Plan: | Zegheweg 8a |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0351.BPZegheweg8a-ow01 |
Op het perceel Zegheweg 8a in Woudenberg is een vrijstaand bedrijfsgebouw aanwezig. Voorheen was ter plaatse een bedrijf in administratieve dienstverlening gevestigd. Initiatiefnemer is voornemens om, in aansluiting op de ontwikkelingen rondom zijn eigendom, het perceel Zegheweg 8a te gaan herontwikkelen. In het plan wordt de bestaande bedrijfsfunctie omgezet naar een woonfunctie. Haaks op de Zegheweg wordt een woongebouw ten behoeve van zeven seniorenwoningen gerealiseerd. Het betreft vijf grondgebonden wooneenheden en twee gestapelde wooneenheden. Ten behoeve van het initiatief wordt het bestaande bedrijfsgebouw gesloopt.
In het geldende bestemmingsplan kent het plangebied de enkelbestemmingen 'Bedrijf-1' en 'Tuin'. Het initiatief kan dan ook niet worden gerealiseerd op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Om het nieuwe woongebouw planologisch mogelijk te maken, is een procedure tot vaststelling van een nieuw bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) noodzakelijk. Met voorliggend bestemmingsplan wordt het ruimtelijk plan voorzien van een ruimtelijk juridisch kader.
Het plangebied is momenteel ten oosten van de kern Woudenberg gelegen, op de rand met het buitengebied. Ten oosten van de kern Woudenberg is echter de woningbouwlocatie Hoevelaar voorzien. Hoevelaar fase 1 betreft de gronden direct rondom het perceel Zegheweg 8a. Deze fase 1 behelst de bouw van maximaal 272 wooneenheden en is reeds planologisch mogelijk gemaakt met de vaststelling van het bestemmingsplan 'Hoevelaar fase 1' op 5 juli 2018. Met de ontwikkeling van de woningbouwlocatie Hoevelaar, zal het plangebied opgaan in de kern Woudenberg.
De directe omgeving van het plangebied laat zich dan ook hoofdzakelijk kenmerken als bestaand woongebied. Op enige afstand van het plangebied ligt, aan de Zegheweg 6, een sanitair- en installatiebedrijf.
Aan de voorzijde (westzijde) van het plangebied loopt de Zegheweg met aan de overzijde de meest recente woonwijk van Woudenberg, Het Groene Woud. Het plangebied grenst aan de oost- en zuidzijde direct aan gronden behorende tot Hoevelaar fase 1. Hier zullen in de nabije toekomst nieuwe woningen worden gerealiseerd. Aan de noordzijde van het plangebied ligt het perceel Zegheweg 8. Voor dit perceel is op 28 mei 2020 het bestemmingsplan 'Zegheweg 8' vastgesteld. Dit bestemmingsplan heeft ter plaatse de realisatie van een zorgcomplex bestaande uit 36 zorgappartementen mogelijk gemaakt.
Het perceel Zegheweg 8a waarop ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, is kadastraal bekend als gemeente Woudenberg, sectie G, nummer 558 met een oppervlakte van circa 1.210 m2. In onderstaande figuur is de begrenzing van het plangebied globaal weergegeven.
Globale ligging plangebied (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Bebouwde Kom Woudenberg' dat op 21 december 2017 door de gemeenteraad van Woudenberg is vastgesteld. Op 20 december 2018 is door de gemeenteraad een correctieve herziening vastgesteld. Tot slot is op 26 maart 2020 een herstelbesluit genomen naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 november 2019 over het bestemmingsplan 'Bebouwde Kom Woudenberg'.
Conform het geldende bestemmingsplan kent een groot deel van het plangebied de bestemming 'Bedrijf-1'. Als gevolg van de functieaanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2' zijn ter plaatse bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2 toegestaan.Binnen de bestemming 'Bedrijf' ligt een bouwvlak van circa 580 m2 welke voor 75% mag worden bebouwd. De maximum bouwhoogte voor bedrijfsgebouwen bedraagt 8 meter. De voorzijde van het plangebied kent de bestemming 'Tuin'. Tot slot is het voorste deel van het plangebied de dubbelstemming 'Waarde-Archeologie 2' van toepassing.
Gelet op het voorgaande past het beoogde initiatief niet rechtstreeks binnen de regels van het geldende bestemmingsplan.
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Bebouwde Kom Woudenberg'
Op het plangebied is in het geldende bestemmingsplan tevens de gebiedsaanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 3 van toepassing'. De bijbehorende wijzigingsbevoegdheid in artikel 34.3 luidt als volgt:
Artikel 34.3 bestemmingsplan 'Bebouwde Kom Woudenberg'
Met genoemde wijzigingsbevoegdheid wordt duidelijk dat de gemeente Woudenberg voor het perceel Zegheweg 8a een herontwikkeling naar wonen heeft voorzien. Het initiatief voorziet in een woongebouw ten behoeve van zeven seniorenwoningen, deels bestaande uit één bouwlaag met kap en deels bestaande uit twee bouwlagen met kap. Omdat het aantal wooneenheden het maximum van vier overschrijdt, kan geen gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid.
Onderstaand wordt beschreven dat aan de overige voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid wordt voldaan. Aansluitend wordt de wenselijkheid van het grotere aantal wooneenheden (zeven in plaats van vier) onderbouwd.
Voorliggend initiatief voldoet als volgt aan de gestelde voorwaarden:
Onderbouwing aantal wooneenheden
Het beoogde initiatief wijkt voor wat betreft het aantal wooneenheden af van het maximum van vier woningen, zoals genoemd in de wijzigingsbevoegdheid. Bij de keuze voor zeven wooneenheden is met name de woningbehoefte in Woudenberg leidend geweest. In het 'Woningbehoefteonderzoek Woudenberg 2020' van 20 mei 2020 wordt geconcludeerd dat het onderzoek geen aanleiding geeft tot grote beleidsaanpassingen, maar wel tot het ophogen van het aantal nieuwe woningen dat jaarlijks wordt toegevoegd. Inzet op het faciliteren van doorstroming is daarbij nog belangrijker geworden om iedereen passend te kunnen huisvesten. Verder zijn de volgende conclusies uit woningbehoefteonderzoek van belang voor onderhavig initiatief:
"In de komende jaren groeit het aantal inwoners in Woudenberg van 13.170 in 2019, naar circa 16.200 inwoners in 2040."
"Het aantal huishoudens groeit onder invloed van de huishoudensverdunning en een relatief sterke toename van het aantal eenpersoonshuishoudens sneller dan het aantal inwoners. In 2019 waren er in totaal 5.050 huishoudens in Woudenberg. Dit aantal groeit in 2030 naar 6.420 en in 2040 naar 7.430 huishoudens. Daarbij is er sprake van een vergrijzing van de Woudenbergse bevolking. Dit zien we aan de sterke groei van het aantal oudere huishoudens tot 2040."
"Doordat de betaalbaarheid van koopwoningen onder druk staat is op de korte termijn vooral vraag naar betaalbare woningen voor middeninkomens. Het zal niet alleen gaan om compacte en daardoor betaalbare koopwoningen, maar in mindere mate ook om passende (midden)huurwoningen voor zowel jong als oud."
"Op basis van deze ontwikkelingen voorzien wij een additionele woningvraag van in totaal 2.245 woningen tot 2040, waarvan circa 1.115 (reguliere) grondgebonden en circa 1.130 levensloopbestendige woningen (zoals patiowoningen, benedenwoningen of appartementen met lift). Belangrijk is niet alleen de toegankelijkheid van woningen, maar ook de omgevingskwaliteit en daarmee de locatie van de woningen. De jaarlijkse behoefte komt de komende twintig uit op 50 tot 60 grondgebonden woningen en 50 tot 60 levensloopbestendige woningen. De vraag naar grondgebonden koopwoningen blijft tot 2040 dominant. Ten aanzien van levensloopbestendige woningen is er een forse behoefte in alle segmenten."
"Nieuwbouw moet bijdragen aan de doorstroming in de woningmarkt en inwoners van Woudenberg de mogelijkheid bieden wooncarrière te maken. Maak verhuisketens daarbij zo lang mogelijk door aan het eind van de keten woningen toe te voegen. Door woningen toe te voegen die aansluiten bij de voorkeuren van oudere huishoudens komen elders in de voorraad woningen vrij voor jongere huishoudens."
Op grond van voorgaande conclusies in het woningbehoefteonderozek heeft initiatiefnemer niet gekozen voor vier grote grondgebonden woningen, maar juist voor zeven meer compacte seniorenwoningen met een kleine tuin of balkon. Het betreft levensloopbestendige eenheden met een lift voor de twee gestapelde wooneenheden. In de kelder is eveneens een lift aanwezig. De woningen zijn, inclusief sanitaire ruimte, volledig rolstoeltoegankelijk en er is een directe verbinding tussen de slaapkamer en woonkamer. Hiermee sluit de ontwikkeling aan op de grote vraag naar compacte, levensloopbestendige koopwoningen.
De ontwikkeling sluit bovendien goed aan bij de ambitie om doorstroming te bevorderen. Door het mogelijk maken van zeven seniorenwoningen, worden aan het eind van keten woningen toegevoegd waardoor elders in de voorraad woningen vrij komen voor jongere huishoudens. Het programma van vijf grondgebonden wooneenheden en twee gestapelde wooneenheden betreft een mooie mix voor senioren die wel en voor senioren die geen behoefte hebben aan een (kleine) tuin. Door het uitgangspunt van maximaal twee bouwlagen met kap aan te houden, behoudt het woongebouw de uitstraling van grondgebonden woningbouw. Met het huidige (woon)programma is de ontwikkeling optimaal afgestemd op de marktvraag. Uit de eerste contacten van initiatiefnemer met potentiële kopers is ook al gebleken dat er sprake is van een grote behoefte aan dit type woniningen.
Aanvullend geldt dat er door het realiseren van zeven seniorenwoningen een cluster ontstaat met het naastgelegen geplande zorgcomplex aan de Zegheweg 8. Ter plaatse is op basis van marktvraag ook afgeweken van de wijzigingsbevoegdheid. Er zijn, in afwijking van de wijzigingsbevoegdheid voor maximaal acht grondgebonden woningen, 36 gestapelde zorgappartementen mogelijk gemaakt.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling past niet rechtstreeks binnen de regels van het geldende bestemmingsplan. Het bestemmingsplan voorziet wel in een wijzigingsbevoegdheid waarbij de gewenste ontwikkeling, met uitzondering van het aantal wooneenheden, voldoet aan de daarin gestelde voorwaarden. Omdat het aantal wooneenheden het maximum van vier overschrijdt, is een procedure tot vaststelling van een nieuwe bestemmingsplan noodzakelijk.
Het bestemmingsplan 'Zegheweg 8a' bestaat uit de volgende stukken:
De toelichting is niet juridisch bindend, maar vormt een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot heeft de toelichting als doel om het bestemmingsplan te begrijpen en de regels op een correcte manier na te leven.
De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.
De toelichting is als volgt opgebouwd:
Planlocatie
Het plangebied betreft het bestaande vrijstaande bedrijfsgebouw Zegheweg 8a met de direct omliggende gronden. Zoals aangegeven beslaat het plangebied het perceel kadastraal bekend als gemeente Woudenberg, sectie G, nummer 558 met een oppervlakte van circa 1.210 m2.
In de bestaande situatie is op de locatie Zegheweg 8a een vrijstaand bedrijfsgebouw aanwezig met een deels verhard buitenterrein. Op het perceel was voorheen een bedrijf in administratieve dienstverlening gevestigd. Onderstaand is het aanzicht op het plangebied vanaf de Zegheweg opgenomen.
Aanzicht plangebied vanaf de Zegheweg (bron: Street View)
Omgeving
Het plangebied is momenteel ten oosten van de kern Woudenberg gelegen, op de rand met het buitengebied. Ten oosten van de kern Woudenberg is echter de woningbouwlocatie Hoevelaar voorzien. Hoevelaar fase 1 betreft de gronden direct rondom het perceel Zegheweg 8a. Deze fase 1 behelst de bouw van maximaal 272 wooneenheden. De maximale goot- en bouwhoogte van de woningen binnen Hoevelaar fase 1 bedraagt respectevelijk 6 meter en 11 meter.
Aan de noordzijde van het plangebied ligt het perceel Zegheweg 8 waar een zorgcomplex voor 36 zorgappartementen zal worden gerealiseerd. Voor het te realiseren zorgcomplex geldt eveneens een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 en 11 meter. Aan de overzijde van de Zegheweg ligt de meest recente woonwijk van Woudenberg, Het Groene Woud.
De directe omgeving van het plangebied laat zich dan ook hoofdzakelijk kenmerken als bestaand woongebied. Op enige afstand van het plangebied ligt, aan de Zegheweg 6, een sanitair- en installatiebedrijf.
In de gewenste toekomstige situatie wordt de bedrijfsfunctie van het perceel Zegehweg 8a omgezet naar een woonfunctie. Op de locatie wordt het bestaande bedrijfsgebouw gesloopt en wordt een woongebouw ten behoeve van zeven seniorenwoningen gerealiseerd. Het betreft vijf grondgebonden wooneenheden met een (kleine) tuin en twee gestapelde wooneenheden met een balkon. Het woongebouw wordt haaks op de Zegheweg gerealiseerd op minimaal 3 meter vanaf de Zegheweg. Om de bouwmassa van het woongebouw te doorbreken, zijn er twee openingen in het ontwerp opgenomen.
In het plan zoals het op dit moment wordt beoogd, bestaan de uiteinden van het woongebouw uit twee bouwlagen met een kap. Op de verdieping bevinden zich de (twee) gestapelde wooneenheden. Op de begane grond van de uiteinden bevinden zich twee grondgebonden wooneenheden. Het tussendeel van het woongebouw bestaat uit één bouwlaag met een kap. Hier bevinden zich drie grondgebonden wooneenheden. De kap van het tussendeel van het woongebouw betreft een (verspringend) lessenaarsdak. Door maximaal twee bouwlagen met kap aan te houden heeft het woongebouw de uitstraling van grondgebonden woningbouw. Daarnaast zal het woongebouw, mede door de verspringende hoogte, ondergeschikt zijn aan de nieuwbouw ter plaatse van Zegheweg 8 en Hoevelaar fase 1. Door het lagere tussendeel blijft er voor de (toekomstige) bewoners van het zorgcomplex Zegheweg 8 zicht bestaan in zuidelijke richting. Voor het overige is er sprake van moderne, warme vormgeving die aansluit op de ontwikkelingen aan de Zegheweg 8 en Hoevelaar fase 1.
Het betreffen seniorenwoningen, omdat vijf wooneenheden hun volledige woning op de begane grond hebben. De twee wooneenheden op de verdieping zijn met een lift te bereiken. De woningen zijn, inclusief sanitaire ruimte, volledig rolstoeltoegankelijk en er is een directe verbinding tussen de slaapkamer en woonkamer. Het hele woongebouw wordt onderkelderd om het maaiveld verder vrij te houden. In de kelder zijn optioneel bergingen opgenomen die tevens gebruikt kunnen worden als hobbyruimte. Ook zijn er 12 parkeerplaatsen gesitueerd voor bewoners en bezoekers. In de kelder is eveneens een lift aanwezig.
De kelder is toegankelijk via een hellingbaan aan de noordzijde van het perceel. Om problemen met in- en uitgaand verkeer te voorkomen, zal worden gewerkt met een verkeerslicht. Op het maaiveld is één parkeerplaats aanwezig ten behoeve van pakketdiensen en voor verkeer dat wacht om toegelaten te worden in de garage.
Onderstaand is een impressie van het beoogde nieuwe woongebouw, alsmede een situatietekening van kelder en begane grond opgenomen.
Impressie beoogde nieuwe woongebouw (bron: Ooms architecten)
Plattegrond kelder beoogde nieuwe woongebouw (bron: Ooms architecten)
Plattegrond begane grond beoogde nieuwe woongebouw (bron: Ooms architecten)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld als rijksstructuurvisie. De NOVI vervangt onder andere de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De NOVI is de langetermijnvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving in Nederland.
Nederland staat voor een aantal urgente maatschappelijke opgaven, die zowel lokaal als regionaal, nationaal en internationaal spelen. Grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. Nederland heeft een lange traditie van zich aanpassen. Deze opgaven worden benut om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden voor de generaties na ons. De NOVI biedt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken, om samen Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Omgevingskwaliteit is het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. Met inachtneming van maatschappelijke waarden en inhoudelijke normen voor bijvoorbeeld gezondheid, veiligheid en milieu. In dat samenspel van normen, waarden en collectieve ambities, stuurt de NOVI op samenwerking tussen alle betrokken partijen.
De NOVI heeft de maatschappelijke opgaven samengevat in 4 prioriteiten:
Onder deze prioriteiten hangen 21 nationale belangen die het lokale, regionale en provinciale niveau overstijgen. Deze belangen hebben onder andere betrekking op het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit, zorgt dragen voor een woningvoorraad die aansluit op woonbehoeften, het beperken van klimaatverandering, et cetera. De verantwoordelijkheid van het omgevingsbeleid ligt voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen, waardoor inhoudelijke keuzes in veel gevallen ook het beste regionaal kunnen worden gemaakt. Met de NOVI wordt het proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Conclusie
Onderhavig initiatief betreft een ontwikkeling van beperkte omvang zonder strijdigheid met rijksbelangen. Het rijksbeleid is voor het toevoegen van zeven wooneenheden in Woudenberg niet relevant.
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten opgesomd die een groot Rijksbelang hebben. Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De regels zijn een uitwerking van de onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven:
Conclusie
Het initiatief valt niet onder één van de projecten uit het Barro. Door de gewenste ontwikkeling zal geen nationaal belang worden geschaad.
De verplichte toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro verwijst naar het Bro; geformuleerd is dat deze toetsing een procesvereiste is bij alle nieuwe ruimtelijke besluiten en plannen ten aanzien van bijvoorbeeld kantoorlocaties en woningbouwlocaties. Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik. De kernbepaling van de Ladder, artikel 3.1.6 lid 2 Bro, luidt:
'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.'
Om dit te onderbouwen dienen de volgende stappen te worden doorlopen:
Stedelijke ontwikkeling
Om aan deze verplichting uit het Bro te kunnen voldoen dient allereerst te worden nagegaan of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
In het Bro is het begrip stedelijke ontwikkeling als volgt vastgelegd:
'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
Uit jurisprudentie blijkt dat er in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling vanaf de realisatie van 12 woningen. Onderhavig initiatief betreft de bouw van 7 woningen.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is er derhalve geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en hoeft de laddertoets niet te worden doorlopen. Wellicht ten overvloede wordt verwezen naar paragraaf 1.3.1 waar uiteen is gezet dat de ontwikkeling voorziet in een behoefte.
Provinciale Staten van Utrecht hebben op 4 februari 2013 de Provinciale Structuurvisie 2013-208 (PRS) vastgesteld. In deze structuurvisie is het ruimtelijk beleid voor de provincie Utrecht beschreven voor de periode tot 2028. De PRS is opgesteld om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie. Via haar ruimtelijk beleid draagt de provincie bij aan een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is.
De PRS geeft de ruimtelijke ambities weer van de provincie Utrecht. Hierin staat welke doelstellingen de provincie van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe dit beleid uitgevoerd wordt.
Deels loopt deze uitvoering via de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) die tegelijk met de PRS is opgesteld. De PRS is een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van de Wro heeft de PRS alleen een zelfbindende werking. Het is bindend voor de provincie, niet voor andere partijen. De PRV zorgt voor doorwerking van het beleid in de verordening, welke bindend is voor de gemeenten. In paragraaf 3.2.2 wordt nader ingegaan op de verordening.
In de PRS is het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028 beschreven. De provincie geeft aan welke doelstellingen van provinciaal belang worden geacht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe uitvoering wordt gegeven aan dit beleid. De PRS richt zich op de volgende drie pijlers:
Deze pijlers leiden tot twee belangrijke beleidsopgaven, namelijk het accent op de binnenstedelijke opgave en het behouden en versterken van de kwaliteiten van het landelijk gebied. Dit zijn opgaven die nodig zijn om Utrecht aantrekkelijk te houden als vestigingsplaats. Voor onderhavig plan is voornamelijk het accent op de binnenstedelijke opgave van belang.
Accent op de binnenstedelijke opgave
In het ruimtelijk beleid maakt de provincie de hoofdkeuze om in te zetten op de binnenstedelijke ontwikkeling. Het streven is dat ten minste tweederde van het woningbouwprogramma binnen de actuele rode contouren gerealiseerd wordt. Deze binnenstedelijke opgave biedt kansen om de leefbaarheid in de steden en dorpen te verbeteren, als er voldoende aandacht is voor de kwaliteit van de woningen en de woonomgeving. Daarom is het belangrijk dat er aandacht is voor deze kwaliteit. De provincie wil stimuleren dat overheden en marktpartijen zich gezamenlijk inspannen om de binnenstedelijke opgave te realiseren.
Verstedelijking (duurzame verstedelijkingsladder)
De provincie Utrecht richt zich in haar verstedelijkingsbeleid primair op de ontwikkelingsmogelijkheden in het bestaand stedelijk gebied: op die manier blijven steden, dorpen en kernen aantrekkelijk om te wonen, te werken en te ontmoeten en blijft het landelijk gebied gevrijwaard van onnodige ruimteclaims. Ten behoeve van de leefbaarheid en bereikbaarheid wordt verstedelijking zoveel mogelijk gekoppeld aan haltes en knopen van het openbaar vervoersnetwerk. Voor een aantrekkelijke provincie zijn vitale steden en dorpen belangrijk.
De combinatie van historische bebouwing, de aanwezigheid van onder andere culturele voorzieningen, winkels, horeca en uitgaansmogelijkheden, diverse woningtypes, verschillende vormen van werkgelegenheid, sport- en ontspanningsmogelijkheden groen in de nabijheid draagt bij aan deze vitaliteit. Het beleid sluit aan bij de zogenaamde duurzame verstedelijkingsladder uit het Besluit ruimtelijke ordening zoals reeds beschreven in paragraaf 3.1.3. Concreet hanteert de provincie Utrecht de volgende voorkeursvolgorde voor stedelijke ontwikkelingen: eerst de mogelijkheden van herstructurering of transformatie, dan de mogelijkheden in de nabijheid van halten en knopen van het OV-netwerk, dan de overige mogelijkheden in het stedelijk gebied (binnen de rode contouren), en als laatste uitbreiding.
Wonen
De algemene beleidsopvatting is dat de woningmarkt niet in een tijdelijke dip zit, maar structureel aan het veranderen is. Op welke manier en in welke mate is nog onzeker. Er is een flexibele insteek van alle betrokken partijen nodig om beter te kunnen beantwoorden aan de huidige en toekomstige woningvraag. Voor wat betreft woonmilieus is er vooral vraag naar centrumstedelijke, dorpse en groenstedelijke woonmilieus. Door de toenemende vergrijzing is er een toenemende vraag naar 'nultreden'-woningen, levensloopbestendige woningen en woningen met zorg. Voor een concurrerend vestigingsmilieu is een selectieve aanvulling van het aanbod van een extensiever woonmilieu in een groene omgeving van belang.
De Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) is op 4 februari 2013 vastgesteld door de Provinciale Staten van Utrecht en herijkt op 12 december 2016. De PRV bevat algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. In de PRV staan geen regels die direct doorwerken naar de burgers. In de PRV zijn alleen de algemene regels opgenomen, die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de provinciale belangen zoals opgenomen in de structuurvisie.
Verstedelijking
Onder verstedelijking wordt nieuwe vestiging van woningen, niet-agrarische bedrijven, detailhandel en voorzieningen verstaan. Verstedelijking is in principe alleen toegestaan binnen de rode contour (de begrenzing van het stedelijk gebied). Onderstaand is een uitsnede van de kaart 'Wonen en werken' opgenomen, behorende bij de PRV. Hierop is de rode contour weergegeven. Het plangebied is globaal aangeduid middels een rode druppel.
Het plangebied ligt buiten de rode contour maar binnen het gebied voor 'toekomstige woonlocaties'. Hiermee worden uitbreidingslocaties aangeduid die aansluiten op het bestaand stedelijk gebied. De stedenbouwkundige plannen zijn hiervoor inmiddels uitgewerkt en het plangebied ligt buiten de nieuwe plannen. Wel wordt het plangebied aan drie zijden ingesloten door de nieuwe woonwijk. Daarmee komt het ingesloten in het stedelijk gebied te liggen.
Via artikel 3.8 van de PRV is omzetting van een bestaande en als zodanig bestemde stedelijke functie toelaatbaar als aan die voorwaarde wordt voldaan. Het betreffende deel van dat artikel luidt als voIgt (art. 3.8, lid a PRV):
"percelen bestemd voor specifieke stedelijke functies een andere stedelijke functie krijgen, niet zijnde permanente bewoning van een recreatiewoning, kantoor of detailhandel, onder de voorwaarde dat de functiewijziging naar aard en omvang, op basis van een integrate afweging, niet leidt tot een toename van de invloed op de omgeving, dat bestaande cultuurhistorische en landschappelijke waarden worden behouden en dat omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd."
Op het perceel zelf zijn geen bijzondere cultuurhistorische en landschappelijke waarden die verstoord worden met deze ontwikkeling. De omgeving bestaat straks aan alle zijden uit woningbouw. De ontwikkeling zal daarom geen omliggende agrarische bedrijven in hun bedrijfsvoering belemmeren. De invloed op de omgeving wordt beschreven in hoofdstuk 4. Hieruit volgt dat er geen onevenredige nadelige invloed door de ontwikkeling zal plaatsvinden. In vergelijking met de huidige bedrijfsbestemming met een bouwvlak en bedrijfsopstallen, zal de beoogde ontwikkeling binnen een woonomgeving een positieve impact hebben op de omgeving.
Verder bevat de toelichting op het ruimtelijk plan een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen. Hier wordt nader op ingegaan in paragraaf 4.13. Tot slot dient de toelichting een mobiliteitstoets te bevatten. Hierin worden het aantal verplaatsingen beschreven dat deze ruimtelijke ontwikkeling tot gevolg heeft. Ook wordt de wijze waarop het plangebied wordt ontsloten beschreven. In paragraaf 4.5 is een beschrijving van de verkeersaspecten opgenomen.
Uitsnede kaart 'Wonen en Werken' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Onderhavig plan maakt het mogelijk om op de locatie aan de Zegheweg 8a zeven wooneenheden te realiseren. De woningen worden binnen het gebied voor 'toekomstige' woonlocaties' gerealiseerd. Door de uitvoering van het plan wordt een bedrijfslocatie getransformeerd naar een woonfunctie. Tevens sluit de ontwikkeling aan bij de duurzame verstedelijkingsladder op grond waarvan eerst gekeken dient te worden naar de mogelijkheden van herstructurering of transformatie. Daarmee past de herontwikkeling binnen het beleid en de regels uit de PRV en PRS.
Op 23 mei 2013 heeft de gemeenteraad van Woudenberg de Structuurvisie Woudenberg 2013 – 2030 vastgesteld. Op 24 januari 2019 is daarbij ook de oplegger vastgesteld. In de ruimtelijke visie wordt aangegeven hoe de gemeente denkt over de ruimtelijke invulling voor het wonen, werken en recreëren voor de jaren tot 2030. Met de oplegger is geconstateerd dat de huidige structuurvisie op hoofdlijnen nog voldoet, wel is deze geactualiseerd op een aantal onderdelen. Met betrekking tot de onderhavige planlocatie staan de volgende relevante zaken opgenomen in de Structuurvisie.
Wonen
Middels de oplegger is deze paragraaf komen te vervallen en wordt verwezen naar het Woningbehoefte onderzoek 2018 en het beleid zoals opgenomen in de Woonvisie 2019+. Dit beleid komt in paragraaf 3.3.2 aan bod.
Woudenberg Oost
De regio Amersfoort heeft een hoge verstedelijkingsdruk en zal ook de komende jaren nog sterk groeien (Noordvleugel Utrecht). Het programma binnen de regio Amersfoort is ruim 16.000 woningen waarvan er 73% binnen de huidige rode contour kan worden gerealiseerd. Binnen de regio Amersfoort wordt momenteel onderzocht op welke wijze woningbouwprogramma's verder op elkaar afgestemd kunnen worden. De Woonvisie 2019+ gaat uit van een groei van 4.910 huishoudens in 2017 naar 6.050 huishoudens in 2030. De bouw van 90-100 woningen per jaar is nodig om in de woningbehoefte te kunnen voorzien.
Woudenberg Oost wordt gebouwd voor eigen behoefte. De structuur met radialen (spinnenweb) biedt flexibiliteit in ontwikkelrichting en in ontwikkeltempo. De wijk kan schilsgewijs worden opgebouwd, startend aan de westzijde, in aansluiting op de bebouwde kom. Voor de eerste fases volstaat één ontsluiting. In de latere fases wordt de tweede ontsluiting gerealiseerd en de ontsluitingslus afgerond. In de voorgestelde fasering hoeft het bouwverkeer van latere fases de reeds gerealiseerde delen niet te belasten.
Het plangebied ligt op gronden in particulier eigendom welke ingepast dienen te worden binnen de ontwikkeling van Woudenberg Oost. Met het voorliggende initiatief wordt hier invulling aan gegeven door een bedrijfslocatie te transformeren naar een woonfuctie. Dit is meer passend in de nieuwe woonwijk Hoevelaar.
Op 24 januari 2019 is de Woonvisie 2019+ door de gemeenteraad vastgesteld. Veranderende marktomstandigheden, demografische ontwikkelingen en recente beleidswijzigingen vragen om een actualisatie van de laatste woonvisie (2013).
De woonvisie is uitgewerkt aan de hand van vier focuspunten. Deze vormen samen de kern van de woonvisie 2019+.
Op basis van het recent (2018) uitgevoerde woningbehoefteonderzoek, dat elke 2 jaar geactualiseerd wordt, blijkt dat er behoefte is aan nieuwbouw voor alle doelgroepen.
Levensloopbestendig en duurzaamheid zijn van belang. Omdat de vergrijzing in Woudenberg toeneemt, zetten we in op meer geschikte woningen voor ouderen, zowel in nieuwbouw als in de bestaande bouw. We bieden ruimte voor initiatieven gericht op ouderen. Nieuwe levensloopbestendige en zorgwoningen plannen we zoveel mogelijk nabij voorzieningen op toegankelijke locaties. We zijn flexibel en faciliteren initiatiefnemers in de zorg, aansluitend bij de groeiende vraag, in onder andere de somatische zorg.
Onderhavig project sluit aan bij de boodschap van de Woonvisie: flexibiliteit is gewenst en er dient kleinschaliger te worden ontwikkeld. Er is sprake van zeven seniorenwoningen direct naast de bestaande kern en in het ontwikkelingsgebied van Woudenberg Oost. De onderhavige ontwikkeling draagt bij aan de ambities uit de Woonvisie en sluit aan bij de vraag naar woningen, zoals deze naar voren komt in het woningbehoefteonderzoek.
In dit hoofdstuk zullen de relevante uitvoeringsaspecten bij het plan worden besproken. Hierin is aandacht voor de verschillende milieuaspecten zoals flora en fauna en luchtkwaliteit. Tevens is er aandacht voor milieuzonering, verkeer en parkeren en externe veiligheid.
Wet natuurbescherming
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet vervangen. Het doel is om met één wet en minder regels de wet makkelijker te kunnen toepassen. Vanaf 1 januari 2017 bepalen de provincies wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Ook zorgen de provincies vanaf deze datum voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het beleid van grote wateren, zoals het IJsselmeer.
De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden. Ter bescherming van deze Natura 2000-gebieden voorziet de Wet natuurbescherming in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura 2000-gebied kunnen aantasten.
Voorts voorziet de Wet natuurbescherming in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden. Het uitgangspunt is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor onder andere reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstelling voor beschermde soorten op voorwaarde dat gehandeld wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Verder worden vrijstellingsregelingen op de nationaal beschermde soorten per provincie vastgesteld.
Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.
Zorgplicht
Voorts geldt bij uitvoering van werkzaamheden ten allen tijde een de algemene zorgplicht (artikel 1.11 Wet natuurbescherming). Deze schrijft voor dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel als mogelijk voorkomen moeten worden. Dit betekent dat wanneer tijdens uitvoering van de werkzaamheden een algemeen beschermde soort als konijn, veldmuis of gewone pad wordt aangetroffen zij de ruimte en tijd moet krijgen om een veilig heenkomen te zoeken. Indien nodig kunnen aangetroffen exemplaren verplaatst worden naar een naastgelegen ruimte waar geen werkzaamheden uitgevoerd worden.
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. In het NNN liggen onder andere bestaande natuurgebieden en alle Natura 2000- gebieden. Het NNN is op provinciaal niveau uitgewerkt en middels ruimtelijke nota's en verordeningen voorzien van juridische doorwerking. In sommige provincies bestaan er naast het NNN ook nog andere groene zones die een zekere mate van bescherming genieten.
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied (Vogel- of Habitatrichtlijngebieden). In de omgeving van het plangebied ligt een aantal Natura 2000-gebieden, te weten het Binnenveld, Uiterwaarden Rijntakken en Kolland & Overlangbroek. Alle gebieden zijn aangewezen als Habitatrichtlijngebied. De Uiterwaarden Rijntakken zijn daarnaast ook aangewezen als Vogelrichtlijngebied. De gebieden maken derhalve deel uit van het Europese netwerk van natuurgebieden (Natura 2000).
Het plangebied is ook geen onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland, zoals vastgelegd in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (herijking 2016) en weergegeven in navolgende figuur.
Uitsnede kaart 'Natuur' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Beoordeling
Het plangebied is buiten beschermde natuurgebieden gelegen. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de afstand kunnen tevens verstoring van het natuurgebied als verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten.
Voorgaande conclusie wordt bevestigd in de Quick scan Wet natuurbescherming en Verordening ruimte die door Ecoresult is uitgevoerd (Bijlage 1). Op basis van de afstand tot het plangebied en de aard van de werkzaamheden valt voorhand uit te sluiten dat de activiteiten negatieve effecten hebben op Natura 2000-gebieden. Aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk. Het aanvragen van een ontheffing of vergunning is niet nodig.
Op basis van de afstand tot het plangebied en de aard van de werkzaamheden valt op voorhand uit te sluiten dat de activiteiten negatieve effecten hebben op het Natuurnetwerk Nederland (NNN), Groene Contour en Weidevogelkerngebieden. Aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk. Het aanvragen van een vergunning is niet nodig.
Stikstofdepositie
Sinds 2015 was het Programma Aanpak Stikstof (hierna: PAS) van kracht. Het programma bevatte een integrale beoordeling van de bron- en gebiedsgerichte maatregelen voor de aanpak van de stikstofproblematiek. Deze maatregelen werden getroffen in en nabij de Natura 2000-gebieden die onderdeel zijn van het PAS.
Als gevolg van de uitspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1603) geldt het PAS voor geen enkel Natura 2000-gebied meer. Dit betekent ook dat de collectieve passende beoordeling via het PAS door de uitspraak is komen te vervallen. Met de AERIUS Calculator kunnen de effecten van ruimtelijke ontwikkelingen op Natura 2000-gebieden worden bepaald. Door de uitspraak is in het kader van dit bestemmingsplan ook gekeken naar de mogelijk te verwachten effecten.
Het dichtstbijzijnde Natura-2000 gebied ligt op een afstand van ruim 9 kilometer. Er is een stikstofdepositieberekening uitgevoerd met behulp van de AERIUS Calculator. Hieruit blijkt dat de gewenste ontwikkeling zowel in de gebruiks- als bouwfase niet leidt tot een stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden die hoger is dan 0,00 mol/ha/jaar. Daarmee zijn er voor wat betreft het aspect stikstofdepositie geen belemmeringen voor de realisatie van het plan. De stikstofdepositieberekening is opgenomen in Bijlage 2 bij deze toelichting.
Quick scan Wet natuurbescherming en Verordening ruimte
Om de effecten van de voorgenomen wijziging op de aanwezige flora en fauna te bepalen is in 2018 een Quick scan Wet natuurbescherming en Verordening ruimte uitgevoerd door Ecoresult (Bijlage 1). Dit verkennend onderzoek zoomt in op de (mogelijke) schadelijke effecten door de activiteiten en op welke wijze in het kader van de wet gehandeld kan worden.
Uit de Quick scan blijkt dat het plangebied geschikt is als voortplantings- en vaste rust- en verblijfplaats van gebouwbewonende vogels met jaarrond beschermde vaste rust- en verblijfplaatsen. Aanwezigheid van huismus in het plangebied is niet uit te sluiten. De voorgenomen ontwikkelingen en werkzaamheden kunnen effect hebben op eventueel aanwezige vaste rust- en verblijfplaatsen van huismus in het plangebied.
Daarnaast kunnen de voorgenomen ontwikkelingen leiden tot een negatief effect op potentieel aanwezige zomer- en paarverblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen (gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, baardvleermuis en laatvlieger).
Gelet op het voorgaande is aanvullend veldonderzoek nodig om te bepalen of voortplantings- en vaste rust-en verblijfplaatsen en functioneel leefgebied van huismus in het plangebied aanwezig zijn. Daarnaast is aanvullend onderzoek nodig om te bepalen of voortplantings- en vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen in het plangebied aanwezig zijn.
Aanvullend onderzoek huismus en vleermuis
Naar aanleiding van voorgaande conclusies heeft Ecoresult in 2019 aanvullend onderzoek uitgevoerd naar huismus en vleermuis ter plaatse van het plangebied. De rapportage is als Bijlage 3 bij deze toelichting gevoegd.
In het aanvullend onderzoek wordt geconcludeerd dat er in het plangebied geen voortplantings- en vaste rust- en verblijfplaatsen van huismus aanwezig zijn. Ook is er geen functioneel leefgebied van huismus in het plangebied aanwezig.
Ten aanzien van vleermuis is geconstateerd dat er één paarverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis aanwezig is in het vrijstaande bedrijfsgebouw Zegheweg 8a. Ten behoeve van de ontwikkeling zal het bedrijfsgebouw worden gesloopt, waardoor de paarverblijfplaats wordt verwijderd. Hiervoor is ontheffing van de Wet natuurbescherming nodig.
Binnen het plangebied zijn foeragerende gewone dwergvleermuizen waargenomen. Het plangebied zelf wordt marginaal gebruikt als foerageergebied. De dieren maken gebruik van allerlei structuren in en rondom het plangebied. De waargenomen dieren waren voornamelijk op doortrek naar boven gelegen groenstructuren zoals het ten noorden gelegen park. Het plangebied maakt derhalve geen essentieel deel uit van vliegroutes en is geen essentieel foerageergebied.
Ecoresult heeft in 2021 aanvullend aangegeven dat de wijzigingen in de directe omgeving (nieuwbouw Hoevelaar) niet negatief van invloed zijn op deze eerder getrokken conclusie. Het plangebied was geen essentieel foerageergebied tijdens de onderzoeken en het is geen essentieel foerageergebied in de huidige situatie. Tijdens het onderzoek was er een kaal erf met weinig beplanting en veel steen omgeven door weiland. Hierdoor vormde het geen aantrekkelijk foerageergebied. Gewone dwergvleermuizen foerageren het liefst rond bomen en boven watergangen. De vleermuizen vliegen daarom langs de Zegheweg naar het noorden. In de huidige situatie is het erf en het omliggende weiland nog steeds geen aantrekkelijk foerageergebied en zullen de dieren nog steeds via de Zegheweg naar het noorden vliegen om te foerageren. Voedseltochten tot 3 kilometer afstand zijn heel gebruikelijk voor gewone dwergvleermuizen. Indien er woningen gebouwd worden met groen in de tuinen en laanbeplanting langs de straten, vormt dit beter foerageergebied dan een weiland. Naar verwachting zal de hoeveelheid foerageergebied in de toekomst dus toenemen in plaats van afnemen.
De benodigde ontheffing soortenbescherming is op 15 december 2020 aangevraagd bij de provincie Utrecht. De verblijfplaats is inmiddels gemitigeerd doordat er tijdelijk vier alternatieve verblijfplaatsen in de directe omgeving van het plangebied zijn geplaatst. Daarnaast worden permanent minimaal vier verblijfplaatsen geïntegreerd in de nieuwbouw. Bij de sloop van het bedrijfsgebouw wordt rekening gehouden met de aanwezige verblijfplaats. Door de ontwikkelingen ter plaatse van Zegheweg 8 en Hoevelaar fase 1, is er een grote kans op verstoring van de paarverblijfplaats. Door bij de voorgenomen ontwikkeling permanente verblijfplaatsen voor vleermuizen te integreren in de nieuwbouw, ontstaan duurzame rust- en verblijfplaatsen voor gewone dwergvleermuizen.
Op grond van het voorgaande is in redelijkheid te verwachten dat een eventuele ontheffing zal worden verleend en is het beoogde plan haalbaar in het licht van de Wet natuurbescherming.
Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd er vanuit de Wet natuurbescherming geen beperkingen worden opgelegd aan deze planontwikkeling. De noodzakelijke ontheffing wordt aangevraagd en het is in redelijkheid aannemelijk dat deze zal worden verleend. De geplande ruimtelijke ingrepen kunnen pas plaatsvinden nadat de ontheffing is verleend. Initiatiefnemer draagt hiervoor zorg en neemt de verantwoordelijkheid dat wordt voldaan aan de Wet natuurbescherming. De in de rapporten genoemde aanbevelingen en (voorzorgs)maatregelen zullen worden overgenomen c.q. in acht worden genomen.
De Wet Bodembescherming schrijft voor dat in het kader van een ruimtelijk planologische procedure moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het gewenste nieuwe gebruik. De bodemkwaliteit kan (negatief) van invloed zijn op de gewenste nieuwe ontwikkeling.
Indien op een planlocatie sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Door middel van een dergelijk onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen. Met voorliggend initiatief zal het gebruik van de gronden worden gewijzigd naar een woonfunctie. Er zal dan ook een bodemonderzoek moeten plaatsvinden. Hunneman Milieu-Advies heeft een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor de locatie Zegheweg 8a (Bijlage 4).
Het verkennend bodemonderzoek is uitgevoerd in september en oktober 2020, naar aanleiding van de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en nieuwbouw op de locatie. Het onderzoek heeft tot doel een actueel en betrouwbaar inzicht te geven in de milieuhygiënische bodemkwaliteit. De resultaten van het onderzoek luiden als volgt:
Op basis van de analyseresultaten is de actuele bodemkwaliteit afdoende vastgelegd en bestaan, milieutechnisch gezien, geen bezwaren voor de voorgenomen bestemmingswijziging van en nieuwbouw op de locatie.
Geadviseerd wordt om bij eventuele ontwikkeling van de locatie te werken met een gesloten grondbalans. Indien grond vrijkomt en van de locatie wordt afgevoerd is het Besluit Bodemkwaliteit van toepassing (Bbk). De aangetoonde verhogingen in de bovengrond kunnen, bij toetsing aan het Bbk, beperkingen opleveren ten aanzien van het (her)gebruik elders. Af te voeren grond dient eventueel AP-04 te worden ingekeurd, voor de bepaling van de definitieve afzetmogelijkheden.
Op basis van de resultaten van het bodemonderzoek blijkt er vanuit het aspect bodem geen belemmeringen zijn voor onderhavig initiatief. Er zullen geen risico's voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig zijn met betrekking tot de voorgenomen activiteiten op het onderhavige perceel.
Vanaf 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van archeologische en cultuurhistorische waarden. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met het erfgoed van nationaal belang wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarin heeft en hoe het toezicht wordt geregeld.
Als gevolg van deze wet wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het erfgoed meegewogen zoals alle andere aspecten die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
Het pand kent geen aanduiding als rijks- of gemeentelijk monument en is niet aangemerkt als beeldbepalend of karakteristiek in het geldende bestemmingsplan. Ook worden de omgeving en het landschap niet aangeduid als cultuurhistorisch waardevol. Geconcludeerd kan worden dat met de gewenste ontwikkeling geen schade wordt toegebracht aan bestaande cultuurhistorische panden of structuren.
Gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.
Voorts geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.
Aan een deel van het plangebied is in het geldende bestemmingsplan 'Bebouwde Kom Woudenberg' de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' toegekend. Dit houdt in dat deze gronden mede bestemd zijn voor het beschermen en het behouden van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.
Verder toetst de gemeente Woudenberg initiatieven aan de archeologische beleidsadvieskaart. Op deze kaart geldt voor het westelijk deel van het plangebied een hoge archeologische verwachting (AWG3). Een archeologisch onderzoek is verplicht bij bodemingrepen dieper dan 30 cm beneden huidig maaiveld over een oppervlakte groter dan 100 m2. Voor het oostelijke deel van het plangebied geldt een lage verwachting (AWV3) en is pas onderzoek nodig bij bodemingrepen dieper dan 30 cm over een oppervlakte groter dan 10.000 m2.
Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart met aanduiding plangebied
Gelet op de oppervlakte en de onderkeldering van de beoogde nieuwbouw is archeologisch onderzoek benodigd. In september 2020 is een Archeologisch Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek (IVO-O) Verkennende Fase uitgevoerd door het bureau De Steekproef (Bijlage 5).De resultaten van het onderzoek luiden als volgt:
Voor het plangebied geldt een middelhoge verwachting voor resten van bewoning uit de steentijd. Dergelijke resten worden in het plangebied met name verwacht op dekzandkoppen.
Om het gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel te toetsen zijn in het plangebied zeven boringen uitgevoerd met een zandguts waarvan er zes zijn nageboord met een megaboor. De boordichtheid bedraagt ruim vijftig boringen per hectare.
Uit de resultaten van het booronderzoek blijkt dat de bodem in het plangebied van nature slecht ontwaterd is. Hierdoor wordt de C-horizont gekenmerkt door gleyverschijnselen en lijkt oorspronkelijk in elk geval langs de oostrand van het plangebied veenvorming te zijn opgetreden. Resten hiervan zijn aangetroffen in de vorm van moerig zand. Van nature lijkt het plangebied te slecht te zijn ontwaterd om een aantrekkelijk locatie voor bewoning te kunnen vormen. Het op alle boorpunten naboren met een megaboor en het zeven van het daarmee opgeboorde zand heeft geen relevante archeologische indicatoren opgeleverd.
In verband met het ontbreken van relevante archeologische indicatoren, alsmede in verband met de van nature slechte ontwatering die het plangebied in de steentijd ongeschikt maakte voor bewoning, geven de resultaten van het onderzoek geen aanleiding tot het adviseren van vervolgonderzoek.
Als bij toekomstig graafwerk onverhoopt toch archeologische vondsten worden gedaan of archeologische grondsporen worden aangetroffen, dan dient daarvan direct melding te worden gemaakt bij de minister conform de Erfgoedwet 2015, artikel 5.10 & 5.11. Geadviseerd wordt om dit te doen bij de gemeente Woudenberg.
Met de gewenste ontwikkeling worden cultuurhistorische panden of structuren niet aangetast. Voorts vindt de ontwikkeling weliswaar plaats in beschermd archeologisch gebied, maar blijkt uit locatiespecifiek onderzoek dat er geen archeologische waarden in de grond ziten. Er zijn dan ook geen belemmeringen vanuit cultuurhistorie en archeologie voor onderhavig initiatief.
Wet milieubeheer
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van de luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing). In de Wet milieubeheer zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijnstof, lood, koolmonoxide en benzeen.
Omdat titel 5.2 van de Wm ingaat op de luchtkwaliteit, staat dit ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Hierin wordt gesteld dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:
AMvB en Regeling niet in betekenende mate (NIBM)
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het niet in betekende mate (NIBM) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en/of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 ìg/m3 NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSLprogramma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.
De AMvB en Regeling NIBM bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als NIBM moet worden beschouwd. Het betreft onder andere de onderstaande gevallen, waarbij een project als NIBM wordt beschouwd:
Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven. Tevens is in artikel 5 van het Besluit NIBM een anticumulatie bepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.
De realisatie van zeven seniorenwoningen kan, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een project dat niet in betekenende mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.
Het project kan worden beschouwd als een NIBM-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan dan ook achterwege blijven.
Zowel vanuit de ruimtelijke ordening als vanuit verkeer en vervoer is een goede ontsluiting van belang. Daarnaast dient voorzien te worden in voldoende parkeerplaatsen. Onderstaand volgt eerst een overzicht van het parkeren. Vervolgens worden de mobiliteitseffecten in beeld gebracht.
Aan de hand van de kencijfers 'CROW 381 toekomstbestendig parkeren' uit 2018 (voorheen: 'CROW 317 kencijfers parkeren en verkeersgeneratie') kan inzicht worden verkregen in de parkeersituatie. In onderstaande tabel is het benodigde aantal parkeerplaatsen weergegeven. Hierbij worden de seniorenwoningen ingedeeld in de categorie 'koop, appartement, midden'. Er is rekening gehouden met de kencijfers behorende bij 'weinig stedelijk' en 'rest bebouwde kom'.
Omschrijving | Min. | Max. | Aantal (st) | Tot. min | Tot. max |
Koop, appartement, midden | 1,5 | 2,3 | 7 | 10,5 | 16,1 |
Totaal aantal parkeerplaatsen | 11 | 17 |
Tabel parkeren
Gelet op bovenstaande tabel zijn minimaal 11 parkeerplaatsen benodigd. De betreffende parkeernormen zijn inclusief bezoekersparkeren. Er komt een garagesysteem waardoor ook bezoek in de kelder kan parkeren. In de kelder worden 12 parkeerplaatsen gerealiseerd. Daarnaast wordt aan de voorzijde van het perceel één parkeerplaats gerealiseerd ten behoeve van pakketdiensen en voor verkeer dat wacht om toegelaten te worden in de garage. Gelet op het voorgaande wordt (ruim) voldaan aan het gestelde minimum van 11 parkeerplaatsen.
De ontsluiting van het plangebied vindt rechtstreeks op de Zegheweg plaats. Voor wat betreft het openbaar vervoer is er op vier minuten loopafstand een bushalte met rechtstreekse busverbindingen naar onder meer Veenendaal en Amersfoort.
De verkeersaantrekkende werking van de toe te voegen seniorenwoningen is eveneens te bepalen aan de hand van de kencijfers van 'CROW 381 Toekomstbestendig parkeren' uit 2018. Zoals aangegeven worden de seniorenwoningen ingedeeld in de categorie 'koop, appartement, midden' en wordt rekening gehouden met de kencijfers behorende bij 'weinig stedelijk' en 'rest bebouwde kom'. Op basis van de planopzet is de volgende inschatting te maken.
Omschrijving | Min. | Max. | Aantal (st) | Tot. min. | Tot. max. |
Koop, appartement, midden | 5,6 | 6,4 | 7 | 39,2 | 44,8 |
Totaal verkeersbewegingen/etmaal | 40 | 45 |
Tabel verkeersgeneratie per dag nieuwe situatie
Op basis van bovenstaande berekening resulteert het aantal verkeersbewegingen per dag in de beoogde nieuwe situatie in maximaal 45 verkeersbewegingen. Hierbij is nog geen rekening gehouden met de verkeersaantrekkende werking van de functie die in de huidige situatie mogelijk is. In de huidige situatie is er sprake van een bouwvlak ten behoeve van een bedrijf waarbinnen 435 m2 aan bedrijfsgebouwen mag worden opgericht. Voor de toegestane bedrijfsfunctie geeft de CROW-publicatie een kengetal voor de verkeersgeneratie van minimaal 9,1 per 100 m2 Bvo. Ervan uitgaand dat er sprake is van bedrijfsbebouwing in één bouwlaag resulteert dit in circa 40 verkeersbewegingen per etmaal. Gelet op het voorgaande heeft de bestemmingswijziging een vergelijkbaar effect op de verkeersstromen in de omgeving van het plangebied.
Voorgenomen initiatief zal niet leiden tot verkeerskundige en/of parkeertechnische problemen.
Wegverkeer en railverkeer
Langs alle (spoor)wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de (spoor)weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken/spoorstaven en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.
Industrielawaai
Gezoneerde industrieterreinen hebben een vaste geluidzone die wordt vastgelegd door middel van een bestemmingsplan. Buiten de geluidszone wordt de voorkeurswaarde van 50 dB(A) niet overschreden. De maximale ontheffingswaarde binnen de geluidszone bedraagt 55 dB(A) etmaalwaarde voor nieuwe situaties. In tegenstelling tot weg- en railverkeer wordt voor industrielawaai niet getoetst aan de Lden waarde maar aan de etmaalwaarde. De dosismaat Lden is voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai met ingang van 1 januari 2007 in de gewijzigde Wgh vastgelegd. Voor industrielawaai wordt Lden in het kader van de Wgh voorlopig niet ingevoerd.
Het plan voorziet in de mogelijkheid tot het realiseren van zeven seniorenwoningen. De Wet geluidhinder (Wgh) beschouwt een woning als een zogenaamd geluidsgevoelig object. Onderzocht dient te worden of toetsing aan de Wet geluidhinder dient plaats te vinden. Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidzone van een industrieterrein.
De nieuwe seniorenwoningen liggen binnen de bebouwde kom, maar niet in de geluidzone van een gezoneerde weg. Wel liggen de nieuwe woningen aan de Zegheweg. Voor de Zegheweg geldt binnen de bebouwde kom een maximale snelheid van 30 km/u. Ondanks het feit dat er geen sprake is van een geluidzone langs deze weg, is in het kader van een goede ruimtelijke ordening wel onderzoek gedaan naar de geluidbelasting ten gevolge van deze weg. Het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai is uitgevoerd door SPA WNP (Bijlage 6). De resultaten van het onderzoek luiden als volgt:
Uit het onderzoek blijkt dat de nieuwe woningen vanwege het verkeer op de Zegheweg (30 km/uur) een geluidbelasting zullen ondervinden van maximaal 50 dB. Dit is hoger dan de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder, maar lager dan de maximaal toelaatbare geluidbelasting, zoals deze geldt voor gezoneerde wegen. Op basis hiervan wordt gesteld dat de geluidbelasting vanwege het verkeer op de Zegheweg aanvaardbaar is. Omdat 30 km/uur wegen volgens de Wet geluidhinder niet gezoneerd zijn, kan voor de geluidbelasting van de Zegheweg geen hogere waarde worden verleend.
In verband met een goede ruimtelijke ordening en een goed woonklimaat, is het aan te bevelen om bij de bepaling van de geluidwering van de gevels rekening te houden met de bijdrage van de 30 km/uur weg. Dit kan door bij het ontwerp van de nieuwe woningen rekening te houden met de geluidbelasting. De gecumuleerde geluidbelasting, zonder aftrek artikel110g Wet geluidhinder, bedraagt maximaal 55 dB.
Vanuit akoestisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief. De aanbevelingen uit het onderzoek zullen worden overgenomen.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden.
De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de onderstaande richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' dan wel 'gemengd gebied'.
Milieucategorie | Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied | Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Richtafstanden en omgevingstype
Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.
Voor onderhavig project dient te worden getoetst of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen veroorzaakt voor bestaande functies in de omgeving en of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen ondervindt als gevolg van de milieuhinder van naburige bedrijven en/of bedrijvigheid. Bij de toetsing is de planologische situatie maatgevend. De bedrijvigheid die zich volgens het planologische regime mag vestigen komt aan de orde. Er wordt derhalve uitgegaan van de maximale planologische invulling van de toegekende bestemming.
Onderhavig plangebied is gelegen in een gebied dat zich, in de nabije toekomst, laat karakteriseren als woongebied. Veel bedrijfsmatige functies zijn in de omgeving verdwenen. Gelet op deze ligging is er sprake van het omgevingstype 'rustige woonwijk'.
In de directe omgeving van het plangebied zijn weinig milieubelastende functies gelegen. Ten noorden van het plangebied ligt het perceel Zegheweg 8 met een maatschappelijke bestemming ten behoeve van 36 zorgwoningen. De betreffende zorgwoningen kunnen, gezien de aard van de functie, niet beschouwd worden als een milieubelastende functie.
Op ruim 50 meter ten zuiden van het plangebied bevindt zich aan de Zegheweg 6 een bedrijfsbestemming waarbinnen bedrijven tot en met milieucategorie 2 zijn toegestaan. Gelet op de afstand van ruim 50 meter kan ter plaatse van het plangebied een aanvaardbaar woon- en leefklimaat worden gegarandeerd. Overige bedrijven bevinden zich op grotere afstand, waarbij dit een voldoende grote afstand is om milieuhinder te voorkomen. De bedrijfsactiviteiten in de directe omgeving van het plangebied leveren geen belemmering op voor de in dit plan besloten ruimtelijke ontwikkeling.
Andersom geldt dat onderhavig initiatief niet leidt tot een beperking van bedrijfsactiviteiten van omliggende bedrijven. Bij de betreffende bedrijven liggen al woningen op kortere afstand die maatgevend zijn.
Gelet op het voorgaande vormen de milieubelastende functies vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmering voor de in dit plan besloten ruimtelijke ontwikkeling. Andersom leidt ontwikkeling van zeven seniorenwoningen niet tot milieutechnische problemen voor de omliggende milieubelastende functies. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is te achten met een goede ruimtelijke ordening.
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico's:
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Structuurvisie buisleidingen van belang. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico's voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
Een woning betreft een kwetsbaar object, waarde gewenste ontwikkeling getoetst dient te worden aan de wetgeving omtrent externe veiligheid. Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart.
Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied (bron: www.risicokaart.nl)
Transport gevaarlijke stoffen
Er ligt in de directe omgeving van het plangebied geen hoofdvaarweg of spoorbaan, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus voor wat betreft deze aspecten geen beperking voor het plangebied. De N224 ligt op een afstand van circa 205 meter van het plangebied. Het plangebied ligt daarmee op de grens van het invloedsgebied (binnen 200 meter) van deze weg.
Op circa 40 meter van het plangebied ligt een hogedruk aardgasleiding. De leiding W-520-06 heeft een invloedsgebied van 200 meter. Eerder is voor de ontwikkeling van Woudenberg Oost in het bestemmingsplan 'Hoevelaar fase 1' een QRA voor deze leiding uitgevoerd. Daaruit blijkt dat het groepsrisico 0,011 * de oriëntatiewaarde bedraagt. De toename van het aantal personen in dat plan leidt niet tot een overschrijding van de oriëntatiewaarde.
Gezien de beperkte toename in het aantal aanwezige personen in dit plangebied zal ten gevolge van de voorliggende plannen het groepsrisico ook onder 0,1 * de oriëntatiewaarde blijven. Voor het groepsrisico geldt geen harde norm maar een oriëntatiewaarde en een verantwoordingsplicht. Omdat het groepsrisico in de nieuwe situatie niet groter wordt dan 0,1 * de oriëntatiewaarde is geen volledige verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.
Inrichtingen
Op circa 800 meter van het plangebied ligt de firma Van Appeldoorn B.V. aan de Parallelweg 6 in Woudenberg. Gezien de voorgenomen plannen (realisatie seniorenwoningen) dient het groepsrisico van Van Appeldoorn beoordeeld te worden. De voorgenomen locatie ligt immers binnen het invloedsgebied van Van Appeldoorn, echter ruim buiten de plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar.
Voor de wijk Hoevelaar is een Quickscan externe veiligheid uitgevoerd waarin voor circa 220 woningen wordt geconcludeerd dat de extra populatie resulteert in een nauwelijks gewijzigd groepsrisico voor Van Appeldoorn. Er is geen noemenswaardige stijging van het groepsrisico waarneembaar. Dit komt doordat de nieuwe populatiegegevens ter hoogte van de plaatsgebonden risicocontour van 10-9 per jaar ligt. De invloed op het groepsrisico is hiermee zeer beperkt. Er worden bovendien geen nadelige gevolgen voor Van Appeldoorn verwacht bij mogelijk toekomstige uitbreidingen van activiteiten van Van Appeldoorn binnen hun terrein.
Met de toevoeging van zeven seniorenwoningen op een nog grotere afstand dan de woonwijk Hoevelaar fase 1, kan worden gesteld dat deze conclusie kan worden doorgetrokken voor deze ontwikkeling. Het groepsrisico voor de Zegheweg 8a is aanvaardbaar en neemt nauwelijks toe.
Met betrekking tot de overige inrichtingen in de directe omgeving, geldt dat het plangebied ruim buiten het invloedsgebied van de betreffende inrichting is gelegen.
Omdat het niet aannemelijk is dat 10% van de oriënterende waarde wordt overschreden of het groepsrisico met 10% toeneemt, volstaat een beknopte verantwoording van het groepsrisico. Er dient onder meer aandacht te worden besteedt aan de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
Effecten
Een toxische wolk kan optreden bij een ongeval, in dit geval op de provinciale weg N224 en bij de PGS 15 loods, waarbij giftige stoffen betrokken kunnen zijn. Vaak is dit een kleurloze, reukloze, giftige vloeistof. Wanneer er een ongeval plaatsvindt ter plekke van één van deze risicobronnen is het voor de aanwezigen in het plangebied van belang om snel actie te ondernemen. Waar mogelijk kan ontruiming plaatsvinden, maar in de meeste gevallen zal men worden opgeroepen om te schuilen in hun woning, ramen en deuren te sluiten en indien van toepassing mechanische ventilatie uit te schakelen.
Bij een ongeval met de hogedruk aardgasleiding ten oosten van het plangebied, kan een fakkelbrand optreden. Afhankelijk van waar er een ongeval met de buisleiding plaatsvindt, kan het plangebied geraakt worden door de effecten van een fakkelbrand. Vanwege de hoge warmtestraling is het belangrijk voor aanwezigen om dekking te zoeken. Voor personen binnen, dichtbij de bron waar gebouwen kunnen ontbranden, is het handelingsperspectief ontruimen en vluchten.
Bestrijdbaarheid
De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten, in hoeverre zij in staat zijn hun taken goed uit te kunnen voeren en om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen, maar ook de brandweerzorgnorm wordt hier onder geschaard. Ten aanzien van de aspecten bereikbaarheid en bluswatervoorziening hanteert de regionale brandweer de richtlijnen zoals beschreven in de NVBR publicatie “Handreiking bluswatervoorziening en bereikbaarheid” en het bouwbesluit 2012.
Vanwege het vrijkomen van gevaarlijke stoffen is het wenselijk dat het plangebied en de risicobron tenminste tweezijdig kan worden benaderd om niet afhankelijk te zijn van meteorologische invloeden. In onderhavig plan wordt hieraan voldaan. Het plangebied is ten noorden bereikbaar via de Zegheweg, ten oosten via de Stationsweg Oost en ten westen via de Randweg. Dit geeft hulpdiensten genoeg mogelijkheden qua bereikbaarheid indien zij moeten optreden in geval van calamiteiten. Ook zijn de risicobronnen goed bereikbaar.
Voorts dient de brandweer snel te kunnen beschikken over voldoende bluswater om een incident adequaat te kunnen bestrijden. De Veiligheidsregio Utrecht heeft aangegeven dat er in de huidige situatie in voldoende mate is voorzien in bluswatervoorzieningen om de geplande voorzieningen te realiseren.
Zelfredzaamheid
Bij zelfredzaamheid gaat het om de mogelijkheden voor personen in het invloedsgebied van een risicobron om zichzelf in veiligheid te brengen indien een ramp of zwaar ongeval plaatsvindt.
Voor het toxische wolkscenario is de beste optie om in een aangewezen gebouw te schuilen tot de lekkage is verholpen en/of de concentratie in de lucht laag genoeg is om het gebied te ontvluchten. Daarvoor is het noodzakelijk dat de gifwolk het gebouw niet binnendringt. Het eenvoudig en snel kunnen uitschakelen van het ventilatiesysteem is daarvoor een vereiste in combinatie met het sluiten van deuren en ramen. Met betrekking tot onderhavig plan staat nog niet volledig vast of voor wat betreft de toevoer gebruik wordt gemaakt van natuurlijke ventilatie dan wel mechanische ventilatie. In het geval van mechanische ventilatie zal de nieuwbouw worden voorzien van uitschakelbare ventilatie, zodat men in de woning kan schuilen en toxisch gas niet naar binnen wordt gezogen. De mechanische ventilatie is met één druk op de knop uit te schakelen. Voor de woningen wordt dit bereikt door de stekker van de mechanische ventilatie op een makkelijk bereikbare plek te installeren. In het geval van natuurlijke ventilatie worden, in het kader van risicocommunicatie, de toekomstige bewoners geïnformeerd over de mogelijke scenario's en handelingsperspectieven daarbij.
In het geval zich een fakkelbrand voordoet naar aanleiding van een incident met de buisleiding, is het advies aan de personen in het plangebied om te vluchten van de bron af. Wanneer de hittestraling hier te groot voor is, is het belangrijk dat personen dekking zoeken of schuilen in een aangewezen gebouw. Bij onderhavig plan vindt de ontsluiting naar het westen toe plaats op de Zegheweg. Daarmee kan men van de bron af vluchten en zichzelf in veiligheid brengen dan wel schuilen aan de westzijde van de nieuwbouw ter plaatse van de parkeerplaats. De capaciteit van de vluchtwegen is voldoende. Bij een te grote hittestraling kan men schuilen in de eigen woning. In geval van brand kan men onder dekking van tussenliggende bebouwing naar de westzijde (Zegheweg) vluchten. Het betreft dan de tussenliggende bebouwing van de nieuwbouwwijk Hoevelaar die momenteel wordt gerealiseerd.
Om te zorgen dat de personen in het getroffen of bedreigde gebied beter op de hoogte zijn van de mogelijkheden om zich in veiligheid te stellen, is een goede risicocommunicatie van groot belang. Toekomstige bewoners zullen worden geïnformeerd over de mogelijke scenario's en handelingsperspectieven daarbij.
In zijn algemeenheid geldt dat de zeven seniorenwoningen bedoeld zijn voor mensen die volledig zelfstandig kunnen wonen. Derhalve mag ervan uit worden gegaan dat het gaat om zelfredzame personen. In het kader van een effectieve zelfredzaamheid kan het hulpsysteem 'Hartveilig Wonen' gehanteerd worden waarbij vrijwilligers opgeroepen kunnen worden om iemand te reanimeren in afwachting van een ambulance.
Er bestaat vanuit het thema externe veiligheid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. De verantwoording van het groepsricio laat zien dat de risico's aanvaardbaar zijn.
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Uit de toelichting en verbeelding van de geldende bestemmingsplannen is op te maken dat er geen planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn, met uitzondering van de reeds besproken hogedruk aardgasleiding.
Voor de verdere realisatie van het plan zal indien nodig een KLIC-melding gedaan worden om te achterhalen of er relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.
Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Op Europees en nationaal niveau heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in de toelichting bij ruimtelijke plannen. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.
Een watertoets is verplicht als het gaat om een functieverandering en/of bestemmingswijziging. Op basis van informatie en randvoorwaarden vanuit waterbeheerder, het waterbeleid en relevante bodemgegevens worden de verschillende wateraspecten uitgewerkt in een waterparagraaf. De waterparagraaf beschrijft het huidige watersysteem alsmede de mogelijkheden en randvoorwaarden voor het toekomstig watersysteem. De waterparagraaf wordt afgestemd met de waterbeheerder.
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor onderhavige ontwikkeling relevante nota's.
De Europese Kaderrichtlijn Water (2003)
De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; emissies worden verbeterd; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.
Vierde Nota Waterhuishouding (Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 1998)
De Vierde Nota Waterhuishouding geeft het kader voor het waterbeheer voor Nederland, nu en in de toekomst. De hoofddoelstelling is "een veilig en goed bewoonbaar land en het in stand houden / versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd". Om de veerkracht van de watersystemen te vergroten dient de waterconservering en buffering te worden bevorderd en de afwenteling van (water-) problemen op naastgelegen gebieden te worden beperkt.
Waterbeleid in de 21e eeuw (2000)
De hoge waterstanden in de rivieren in 1995 en 1996 en de klimaatscenario's waarin naast de zeespiegelstijging ook meer en heviger buien worden voorspeld hebben geleid tot vernieuwde aandacht voor water. Nederland is met zijn lage ligging en hoge verstedelijkingsgraad kwetsbaar voor wateroverlast en de veiligheid is in de toekomst in het geding. Maar ook door de drogere zomers is er het risico van watertekorten en verdroging. De commissie "Waterbeheer 21e eeuw" heeft in opdracht van de regering duidelijk gemaakt dat we anders moeten omgaan met water en ruimte. Ruimte die nu beschikbaar is voor de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast moet ten minste behouden blijven. De aanwezige ruimte mag niet sluipenderwijs verloren gaan bij de uitvoering van nieuwe projecten voor infrastructuur, woningbouw, landbouw of bedrijventerreinen.
Provincie Utrecht
In het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016 - 2021 van de provincie Utrecht staat wat de provincie de komende jaren samen met haar partners wil bereiken op het gebied van bodem, water en milieu. De uitwerking van dit beleid staat beschreven in de Uitvoeringsagenda Bodem-, Water- en Milieuplan 2016 - 2021. De provincie Utrecht richt zich op het behouden en verbeteren van een aantrekkelijk woon-, werk- en leefklimaat.
De provincie Utrecht acht een duurzaam en robuust watersysteem nodig voor het waarborgen van een aantrekkelijke woon-, werk- en leefomgeving. Op basis van een toekomstverkenning onderscheidt de provincie drie hoofdthema's:
De provincie ontwikkelt in samenwerking met de waterschappen duurzame, robuuste watersystemen, die extreme situaties zoals langdurige droogte en een teveel aan water kunnen opvangen. Deze worden gerealiseerd door in de verschillende gebieden op de lange termijn in te zetten.
Het beleid van de Provincie Utrecht is er op gericht om geen permanente kunstmatige ingrepen in de grondwaterstand toe te staan. Bij ondergrondse of halfverdiepte bouw betekent dit dat er geen bemaling is toegestaan om grondwateroverlast te voorkomen. Hier dient bij het ontwerp rekening mee te worden gehouden in vorm van waterdichte constructies.
Waterbeheer 21e eeuw (WB21)
Het thema "water als ordenend principe" loopt als een rode draad door het gehele plan. Dit houdt in dat, voordat er beslissingen worden genomen op ruimtelijk gebied, er wordt bekeken welke gevolgen die hebben voor watersystemen. Dit waterplan valt onder het regime van de nieuwe waterwet (22 dec 2009).
Waterbeheerprogramma 2016 – 2021 Waterschap Vallei en Veluwe
Het algemeen bestuur van waterschap Vallei en Veluwe heeft op 30 september 2015 het waterbeheerprogramma vastgesteld. In het waterbeheerprogramma beschrijft het waterschap haar ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, het zorgen voor voldoende én schoon oppervlaktewater, het zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van de vele samenwerkings- en innovatiemogelijkheden.
De waterbeheerder heeft het bovenregionale oppervlaktewaterbeleid vertaald naar regionale richtlijnen, normen en vergunningsvoorschriften. Toename van verhard oppervlak dient gecompenseerd te worden door het realiseren van voldoende extra waterberging. Ten aanzien van het afkoppelen van verhardoppervlak van het riool heeft het waterschap een afkoppelbeslisboom opgesteld. Indien het regenwater van de daken naar het oppervlaktewater wordt afgevoerd, of in de bodem geïnfiltreerd wordt mag er geen gebruik worden gemaakt van uitlogende materialen, zoals koper, lood en zink, voor dak- gevelbekleding en goten.
Om het voornemen te toetsen aan het waterbeleid, is de digitale watertoets uitgevoerd. Het resultaat is als bijlage bij deze toelichting gevoegd (Bijlage 7).
In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.
Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening gehouden moet worden met een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water.
Het peil voor de bebouwing zal net als in Hoevelaar en bij het project Zegheweg 8 met 50 cm verhoogd worden om wateroverlast in de toekomst te voorkomen. Hiermee wordt zoveel mogelijk klimaat robuust gebouwd. De ondergrondse bouw zal bestaan uit een waterdichte constructie. De vuilwaterafvoer van de nieuwbouw zal worden aangesloten op het bestaande riool aan de Zegheweg. Het regenwater wordt afgevoerd naar de wadi ten zuiden van het perceel en wordt niet geïnfiltreerd in verband met de hoge grondwaterstanden.
Voor het overige zal de waterhuishoudkundige situatie op het perceel ongewijzigd blijven.
Algemene aandachtspunten
Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar. Wel zal het peil 50cm verhoogd worden om toekomstige wateroverlast te voorkomen.
Schoon houden - scheiden - schoon maken
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Wij vragen de initiatiefnemer de beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak van ons waterschap toe te passen. Deze beslisboom is te vinden op onze website.
Vanuit het aspect water zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief. Het waterschap adviseert positief over het voornemen.
In de Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat op basis van selectiecriteria vastgesteld dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zal hebben of niet. Onderdeel D van de bijlage bevat activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r.-beoordeling verplicht is. Voor elke activiteit die genoemd wordt in kolom 1 van onderdeel D van het Besluit m.e.r. moet beoordeeld worden of er sprake is van (mogelijke) nadelige milieugevolgen. Voor activiteiten die onder de drempelwaarde zoals genoemd in kolom 2 van onderdeel D vallen, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze motivering dient qua inhoud aan te sluiten bij de m.e.r.-beoordeling, maar heeft geen vormvereisten. Voorliggend initiatief kan gezien worden als 'stedelijk ontwikkelingsproject' (D 11.2). De gewenste ontwikkeling blijft ruim onder de drempelwaarde van 2.000 woningen, waardoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling volstaat.
In een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient aandacht te worden besteed aan drie criteria die zijn opgenomen in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'. Dit zijn achtereenvolgens de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect.
Kenmerken van het project
Het initiatief ziet op het omzetten van de bestaande bedrijfsfunctie op het perceel Zegheweg 8a naar een woonfunctie. Het bestaande bedrijfsgebouw wordt gesloopt waarna er een nieuw woongebouw met zeven seniorenwoningen wordt gerealiseerd. Er is sprake van een geringe omvang van het plangebied, terwijl er geen cumulatie is met andere projecten. De ontwikkeling ziet niet op productie van afvalstoffen en/of verontreiniging. Hinder wordt ondervangen door voldoende afstand te houden van nabijgelegen milieubelastende activiteiten. De stijging van het groepsrisico is niet noemenswaardig.
Plaats van het project
Het plangebied is gelegen op de grens tussen de bestaande bebouwde kom en een nieuwbouwlocatie ten behoeve van de nieuwe woonwijk Hoevelaar. Het plangebied ligt niet binnen de invloedssfeer van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige habitat ligt op circa 9 kilometer afstand. De ontwikkeling leidt verder niet tot een aantasting van historische, culturele of archeologische belangen.
Kenmerken van het potentiële effect
Het project heeft in samenhang met de hiervoor genoemde criteria geen aanzienlijke effecten op het milieu. Evenmin is er sprake van een grensoverschrijdend karakter. De complexiteit is gering, gelet op de omvang van het plangebied. Door het verwijderen van een bedrijfsbestemming met een relatief groot bouwvlak temidden van woningen, wordt een kwaliteitsverbetering voor de directe omgeving bereikt.
De kenmerken, plaats en potentiële effecten van de ontwikkeling geven op basis van het voorgaande geen aanleiding ernstige milieugevolgen te verwachten die het nodig maken om een m.e.r-procedure te doorlopen.
Op 6 april 2017 is voor de uitbreiding van Woudenberg Oost een vooronderzoek naar de mogelijke aanwezigheid van conventionele explosieven uitgevoerd door IDDS (Bijlage 8). De planlocatie Zegheweg 8a lag ook in het onderzoeksgebied.
Op basis van de geraadpleegde bronnen, de beoordeling en evaluatie van de indicaties is vastgesteld dat er geen indicaties gevonden zijn die erop wijzen dat binnen het onderzoeksgebied Hoevelaar Woudenberg in de gemeente Woudenberg (Utrecht) oorlogshandelingen hebben plaatsgevonden, waardoor CE in de bodem kunnen zijn achtergebleven. In het onderzoeksgebied zijn mogelijk elementen van de Grebbelinie aanwezig en lag een deel van de Pantherstellung. Dit is vastgesteld op basis van respectievelijk de archeologische verwachtingskaart van de gemeente Woudenberg en op basis van luchtfoto's. Er zijn geen aanwijzingen aangetroffen in de geraadpleegde bronnen dat door de aanwezigheid van deze verdedigingslinies CE in de bodem zijn achtergebleven. Het onderzoeksgebied is onverdacht op het aantreffen van CE.
Inventarisatiekaart Hoevelaar Woudenberg
Op basis van de resultaten van dit vooronderzoek en de conclusies, is het onderzoeksgebied onverdacht verklaard op het aantreffen van CE in de bodem. De voorgenomen werkzaamheden kunnen plaatsvinden zonder dat vervolgstappen in de explosievenopsporing noodzakelijk zijn.
De klimaatveranderingen, de eindigheid van de fossiele brandstof en het daarop anticiperende beleid van het Rijk, provincies en gemeenten vragen er om dat actief gekeken wordt naar duurzaamheid in nieuwbouwplannen. Het betreft thema's zoals CO2- en energiebesparing, duurzame energie en duurzaam bouwen.
In het plan wordt voldaan aan de nieuwste wetgeving op het gebied van duurzaamheidseisen. De schuine (lessenaars)daken zullen benut worden ten behoeve van zonnepanelen. In het sloop- en bouwproces wordt zoveel mogelijk circulair gebouwd. Het streven is om een zo energiezuinig mogelijk woongebouw op te leveren. De duurzaamheidsaspecten zullen in het kader van de aan te vragen omgevingsvergunning verder worden uitgewerkt.
In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied op hoofdlijnen door de gronden te beleggen met een bestemming. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In dit hoofdstuk wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.
De regels en verbeelding zijn opgesteld conform de RO-standaarden 2012, waarbij in het bijzonder het IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de SVBP 2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) van belang zijn. Voor de regels is aansluiting gezocht bij het vigerende bestemmingsplan 'Bebouwde Kom Woudenberg'.
Het bestemmingsplan 'Zegheweg 8a' bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de verbeelding heeft geen juridisch betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/BGT ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding.
De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan 'Zegheweg 8a' zijn opgebouwd conform de door de SVBP 2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels de overgangs- en slotregels.
De inleidende regels bestaan uit de volgende artikelen.
In de begripsregels worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsregels worden opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte e.d. van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de 'wijze van meten' worden in de SVBP 2012 richtlijnen gegeven.
De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat het gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend, welke dient te voldoen aan onder meer de regels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:
Tuin
De gronden vóór de gevel van het nieuwe woongebouw welke naar de Zegheweg is gekeerd, hebben de bestemming 'Tuin' gekregen. De betreffende gronden zijn in hoofdzaak bestemd ten behoeve van tuinen met bijbehorende voorzieningen.
Wonen
Voor de overige gronden is de bestemming 'Wonen' opgenomen. Het nieuwe woongebouw moet binnen het aangegeven bouwvlak worden opgericht. Omdat ondergronds bouwen enkel is toegestaan binnen het bouwvlak, is het bouwvlak afgestemd op de kelder van het nieuwe woongebouw. Het aantal van zeven seniorenwoningen is juridisch geborgd door dit aantal op te nemen als maximum aantal wooneenheden. Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' mogen woningen gestapeld worden gebouwd.
Een anti-dubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De opgenomen anti-dubbeltelregel is gelijkluidend aan de in het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven formulering.
Voor het hele plangebied geldt een aantal algemene regels. Het gaat hier om algemene bouw- en gebruiksregels, mogelijkheden om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen, en procedureregels worden behandeld.
In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening en de Wabo, overgenomen.
Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.
De planontwikkeling komt geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer. De ontwikkeling zal geschieden conform hetgeen bepaald is in de Wet Ruimtelijke ordening. De verwezenlijking van het plan is dan ook niet afhankelijk van gemeentelijke investeringen. De kosten voor de ambtelijke afhandeling van de procedure worden verrekend op basis van de daarvoor geldende leges. Voor wat betreft planschade zal de gemeente met initiatiefnemer een planschadeverhaalsovereenkomst afsluiten. Het plan wordt dan ook economisch haalbaar geacht.
Voor onderhavig bestemmingsplan wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in hoofdstuk 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening.
Omwonenden zijn op de hoogte gesteld van de beoogde plannen. Initiatiefnemer heeft bij de direct omwonenden een presentatieboekje afgegeven. Daarbij werd in een begeleidende brief de mogelijkheid geboden om te reageren op het plan. Op de verstrekte informatie is geen reactie gekomen binnen de in de begeleidende brief gestelde termijn. Het verslag van de omgevingsdialoog is als Bijlage 9 bij deze toelichting gevoegd.
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De instanties worden in kennis gesteld en krijgen de mogelijkheid om te reageren.
In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is op het (concept)ontwerpbestemmingsplan 'Zegheweg 8A' een reactie binnengekomen van de volgende instanties: Provincie Utrecht, RUD Utrecht, Omgevingsdienst regio Utrecht, Veiligheidsregio Utrecht en Waterschap Vallei en Veluwe.
Onderstaand zijn de reacties per instantie samengevat en van een reactie voorzien. Daarnaast heeft interne toetsing bij de gemeente Woudenberg geleid tot enkele ambtshalve aanpassingen. Deze worden eveneens samengevat en van een reactie voorzien.
Het (concept)ontwerpbestemmingsplan 'Zegheweg 8A', geeft de Provincie geen aanleiding opmerkingen te plaatsen in het kader van het provinciaal belang zoals dat is opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (herijking 2016) en de Provinciale Ruimtelijke Verordening, Provincie Utrecht 2013 (herijking 2016). Ook constateert de Provincie dat het plan in overeenstemming is met de op 1 april in werking tredende Interim Omgevingsvisie en Interim Omgevingsverordening.
Reactie
De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen en leidt niet tot aanpassingen aan het ontwerpbestemmingsplan.
De RUD Utrecht heeft op 9 maart 2021 een reactie gegeven ten aanzien van het uitgevoerde akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai. De RUD geeft aan dat het een duidelijk en compleet rapport is. Er zijn geen hogere waarden ingevolge de Wet geluidhinder nodig. Vanuit een goed woon- en leefklimaat is het aan te bevelen om de cumulatieve geluidbelasting van 55 dB als uitgangspunt te nemen voor het bepalen van de benodigde geluidwering.
De RUD Utrecht heeft op 24 maart 2021 een reactie gegeven ten aan zien van het uitgevoerde bodem- en asbestonderzoek. De RUD concludeert dat het uitgevoerde bodemonderzoek voldoende beeld geeft van de bodemkwaliteit ter plaatse van de aanvraag. Er is geen belemmering aanwezig voor de bestemmingswijziging van de locatie (geen sterke verontreiniging).
Ten aanzien van (diffuus) lood wordt nog specifiek aangegeven dat, hoewel de resultaten geen aanleiding geven tot het nemen van aanvullende saneringsmaatregelen op basis van de huidige Wet bodembescherming, uit recente inzichten blijkt dat bij bepaalde (gevoelige) bestemmingen zoals 'wonen met tuin' risico's voor kinderen kunnen optreden. De RUD raadt aan de gebruiksadviezen voor deze locaties op te volgen.
Reactie
De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen en leidt niet tot aanpassingen aan het ontwerpbestemmingsplan. De reactie met betrekking tot geluid komt overeen met de conclusies in paragraaf 4.6 van deze toelichting. Met betrekking tot bodem is initiatiefnemer op de hoogte gebracht van de gebruiksadviezen voor deze locaties.
De Omgevingsdienst regio Utrecht heeft op 8 maart 2021 een reactie gegeven ten aanzien van het uitgevoerde Archeologisch Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek (IVO-O) Verkennende Fase. De ODRU adviseert om:
Reactie
Naar aanleiding van de reactie van de ODRU is paragraaf 4.3.3 van deze toelichting inhoudelijk aangepast door een verwijzing op te nemen naar het gemeentelijke archeologiebeleid. In de regels is de definitie van archeologische waarde verwijderd. Het rapport van het bureau- en booronderzoek is aangepast conform de opmerkingen. Het definitieve rapport is als bijlage bij deze toelichting opgenomen.
De Veiligheidsregio Utrecht heeft op 23 maart een reactie gegeven ten aanzien van de beoordeling van het aspect externe veiligheid. De Veiligheidsregio adviseert om de bestaande verantwoording uit te breiden met een opsomming van maatregelen ter bevording van de zelfredzaamheid en de mogelijkheden voor de rampenbestrijding. Concreet adviseert de Veiligheidsregio om:
Reactie
Voor zover bovengenoemde opmerkingen binnen de reikwijdte van dit bestemmingsplan vallen, is paragraaf 4.8 hier inhoudelijk op aangepast. Er is een extra subparagraaf opgenomen waarin het groepsrisico beknopt is verantwoord en concreter is ingegaan op de maatregelen die ten behoeve van externe veiligheid worden genomen.
Het (concept)ontwerpbestemmingsplan 'Zegheweg 8A' geeft het waterschap geen aanleiding tot het plaatsen van opmerkingen. In een eerder stadium is al een positief wateradvies afgegeven.
Reactie
De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen en leidt niet tot aanpassingen aan het ontwerpbestemmingsplan.
Naar aanleiding van interne toetsing van het bestemmingsplan bij de gemeente Woudenberg zijn de volgende aanpassingen doorgevoerd:
Het ontwerpbestemmingsplan 'Zegheweg 8a', heeft ter inzage gelegen van PM 2021 tot en met PM 2021. Digitaal was het plan in te zien via www.ruimtelijkeplannen.nl (NL.IMRO.0351.BPZegheweg8a-ow01). Een analoog exemplaar lag in dezelfde periode ter visie op het gemeentehuis van Woudenberg. Het plan is gepubliceerd in de Staatscourant en op de gemeentelijke website.
Er zijn PM zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan ingediend, allen binnen de termijn van ter visielegging. Deze zienswijzen en ambtshalve wijzigingen (eveneens opgenomen in bijlage PM) zijn verwerkt in het bestemmingsplan.