Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
Lid 1.1 het plan
het bestemmingsplan Griftdijk 3b-5 en Slappedel 4-4a met identificatienummer NL.IMRO.0351.BPgriftdslapped-ow01 van de gemeente Woudenberg;
Lid 1.2 Bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde
planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende
bijlagen;
Lid 1.3 aan- en uitbouw:
een bijbehorend bouwwerk in de vorm
van een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in directe
verbinding staat met het hoofdgebouw en in bouwkundig opzicht te
onderscheiden is en ondergeschikt is aan het
hoofdgebouw;
Lid 1.4 aan-huis-gebonden beroep:
een dienstverlenend beroep, dat in
een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning
in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een
ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in
overeenstemming is;
Lid 1.5 Aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of
figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels
regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het
bebouwen van deze gronden;
Lid 1.6 Aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien
het een vlak betreft;
Lid 1.7 aangebouwd bijgebouw:
een aangebouwd gebouw dat niet in
directe verbinding staat met het hoofdgebouw en dat door de vorm
onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in
architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het
hoofdgebouw;
Lid 1.8 achtererf:
de gronden die behoren bij het
hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevellijn van de
woning of achter de denkbeeldige lijn van het verlengde
daarvan;
Lid 1.9 afhankelijke woonruimte:
een bijgebouw dat qua ligging een
ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte
van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest
is;
Lid 1.10 Bebouwing:
één of meer gebouwen en/of
bouwwerken geen gebouwen zijnde;
Lid 1.11 bebouwingspercentage:
de oppervlakte van gebouwen binnen
het bouwvlak of, bij afwezigheid daarvan, het bestemmingsvlak,
uitgedrukt in een percentage van de oppervlakte van dat
vlak;
Lid 1.12 Bedrijf:
elke
onderneming of gedeelte van een onderneming, welke een
organisatorisch zelfstandige eenheid vormt en als zodanig gericht
is op de productie of de afzet van goederen of de verlening van
diensten; organisatorisch zelfstandige eenheden als hier bedoeld,
welke door of vanwege de overheid worden geleid, worden voor de
toepassing van deze planregels eveneens als bedrijf
aangemerkt;
Lid 1.13 bedrijfs- of dienstwoning:
een
woning, krachtens het plan toegestaan binnen een bouwvlak,
kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon,
wiens huisvesting daar gelet op de aard van de bedrijfsvoering
noodzakelijk is.
Lid 1.14 Bedrijfsgebouw:
een
gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
Lid 1.15 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen:
afstands-,
hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van
inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand
zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens
de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
Lid 1.16 Bestemmingsgrens:
de grens
van een bestemmingsvlak;
Lid 1.17 Bestemmingsvlak:
een
geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
Lid 1.18 bevoegd gezag:
bevoegd
gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht;
Lid 1.19 Bijgebouw:
een
bijbehorend bouwwerk in de vorm van een al dan niet vrijstaand
gebouw dat niet in directe verbinding staat met het hoofdgebouw
en dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw
en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het
hoofdgebouw;
Lid 1.20 Bouwen:
het
plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of
veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
Lid 1.21 Bouwgrens:
de grens
van een bouwvlak;
Lid 1.22 Bouwlaag:
een
doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of
nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is
begrensd, met uitzondering van kelder- en
kapverdiepingen;
Lid 1.23 Bouwperceel:
een
aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een
zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is
toegelaten;
Lid 1.24 Bouwperceelgrens:
een grens
van een bouwperceel;
Lid 1.25 Bouwvlak:
een
geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar
ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
Lid 1.26 Bouwwerk:
een
bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam
met de aarde is verbonden;
Lid 1.27 Dak:
iedere
bovenbeëindiging van een gebouw;
Lid 1.28 Dakkapel:
een
constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de
dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze
constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de
constructie in het dakvlak is geplaatst;
Lid 1.29 Detailhandel:
het
bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten
verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen
die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of
aanwending anders dan in de uitoefening van een beroep of
bedrijf;
Lid 1.30 Dienstverlening:
het
verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden,
evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een
seksinrichting;
Lid 1.31 Gebouw:
elk
bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of
gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
Lid 1.32 gevellijn:
de als
zodanig aangegeven lijn, waar de voorgevel van een hoofdgebouw op
moet zijn georiënteerd;
Lid 1.33 Hoofdgebouw:
een
gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie,
constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als
belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;
Lid 1.34 huishouden:
een samenwoning van een groep
mensen in gezinsverband of daarmee vergelijkbare samenstelling,
waarbij geen sprake is van een van tevoren vaststaande
tijdelijkheid van de samenwoning;
Lid 1.35 kantoor:
voorzieningen gericht op het
verlenen van diensten, al dan niet met ondergeschikte
baliefunctie, op administratief, architectonisch, kunstzinnig,
juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen
gebied;
Lid 1.36 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:
het in een woning door de bewoner
op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, voor zover
sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Besluit
algemene regels voor inrichtingen milieubeheer
(Activiteitenbesluit), waarbij het vloeroppervlak voor
kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten maximaal 50 m² mag
bedragen; tot kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten wordt
tevens het bieden van bed & breakfast gerekend tot een
maximum van 3 kamers;
Lid 1.37 Mantelzorg:
langdurende zorg die wordt geboden
aan ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of
sociale vlak, door personen uit diens sociale omgeving, waarbij
de zorgverlening de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor
elkaar overstijgt, op vrijwillige, niet afdwingbare basis en
buiten organisatorisch verband;
Lid 1.38 mantelzorgwoning:
een tijdelijke extra woonruimte in
(een aan- of uitbouw van) een woning of bijgebouw, die qua
ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning, bestemd voor
bewoning door een mantelzorgvrager of een mantelzorgverlener en
waarin zich zelfstandige voorzieningen bevinden;
Lid 1.39 mantelzorgwoning, tijdelijke unit:
een tijdelijke mantelzorgwoning is
een mantelzorgwoning in de vorm van een tijdelijk op een perceel
aanwezige unit die hetzij geheel hetzij in delen over de weg
verplaatsbaar is;
Lid 1.40 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het
openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations,
schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes,
telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse)
afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie;
Lid 1.41 ondergeschikte functie:
functie waarvoor maximaal 30% van
de vloeroppervlakte als zodanig mag worden gebruikt, met een
maximum van 50 m2;
Lid 1.42 onderkomen:
een voor verblijf geschikt, al dan
niet aan zijn bestemming onttrokken vaar- of voertuig, ark of
caravan, voor zover dat/die niet als een bouwwerk is aan te
merken, alsook een tent;
Lid 1.43 opslag:
opslag van goederen die naar hun
aard geen regelmatige verplaatsing behoeven, zonder dat deze een
bewerking ondergaan en/of zonder dat deze verhandeld
worden;
Lid 1.44 overig bouwwerk:
een bouwkundige constructie van
enige omvang, geen gebouw zijnde, die direct en duurzaam met de
aarde is verbonden;
Lid 1.45 Overkapping:
een bouwwerk, geen gebouwen zijnde,
voorzien van een gesloten dak en met aan ten hoogste één zijde
een gesloten wand;
Lid 1.46 Peil:
voor gebouwen die onmiddellijk
aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
in andere gevallen en voor
bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van
het aansluitende afgewerkte maaiveld op het tijdstip van
inwerkingtreding van het plan;
Lid 1.47 perceelgrens:
een grenslijn tussen bouwpercelen
onderling;
Lid 1.48 Praktijkruimte:
een gebouw
of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen
van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig,
juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee
naar aard gelijk te stellen gebied;
Lid 1.49 Prostitutie:
het zich
beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen
met een ander tegen vergoeding;
Lid 1.50 Seksinrichting:
een voor
publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of
in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen
worden verricht of vertoningen van erotisch pornografische aard
plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan:
seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub en
(raam)prostitutie, waaronder tevens begrepen wordt een erotische
massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
Lid 1.51 staat van Bedrijfsactiviteiten
de in
bijlage 1 opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten;
Lid 1.52 tuincentrum
een detailhandelsbedrijf gericht
op:
het bedrijfsmatig te koop
aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop,
van:
levend materiaal, waaronder
in ieder geval begrepen zaden, bollen en knollen, bomen,
heesters en coniferen, vaste planten en kamerplanten,
eenjarige en tropische buitenplanten, snijbloemen, kleine
huisdieren, alsmede;
niet-levend materiaal,
waaronder begrepen: meststoffen,
gewasbeschermingsmiddelen, grondproducten, potterie,
tuin- en interieurgerelateerde cadeau-, sfeer- en
interieurartikelen, kerst- en paasartikelen,
vijvermaterialen, bestratingsmateriaal, tuinhuisjes,
blokhutten, kassen, serres en tuinhout,
tuingereedschappen, (tuin)verlichting, tuinmeubelen en
terrasaankleding, dierbenodigdheden en -voeders,
tuinkleiding en -schoeisel (met uitzondering van
modische, sport- of vrijetijdskleding),
tuinonderhoudsmiddelen (waaronder schoonmaakmiddelen,
beitsen e.d.) en grootschalige tuinartikelen (zoals
zwembaden en speeltoestellen);
de verhuur van machines,
gereedschappen en aanhangers, het aanbieden van activiteiten
op het gebied van tuinarchitectuur en tuinlease.
Lid 1.53 Voorgevel:
de gevel
van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of
uitstraling als belangrijkste gevel kan worden
aangemerkt;
Lid 1.54 Voorgevelrooilijn:
de lijn
die horizontaal loopt door het buitenwerks vlak van de voorgevel,
tot aan de perceelsgrenzen;
Lid 1.55 vrijstaand bijgebouw:
een
vrijstaand gebouw dat niet in directe verbinding staat met het
hoofdgebouw en dat door de vorm onderscheiden kan worden van het
hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is
aan het hoofdgebouw en bouwkundig niet aansluit aan het
hoofdgebouw;
Lid 1.56 Woning:
een complex van ruimten geschikt
voor de huisvesting van één huishouden.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels
wordt als volgt gemeten:
Lid 2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste
punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering
van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes,
en naar de aard daarmee gelijk te stellen
bouwonderdelen;
Lid 2.2 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van
het horizontale vlak;
Lid 2.3 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant
van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee
gelijk te stellen constructiedeel;
Lid 2.4 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane
grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de
scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en
dakkapellen;
Lid 2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken
en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd
op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter
plaatse van het bouwwerk;
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Lid 3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
ter plaatse van de aanduiding ‘tuincentrum’ een tuincentrum;
ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf-timmerwerkfabriek’: tevens een timmerwerkfabriek uit ten hoogste categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ uitsluitend één bedrijfswoning;
ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf uitgesloten’ zijn bedrijfsmatige activiteiten uitgesloten;
bij het bedrijf behorende kantoorruimte;
bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals (ontsluitings)wegen, paden, tuinen, erven, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen en water ten behoeve van wateraanvoer en –afvoer, waterberging of sierwater.
Lid 3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
Lid 3.2.1 Gebouwen
gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is ten hoogste 1 bedrijfswoning toegestaan;
de inhoud van een bedrijfswoning mag, inclusief aan- en uitbouwen, ten hoogste 600 m³ bedragen, tenzij de bestaande inhoud groter is, in welk geval de bestaande inhoud als maximum geldt;
de goot- en bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goot- en bouwhoogte (m)' is aangeduid;
ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak (m2)' bedraagt de bebouwde oppervlakte niet meer dan met deze aanduiding is aangegeven;
Lid 3.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning
Voor het bouwen van aan- en
uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning
gelden de volgende regels:
aan- en uitbouwen en
bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 1 meter
achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw
en/of bedrijfswoning te worden geplaatst;
de gezamenlijke oppervlakte aan
aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag per
bedrijfswoning ten hoogste 50 m² bedragen;
de diepte van een aan- of
uitbouw, aangebouwd bijgebouw en aangebouwde overkapping mag
ten opzichte van de gevel waaraan wordt gebouwd niet meer
bedragen dan 3,5 meter;
de goothoogte van aan- en
uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3,3 meter
en de bouwhoogte niet meer dan 5,5 meter;
Lid 3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
de bouwhoogte van erf- en
terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn mag maximaal 1
meter bedragen;
de bouwhoogte van erf- en
terreinafscheidingen achter de voorgevelrooilijn mag maximaal
2 meter bedragen;
de bouwhoogte van overkappingen
mag maximaal 5 meter bedragen. Overkappingen mogen
uitsluitend achter de voorgevelrooilijn worden
gebouwd;
de bouwhoogte van overige
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 6 meter
bedragen.
Lid 3.3 Specifieke gebruiksregels
Lid 3.3.1 Strijdig gebruik
Met betrekking tot het gebruik van
gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:
het aanbieden van meer dan 3
kamers ten behoeve van bed & breakfast per bedrijfswoning
is niet toegestaan;
bed & breakfast is niet
toegestaan in een bijgebouw;
de opslag van oude metalen,
schroot, lompen, papier, puin of vuilnis is niet
toegestaan;
de opslag van rij- of
voertuigen die voor de sloop bestemd zijn of reeds
gedeeltelijk gesloopt zijn, of de opslag van daaruit reeds
gesloopte materialen, is niet toegestaan;
de gronden gelegen voor de naar
de weg gekeerde grens van het bouwvlak te gebruiken of te
laten gebruiken voor de opslag van goederen is niet
toegestaan;
de overige ongebouwde gronden
te gebruiken of te laten gebruiken voor de opslag van
goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 4 meter is
niet toegestaan;
het is niet toegestaan gronden
en bouwwerken te gebruiken voor een bedrijfswoning, behoudens
ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;
permanente of tijdelijke
bewoning van bedrijfs- en bijgebouwen is niet
toegestaan;
bewoning anders dan door één
afzonderlijk huishouden is niet toegestaan;
het gebruiken van een
bedrijfsgebouw of bijgebouw bij de woning, ten behoeve van
het ontvangen of verlenen van mantelzorg is niet
toegestaan;
(straat)prostitutie is niet
toegestaan.
Lid 3.3.2 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing
tot een met de bestemming
strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van
en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken
overeenkomstig de in lid 3.1 opgenomen
bestemmingsomschrijving zonder de aanleg en instandhouding
van het landschapselement zoals bepaald onder b, teneinde te
komen tot een goede landschappelijke inpassing
in afwijking van bepaalde onder
a mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 3.1
opgenomen bestemmingsomschrijving worden gebruikt onder de
voorwaarde dat binnen een jaar na het tijdstip van
inwerkingtreding van het bestemmingsplan ter plaatse van de
aanduiding ‘specifieke vorm van groen – landschapselement’
uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van
een houtsingel, teneinde te komen tot een goede
landschappelijke inpassing. Dit landschapselement voldoet ten
minste aan de volgende voorwaarden:
de houtsingel bestaat uit
streekeigen hout (populier, els, zwarte els en
wilg);
de breedte bedraagt
minimaal 2 meter.
Lid 3.4 Afwijken van de gebruiksregels
Lid 3.4.1 Bedrijfscategorieën
Het bevoegd gezag kan bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid
3.1
om bedrijven toe te laten in
maximaal één categorie hoger, voor zover het betrokken
bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden
te behoren tot de categorieën, zoals in lid 3.1
genoemd.
Lid 3.4.2 Mantelzorg
Het bevoegd gezag kan bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.3.1 onder
h voor het bieden van mantelzorg in een woning, aan- of uitbouw
of een bijgebouw of een tijdelijke unit, met inachtneming van het
volgende:
het besluit tot afwijking wordt
slechts verleend ten behoeve van mantelzorg bij een
(bedrijfs)woning welke krachtens het geldende bestemmingsplan
een (bedrijfs)woning is toegestaan en ook feitelijk aanwezig
is en dusdanig gebruikt wordt;
het besluit tot afwijking wordt
slechts verleend indien sprake is van een goed woon- en
leefklimaat;
de maximale oppervlakte dat
gebruikt wordt voor mantelzorg bedraagt 80 m²;
een tijdelijke unit of een
tijdelijk uitbreiding van het maximaal toegestaan
bebouwingsoppervlak dient te voldoen aan de volgende
voorwaarden:
een tijdelijke unit wordt
geplaatst aan de achterzijde of aan de zijgevel van de
bestaande woning, waarbij plaatsing aan de zijgevel
slechts is toegestaan als de afstand tot de
voorgevelrooilijn ten minste 3 meter bedraagt;
de afstand van een
tijdelijke unit tot de zijdelingse en achterste
perceelgrenzen bedraagt ten minste 2 meter;
leidt niet tot onevenredige
aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden
van naastgelegen percelen;
het besluit tot afwijking wordt
verleend voor de duur van de periode waarin mantelzorg wordt
geboden.
Lid 4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor '
Groen'
aangewezen gronden zijn bestemd voor:
groenvoorzieningen;
beplantingen;
plantsoenen;
parken;
geluidwerende
voorzieningen;
alsmede voor:
speelvoorzieningen;
voet- en fietspaden;
parkeerplaatsen;
bermen en
bermsloten;
bij deze doeleinden behorende
voorzieningen zoals nutsvoorzieningen en water ten behoeve
van wateraanvoer en -afvoer, waterberging of
sierwater.
Lid 4.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen ten behoeve
van de bestemming uitsluitend gebouwen, bouwwerken, geen gebouw
zijnde, worden gebouwd met een maximum hoogte van:
3 meter voor
lantaarnpalen;
10 meter voor vlaggenmasten;
en
3 meter voor overige
bouwwerken, geen gebouw zijnde.
Lid 5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor '
Tuin'
aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen alsmede voor parkeren
bij de op de aangrenzende gronden gelegen
hoofdgebouwen.
Lid 5.2.1 Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van aan- of
uitbouwen gelden de volgende bepalingen:
aan- en uitbouwen dienen aan
het hoofdgebouw te worden gebouwd;
aan- en uitbouwen aan de
voorgevel van het hoofdgebouw zijn toegestaan tot een diepte
van maximaal 1,5 m, een breedte van maximaal 70% van de
voorgevel en een oppervlakte van maximaal 6 m²;
aan- en uitbouwen aan de
zijgevel van het hoofdgebouw zijn toegestaan tot een diepte
van maximaal 1,5 m, een breedte van maximaal 70% van de
zijgevel en een oppervlakte van maximaal 6 m², met dien
verstande dat de afstand tot de voorgevel of de denkbeeldige
lijn hiervan minimaal 3 m bedraagt;
de hoogte van aan- en uitbouwen
mag niet meer bedragen dan de hoogte van de begane grondlaag
van het hoofdgebouw +25 cm.
Lid 5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Op deze gronden mogen ten behoeve
van de bestemming bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd
met een maximum hoogte van:
1 meter voor erfafscheidingen,
en
2 meter voor overige
bouwwerken, geen gebouw zijnde;
Lid 5.3 Specifieke gebruiksregels
Het is verboden om caravans en
boten langer dan 14 dagen op gronden, zoals bedoeld in lid 3.1,
te stallen.
Artikel 6 Verkeer – Verblijfsgebied
Lid 6.1 Bestemmingsomschrijving
wegen met ten hoogste 2 x 1 doorgaande rijstrook, waarbij opstelstroken en busstroken niet worden meegeteld;
nutsvoorzieningen;
de bij deze doeleinden behorende voorzieningen zoals geluidwerende voorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging en sierwater.
Lid 6.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming:
bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, met een maximum hoogte van:
3 meter voor lichtmasten, en
3 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
nutsgebouwen en fietsenstallingen worden gebouwd met een maximum hoogte van 2,5 meter.
Lid 6.3 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen in de bestemming Wonen of Tuin, indien in het kader van een verzoek om additionele gronduitgifte positief is beslist. Door de wijziging mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en gebouwen.
Lid 7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden
zijn bestemd voor:
wonen, daaronder begrepen de
uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep en kleinschalige
bedrijfsmatige activiteiten;
alsmede voor:
de bij deze bestemming
behorende voorzieningen, zoals tuinen, erven, paden,
parkeervoorzieningen en groenelementen.
Lid 7.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd
en gelden de volgende regels:
Lid 7.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
per bouwvlak mag één woning,
inclusief aan- en uitbouwen, worden gebouwd;
ter plaatse van de aanduiding
‘vrijstaand’ mogen uitsluitend vrijstaande woningen worden
gebouwd;
de inhoud van de woning
inclusief aan- en uitbouwen bedraagt maximaal 600
m3;
de goot- en bouwhoogte van
woningen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de
aanduiding ‘maximum goot- en bouwhoogte (m)’ is
aangeduid;
de voorgevel van de woning
wordt in de ter plaatse van de aanduiding ‘gevellijn’
aangegeven gevellijn gebouwd of op ten hoogste 1 meter achter
en evenwijdig aan die gevellijn;
de maximale oppervlakte aan
bijgebouwen en overkappingen bedraagt 80 m2 per woning;
bijgebouwen zijn uitsluitend
achter de voorgevellijn van de woning toegestaan;
de goothoogte van bijgebouwen
en overkappingen bedraagt maximaal 3 meter en de bouwhoogte
maximaal 6 meter;
de maximale hoogte van
bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, bedraagt 3
meter;
de maximale hoogte van erf- of
terreinafscheidingen voor de voorgevellijn van de woning
bedraagt 1 meter;
de maximale hoogte van erf- of
terreinafscheidingen achter de voorgevellijn van de woning
bedraagt 2 meter.
Lid 7.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van
gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:
de oppervlakte ten behoeve van
de uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep of
kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten bedraagt maximaal
50 m2
van het vloeroppervlak van de
betrokken woning inclusief de bijgebouwen;
de uitoefening van een
aan-huis-gebonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige
activiteiten is uitsluitend toegestaan indien deze activiteit
wordt uitgeoefend door de hoofdbewoner;
uitsluitend ten behoeve van de
kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten is beperkte verkoop
van artikelen toegestaan;
het aanbieden van meer dan 3
kamers ten behoeve van bed & breakfast per woning is niet
toegestaan;
bed & breakfast is niet
toegestaan in een bijgebouw;
opslag van goederen en
materialen voor de voorgevellijn is niet
toegestaan;
permanente of tijdelijke
bewoning van bijgebouwen is niet toegestaan;
het gebruiken van een bijgebouw
bij de woning, ten behoeve van het ontvangen of verlenen van
mantelzorg is niet toegestaan;
bewoning anders dan door één
afzonderlijk huishouden is niet toegestaan;
het opslaan van onbruikbare of
althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken
voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage
en/of afval is niet toegestaan, behoudens voor zover zulks
noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte
gebruik van de grond;
het opslaan, opgeslagen houden,
storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen is niet
toegestaan, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in
verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de
grond.
per vrijstaande woning moet ten
behoeve van het parkeren of stallen van auto’s in voldoende
mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan
wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw
behoort. Per vrijstaande woning moeten hiervoor ten minste
twee parkeerplaatsen worden gerealiseerd en in stand worden
gehouden.
Lid 7.4 Afwijken van de gebruiksregels
Lid 7.4.1 Afwijken mantelzorg
Het bevoegd gezag kan afwijken van
het bepaalde in lid 7.3 onder h voor het bieden van mantelzorg in
een bijgebouw of een tijdelijke unit, met inachtneming van het
volgende:
het besluit tot afwijking wordt
slechts verleend ten behoeve van mantelzorg bij een
(bedrijfs)woning welke krachtens het geldende bestemmingsplan
een (bedrijfs)woning is toegestaan en ook feitelijk aanwezig
is en dusdanig gebruikt wordt;
het besluit tot afwijking wordt
slechts verleend indien sprake is van een goed woon- en
leefklimaat;
de maximale oppervlakte dat
gebruikt wordt voor mantelzorg bedraagt 80 m²;
den tijdelijke unit of een
tijdelijk uitbreiding van het maximaal toegestaan
bebouwingsoppervlak dient te voldoen aan de volgende
voorwaarden:
een tijdelijke unit wordt
geplaatst aan de achterzijde of aan de zijgevel van de
bestaande woning, waarbij plaatsing aan de zijgevel
slechts is toegestaan als de afstand tot de
voorgevelrooilijn ten minste 3 meter bedraagt;
de afstand van een
tijdelijke unit tot de zijdelingse en achterste
perceelgrenzen bedraagt ten minste 2 meter;
leidt niet tot onevenredige
aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden
van naastgelegen percelen;
het besluit tot afwijking wordt
verleend voor de duur van de periode waarin mantelzorg wordt
geboden.
Lid 8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor '
Wonen
- 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen met
bijbehorende erven, parkeren, en in samenhang daarmee voor de
uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige
bedrijfsmatige activiteiten.
Lid 8.2.1 Toegestane bouwwerken
Op deze gronden mogen ten behoeve
van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
hoofdgebouwen en aan- en
uitbouwen;
bijgebouwen;
garages en
bergplaatsen;
overkappingen;
bouwwerken, geen gebouwen
zijnde.
met dien verstande dat:
hekwerken op hoofdgebouwen,
aan- en uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen, garages en
bergplaatsen niet zijn toestaan.
Lid 8.2.2 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen
gelden de volgende bepalingen:
hoofdgebouwen mogen uitsluitend
worden gebouwd in het bouwvlak;
er mogen maximaal 25 woningen
gebouwd worden;
het aantal woningen ter plaatse
van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’ mag niet meer
bedragen dan is aangegeven;
ter plaatse van de
aanduiding(en):
‘vrijstaand’ mogen
uitsluitend vrijstaande woningen worden
gebouwd;
‘vrijstaand’ en
‘twee-aaneen’ mogen uitsluitend vrijstaande en
twee-aaneengebouwde woningen worden gebouwd;
‘vrijstaand’, ‘twee-aaneen’
en ‘aaneengebouwd’ mogen uitsluitend vrijstaande,
twee-aaneengebouwde en aaneengebouwde woningen worden
gebouwd;
de inhoud van een woning
inclusief aan- en uitbouwen bedraagt maximaal 600
m3, tenzij de bestaande inhoud groter is, in
welk geval de bestaande inhoud als maximum geldt;
de goot- en bouwhoogte van
hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de
aanduiding 'maximum goot- en bouwhoogte (m)' is
aangeduid.
tussen twee niet aaneengebouwde
grondgebonden woningen mag de afstand van elk van de
hoofdgebouwen tot de onderlinge zijdelingse perceelsgrens
niet minder dan 3 meter bedragen, tenzij de bestaande afstand
kleiner is, in welk geval de bestaande afstand als minimum
geldt;
de bouwdiepte van een
hoofdgebouw mag niet meer dan 12 meter bedragen, waarbij de
afstand van de achtergevel van het hoofdgebouw tot de
achterperceelsgrens minimaal 5 meter bedraagt, met dien
verstande dat:
indien de bestaande
bouwdiepte meer bedraagt, de bestaande bouwdiepte als
maximum geldt;
indien de bestaande afstand
van het hoofdgebouw tot de achterperceelsgrens minder
bedraagt, deze afstand als minimum geldt;
de voorgevel van het
hoofdgebouw wordt in de ter plaatse van de aanduiding
‘gevellijn’ aangegeven gevellijn gebouwd of op ten hoogste 1
meter achter en evenwijdig aan die gevellijn, dan wel op de
bestaande locatie indien de huidige voorgevel achter de
gevellijn is opgericht.
Lid 8.2.3 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen, garages en bergplaatsen
Voor het bouwen van aan- en
uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen, garages en bergplaatsen
gelden de volgende bepalingen:
aan- en uitbouwen en
bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd op minimaal 1
meter achter de voorgevelrooilijn;
in afwijking van het bepaalde
onder a mag vóór de voorgevel van het hoofdgebouw een aan- of
uitbouw worden opgericht met een bebouwde oppervlakte van
maximaal 6 m2 en een diepte van maximaal 1 meter, mits
minimaal 1,5 meter voortuin, gemeten vanaf de voorgevel van
de aan- of uitbouw tot het openbaar gebied, aanwezig blijft;
de aan- of uitbouw mag gebouwd worden aan maximaal 2/3 van de
breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw;
van een aanbouw mag de diepte
ten opzichte van de gevel waaraan wordt gebouwd niet meer
bedragen dan 3,5 meter;
het gezamenlijk te bebouwen
oppervlak aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
mag ten hoogste 50% van de bij het hoofdgebouw behorende zij-
en/of achtererf bedragen, met een maximum van 50 m², met dien
verstande dat een aaneengesloten oppervlakte van ten minste
25 m2
van het gezamenlijke zij- en
achtererf onbebouwd en onoverdekt dient te blijven; bij het
berekenen dient ook de bebouwde oppervlakte van overkappingen
te worden meegerekend;
het oppervlak aan aan- en
uitbouwen en bijgebouwen en overkappingen mag ten hoogste 75
m² bedragen, indien de oppervlakte van het bij het
hoofdgebouw behorende zij- en achtererf meer bedraagt dan 750
m²; bij het berekenen dient ook de bebouwde oppervlakte van
overkappingen te worden meegerekend;
de maximale oppervlakte van een
vrijstaand of aangebouwd bijgebouw en overkapping mag niet
meer bedragen dan 50 m²;
de goothoogte van aan- en
uitbouwen en bijgebouwen mag maximaal 3,3 meter bedragen, de
bouwhoogte maximaal 5,5 meter.
Lid 8.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken,
geen gebouwen zijnde, ten dienste van woningen, gelden de
volgende bepalingen:
de bouwhoogte van pergola's mag
maximaal 3 meter bedragen;
de bouwhoogte van overkappingen
mag maximaal 3 meter bedragen;
de bouwhoogte van
erfafscheidingen grenzend aan openbaar gebied mag maximaal 1
meter bedragen;
de bouwhoogte van
erfafscheidingen elders mag maximaal 2 meter
bedragen;
de bouwhoogte van overige
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijnde vlaggenmasten,
mag maximaal 2 meter bedragen.
Lid 8.3 Afwijken van de bouwregels
Lid 8.3.1 Hekwerken
Het bevoegd gezag kan afwijken van
het bepaalde in lid 8.2.1 sub f teneinde hekwerken op
hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen,
garages en bergplaatsen toe te staan, met dien verstande
dat:
de hoogte van een hekwerk niet
meer bedraagt dan 1,5 m, waarbij de hoogte (in afwijking van
het bepaalde in lid 2.1) wordt gemeten vanaf de voet van het
hekwerk;
dit niet mag leiden tot
onevenredige hinder voor omliggende percelen.
Lid 8.4 Specifieke gebruiksregels
Lid 8.4.1 Aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
Onder de uitoefening van
aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige
activiteiten in samenhang met het wonen wordt verstaan het
gebruik van gedeelten van woningen ten behoeve van
aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige
activiteiten, voor zover:
aan-huis-gebonden beroepen en
kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten gerealiseerd worden
binnen het hoofdgebouw, exclusief aan- en
uitbouwen;
het vloeroppervlak ten behoeve
van kantoor- en praktijkruimten en de kleinschalige
bedrijfsmatige activiteiten niet groter is dan 30% van het
vloeroppervlak van de woning met een maximum van 50 m²,
inclusief aan- en uitbouwen;
ten behoeve van de kantoor- en
praktijkruimten en de kleinschalige bedrijfsmatige
activiteiten in voldoende parkeergelegenheid wordt
voorzien;
de kleinschalige bedrijfsmatige
activiteiten geen nadelige invloed hebben op de normale
afwikkeling van het verkeer en niet gepaard gaan met horeca
en detailhandel, uitgezonderd beperkte verkoop die
ondergeschikt is aan de uitoefening van de betrokken
kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.
Lid 8.4.2 Strijdig gebruik
Het gebruik van (vrijstaande)
bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke
woonruimte en het gebruik van een bijgebouw bij de woning,
ten behoeve van het ontvangen of verlenen van mantelzorg is
niet toegestaan;
Het is niet toegestaan gronden
en gebouwen te gebruiken voor meer woningen dan is aangegeven
met de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’;
Het is niet toegestaan gronden
en hoofdgebouwen voor meer dan één woning te
gebruiken.
Lid 8.4.3 Parkeren
Per vrijstaande woning en per
twee-onder-een-kapwoning moet ten behoeve van het parkeren of
stallen van auto’s in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in,
op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde
terrein dat bij dat gebouw behoort. Per vrijstaande woning moeten
hiervoor ten minste twee parkeerplaatsen worden gerealiseerd en
in stand worden gehouden. Per twee-onder-een-kapwoning moet
hiervoor ten minste één parkeerplaats worden gerealiseerd en in
stand gehouden.
Lid 8.5 Afwijken van de gebruiksregels
Lid 8.5.1 Gebruik afhankelijke woonruimte
Het bevoegd gezag kan afwijken van
het bepaalde in lid 8.4.2 en toestaan dat een vrijstaand of
aangebouwd bijgebouw of een tijdelijke unit gebruikt wordt als
afhankelijke woonruimte, met inachtneming van het
volgende:
het besluit tot afwijking wordt
slechts verleend ten behoeve van mantelzorg bij een
(bedrijfs)woning welke krachtens het geldende bestemmingsplan
een (bedrijfs)woning is toegestaan en ook feitelijk aanwezig
is en dusdanig gebruikt wordt;
het besluit tot afwijking wordt
slechts verleend indien sprake is van een goed woon- en
leefklimaat;
de maximale oppervlakte dat
gebruikt wordt voor mantelzorg bedraagt 80 m²;
den tijdelijke unit of een
tijdelijk uitbreiding van het maximaal toegestaan
bebouwingsoppervlak dient te voldoen aan de volgende
voorwaarden:
een tijdelijke unit wordt
geplaatst aan de achterzijde of aan de zijgevel van de
bestaande woning, waarbij plaatsing aan de zijgevel
slechts is toegestaan als de afstand tot de
voorgevelrooilijn ten minste 3 meter bedraagt;
de afstand van een
tijdelijke unit tot de zijdelingse en achterste
perceelgrenzen bedraagt ten minste 2 meter;
leidt niet tot onevenredige
aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden
van naastgelegen percelen;
het besluit tot afwijking wordt
verleend voor de duur van de periode waarin mantelzorg wordt
geboden.
Lid 8.5.2 Gebruik aan- en uitbouwen en bijgebouwen
Het bevoegd gezag kan afwijken van
het bepaalde in lid 8.4.1 onder a om aan-huis-gebonden beroepen
en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten toe te staan in aan-
en uitbouwen en bijgebouwen, behorende bij het hoofdgebouw, met
dien verstande dat bed en breakfast niet is toegestaan in
bijgebouwen.
Lid 9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor
'Leiding – Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere
aldaar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en
instandhouding van een
hogedrukaardgastransportleiding.
Lid 9.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd
en gelden de volgende regels:
op deze gronden mogen ten
behoeve van de in lid
9.1 genoemde
bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde,
worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste
3 meter;
ten behoeve van de andere, voor
deze gronden geldende bestemming(en) mag - met
inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende
(bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het
bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of
verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte,
voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en
gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
Lid 9.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan afwijken van
lid 9.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende
bouwregels in acht worden genomen en het belang van de
leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt
geschaad. Omgevingsvergunning voor afwijken wordt niet verleend
binnen:
een zone van 4 meter aan beide
zijden van de aanduiding 'hartlijn leiding – gas' ter plaatse
van de regionale aardgastransportleidingen;
alvorens over het verlenen van
omgevingsvergunning te beslissen wint het bevoegd gezag
hieromtrent schriftelijk advies in bij de beheerder(s) van de
leiding(en).
Lid 9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Lid 9.4.1 Aanlegverbod
Het is verboden op of in de gronden
met de bestemming Leiding – Gas zonder of in afwijking van een
schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag
(omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde,
of werkzaamheden uit te voeren:
het uitvoeren van
grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen,
mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en
aanleggen van drainage;
het vergraven, verruimen of
dempen van reeds bestaande watergangen;
het aanleggen van wegen of
paden en het aanbrengen van andere
oppervlakteverhardingen;
het indrijven van voorwerpen in
de bodem en het aanleggen van kabels en leidingen;
het aanbrengen van
diepwortelende beplantingen en/of bomen.
Lid 9.4.2 Uitzondering op het aanlegverbod
Het verbod van lid 9.4.1 is niet
van toepassing op werken of werkzaamheden die:
noodzakelijk zijn voor de
uitvoering van een bouwplan waarvoor omgevingsvergunning is
verleend, zoals in lid 9.3 bedoeld;
normaal onderhoud en beheer ten
dienste van de bestemming betreffen;
reeds in uitvoering zijn op het
tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.
Lid 9.4.3 Voorwaarden
De werken en werkzaamheden, zoals in lid 9.4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet onevenredig wordt geschaad. Alvorens over het verlenen van omgevingsvergunning te beslissen wint het bevoegd gezag hieromtrent schriftelijk advies in bij de beheerder(s) van de leiding(en).
Lid 10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Leiding-Riool’ aangewezen
gronden zijn, behalve voor de andere aldaar voorkomende
bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van
rioolwaterleidingen.
Lid 10.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd
en gelden de volgende regels:
op deze gronden mogen ten
behoeve van de in lid 10.1 genoemde bestemming uitsluitend
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een
bouwhoogte van ten hoogste 2,5 meter;
ten behoeve van de andere, voor
deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming
van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels
– uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking
heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande
bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of
onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt
van de bestaande fundering.
Lid 10.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan afwijken van
lid 10.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende
bouwregels in acht worden genomen en het belang van leiding(en)
door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. De
omgevingsvergunning voor afwijken wordt niet verleend binnen een
zone van 4 meter aan beide zijden van de aanduiding ‘hartlijn
leiding – riool’. Alvorens over het verlenen van
omgevingsvergunning te beslissen wint het bevoegd gezag
hieromtrent schriftelijk advies in bij de beheerder(s) van de
leiding(en).
Lid 10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Lid 10.4.1 Aanlegverbod
Het is verboden op of in de gronden
met de bestemming ‘Leiding – Riool’ zonder of in afwijking van
een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag
(omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde,
of werkzaamheden uit te voeren:
het uitvoeren van
grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen,
mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en
aanleggen van drainage;
het vergraven, verruimen of
dempen van reeds bestaande watergangen;
het aanleggen van wegen of
paden en het aanbrengen van andere
oppervlakteverhardingen;
het indrijven van voorwerpen in
de bodem en het aanleggen van kabels en leidingen;
het aanbrengen van
diepwortelende beplantingen en/of bomen.
Lid 10.4.2 Uitzondering op het aanlegverbod
Het verbod van lid 10.4.1 is niet
van toepassing op werken of werkzaamheden die:
noodzakelijk zijn voor de
uitvoering van een bouwplan waarvoor omgevingsvergunning is
verleend, zoals in lid 10.3 bedoeld;
normaal onderhoud en beheer ten
dienste van de bestemming betreffen;
reeds in uitvoering zijn op het
tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.
Lid 10.4.3 Voorwaarden
De werken en werkzaamheden, zoals
in lid 10.4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien het
leidingbelang daardoor niet onevenredig wordt geschaad. Alvorens
over het verlenen van omgevingsvergunning te beslissen wint het
bevoegd gezag hieromtrent schriftelijk advies in bij de
beheerder(s) van de leiding(en).
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 11 Anti-dubbeltelregel
Grond die
eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een
bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden
gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten
beschouwing.
Artikel 12 Algemene gebruiksregels
Lid 12.1 Strijdig gebruik
Een gebruik in strijd met de in het
plan gegeven bestemming en met het in of krachtens het plan ten
aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken bepaalde, is in
ieder geval het gebruik van:
gronden en bouwwerken als
seksinrichting, tenzij dit gebruik als zodanig uitdrukkelijk
is toegestaan;
onbebouwde gronden als stand-
of ligplaats van onderkomens, of opslag-, stort- of
bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of
niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit
gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte
beheer van de gronden, tenzij dit gebruik in redelijke mate
verband houdt met de verwezenlijking of het beheer van de
bestemming.
Lid 12.2 Parkeren
Tenzij in hoofdstuk 2 expliciet is voorzien in
een andere regel ten aanzien van de aanwezigheid van
voldoende parkeergelegenheid, geldt de volgende
regeling:
bij de oprichting van een nieuw
bouwwerk, de vergroting van een bestaand bouwwerk of de
verandering van de functie van een bouwwerk al dan niet met
bijbehorend bouwperceel dient op het bouwperceel of in de
omgeving in voldoende parkeergelegenheid te worden
voorzien;
bij een omgevingsvergunning,
dan wel bij de beoordeling of de functie in overeenstemming
is met het plan wordt aan de hand van op dat moment van
toepassing zijnde CROW-normen bepaald of er sprake is van
voldoende parkeergelegenheid;
bij een omgevingsvergunning kan
worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden
toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid
wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan
de parkeersituatie.
Parkeergelegenheid die is gerealiseerd om te
voorzien in voldoende parkeergelegenheid dient in
stand te worden
gehouden.
Artikel 13 Algemene afwijkingsregels
Lid 13.1 Algemene afwijkingen
Burgemeester en wethouders zijn
bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het
plan:
ten behoeve van het bouwen van
niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor
nutsvoorzieningen, zoals gasdrukregelstations, wachthuisjes,
telefooncellen, bewaarplaatsen van huisvuilcontainers en
transformatorhuisjes, uitgezonderd verkooppunten voor
motorbrandstoffen, waarvan de oppervlakte niet meer dan 30
m2
en de bouwhoogte niet meer dan
3 m mag bedragen;
indien en voorzover afwijkingen
ten aanzien van de ligging van bestemmings- en bouwgrenzen en
van aanduidingen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het
plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van
het terrein, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen is
aangegeven niet meer dan 5 m bedragen;
voor afwijkingen van regels,
gesteld ten aanzien van maten en percentages, mits die
afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het
plan aangegeven maten en percentages;
ten behoeve van het bouwen van
antennemasten tot een bouwhoogte van 20 meter;
ten behoeve van het bouwen van
masten en bijbehorende installaties voor telecommunicatie, al
of niet op of aan gebouwen of andere bouwwerken, tot vanaf
peil een bouwhoogte van 40 meter, waarbij als voorwaarde kan
worden gesteld dat gebruik dient te worden gemaakt van
bestaande masten voor telecommunicatie of andere bestaande
hoge objecten, zoals hoge gebouwen, lichtmasten of
hoogspanningsmasten, indien deze aanwezig zijn binnen een
redelijke afstand van de gevraagde locatie.
Artikel 14 Algemene wijzigingsregels
Lid 14.1 Algemene wijzigingen
Burgemeester en wethouders zijn
bevoegd, voorzover daaraan behoefte bestaat en zulks het belang
van een goede ruimtelijke ontwikkeling van het in het plan
begrepen gebied niet schaadt, de ligging van grenzen van
bestemmings- en bouwvlakken en aanduidingen te wijzigen zodanig,
dat:
de geldende oppervlakte van de
bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt
verkleind of vergroot, en
geen van de grenzen met meer
dan 10 m wordt verschoven.
Lid 14.2 Wro – wijzigingsbevoegdheid 1
Burgemeester en wethouders zijn
bevoegd de bestemmingen ‘Bedrijf’ en ‘Groen’ ter plaatse van de
aanduiding ‘Wetgevingzone – wijzigingsgebied 1’ te wijzigen in de
bestemming ‘Wonen’ waarbij de volgende voorwaarden
gelden:
alle aanwezige bebouwing wordt
gesloopt en in plaats hiervan mogen maximaal vijf
grondgebonden woningen worden opgericht. Indien de huidige
(bedrijfs)woning, inclusief bijbehorende aan- en uitbouwen,
bijgebouwen en overkappingen, blijft bestaan mogen maximaal
vier grondgebonden woningen worden opgericht;
de maximale goot- en bouwhoogte
bedraagt respectievelijk 6 en 10 meter;
de maximale inhoud bedraagt 600
m3;
het wijzigingsplan moet
milieutechnisch aanvaardbaar zijn, waarbij in ieder geval
moet worden aangetoond dat:
de bodem geschikt is voor
het betreffende gebruik;
voldaan wordt aan de
voorkeursgrenswaarde voor geluid dan wel een middels
hogere waarden procedure te verkrijgen hogere
grenswaarde;
de aanwezige flora en fauna
niet wordt aangetast;
er sprake is van een
acceptabel woon- en leefklimaat;
er wordt aangetoond dat de
ontwikkeling voorziet in een actuele regionale
behoefte;
de ontwikkeling de uitoefening
van bestaande bedrijven en hun bedrijfsvoering niet
onevenredig belemmert;
de ontwikkelingen passen in de
omgeving en de parkeerbalans niet onevenredig wordt
aangetast;
overleg met het waterschap
plaatsvindt in het kader van de watertoets;
een planschaderisicoanalyse
wordt uitgevoerd;
er geen onevenredige aantasting
plaatsvindt van:
de belangen van
derden;
het straat- en
bebouwingsbeeld;
de
verkeersveiligheid;
de gebruiksmogelijkheden
van de aangrenzende gronden.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
Lid 15.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het
tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan
aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden
krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt
van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang
niet wordt vergroot:
gedeeltelijk worden vernieuwd
of veranderd;
na het teniet gaan ten gevolge
van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits
de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt
gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is
teniet gegaan.
Het bevoegd gezag kan eenmalig
in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor
het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in
het eerste lid met maximaal 10%.
Sub a is niet van toepassing op
bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van
inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder
vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan,
daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat
plan.
Lid 15.2 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en
bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding
van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden
voortgezet.
Het is verboden het met het
bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld sub a, te
veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan
strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking
naar aard en omvang wordt verkleind.
Indien het gebruik, bedoeld sub
a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een
periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het
verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten
hervatten.
Sub a is niet van toepassing op
het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende
bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen
van dat plan.
Artikel 16 Slotregel
Deze regels worden aangehaald
als:
Regels van het bestemmingsplan
'Griftdijk 3-5, Slappedel 4-4a en Meent ong.'.
Aldus vastgesteld door de raad van
de gemeente Woudenberg in de openbare vergadering van
@@
de griffier, de
voorzitter,