Plan: | Oudenhorsterlaan 14 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0351.BPOudenhorsterln14-ow01 |
Aan de Oudenhorsterlaan 14 in Woudenberg is een voormalig agrarisch bedrijf aanwezig. Omdat er al geruime tijd geen agrarische activiteiten meer ondernomen worden, is initiatiefnemer voornemens de functie te veranderen naar wonen. De wens is om alle agrarische bedrijfsgebouwen, inclusief de bedrijfswoning, te slopen. Vervolgens worden er twee nieuwe woningen gebouwd. Om dit voornemen te realiseren is een herziening van het geldende bestemmingpslan nodig. Hiervoor is een principeverzoek ingediend. Het college heeft aangegeven in principe medewerking te verlenen aan het initiatief. Daarom is dit bestemmingsplan opgesteld.
Het perceel Oudenhorsterlaan 14 is gelegen in het zuidoostelijke buitengebied van Woudenberg. Het perceel is op circa 3,5 km ten zuidoosten van de dorpskern van Woudenberg gelegen. Ten zuiden van het perceel loopt spoorlijn Arnhem-Utrecht en de rijksweg A12. Kadastraal is het perceel bekend als gemeente Woudenberg, sectie I, nummer 461.
Ligging in de omgeving
Het plangebied van dit bestemmingsplan wordt alleen gevormd door het genoemde perceel, voor zover het gaat om het huidige agrarische bouwperceel.
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010', in combinatie met de reparatieherziening 'Buitengebied 2013'. Het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010 is vastgesteld door de gemeenteraad op 23 september 2010. Het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013 (herziening)' is vastgesteld door de gemeenteraad op 27 juni 2013.
Voor het plangebied geldt de bestemming 'Agrarisch'. Hiermee zijn deze gronden in hoofdzaak bestemd voor grondgebonden agrarische bedrijven met uitzondering van fruitteelt, sierteelt, bollenteelt en paardenhouderijen. Middels een bouwvlak is voorzien in een agrarisch bouwperceel. Er is één bedrijfswoning toegestaan, waarvoor een maximale inhoudsmaat van 600 m3 geldt. De bedrijfswoning is alleen toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning'. Het noordelijke deel van het bouwvlak heeft de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten'. Voor een bedrijfswoning geldt een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 en 10 meter. Voor bedrijfsgebouwen geldt een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 en 11 meter. Verder bepaalt de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - geen vee' aan de zuidzijde van het bouwvlak dat daar geen vee gehouden mag worden.
Over het hele plangebied rust verder de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2'. Hiermee zijn deze gronden mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van te verwachten archeologische waarden. Tot slot is nog de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied' opgenomen.
Uitsnede plankaart met het plangebied globaal in rood omkaderd
Omdat er maar één bedrijfswoning is toegestaan en het gewenste gebruik niet agrarisch is, is het voornemen niet mogelijk binnen de geldende bestemming.
In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het wijzigen van de bestemming Agrarisch naar Wonen. Vervolgens is binnen de woonbestemming een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om een extra vrijstaande woning toe te staan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voormalig agrarisch bedrijf'. Deze wijzigingsbevoegdheden zijn echter niet toereikend. Eén van de voorwaarden is namelijk dat de gronden niet gelegen zijn binnen de aanduiding 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied'. Omdat niet aan die voorwaarde voldaan kan worden, is een herziening van het bestemmingsplan nodig.
Deze onderbouwing vangt in hoofdstuk 2 aan met een beschrijving van het relevante beleidskader. In het daarop volgende hoofdstuk wordt de bestaande en de nieuwe situatie in het plangebied beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 de uitvoerbaarheid aangetoond. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. Afsluitend zijn de resultaten van inspraak en overleg opgenomen.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is vastgesteld op 11 september 2020. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken; te kiezen voor slimme combinaties van functies; uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. In totaal zijn er 21 nationale belangen gevormd:
Om ook daadwerkelijk uitvoering te geven aan de NOVI, is de Uitvoeringsagenda 2021-2024 opgesteld. Hierin zijn vier prioriteiten benoemd:
De NOVI is een permanent en aanpasbaar proces. Er wordt uitgegaan van een terugkerende cyclus van vier jaar. Jaarlijks, in het voorjaar, is er een nationale NOVI-conferentie over de voortgang van de uitvoering, nieuwe ontwikkelingen en inzichten. Ook wordt een tweejaarlijkse monitor uitgevoerd door het Planbureau voor de Leefomgeving. Elke vier jaar vindt een uitgebreide beleidsevaluatie plaats, evenals een onderzoek naar de mening van burgers en wordt de NOVI zo nodig aangepast.
Toetsing
Uit de NOVI volgen geen uitgangspunten en/of randvoorwaarden voor de herontwikkeling van het plangebied. Met deze ontwikkeling zijn geen nationale belangen in het geding.
Met het vastgestelde Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (30 december 2011), ook wel Barro genoemd, geeft het Rijk algemene regels voor bestemmingsplannen en wordt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen uit de voormalige Nota Ruimte gewaarborgd. Doel van dit besluit is bepaalde onderwerpen uit de SVIR te verwezenlijken, dan wel te beschermen. Het gaat hierbij om de volgende onderwerpen:
Toetsing
Gelet op de ligging van het plangebied, alsmede de aard en omvang van de beoogde planontwikkeling dat in het voorliggende bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, wordt geconcludeerd dat er geen strijdigheid is met het nationaal ruimtelijk belang, zoals neergelegd in het Barro. Voornoemde onderwerpen hebben geen betrekking op het plangebied.
De Omgevingsvisie van de provincie Utrecht is vastgesteld door de Provinciale Staten op 10 maart 2021. De Omgevingsvisie is opgesteld om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie. Via haar ruimtelijk beleid draagt de provincie bij aan een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is. De Omgevingsvisie is uitgewerkt aan de hand van 7 thema's en 3 regio's. De thema's zijn als volgt:
De drie regio's zijn U16, Amersfoort en Foodvalley.
De Omgevingsvisie geeft de ruimtelijke ambities weer van de provincie Utrecht. Hierin staat welke doelstellingen de provincie van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe dit beleid uitgevoerd wordt. Deels loopt deze uitvoering via de Interim Omgevingsverordening, die tegelijk met de Omgevingsvisie is vastgesteld. Op grond van de Wro heeft de Omgevingsvisie alleen een zelfbindende werking. Het is bindend voor de provincie, niet voor andere partijen. De Interim Omgevingsverordening zorgt voor doorwerking van het beleid en is bindend voor de gemeenten.
De Interim Omgevingsverordening van de provincie Utrecht is vastgesteld door de Provinciale Staten op 10 maart 2021. De omgevingsverordening bevat algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. In de omgevingsverordening staan geen regels die direct doorwerken naar de burgers. In de omgevingsverordening zijn alleen de algemene regels opgenomen, die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de provinciale belangen.
De omgevingsverordening geeft soms harde ruimtelijke grenzen aan. Soms wordt volstaan met de verplichting om een ruimtelijke keuze voor een bepaald beleidsaspect goed te onderbouwen. Daarnaast bevat de omgevingsverordening ook regels die voortvloeien uit het Barro. Bij de verordening zijn verschillende kaarten opgenomen. Navolgend worden de voor het plangebied relevante bepalingen besproken.
Watersysteem
Op de kaart 'watersysteem' is het plangebied deels gelegen binnen een overstroombaar gebied. Artikel 2.10 bepaalt hierover het volgende:
Toetsing
Het plangebied is binnendijks gelegen en met dit plan wordt niet voorzien in woonwijken en bedrijventerreinen. Derhalve hoeft geen rekening gehouden te worden met overstromingsrisico's.
Cultuurhistorie en landschap
Op de kaart 'cultuurhistorie en landschap' is het plangebied gelegen binnen het landschap Gelderse Vallei. Artikel 7.9 bepaalt hierover het volgende:
De kernkwaliteiten voor het landschap Gelderse Vallei zijn als volgt:
Toetsing
De kleinschaligheid van het landschap is in het plangebied en de omgeving niet aanwezig. De omgeving wordt juist gekenmerkt door een vrij grootschalige, landschappelijke openheid. Dit plan verandert niets aan het stelsel van beken, griften en kanalen. Dit plan doet geen afbreuk aan de landschappelijke kwaliteiten die samenhangen met de Grebbelinie. De genoemde kernkwaliteiten van de Gelderse Vallei worden in dit bestemmingsplan afdoende beschermd.
Wonen, werken en recreëren
Op de kaart 'wonen, werken en recreëren' is het plangebied gelegen binnen 'landelijk gebied'. Artikel 9.11 bepaalt hierover het volgende:
Toetsing
Mede door de aangrenzende woonbestemmingen is het plangebied niet meer optimaal gesitueerd en uitgerust voor de grondgebonden landbouw. Alle bebouwing op het perceel wordt gesloopt. In totaal gaat het om circa 1500 m2, exclusief de bedrijfswoning. Hiermee is de bouw van één extra woning toegestaan. Beide woningen zullen gesitueerd worden in het voormalige bouwperceel. In paragraaf 4.1.2 wordt duidelijk dat omliggende agrarische bedrijven niet belemmerd worden in hun bedrijfsvoering. Kortom, er wordt aan alle voorwaarden voldaan.
Conclusie
Deze ontwikkeling is in overeenstemming met de Interim Omgevingsverordening.
De structuurvisie Woudenberg 2030 is vastgesteld door de gemeenteraad op 24 januari 2019. In de structuurvisie geeft het gemeentebestuur zijn visie over de ruimtelijke invulling voor het wonen, werken en recreëren in Woudenberg voor de komende jaren tot 2030.
Richting 2030 zet Woudenberg in op het verbinden, combineren en vernieuwen van haar kwaliteiten. Een groot deel van deze kwaliteiten is opgehangen aan de landschappelijke en ruimtelijke (verkeers)structuur van Woudenberg, maar versterken elkaar op dit moment onvoldoende. Ze bestaan als het ware naast elkaar. Van west naar oost: recreatie rondom het Henschotermeer en de Pyramide van Austerlitz --> wonen en centrumvoorzieningen in de kern --> werken en horeca op bedrijventerrein Parallelweg en bij hotel Schimmel --> cultuurhistorie bij het Valleikanaal en de Grebbelinie en ten noorden en zuiden daarvan landbouw, natuur en landgoederen. Door het ruimtelijk verbinden en combineren van deze sectoren ontstaat een sterk raamwerk: het ruimtelijk economisch structuurbeeld voor 2030. Hierin benut Woudenberg (de mogelijkheden van) haar kwaliteiten ten volle. Niet alleen door deze te verbinden en te combineren, maar ook door deze:
Woudenberg ligt in een divers en kwalitatief hoogwaardig landschap. Het groen in de bebouwde kom en het buitengebied van Woudenberg maken de gemeente een aantrekkelijke plaats met een goede woon- en leefkwaliteit. De historisch aanwezige groenstructuur is ontstaan door ontginningen in de Gelderse Vallei en wordt begrensd door de stuwwal van de Utrechtse Heuvelrug. De vallei wordt doorsneden met beken en er zijn veel historische landschapselementen aanwezig zoals houtwallen, elzensingels en historische lanen. Ook zijn in het landschap nog landschapstypen te herkennen zoals het slagen- en kampenlandschap. Hiermee vormt het landschap onmiskenbaar de onderlegger van de gemeente. Het laat niet alleen de geschiedenis en het heden zien, maar is (zeker in het buitengebied) ook een kapstok om toekomstige ontwikkelingen van haar gebruikers aan op te hangen. Deze gebruikers zijn: de agrarische sector, de landgoederen, de intrinsieke waarden van natuur en recreatie. Al eeuwenlang zijn dit de medegebruikers van het landschap. Vroeger hoofdzakelijk de agrarische sector, maar vandaag de dag is het landschap multifunctioneel in gebruik met verschillende functies. Functies die bovendien niet langer naast elkaar staan, maar steeds meer met elkaar samenwerken en in combinatie een sterk recreatief en economisch concept zijn voor het buitengebied.
Toetsing
De gemeentelijke structuurvisie bevat geen specifieke uitgangspunten voor de beoogde functieverandering. In meer algemene zin leidt dit bestemmingsplan wel tot een versterking van de ruimtelijke structuur. Door het verdwijnen van bebouwing wordt het slagenlandschap in het buitengebied van Woudenberg beter herkenbaar en de landschappelijke zone, tussen de Utrechtse Heuvelrug en de dorpskern, wordt versterkt. Ook zal het primaat van de landbouw in het buitengebied niet aangetast worden.
Conclusie
Dit plan is in overeenstemming c.q. niet in strijd met de structuurvisie.
Het plangebied is gelegen in het zuidoostelijke deel van het buitengebied van Woudenberg. Op circa 3,5 kilometer ten noordwesten is de dorpskern van Woudenberg gelegen. Het landschap is te typeren als een slagenlandschap. Dit is een vrij grootschalig landschap met een regelmatige rechthoekige verkaveling en rechte wegen. Beplanting is voornamelijk aanwezig langs de wegen en op de erven. De agrarische erven staan langs de wegen en verspreid in het landschap.
Luchtfoto omgeving met het plangebied globaal in rood omkaderd
Het plangebied is gelegen aan de Oudenhorsterlaan. Dit is een lokale weg die in het noorden aansluit op de Lambalgseweg en in het zuiden op de Laagerfseweg. Langs de Oudenhorsterlaan zijn nog een aantal andere bebouwde (agrarische) percelen aanwezig. Ten zuiden van het plangebied, op circa 1200 meter, loopt de A12. Langs de westzijde van de locatie loopt de spoordijk van de voormalige spoorlijn tussen Amersfoort en Kesteren.
Het plangebied is ingericht ten behoeve van het voormalige agrarische bedrijf. In de noordwestelijke hoek is een stal gesitueerd. De overige bedrijfsgebouwen en de bedrijfswoning zijn in het zuidelijke deel van het plangebied gesitueerd. In totaal gaat het om circa 1500 m2 aan bedrijfsgebouwen. Verder is aan de westzijde binnen het plangebied een paardenbak aanwezig. Voor de rest bestaat het plangebied uit grasland en (half)verharding rond de bebouwing.
Luchtfoto met het plangebied globaal in rood omkaderd
Situatietekening bestaande situatie
Ondanks dat het plangebied momenteel ingericht is ten behoeve van een agrarisch bedrijf, is al geruime tijd geen sprake meer van agrarische activiteiten. De eigenaar ziet dan ook graag dat zijn perceel een nieuwe, passende functie krijgt. Dit heeft tot het voornemen geleid om alle gebouwen in het plangebied te slopen en vervolgens twee nieuwe, vrijstaande woningen te bouwen. Op grond van het huidige bestemmingsplan Buitengebied 2010 is dit niet mogelijk, omdat de gronden gelegen zijn binnen de aanduiding 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied' (LOG). Daarom is een herziening van het bestemmingsplan nodig.
Deze bepaling is opgenomen met als doel om het LOG te behouden voor agrarische bedrijven. Zo zou het voor een bedrijf dat en nieuwe locatie zoekt mogelijk moeten zijn om een bestaand agrarisch bouwperceel te kopen en zich daar te vestigen. Deze regeling is ingevoerd om te voorkomen dat er (te veel) woningen in het LOG worden toegevoegd, waardoor de ontwikkelingsruimte voor agrariërs kan worden beperkt. Het aangrenzende perceel (Oudenhorsterlaan 12) heeft echter reeds en soortgelijke functieverandering ondergaan. Direct aangrenzend aan het plangebied zijn meer burgerwoningen aanwezig. Het plangebied is door ligging en omvang ook zeker niet aan te merken als ster-locatie en biedt zelf weinig mogelijkheden voor een ander om hier alsnog een nieuw agrarisch bedrijf te vestigen.
Artikel 3.7.8 Wijziging bestemming Agrarisch naar Wonen
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch' ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' wijzigen in de bestemming 'Wonen' met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voormalig agrarisch bedrijf' en / of in de bestemming 'Agrarisch' zonder aanduiding of bouwvlak, met inachtneming van de volgende regels:
Artikel 20.6.5 Extra vrijstaande woning
Burgemeester en wethouders kunnen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voormalig agrarisch bedrijf' een bouwvlak toevoegen, waarbij één extra vrijstaande woning mag worden gerealiseerd en in combinatie daarmee tevens lid 32.2 onder a wijzigen, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
Er kan aan nagenoeg alle genoemde voorwaarden voldaan worden. Het agrarisch bedrijf is reeds beëindigd en in de nieuwe situatie is het plangebied niet meer geschikt voor de voortzetting hiervan. Zoals benoemd is het plangebied niet gelegen op een ster-locatie. Verder wordt meer dan 1000 m2 aan bedrijfsgebouwen gesloopt. De bestaande bebouwing betreft geen cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. Op de toe te kennen woonbestemming na worden de resterende gronden in het plangebied gewijzigd in Agrarisch zonder aanduiding of bouwvlak. In paragraaf 4.1.2 wordt duidelijk dat omliggende percelen niet onevenredig aangetast worden in hun gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden. Wel is het plangebied gelegen in een het landbouwontwikkelingsgebied, maar reeds is gemotiveerd waarom de gemeente wel medewerking verleent aan een planherziening. Kortom, deze planherziening gaat voldoende uit van de kaders van de genoemde wijzigingsbevoegdheden.
Er worden twee vrijstaande woningen gerealiseerd. Beide woningen krijgen een maximale inhoudsmaat van 600 m3. Verder krijgen beide woningen een bijgebouw van circa 50 m2. Rondom beide woningen wordt voorzienin een tuin. Tussen de tuinen wordt een gemeenschappelijk erf aangelegd, die grenst aan de bijgebouwen bijde woningen. Op dit erf wordt voorzien in drie parkeerplaatsen per woning. Hiermee wordt voldaan aan hetmaximale parkeerkencijfer uit CROW-publicatie 381, namelijk 2,8 parkeerplaatsen voor een vrijstaandekoopwoning in het buitengebied.
De exacte locatie van de woningen wordt nog nader bepaald, aan de hand van advies van een stedenbouwkundige en landschapsadviseur. Een inrichtingsplan is daarom in dit stadium nog achterwegen gebleven.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In deze paragraaf worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.
Voor dit plan is door adviesbureau Grondvitaal een verkennend bodemonderzoek en asbest in bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 1 bij deze toelichting. Hierna worden de uitkomsten kort besproken.
Verkennend bodemonderzoek
Met betrekking tot de voorgenomen bouwactiviteiten op de onderzochte locatie, zijn milieutechnisch ten aanzien van het bodemonderzoek conform de NEN 5740 geen belemmeringen aan te geven. Aanbevolen wordt dit rapport in te dienen bij de aanvraag van de omgevingsvergunning.
Asbest in bodemonderzoek
In de toplaag van beide druppellijnen (gebouw 6) ter plaatse van inspectiegaten G01 t/m G04 is een verhoogde asbestconcentratie aangetroffen. De concentratie overschrijdt de (halve) maximale toelaatbare concentratie van 100 mg/kg ds. voor asbest in de bodem. De concentratie in de fijne fractie (<0,5 mm) in beide druppellijnen overschrijdt de risiconorm van 10 mg/kg ds.) Naar aanleiding hiervan dienen beide druppellijnen gesaneerd te worden binnen een periode van 4 jaar.
Formeel gezien is afperkend onderzoek noodzakelijk ter plaatse van de gaten G01 t/m G04, echter door de afwezigheid van dakgoten kan worden geconcludeerd dat de aangetroffen concentratie asbest hierdoor wordt veroorzaakt. Een afperkend onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
Door de overschrijding van de maximale toelaatbare concentratie van 100 mg/kg ds. in de druppellijn ter plaatse van inspectiegaten G01 en G02 is er sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. De asbestconcentratie bevindt zich in de bovenste 0,5 m van de bodem en de fijne fractie <0,5 mm (fractie respirabele vezels) overschrijdt de risiconorm van 10 mg/kg ds. Echter door de aanwezigheid van vegetatie en gras is ter plaatse van de druppellijnen is er geen onaanvaardbaar risico. (Circulaire bodemsanering 2013). Het gras/de vegetatie ter plaatse van de druppellijnen dient wel in takt te worden gehouden, niet worden belopen en ter plaatse van de druppellijnen dienen geen bodembewerkingen te worden uitgevoerd.
Voordat werkzaamheden kunnen plaatsvinden dient de verontreinigde grond te worden ontgraven en afgevoerd naar een reinigingsbedrijf. Voorafgaand aan de sanering dient een BUS-melding te worden ingediend bij het bevoegd gezag (provincie Gelderland). De sanering dient te worden begeleid door een BRL SIKB 6000 gecertificeerd bedrijf. De ontgraving en uitvoering van de sanering dient plaats te vinden door een BRL SIKB 7000 gecertificeerd bedrijf.
De lage asbestconcentratie in de druppellijn van de inspectiegaten G05 en G06 (gebouw 4) vormt geen belemmering voor de voorgenomen bouwactiviteiten.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gebruikt. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar.
Deze ontwikkeling voorziet in nieuwe milieugevoelige functies: de nieuwe woningen. Daarom is alleen sprake van inwaartse zonering.
Aan de Oudenhorsterlaan 16 is een agrarisch bedrijf aanwezig gericht op het fokken en houden van melkvee. Hiervoor geldt milieucategorie 3.2, met een richtafstand van 30 meter voor stof en geluid. Voor het geuraspect volgt de aan te houden vaste afstand van 50 meter uit de Wet geurhinder en veehouderij. Dit bedrijf ligt op ruim 200 meter vanaf de geprojecteerde nieuwe woningen.
Aan de Davelaar 3 is een agrarisch bedrijf aanwezig waar vleesvarkens en melkvee gehouden worden. Hiervoor geldt milieucategorie 4.1, met een richtafstand van 30 meter voor stof en 50 meter voor geluid. Voor het geuraspect volgt de aan te houden vaste afstand van 50 meter uit de Wet geurhinder en veehouderij. Dit bedrijf ligt op ruim 400 meter vanaf de geprojecteerde nieuwe woningen.
Aan De Steeg 4a is een zorgboerderij aanwezig. Daarnaast is, aan De Steeg 6, een melkveehouderij aanwezig. Voor de zorgboerderij geldt milieucategorie 2, met een richtafstand van 30 meter. Voor de melkveehouderij geldt milieucategorie 3.2, met een richtafstand van 30 meter voor stof en geluid en 50 meter voor geur uit de Wgv. Beide bedrijven liggen op meer dan 500 meter vanaf de geprojecteerde nieuwe woningen.
Overige milieubelastende functies zijn op ruimere afstand gelegen. Geconcludeerd kan worden dat de nieuwe woningen ruimschoots buiten de milieuzoneringen van de omliggende bedrijven geprojecteerd zijn, waardoor deze bedrijven niet onevenredig aangetast zullen worden in hun gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden.
Milieuzoneringen staan de uitvoerbaarheid van dit plan niet in de weg.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de planologische medewerking aan nieuwe ontwikkelingen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is alleen gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen: de Oudenhorsterlaan. Dit plan voorziet in de realisatie van nieuwe geluidgevoelige functies: de woningen. De nieuwe woningen zijn gelegen binnen de invloedsfeer van de Oudenhorsterlaan. Dit is een lokale weg waar de maximunsnelheid 60 km/u bedraagt. De Oudenhorsterlaan is echter niet aan te merken als een weg waar relatief veel verkeer stroomt. Deze weg wordt voornamelijk gebruikt als ontsluitingsweg naar de relatief weinige, bebouwde (agrarische) percelen in de omgeving.
Geluidskaart Atlas Leefomgeving
De exacte locatie van de woningen wordt nog nader bepaald. Op basis van de geluidkaart van Atlas Leefomgeving is te zien dat het grootste deel van het plangebied in de <45 dB contour ligt. Om deze reden, en het feit dat de positie van de woningen nog bepaald moet worden, is een akoestisch onderzoek in dit stadium niet nodig.
Wegverkeerslawaai staat de uitvoerbaarheid van dit plan niet in de weg.
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.
Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren.
Dit plan voorziet in een functiewijziging, waarbij twee nieuwe woningen gebouwd worden. Dit is een project dat onder de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' valt, namelijk in de categorie: ten hoogste 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg. Het is niet nodig een luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren voor dit bestemmingsplan.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer, de Wet ruimtelijke ordening en de Wabo de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Uitsnede risicokaart met het plangebied in oranje omkaderd
Uit bovenstaande uitsnede van de risicokaart blijkt dat het plangebied niet binnen de invloedsfeer van Bevi-bedrijven ligt. Enkel ten westen van het plangebied is een aardgastransportleiding aanwezig. Deze leiding heeft een werkdruk van 40 bar en een diameter van 457 mm. De PR10-6-contour ligt niet buiten deze leiding. Gezien de afstand van deze leiding tot het plangebied (600 m) en het feit dat dit plan niet voorziet in een significantie toename in de personendichtheid, is een groepsrisicoberekening niet nodig.
Verder is er nog een relevante risicobron aanwezig: het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A12 (invloedsgebied van 4000 meter). Op de A12 kan een ongeval plaatsvinden met toxische stoffen. Dit kan een toxische wolk veroorzaken. De effecten van een toxische wolk kunnen tot een afstand van 3000-4000 meter dodelijk zijn. Omdat de ontwikkeling plaatsvindt op een afstand van meer dan 200 meter van de A12 kan volstaan worden met een beknopte verantwoording van het groepsrisico.Hierna wordt de verantwoording van het groepsrisico beperkt toegelicht waarin de volgende verantwoordingselementen worden meegenomen:
Personendichtheid en de hoogte van het groepsrisico vóór en na realisatie van het plan
De A12 is gelegen op circa 1,2 kilometer vanaf het plangebied. De personendichtheid rondom het plangebied is zeer gering. Dit plan zorgt er niet voor dat de personendichtheid in het plangebied significant toeneemt. Dit plan voorziet namelijk in één extra woning.
Mogelijkheden voor zelfredzaamheid van de bevolking
De bevolking in het buitengebied bestaat grotendeels uit zeer zelfredzame personen. Er zijn weinig grote groepen mensen of groepen met een grotere kwetsbaarheid in het buitengebied aanwezig. Er wordt gedacht over het creëren van mogelijkheden om de woningen ook aan de achterzijde te kunnen verlaten. De toekomstige bewoners zullen geïnformeerd over de risico's en hoe te handelen bij een toxische wolk.
Mogelijkheden voor de hulpverlening en rampenbestrijding
Bij een incident op de A12 dient de brandweer snel te kunnen beschikken over voldoende bluswater, zowel primaire alsook secundaire of tertiaire (open water), om een incident adequaat te kunnen bestrijden. Artikel 6.30 van het Bouwbesluit 2012 eist dat op maximaal 40 m van elke nieuw te realiseren woning bluswater onttrokken kan worden met een capaciteit van ten minste 30 m3/h. Aan deze eis zal voldaan moeten worden in de nieuwe situatie.
Dit bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De milieueffecten zijn onderzocht in deze paragraaf. Daaruit volgt geen aanleiding om tot een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling over te gaan.
Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. De uitgangspunten van het Verdrag van Malta vormen de basis voor de omgang met archeologie in deze wet. Naast archeologie op het land en onder water heeft de Erfgoedwet betrekking op museale objecten, musea en monumenten. Samen met de in 2022 in te voeren Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van het Nederlandse cultureel erfgoed mogelijk. In de Omgevingswet worden alle onderdelen rond de omgang met cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving samen gebracht. Tot de invoering van deze wet zullen alle over te nemen delen van de Monumentenwet uit 1988 van kracht blijven. Ze zijn opgenomen in het overgangsrecht in de Erfgoedwet. Op grond van de Monumentenwet is de raad verplicht bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.
Voor dit plan is door adviesbureau Laagland een archeologisch bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 2 bij deze toelichting. Hierna worden de uitkomsten kort besproken.
Uit het bureauonderzoek blijkt dat de hoger gelegen dekzandruggen aantrekkelijke vestigingslocatie vormden voor prehistorische jager-verzamelaars. Voor deze periode kan een hoge verwachting aangehouden worden. Archeologische resten zullen voornamelijk bestaan uit vuursteenvindplaatsen. Vanaf het Midden-Neolithicum tot in de Late Middeleeuwen was het plangebied bedekt met veen. Gezien de natte omstandigheden voor deze periode was het plangebied niet ideaal voor bewoning en is de archeologische verwachting laag. Vanaf de Late Middeleeuwen verdween het veen en werd het gebied weer interessant voor bewoning.
Het uitgevoerde verkennende booronderzoek heeft tot doel het verwachtingsmodel te toetsen en zonodig aan te vullen. Hiertoe zijn verspreid over het toegankelijke deel van het plangebied verkennende boringen gezet. In dit stadium is verkennend booronderzoek de meest efficiënte onderzoekswijze om de archeologische potentie van het plangebied in kaart te brengen.
Uit het verkennend booronderzoek blijkt dat er een overwegend verstoorde bovengrond aanwezig is tot 60 à 140 cm -mv. Alleen in boring 6 rust een AC-profiel aangetroffen. De bodem met overwegend roestvlekken is karakteristiek voor een natter terrein. Omdat er geen andere bodemhorizonten zijn aangetroffen dan de A- en Cg-horizont was het terrein waarschijnlijk ook al vrij nat voordat het ergens rond het Midden- Neolithicum met veen overgroeide. Om die reden kan de archeologische verwachting voor de periode Laat-Paleolithicum tot Midden-Neolithicum naar beneden worden bijgesteld. Verder kan de archeologische verwachting voor de periode Late Middeleeuwen tot Nieuwe tijd naar beneden worden bijgesteld omdat er een overwegend verstoorde bovengrond is aangetroffen.
Op basis van de resultaten van het veldonderzoek wordt geadviseerd geen archeologisch vervolgonderzoek in het plangebied uit te voeren en het plangebied vrij te geven voor het aspect archeologie.
Cultuurhistorie en monumenten
Langs de westzijde van de het plangebied loopt de spoordijk van de voormalige spoorlijn tussen Amersfoort en Kesteren. Deze spoorlijn werd geopend in 1886 en maakte deel uit van de verbinding Amsterdam – Keulen, via Amersfoort, Veenendaal, Nijmegen en Kleef. Tot 1974 is de spoorlijn als goederenlijn in gebruik geweest. Het spoor is tussen 1989 en 1995 volledig verwijderd.
In de gemeentelijke erfgoedverordening staat de spoorlijn geregistreerd onder monumentnummer 'WOU-1'. Dit monument is als volgt getypeerd: Het traject van de voormalige spoorbaan is van monumentaal belang als rechtlijnig landschappelijk element in een ouder cultuurlandschap en als relict van infrastructuur van belang in relatie tot de economische ontwikkelingsgeschiedenis van de gemeente. De bescherming betreft vooral de herkenbare structuur en belijning en niet de huidige bebouwing.
Dit plan zal geen afbreuk doen aan het rechtlijnig landschappelijk element van de spoorlijn. De herkenbare structuur en belijnen blijft intact.
De Wet natuurbescherming (Wnb) is de huidige wetgeving in de Nederlandse wet die bescherming van natuurgebieden reguleert. De wet is in 2017 ingevoerd als samenvoeging van de daarvoor geldende natuurwetten: de Flora- en Faunawet voor dier- en plantensoorten, de Natuurbeschermingswet voor natuurgebieden en landschappen, en de Boswet voor bos- en houtopstanden. Deze wetten zijn samengevoegd om de wetgeving omtrent natuurbescherming duidelijker en overzichtelijker te maken. De nieuwe Wet natuurbescherming regelt zowel de bescherming van natuurgebieden als dat van individuele soorten en bijbehorende habitats.
Voor dit plan is door adviesbureau De Slijpkruik een quickscan in het kader van de Wet natuurbescherming uitgevoerd. Deze quickscan is opgenomen als Bijlage 3 bij deze toelichting. De uitkomsten worden hierna kort besproken.
Soortenbescherming
Binnen het plangebied zijn geen geschikte verblijfplaatsen voor vleermuizen aangetroffen.
Het plangebied wordt mogelijk gebruikt als leefgebied of als vaste rust- en verblijfplaats door steenmarter en kleine marterachtigen. Vervolgonderzoek naar steenmarter in de vorm van sporen zoeken is daarom nodig. Ook kan het plangebied geschikt zijn voor algemeen voorkomende soorten zoals bijvoorbeeld haas en konijn. Voor deze soorten geldt een provinciale vrijstelling en is geen nader onderzoek nodig.
Het plangebied wordt mogelijk gebruikt als rust- of nestplaats door huismus en kerkuil. Vervolgonderzoek naar deze soorten is daarom noodzakelijk.
Gebiedsbescherming
De locatie ligt buiten het NNN. De activiteiten zullen niet leiden tot aantasting van kernkwaliteiten of doelstellingen van NNN. Een ‘nee, tenzij’-toets is daarom niet aan de orde.
De ontwikkelingen voortvloeiend uit het voornemen leiden gezien de aard van het project en de afstand van het plangebied tot Natura 2000-gebieden niet tot effecten op doelstellingen of kernkwaliteiten van beschermde natuurgebieden (Natura 2000), met mogelijke uitzondering van stikstofgevoeligheid. Nadere toetsing naar effecten op aangewezen doelsoorten voor Natura 2000-gebieden zijn niet aan de orde met uitzondering van een stikstofberekening.
In de gebruiksfase kan er mogelijk een toename of afname optreden door een verandering van verkeersbewegingen en een verandering in een warmtebron ten opzichte van de huidige situatie. Met behulp van de online rekentool AERIUS Calculator kan berekend worden of er sprake is van een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.
Nader onderzoek
Voor dit plan is door adviesbureau De Slijpkruik een vervolgonderzoek naar de kerkuil en huismus uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 4 bij deze toelichting. Hierna worden de uitkomsten kort besproken.
Kerkuil
Sloop van de bebouwing leidt niet tot verstoring of vernieling van vaste rust- of nestplaatsen van kerkuil. Gezien de bevindingen van het aanvullend onderzoek hebben de oude stal en de rest van het plangebied geen belangrijke functie binnen het leefgebied van kerkuil. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van kerkuil is niet aan de orde. Er zijn geen vervolgstappen, zoals een activiteitenplan en ontheffing noodzakelijk ten aanzien van kerkuil.
Kerkuil komt in de directe omgeving van het plangebied voor. Het is onduidelijk waar de nestplaats zich bevindt, wel is duidelijk dat dat niet op het erf van de Oudenhorsterlaan 14 is.
Steenmarter
Sloop van de bebouwing leidt niet tot verstoring of vernieling van vaste rust- of voortplantingsplaatsen of van leefgebied van steenmarter. Gezien de bevindingen van het uitgevoerde vervolgonderzoek vervult de oude stal en de rest van het plangebied geen belangrijke functie voor steenmarter. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van steenmarter is niet aan de orde. Er zijn geen vervolgstappen, zoals een activiteitenplan en ontheffing noodzakelijk ten aanzien van steenmarter.
Huismus
Sloop van de bebouwing leidt tot vernieling van jaarrond beschermde nesten van huismus. Vanuit het aanvullend onderzoek is gebleken dat er 4 nesten van huismus aanwezig zijn onder de nokpannen van de open kapschuur. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van huismus is daarom aan de orde bij sloop van deze schuur. Er zijn vervolgstappen, zoals een activiteitenplan en ontheffing noodzakelijk ten aanzien van huismus.
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn. Hieruit is gebleken dat er geen waterbelangen geraakt worden. Een vergunning van het waterschap is niet nodig.
Voor dit plan is via www.dewatertoets.nl een digitale watertoets uitgevoerd. Het resultaat hiervan is opgenomen als Bijlage 5 bij deze toelichting. Uit de watertoets blijkt dat in het plangebied geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging aanwezig zijn. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan is door het waterschap voor het deze plan een positief wateradvies gegeven.
Met dit plan neemt het bebouwd oppervlak op het plangebied aanzienlijk af. In de huidige situatie is er ruim 2000 m2 verhard oppervlak aanwezig. In de nieuwe situatie is het bebouwd oppervlak circa 300 m2 en het totale, verharde oppervlak circa 600 m2. Hierdoor kan en zal het hemelwater in de bodem blijven infiltreren. Waar dat niet mogelijk is zal het hemelwater, zoveel mogelijk oppervlakkig, worden afgevoerd richting de omliggende weilanden en sloten.
Rondom het plangebied zijn diverse sloten aanwezig. Grenzend aan de westzijde van het plangebied is een A-watergang aanwezig. Verder zijn er C-watergangen aanwezig aan de oost- en zuidzijde van het plangebied. Dit plan verandert echter niets aan deze watergangen.
Negatieve effecten op de waterhuishouding zijn niet aan de orde.
Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Dit bestemmingsplan voorziet in een bouwplan in de zin van de Bro. Met de initiatiefnemer is een overeenkomst gesloten. Hierin is geregeld dat alle kosten die samenhangen met het bestemmingsplan voor rekening komen van initiatiefnemer. Deze herziening heeft derhalve voor de gemeente geen financiële gevolgen. Derhalve is het vaststellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk.
In hoofdstuk 3 is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 4 toont aan dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling.
Voor de regels van dit plan zijn de regels uit het geldende bestemmingsplan Buitengebied 2013 (herziening) als basis gebruikt. Die regels zijn vervolgens ontdaan van overbodige elementen, geactualiseerd op gewijzigde wetgeving en op onderdelen aangepast in verband met de beoogde situatie in het plangebied. De gegeven bestemmingen worden hierna kort besproken.
Het andere deel van het plangebied krijgt de bestemming 'Wonen'. Hiermee worden deze gronden bestemd voor wonen, met daaronder begrepen de uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten. Binnen deze bestemming zullen na advies van deskundige twee bouwvlakken voor de woningen worden opgenomen. Voor de woningen geldt een maximale inhoud van 600 m3, inclusief aan- en uitbouw. De maximale goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk 6 en 10 meter. De maximum oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen bedraagt per woning 80 m2.
Verder is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2' overgenomen uit het geldende bestemmingsplan. Naar verwachting aanwezige, archeologische waarden worden hiermee beschermd.
De ontwikkeling die dit plan mogelijk maakt, heeft een beperkte invloed op zijn omgeving. Andere, bebouwde percelen zijn op ruime afstand gelegen. Daarom heeft geen voorontwerp van dit plan voor inspraak ter inzage gelegen. De initiatiefnemer heeft de buurtbewoners geïnformeerd over het planvoornemen. Het gaat om de bewoners van de Oudenhorsterlaan 10, 12, 15 en 16. Hieruit zijn geen bezwaren naar voren gekomen. Er is voldoende draagvlak voor het planvoornemen.
Het ontwerpbestemmingsplan wordt naar de overleginstanties gezonden waaronder de provincie Utrecht en Waterschap Vallei en Veluwe.