Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Griftdijk 3-5, Slappedel 4-4a en Meent ong.
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0351.BPgriftdslapped-ow01
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
 
Lid 1.1 het plan
het bestemmingsplan Griftdijk 3b-5 en Slappedel 4-4a met identificatienummer NL.IMRO.0351.BPgriftdslapped-ow01 van de gemeente Woudenberg;
 
Lid 1.2 Bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
 
Lid 1.3 aan- en uitbouw:
een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in directe verbinding staat met het hoofdgebouw en in bouwkundig opzicht te onderscheiden is en ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
Lid 1.4 aan-huis-gebonden beroep:
een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
 
Lid 1.5 Aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
Lid 1.6 Aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
Lid 1.7 aangebouwd bijgebouw:
een aangebouwd gebouw dat niet in directe verbinding staat met het hoofdgebouw en dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
Lid 1.8 achtererf:
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevellijn van de woning of achter de denkbeeldige lijn van het verlengde daarvan;
 
Lid 1.9 afhankelijke woonruimte:
een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;
 
Lid 1.10 Bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
 
Lid 1.11 bebouwingspercentage:
de oppervlakte van gebouwen binnen het bouwvlak of, bij afwezigheid daarvan, het bestemmingsvlak, uitgedrukt in een percentage van de oppervlakte van dat vlak;
 
Lid 1.12 Bedrijf:
elke onderneming of gedeelte van een onderneming, welke een organisatorisch zelfstandige eenheid vormt en als zodanig gericht is op de productie of de afzet van goederen of de verlening van diensten; organisatorisch zelfstandige eenheden als hier bedoeld, welke door of vanwege de overheid worden geleid, worden voor de toepassing van deze planregels eveneens als bedrijf aangemerkt;
 
Lid 1.13 bedrijfs- of dienstwoning:
een woning, krachtens het plan toegestaan binnen een bouwvlak, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de aard van de bedrijfsvoering noodzakelijk is.
 
Lid 1.14 Bedrijfsgebouw:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
 
Lid 1.15 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen:
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
 
Lid 1.16 Bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
 
Lid 1.17 Bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
Lid 1.18 bevoegd gezag:
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
 
Lid 1.19 Bijgebouw:
een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een al dan niet vrijstaand gebouw dat niet in directe verbinding staat met het hoofdgebouw en dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
Lid 1.20 Bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
 
Lid 1.21 Bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
 
Lid 1.22 Bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, met uitzondering van kelder- en kapverdiepingen;
 
Lid 1.23 Bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
 
Lid 1.24 Bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
 
Lid 1.25 Bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
 
Lid 1.26 Bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
 
Lid 1.27 Dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
 
Lid 1.28 Dakkapel:
een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst;
 
Lid 1.29 Detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf;
 
Lid 1.30 Dienstverlening:
het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;
 
Lid 1.31 Gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
 
Lid 1.32 gevellijn:
de als zodanig aangegeven lijn, waar de voorgevel van een hoofdgebouw op moet zijn georiënteerd;
 
Lid 1.33 Hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;
 
Lid 1.34 huishouden:
een samenwoning van een groep mensen in gezinsverband of daarmee vergelijkbare samenstelling, waarbij geen sprake is van een van tevoren vaststaande tijdelijkheid van de samenwoning;
 
Lid 1.35 kantoor:
voorzieningen gericht op het verlenen van diensten, al dan niet met ondergeschikte baliefunctie, op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied;
 
Lid 1.36 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:
het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit), waarbij het vloeroppervlak voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten maximaal 50 m² mag bedragen; tot kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten wordt tevens het bieden van bed & breakfast gerekend tot een maximum van 3 kamers;
 
Lid 1.37 Mantelzorg:
langdurende zorg die wordt geboden aan ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, door personen uit diens sociale omgeving, waarbij de zorgverlening de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt, op vrijwillige, niet afdwingbare basis en buiten organisatorisch verband;
 
Lid 1.38 mantelzorgwoning:
een tijdelijke extra woonruimte in (een aan- of uitbouw van) een woning of bijgebouw, die qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning, bestemd voor bewoning door een mantelzorgvrager of een mantelzorgverlener en waarin zich zelfstandige voorzieningen bevinden;
 
Lid 1.39 mantelzorgwoning, tijdelijke unit:
een tijdelijke mantelzorgwoning is een mantelzorgwoning in de vorm van een tijdelijk op een perceel aanwezige unit die hetzij geheel hetzij in delen over de weg verplaatsbaar is;
 
Lid 1.40 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie;
 
Lid 1.41 ondergeschikte functie:
functie waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte als zodanig mag worden gebruikt, met een maximum van 50 m2;
 
Lid 1.42 onderkomen:
een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken vaar- of voertuig, ark of caravan, voor zover dat/die niet als een bouwwerk is aan te merken, alsook een tent;
 
Lid 1.43 opslag:
opslag van goederen die naar hun aard geen regelmatige verplaatsing behoeven, zonder dat deze een bewerking ondergaan en/of zonder dat deze verhandeld worden;
 
Lid 1.44 overig bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen gebouw zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
 
Lid 1.45 Overkapping:
een bouwwerk, geen gebouwen zijnde, voorzien van een gesloten dak en met aan ten hoogste één zijde een gesloten wand;
 
Lid 1.46 Peil:
  1. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
     
  2. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
     
Lid 1.47 perceelgrens:
een grenslijn tussen bouwpercelen onderling;
 
Lid 1.48 Praktijkruimte:
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied;
 
Lid 1.49 Prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
 
Lid 1.50 Seksinrichting:
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub en (raam)prostitutie, waaronder tevens begrepen wordt een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
 
Lid 1.51 staat van Bedrijfsactiviteiten
de in bijlage 1 opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten;
 
Lid 1.52 tuincentrum
een detailhandelsbedrijf gericht op:
  1. het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, van:
    1. levend materiaal, waaronder in ieder geval begrepen zaden, bollen en knollen, bomen, heesters en coniferen, vaste planten en kamerplanten, eenjarige en tropische buitenplanten, snijbloemen, kleine huisdieren, alsmede;
       
    2. niet-levend materiaal, waaronder begrepen: meststoffen, gewasbeschermingsmiddelen, grondproducten, potterie, tuin- en interieurgerelateerde cadeau-, sfeer- en interieurartikelen, kerst- en paasartikelen, vijvermaterialen, bestratingsmateriaal, tuinhuisjes, blokhutten, kassen, serres en tuinhout, tuingereedschappen, (tuin)verlichting, tuinmeubelen en terrasaankleding, dierbenodigdheden en -voeders, tuinkleiding en -schoeisel (met uitzondering van modische, sport- of vrijetijdskleding), tuinonderhoudsmiddelen (waaronder schoonmaakmiddelen, beitsen e.d.) en grootschalige tuinartikelen (zoals zwembaden en speeltoestellen);
       
  2. de verhuur van machines, gereedschappen en aanhangers, het aanbieden van activiteiten op het gebied van tuinarchitectuur en tuinlease.
     
Lid 1.53 Voorgevel:
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;
 
Lid 1.54 Voorgevelrooilijn:
de lijn die horizontaal loopt door het buitenwerks vlak van de voorgevel, tot aan de perceelsgrenzen;
 
Lid 1.55 vrijstaand bijgebouw:
een vrijstaand gebouw dat niet in directe verbinding staat met het hoofdgebouw en dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en bouwkundig niet aansluit aan het hoofdgebouw;
 
Lid 1.56 Woning:
een complex van ruimten geschikt voor de huisvesting van één huishouden.
 

 
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
Lid 2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
Lid 2.2 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
Lid 2.3 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
Lid 2.4 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
Lid 2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
 

 
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

 
Artikel 3 Bedrijf
 
Lid 3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. ter plaatse van de aanduiding ‘tuincentrum’ een tuincentrum;
     
  2. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf-timmerwerkfabriek’: tevens een timmerwerkfabriek uit ten hoogste categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
     
  3. ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ uitsluitend één bedrijfswoning;
     
  4. ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf uitgesloten’ zijn bedrijfsmatige activiteiten uitgesloten;
     
  5. bij het bedrijf behorende kantoorruimte;
     
  6. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals (ontsluitings)wegen, paden, tuinen, erven, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen en water ten behoeve van wateraanvoer en –afvoer, waterberging of sierwater.
     
Lid 3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
 
Lid 3.2.1 Gebouwen
  1. gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
     
  2. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is ten hoogste 1 bedrijfswoning toegestaan;
     
  3. de inhoud van een bedrijfswoning mag, inclusief aan- en uitbouwen, ten hoogste 600 m³ bedragen, tenzij de bestaande inhoud groter is, in welk geval de bestaande inhoud als maximum geldt;
     
  4. de goot- en bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goot- en bouwhoogte (m)' is aangeduid;
     
  5. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak (m2)' bedraagt de bebouwde oppervlakte niet meer dan met deze aanduiding is aangegeven;
     
Lid 3.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning gelden de volgende regels:
  1. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 1 meter achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw en/of bedrijfswoning te worden geplaatst;
     
  2. de gezamenlijke oppervlakte aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag per bedrijfswoning ten hoogste 50 m² bedragen;
     
  3. de diepte van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw en aangebouwde overkapping mag ten opzichte van de gevel waaraan wordt gebouwd niet meer bedragen dan 3,5 meter;
     
  4. de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3,3 meter en de bouwhoogte niet meer dan 5,5 meter;
     
Lid 3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn mag maximaal 1 meter bedragen;
     
  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevelrooilijn mag maximaal 2 meter bedragen;
     
  3. de bouwhoogte van overkappingen mag maximaal 5 meter bedragen. Overkappingen mogen uitsluitend achter de voorgevelrooilijn worden gebouwd;
     
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 6 meter bedragen.
     
Lid 3.3 Specifieke gebruiksregels
 
Lid 3.3.1 Strijdig gebruik
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. het aanbieden van meer dan 3 kamers ten behoeve van bed & breakfast per bedrijfswoning is niet toegestaan;
     
  2. bed & breakfast is niet toegestaan in een bijgebouw;
     
  3. de opslag van oude metalen, schroot, lompen, papier, puin of vuilnis is niet toegestaan;
     
  4. de opslag van rij- of voertuigen die voor de sloop bestemd zijn of reeds gedeeltelijk gesloopt zijn, of de opslag van daaruit reeds gesloopte materialen, is niet toegestaan;
     
  5. de gronden gelegen voor de naar de weg gekeerde grens van het bouwvlak te gebruiken of te laten gebruiken voor de opslag van goederen is niet toegestaan;
     
  6. de overige ongebouwde gronden te gebruiken of te laten gebruiken voor de opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 4 meter is niet toegestaan;
     
  7. het is niet toegestaan gronden en bouwwerken te gebruiken voor een bedrijfswoning, behoudens ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;
     
  8. permanente of tijdelijke bewoning van bedrijfs- en bijgebouwen is niet toegestaan;
     
  9. bewoning anders dan door één afzonderlijk huishouden is niet toegestaan;
     
  10. het gebruiken van een bedrijfsgebouw of bijgebouw bij de woning, ten behoeve van het ontvangen of verlenen van mantelzorg is niet toegestaan;
     
  11. (straat)prostitutie is niet toegestaan.
     
Lid 3.3.2 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing
  1. tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 3.1 opgenomen bestemmingsomschrijving zonder de aanleg en instandhouding van het landschapselement zoals bepaald onder b, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing
     
  2. in afwijking van bepaalde onder a mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 3.1 opgenomen bestemmingsomschrijving worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen een jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van groen – landschapselement’ uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van een houtsingel, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing. Dit landschapselement voldoet ten minste aan de volgende voorwaarden:
    1. de houtsingel bestaat uit streekeigen hout (populier, els, zwarte els en wilg);
       
    2. de breedte bedraagt minimaal 2 meter.
       
Lid 3.4 Afwijken van de gebruiksregels
 
Lid 3.4.1 Bedrijfscategorieën
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1
  1. om bedrijven toe te laten in maximaal één categorie hoger, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 3.1 genoemd.
     
Lid 3.4.2 Mantelzorg
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.3.1 onder h voor het bieden van mantelzorg in een woning, aan- of uitbouw of een bijgebouw of een tijdelijke unit, met inachtneming van het volgende:
  1. het besluit tot afwijking wordt slechts verleend ten behoeve van mantelzorg bij een (bedrijfs)woning welke krachtens het geldende bestemmingsplan een (bedrijfs)woning is toegestaan en ook feitelijk aanwezig is en dusdanig gebruikt wordt;
     
  2. het besluit tot afwijking wordt slechts verleend indien sprake is van een goed woon- en leefklimaat;
     
  3. de maximale oppervlakte dat gebruikt wordt voor mantelzorg bedraagt 80 m²;
     
  4. een tijdelijke unit of een tijdelijk uitbreiding van het maximaal toegestaan bebouwingsoppervlak dient te voldoen aan de volgende voorwaarden:
    1. een tijdelijke unit wordt geplaatst aan de achterzijde of aan de zijgevel van de bestaande woning, waarbij plaatsing aan de zijgevel slechts is toegestaan als de afstand tot de voorgevelrooilijn ten minste 3 meter bedraagt;
       
    2. de afstand van een tijdelijke unit tot de zijdelingse en achterste perceelgrenzen bedraagt ten minste 2 meter;
       
    3. leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen;
       
  5. het besluit tot afwijking wordt verleend voor de duur van de periode waarin mantelzorg wordt geboden.
     
   
Artikel 4 Groen
 
Lid 4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. groenvoorzieningen;
     
  2. beplantingen;
     
  3. plantsoenen;
     
  4. parken;
     
  5. geluidwerende voorzieningen;
     
 
alsmede voor:
  1. speelvoorzieningen;
     
  2. voet- en fietspaden;
     
  3. parkeerplaatsen;
     
  4. bermen en bermsloten;
     
  5. bij deze doeleinden behorende voorzieningen zoals nutsvoorzieningen en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging of sierwater.
     
Lid 4.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd met een maximum hoogte van:
  1. 3 meter voor lantaarnpalen;
     
  2. 10 meter voor vlaggenmasten; en
     
  3. 3 meter voor overige bouwwerken, geen gebouw zijnde.
     

 
Artikel 5 Tuin
 
Lid 5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen alsmede voor parkeren bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.
 
Lid 5.2 Bouwregels
 
Lid 5.2.1 Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van aan- of uitbouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. aan- en uitbouwen dienen aan het hoofdgebouw te worden gebouwd;
     
  2. aan- en uitbouwen aan de voorgevel van het hoofdgebouw zijn toegestaan tot een diepte van maximaal 1,5 m, een breedte van maximaal 70% van de voorgevel en een oppervlakte van maximaal 6 m²;
     
  3. aan- en uitbouwen aan de zijgevel van het hoofdgebouw zijn toegestaan tot een diepte van maximaal 1,5 m, een breedte van maximaal 70% van de zijgevel en een oppervlakte van maximaal 6 m², met dien verstande dat de afstand tot de voorgevel of de denkbeeldige lijn hiervan minimaal 3 m bedraagt;
     
  4. de hoogte van aan- en uitbouwen mag niet meer bedragen dan de hoogte van de begane grondlaag van het hoofdgebouw +25 cm.
     
Lid 5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd met een maximum hoogte van:
  1. 1 meter voor erfafscheidingen, en
     
  2. 2 meter voor overige bouwwerken, geen gebouw zijnde;
     
Lid 5.3 Specifieke gebruiksregels
Het is verboden om caravans en boten langer dan 14 dagen op gronden, zoals bedoeld in lid 3.1, te stallen.
 

 
Artikel 6 Verkeer – Verblijfsgebied
 
Lid 6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wegen met ten hoogste 2 x 1 doorgaande rijstrook, waarbij opstelstroken en busstroken niet worden meegeteld;
     
  2. nutsvoorzieningen;
     
  3. de bij deze doeleinden behorende voorzieningen zoals geluidwerende voorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging en sierwater.
     
Lid 6.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, met een maximum hoogte van:
     
  1. 3 meter voor lichtmasten, en
     
  2. 3 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
     
  1. nutsgebouwen en fietsenstallingen worden gebouwd met een maximum hoogte van 2,5 meter.
     
Lid 6.3 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen in de bestemming Wonen of Tuin, indien in het kader van een verzoek om additionele gronduitgifte positief is beslist. Door de wijziging mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en gebouwen.
 

 
Artikel 7 Wonen
 
Lid 7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen, daaronder begrepen de uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
     
 
alsmede voor:
  1. de bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals tuinen, erven, paden, parkeervoorzieningen en groenelementen.
     
Lid 7.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
 
Lid 7.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  1. per bouwvlak mag één woning, inclusief aan- en uitbouwen, worden gebouwd;
     
  2. ter plaatse van de aanduiding ‘vrijstaand’ mogen uitsluitend vrijstaande woningen worden gebouwd;
     
  3. de inhoud van de woning inclusief aan- en uitbouwen bedraagt maximaal 600 m3;
     
  4. de goot- en bouwhoogte van woningen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goot- en bouwhoogte (m)’ is aangeduid;
     
  5. de voorgevel van de woning wordt in de ter plaatse van de aanduiding ‘gevellijn’ aangegeven gevellijn gebouwd of op ten hoogste 1 meter achter en evenwijdig aan die gevellijn;
     
  6. de maximale oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen bedraagt 80 m2 per woning;
     
  7. bijgebouwen zijn uitsluitend achter de voorgevellijn van de woning toegestaan;
     
  8. de goothoogte van bijgebouwen en overkappingen bedraagt maximaal 3 meter en de bouwhoogte maximaal 6 meter;
     
  9. de maximale hoogte van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, bedraagt 3 meter;
     
  10. de maximale hoogte van erf- of terreinafscheidingen voor de voorgevellijn van de woning bedraagt 1 meter;
     
  11. de maximale hoogte van erf- of terreinafscheidingen achter de voorgevellijn van de woning bedraagt 2 meter.
     
Lid 7.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. de oppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten bedraagt maximaal 50 m2 van het vloeroppervlak van de betrokken woning inclusief de bijgebouwen;
     
  2. de uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten is uitsluitend toegestaan indien deze activiteit wordt uitgeoefend door de hoofdbewoner;
     
  3. uitsluitend ten behoeve van de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten is beperkte verkoop van artikelen toegestaan;
     
  4. het aanbieden van meer dan 3 kamers ten behoeve van bed & breakfast per woning is niet toegestaan;
     
  5. bed & breakfast is niet toegestaan in een bijgebouw;
     
  6. opslag van goederen en materialen voor de voorgevellijn is niet toegestaan;
     
  7. permanente of tijdelijke bewoning van bijgebouwen is niet toegestaan;
     
  8. het gebruiken van een bijgebouw bij de woning, ten behoeve van het ontvangen of verlenen van mantelzorg is niet toegestaan;
     
  9. bewoning anders dan door één afzonderlijk huishouden is niet toegestaan;
     
  10. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval is niet toegestaan, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
     
  11. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen is niet toegestaan, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
     
  12. per vrijstaande woning moet ten behoeve van het parkeren of stallen van auto’s in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Per vrijstaande woning moeten hiervoor ten minste twee parkeerplaatsen worden gerealiseerd en in stand worden gehouden.
     
Lid 7.4 Afwijken van de gebruiksregels
 
Lid 7.4.1 Afwijken mantelzorg
Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid 7.3 onder h voor het bieden van mantelzorg in een bijgebouw of een tijdelijke unit, met inachtneming van het volgende:
  1. het besluit tot afwijking wordt slechts verleend ten behoeve van mantelzorg bij een (bedrijfs)woning welke krachtens het geldende bestemmingsplan een (bedrijfs)woning is toegestaan en ook feitelijk aanwezig is en dusdanig gebruikt wordt;
     
  2. het besluit tot afwijking wordt slechts verleend indien sprake is van een goed woon- en leefklimaat;
     
  3. de maximale oppervlakte dat gebruikt wordt voor mantelzorg bedraagt 80 m²;
     
  4. den tijdelijke unit of een tijdelijk uitbreiding van het maximaal toegestaan bebouwingsoppervlak dient te voldoen aan de volgende voorwaarden:
    1. een tijdelijke unit wordt geplaatst aan de achterzijde of aan de zijgevel van de bestaande woning, waarbij plaatsing aan de zijgevel slechts is toegestaan als de afstand tot de voorgevelrooilijn ten minste 3 meter bedraagt;
       
    2. de afstand van een tijdelijke unit tot de zijdelingse en achterste perceelgrenzen bedraagt ten minste 2 meter;
       
    3. leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen;
       
  5. het besluit tot afwijking wordt verleend voor de duur van de periode waarin mantelzorg wordt geboden.
     
 
Artikel 8 Wonen - 1
 
Lid 8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen met bijbehorende erven, parkeren, en in samenhang daarmee voor de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.
 
Lid 8.2 Bouwregels
 
Lid 8.2.1 Toegestane bouwwerken
Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
  1. hoofdgebouwen en aan- en uitbouwen;
     
  2. bijgebouwen;
     
  3. garages en bergplaatsen;
     
  4. overkappingen;
     
  5. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
     
 
met dien verstande dat:
  1. hekwerken op hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen, garages en bergplaatsen niet zijn toestaan.
     
 
Lid 8.2.2 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd in het bouwvlak;
     
  2. er mogen maximaal 25 woningen gebouwd worden;
     
  3. het aantal woningen ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’ mag niet meer bedragen dan is aangegeven;
     
  4. ter plaatse van de aanduiding(en):
    1. ‘vrijstaand’ mogen uitsluitend vrijstaande woningen worden gebouwd;
       
    2. ‘vrijstaand’ en ‘twee-aaneen’ mogen uitsluitend vrijstaande en twee-aaneengebouwde woningen worden gebouwd;
       
    3. ‘vrijstaand’, ‘twee-aaneen’ en ‘aaneengebouwd’ mogen uitsluitend vrijstaande, twee-aaneengebouwde en aaneengebouwde woningen worden gebouwd;
       
  5. de inhoud van een woning inclusief aan- en uitbouwen bedraagt maximaal 600 m3, tenzij de bestaande inhoud groter is, in welk geval de bestaande inhoud als maximum geldt;
     
  6. de goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goot- en bouwhoogte (m)' is aangeduid.
     
  7. tussen twee niet aaneengebouwde grondgebonden woningen mag de afstand van elk van de hoofdgebouwen tot de onderlinge zijdelingse perceelsgrens niet minder dan 3 meter bedragen, tenzij de bestaande afstand kleiner is, in welk geval de bestaande afstand als minimum geldt;
     
  8. de bouwdiepte van een hoofdgebouw mag niet meer dan 12 meter bedragen, waarbij de afstand van de achtergevel van het hoofdgebouw tot de achterperceelsgrens minimaal 5 meter bedraagt, met dien verstande dat:
    1. indien de bestaande bouwdiepte meer bedraagt, de bestaande bouwdiepte als maximum geldt;
       
    2. indien de bestaande afstand van het hoofdgebouw tot de achterperceelsgrens minder bedraagt, deze afstand als minimum geldt;
       
  9. de voorgevel van het hoofdgebouw wordt in de ter plaatse van de aanduiding ‘gevellijn’ aangegeven gevellijn gebouwd of op ten hoogste 1 meter achter en evenwijdig aan die gevellijn, dan wel op de bestaande locatie indien de huidige voorgevel achter de gevellijn is opgericht.
     
 
Lid 8.2.3 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen, garages en bergplaatsen
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen, garages en bergplaatsen gelden de volgende bepalingen:
  1. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd op minimaal 1 meter achter de voorgevelrooilijn;
     
  2. in afwijking van het bepaalde onder a mag vóór de voorgevel van het hoofdgebouw een aan- of uitbouw worden opgericht met een bebouwde oppervlakte van maximaal 6 m2 en een diepte van maximaal 1 meter, mits minimaal 1,5 meter voortuin, gemeten vanaf de voorgevel van de aan- of uitbouw tot het openbaar gebied, aanwezig blijft; de aan- of uitbouw mag gebouwd worden aan maximaal 2/3 van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw;
     
  3. van een aanbouw mag de diepte ten opzichte van de gevel waaraan wordt gebouwd niet meer bedragen dan 3,5 meter;
     
  4. het gezamenlijk te bebouwen oppervlak aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag ten hoogste 50% van de bij het hoofdgebouw behorende zij- en/of achtererf bedragen, met een maximum van 50 m², met dien verstande dat een aaneengesloten oppervlakte van ten minste 25 m2 van het gezamenlijke zij- en achtererf onbebouwd en onoverdekt dient te blijven; bij het berekenen dient ook de bebouwde oppervlakte van overkappingen te worden meegerekend;
     
  5. het oppervlak aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen en overkappingen mag ten hoogste 75 m² bedragen, indien de oppervlakte van het bij het hoofdgebouw behorende zij- en achtererf meer bedraagt dan 750 m²; bij het berekenen dient ook de bebouwde oppervlakte van overkappingen te worden meegerekend;
     
  6. de maximale oppervlakte van een vrijstaand of aangebouwd bijgebouw en overkapping mag niet meer bedragen dan 50 m²;
     
  7. de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag maximaal 3,3 meter bedragen, de bouwhoogte maximaal 5,5 meter.
     
 
Lid 8.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van woningen, gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van pergola's mag maximaal 3 meter bedragen;
     
  2. de bouwhoogte van overkappingen mag maximaal 3 meter bedragen;
     
  3. de bouwhoogte van erfafscheidingen grenzend aan openbaar gebied mag maximaal 1 meter bedragen;
     
  4. de bouwhoogte van erfafscheidingen elders mag maximaal 2 meter bedragen;
     
  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijnde vlaggenmasten, mag maximaal 2 meter bedragen.
     
Lid 8.3 Afwijken van de bouwregels
 
Lid 8.3.1 Hekwerken
Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid 8.2.1 sub f teneinde hekwerken op hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen, garages en bergplaatsen toe te staan, met dien verstande dat:
  1. de hoogte van een hekwerk niet meer bedraagt dan 1,5 m, waarbij de hoogte (in afwijking van het bepaalde in lid 2.1) wordt gemeten vanaf de voet van het hekwerk;
     
  2. dit niet mag leiden tot onevenredige hinder voor omliggende percelen.
     
Lid 8.4 Specifieke gebruiksregels
 
Lid 8.4.1 Aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
Onder de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten in samenhang met het wonen wordt verstaan het gebruik van gedeelten van woningen ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, voor zover:
  1. aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten gerealiseerd worden binnen het hoofdgebouw, exclusief aan- en uitbouwen;
     
  2. het vloeroppervlak ten behoeve van kantoor- en praktijkruimten en de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten niet groter is dan 30% van het vloeroppervlak van de woning met een maximum van 50 m², inclusief aan- en uitbouwen;
     
  3. ten behoeve van de kantoor- en praktijkruimten en de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien;
     
  4. de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en niet gepaard gaan met horeca en detailhandel, uitgezonderd beperkte verkoop die ondergeschikt is aan de uitoefening van de betrokken kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.
     
 
Lid 8.4.2 Strijdig gebruik
  1. Het gebruik van (vrijstaande) bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte en het gebruik van een bijgebouw bij de woning, ten behoeve van het ontvangen of verlenen van mantelzorg is niet toegestaan;
     
  2. Het is niet toegestaan gronden en gebouwen te gebruiken voor meer woningen dan is aangegeven met de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’;
     
  3. Het is niet toegestaan gronden en hoofdgebouwen voor meer dan één woning te gebruiken.
     
 
Lid 8.4.3 Parkeren
Per vrijstaande woning en per twee-onder-een-kapwoning moet ten behoeve van het parkeren of stallen van auto’s in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Per vrijstaande woning moeten hiervoor ten minste twee parkeerplaatsen worden gerealiseerd en in stand worden gehouden. Per twee-onder-een-kapwoning moet hiervoor ten minste één parkeerplaats worden gerealiseerd en in stand gehouden.
 
Lid 8.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
Lid 8.5.1 Gebruik afhankelijke woonruimte
Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid 8.4.2 en toestaan dat een vrijstaand of aangebouwd bijgebouw of een tijdelijke unit gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, met inachtneming van het volgende:
  1. het besluit tot afwijking wordt slechts verleend ten behoeve van mantelzorg bij een (bedrijfs)woning welke krachtens het geldende bestemmingsplan een (bedrijfs)woning is toegestaan en ook feitelijk aanwezig is en dusdanig gebruikt wordt;
     
  2. het besluit tot afwijking wordt slechts verleend indien sprake is van een goed woon- en leefklimaat;
     
  3. de maximale oppervlakte dat gebruikt wordt voor mantelzorg bedraagt 80 m²;
     
  4. den tijdelijke unit of een tijdelijk uitbreiding van het maximaal toegestaan bebouwingsoppervlak dient te voldoen aan de volgende voorwaarden:
    1. een tijdelijke unit wordt geplaatst aan de achterzijde of aan de zijgevel van de bestaande woning, waarbij plaatsing aan de zijgevel slechts is toegestaan als de afstand tot de voorgevelrooilijn ten minste 3 meter bedraagt;
       
    2. de afstand van een tijdelijke unit tot de zijdelingse en achterste perceelgrenzen bedraagt ten minste 2 meter;
       
    3. leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen;
       
  5. het besluit tot afwijking wordt verleend voor de duur van de periode waarin mantelzorg wordt geboden.
     
Lid 8.5.2 Gebruik aan- en uitbouwen en bijgebouwen
Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid 8.4.1 onder a om aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten toe te staan in aan- en uitbouwen en bijgebouwen, behorende bij het hoofdgebouw, met dien verstande dat bed en breakfast niet is toegestaan in bijgebouwen.
 

 
Artikel 9 Leiding-Gas
 
Lid 9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding – Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een hogedrukaardgastransportleiding.
 
Lid 9.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
  1. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 9.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter;
     
  2. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
     
Lid 9.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan afwijken van lid 9.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Omgevingsvergunning voor afwijken wordt niet verleend binnen:
  1. een zone van 4 meter aan beide zijden van de aanduiding 'hartlijn leiding – gas' ter plaatse van de regionale aardgastransportleidingen;
     
  2. alvorens over het verlenen van omgevingsvergunning te beslissen wint het bevoegd gezag hieromtrent schriftelijk advies in bij de beheerder(s) van de leiding(en).
     
Lid 9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
Lid 9.4.1 Aanlegverbod
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Leiding – Gas zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
     
  2. het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen;
     
  3. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
     
  4. het indrijven van voorwerpen in de bodem en het aanleggen van kabels en leidingen;
     
  5. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen.
     
Lid 9.4.2 Uitzondering op het aanlegverbod
Het verbod van lid 9.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
  1. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor omgevingsvergunning is verleend, zoals in lid 9.3 bedoeld;
     
  2. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
     
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.
     
Lid 9.4.3 Voorwaarden
De werken en werkzaamheden, zoals in lid 9.4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet onevenredig wordt geschaad. Alvorens over het verlenen van omgevingsvergunning te beslissen wint het bevoegd gezag hieromtrent schriftelijk advies in bij de beheerder(s) van de leiding(en).
  

Artikel 10 Leiding-Riool
 
Lid 10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Leiding-Riool’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van rioolwaterleidingen.
 
Lid 10.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
  1. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 10.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2,5 meter;
     
  2. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
     
Lid 10.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan afwijken van lid 10.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. De omgevingsvergunning voor afwijken wordt niet verleend binnen een zone van 4 meter aan beide zijden van de aanduiding ‘hartlijn leiding – riool’. Alvorens over het verlenen van omgevingsvergunning te beslissen wint het bevoegd gezag hieromtrent schriftelijk advies in bij de beheerder(s) van de leiding(en).
 
Lid 10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
Lid 10.4.1 Aanlegverbod
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming ‘Leiding – Riool’ zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
     
  2. het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen;
     
  3. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
     
  4. het indrijven van voorwerpen in de bodem en het aanleggen van kabels en leidingen;
     
  5. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen.
     
Lid 10.4.2 Uitzondering op het aanlegverbod
Het verbod van lid 10.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
  1. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor omgevingsvergunning is verleend, zoals in lid 10.3 bedoeld;
     
  2. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
     
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.
     
Lid 10.4.3 Voorwaarden
De werken en werkzaamheden, zoals in lid 10.4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet onevenredig wordt geschaad. Alvorens over het verlenen van omgevingsvergunning te beslissen wint het bevoegd gezag hieromtrent schriftelijk advies in bij de beheerder(s) van de leiding(en).
    
Hoofdstuk 3 Algemene regels

 
Artikel 11 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
 

 
Artikel 12 Algemene gebruiksregels
 
Lid 12.1 Strijdig gebruik
Een gebruik in strijd met de in het plan gegeven bestemming en met het in of krachtens het plan ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken bepaalde, is in ieder geval het gebruik van:
  1. gronden en bouwwerken als seksinrichting, tenzij dit gebruik als zodanig uitdrukkelijk is toegestaan;
     
  2. onbebouwde gronden als stand- of ligplaats van onderkomens, of opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden, tenzij dit gebruik in redelijke mate verband houdt met de verwezenlijking of het beheer van de bestemming.
     
Lid 12.2 Parkeren
Tenzij in hoofdstuk 2 expliciet is voorzien in een andere regel ten aanzien van de aanwezigheid van
 
voldoende parkeergelegenheid, geldt de volgende regeling:
  1. bij de oprichting van een nieuw bouwwerk, de vergroting van een bestaand bouwwerk of de verandering van de functie van een bouwwerk al dan niet met bijbehorend bouwperceel dient op het bouwperceel of in de omgeving in voldoende parkeergelegenheid te worden voorzien;
     
  2. bij een omgevingsvergunning, dan wel bij de beoordeling of de functie in overeenstemming is met het plan wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde CROW-normen bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid;
     
  3. bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.
     
 
Parkeergelegenheid die is gerealiseerd om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid dient in
 
stand te worden gehouden.
 

 
Artikel 13 Algemene afwijkingsregels
 
Lid 13.1 Algemene afwijkingen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het plan:
  1. ten behoeve van het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor nutsvoorzieningen, zoals gasdrukregelstations, wachthuisjes, telefooncellen, bewaarplaatsen van huisvuilcontainers en transformatorhuisjes, uitgezonderd verkooppunten voor motorbrandstoffen, waarvan de oppervlakte niet meer dan 30 m2 en de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen;
     
  2. indien en voorzover afwijkingen ten aanzien van de ligging van bestemmings- en bouwgrenzen en van aanduidingen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 5 m bedragen;
     
  3. voor afwijkingen van regels, gesteld ten aanzien van maten en percentages, mits die afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages;
     
  4. ten behoeve van het bouwen van antennemasten tot een bouwhoogte van 20 meter;
     
  5. ten behoeve van het bouwen van masten en bijbehorende installaties voor telecommunicatie, al of niet op of aan gebouwen of andere bouwwerken, tot vanaf peil een bouwhoogte van 40 meter, waarbij als voorwaarde kan worden gesteld dat gebruik dient te worden gemaakt van bestaande masten voor telecommunicatie of andere bestaande hoge objecten, zoals hoge gebouwen, lichtmasten of hoogspanningsmasten, indien deze aanwezig zijn binnen een redelijke afstand van de gevraagde locatie.
     

 
Artikel 14 Algemene wijzigingsregels
 
Lid 14.1 Algemene wijzigingen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, voorzover daaraan behoefte bestaat en zulks het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling van het in het plan begrepen gebied niet schaadt, de ligging van grenzen van bestemmings- en bouwvlakken en aanduidingen te wijzigen zodanig, dat:
  1. de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot, en
     
  2. geen van de grenzen met meer dan 10 m wordt verschoven.
     
Lid 14.2 Wro – wijzigingsbevoegdheid 1
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemmingen ‘Bedrijf’ en ‘Groen’ ter plaatse van de aanduiding ‘Wetgevingzone – wijzigingsgebied 1’ te wijzigen in de bestemming ‘Wonen’ waarbij de volgende voorwaarden gelden:
  1. alle aanwezige bebouwing wordt gesloopt en in plaats hiervan mogen maximaal vijf grondgebonden woningen worden opgericht. Indien de huidige (bedrijfs)woning, inclusief bijbehorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, blijft bestaan mogen maximaal vier grondgebonden woningen worden opgericht;
     
  2. de maximale goot- en bouwhoogte bedraagt respectievelijk 6 en 10 meter;
     
  3. de maximale inhoud bedraagt 600 m3;
     
  4. het wijzigingsplan moet milieutechnisch aanvaardbaar zijn, waarbij in ieder geval moet worden aangetoond dat:
    1. de bodem geschikt is voor het betreffende gebruik;
       
    2. voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde voor geluid dan wel een middels hogere waarden procedure te verkrijgen hogere grenswaarde;
       
    3. de aanwezige flora en fauna niet wordt aangetast;
       
    4. er sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat;
       
  5. er wordt aangetoond dat de ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
     
  6. de ontwikkeling de uitoefening van bestaande bedrijven en hun bedrijfsvoering niet onevenredig belemmert;
     
  7. de ontwikkelingen passen in de omgeving en de parkeerbalans niet onevenredig wordt aangetast;
     
  8. overleg met het waterschap plaatsvindt in het kader van de watertoets;
     
  9. een planschaderisicoanalyse wordt uitgevoerd;
     
  10. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. de belangen van derden;
       
    2. het straat- en bebouwingsbeeld;
       
    3. de verkeersveiligheid;
       
    4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
       
    

 
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
 
Artikel 15 Overgangsrecht
 
Lid 15.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
     
  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
     
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
     
  1. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
     
  2. Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
     
Lid 15.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
     
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
     
  3. Indien het gebruik, bedoeld sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
     
  4. Sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
     

 
Artikel 16 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
  
Regels van het bestemmingsplan 'Griftdijk 3-5, Slappedel 4-4a en Meent ong.'.
   
Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Woudenberg in de openbare vergadering van @@
     
de griffier, de voorzitter,