Plan: | Voskuilerdijk 26 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0351.BPVoskuilerdijk26-ow01 |
Op de locatie is een pluimveehouderij met sinds 2019 een biogasvergister aanwezig. Gelet op de behoefte aan duurzame energie is de behoefte de capaciteit van deze installatie uit te breiden. Dat kan voor een belangrijk deel binnen de bestaande voorzieningen, alleen voor de nieuwe na-opslag silo is binnen het bestaande bouwvlak geen ruimte. Om ruimte te creëren voor deze silo en gelijktiijdig de bedrijfsfuncties elk van een passende, toekomst gerichte bestemming te voorzien is deze planherziening opgesteld. De planherziening bestaat uit een bedrijfsbestemming voor de gronden en gebouwen die hoofdzakelijk ten dienst zijn van de vergistingsinstallatie en een agrarische bestemming met een bouwvlak welke voorbereid is op een omschakeling van de pluimveetak naar een extensievere en biologische bedrijfsvoering.
Het perceel Voskuilerdijk 26 is gelegen in het noordelijke buitengebied van Woudenberg. Het perceel is op circa 4 km ten noordoosten van de dorpskern van Woudenberg gelegen. Ten zuiden van het perceel is het dorp Scherpenzeel gelegen. Kadastraal is het perceel bekend als gemeente Woudenberg, sectie A, nummers 1530 en 1531.
Ligging in de omgeving
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan Buitengebied 2010, in combinatie met de reparatieherziening daarvan: Buitengebied 2013 (herziening) en het wijzigingsplan Voskuilerdijk 26. Het bestemmingsplan Buitengebied 2010 is vastgesteld door de gemeenteraad op 23 september 2010. Het bestemmingsplan Buitengebied 2013 (herziening) is vastgesteld op 27 juni 2013. Voor het grootste gedeelte van het plangebied geldt een wijziging van het bestemmingsplan. Dat is het wijzigingsplan Voskuilerdijk 26, vastgesteld door de burgemeester en wethouder op 20 mei 2015.
Voor het plangebied geldt de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarde - Reliëf', met de functieaanduidingen 'intensieve veehouderij' en 'specifieke vorm van bedrijf - mestvergistingsinstallatie'. Ter plaatse is één bedrijfswoning toegestaan, waarvoor een maximale inhoudt van 600 m3, inclusief aan- en uitbouwen geldt. Voor bedrijfswoningen geldt een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 en 10 meter. De maximale oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning bedraagt 80 m2. Voor bedrijfsgebouwen geldt een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 en 11 meter.
Verder geldt voor het plangebied deels de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2'. Naar verwachting aanwezige, archeologische waarden worden daarmee beschermd. Tevens rust op het plangebied ook de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwervingsgebied'.
Uitsnede plankaart met het plangebied globaal in rood omkaderd
Binnen het geldende bestemmingsplan is het niet mogelijk het voornemen te realiseren. De uitbreiding van de uitbreiding van de vergistingsinstallatie , de nieuwe silo past, niet op een bedrijfseconomisch logische locatie in het bouwvlak. Ook de aanpassing van de stallen ten behoeve van extensivering van de pluimvee past niet binnen het huidige bouwvlak. Daarom is een nieuw bestemmingsplan nodig voor het planvoornemen.
Dit plan vangt in hoofdstuk 2 aan met een beschrijving van de bestaande en nieuwe situatie. In het daaropvolgende hoofdstuk aan met een beschrijving van het relevante beleidskader. In het daarop volgende hoofdstuk wordt het relevante beleidskader beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 de uitvoerbaarheid aangetoond. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. Afsluitend zijn de resultaten van inspraak en overleg opgenomen.
Het plangebied is gelegen in het Woudenbergse buitengebied tussen de kernen van Woudenberg en Scherpenzeel. Het plangebied is op ongeveer 4 km ten noordoosten van de kern van Woudenberg gelegen en ongeveer 2 km ten noordwesten van de kern van Scherpenzeel. Het landschap is voornamelijk te typeren als kampenlandschap. Dit is een kleinschalig landschap met een onregelmatig, bochtig wegenpatroon, onregelmatige perceelsvormen en veel opgaande begroeiing in de vorm van bospercelen, houtsingels, laanbeplantingen en erfbeplantingen. Het grondgebruik is overwegend agrarisch. De agrarische erven staan verspreid in het landschap.
Luchtfoto omgeving met het plangebied in rood omkaderd
Het plangebied is gelegen aan een aftakking van de Voskuilerdijk, midden in een vrij open agrarisch landschap. De Voskuilerdijk is een relatief lange, lokale weg die in het zuiden, via de Oud Willaer, aansluit op de provinciale weg tussen Woudenberg en Scherpenzeel, de N224. Ten noorden van het perceel is een bosperceel aanwezig. Langs de Voskuilerdijk zijn enkele andere agrarische erven aanwezig.
Binnen het plangebied is een intensieve veehouderij aanwezig. Aan de noordkant van het perceel is de bedrijfswoning aanwezig. Naast de bedrijfswoning zijn twee stallen voor pluimvee aanwezig. Ten zuiden van de woning is een loods aanwezig, die mede gebruikt voor de vergistingsinstallatie waar de rest van het bouwvlak mee gevuld is. Onder de loods zijn ook twee vergisters aanwezig.
Het perceel heeft een eigen oprit/toegangsweg vanaf de Voskuilerdijk. Rondom de bedrijfsgebouwen is bestrating aanwezig. Beplanting is voornamelijk aanwezig langs de perceelsranden en in en rond de voortuin bij de bedrijfswoning.
Luchtfoto plangebied
Op de locatie is sinds 2019 naast een agrarisch bedrijf ook een biogasinstallatie aan de Voskuilerdijk 26 in Woudenberg in bedrijf. Momenteel is er sprake van 1 bedrijf: een pluimveebedrijf met een co-/mestvergistingsinstallatie. Het voornemen van de eigenaar is om de vergister uit te breiden en daartoe de bestemming te splitsen in een agarisch deel en industrieel deel.
Het bedrijf produceert op duurzame en efficiënte wijze energie (groen gas, groene stroom en warmte) uit mest, restproducten en biomassa. Daarmee wordt een bijdrage geleverd aan het besparen van fossiele brandstoffen en de reductie van CO2-uitstoot en methaanemissie. Al het aangeboden materiaal wordt voor 100% omgezet in vervangende meststoffen en groene energie (stroom, groen gas en warmte). De verwerkingscapaciteit van de biogasinstallatie bedraagt op dit moment nog 30.000 ton per jaar.
In 2010 is in het bestemmingsplan Buitengebied al ruimte geboden voor een mestvergsiter. Sinds die tijd, maar zeker ook nog sinds de start van de vergister in 2019 zijn er veel ontwikkelingen geweest op het gebied van biogasinstallaties. Naast de positieve vooruitgang op het gebied van de techniek zijn er ook ontwikkelingen die ervoor zorgen dat het steeds lastiger wordt om een (relatief kleine) biogasinstallatie rendabel te (laten) opereren. Het wordt steeds moeilijker om aan betaalbare en energierijke biomassa te komen en aan de andere kant is de afzet van het digestaat ook een steeds belangrijkere en grotere kostenpost geworden. Daarnaast is het beleid van de landelijk energietransitie veel meer gefocust op de productie van biogas ten behoeve van de productie van groen gas en invoeding op het openbare aardgasnet. Nederland staat voor de gigantische opgave om in 2030 minimaal 2 miljard m3 groengas te produceren ter vervanging van fossiel aardgas. Daar wil initiatiefnemer graag een steentje aan bijdragen. De SDE+ subsidie voor stroom is erg laag en wordt afgebouwd en die voor groen gas is relatief hoog. De overheid wil (of beter gezegd: moet), mede door de netcongestie, overstappen naar groen gas in plaats van groene stroom. Dat is ook de wens van initiatiefnemer. Om de investeringen voor de extensivering van de leghennen, stalaanpassingen/uitbreiding, nieuwe mestopslagsilo's en de installaties voor de biogasreiniging, groengas productie en de CO2-afvang en -vervloeiing te rechtvaardigen moet de biogasproductie omhoog. De wens is daarom om een nieuwe (co-)mestvergistingsinstallatie te realiseren, en zo de inputcapaciteit te verhogen naar 60.000 ton mest en co-producten per jaar met als samenstelling > 50% mest en < 50% co-producten. Het vergistingsproces wordt niet anders met de bestaande gebouwen. Ook de bestaande nutsaansluitingen hebben voldoende capaciteit.Om een input van 60.000 ton per jaar gemakkelijk en adequaat te kunnen vergisten en verwerken is het noodzakelijk om een extra vergistersilo (navergister/-opslag) bij te bouwen. Na realisering van de extra vergistersilo is er ruim voldoende vergistingscapaciteit (totaal ca. 12.775 m3). De verblijftijd voor de input is 78 dagen. Voor een acceptabele vergisting is zeker 40-50 dagen verblijftijd wenselijk. Dus daar wordt ruimschoots aan voldaan.
Concreet wordt er dus een nieuwe vergister van 4.926 m3 en een na-opslag van 8.413 m3 gerealiseerd, die beide niet hoger worden dan de bestaande vergisters (13 meter). Een aanpassing van het bouwvlak is daarvoor noodzakelijk. De Interim Omgevingsverordening Provincie Utrecht (IOV) maakt onderscheid tussen klein- en grootschalige vergistingsinstallaties. Er is geen duidelijke scherpe grens tussen klein- en gootschalig. Echter, in deze situatie wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van de aanwezige voorzieningen en functies. Bij een verplaasting naar een bedrijventerrein is niet alleen sprake van kapitaalvernietiging van het niet meer gebruiken van recente en nog niet afgeschreven voorzieningen, maar ook is dan een investering nodig in de aanleg daarvan. Vooral het feit dat gebruik gemaakt kan worden van de bestaande netcapaciteit en gasleiding maakt dat wenselijk en aanvaardbaar is dat de vergrote installatie op deze locatie gerealiseerd wordt. De behoefte van Nederland aan duurzame en groene energie versterkt dat. Door de vergroting ontstaat wel de vraag of nog sprake is van een nevenfunctie bij het agarisch bedrijf. Daarom wordt gekozen voor een aparte bestemming die wel verbonden is met het agarische gebruik. Niet alleen in eigendom en bemensing, maar ook in de delen van voorzieningen (gebouwen, infrastructuur etc.) en de mest voor de installatie.
Het huidige foliebassin (in een omwalling) wordt mede vanwege geurhinder vervangen door een luchtdichte betonnen bassin (eind-opslag dunne stikstofrijke digestaat), met een afdekkap van folie (spankapconstructie). De uitbreiding van de co-/mestvergistingsinstallatie, de nieuwe silo met de biogasopslagkoepel, komt ten zuiden van de bestaande koepels. In de huidige situatie met 30.000 ton per jaar input is 15% van de input voor de vergister afkomstig vanuit de eigen inrichting. 85% wordt aangeleverd van buiten de inrichting door erkende bedrijven. De huidige twee koepels blijven in bedrijf als hoofdvergister functie (verblijftijd is ten minste 40 dagen), de nieuwe koepel zal fungeren als een navergister (verblijftijd is minimaal 20 dagen). Door het in gebruik nemen van deze navergister, ontstaat een efficiënter gebruik en kan er meer verwerkt worden (60.000 ton/jaar). Na de uitbreiding zal de vergister meer capaciteit hebben om, naast de eigen mest, ook mest van andere bedrijven te verwerken. Daarmee draagt deze bij aan het verminderen van het mestoverschot in de regio. Het droge product wordt afgevoerd naar een bodemvoedingsbedrijf. De dunne fractie wordt afgevoerd naar de (dichtstbijzijnde), in de regio beschikbare akkerbouwgronden.
Verder is het bedrijfseconomisch interessant geworden om de bij de biogasopwerking vrijkomende CO2 af te vangen en vloeibaar te maken en bijvoorbeeld naar de glastuinbouw (kassen) af te zetten. Het wordt de komende jaren een enorme uitdaging voor Nederland om de CO2-uitstoot drastisch omlaag te brengen. De productie van groengas biedt daarvoor mogelijkheden. In de in te dienen aanvraag omgevingsvergunning zal dan ook het afvangen en vervolgens het vervloeien van CO2 opgenomen worden. De plannen zijn een groengas productie van ongeveer 6 miljoen m3/jaar groen gas (= aardgaskwaliteit) voor ca. 4.500 gezinnen per jaar en in te voeden in de 8 bar aardgasleiding, die op ongeveer 1 km afstand ligt, op de gebiedsgrens Gelderland-Utrecht. Dat betekent groen gas voor de bebouwde kom van de gemeenten Woudenberg en Scherpenzeel waarvoor de locatie van de Greef heel geschikt is. Bij het vergistingsproces ontstaat een mengsel van methaan en CO2. Dit wordt gesplitst. Het groen gas (= aardgas) gaat met een leiding op het gasnet van Stedin (240 m3/uur wordt dan 600 m3/uur), de afgevangen en gereinigde CO2 wordt vloeibaar afgevoerd. De dikke fractie uit de vergister wordt gedroogd en afgevoerd, de dunne fractie gaat in de digestaat eindopslagsilo.
Verder is het voornemen de pluimveetak te extensiveren. Daarvoor worden de bestaande stallen uitgebreid. De pluimveestallen zijn momenteel 80 meter lang. Deze worden in de nieuwe situatie verlengd naar 143 meter. Het aantal te houden stuks pluimvee wordt verlaagd van 44.900 naar 41.880 stuks, zodat meer ruimte voor het pluimvee ontstaat. Voor de uitbreiding is een aanpassing van het bouwvlak noodzakelijk.
Ondanks de uitbreiding van de bestaande stallen, zal de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie van het agrarische bedrijf niet toenemen. De uitbreiding van de stallen is nodig voor de omschakeling naar de biologische vorm. Na wijziging wordt minder pluimvee gehouden. Ten aanzien van de vergistingsinstallaties neemt de verkeersgeneratie vanwege de verdubbeling van de capaciteit wel toe, van gemiddeld 6-7 vrachtwagens per dag naar gemiddeld 12-13 vrachtwagens per dag. Er zijn ruim voldoende parkeerplaatsen, manoeuvreermogelijkheden en opstelplaatsen voor lossende en ladende vrachtwagens die de inrichting (biogasinstallatie en pluimveebedrijf) aandoen. Door mogelijk gebruik te maken van de tweede ontsluitingsroute aan de zuidzijde van de inrichting is het mogelijk om de bestaande verkeersdruk op de Voskuilerdijk, door de verdubbeling van het aantal vrachtwagens, niet te verzwaren. De bestaande parkeerplaatsen zijn voldoende voor beide inrichtingen, mede door het mogelijke dubbelgebruik.
Landschappelijke inpassing
Het Inpassingsplan Grebbelinielandschap is op 8 december 2014 vastgesteld. Een inpassingsplan is een bestemmingsplan dat door de provincie wordt vastgesteld. Het doel van dit Inpassingsplan is het borgen van de waarden van de Grebbelinie bij de toepassing van afwijkings- of wijzigingsbevoegdheden in vigerende bestemmingsplannen. Het inpassingsplan leidt tot de inspanningsverplichting voor gemeenten om bij hun nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de waarden van de Grebbelinie.
Door het Inpassingsplan is ter plaatse van het plangebied de dubbelbestemming "Waarde - Grebbelinielandschap" toegekend. Hiermee zijn deze gronden tevens zijn aangewezen voor het behoud, herstel en bescherming van de herkenbaarheid en de beleefbaarheid van de cultuurhistorische waarden van de Grebbelinie. Deze waarden zijn in het Beeldkwaliteitsplan, dat als bijlage bij de regels van het inpassingsplan is opgenomen, beschreven. Voor de locatie van het plangebied zijn de volgende criteria opgenomen:
Algemeen:
Uitbreiding van het erf:
Functieverandering van het erf:
Rekening houdend met deze criteria, is een landschappelijk inpassingpslan gemaakt. Dat inpassingsplan is opgenomen als Bijlage 1. Hieronder is een uitsnede weergeven. Er worden een aantal nieuwe boomrijen aangelegd. In totaal gaat het om 120 nieuwe bomen. Die worden rondom en naast de nieuwe bebouwing geplant, zodat de bebouwing meer uit het zicht onttrokken wordt. Daarnaast wordt er een waterberging gerealiseerd, waarmee de toename van de bebouwing tevens gecompenseerd wordt. De nadruk van de nieuwe bomenrijen ligt op inheemse bomen, waarbij aandacht zal zijn aan het waar mogelijk versterken van de biodiversiteit.
Inpassingsplan
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is vastgesteld op 11 september 2020. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken; te kiezen voor slimme combinaties van functies; uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. In totaal zijn er 21 nationale belangen gevormd:
Om ook daadwerkelijk uitvoering te geven aan de NOVI, is de Uitvoeringsagenda 2021-2024 opgesteld. Hierin zijn vier prioriteiten benoemd:
De NOVI is een permanent en aanpasbaar proces. Er wordt uitgegaan van een terugkerende cyclus van vier jaar. Jaarlijks, in het voorjaar, is er een nationale NOVI-conferentie over de voortgang van de uitvoering, nieuwe ontwikkelingen en inzichten. Ook wordt een tweejaarlijkse monitor uitgevoerd door het Planbureau voor de Leefomgeving. Elke vier jaar vindt een uitgebreide beleidsevaluatie plaats, evenals een onderzoek naar de mening van burgers en wordt de NOVI zo nodig aangepast.
Toetsing
Uit de NOVI volgen geen uitgangspunten en/of randvoorwaarden voor de herontwikkeling van het plangebied. Met onderhavige ontwikkeling zijn geen nationale belangen in het geding.
Met het vastgestelde Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (30 december 2011), ook wel Barro genoemd, geeft het Rijk algemene regels voor bestemmingsplannen en wordt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen uit de voormalige Nota Ruimte gewaarborgd. Doel van dit besluit is bepaalde onderwerpen uit de SVIR te verwezenlijken, dan wel te beschermen. Het gaat hierbij om de volgende onderwerpen:
Toetsing
Gelet op de ligging van het plangebied, alsmede de aard en omvang van de beoogde planontwikkeling dat in het voorliggende bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, wordt geconcludeerd dat er geen strijdigheid is met het nationaal ruimtelijk belang, zoals neergelegd in het Barro. Voornoemde onderwerpen hebben geen betrekking op het plangebied.
De Omgevingsvisie van de provincie Utrecht is vastgesteld door de Provinciale Staten op 10 maart 2021. De Omgevingsvisie is opgesteld om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie. Via haar ruimtelijk beleid draagt de provincie bij aan een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is. De Omgevingsvisie is uitgewerkt aan de hand van 7 thema's en 3 regio's. De thema's zijn als volgt:
De drie regio's zijn U16, Amersfoort en Foodvalley.
De Omgevingsvisie geeft de ruimtelijke ambities weer van de provincie Utrecht. Hierin staat welke doelstellingen de provincie van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe dit beleid uitgevoerd wordt. Deels loopt deze uitvoering via de Interim Omgevingsverordening, die tegelijk met de Omgevingsvisie is vastgesteld. Op grond van de Wro heeft de Omgevingsvisie alleen een zelfbindende werking. Het is bindend voor de provincie, niet voor andere partijen. De Interim Omgevingsverordening zorgt voor doorwerking van het beleid en is bindend voor de gemeenten.
Aantrekkelijke landschappen
Elk Utrechts landschap heeft zijn eigen kwaliteiten die mede richting geven aan de daarin gelegen en omliggende functies en hun ontwikkelingsmogelijkheden. Daarom willen wij op de kernkwaliteiten van de verschillende landschappen voortbouwen en deze doorontwikkelen in onze provincie. Een landschap is geen statisch plaatje; landschap is altijd in ontwikkeling en elk landschap heeft ruimte voor een vorm van dynamiek. Maar wel op zo’n manier dat de landschapskwaliteit wordt doorontwikkeld en beter beleefbaar wordt, onder andere met behulp van creatieve verbeeldingskracht. In het werken met landschapskwaliteit gaan we uit van een samenspel tussen het beeld (wat zie je), functies (wat gebeurt er) en robuuste structuren (samenhang, relaties).
Voor elke ontwikkeling in het landelijk gebied moet aansluiting gevonden worden bij de kernkwaliteiten van het landschap. Voor de open landschappen gelden andere principes dan voor de meer gesloten landschappen. Landschappen vragen om bebouwing die qua maat en schaal passen bij de kernen die in het landelijk gebied gelegen zijn.
Toetsing
Dit bestemmingsplan voorziet in een uitbreiding van de vergistingsinstallatie en een uitbreiding van de pluimveetak. Beide bedrijfstakken worden zelfstandig bestemd. De nieuwe situatie wordt goed ingepast binnen de bestaande landschapsstructuur, rekeninghoudend met de aanwezige kernkwaliteit. In paragraaf 3.2.2 wordt verder ingegaan op de kernkwaliteiten van het landschap. Verder draagt de vergistingsinstallatie bij aan de klimaatdoelstellingen voor duurzame energie.
Dit plan is in overeenstemming c.q. niet in strijd met de Omgevingsvisie.
De Interim Omgevingsverordening van de provincie Utrecht is vastgesteld door de Provinciale Staten op 10 maart 2021. De omgevingsverordening bevat algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. In de omgevingsverordening staan geen regels die direct doorwerken naar de burgers. In de omgevingsverordening zijn alleen de algemene regels opgenomen, die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de provinciale belangen.
De omgevingsverordening geeft soms harde ruimtelijke grenzen aan. Soms wordt volstaan met de verplichting om een ruimtelijke keuze voor een bepaald beleidsaspect goed te onderbouwen. Daarnaast bevat de omgevingsverordening ook regels die voortvloeien uit het Barro. Bij de verordening zijn verschillende kaarten opgenomen. Navolgend worden de voor het plangebied relevante bepalingen besproken.
Energie
Het plangebied ligt in het gebied 'energie'. Artikel 5.1 bepaalt hierover het volgende:
In afwijking van Artikel 9.2 Verstedelijkingsverbod landelijk gebied kan een bestemmingsplan verstedelijking in het Landelijk gebied toestaan om nieuwe bestemmingen voor energie en transformatorstations mogelijk te maken.
Toetsing
Dit plan voorziet in de uitbreiding van een vergistingsinstallatie en het apart bestemmen daarvan. De vergistingsinstallatie voorziet in duurzame energie. Dat is in overeenstemming met artikel 5.1.
Cultuurhistorie en landschap
Op de kaart 'cultuurhistorie en landschap' is het plangebied gelegen in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur, nader aangeduid als 'militair erfgoed'. Artikel 7.7 bepaalt hierover het volgende:
Voor dit plan gaat het om de waarden van het militaire erfgoed dat gevormd wordt door de Grebbelinie. De waarden hiervan zijn als volgt beschreven:
De Grebbelinie is een zestig kilometer lange waterlinie, gelegen in de Gelderse Vallei tussen de voormalige Zuiderzee en de Nederrijn. De linie is vanaf het midden van de achttiende eeuw aangelegd om de vijand uit het oosten te weren. De Grebbelinie is een samenhangend verdedigingsstelsel van liniedijk, keerkaden, aarden verdedigingswerken, sluizen, waterlopen, inundatie- en schootsvelden. In 1939/40 is de linie versterkt met loopgraven, tankgrachten en kazematten om een Duitse aanval uit het oosten tegen te houden. De hoofdweerstandslijn, gevormd door het Valleikanaal met liniedijk en de Eem boven Amersfoort, werd toen uitgebreid met een voorpostenlijn en een stoplijn als achterste begrenzing. In 1944/45 is door de Duitse bezetter de ‘Pantherstellung’ deels op de Grebbelinie aangelegd. De verdediging in de breedte is uniek aan deze linie. De forten markeren de plaats van de linie in het landschap, zij liggen op strategische plekken, gebouwd ter verdediging van een acces, zoals (spoor)wegen en stroomruggen. De openheid van de voormalige inundatiegebieden versterkt de beleving van de linie. De Grebbelinie is nog grotendeels ongeschonden aanwezig en manifesteert zich als een groen lint door het landschap.
Van de Grebbelinie willen we de volgende kernkwaliteiten behouden:
Toetsing
Dit bestemmingsplan voorziet in een bestemmingswijziging, waarbij het plangebied gesplitst wordt in twee bedrijfstakken. Ter plaatse was al een agrarisch (en daarmee een mestvergistingsinstallatie) toegestaan. De uitbreiding van de stallen en de nieuwe vergisters zorgen niet voor een (significante) aantasting van de openheid.
Daarnaast zal in de nieuwe situatie meer groen aangelegd worden door de toevoeging van 120 bomen. Ook hierdoor worden de kernkwaliteiten van de Grebbelinie versterkt. In het plangebied zijn geen verdedigingssystemen aanwezig. Dit bestemmingsplan heeft dan ook geen negatieve invloed op de waarden van de Grebbelinie en het bijbehorende landschap.
Cultuurhistorie en landschap
Op de kaart 'cultuurhistorie en landschap' is het plangebied gelegen binnen het landschap Gelderse Vallei. Artikel 7.9 bepaalt hierover het volgende:
De kernkwaliteiten voor het landschap Gelderse Vallei zijn als volgt:
Toetsing
De kleinschaligheid van het landschap is in het plangebied en de directe omgeving beperkt aanwezig. De omgeving wordt eerder gekenmerkt door een vrij grootschalige, landschappelijke openheid, door de beperkte aanwezigheid van perceelsrandbeplantingen. In de nieuwe situatie wordt de kleinschaligheid en gevarieerdheid van het landschap aanmerkelijk versterkt door het aanbrengen van nieuwe bomen (zie paragraaf 2.2). Beken, griften en kanalen zijn in het plangebied niet aanwezig. Dit bestemmingsplan doet geen afbreuk aan de landschappelijke kwaliteiten die samenhangen met de Grebbelinie. De genoemde kernkwaliteiten van de Gelderse Vallei worden in dit bestemmingsplan afdoende beschermd.
Landbouw
Op de kaart 'landbouw' ligt het plangebied binnen 'Agrarische bedrijven'. Artikel 8.1 bepaalt het volgende:
Toetsing
Ondanks dat dit plan voorziet in een uitbreiding van de pluimveestallen, neemt het aantal stuks pluimvee juist af. Hiervoor is een vormwijziging van het bouwvlak noodzakelijk, waarbij de omvang van het agrarische bouwperceel juist afneemt. Hiermee is de ontwikkeling niet in strijd met artikel 8.1.
Conclusie
Onderhavige ontwikkeling is in overeenstemming met de Interim Omgevingsverordening.
De Structuurvisie Woudenberg 2030 is vastgesteld door de gemeenteraad op 24 januari 2019. In de structuurvisie geeft het gemeentebestuur zijn visie over de ruimtelijke invulling voor het wonen, werken en recreëren in Woudenberg voor de komende jaren tot 2030.
Richting 2030 zet Woudenberg in op het verbinden, combineren en vernieuwen van haar kwaliteiten. Een groot deel van deze kwaliteiten is opgehangen aan de landschappelijke en ruimtelijke (verkeers)structuur van Woudenberg, maar versterken elkaar op dit moment onvoldoende. Ze bestaan als het ware naast elkaar. Van west naar oost: recreatie rondom het Henschotermeer en de Pyramide van Austerlitz --> wonen en centrumvoorzieningen in de kern --> werken en horeca op bedrijventerrein Parallelweg en bij hotel Schimmel --> cultuurhistorie bij het Valleikanaal en de Grebbelinie en ten noorden en zuiden daarvan landbouw, natuur en landgoederen. Door het ruimtelijk verbinden en combineren van deze secoren ontstaat een sterk raamwerk: het ruimtelijk economisch structuurbeeld voor 2030. Hierin benut Woudenberg (de mogelijkheden van) haar kwaliteiten ten volle. Niet alleen door deze te verbinden en te combineren, maar ook door deze:
Woudenberg ligt in een divers en kwalitatief hoogwaardig landschap. Het groen in de bebouwde kom en het buitengebied van Woudenberg maken de gemeente een aantrekkelijke plaats met een goed woon- en leefkwaliteit. De historisch aanwezige groenstructuur is ontstaan door ontginningen in de Gelderse Vallei en wordt begrensd door de stuwwal van de Utrechtse Heuvelrug. De vallei wordt doorsneden met beken en er zijn veel historische landschapselementen aanwezig zoals houtwallen, elzensingels en historische lanen. Ook zijn in het landschap nog landschapstypen te herkennen zoals het slagen- en kampenlandschap. Hiermee vormt het landschap onmiskenbaar de onderlegger van de gemeente. Het laat niet alleen de geschiedenis en het heden zien, maar is (zeker in het buitengebied) ook een kapstok om toekomstige ontwikkelingen van haar gebruikers aan op te hangen. Deze gebruikers zijn: de agrarische sector, de landgoederen, de intrinsieke waarden van natuur en recreatie. Al eeuwenlang zijn dit de medegebruikers van het landschap. Vroeger hoofdzakelijk de agrarische sector, maar vandaag de dag is het landschap multifunctioneel in gebruik met verschillende functies. Functies die bovendien niet langer naast elkaar staan, maar steeds meer met elkaar samenwerken en in combinatie een sterk recreatief en economisch concept zijn voor het buitengebied.
Toetsing
Na vaststelling van de Structuurvisie heeft de gemeenteraad van Woudenberg op 1 juli 2021 de RES regio Amersfoort vastgesteld. Binnen de kaders van de RES past het om door middel van mestvergisting groene en duurzame energie op te wekken. De aanpassing van het bouwvlak voor het biologische houden van pluimvee is ook in overeenstemming met de structuurvisie.
Dit bestemmingsplan leidt verder tot een versterking van de ruimtelijke structuur. Door het aanbrengen van nieuwe landschapselementen wordt het kampenlandschap in het buitengebied van Woudenberg beter herkenbaar en de landschappelijke zone, tussen de Utrechtse Heuvelrug en de dorpskern, wordt versterkt. Ook zal het primaat van de landbouw in het buitengebied niet aangetast worden.
Conclusie
Onderhavig plan is in overeenstemming c.q. niet in strijd met de structuurvisie.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In deze paragraaf worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.
Planspecifiek
Dit plan voorziet in een uitbreiding van de pluimveestallen en de realisatie van een nieuwe vergister en opslag. Feitelijk zijn bij beide functies (grotendeels) al toegestaan. De nieuwe situatie kent geen gevoeliger bodemgebruik dan de huidige situatie. Een bodemonderzoek is daarom niet noodzakelijk. De bodemkwaliteit staat de uitvoerbaarheid van dit plan niet in de weg.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gebruikt. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar.
Planspecifiek
Dit plan voorziet in het apart bestemmen en uitbreiden van een milieubelastende functie: het mestvergistingsbedrijf. Daarnaast worden de pluimveestallen uitgebreid. Doordat de uitbreiding aan de oostkant plaatsvindt, komen de voor milieuzonering relevante woningen van derden niet dichterbij de stallen te liggen dan nu al het geval is. Daarnaast zorgt deze uitbreiding niet voor een vergroting van het aantal stuks pluimvee, maar juist een aanzienlijke verlaging. Op voorhand is daarom al te concluderen dat het woon- en leefklimaat ter plaatse van woningen van derden in de omgeving verbetert ten aanzien van de pluimveehouderij.
Voor het mestvergistingsbedrijf geldt milieucategorie 3,2, met een bijbehorende richtafstand van 100 meter. De dichtstbijzijnde, milieugevoelige functie van derden is de woning aan de Voskuilerdijk 28. Deze woning ligt op ruim 105 meter vanaf de bedrijfsbestemming. Overige milieugevoelige functies zijn op ruimere afstand gelegen.
Door adviesbureau Noorman is een akoestisch onderzoek naar bedrijfslawaai uitgevoerd. Uit het onderzoek volgt dat de geluidbelasting niet toeneemt en de inrichting kan blijven voldoen aan de vergunde geluidgrenswaarden. Dit geldt zowel voor de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus als de maximale geluidniveaus. Incidenteel worden leghennen afgevoerd (en nadien aangevoerd). Uit het onderzoek volgt dat onevenredige hinder vanwege deze activiteiten niet is te verwachten. De geluidbelasting veroorzaakt door bedrijfsverkeer, rijdend over de openbare weg naar en van de inrichting voldoet ter plaatse van de omliggende woningen aan de voorkeurswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde.
Milieuzoneringen staan de uitvoerbaarheid van onderhavig plan niet in de weg.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de planologische medewerking aan nieuwe ontwikkelingen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is alleen gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen: de Voskuilerdijk.
Planspecifiek
Dit plan voorziet niet in de realisatie van nieuwe geluidgevoelige functies. Akoestisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijnstof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.
Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren.
Planspecifiek
Dit plan voorziet in een uitbreiding van de vergistingsinstallatie en van de pluimveestallen. De verkeersaantrekkende werking hiervan is dusdanig beperkt dat bij voorbaat worden aangenomen dat de effecten op de luchtkwaliteit daarvan lager zijn dan de projecten die per definitie niet in betekende mate bijdragen aan het verslechteren van de lucht kwaliteit, zoals een woningbouwlocatie met 1500 woningen en één ontsluitingsweg.
Ten aanzien van luchtemissies van beide inrichtingen zal geen significante wijziging plaatsvinden. Een vergistingstank wordt gesloten (gasdicht) uitgevoerd en is voorzien van een overdrukbeveiliging. Bij een normale bedrijfsvoering zullen er daardoor geen emissies naar de lucht zijn. De overdrukbeveiliging zorgt dat de druk in het systeem niet te hoog op kan lopen. Het aantal stuks pluimvee neemt af, waardoor ook de luchtemissies afnemen.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer, de Wet ruimtelijke ordening en de Wabo de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Uitsnede risicokaart
Uit bovenstaande uitsnede van de risicokaart blijkt dat het plangebied niet binnen de invloedsfeer van bevi-bedrijven of transportassen van gevaarlijke stoffen gelegen is. Enkel ten zuiden van het plangebied is een bedrijf aanwezig waar een propaantank aanwezig is. Dit bedrijf is echter op meer dan 500 meter vanaf het plangebied gelegen. Daarnaast ligt het plangebied ruim buiten de risicocontouren.
Voor dit plan is tevens een rapport opgesteld naar de interne en externe veiligheid met betrekking tot de mestvergistingsinstallaties. Dat rapport is opgenomen als Bijlage 2. Hieruit blijkt dat de co-/mestvergistingsinstallatie niet valt onder de BRZO-regelgeving en daarmee is ook het BEVI niet van toepassing. In dat rapport is tevens de volgende passage opgenomen ten aanzien van explosiegevaar:
Explosiegevaar kan wel optreden bij het opstarten en stilleggen van het vergistingsproces. Dan treedt de mengverhouding 90% lucht en 5-10% methaan wel korte tijd op. In het geval dat de gehele installatie moet worden stilgelegd vanwege een langdurige storing in het vergistingsproces of een langdurige onderhoudsperiode dient een veiligheidszone van ten minste 5 meter rondom de biogashoudende onderdelen te worden aangehouden. Deze situatie zal zich nauwelijks voordoen, gelet op de aanwezigheid van een WKK, straks 2 gasopwaardeerinstallaties, er kan altijd gewisseld worden, en de grote biogasopslagcapaciteit in de vergistersilo's.
Binnen genoemde afstanden dienen ontstekingsbronnen zoveel mogelijk te worden geweerd. De plaats van de vergistersilo's op het terrein van de inrichting is zodanig gekozen dat in ieder geval binnen een straal van 5 meter rond de gasreservoirs geen voorzieningen van derden en mogelijke ontstekingsbronnen aanwezig zijn. De silo's zijn waar nodig, tegen aanrijden beschermd. Het inrichtingsterrein is deels voorzien van een hekwerk van ca. 2 meter hoogte.
Externe veiligheidsrisico's staan de uitvoerbaarheid van onderhavig plan niet in de weg.
In de bijlage van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het de ruimtelijke onderbouwing plan-m.e.r.-plichtig (onderdelen C en D), project-m.e.r.-plichtig (onderdeel C) of m.e.r.-beoordelingsplichtig (onderdeel D) zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. In de bijlage van het Besluit m.e.r. is in categorie D (14) opgenomen: de oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren en D (22.1) de oprichting, wijziging of uitbreiding van een industriële installatie bestemd voor de productie van elektriciteit, stoom en warm water. Dit plan voorziet echter niet in een toename van de veebezetting en is daarmee niet rechtstreeks plan-m.e.r.-, project-m.e.r. of m.e.r.-beoordelingsplichtig. Omdat het planvoornemen wel een activiteit (wijziging inrichting) betreft zoals genoemd in lijst D is een vormvrije m.e.r. beoordeling nodig. De vormvrije m.e.r.-aanmeldnotitie is opgenomen als
Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. De uitgangspunten van het Verdrag van Malta vormen de basis voor de omgang met archeologie in deze wet. Naast archeologie op het land en onder water heeft de Erfgoedwet betrekking op museale objecten, musea en monumenten. Samen met de in 2022 in te voeren Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van het Nederlandse cultureel erfgoed mogelijk. In de Omgevingswet worden alle onderdelen rond de omgang met cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving samengebracht. Tot de invoering van deze wet zullen alle over te nemen delen van de Monumentenwet uit 1988 van kracht blijven. Ze zijn opgenomen in het overgangsrecht in de Erfgoedwet. Op grond van de Monumentenwet is de raad verplicht bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.
Op 20 juli 2021 is het gemeentelijke archeologiebeleid geactualiseerd. Op de archeologische waarden- en verwachtingskaart is het plangebied gelegen in een gebied met een hoge, middelhoge en lage archeologische verwachting.
Uitsnede archeologische beleidskaart met projectie nieuwe bouwwerken
Planspecifiek
De nieuwe na-opslag en vergister liggen in het gebied met een lage verwachting. Hier geldt als ondergrens voor archeologisch onderzoek een oppervlakte van 1.000 m2 én een diepte van 0,3 m -mv. Die ondergrens wordt niet overschreden.
De uitbreiding van de stallen zijn gelegen in de gebieden met een hoge en middelhoge verwachting. Daar geldt als ondergrens voor archeologisch onderzoek een oppervlakte van 100 m2 bij een hoge verwachting en 1.000 m2 bij een middelhoge verwachting én een diepte van 0,3 m -mv. Ondanks dat die oppervlaktes overschreden worden, wordt de ondergrens van niet dieper dan 0,3 m onder het maaiveld niet overschreden.
In het plangebied zelf zijn geen bijzondere cultuurhistorische waarden aanwezig. Wel is het plangebied gelegen in het cultuurhistorisch waardevolle Grebbelinielandschap. Met dit bestemmingsplan worden geen nieuwe bouwmogelijkheden gerealiseerd. Enkel krijgt het plangebied een andere landschappelijke inpassing, waar de huidige gebouwen blijven staan. Hiermee worden de cultuurhistorische waarden van de Grebbelinie niet negatief beïnvloed. Monumenten zijn niet aanwezig in het plangebied.
Per 1 januari 2017 zijn de Flora- en faunawet, de Boswet en de Natuurbeschermingswet 1998 vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Bevoegdheden zijn met het ingaan van deze wet overgedragen van het rijk naar de provincie. In de Algemene zorgplicht (art. 1.11) wordt voorgeschreven dat nadelige gevolgen voor flora en fauna voorkomen moet worden. Het uitgangspunt van de Algemene zorgplicht is dat het doden, verwonden, verontrusten of beschadigen van flora en fauna wordt vermeden. Deze zorgplicht geldt voor iedereen. De soortenbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten (art. 3.1), Habitatrichtlijnsoorten (art. 3.5) en Andere soorten (art. 3.10). Hierin worden ook rust- en voortplantingsverblijfplaatsen en het functioneel leefgebied beschermd. Bij negatieve effecten op soorten in de specifieke soortenbescherming geldt een afwijkingsplicht. Naast de specifieke soortenbescherming kent Nederland ook gebiedsbescherming, waarbij bepaalde gebieden extra bescherming genieten. Het gaat hier hoofdzakelijk om Natura 2000- gebieden en het Natuurnetwerk Nederland en de Groene contour. In deze gebieden mogen in principe geen werkzaamheden binnen de grenzen uitgevoerd worden.
Planspecifiek
Voor dit plan is door adviesbureau Groenewold een quickscan in het kader van de Wet natuurbescherming uitgevoerd. Deze quickscan is opgenomen als Bijlage 4 bij deze toelichting. Hierna worden de uitkomsten kort besproken.
Soortenbescherming
Er zijn geen beschermde soorten gevonden of te verwachten, behoudens enkele broedende vogels tijdens het broedseizoen en nesten van de boerenzwaluw aan de oostgevel van de pluimveestal. Specifiek is gezocht naar aanwijzingen voor nesten van uilen en mogelijk verblijfplaatsen van beschermde zoogdieren. Deze zijn niet aangetroffen of te verwachten. Vaste verblijfplaatsen voor vleermuizen, uilen of marters zijn uit te sluiten. Nesten van de boerenzwaluw zijn alleen beschermd als er geen andere opties in de omgeving zijn. Die zijn er wel en na realisatie van de uitbreiding kunnen de oostgevels van de stallen weer worden gebruikt als nestplaats. Advies is om een aantal kunstnesten te plaatsen, om de vogels sneller te verleiden daar weer te gaan broeden.
De huidige kwaliteit van het gebied als foerageergebied voor vogels en vleermuizen is matig tot redelijk. Realisatie van het plan heeft naar verwachting verder geen negatieve gevolgen voor de foerageermogelijkheden.
Er geldt een vrijstelling voor de algemeen beschermde soorten. Overigens blijft de algemene zorgplicht altijd van kracht.
Er vindt door realisatie van het plan/uitvoering van de activiteiten dan geen overtreding plaats van de verbodsbepalingen van art. 3.5 en 3.10 Wet natuurbescherming. Het aanvragen van een Wnb ontheffing soorten is daarmee niet nodig.
Gebiedsbescherming
Op basis van de ligging en aard van de ruimtelijke ingrepen is de conclusie dat deze ingreep geen negatieve invloed heeft op de specifieke natuurwaarden. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden zijn de Veluwe, Rijntakken en Binnenveld, alle op ca. 11 km afstand.
Er zijn geen gevolgen te verwachten op daarin beschermde soorten of habitats. Vooralsnog is aanvragen van een Wnb vergunning gebieden niet nodig. Het plangebied ligt buiten de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland en de Groene Contour. Hiervoor geldt geen externe werking. Nader onderzoek is niet nodig.
Voor dit plan is een stikstofonderzoek uitgevoerd naar de aanlegfase (Bijlage 5) en de gebruiksfase (Bijlage 6). Uit beide onderzoeken volgen geen toenames hoger dan 0,00 mol/ha/jaar.
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten.
Planspecifiek
Met dit plan neemt het bebouwd oppervlak op het plangebied toe met circa 1.880 m2. Voor deze toename wordt een waterberging met een capaciteit van 59,73 m3 gerealiseerd (zie inrichtingsplan in paragraaf 2.3).
Het hemelwater dat op de nieuwe gebouwen valt zal, op dezelfde wijze als de woning en bijgebouwen, afgevoerd worden richting de omliggende weilanden en sloten.
Door het plangebied loopt een C-watergang. Die watergang loopt door/onder een duiker. De uitbreiding van de stallen komen over die duiker te liggen.
Door dit bestemmingsplan worden geen nieuwe sloten of ander oppervlaktewater binnen het plangebied geïntroduceerd.
Negatieve effecten op de waterhuishouding zijn niet aan de orde.
Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Onderhavig wijzigingsplan voorziet niet een bouwplan in de zin van de Bro. Derhalve is het vaststellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk.
Met de initiatiefnemer is een overeenkomst gesloten. Hierin is geregeld dat alle kosten die samenhangen met het onderhavige bestemmingsplan voor rekening komen van initiatiefnemer. Deze herziening heeft derhalve voor de gemeente geen financiële gevolgen.
In hoofdstuk 2 is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 4 toont aan dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling.
Voor de regels van dit plan zijn de regels uit het geldende bestemmingsplan Buitengebied 2010, in combinatie met de reparatieherziening daarvan: bestemmingsplan Buitengebied 2013 (herziening), als basis gebruikt. Die regels zijn vervolgens ontdaan van overbodige elementen, geactualiseerd op gewijzigde wetgeving en op onderdelen aangepast in verband met de beoogde situatie in het plangebied. Het plangebied van dit bestemmingsplan omvat in ieder geval, en vervangt daarmee, het plangebied van het wijzigingsplan 'Voskuilerdijk 26'.
De gegeven bestemmingen worden hierna kort besproken.
Een gedeelte van het plangebied blijft de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden - Reliëf' behouden. Met deze bestemming blijven de gronden in hoofdzaak bestemd voor grondgebonden agrarische bedrijven met uitzondering van fruitteelt, sierteelt, bollenteelt en paardenhouderijen. Ook de aanduiding 'intensieve veehouderij' blijft behouden. De aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - mestvergistingsinstallatie' vervalt.
Het deel van het plangebied waar de bebouwing aanwezig is en komt voor de mestvergistingsinstallatie krijgt de bestemming 'Bedrijf'. Verder krijgt deze bestemming de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - mestvergistingsinstallatie'. Bedrijfsbebouwing is toegestaan binnen het bouwvlak. Een bedrijfswoning is uitgesloten. Voor bedrijfsgebouwen geldt een maximale goot- en bouwhoogte van 6 en 11 meter. Voor mestvergisters- en opslagen geldt een maximale bouwhoogte van 13 meter.
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2' is niet overgenomen uit het geldende bestemmingsplan. In paragraaf 4.2 is namelijk duidelijk geworden dat de gemeente Woudenberg recent nieuw archeologiebeleid heeft vastgesteld, waarin voor het plangebied een andere archeologische verwachtingswaarde geldt. Daarom zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 4' en 'Waarde - Archeologie 5' opgenomen. Naar verwachting aanwezige, archeologische waarden worden hiermee beschermd. Verder is gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' overgenomen.
Als gevolg van de inwerkingtreding van de Omgevingswet per 1-1-2024 is voor dit plan afgezien van vooroverleg en wordt het plan in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening gelijktijdig met het ontwerp bestemmingsplan verzonden.
De ontwikkeling die dit plan mogelijk maakt, heeft een beperkte invloed op zijn omgeving. Andere, bebouwde percelen zijn op ruime afstand gelegen. Daarom heeft geen voorontwerp van dit plan voor inspraak ter inzage gelegen.
Initiatiefnemer heeft een inloopavond georganiseerd waarin de planvoornemens gepresenteerd zijn aan de buurtbewoners. De bewoners van de Voskuilerdijk 13,15, 23, 20, 24, 28, 30, 36, 40 en de Kolfschoterdijk 24 waren hierbij aanwezig. De zorgen die geuit werden gaan over geuroverlast, verkeershinder, het nakomen van eventuele gemaakte afspraken en het borgen van goede communicatie in de toekomst.
Geuroverlast wordt met dit bestemmingsplan juist aangepakt door het mestbassin te vervangen door een lucht-/gasdichte opslagsilo. Met de andere punten is de initiatiefnemer nog aan de slag. Hij zal daar op een later moment op terugkomen. Zo heeft hij voor verkeershinder in onderzoek of hij de routing voor de vrachtwagens zo kan laten lopen dat de gevolgen voor de omgeving door de uitbreiding tot een minimum beperkt worden.
Het ontwerp van dit bestemmingsplan heeft van [P.M.] tot en met [P.M.] ter inzage gelegen. Toen zijn [P.M.] zienswijzen ingediend.