direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Voskuilerdijk 40
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0351.BPVoskuilerdijk40-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Voskuilerdijk 40 is een voormalige intensieve veehouderij aanwezig. De eigenaren zijn voornemens het terrein een nieuwe invulling te geven. De wens is om op het terrein te voorzien in drie levensloopbestendige woningen. Hiervoor zal de bestaande woning verbouwd worden. De bedrijfsgebouwen zullen gesloopt worden, om plaats te maken voor twee nieuwe woningen. Dit past echter niet in de huidige bestemming. Aangezien het bestemmingsplan ook geen relevante, toereikende wijzigingsbevoegdheid heeft, is een nieuw bestemmingsplan nodig. Daarom is dit bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging en begrenzing

Het perceel Voskuilerdijk 40 is gelegen in het noordelijke buitengebied van Woudenberg. Het perceel is op circa 4 km ten noordoosten van de dorpskern van Woudenberg gelegen. Ten zuiden van het perceel is het dorp Scherpenzeel gelegen. Kadastraal is het perceel bekend als gemeente Woudenberg, sectie A, nummer 1384, 1385 en 1409.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BPVoskuilerdijk40-vg01_0001.jpg"

Ligging in de omgeving

Het plangebied van dit bestemmingsplan wordt alleen gevormd door de genoemde percelen.

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan Buitengebied 2010, in combinatie met de reparatieherziening daarvan: Buitengebied 2013 (herziening). Het bestemmingsplan Buitengebied 2010 is vastgesteld door de gemeenteraad op 23 september 2010. Het bestemmingsplan Buitengebied 2013 (herziening) is vastgesteld op 27 juni 2013.

Voor het plangebied geldt de bestemming 'Agrarisch'. Hiermee zijn deze gronden in hoofdzaak bestemd voor grondgebonden agrarische bedrijven. Middels een bouwvlak is voorzien in een agrarisch bouwperceel. Binnen dit bouwvlak is middels de functieaanduiding 'intensieve veehouderij' een intensieve veehouderij toegestaan. Ter plaatse is één bedrijfswoning toegestaan, waarvoor een maximale inhoud van 600 m3, inclusief aan- en uitbouwen geldt. Voor bedrijfswoningen geldt een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 en 10 meter. De maximale oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning bedraagt 80 m2. Voor bedrijfsgebouwen geldt een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 en 11 meter.

Verder rust op het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2'. Naar verwachting aanwezige, archeologische waarden worden daarmee beschermd. Tevens rust op het plangebied ook de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwervingsgebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BPVoskuilerdijk40-vg01_0002.jpg"

Uitsnede plankaart met het plangebied globaal in rood omkaderd

Binnen het geldende bestemmingsplan is het niet mogelijk het voornemen te realiseren. Binnen de agrarische bestemming zijn namelijk alleen agrarische bedrijven toegestaan. Hoewel er een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen om de bestemming 'Agrarisch' te wijzigen naar 'Wonen', geldt als voorwaarde dat het aantal woningen niet vergroot mag worden. Omdat het voornemen de toevoeging van twee extra woningen betreft, is deze wijzigingsbevoegdheid niet toereikend genoeg om in het planvoornemen te voorzien. Daarom is een nieuw bestemmingsplan nodig.

1.4 Leeswijzer

Dit plan vangt in hoofdstuk 2 aan met een beschrijving van het relevante beleidskader. In het daaropvolgende hoofdstuk wordt de bestaande en de nieuwe situatie in het plangebied beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 de uitvoerbaarheid aangetoond. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. Afsluitend zijn de resultaten van inspraak en overleg opgenomen.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is vastgesteld op 11 september 2020. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken; te kiezen voor slimme combinaties van functies; uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. In totaal zijn er 21 nationale belangen gevormd:

  • 1. Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
  • 2. Realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit.
  • 3. Waarborgen en versterken van grensoverschrijdende en internationale relaties.
  • 4. Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
  • 5. Zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften.
  • 6. Waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem.
  • 7. In stand houden en ontwikkelen van de hoofdinfrastructuur voor mobiliteit.
  • 8. Waarborgen van een goede toegankelijkheid van de leefomgeving.
  • 9. Zorg dragen voor nationale veiligheid en ruimte bieden voor militaire activiteiten.
  • 10. Beperken van klimaatverandering.
  • 11. Realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening, die in 2050 CO2-arm is, en de daarbij benodigde hoofdinfrastructuur.
  • 12. Waarborgen van de hoofdinfrastructuur voor transport van stoffen via (buis)leidingen.
  • 13. Realiseren van een toekomstbestendige, circulaire economie.
  • 14. Waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid (inclusief vitale infrastructuur voor water en mobiliteit).
  • 15. Waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid van zoetwater.
  • 16. Waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat.
  • 17. Realiseren en behouden van een kwalitatief hoogwaardige digitale connectiviteit.
  • 18. Ontwikkelen van een duurzame voedsel- en agroproductie.
  • 19. Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang.
  • 20. Verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit.
  • 21. Ontwikkelen van een duurzame visserij.

Om ook daadwerkelijk uitvoering te geven aan de NOVI, is de Uitvoeringsagenda 2021-2024 opgesteld. Hierin zijn vier prioriteiten benoemd:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie.
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel.
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's.
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De NOVI is een permanent en aanpasbaar proces. Er wordt uitgegaan van een terugkerende cyclus van vier jaar. Jaarlijks, in het voorjaar, is er een nationale NOVI-conferentie over de voortgang van de uitvoering, nieuwe ontwikkelingen en inzichten. Ook wordt een tweejaarlijkse monitor uitgevoerd door het Planbureau voor de Leefomgeving. Elke vier jaar vindt een uitgebreide beleidsevaluatie plaats, evenals een onderzoek naar de mening van burgers en wordt de NOVI zo nodig aangepast.

Toetsing

Uit de NOVI volgen geen uitgangspunten en/of randvoorwaarden voor de herontwikkeling van het plangebied. Met onderhavige ontwikkeling zijn geen nationale belangen in het geding.

Conclusie

De NOVI staat de uitvoerbaarheid van dit plan niet in de weg.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Met het vastgestelde Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (30 december 2011), ook wel Barro genoemd, geeft het Rijk algemene regels voor bestemmingsplannen en wordt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen uit de voormalige Nota Ruimte gewaarborgd. Doel van dit besluit is bepaalde onderwerpen uit de SVIR te verwezenlijken, dan wel te beschermen. Het gaat hierbij om de volgende onderwerpen:

  • rijksvaarwegen;
  • hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
  • elektriciteitsvoorzieningen;
  • buisleidingen van nationaal belang van gevaarlijke stoffen;
  • ecologische hoofdstructuur;
  • primaire waterkeringen buiten het kustfundament, en
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte)

Toetsing

Gelet op de ligging van het plangebied, alsmede de aard en omvang van de beoogde planontwikkeling dat in het voorliggende bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, wordt geconcludeerd dat er geen strijdigheid is met het nationaal ruimtelijk belang, zoals neergelegd in het Barro. Voornoemde onderwerpen hebben geen betrekking op het plangebied.

Conclusie

De Barro staat de uitvoerbaarheid van dit plan niet in de weg.

2.1.3 Ladder duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro luidt sinds 1 juli 2017 als volgt: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

De 'nieuwe ladder' vergt niet meer dat de 'actuele regionale behoefte' wordt beschreven, volstaan kan worden met de 'behoefte'. Relevant is of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro. Artikel 1.1.1, lid 1 Bro geeft de volgende definitie aan stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Voor woningbouwlocaties geldt volgens jurisprudentie (zie de overzichtsuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zaaknummer 201608869/1 d.d. 28 juni 2017) dat er 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling indien er meer dan 11 woningen worden gerealiseerd. Voor 'wonen' is het daarom de lijn, dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

Toetsing

Met dit initiatief wordt voorzien in 2 nieuwe woningen, waarmee geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Er hoeft dus niet voldaan te worden aan de Ladder.

Conclusie

De Ladder staat de uitvoerbaarheid van dit plan niet in de weg.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Provincie Utrecht

De Omgevingsvisie van de provincie Utrecht is vastgesteld door de Provinciale Staten op 10 maart 2021. De Omgevingsvisie is opgesteld om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie. Via haar ruimtelijk beleid draagt de provincie bij aan een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is. De Omgevingsvisie is uitgewerkt aan de hand van 7 thema's en 3 regio's. De thema's zijn als volgt:

  • 1. Stad en land gezond.
  • 2. Klimaatbestendig en waterrobuust.
  • 3. Duurzame energie.
  • 4. Vitale steden en dorpen.
  • 5. Duurzaam, gezond en veilig bereikbaar.
  • 6. Levend landschap, erfgoed en cultuur.
  • 7. Toekomstbestendige natuur en landbouw.

De drie regio's zijn U16, Amersfoort en Foodvalley.

De Omgevingsvisie geeft de ruimtelijke ambities weer van de provincie Utrecht. Hierin staat welke doelstellingen de provincie van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe dit beleid uitgevoerd wordt. Deels loopt deze uitvoering via de Interim Omgevingsverordening, die tegelijk met de Omgevingsvisie is vastgesteld. Op grond van de Wro heeft de Omgevingsvisie alleen een zelfbindende werking. Het is bindend voor de provincie, niet voor andere partijen. De Interim Omgevingsverordening zorgt voor doorwerking van het beleid en is bindend voor de gemeenten.

Aantrekkelijke landschappen

Elk Utrechts landschap heeft zijn eigen kwaliteiten die mede richting geven aan de daarin gelegen en omliggende functies en hun ontwikkelingsmogelijkheden. Daarom willen wij op de kernkwaliteiten van de verschillende landschappen voortbouwen en deze doorontwikkelen in onze provincie. Een landschap is geen statisch plaatje; landschap is altijd in ontwikkeling en elk landschap heeft ruimte voor een vorm van dynamiek. Maar wel op zo’n manier dat de landschapskwaliteit wordt doorontwikkeld en beter beleefbaar wordt, onder andere met behulp van creatieve verbeeldingskracht. In het werken met landschapskwaliteit gaan we uit van een samenspel tussen het beeld (wat zie je), functies (wat gebeurt er) en robuuste structuren (samenhang, relaties).

Voor elke ontwikkeling in het landelijk gebied moet aansluiting gevonden worden bij de kernkwaliteiten van het landschap. Voor de open landschappen gelden andere principes dan voor de meer gesloten landschappen. Landschappen vragen om bebouwing die qua maat en schaal passen bij de kernen die in het landelijk gebied gelegen zijn.

Toetsing

Dit plan voorziet in een nieuwe invulling van het agrarische bouwperceel. Het plangebied zal volledig ingericht worden ten behoeve van drie levensloopbestendige woningen. Dit wordt goed ingepast binnen de bestaande landschapsstructuur, rekening houdend met de aanwezige kernkwaliteiten. In paragraaf 2.2.2 wordt verder ingegaan op de kernkwaliteiten van het landschap.

Conclusie

Dit plan is in overeenstemming c.q. niet in strijd met de Omgevingsvisie.

2.2.2 Interim Omgevingsverordening

De Interim Omgevingsverordening van de provincie Utrecht is vastgesteld door de Provinciale Staten op 10 maart 2021. De omgevingsverordening bevat algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. In de omgevingsverordening staan geen regels die direct doorwerken naar de burgers. In de omgevingsverordening zijn alleen de algemene regels opgenomen, die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de provinciale belangen.

De omgevingsverordening geeft soms harde ruimtelijke grenzen aan. Soms wordt volstaan met de verplichting om een ruimtelijke keuze voor een bepaald beleidsaspect goed te onderbouwen. Daarnaast bevat de omgevingsverordening ook regels die voortvloeien uit het Barro. Bij de verordening zijn verschillende kaarten opgenomen. Navolgend worden de voor het plangebied relevante bepalingen besproken.

Cultuurhistorie en landschap

Op de kaart 'cultuurhistorie en landschap' is het plangebied gelegen in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur, nader aangeduid als 'militair erfgoed'. Artikel 7.7 bepaalt hierover het volgende:

  • 1. In een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties gelegen in de Cultuurhistorische hoofdstructuur wordt rekening gehouden met de waarden van de Cultuurhistorische hoofdstructuur en worden regels gesteld ter bescherming en benutting van deze waarden
  • 2. Als waarden van de Cultuurhistorische hoofdstructuur gelden de kernkwaliteiten, bedoeld in de Bijlage 14 Cultuurhistorie bij deze verordening, voor de volgende gebieden:
    • a. de Historische buitenplaatszone, die bestaat uit de deelgebieden Stichtse Lustwarande, Langbroekerwetering, Vecht, Amersfoortseweg (Wegh der Weegen), Laagte van Pijnenburg, Valleilandgoederen, Amelisweerd, Kasteel de Haar, Landgoed Linschoten, Maarsbergse Flank en Prattenburg-Remmerstein;
    • b. het Militair erfgoed, dat bestaat uit de deelgebieden Nieuwe Hollandse Waterlinie, Oude Hollandsche Waterlinie, Grebbelinie en Soesterberg en omgeving;
    • c. het Agrarisch cultuurlandschap, dat bestaat uit de deelgebieden Lopikerwaard, Kockengen-Kamerik-Zegveld, Westbroek, Linschoten, Ronde Venen, Soester Eng, Cope-ontginningscomplex Hei- en Boeicop e.o. en Zouweboezem;
    • d. de Historische infrastructuur, die bestaat uit de deelgebieden Route Impériale, Via Regia en Wegh der Weegen; en
    • e. de Archeologisch waardevolle zone, die bestaat uit de deelgebieden Utrechtse Heuvelrug, Limes en Dorestad.
  • 3. De motivering van een bestemmingsplan bevat:
    • a. een beschrijving van de in het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden; en
    • b. een beschrijving en motivering van de wijze waarop rekening is gehouden met deze waarden.

Voor onderhavig plan gaat het om de waarden van het militaire erfgoed dat gevormd wordt door de Grebbelinie. De waarden hiervan zijn als volgt beschreven:

De Grebbelinie is een zestig kilometer lange waterlinie, gelegen in de Gelderse Vallei tussen de voormalige Zuiderzee en de Nederrijn. De linie is vanaf het midden van de achttiende eeuw aangelegd om de vijand uit het oosten te weren. De Grebbelinie is een samenhangend verdedigingsstelsel van liniedijk, keerkaden, aarden verdedigingswerken, sluizen, waterlopen, inundatie- en schootsvelden. In 1939/40 is de linie versterkt met loopgraven, tankgrachten en kazematten om een Duitse aanval uit het oosten tegen te houden. De hoofdweerstandslijn, gevormd door het Valleikanaal met liniedijk en de Eem boven Amersfoort, werd toen uitgebreid met een voorpostenlijn en een stoplijn als achterste begrenzing. In 1944/45 is door de Duitse bezetter de ‘Pantherstellung’ deels op de Grebbelinie aangelegd. De verdediging in de breedte is uniek aan deze linie. De forten markeren de plaats van de linie in het landschap, zij liggen op strategische plekken, gebouwd ter verdediging van een acces, zoals (spoor)wegen en stroomruggen. De openheid van de voormalige inundatiegebieden versterkt de beleving van de linie. De Grebbelinie is nog grotendeels ongeschonden aanwezig en manifesteert zich als een groen lint door het landschap.

Van de Grebbelinie willen we de volgende kernkwaliteiten behouden:

  • a. het unieke, in samenhang met het landschap ontworpen negentiende en twintigste-eeuwse hydrologische en militairverdedigingssysteem, bestaande uit een samenhangend stelsel van onder andere forten, dijken, kanalen en inundatiekommen;
  • b. groen en overwegend rustig karakter;
  • c. openheid.

Toetsing
Dit bestemmingsplan voorziet in de bestemmingswijziging naar de bestemming 'Wonen'. In totaal zal er circa 1150 m2 aan agrarische bedrijfsgebouwen gesloopt worden, waardoor het onbebouwde karakter van de Grebbeliniezone versterkt wordt. Daarnaast zal in de nieuwe situatie meer groen aangelegd worden, waaronder een nieuwe boomgaard. Ook hierdoor worden de kernkwaliteiten van de Grebbelinie versterkt. In het plangebied zijn geen verdedigingssystemen aanwezig. Dit bestemmingsplan heeft dan ook geen negatieve invloed op de waarden van de Grebbelinie en het bijbehorende landschap.

Cultuurhistorie en landschap

Op de kaart 'cultuurhistorie en landschap' is het plangebied gelegen binnen het landschap Gelderse Vallei. Artikel 7.9 bepaalt hierover het volgende:

  • 1. Landschap bestaat uit Landschap Eemland, Landschap Gelderse Vallei, Landschap Groene Hart, Landschap Rivierengebied en Landschap Utrechtse Heuvelrug.
  • 2. De kernkwaliteiten zijn per gebied vastgelegd in de Bijlage 15 Kernkwaliteiten Landschap bij deze verordening.
  • 3. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een gebied gelegen in Landschap bevat:
    • a. bestemmingen en regels ter bescherming van de voorkomende kernkwaliteiten; en
    • b. geen bestemmingen of regels die nieuwe activiteiten toestaan die de kernkwaliteiten onevenredig aantasten.
  • 4. De motivering van een bestemmingsplan bevat een beschrijving van de voorkomende kernkwaliteiten en de wijze waarop met de bescherming van de kernkwaliteiten is omgegaan.

De kernkwaliteiten voor het landschap Gelderse Vallei zijn als volgt:

  • 1. rijk gevarieerde kleinschaligheid;
  • 2. Stelsel van beken, griften en kanalen;
  • 3. Grebbelinie;
  • 4. overgang van Vallei naar stuwwal (luwe Flank).

Toetsing

De kleinschaligheid van het landschap is in het plangebied en de directe omgeving beperkt aanwezig. De omgeving wordt eerdere gekenmerkt door een vrij grootschalige, landschappelijke openheid, door de beperkte aanwezigheid van perceelrandbeplantingen. In de wijdere omgeving van de locatie zijn wel diverse, forse landschapselementen aanwezig. In de nieuwe situatie wordt de kleinschaligheid en gevarieerdheid van het landschap aanmerkelijk versterkt door het aanbrengen van diverse, nieuwe landschapselementen (zie paragraaf 3.2). Beken, griften en kanalen zijn in het plangebied niet aanwezig. Dit bestemmingsplan doet geen afbreuk aan de landschappelijke kwaliteiten die samenhangen met de Grebbelinie. De genoemde kernkwaliteiten van de Gelderse Vallei worden in dit bestemmingsplan afdoende beschermd.

Wonen, werken en recreëren

Op de kaart 'wonen, werken en recreëren' is het plangebied gelegen binnen 'landelijk gebied'. Artikel 9.11 bepaalt hierover het volgende:

  • 1. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Landelijk gebied kan bestemmingen en regels bevatten die op agrarische bedrijfspercelen waar het agrarisch gebruik is beëindigd de bouw van één of meer nieuwe woningen toestaan, mots voldaan is aan de volgende voorwaarden:
    • a. het bouwperceel is niet optimaal gesitueerd en uitgerust voor de grondgebonden landbouw of, in geval van een glastuinbouwbedrijf, het bouwperceel ligt niet in een concentratiegebied glastuinbouw;
    • b. alle bedrijfsbebouwing op de betrokken bouwpercelen wordt gesloopt, tenzij het gaat om historisch waardevolle of karakteristieke bebouwing of bedrijfswoning. De historisch waardevolle of karakteristieke bebouwing krijgt een passende functie die bijdraagt aan dat behoud. Wanneer 750 m2 tot 2.500 m2 aan bebouwing wordt gesloopt, is de bouw van één nieuwe woning toegestaan. Wanneer 2.500 m2 tot 4.000 m2 aan bebouwing wordt gesloopt, is de bouw van twee woningen toegestaan. Wanneer er 4.000 m2 of meer aan bebouwing wordt gesloopt, is de bouw van drie woningen toegestaan. Voor kassen geldt dat er 5.000 m2 aan bedrijfsbebouwing wordt gesloopt voor één woning. Afwijking van de vereiste sloopoppervlakten, het aantal te bouwen woningen en van de verplichting om het totaal aan bedrijfsbebouwing te slopen, is mogelijk mits dit leidt tot verhoging van de ruimtelijke kwaliteit;
    • c. de nieuwe woning of woningen worden gesitueerd binnen de voormalige bouwpercelen, in samenhang met de te handhaven boerderij of bedrijfswoning, de betrokken bouwpercelen worden evenredig verkleind en de woningen worden landschappelijk goed ingepast, tenzij situering van de nieuwe woning op een andere locatie in het landelijk gebied leidt tot verhoging van de ruimtelijke kwaliteit; en
    • d. de omliggende agrarische bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd.
  • 2. De motivering van een bestemmingsplan bevat een onderbouwing waaruit blijkt dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan.

Toetsing

Het bouwperceel is van te kleine omvang en er is te weinig grond om optimaal uitgerust te zijn voor grondgebonden landbouw. Sterker: de locatie is ongeschikt voor grondgebonden landbouw, door afwezigheid van een huiskavel. Verder zal er circa 1150 m2 aan bedrijfsgebouwen gesloopt worden. Dit betekent dat er één nieuwe woning is toegestaan. Dit plan voorziet in het (bouw)volume van één woning, maar dan verdeeld over twee vrijstaande woonvolumes. Omdat niet voldaan kan worden aan de minimale sloopeis voor een tweede woning (en ondanks dat ruimtelijk gezien het volume van één woning gebouwd wordt), worden aanvullende maatregelen gerealiseerd om de ruimtelijke kwaliteit te verhogen. In die maatregelen is binnen het inrichtingsplan voor de nieuwe situatie voorzien. In paragraaf 3.3 is dat verder uitgewerkt en toegelicht.

Het verdelen van het bouwvolume van één woning over twee woonvolumes sluit ook aan op wat de provincie in het ontwerp van de notitie 'Erven met Perspectief - VAB-aanpak 2024-2026' heeft aangegeven. Daarin suggereert de provincie dat het voor VAB-locaties wellicht beter is om meer naar bouwvolumes te kijken dan naar oppervlaktes:

"In de Omgevingsverordening is de standaardregel bij RvR dat bij sloop van een bepaalde hoeveelheid (m2) bebouwing 1, 2 of 3 woningen op het erf kunnen worden gebouwd. Afwijking van de standaardregel voor meerdere kleinere woningen of terugbouwen op een andere locatie is wel mogelijk binnen de verordening, maar de standaardregel suggereert dat dit minder gewenst is. De standaardregel bevordert de realisatie van grote dure woningen op hetzelfde erf, terwijl dit juist minder gewenst is vanuit de opgaven. Dit kan worden voorkomen door de hoeveelheid (m2) te slopen bebouwing te koppelen aan het (bij) te bouwen bouwvolume (m3). In Food Valley wordt hiervoor een standaardverhouding van 1,5 m2 slopen voor 1 m3 bouwen gehanteerd. Gemiddeld is dit vergelijkbaar met de huidige normen in de Omgevingsverordening. Een m2>m3 regel biedt tevens de mogelijkheid om het bouwen van bepaald woningtypen te stimuleren, en zodoende bij te dragen aan realisatie van het gemeentelijk woonbeleid. Er kan bijvoorbeeld korting op de vereiste hoeveelheid sloopmeters worden gegeven als woningen voor starters of betaalbare huurwoningen worden gerealiseerd. Op de slooplocatie kan een toeslag op de sloopmeters worden gegeven als er ook een asbestdak wordt gesaneerd of extra geïnvesteerd wordt in ruimtelijke kwaliteit. Deze werkwijze vereist wel, dat per locatie het aantal en de omvang van de woningen zorgvuldig in het gemeentelijk omgevingsplan wordt vastgelegd. Dat wijkt af van de vanouds gebruikelijke werkwijze in omgevingsplannen, waarbij per perceel het aantal woningen wordt benoemd, die elk tot een maximale maat mag groeien."

Conclusie

Onderhavige ontwikkeling is in overeenstemming met de Interim Omgevingsverordening.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Structuurvisie Woudenberg 2030

De structuurvisie Woudenberg 2030 is vastgesteld door de gemeenteraad op 24 januari 2019. In de structuurvisie geeft het gemeentebestuur zijn visie over de ruimtelijke invulling voor het wonen, werken en recreëren in Woudenberg voor de komende jaren tot 2030.

Richting 2030 zet Woudenberg in op het verbinden, combineren en vernieuwen van haar kwaliteiten. Een groot deel van deze kwaliteiten is opgehangen aan de landschappelijke en ruimtelijke (verkeers)structuur van Woudenberg, maar versterken elkaar op dit moment onvoldoende. Ze bestaan als het ware naast elkaar. Van west naar oost: recreatie rondom het Henschotermeer en de Pyramide van Austerlitz --> wonen en centrumvoorzieningen in de kern --> werken en horeca op bedrijventerrein Parallelweg en bij hotel Schimmel --> cultuurhistorie bij het Valleikanaal en de Grebbelinie en ten noorden en zuiden daarvan landbouw, natuur en landgoederen. Door het ruimtelijk verbinden en combineren van deze sectoren ontstaat een sterk raamwerk: het ruimtelijk economisch structuurbeeld voor 2030. Hierin benut Woudenberg (de mogelijkheden van) haar kwaliteiten ten volle. Niet alleen door deze te verbinden en te combineren, maar ook door deze:

  • Te vernieuwen: Centrum van Woudenberg tot aantrekkelijk boodschappen-, winkel- en verblijfsgebied voor bewoners en recreanten;
  • Te transformeren te herstructureren en te herontwikkelen: verschillende bedrijventerreinen waarvan bedrijventerrein Parallelweg en de spoorzone de grootste zijn;
  • Te versterken: woningbouw in Woudenberg Oost en op verschillende inbreidingslocaties;
  • Te verbreden: landbouw met verschillende agrarische nevenfuncties;
  • Te beschermen: de intrinsieke waarde van de natuur, landschap en cultuurhistorie. Indien mogelijk dan kunnen deze ook beter benutbaar en beleefbaar worden gemaakt.

Woudenberg ligt in een divers en kwalitatief hoogwaardig landschap. Het groen in de bebouwde kom en het buitengebied van Woudenberg maken de gemeente een aantrekkelijke plaats met een goede woon- en leefkwaliteit. De historisch aanwezige groenstructuur is ontstaan door ontginningen in de Gelderse Vallei en wordt begrensd door de stuwwal van de Utrechtse Heuvelrug. De vallei wordt doorsneden met beken en er zijn veel historische landschapselementen aanwezig zoals houtwallen, elzensingels en historische lanen. Ook zijn in het landschap nog landschapstypen te herkennen zoals het slagen- en kampenlandschap. Hiermee vormt het landschap onmiskenbaar de onderlegger van de gemeente. Het laat niet alleen de geschiedenis en het heden zien, maar is (zeker in het buitengebied) ook een kapstok om toekomstige ontwikkelingen van haar gebruikers aan op te hangen. Deze gebruikers zijn: de agrarische sector, de landgoederen, de intrinsieke waarden van natuur en recreatie. Al eeuwenlang zijn dit de medegebruikers van het landschap. Vroeger hoofdzakelijk de agrarische sector, maar vandaag de dag is het landschap multifunctioneel in gebruik met verschillende functies. Functies die bovendien niet langer naast elkaar staan, maar steeds meer met elkaar samenwerken en in combinatie een sterk recreatief en economisch concept zijn voor het buitengebied.

Toetsing

De gemeentelijke structuurvisie bevat geen specifieke uitgangspunten voor de beoogde functieverandering. In meer algemene zin leidt dit bestemmingsplan wel tot een versterking van de ruimtelijke structuur. Door het verdwijnen van bebouwing en het aanbrengen van nieuwe landschapselementen wordt het kampenlandschap in het buitengebied van Woudenberg beter herkenbaar en de landschappelijke zone, tussen de Utrechtse Heuvelrug en de dorpskern, wordt versterkt. Ook zal het primaat van de landbouw in het buitengebied niet aangetast worden.

Conclusie

Onderhavig plan is in overeenstemming c.q. niet in strijd met de structuurvisie.

2.3.2 Woonvisie 2019+

Met de Woonvisie 2019+ wil de gemeente bereiken dat het van jong tot oud goed wonen is in Woudenberg. De woonwensen en woningbehoefte van alle inwoners willen zij zoveel mogelijk binnen onze gemeentegrenzen mogelijk maken, waar iedereen duurzaam & toekomstbestendig kan wonen in Woudenberg. Ook dient de Woonvisie als basis voor de prestatieafspraken met Vallei Wonen en de huurdersbelangenvereniging Woudenberg. Zo blijft het prettig wonen in Woudenberg voor iedereen.

Over wonen is het volgende beschreven in de woonvisie:

"In de programmering van nieuwbouwwoningen bieden we ruimte voor initiatieven gericht op ouderen en wonen met zorg, op verschillende locaties in Woudenberg. We sluiten daarbij zoveel mogelijk aan bij de verwachte groei van het aantal zorgbehoevenden en de huisvestingswensen en –eisen die daarbij horen. Nieuwe levensloopbestendige woningen programmeren we zoveel mogelijk nabij voorzieningen op toegankelijke locaties. We zijn flexibel en faciliteren initiatiefnemers. Dit geldt zowel voor zorgaanbieders als ook voor particulieren initiatieven in de zorg. Dit sluit aan bij de groeiende vraag, in onder andere de somatische zorg."

De gemeente voert iedere twee jaar een woningbehoefteonderzoek uit om de woningmarkt te kunnen monitoren en waar nodig te kunnen bijsturen. Begin 2020 is het woningbehoefteonderzoek uit 2018 geactualiseerd. Deze resultaten heeft de gemeente verwerkt in de Oplegger 2020+, welke dient als actualisering en aanvulling op de Woonvisie 2019+. Uit de Oplegger volgt dat vergrijzing vraagt om een toevoeging van levensloopbestendige woningen aan de woningvoorraad.

Toetsing

Met deze ontwikkeling wordt voorzien in levensloopbestendige woningen. Het plangebied is gelegen op circa 2 km tot de kern van Scherpenzeel en circa 4 km tot de kern van Woudenberg. Daarmee zijn voorzieningen in relatief korte afstand gelegen.

Conclusie

Dit plan is in overeenstemming met het gemeentelijke woonbeleid.

Hoofdstuk 3 Bestaande en nieuwe situatie

3.1 Omgeving

Het plangebied is gelegen in het Woudenbergse buitengebied tussen de kernen van Woudenberg en Scherpenzeel. Het plangebied is op ongeveer 4 km ten noordoosten van de kern van Woudenberg gelegen en ongeveer 2 km ten noordwesten van de kern van Scherpenzeel. Het landschap is voornamelijk te typeren als kampenlandschap. Dit is een kleinschalig landschap met een onregelmatig, bochtig wegenpatroon, onregelmatige perceelsvormen en veel opgaande begroeiing in de vorm van bospercelen, houtsingels, laanbeplantingen en erfbeplantingen. Het grondgebruik is overwegend agrarisch. De agrarische erven staan verspreid in het landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BPVoskuilerdijk40-vg01_0003.jpg"

Luchtfoto omgeving met het plangebied in rood omkaderd

3.2 Plangebied

Het plangebied is direct gelegen aan de Voskuilerdijk, midden in een vrij open agrarisch landschap. De Voskuilerdijk is een relatief lange erftoegangsweg die in het zuiden, via de Oud Willaer, aansluit op de provinciale weg tussen Woudenberg en Scherpenzeel, de N224. Ten oosten van het perceel is een bosrand aanwezig. Langs de Voskuilerdijk zijn enkele andere agrarische erven aanwezig.

In het plangebied is een voormalige intensieve veehouderij aanwezig. In de zuidelijke hoek van het perceel is de bedrijfswoning aanwezig. Ten noordwesten van de bedrijfswoning zijn de geschakelde bedrijfsgebouwen aanwezig. In totaal gaat het om een oppervlak van circa 1150 m2 aan bebouwing, exclusief de woning.

Verder heeft het perceel een eigen inrit vanaf de Voskuilerdijk. Tussen de bedrijfswoning en de bedrijfsgebouwen is een verhard erf aanwezig. De gronden achter de bedrijfsgebouwen zijn ingericht als grasland. Beplanting is voornamelijk aanwezig langs de perceelsranden en in en rond de voortuin bij de bedrijfswoning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BPVoskuilerdijk40-vg01_0004.jpg"

Luchtfoto plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BPVoskuilerdijk40-vg01_0005.jpg"

Vogelvluchtperspectief plangebied

3.3 Voornemen

De eigenaren van de Voskuilerdijk 40 zijn voornemens het perceel een nieuwe invulling te geven. De wens van in totaal zes initiatiefnemers (drie echtparen) is om kleiner te gaan wonen, op een rustige plek en in de nabijheid van voorzieningen. In een functieverandering van de Voskuilerdijk 40 zien initiatiefnemers voldoende mogelijkheden om hun voornemens te realiseren.

Voor dit voornemen zal de bestemming gewijzigd moeten worden naar een woonbestemming. Het provinciale beleid stelt dat een dergelijke functieverandering met de toevoeging van woningen mogelijk is, mits voldaan wordt aan de minimale sloopeis voor 1 of 2 nieuwe woningen. Zoals benoemd in paragraaf 2.2.2, kan niet voldaan worden aan de minimale sloopeis om twee nieuwe woningen te realiseren. Hier kan van worden afgeweken als de ruimtelijke kwaliteit op een andere wijze verhoogd wordt.

Concreet bestaat het voornemen uit de realisatie van twee nieuwe, levensloopbestendige woningen. Niet alleen zorgt dit ervoor dat een intensieve veehouderij opgeheven wordt, maar ook zorgt dit voor doorstroming op de woningmarkt. Het geeft dus ook invulling aan de grote behoefte naar woningen. Daarnaast zorgt het slopen van de agrarische bedrijfsgebouwen ervoor dat een groot oppervlak aan asbestdaken zal verdwijnen. Alleen al om deze redenen houdt de functiewijziging een grote kwaliteitsimpuls in voor het buitengebied. Ook bij de verdere, ruimtelijk uitwerking wordt de ruimtelijke kwaliteit extra versterkt.

Ruimtelijk concept

Het huidige agrarische erf, is een vrij typisch voorbeeld van een niet-grondgebonden veehouderij zoals die zich in en rond de jaren 60 en 70 van de vorige eeuw ontwikkelden. Vooraan de weg staat een vrij eenvoudige bedrijfswoning met direct daarachter de bedrijfsgebouwen. Bij de realisatie van het bedrijfsgebouw werd op het rendement gelet. De gebouwen zo simpel mogelijk gebouwd en zo efficiënt als mogelijk gesitueerd en ingedeeld. Ook in de hoogte werd op de bouwkosten gelet: de gebouwen zijn laag en hebben flauwe kappen.

Op deze wijze is op het perceel een situatie ontstaan waarbij de woning, vooral door de hoogte, duidelijk als hoofdgebouw fungeert. Daarachter staat een ‘wand’ met geschakelde, laagwaardige bedrijfsgebouwen. Die wandwerking van bouwvolumes ontstaat doordat de kopgevels aan de voorzijde allemaal op dezelfde lijn staan. Dit zorgt voor een heldere hiërarchie in het ruimtelijke beeld van het erf. Tegelijkertijd verschillen de volumes in maatvoeringen en in lengtes, waardoor het geheel niet formeel of regelmatig oogt. Dit sluit aan bij de ‘losse’ opzet van de erven in dit kampenlandschap.

Ruimtelijk concept voor de nieuwe invulling van de locatie is een kleinschalige, heldere opzet van het erf met een verwijzing naar het agrarische verleden. De bestaande woning blijft staan en blijft in ruimtelijk optiek het hoofdgebouw. Daarachter komen de nieuwe woningen. Doordat beide woningen levensloopbestendige woningen worden, is vooral behoefte aan woonruimte op de begane grond. Door de woningen een voldoende groot grondvlak te geven, wordt dat mogelijk en tegelijkertijd hoeven de woningen nauwelijks hoger te worden dan de huidige stallen.

Uitwerking

Voor het voornemen is een inrichtingsplan gemaakt. De agrarische bedrijfsgebouwen zullen gesloopt worden, om vervolgens plaats te maken voor twee zelfstandige, levensloopbestendige woningen. De woningen krijgen een omvang van 120 m2, en staan gedraaid ten opzichte van het landschap. Hiermee volgen de volumes dezelfde lengterichting als de bestaande woning. Beide nieuwe woningen krijgen een aangebouwde (inpandige) berging aan de voorkant van 40 m2. Tot slot worden er, in het verlengde van de nieuwe woonvolumes, nog 2 losse bijgebouwen van elk 40 m2 gerealiseerd, waarvan de noordelijke gezamenlijk gebruikt zal worden door de bewoners en de zuidelijke wordt de berging van bestaande woning. De daklijnen van deze en de aangebouwde bergingen staan tegenover elkaar. Hierdoor is de nieuwe bebouwing meer op elkaar gericht en ontstaat geen repetitief beeld. Doordat de nieuwe bebouwing achter de bestaande woning geplaatst wordt en voorzien wordt van een zadeldak, ontstaat een duidelijke verwijzing naar het agrarische verleden.

De bestaande inrit van het perceel zal gedeeltelijk aangepast worden. Een deel van de oprit wordt uitgevoerd als karrespoor, en loopt door langs de noordelijke perceelsgrens tot aan de boomgaard. Het andere deel van de oprit wordt uitgevoerd met grastegels. De nieuwe woningen krijgen een deels gemeenschappelijk voorerf, waar overloopruimtes voor parkeren zijn. Ook die ruimtes worden uitgevoerd in grastegels. Op deze wijze wordt de verharding op het perceel aanzienlijk beperkt.

Voor een vrijstaande woning in het buitengebied geldt het parkeerkencijfer van 2,8 parkeerplaatsen per woning, op basis van CROW-publicatie 381. Op het terrein is voldoende ruimte om minimaal 8 auto's te parkeren, waarmee voldoende parkeergelegenheid aanwezig zal zijn.

Met de nieuwe landschappelijke inpassing wordt de ruimtelijke kwaliteit op het perceel aanzienlijk verbeterd. De wilde haag langs de noordoostelijke perceelsgrens zal verlengd worden. Daarnaast worden er nog een aantal solitaire bomen, waaronder kastanje en linde, aangeplant. Ook komen er een aantal plantvakken met heesters / gemengde hagen. De nieuwe beplanting draagt bij aan vergoening van het perceel, zodat de bebouwing en beplanting rond het hele erf in balans is. Ook worden extra maatregelen genomen om de landschappelijke en ecologische kwaliteit verder te verbeteren. Dat rechtvaardigt de realisatie van de tweede nieuwe woning. Allereerst zal er, door het slopen van de agrarische bedrijfsgebouwen (circa 1150 m2), een aanzienlijke afname van het bebouwd oppervlak plaatsvinden. In plaats van één grote woning, komen daar twee kleinere, gelijkvloerse woningen voor terug. De toename aan bouwmogelijkheden, waar een extra versterking voor de ruimtelijke kwaliteit nodig is, moet dan ook vanuit dat perspectief worden gezien. Voor die extra versterking wordt de boomgaard uitgebreid. Ook wordt aan de achterzijde van het perceel een natuurlijke poel en een houtwal aangelegd. De omliggende gronden worden ingericht als ruigtenatuur. Er ontstaat zo een interessante biotoop voor diverse planten en dieren, in een omgeving die vooral agrarisch in gebruik is en deels als bos. De biodiversiteit van de omgeving wordt zo ook aanzienlijk versterkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BPVoskuilerdijk40-vg01_0006.jpg"

Inrichtingsplan

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Milieuaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In deze paragraaf worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.

4.1.1 Bodem

Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.

Dit plan voorziet in een functiewijziging naar een woonbestemming. Omdat in de nieuwe situatie sprake zal zijn van een gevoeliger bodemgebruik, is een bodemonderzoek noodzakelijk. Daarom is door adviesbureau Hunneman een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd. Dt onderzoek is opgenomen als Bijlage 1 bij deze toelichting. Hierna worden de uitkomsten kort besproken.

In de actuele contactzone/drupzone is zintuiglijk en analytisch geen asbest aangetroffen. In de bovengrond is een licht verhoogd gehalte aan lood aangetoond. In het grondwater is een licht verhoogd gehalte aan barium aangetoond. De aangetoonde gehalten vormen geen aanleiding tot nader onderzoek. Op basis van de onderzoeksresultaten is de actuele bodemkwaliteit afdoende vastgelegd en bestaan er geen bezwaren voor de voorgenomen bestemmingswijzing en nieuwbouw.

4.1.2 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gebruikt. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar.

Dit plan voorziet in nieuwe, milieugevoelige functies: de woningen. Daarmee is alleen sprake van inwaartse zonering.

Aan de Voskuilerdijk 36 is een opslagbedrijf aanwezig. Dat bedrijf valt in milieucategorie 2, met een richtafstand van 30 meter tot milieugevoelige functies. De afstand van dit bedrijf tot het plangebied bedraagt meer dan 100 meter.

Aan de Voskuilerdijk 23 is een intensieve veehouderij aanwezig waar pluimvee gehouden wordt. Hiervoor geldt milieucategorie 4.1, waarbij de maatgevende richtafstand 50 meter voor het aspect geluid bedraagt. Voor het geuraspect geldt het bepaalde in de Wet geurhinder en veehouderij. Daar wordt in de volgende subparagraaf op ingegaan. De afstand van dit bedrijf tot aan het plangebied is ruim 70 meter. Er wordt dus aan de richtafstand voor geluid voldaan.

Overige milieubelastende functies zijn op ruimere afstand gelegen. Milieuzoneringen staan de uitvoerbaarheid van dit plan niet in de weg.

4.1.3 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstanden'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling zijn benoemd gelden de vaste afstanden.

Er geldt een minimumafstand van het emissiepunt van het dierenverblijf tot de buitenzijde van de ruimte-tot-ruimtewoningen (en soortgelijke geurgevoelige objecten). Deze geldt voor alle diercategorieën (met en zonder geuremissiefactor). De minimumafstand staat in artikel 14 Wgv en is:

  • 100 meter binnen de bebouwde kom
  • 50 meter buiten de bebouwde kom

Planspecifiek

Het plangebied is gelegen buiten de bebouwde kom. Daarom geldt een afstandseis van 50 meter. Daaraan wordt voldaan. De dichtstbijzijnde veehouderij ligt op 70 meter afstand van de bestaande woning. De nieuwe woningen liggen daar nog verder vandaan en vormen dus ook geen belemmering voor de omliggende veehouderijen.

Voor het bepalen van het woon- en leefklimaat is zorgvuldigheidshalve een geuronderzoek uitgevoerd vanwege de veehouderijen in de omgeving van het plangebied. Dit rapport is opgenomen als Bijlage 2. Hierin is zowel de voor- als achtergrondbelasting berekend. Hierna worden de uitkomsten kort besproken.

De berekende achtergrondbelasting van geur bedraagt op de hoekpunten van het bouwvlak voor de nieuwe woningen ten hoogste 11,41 OU/m3. Het percentage geurgehinderden veroorzaakt door de berekende achtergrondbelasting bedraagt 9-13%. Het woon- en verblijfklimaat onder deze omstandigheden is als “redelijk goed” aan te merken. Op basis van vaste jurisprudentie kan daarom worden gesproken van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

De berekende voorgrondgeurbelasting bedraagt ten hoogste 13,1 OUE/m3 op de hoekpunten van het beoogde bouwvlak waarbinnen de bestaande en de nieuw te bouwen woningen wordt gerealiseerd. Op basis van de berekening en de kwalificaties uit tabel 1 is het woon- en leefklimaat als gevolg van de voorgrondgeurbelasting te kwalificeren als ‘Matig’ ter plaatse van het beoogde bouwvlak. De op basis van de Wet geurhinder en Veehouderij vastgestelde norm van 14 ouE/m3 voor een concentratiegebied wordt niet overschreden. Hiermee is ook gelet op de voorgrondbelasting en gezien de ligging in een agrarisch buitengebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Naar aanleiding van zienswijzen is ook de geurbelasting van de mestvergistingsinstallatie aan de Voskuilerdijk 26 in beeld gebracht. Dat geurrapport is opgenomen als Bijlage 3. Uit beoordeling van de geursituatie rondom de co-vergistingsinstallatie op de locatie Voskuilerdijk 26 blijkt dat ter plaatse van de Voskuilerdijk 40 sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Andersom vormt de nieuwe ontwikkeling aan de Voskuilerdijk 40 geen belemmering voor het bedrijf, ook niet als rekening gehouden wordt met de geplande, maar nog niet vergunde, uitbreiding van de inrichting. Het valt ook niet te verwachten dat dit in de toekomst gaat veranderen, omdat andere woningen op kortere afstand liggen.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling veroorzaakt geen belemmering van de omliggende functie en ter plekke van de nieuw te bouwen woningen is er sprake van een goede ruimtelijke ordening.

4.1.4 Geluid

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de planologische medewerking aan nieuwe ontwikkelingen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is alleen gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen: de Voskuilerdijk.

Dit plan voorziet in nieuwe geluidgevoelige functies: de woningen. De nieuwe woningen vallen binnen de geluidzone van de Voskuilerdijk. Daarom is een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai nodig. Door adviesbureau AWG Geluidadvies is een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 4 bij deze toelichting. Hierna worden de uitkomsten kort besproken.

De geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woningen is berekend op Lden = 36 dB of lager en incl. aftrek 5 dB voor het stiller worden van het verkeer. Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde van Lden = 48 dB ruimschoots gehaald. Verkeerslawaai vormt hiermee geen belemmering voor realisatie van het plan.

4.1.5 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.

Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of
  • de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of
  • het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of
  • de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren.

Met dit bestemmingsplan wordt een bedrijfsbestemming opgegeven en komt er een woonbestemming voor terug. Binnen deze woonbestemming wordt voorzien in drie woningen. Dit is een project dat onder de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' valt, namelijk in de categorie: ten hoogste 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg. Derhalve is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren voor dit bestemmingsplan.

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer, de Wet ruimtelijke ordening en de Wabo de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

  • Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).
  • Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BPVoskuilerdijk40-vg01_0007.jpg"

Uitsnede risicokaart met de locatie van het plangebied in de rode cirkel omkaderd

Uit bovenstaande uitsnede van de risicokaart blijkt dat het plangebied niet binnen de invloedsfeer van bevi-bedrijven ligt. De dichtstbijzijnde inrichting waar gevaarlijke stoffen opgeslagen worden is aan de Breehoeverlaan 20. Dit bedrijf ligt op meer dan 600 meter vanaf het plangebied. Ook ten oosten, op ruim 1000 meter, is een bedrijf aanwezig waar gevaarlijke stoffen opgeslagen worden. Het plangebied ligt ruim buiten de risicocontour van dit bedrijf.

Externe veiligheidsrisico's staan de uitvoerbaarheid van onderhavig plan niet in de weg.

4.1.7 Milieueffectrapportage

Dit bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De milieueffecten zijn onderzocht in deze paragraaf. Daaruit volgt geen aanleiding om tot een (vormvrije) m.e.r.--beoordeling over te gaan.

4.2 Archeologie, cultuurhistorie en monumenten

Op 20 juli 2021 is het gemeentelijke archeologiebeleid geactualiseerd. Op de archeologische waarden- en verwachtingskaart is het plangebied grotendeels gelegen in een gebied met een hoge archeologische verwachting. Op de archeologische beleidskaart is dit vertaald naar 'Waarde - Archeologie 4 - hoge archeologische verwachting'. Hier geldt als ondergrens voor archeologisch onderzoek een oppervlakte van 100 m2 én een diepte van 0,3 m -mv.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BPVoskuilerdijk40-vg01_0008.jpg"

Uitsnede archeologische waarden- en verwachtingskaart

Dit plan voorziet in twee nieuwe woningen en een bijgebouw. De ondergrens van 100 m2 wordt daarmee overschreden. Echter, alle nieuwe bebouwing wordt gesitueerd binnen de contouren van de te slopen bedrijfsgebouwen. Deze gronden zijn al geroerd. Om die reden wordt ervan uitgegaan dat een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is.

In het plangebied zelf zijn geen bijzondere cultuurhistorische waarden aanwezig. Wel is het plangebied gelegen in het cultuurhistorisch waardevolle Grebbelinielandschap. Met dit bestemmingsplan worden geen nieuwe bouwmogelijkheden gerealiseerd. De bouwmogelijkheden nemen juist af en de landschappelijke inpassing wordt verbeterd. Hiermee worden de cultuurhistorische waarden van de Grebbelinie niet negatief beïnvloed. Monumenten zijn niet aanwezig in het plangebied.

4.3 Ecologie

Per 1 januari 2017 zijn de Flora- en faunawet, de Boswet en de Natuurbeschermingswet 1998 vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Bevoegdheden zijn met het ingaan van deze wet overgedragen van het rijk naar de provincie. In de Algemene zorgplicht (art. 1.11) wordt voorgeschreven dat nadelige gevolgen voor flora en fauna voorkomen moet worden. Het uitgangspunt van de Algemene zorgplicht is dat het doden, verwonden, verontrusten of beschadigen van flora en fauna wordt vermeden. Deze zorgplicht geldt voor iedereen. De soortenbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten (art. 3.1), Habitatrichtlijnsoorten (art. 3.5) en Andere soorten (art. 3.10). Hierin worden ook rust- en voortplantingsverblijfplaatsen en het functioneel leefgebied beschermd. Bij negatieve effecten op soorten in de specifieke soortenbescherming geldt een afwijkingsplicht. Naast de specifieke soortenbescherming kent Nederland ook gebiedsbescherming, waarbij bepaalde gebieden extra bescherming genieten. Het gaat hier hoofdzakelijk om Natura 2000- gebieden en het Natuurnetwerk Nederland en de Groene contour. In deze gebieden mogen in principe geen werkzaamheden binnen de grenzen uitgevoerd worden.

Door adviesbureau Groenewold is een quickscan in het kader van de Wet natuurbescherming uitgevoerd. Deze quickscan is opgenomen als Bijlage 5 bij deze toelichting. De uitkomsten worden hierna kort besproken.

Soortenbescherming

In de te slopen agrarische opstallen zijn geen beschermde soorten of verblijfplaatsen aangetroffen of te verwachten. De stallen zijn open en tochtig, schoon, meest leeg en goed doorzoekbaar. Specifiek is gezocht naar (potentiële) verblijfplaatsen van vleermuizen, marters, uilen en eventuele jaarrond beschermde nesten van vogels. Deze zijn niet gevonden. Er zijn geen open stootvoegen of geschikte daklijsten aanwezig.

Daarmee zijn beschermde soorten of vaste verblijfplaatsen daarvan in de te slopen stallen uit te sluiten. Een ontheffing Wnb soorten is daarvoor niet nodig.

Er geldt een vrijstelling voor de algemeen beschermde soorten (Omgevingsverordening Utrecht).

Bij uitvoering van de werkzaamheden dient altijd invulling gegeven te worden aan de ‘algemene zorgplicht’ (art. 1.11 Wet natuurbescherming), wat inhoudt dat de initiatiefnemers passende maatregelen nemen om schade aan beschermde soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken.

Gebiedsbescherming

Diverse Natura 2000-gebieden hebben habitats welke gevoelig zijn voor verzuring. Daarom moet bij nieuwe plannen ook worden bekeken of de plannen leiden tot een toename van de stikstofdepositie. In de voorliggende situatie is er een bestaande woning en komen er twee nieuwe woningen bij. Deze worden gasloos uitgevoerd, waarmee alleen een emissie resteert van de transportbewegingen. Conform de CROW-publicatie 381 geldt voor een vrijstaande woning in het buitengebied maximaal 8,6 verkeersbewegingen/etmaal. Voor twee woningen geldt dan maximaal 17,2 verkeersbewegingen per etmaal. Gezien de afstand van meer dan 10 km tot verzuringsgevoelige gebieden is er met zekerheid geen depositie hoger dan 0.00 mol/ha/jaar. Een vergunning Wnb gebieden is hiermee niet nodig.

Naast toetsing op Natura 2000 gebied vindt separaat een toetsing plaats op het Nationaal Natuurnetwerk (NNN), de voormalige Ecologische hoofdstructuur. Voor het NNN is door de provincie Utrecht een aantal criteria opgesteld waaraan wordt getoetst of een plan invloed heeft op de wezenlijke waarden en kenmerken. Daarnaast is een Groene Contour (GC) aangewezen. Dat zijn gebieden met andere functies dan natuur die ruimtelijk verweven zijn met de natuur van het Nationaal Natuurnetwerk en daar functioneel mee samenhangen. Het beleid voor de GC is gericht op versterking van die samenhang.

Het plan ligt buiten de begrenzing van het NNN (groen) en de GC (geelgroen). Het plan zelf heeft hiermee geen effecten op het NNN of de GC. De uitbreiding zal ook landschappelijk groen worden ingepast. Op basis van de ligging van het plangebied ten opzichte van de begrenzing van het NNN en de GC, zijn er geen effecten te verwachten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN en de GC. Specifieke maatregelen of aanvullend onderzoek zijn niet nodig.

4.4 Waterparagraaf

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.

Voor dit bestemmingsplan is via www.dewatertoets.nl een digitale watertoets uitgevoerd. Het resultaat van deze toets is opgenomen als Bijlage 6 bij deze toelichting. Hieruit volgt dat het initiatief geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan is door het waterschap Vallei en Veluwe een positief wateradvies gegeven ten aanzien van dit plan.

Met onderhavig plan neemt het bebouwd oppervlak op het plangebied af met circa 1200 m2. Hierdoor kan en zal het hemelwater in de bodem blijven infiltreren. Het hemelwater dat op de nieuwe gebouwen valt zal afgevoerd worden richting de omliggende weilanden en sloten.

De gemiddelde hoogste grondwaterstand binnen het plangebied is tussen 40 en 60 centimeter onder het maaiveld. Mocht het nodig zijn dan zullen de gronden opgehoogd worden om grondwateroverlast te voorkomen. Door dit bestemmingsplan worden geen nieuwe sloten of ander oppervlaktewater binnen het plangebied geïntroduceerd. Negatieve effecten op de waterhuishouding zijn niet aan de orde.

Ondergrond en bodem

Het plangebied ligt in de boringsvrije zone Woudenberg. De boringsvrije zone is een gebied rondom de grondwaterwinning Woudenberg. Deze grondwaterwinning is de bron van de drinkwatervoorziening voor o.a. de gemeente Woudenberg. In de boringsvrije zone beschermt een ondergrondse laag de onderliggende waterwinning.

Om te voorkomen dat activiteiten (zoals het toepassen van bodemenergiesystemen) plaatsvinden die verontreiniging of lokale opwarming van het grondwater tot gevolg hebben, stelt de provincie Utrecht in haar Interim Omgevingsverordening Provincie Utrecht regels ter bescherming van de grondwaterkwaliteit voor de drinkwatervoorziening. Het betreft onder andere een verbod op boor-, grond- en funderingswerkzaamheden dieper dan 10 meter onder het maaiveld en het toepassen van bodemenergiesystemen. Onder voorwaarden zijn vrijstellingen op dit verbod mogelijk.

Daarnaast geldt voor iedereen in de boringsvrije zone de bijzondere zorgplicht (art. 3.12 Interim Omgevingsvisie Provincie Utrecht). Dit houdt in dat verontreiniging van het grondwater moet worden voorkomen of, voor zover het niet kan worden voorkomen, zoveel mogelijk moet worden beperkt of ongedaan gemaakt. Het verdient aanbeveling dat ontwikkelingen worden afgestemd met het waterwinbedrijf.

Negatieve effecten op de waterhuishouding zijn niet aan de orde.

4.5 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Onderhavig wijzigingsplan voorziet niet een bouwplan in de zin van de Bro. Derhalve is het vaststellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk.

Met de initiatiefnemers is een overeenkomst gesloten. Hierin is geregeld dat alle kosten die samenhangen met het onderhavige bestemmingsplan voor rekening komen van initiatiefnemers. Deze herziening heeft derhalve voor de gemeente geen financiële gevolgen.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

In hoofdstuk 3 is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 4 toont aan dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling.

Voor de regels van dit plan zijn de regels uit het geldende bestemmingsplan Buitengebied 2010, in combinatie met de reparatieherziening daarvan: bestemmingsplan Buitengebied 2013 (herziening), als basis gebruikt. Die regels zijn vervolgens ontdaan van overbodige elementen, geactualiseerd op gewijzigde wetgeving en op onderdelen aangepast in verband met de beoogde situatie in het plangebied. De gegeven bestemmingen worden hierna kort besproken.

5.1 Agrarisch

Een deel van het huidig agrarisch bouwvlak ligt buiten de gronden van initiatiefnemer. Dit deel behoudt de argarische bestemming, maar het (hele kleine deel van het) bouwvlak vervalt. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend erf- en terreinafscheidingen en bouwwerken, geen gebouwen, teeltondersteunende voorzieningen en overkappingen zijnde, ten behoeve van extensieve dagrecreatie, zoals zitbanken en routeborden, worden gebouwd met een maximum bouwhoogte van 2,0 m.

5.2 Natuur

Een gedeelte van het plangebied wordt omgevormd tot ruigtenatuur. Dit deel krijgt de bestemming 'Natuur'. Hiermee zijn deze gronden in hoofdzaak bestemd voor het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van landschappelijke, natuurwetenschappelijke en/of ecologische waarden. Ook ondergeschikt agrarisch en extensief dagrecreatief medegebruik is toegestaan.

5.3 Tuin - Openheid

Om te borgen dat de vergunningsvrije bouwmogelijkheden de mogelijkheden uit dit bestemmingsplan niet overstijgen, is de bestemming 'Tuin - Openheid' toegekend aan een groot deel van het plangebied. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen en bouwwerken gebouwd worden, ook niet vergunningsvrij. Enkel ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' zijn bijgebouwen van 40 m2 toegestaan. De gronden met deze bestemming worden namelijk niet gezien als achtererfgebied in het kader van de Bro. Er is voor deze beperkende constructie gekozen om het behoud en doorzicht naar het landschap te behouden c.q. waarborgen. Uit jurisprudentie (ECLI:NL:RVS:2018:571) blijkt dat het mogelijk is vergunningsvrij bouwen uit te sluiten op grond van locatie-specifieke omstandigheden. In dit geval is ervoor gekozen een regeling op te nemen, die het bebouwen van gronden met een tuinbestemming beperkt, en daarbij te bepalen dat de gronden met die bestemming niet dienen te worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II van het Bor.

5.4 Wonen

Verder krijgt het plangebied deels de bestemming 'Wonen'. Met deze bestemming wordt voorzien in de levensloopbestendige woningen. De woningen zijn alleen toegestaan binnen de aangegeven bouwvlakken. De inhoud van een woning mag niet meer dan 600 m3 bedragen, tenzij met de maatvoeringsaanduiding 'maximum volume (m3) is aangegeven. De maximale goot- en bouwhoogte bedraagt 6 en 10 meter voor de bestaande woning en 3 respectievelijk 5 meter voor de nieuwe woningen.

Elke woning krijgt maximaal 80 m2 aan bouwmogelijkheden voor bijgebouwen. In de bestemming 'Tuin - Openheid' is geregeld dat ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' gebouwd mag worden. Daar en in de woonbestemming mag tezamen maximaal 80 m2 aan bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd. Ook de vergunningsvrije bouwmogelijkheden zijn hierop afgestemd, zodat al dan niet vergunningsvrij nooit meer dan 80 m2 per woning aan bijgebouwen te realiseren is. Hiervoor krijgen de nieuwe woningen een achtererfgebied van 40 m2 en de bestaande woning 80 m2.

5.5 Overige bestemmingen en aanduidingen

De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2' is niet overgenomen uit het geldende bestemmingsplan. In paragraaf 4.2 is namelijk duidelijk geworden dat de gemeente Woudenberg recent nieuw archeologiebeleid heeft vastgesteld, waarin voor het plangebied een andere archeologische verwachtingswaarde geldt. Daarom is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' opgenomen. Naar verwachting aanwezige, archeologische waarden worden hiermee beschermd. Ook is gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' overgenomen.

Hoofdstuk 6 Inspraak en overleg

6.1 Vooroverleg

Het concept van dit bestemmingsplan is toegezonden aan de provincie Utrecht en het waterschap in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Het concept van dit bestemmingsplan is niet toegezonden aan het Rijk. Met dit plan zijn geen nationale belangen in het geding zijn. Zowel het waterschap als de provincie hebben positief geadviseerd.

6.2 Voorontwerp

De ontwikkeling die dit plan mogelijk maakt, heeft een beperkte invloed op zijn omgeving. Andere, bebouwde percelen zijn op ruime afstand gelegen. Daarom heeft geen voorontwerp van dit plan voor inspraak ter inzage gelegen.

Initiatiefnemer heeft de bewoners van de Voskuilerdijk 13, 15, 19, 23, 33 en 36 geïnformeerd over het planvoornemen. De bewoner van de Voskuilerdijk 23 heeft aangegeven liever geen zomereiken langs de perceelsgrenzen te zien. Hierop is het plan ook aangepast. Verder willen de bewoners van de omliggende (agrarische) bedrijven niet belemmerd worden in hun bedrijfsvoering. In dit bestemmingsplan is aangetoond dat daar geen sprake van zal zijn.

6.3 Ontwerp

Het ontwerpbestemmingsplan Voskuilerdijk 40 heeft gedurende zes weken voor een ieder ter visie gelegen, van 6 september tot en met 17 oktober 2023. Gedurende de periode van ter inzagelegging zijn er drie zienswijzen ingediend, naar aanleiding daarvan is nader onderzoek gedaan, dat wat langer geduurd heeft dan gebruikelijk. In de Nota beantwoording zienswijzen ontwerpbestemmingsplan Voskuilerdijk 40 zijn de zienswijzen samengevat en voorzien van een antwoord.