen. Tijdens het veldbezoek is de mesthoop op de onderzoekslocatie onderzocht op de aanwezigheid van eierschalen van de ringslang. Er werden geen eierschalen aangetroffen en hiermee is uitgesloten dat de ringslang gebruik maakt van de onderzoekslocatie als voortplantingshabitat. Er zijn geen aanwijzingen gevonden die erop wijzen dat de onderzoekslocatie een andere beschermde functie heeft dan de onderzochte voortplantingsfunctie voor ringslangen. De conclusies van het veldbezoek zijn samengevat in een kort memo dat als bijlage 7 deel uitmaakt van dit plan.
Op basis van de uitgevoerde quickscan en het aanvullende veldonderzoek wordt voorafgaand aan de sloop tevens nader onderzoek uitgevoerd naar de aan- of afwezigheid van verblijfplaatsen van huismus, grootoorvleermuis, gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, laatvlieger en ringslang. Het nader onderzoek is uitgevoerd conform de daarvoor geldende protocollen en richtlijnen.
In 2018 zijn tussen half april en eind september 8 veldbezoeken gebracht waarbij nader onderzoek uitgevoerd. Tijdens deze bezoeken zijn gegevens verzameld over alle soorten die in het plangebied zijn waargenomen. Het onderzoek heeft zich in het bijzonder gericht op de soorten waar op grond van de uitkomsten van de quickscan nader onderzoek naar zou moeten worden gedaan.
Uit het nader onderzoek is naar voren gekomen dat achter de voorgevel van de meest zuidelijk gelegen stal een zomerverblijfplaats zit van de gewone dwergvleermuis. Er zijn geen kraamverblijfplaatsen of paarverblijven vastgesteld. In het plangebied zijn ook geen winterverblijfplaatsen vastgesteld. Van de drie andere vastgestelde vleermuissoorten zijn in het gebied geen verblijfplaatsen vastgesteld dan wel waarnemingen verricht die kunnen duiden op de aanwezigheid van een verblijfplaats. Van geen van de waargenomen vleermuissoorten zijn in het plangebied vaste vliegroutes vastgesteld.
Aangezien de stal waarin de zomerverblijfplaats is vastgesteld zal worden gesloopt, is ten aanzien van de gewone dwergvleermuis sprake van overtreding van de verbodsbepalingen van de Wnb (artikel 3.5 lid 4 Wnb. Hiervoor zal ontheffing worden aangevraagd. Door het treffen van mitigerende maatregelen, zoals het aanbrengen van vleermuizenkasten en/of vleermuizenkokers in de nieuwbouw worden de nadelige effecten voor de soort voorkomen of geminimaliseerd. Ontheffing zal daarom naar verwachting verleend kunnen worden.
Daarnaast komt uit het onderzoek naar voren dat de voorgenomen sloop van de bebouwing mogelijk kan leiden tot verstoring van de boomvalk. Overtreding van de verbodsbepalingen kan worden voorkomen door de sloopwerkzaamheden uit te voeren in de periode tussen september en half april; de boomvalken zijn dan niet aanwezig. Voor de overige broedvogels kan overtreding van de verbodsbepalingen worden voorkomen door de sloopwerkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren.
In het kader van de zorgplicht worden voor de steenuil, die het plangebied zo nu en dan bezoekt, twee uilenkasten in het plangebied worden opgehangen. Hierdoor verbetert het plangebied als leefgebied van de steenuil, die in de provincie Utrecht schaars is. Het volledige onderzoeksrapport maakt als bijlage 8 deel uit van dit plan.
Met de voormalige Natuurbeschermingswet zijn de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn van de Europese Unie reeds omgezet in nationale regelgeving. Dit heeft geresulteerd in de aanwijzing van 126 Europees beschermde natuurgebieden, de zogeheten Natura 2000-gebieden. Op grond van deze wetgeving is het in en in de nabijheid van Natura 2000-gebieden en beschermde natuurmonumenten verboden om zonder vergunning activiteiten of handelingen uit te voeren in een speciale beschermingszone als deze, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied, die de kwaliteit van de habitats zouden kunnen doen verslechteren of een verstorend effect zouden kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Dit verbod is niet gewijzigd ten opzichte van vigerende regelgeving.
Ook onder de Wnb is het in en in de nabijheid van Natura 2000 beschermingszones / gebieden verboden om zonder vergunning activiteiten of handelingen uit te voeren als deze, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied, de kwaliteit van de habitats zouden kunnen doen verslechteren of een verstorend effect zouden kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen.
Het plangebied ligt niet in of in de directe nabijheid van een speciale beschermingszone (Natura 2000 gebied) uit de Habitat- of de Vogelrichtlijn (zie afbeeldingen 26). Negatieve invloed als gevolg van de bouw en het gebruik van 2 nieuwe woningen ter vervanging van agrarische bedrijfsbebouwing is, mede gelet op de afstand (meer dan 7 km) tot het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied (Kolland & Overlangbroek, Rijntakken) kan worden uitgesloten. Er is ook geen sprake van zogenaamde 'externe werking' van deze gebieden. De in dat kader verplichte 'passende beoordeling' is dan ook niet aan de orde.
Afbeelding 26: Natura 2000 - gebieden nabij de planlocatie.
Bron: www.provincie-utrecht.nl
De Provincie Utrecht heeft in haar de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie en de Provinciale Ruimtelijke Verordening uitwerking gegeven aan het Natuur Netwerk Nederland (voorheen: Ecologische Hoofdstructuur of EHS). Nieuwe projecten, plannen of handelingen in het NNN zijn niet toegestaan indien deze de wezenlijke waarden en / of kenmerken van het NNN aantasten, tot oppervlakte verlies van het NNN leiden of de robuuste samenhang wezenlijk (negatief) beïnvloeden, tenzij er geen reële alternatieven zijn én er sprake is van redenen van groot openbaar belang. Dit principe wordt het 'nee, tenzij beginsel' genoemd.
Raadpleging van de interactieve kaart van de Natuurnetwerk Nederland (NNN) van de Provincie Utrecht (zie afbeelding 27) leert dat alleen het bosperceel ten noorden van het voormalige bouwvlak is aangewezen als onderdeel van het NNN. Hier zijn echter geen ingrepen voorzien. Uitvoering van het plan niet zal leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN. Er is geen sprake van oppervlakte verlies of een aantasting van de robuuste aaneengeslotenheid van het NNN.
Het voormalige agrarisch bouwvlak is uitgezonderd van zowel het NNN als de Groene Contour. De gronden rondom het voormalige agrarische bouwperceel zijn wel aangewezen als Groene Contourgebied, waar de doelstellingen voor het NNN op vrijwillige basis kunnen worden gerealiseerd. Binnen de Groene Contour zijn onomkeerbare ingrepen en processen die de ambitie om natuur te ontwikkelen onmogelijk maken niet toegestaan, tenzij deze ingrepen voortkomen uit een groot openbaar belang en alternatieven ontbreken. Om de natuur in Groene Contourgebieden mogelijk te maken mag tevens verstedelijking plaatsvinden (rood voor groen). In ruil voor de inbreuk die deze verstedelijking veroorzaakt op het landelijk gebied moet een evenredige hoeveelheid kwaliteit worden gerealiseerd. Natuur en landschap dienen daarbij zoveel mogelijk te worden versterkt. De gerealiseerde natuur gaat vervolgens deel uitmaken van het NNN.
Afbeelding 27: Natuurnetwerk Nederland en Groene contour.
Bron: www.provincie-utrecht.nl
Onderhavig plan voorziet in de bouw van 3 nieuwe woningen, waarvan 2 nieuwe en 1 ter vervanging van de bestaande dienstwoning. De woningen zijn overwegend binnen de grenzen van het voormalig agrarisch bouwvlak zijn geprojecteerd. Omwille van de landschappelijke en ruimtelijke kwaliteit zijn de grenzen van het voormalige agrarische bouwvlak als richtlijn genomen en niet als harde grens. Het plan voorziet op die manier in een zorgvuldige landschappelijke inpassing en de versterking van de landschappelijke kwaliteiten en natuurwaarden in het gebied. Het plan is daarmee in overeenstemming met het natuurbeleid zoals neergelegd in de PRV.
Sinds juli 2001 is ook de Europese richtlijn Strategische Milieubeoordeling (21-7-2001) van toepassing. De omzetting naar Nederlands recht (Wet milieubeheer) heeft plaatsgevonden in hoofdstuk 7 van de Natuurbeschermingswet (Nbw). Een Plan-m.e.r. is verplicht bij wettelijk of bestuursrechtelijk voorgeschreven plannen die mogelijk belangrijke gevolgen voor het milieu hebben (aanzienlijke effecten). Daarbij moet worden gedacht aan structuurplannen, bestemmingsplannen, uitwerkingsplannen en wijzigingsplannen. Als een dergelijk plan aan de orde is, dient te worden onderzocht of het een plan is dat het kader vormt voor toekomstige m.e.r.-plichtige activiteiten zoals vermeld in de onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit MER, zo ja dan dient er een Plan-m.e.r. te worden gemaakt.
Voorliggend bouwplan komt niet voor in de genoemde bijlagen. Immers in bijlage C is de ondergrens voor een Plan-m.e.r. in relatie tot de bouw van woningen gesteld op 4.000 woningen of meer (binnen de bebouwde kom), buiten de bebouwde kom geldt een grens van 2.000 woningen of meer. Dat betekent dat in beginsel geen milieurapport hoeft te worden gemaakt, tenzij op grond van de Habitatrichtlijn of de Vogelrichtlijn een passende beoordeling zou moeten worden gemaakt.
De plannen voorzien in de bouw van 2 nieuwe woningen en blijft daarmee ruim onder de drempelwaarden uit het Besluit MER. Er hoeft daarom geen milieurapport te worden gemaakt. Ook een passende beoordeling in de zin van de Habitatrichtlijn of Vogelrichtlijn is niet aan de orde.
Het gebied ligt niet in of in de nabijheid van een speciale beschermingszone (Natura 2000). De voorgenomen activiteiten komen niet voor op de lijst met activiteiten zoals vermeld in de onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit MER en blijven ruim onder de drempelwaarden voor een (plan)MER.
Gelet op de afstand tot Natura 2000 gebieden (meer dan 7 km), de omvang en de te verwachten effecten van het plan in vergelijking tot de bestaande (planologische) situatie, kunnen significant negatieve effecten op voorhand worden uitgesloten. Een strategische milieubeoordeling en ook een plan-m.e.r. zijn om die reden achterwege gelaten. De relevante milieueffecten zijn wel beschreven, onder meer in Hoofdstuk 6 van dit bestemmingsplan.
Het plan voorziet niet in ingrepen in het NNN. Het voormalig bouwvlak waar de nieuwe woningen overwegend in zijn geprojecteerd, is uitgezonderd van het NNN en evenmin aangewezen als Groene Contour. De gronden grenzend aan het voormalig agrarisch bouwvlak zijn wél aangewezen als Groene Contour. Omwille van de landschappelijke inpassing zijn de grenzen van het voormalig bouwvlak als richtlijn aangehouden en niet als harde grens. Voor zover de ruimtelijke ingrepen zich uitstrekken tot de gronden buiten het voormalig agrarisch bouwvlak zijn deze beperkt in oppervlak en voorzien de plannen tevens in de ontwikkeling van nieuwe natuur en het versterken van de landschappelijke kwaliteit. Het plan is daarmee in overeenstemming met het natuurbeleid van de Provincie Utrecht.
In het kader van dit plan heeft een beoordeling plaatsgevonden van de effecten van het plan op beschermde soorten in de vorm van een ecologische quickscan. Uit de quickscan is naar voren gekomen dat in het plangebied nesten van huismus kunnen worden verwacht. Tevens zijn de gebouwen in potentie geschikt als verblijfplaats voor gebouwen-bewonende vleermuissoorten. Nader onderzoek heeft uitgewezen dat het plan geen gevolgen heeft voor vaste voortplantingsplaatsen of verblijfplaatsen van de ringslang. Uit het nader onderzoek dat naar aanleiding van de resultaten van de quickscan is uitgevoerd, is gebleken dat in één van de stallen achter de gevel een zomerverblijfplaats aanwezig is van gewone dwergvleermuis.
Aangezien de stal waarin de zomerverblijfplaats is vastgesteld zal worden gesloopt, is ten aanzien van de gewone dwergvleermuis sprake van overtreding van de verbodsbepalingen van de Wnb (artikel 3.5 lid 4 Wnb. Hiervoor zal ontheffing worden aangevraagd. Door het treffen van mitigerende maatregelen, zoals het aanbrengen van vleermuizenkasten en/of vleermuizenkokers in de nieuwbouw worden de nadelige effecten voor de soort voorkomen of geminimaliseerd. Ontheffing zal daarom naar verwachting verleend kunnen worden.
Daarnaast komt uit het onderzoek naar voren dat de voorgenomen sloop van de bebouwing mogelijk kan leiden tot verstoring van de boomvalk. Overtreding van de verbodsbepalingen kan worden voorkomen door de sloopwerkzaamheden uit te voeren in de periode tussen september en half april; de boomvalken zijn dan niet aanwezig. Voor de overige broedvogels kan overtreding van de verbodsbepalingen worden voorkomen door de sloopwerkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren.
Mits de conclusies / aanbevelingen uit het ecologisch onderzoek in acht worden genomen, vormt het aspect ecologie geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Om hinder tussen (agrarische) bedrijven en woningen te voorkomen, is een goede afstemming noodzakelijk. Milieuzonering zorgt ervoor dat bij de bouw van nieuwe woningen voldoende afstand in acht wordt genomen tussen milieubelastende activiteiten (bedrijven) en gevoelige functies (wonen). Op deze manier worden hinder en gevaar voorkomen en kunnen bedrijven zich binnen aanvaardbare voorwaarden in een gebied vestigen en hun activiteiten (blijven) uitoefenen.
In de praktijk wordt bij milieuzonering vaak gebruik gemaakt van de handreiking "Bedrijven en Milieuzonering" van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) (editie 2009). Deze handreiking beveelt per standaard bedrijfstype een afstand aan tot woningen of andere 'kwetsbare' functies. De afstand hangt onder meer af van de aard van de omgeving: een rustige woonwijk verdient een hoger beschermingsniveau dan een gebied waar al enige hinder is van bedrijven of infrastructuur (gemengd gebied). Een indicatie van richtafstanden bij verschillend bedrijfstypes is weergegeven in onderstaande tabel.
Tabel 1 Richtafstanden (in meters) tot omgevingstype | ||
categorie | rustige woonwijk / buitengebied | gemengd gebied |
1 | 10 | 0 |
2 | 30 | 10 |
3.1 | 50 | 30 |
3.2 | 100 | 50 |
4.1 | 200 | 100 |
4.2 | 300 | 200 |
5.1 | 500 | 300 |
Als de afstanden tussen een te ontwikkelen locatie en bestaande bebouwing kleiner zijn dan de genoemde richtafstanden, dient door middel van onderzoek aangetoond te worden welke maatregelen genomen dienen te worden om de overlast te beperken. Aan de hand van de onderzoeksresultaten kan gemotiveerd worden afgeweken van de standaard afstanden.
Zoals blijkt uit afbeelding 28 zijn de een straal van 500m rond het plangebied geen als zodanig bestemde bedrijven gevestigd. Het dichtstbijzijnde bedrijf ligt op een afstand van ruim 800m, respectievelijk 1km Dit betreft een installatiebedrijf (Griftdijk 1, Maarsbergen) en een landbouwmechanisatiebedrijf (Laagerfseweg 92, Woudenberg). Gelet op de onderlinge afstand tussen deze bedrijven en het plangebied kan worden gesteld dat ruimschoots wordt voldaan aan de richtlijnen van de VNG. Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering die uitvoering van het plan in de weg staat.
Afbeelding 28: Binnen 500m zijn geen niet-agrarische bedrijven aanwezig.
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl
Sinds 1 januari 2007 is de Wet Geurhinder en Veehouderij (Wgv) in werking getreden. Deze wet vormt het toetsingskader bij veehouderijen en hun omgeving. De wet biedt gemeenten de mogelijkheid een eigen geurbeleid vast te stellen en daarmee, binnen de gestelde kaders, af te wijken van de wettelijke normen. Daarvoor moet op gebiedsniveau worden gezocht naar normen die passen bij de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen. De gevonden normen moeten in een gemeentelijke geur verordening worden vastgelegd en worden onderbouwd met een gebiedsvisie.
De wet maakt onderscheid tussen dieren met en zonder geuremissiefactor. De beoordeling of sprake is van geurhinder voor deze dieren bestaat bij geurgevoelige objecten (zoals woningen) voor dieren zonder geuremissiefactor uit een toetsing aan de voorgeschreven minimum afstanden. Voor dieren zonder geuremissiefactor bedraagt de minimaal in acht te nemen afstand tussen een geurgevoelig object en het emissiepunt (buitenzijde stal of uiterste grens van het bouwvlak) buiten de bebouwde kom 50m. Dezelfde afstand geldt ingevolge artikel 3 lid 2 sub b Wgv voor veehouderijen en geurgevoelige objecten die onderdeel uitmaken van een andere veehouderij (bedrijfswoning) of die onderdeel waren van een veehouderijbedrijf dat op of na 19 maart 2000 is gestaakt. Ingevolge het bepaalde in artikel 14 geldt de afstand van 50 meter ook voor woningen die na 19 maart 2000 op een kavel worden gebouwd die op dat tijdstip in gebruik was als veehouderij in samenhang met bedrijfsbeëindiging op dat perceel en sloop van de voormalige bedrijfsgebouwen.
Ook voor veehouderijbedrijven waarbij dieren aanwezig zijn waarvan een geuremissie is vastgesteld, gelden afstandsnormen. De afstand tussen gevels van dierverblijven voor dieren waarvoor een geuremissie is vastgesteld en de gevels van geurgevoelige objecten dient minimaal 25m te zijn.
Het plan voorziet in de bouw van 2 nieuwe woningen in het kader van ruimte voor ruimte en de vervanging van een voormalige agrarische bedrijfswoning. De woningen worden overwegend binnen een voormalig agrarisch bedrijfsperceel gebouwd maar dienen (mogelijk) toch als nieuw geurgevoelig object te worden aangemerkt. Gelet op de afstand tot het dichtsbijzijnde agrarische bedrijf (Rottegatsteeg 5, Maarsbergen) staat vast dat zonder meer kan worden voldaan aan de 'vaste afstanden' uit de Wet geurhinder en veehouderij omdat het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf op meer dan 200m afstand ligt.
Voor de veehouderijbedrijven met dieren waarvoor geen vaste afstanden zijn vastgesteld, heeft de gemeente Woudenberg in de Geurverordening (25 juni 2010) uitgangspunten geformuleerd om de in het Bestemmingsplan Buitengebied Woudenberg 2010 geformuleerde ontwikkelingsruimte te combineren met een goed woon- en leefklimaat. De naastgelegen gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft geen geurverordening en ook geen gebiedsvisie in relatie tot geur vastgesteld. Het geurbeleid van de gemeente Woudenberg is uitgewerkt in de hiernavolgende paragraaf.
De gemeente houdt bij het maken van geurcontouren bij nieuwbouw en milieuvergunningverlening de grenswaarden uit de Wgv aan. Teneinde agrarische ontwikkeling in het buitengebied te combineren met een goed woon- en leefklimaat, heeft de gemeente Woudenberg een Verordening geurhinder en veehouderij vastgesteld (24 juni 2010).
De Verordening voor delen van het grondgebied van Woudenberg (Invloedsgebieden A en B, Industrieterrein en Het Groene Woud) en geeft de gewenste inrichting van het gebied aan ten aanzien van de ontwikkeling van de veehouderij sector en de gewenste ruimtelijke inrichting. De gemeente Woudenberg wil hiermee bereiken dat gewenste ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn. Dit geldt zowel voor toekomstige woningbouw als ook voor uitbreiding van bedrijventerreinen.
Met het oog op deze doelstelling zijn in de Verordening de volgende uitgangspunten geformuleerd:
In de huidige situatie bedraagt de gemiddelde achtergondbelasting in het extensiveringsgebied 1 ouE/m³. Dit komt overeen met een zeer goed leefklimaat. In de toekomstscenario's neemt de gemiddelde geurbelasting toe tot 2-5 ouE/m³. Een achtergrondbelasting van 2-5 ouE/m³ wordt gewaardeerd als zeer goed tot goed leefklimaat. De berekende waarden blijven ver onder de gestelde streefwaarde van 20 ouE/m³. Concluderend wordt dan ook gesteld dat komt naar voren dat het woon- en leefklimaat in het overgrote deel van de gemeente acceptabel is. Er is geen reden om andere dan de wettelijke geurnormen vast te leggen en de vaste afstanden te hanteren. De veehouderijen hebben bij het toepassen van de wettelijke normen en vaste afstanden voldoende uitbreidingsmogelijkheden.
Op verzoek van de gemeente Woudenberg, is ondanks het feit dat in onderhavige situatie aan de afstandsnormen (respectievelijk 50m en 100m) wordt voldaan, een geurberekening uitgevoerd.
In maart 2018 is door middel van een berekening de geurbelasting voor het plangebied bepaald. Indien voldaan wordt aan de normen mag in beginsel worden aangenomen dat ter plaatse van de nieuwe woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat de betreffende veehouderijbedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd door de nieuwe woningen.
In het kader van het onderzoek is voor de agrarische bedrijven in een straal van 1 km rondom het plangebied allereerst bepaald in hoeverre voldaan wordt aan de normen uit de Wet geurhinder en veehouderij. Daarbij is vastgesteld dat de geurbelastingen ver onder de maximaal toegestane belasting liggen. Er zijn geen indicatoren die een berekening van de achtergrondbelasting wenselijk maken. Concluderend kan worden gesteld dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Daarnaast is getoetst of voldaan wordt aan de vaste afstanden uit de Wet geurhinder en veehouderij. Ook hier wordt ruimschoots aan voldaan. Door de grote onderlinge afstanden (het dichtstbij gelegen bedrijf ligt op 280m) worden de omliggende veehouderijbedrijven niet belemmerd in hun bedrijfsuitoefening.
De resultaten van het onderzoek maken als bijlage 9 deel uit van dit plan.
Het is wettelijk geregeld in de Bouwverordening dat bouw pas kan plaatsvinden als de bodem geschikt is (gemaakt) voor het beoogde doel. Daarom dient bij iedere nieuwbouwactiviteit de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te worden gebracht. Het onderzoek mag in beginsel niet ouder zijn dan 5 jaar en moet een vastgestelde informatie kwaliteit bieden (NEN5740). Als aan die voorwaarden niet wordt voldaan is aanvullend onderzoek vereist. Wanneer blijkt dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel, dient vóór aanvang van de bouwwerkzaamheden een bodemsanering te worden uitgevoerd om de bodem geschikt te maken of dient de omgevingsvergunning voor het bouwen te worden geweigerd.
Raadpleging van de kaart op www.bodemloket.nl levert op dat geen gegevens bekend over de bodemsituatie. Ten behoeve van het plan dient een bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Doel van het onderzoek is het verzamelen van informatie met betrekking tot het voormalige gebruik van de locatie om een hypothese te stellen omtrent de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem en de aard van eventueel aanwezige verontreinigende stoffen in de bodem.
Aangezien het vigerende bestemmingsplan binnen het plangebied geen woningbouw toestaat, is in het kader van het voorliggende bestemmingsplan onderzocht in hoeverre de bodem geschikt is voor de beoogde functie (wonen).
In maart 2018 is door Econsultancy een historisch bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 10). Doel van het historisch bodemonderzoek was te bepalen of er aanleiding bestaat voor het uitvoeren van een bodemonderzoek conform NEN 5740. Het vooronderzoek is verricht conform de NEN 5725:2009 "Bodem - Landbodem - Strategie voor het uitvoeren van vooronderzoek bij verkennend en nader onderzoek aangevuld met een aantal profileringsboringen. Het opgeboorde materiaal is zintuiglijk beoordeeld.
Uit het historisch onderzoek zijn binnen het plangebied verdachte (deel)locaties aan te wijzen. Bij deze (deel)locaties is gebleken dat er sprake is van een voormalige en/of huidige bodembelasting, waardoor het vermoeden van bodemverontreiniging aanwezig is. Op basis van de uitkomsten van het historisch bodemonderzoek wordt geadviseerd een bodemonderzoek op analytische grondslag uit te voeren om vast te stellen of de bodem ter plaatse van de verdachte deellocaties wel of niet verontreinigd is.
Het aanvullend onderzoek heeft in september 2018 plaatsgevonden en is uitgevoerd door Greenhouse Advies. Het aanvullend onderzoek richtte zich op de volgende deellocaties: voormalige boomgaard, werktuigenstalling, was-/spoelplaats, zuidelijke grondwal, westelijke grondwal, overige terrein. De resultaten van het onderzoek maken als bijlage 11 deel uit van dit bestemmingsplan.
Uit het nader onderzoek is gebleken dat de onderzoekshypothese 'verdachte locatie' dat deze voor alle verdachte deellocaties kan worden aangenomen. Ook is gebleken dat met betrekking tot het overige terrein de onderzoekshypothese 'onverdacht' dient te worden verworpen; er zijn namelijk lichte verontreinigingen aangetroffen in de bode en het grondwater.
Uitsluitend ter plaatse van de werktuigenstalling wordt geadviseerd 'afperkend onderzoek' te doen om de omvang van de verontreiniging vast te stellen. Nader onderzoek naar de overige gemeten lichte verontreinigingen wordt niet noodzakelijk geacht. Geadviseerd wordt om bij herontwikkeling te werken met een gesloten grondbalans. Grond die niet op locatie wordt hergebruikt, dient te worden afgevoerd conform de eisten van het Besluit bodemkwaliteit.
Het wettelijk kader ten aanzien van het aspect duurzaamheid is vastgelegd in het Bouwbesluit. Toetsing hieraan vindt plaats bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen. De Rijksoverheid stimuleert duurzaam bouwen vooral op het aspect energie.
Ook in de Provinciale Ruimtelijke Verordening is bepaald dat in de toelichting op een plan inzichtelijk dient te worden gemaakt op welke wijze rekening wordt gehouden met energiebesparing en de toepassing van duurzame energiebronnen. Het algemene kader voor het duurzaamheidsbeleid van de gemeente Woudenberg is opgenomen in het duurzaamheidsplan Expeditie Duurzaamheid Gemeente Woudenberg 2014-2018.
Expeditie Duurzaamheid Gemeente Woudenberg 2014 – 2018 is het eerste duurzaamheidsplan van
Gemeente Woudenberg en dit plan beschrijft een expeditie naar duurzaamheid. Met duurzaamheid worden de 3P’s: people – planet – profit bedoeld.
De ambities van de gemeente richten zich op het ontwikkelen van een duurzame gemeente, waarbij iedereen meewerkt om duurzaamheid na te streven. In dit plan wordt niet gestreefd naar het halen van cijfers en reductiepercentages, maar naar het beoogde eindpunt:
Relevant is dat gemeente Woudenberg streeft naar het verminderen van energieverbruik bij (bestaande) woningen. Ter stimulatie is een Duurzaam bouwloket door de gemeente opgestart waar bewoners terecht kunnen met vragen rondom energiebesparende- en duurzaamheidsmaatregelen. De gemeente stelt geen extra eisen inzake duurzaamheid van woningen.
De nieuwe woningen zullen door de koper / erfpachter worden gebouwd. Er worden vanuit de grondeigenaar geen specifieke aanvullende eisen met betrekking tot duurzaamheid opgelegd. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat de gemeente streeft naar een (gezamenlijk) energieloket waar particuliere woningeigenaren informatie kunnen krijgen over het nemen van energiebesparende maatregelen.
Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals milieurisico's, transportrisico's en risico's die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.
In het Besluit Externe Veiligheid zijn de risiconormen voor bedrijven met gevaarlijke stoffen vastgelegd. Het besluit heeft tot doel om zowel individuele burgers, als groepen een minimum beschermingsniveau te bieden tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen. Gemeenten en provincies moeten de normen uit het besluit naleven bij het opstellen en wijzigen van bestemmingsplannen en bij het verlenen van milieuvergunningen.
In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid, moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.
Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. De normstelling heeft de status van een grenswaarde die niet overschreden mag worden. Voor kwetsbare objecten wordt in zowel bestaande als nieuwe situaties het niveau van 10-6 per jaar als grenswaarde gehanteerd. Nieuwe beperkt kwetsbare objecten zijn alleen toegestaan onder een gewichtige motivering. Bestaande beperkt kwetsbare objecten zijn toegestaan binnen de PR 10-6 contour.
Het GR kan worden beschouwd als maat van maatschappelijke ontwrichting in geval van een calamiteit (en drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal 10 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit). De normstelling heeft de status van een oriënterende waarde. Deze waarde is geen vastgestelde wettelijke norm. Desondanks hebben overheden en betrokken private instellingen een inspanningsverplichting om te voldoen aan deze oriënterende waarde en dient een toename van het GR bestuurlijk te worden verantwoord. Woningen worden in het Bevi aangemerkt als 'kwetsbaar object'.
Raadpleging van de risicokaart leert dat in een straal van 900m rondom de planlocatie geen risicobronnen aanwezig zijn. De dichtstbijzijnde risicobronnen zijn de spoorlijn Utrecht - Arnhem en rijksweg A12. Het betreft een traject voor intercitytreinen en een rijksweg met een maximum snelheid van (ten minste) 100km/u. Bij treinverkeer bestaat het risico van een botsing of ontsporing. De meeste spoorwegongevallen gebeuren op een spoorwegovergang. Ook op rijkswegen bestaat het risico op een botsing. Gelet op de afstand van het plangebied tot de spoorlijn en de rijksweg A12 vormen beide geen veiligheidsrisico's die uitvoering van het plan in de weg staan.
Voorts zijn de gronden van het plangebied door de ligging in de Gelderse Vallei aangeduid met een klein overstromingsrisico (zie afbeelding 29). Deze kaart heeft een signalerende functie en vormt geen belemmering die uitvoering van het plan in de weg staat.
Er is gelet op de omvang van het plan en het ontbreken van risicovolle objecten geen reden om een risicoberekening uit te voeren. Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
Afbeelding 29: Risicokaart
Bron: www.risicokaart.nl
In beginsel bevindt zich langs elke weg waar men harder mag rijden dan 30km/uur een geluidzone. Binnen deze zone zijn de regels van de Wet geluidhinder van toepassing en moet onderzoek worden gedaan naar de geluidbelasting door het wegverkeer op gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging ten opzichte van het (binnen)stedelijk gebied zoals weergegeven in onderstaande tabel. Het basisbeschermingsniveau of de voorkeursgrenswaarde is daarbij 48 dB (art. 82 Wgh).
Stedelijk gebied | |
1-2 rijstroken | 200m |
3 of meer rijstroken | 350m |
Buitenstedelijk gebied | |
1-2 rijstroken | 250m |
3-4 rijstroken | 400m |
5 of meer rijstroken | 600m |
Het plangebied ligt in het buitengebied van Woudenberg tamelijk geïsoleerd ten opzichte van het wegennet. In de directe omgeving (250m) zijn geen wegen aanwezig, met uitzondering van de erftoegangsweg die uitsluitend wordt gebruikt door bestemmingsverkeer. De etmaalintensiteit is daardoor ruim lager dan 500 vervoersbewegingen per dag waardoor het aannemelijk is dat de geluidbelasting op de gevel niet hoger is dan de voorkeurgrenswaarde van 48dB.
Ten zuiden van het plangebied ligt op een afstand van ruim 850m de rijksweg A12 (E35). Het plangebied ligt daarmee buiten de geluidzone van deze weg. Om die reden kan akoestisch onderzoek achterwege worden gelaten.
Volledigheidshalve wordt nog opgemerkt dat parallel aan de rijksweg A12 tevens de spoorlijn Utrecht -Arnhem loopt. Voor spoorwegverkeerslawaai geldt voor woningen een voorkeursgrenswaarde van 55 dB (art. 4.9 Bgh). Raadpleging van de Atlas voor de Leefomgeving laat zien dat de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden ter hoogte van Rumelaarseweg 34 (zie afbeelding 30). Nader onderzoek naar de geluidbelasting vanwege het spoorwegverkeerslawaai kan daarom achterwege blijven.
Afbeelding 30: Geluid treinverkeer 2016. De zone waarbij de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden ligt op ruime afstand van het plangebied.
Bron: http://www.atlasleefomgeving.nl/kaarten
Het aspect (spoor)wegverkeerslawaai vormt derhalve geen belemmering die uitvoering van het plan in de weg staat.
In Nederland gelden regels voor luchtkwaliteit; deze zijn opgenomen in de Wet Luchtkwaliteit 2007 die op 15 november 2007 in werking is getreden en als titel 5.2 deel uitmaakt van de Wet milieubeheer (Wmb). Hiermee is het Besluit Luchtkwaliteit 2005 komen te vervallen. In de Wet Luchtkwaliteit zijn grenswaarden opgenomen ter bescherming van het milieu en de leefkwaliteit. In 'artikel 5.16' is geregeld op welke wijze het aspect luchtkwaliteit in acht dient te worden genomen bij planvorming. Indien één of meerdere grenswaarden niet worden overschreden na realisatie van het plan, vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor realisatie van het plan, zelfs niet als het plan leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Indien één of meerdere grenswaarden reeds worden overschreden voor realisatie van het plan, moet worden onderzocht in hoeverre het voorgenomen plan "in betekenende mate bijdraagt" aan de concentraties van de stof waarvoor de grenswaarden worden overschreden.
Voor stikstof dioxide (NO2) is een jaargemiddelde grenswaarde van 40microgram per m³ vastgelegd. Voor woonwijken wordt uitgegaan van een basiskwaliteit van 25-30 microgram per m³. Voor fijn stof is een jaargemiddelde grenswaarde van 40 microgram per m³ vastgelegd. Voor woonwijken wordt uitgegaan van een basiskwaliteit van 28-30 microgram per m³ en een gebiedsambitie van 26-28 microgram per m³.
Gezien de ligging nabij de A12 en in de vallei tussen de Utrechtse Heuvelrug en de Veluwe zijn de kaarten binnen de Atlas voor de Leefomgeving geraadpleegd op gebied van fijn stof (PM10) en Stikstofdioxide (NO2). In 2015 was er sprake van een Stikstofdioxide gehalte van 14-16 microgram en een fijn stof gehalte van 19-20 microgram (zie afbeelding 31 en 32). Beide blijven derhalve ruim onder de normen en het ambititieniveau. Gesteld kan worden dat ter plaatse van de beoogde woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat in relatie tot het aspect luchtkwaliteit.
Afbeelding 31: Fijn stof 2015 ter plaatse van het plangebied
Bron: http://www.atlasleefomgeving.nl/kaarten
Afbeelding 32: Stikstof dioxide concentratie 2015 ter plaatse van het plangebied
Bron: http://www.atlasleefomgeving.nl/kaarten
Uit het NSL volgt tevens dat voor bepaalde projecten getalsmatige grenzen zijn vastgesteld. Indien een project onder die grenzen blijft, staat vast dat het project "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Die projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden worden uitgevoerd. Deze grenswaarden zijn vastgelegd in de Uitvoeringsregels voor het bepalen van de luchtkwaliteit en de bijdrage van een plan daarin zijn vastgelegd in Algemene Maatregelen van Bestuur "Niet in Betekenende Mate Bijdragen" en de Ministeriële regelingen: "Beoordeling Luchtkwaliteit 2007" en "Projectsaldering luchtkwaliteit 2007". Op 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden. Met de inwerkingtreding van het NSL is de definitie van "niet in betekenende mate" verschoven van 1% naar 3%.
Indien een voorgenomen plan "niet in betekenende mate bijdraagt" kan het plan doorgang vinden. Indien het plan wel "in betekenende mate bijdraagt" kan het plan alleen doorgang vinden, indien de positieve effecten van dat plan -en/of de met het plan samenhangende maatregelen- zodanig verbeteren dat per saldo geen verslechtering optreedt. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. De bijdrage van NIBM-projecten aan de luchtverontreiniging wordt binnen het NSL gecompenseerd met algemene maatregelen.
Bij woningbouw geldt dat een bouwplan met minder dan 1500 woningen, gelegen aan één ontsluitingsweg, niet in betekenende mate bijdraagt. Deze gevallen kunnen als gezegd zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Voorliggend plan voorziet in de bouw van 2 nieuwe woningen en de vervanging van een bestaande dienstwoning en blijft daarmee ruimschoots onder de drempelwaarde. Nader onderzoek is om die reden achterwege gelaten.
Hoewel woningen niet zijn aangemerkt als gevoelige bestemming in het Besluit Gevoelige Bestemmingen Luchtkwaliteit is in het kader van een goede ruimtelijke ordening wel gekeken naar de afstand van de woningen tot aan rijkswegen en provinciale wegen. De voorziene woningen liggen op meer dan 800m van de dichtstbijzijnde Rijksweg (A12). Ten aanzien van rijkswegen geldt op grond van het Besluit Gevoelige Bestemmingen Luchtkwaliteit een minimale afstand van 300m tot de rand van de Rijksweg; binnen deze afstand mogen geen gevoelige bestemmingen zoals scholen, kinderopvangcentra en verzorgingshuizen mogen worden gebouwd indien op die locatie sprake is van een overschrijding of dreigende overschrijding van een grenswaarde plaatsvindt.
Uit de vorige paragraaf is naar voren gekomen dat ter plaatse van het plangebied geen sprake is van (dreigende) overschrijding. Nog afgezien van het feit dat woningen niet zijn aangewezen als 'gevoelige bestemming' in het Besluit Gevoelige Bestemmingen Luchtkwaliteit, ligt het plangebied ruim buiten de zone van 300m. Het aspect luchtkwaliteit vormt daarmee geen belemmering die uitvoering van het plan in de weg staat.
Naast de hiervoor beschreven milieu aspecten kunnen er nog andere belemmeringen in of nabij het plangebied aanwezig zijn die van invloed kunnen zijn op de planvorming. Het gaat bijvoorbeeld om de aanwezigheid van straalpaden, planologisch relevante kabels en leidingen (zoals waterleidingen of rioleringsleidingen), beschermingszones en dergelijke.
Uit het vigerende bestemmingsplan blijkt niet dat ter plaatse van het plangebied buis- of transportleidingen aanwezig zijn, anders dan de gebruikelijke huisaansluitingen. Teneinde inzicht te verkrijgen in de eventuele aanwezigheid van kabels en leidingen in het plangebied zal in het kader van de bouwaanvraag een KLIC-melding worden uitgevoerd.
Binnen het plangebied is sprake van een bestaande hoogspanningsverbinding opgenomen met een spanning van 150 kV op de Netkaart van het RIVM (zie afbeelding 33).
De EU heeft in haar aanbeveling (1999/519/EG) een referentieniveau vastgelegd van 100 microtesla ter bescherming van de bevolking. Deze waarde wordt in Nederland op voor het publiek toegankelijke plaatsen niet overschreden. Ook niet in de buurt van hoogspanningslijnen. In het voorzorgsbeleid van het toenmalige Ministerie van VROM, zoals dat is vastgelegd in het beleidsadvies (2005), wordt geadviseerd nieuwe situaties te voorkomen waarin kinderen langdurig worden blootgesteld aan een veldsterkte die (jaargemiddeld) hoger is dan 0,4 microtesla.
De vastgestelde indicatieve zone voor deze hoogspanningsleiding bedraagt 80m ter weerszijden van de hoogspanningsleiding. De afstand wordt gemeten uit het hart van de hoogspanningslijn. Alle woningen zijn buiten deze zone geprojecteerd en zijn daarmee in overeenstemming met het beleidsadvies. De hoogspanningsverbinding vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
Afbeelding 33: Netkaart met indicatieve zones rondom hoogspanningsleidingen.
Bron: http://geodata.rivm.nl/netkaart.html
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.
In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A-watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven. De resultaten van de watertoets maken als Bijlage 12 deel uit van dit bestemmingsplan.
Aandachtspunten:
Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening gehouden moet worden met een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water.
Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Schoon houden - scheiden - schoon maken
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Initiatiefnemers dienen de beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak van het waterschap toe te passen.
Het plangebied is aangesloten op de riolering. De nieuwe woningen zullen voor het huishoudelijk afvalwater eveneens worden aangesloten op de riolering. De capaciteit van de riolering was afgestemd op het gebruik als boerderij. In de nieuwe situatie worden twee extra woningen gebouwd. Het is daarom aannemelijk dat de capaciteit van het rioolstelsel voldoende is om de beoogde woning aan te kunnen sluiten op het bestaande rioolstelsel.
Voor onderhavig plan zijn de volgende milieuaspecten (oriënterend) beschreven: bedrijven en milieuzonering, bodem, duurzaamheid, externe veiligheid, geluid, geur,luchtkwaliteit, overige belemmeringen en water. Geen van deze aspecten leidt tot belemmeringen die uitvoering van het plan in de weg staan.
Dit bestemmingsplan bestaat uit regels, een verbeelding en een toelichting. De regels en de verbeelding vormen samen één geheel. Tevens vormen de regels met de daaraan gekoppelde verbeelding het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Voor de gemeente is het bestemmingsplan het belangrijkste publiekrechtelijke instrument om doelstellingen te realiseren. In onderhavig plangebied legt het bestemmingsplan de basis voor nieuwe ontwikkelingen.
In het kader van dit bestemmingsplan zijn de gronden in het plangebied voorzien van een bestemming waarin tevens regels zijn gesteld ten aanzien van de bebouwingsmogelijkheden op en de gebruiksmogelijkheden van die gronden. De toelichting heeft geen juridische bindingskracht, maar vormt wel en belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan omdat hierin de beweegredenen, onderzoeksresultaten en de (beleids)uitgangspunten zijn verwoord, die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Daarmee is de toelichting van wezenlijk belang voor de juiste interpretatie van het bestemmingsplan en de wijze waarop de daarin opgenomen bepalingen moeten worden toegepast.
Bij het opzetten van dit bestemmingsplan is ervoor gekozen het bestemmingsplan inhoudelijk zoveel mogelijk te laten aansluiten op het bestemmingsplan Buitengebied Woudenberg 2010. De begrenzing van het plangebied komt overeen met de begrenzing van het gebied dat is opgenomen binnen het principeverzoek. De nieuwe woonbestemmingen zijn overwegend binnen het voormalige agrarische bouwvlak geprojecteerd. De overige gronden hebben de bestemming "Agrarisch met waarden" of "Bos" gekregen.
In het plangebied komen de volgende bestemmingen voor: "Wonen", "Agrarisch met waarden" en "Bos". Daarnaast komen de volgende dubbelbestemmingen voor: "Waarde - Archeologie - 1", "Waarde - Archeologie - 2" en "Waarde - Archeologie - 3" en "Leiding - Hoogspanningsverbinding".
Dit bestemmingsplan is opgezet volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) die het mogelijk maakt om bestemmingsplannen te maken die op een vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De standaarden hebben geen betrekking op de toelichting omdat deze immers geen deel uitmaakt van het bestemmingsplan.
De Wet ruimtelijke ordening kent drie planvormen:
Dit plan is ontwikkelingsgericht en heeft de vorm van een globaal eindplan. Het bestemmingsplan wordt digitaal vastgesteld en via digitaal (via internet) raadpleegbaar gepubliceerd. Daarnaast wordt het bestemmingsplan afgedrukt zodat het ook analoog kan worden geraadpleegd. Bij inhoudelijke verschillen tussen het digitale en het analoge bestemmingsplan, geldt het digitale bestemmingsplan.
De opbouw van de planregels is als volgt:
Hoofdstuk 1 Inleidende regels:
Artikel 1 Begrippen; hier zijn de begrippen gedefinieerd die in de planregels worden toegepast. Waar mogelijk is gebruik gemaakt van de standaardbepalingen uit de SVBP 2012.
Artikel 2 Wijze van meten; hier is aangegeven op welke wijze maten, inhoud en oppervlakten van bouwwerken worden gemeten en berekend om zo tot een eenduidige toepassing van de bouwregelingen te komen.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels:
De bestemmingsomschrijving is de centrale bepaling van elke bestemming. In de bestemmingsomschrijving zijn de functies benoemd die binnen de bestemming zijn toegestaan. De bouwvoorschriften zijn gerelateerd aan deze omschrijving evenals het gebruik van de gronden en de daarop toegestane bebouwing. Alle bestemmingsvoorschriften kennen dezelfde opbouw met de volgende onderdelen:
Niet elke bestemmingsregel bevat deze elementen; dit is afhankelijk van de bestemming en de daarvoor relevante bepalingen. Voor de inhoud van de regels is de regeling zoals die is opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied Woudenberg 2010 als uitgangspunt genomen.
Hoofdstuk 3 Algemene regels:
Artikel 11 Anti-dubbeltelregeling
Artikel 13 Algemene afwijkingssregels: in dit artikel wordt aangegeven in welke gevallen gebruik kan worden gemaakt van een algemene bevoegdheid om af te wijken van de regels in het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels:
Artikel 15 Overgangsrecht: samengevat is hier bepaald dat bouwwerken en gebruiksvormen die bij de totstandkoming van het plan reeds bestaan, maar dit strijdig zijn met dit plan, in dezelfde vorm mogen blijven bestaan. Wel blijft het mogelijk om op te treden tegen (eerder ontstaan) illegaal gebruik of bebouwing.
Artikel 16 Slotregel: hier is aangeven onder welke naam het plan kan worden aangehaald.
Op de verbeelding, ook wel plankaart genoemd, is de bestemming van de betreffende percelen aangegeven. De (digitale) verbeelding bestaat uit een verzameling van geografisch bepaalde objecten, die tezamen met de regels zijn opgeslagen in een digitaal ruimtelijk informatiesysteem. De objecten zijn voorzien van bestemmingen met bijbehorende doeleinden en regels.
Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken binnen een bestemming of dubbelbestemming nader te regelen. Het gaat hierbij om specificaties met betrekking tot het gebruik of de bebouwingsmogelijkheden. De aanduidingen hebben daardoor juridische betekenis en komen ook altijd in de regels van het bestemmingsplan voor.
Verklaringen zijn de overige in de verbeelding van het bestemmingsplan voorkomende zaken. Verklaringen hebben geen juridische betekenis, maar zijn bedoeld om nadere informatie te verschaffen en de raadpleegbaarheid te verbeteren.
Het centrale onderdeel van een bestemmingsplan is de bestemmingsregeling. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening worden aan alle in het plan begrepen gronden bestemmingen toegewezen met bijbehorende doeleinden. Aan de bestemmingen zijn regels gekoppeld over het gebruik van die gronden en ten aanzien van de bebouwingsmogelijkheden. Elke bestemming is geometrisch bepaald.
In dit bestemmingsplan zijn de volgende bestemming opgenomen: "Agrarisch met waarden", "Bos" en "Wonen". Overeenkomstig het archeologie beleid van de gemeente zijn de gronden tevens voorzien van de dubbelbestemming:"Waarde - Archeologie - 1", "Waarde - Archeologie - 2" en "Waarde - Archeologie - 3". Ter plaatse van de hoogspanningsleiding en de bijbehorende beschermingsstrook hebben de gronden de dubbbelbestemming "Leiding - Hoogspanningsverbinding".
De gronden die voorheen binnen het agrarisch bouwvlak lagen hebben de bestemming 'Agrarisch met waarden' gekregen, conform de voorwaarden van het functieveranderingsbeleid. De bestaande agrarische gronden hebben de agrarische bestemming gehouden. De reden dat deze gronden deel uitmaken van het plangebied is dat deze onderdeel vormen van de ruimtelijke context waarbinnen de nieuwbouw landschappelijk is ingepast. De in het landschappelijk inpassingsplan opgenomen nieuwe kleine landschapselementen zijn als zodanig aangeduid op de verbeelding.
Aangezien deze van belang is als onderdeel van de bestaande structuur van het kampenlandschap heeft het bestaande bosperceel aan de noordzijde van het plangebied de bestemming 'Bos' gekregen.
Ter plaatse van het plangebied is een bestemmingsvlak opgenomen met de bestemming "Wonen" met daarbinnen drie bouwvlakken. Per bouwvlak is maximaal 1 woning toegestaan. De bouwvlakken hebben een maximale oppervlakte van 800m². De inhoud van de nieuwe woning is gemaximeerd tot 800m³. Hiervoor is gekozen omdat de regels met het oog op de landschappelijke kwaliteiten vrijstaande bijgebouwen niet toestaan.
Via de afwijkingsbepalingen in het plan is mogelijk gemaakt dat het College van B&W omgevingsvergunning kunnen verlenen voor het bouwen van een bijgebouw. Voorwaarde daarbij is dat het bijgebouw landschappelijk goed wordt ingepast.
De uitvoering van de landschappelijke inrichtingsmaatregelen die zijn opgenomen in het landschappelijke inpassingsplan is door middel van een voorwaardelijke verplichting en een instandhoudingsplicht in de planregels geborgd.
De bestaande hoogspanningsleiding en de bijbehorende vrijwaringszone zijn voorzien van de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding'.
Ter bescherming van de landschappelijke kwaliteiten is aan de gronden de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap' toegekend. Voor zover de dubbelbestemming samenvalt met de (enkel) bestemming 'Wonen' mogen op de gronden met de woonbestemming naast hoofdgebouwen in de vorm van een woning uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen worden gebouwd.
De bij de woning horende gronden dienen niet te worden beschouwd als 'erf' in de zin van artikel 1 bijlage ii Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidt op het moment van inwerkingtreding van dit plan. Gevolg is dat ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap' niet vergunningvrij kan worden gebouwd.
Conform het gemeentelijk archeologiebeleid zijn verschillende dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie toegekend aan de in het plangebied begrepen gronden.
Ten slotte zijn voor zover relevant de flexibiliteitsbepalingen uit het bestemmingsplan Buitengebied Woudenber 2010 in dit plan overgenomen.
De gronden waarop de voorgenomen nieuwbouw is geprojecteerd, zijn eigendom van Landgoed Ringelpoel. De realisatie van het plan vindt plaats voor rekening en risico van initiatiefnemer. De nieuwe woning wordt voor rekening en risico van de nieuwe gebruikers van de woning gebouwd en kent derhalve geen financiële risico's voor de gemeente.
In het kader van het bepaalde in afdeling 6.4 Wro zijn afspraken gemaakt inzake kostenverhaal, waaronder mede begrepen eventuele planschade. De afspraken hierover zijn worden vastgelegd in een exploitatieovereenkomst. Op deze manier is kostenverhaal anderszins verzekerd als bedoeld in artikel 6.12 lid 2 onder a Wro. Er hoeft daarom geen exploitatieplan te worden vastgesteld.
Het bestemmingsplan zal overeenkomstig de daarvoor geldende procedures ter inzage worden gelegd. De directe omwonenden zijn door het landgoed rechtstreeks geïnformeerd over de plannen.
Tevens is het plan toegezonden aan de volgende bestuurlijke vooroverleg partners: Provincie Utrecht en Waterschap Vallei en Veluwe. De resultaten van het bestuurlijk vooroverleg zijn waar nodig in het bestemmingsplan verwerkt.