direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Zeisterweg 53 Woudenberg
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0351.BP2021zeistw53-ow01

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel Zeisterweg 53 in Woudenberg exploiteert initiatiefnemer een varkenshouderij. Er is een bedrijfswoning met bijbehorende bijgebouwen en diverse bedrijfsgebouwen aanwezig. Daarnaast beschikt initiatiefnemer over een omgevingsvergunning voor een nieuwe stal van 2.235 m2 voor uitbreiding van de intensieve veehouderij. Ten behoeve van de varkenshouderij is een bouwvlak van ruim 1 hectare opgenomen. Naast de varkenshouderij exploiteert initiatiefnemer tevens een nevenactiviteit in de vorm van dagrecreatie. Dit betreft de verhuur van Solexen, E-choppers en Fat Max e-kickbikes.

In verband met het verslechterende toekomstperspectief voor de varkenshouderij, heeft initiatiefnemer een nadere afweging gemaakt. Hij heeft besloten om geen verdere investeringen te doen in uitbreiding van de varkenshouderij, maar om deze te gaan beëindigen. Hiertoe neemt initiatiefnemer deel aan de landelijke 'Subsidieregeling sanering varkenshouderijen'.

Om te voorzien in een nieuwe duurzame functie voor het perceel Zeisterweg 53 in Woudenberg, is een planologische functiewijziging noodzakelijk. In het plan wordt het voorste deel van het perceel omgezet naar een reguliere woonfunctie, waarbij tevens dagrecreatie mogelijk is. Het achterste deel van het perceel wordt omgezet naar een bedrijfsfunctie ten behoeve van het naastgelegen aannemersbedrijf. Twee bedrijfsgebouwen blijven behouden voor de dagrecreatieve activiteiten. De overige bedrijfsgebouwen met een oppervlakte van in totaal 1.737 m2 worden gesloopt, waarna het aannemersbedrijf een nieuwe loods/schuur zal realiseren van maximaal 1.320 m2. De vergunde nieuwe stal van 2.235 m2 wordt uiteraard niet meer gerealiseerd. Met het initiatief zal het bouwvlak met circa 2.100 m2 worden verkleind. Door het saneren van een intensieve veehouderij en een verkleining van het bouwvlak, zal de functiewijziging over het geheel gezien leiden tot een ruimtelijke kwaliteitsverbetering.

In de geldende planologische situatie kent het plangebied de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden - Reliëf'. Het initiatief kan dan ook niet worden gerealiseerd op grond van het ter plaatse geldende planologische regime. Om de functiewijziging planologisch mogelijk te maken, is een procedure tot vaststelling van een nieuw bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) noodzakelijk. Met voorliggend bestemmingsplan wordt het ruimtelijk plan voorzien van een ruimtelijk juridisch kader.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied ligt ten westen van de kern Woudenberg in het buitengebied. De kern Woudenberg ligt op een afstand van circa 1 kilometer. Aan de voorzijde van het perceel loopt de doorgaande Zeisterweg (N224). Langs het lint van de Zeisterweg bevinden zich naast de reguliere woonfunctie diverse andere functies, zoals (agrarische) bedrijvigdheid en (verblijfs)recreatie.

Direct grenzend aan het perceel Zeisterweg 53 bevindt zich het aannemersbedrijf Legemaat & Van Elst. Dit betreft de west- en zuidzijde van het perceel. Aan de oostzijde van het plangebied bevindt zich agrarisch gebied met verderop de reguliere burgerwoning aan de Zeisterweg 41.

Het perceel Zeisterweg 53 waarop de functiewijziging is voorzien, is kadastraal bekend als gemeente Woudenberg, sectie H, nummer 78, 81 (gedeeltelijk), 737 (gedeeltelijk), 946, 1575 en 1588 met een totale oppervlakte van ruim 15.000 m2. In onderstaande figuur is de begrenzing van het plangebied globaal weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BP2021zeistw53-ow01_0001.png" Globale ligging plangebied (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

1.3 Vigerende planologische situatie

Het grootste deel van het plangebied ligt binnen de begrenzing van het wijzigingsplan 'Zeisterweg 53 Woudenberg' dat op 8 juli 2013 door het college van B&W van gemeente Woudenberg is vastgesteld. Het wijzigingsplan is na (tussen)uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 3 september 2014 en vervangende vaststelling door het college van B&W van gemeente Woudenberg op 9 oktober 2014, onherroepelijk geworden.

Conform dit wijzigingsplan kennen de gronden de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden - Reliëf' met de aanduiding 'bouwvlak'. Daarnaast is de functieaanduiding 'intensieve veehouderij' van toepassing.

Een klein deel van het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Buitengebied Woudenberg 2010'. Dit bestemmingsplan is op 23 september 2010 door de gemeenteraad van gemeente Woudenberg vastgesteld. Het betreffende deel van het plangebied kent in dit bestemmingsplan de enkelbestemmingen 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden - Reliëf' en 'Water'. Daarnaast zijn de dubbelbestemmingen 'Leiding - Riool' en 'Waarde - Archeologie - 3' van toepassing. Tot slot gelden de gebiedsaanduidingen 'reconstructiezone - verwevingsgebied' en 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 3'.

Gelet op het voorgaande past de beoogde functiewijziging niet binnen de regels van het geldende planologische regime.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BP2021zeistw53-ow01_0002.png" Uitsnede verbeelding wijzigingsplan 'Zeisterweg 53 Woudenberg' en bestemmingsplan 'Buitengebied Woudenberg 2010'

1.4 Opzet bestemmingsplan en toelichting

Het bestemmingsplan 'Zeisterweg 53 Woudenberg' bestaat uit de volgende stukken:

  • toelichting;
  • verbeelding;
  • planregels.

De toelichting is niet juridisch bindend, maar vormt een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot heeft de toelichting als doel om het bestemmingsplan te begrijpen en de regels op een correcte manier na te leven.

De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 2 staat stil bij de huidige en toekomstige situatie van het plangebied;
  • in Hoofdstuk 3 is een beknopt overzicht opgenomen van de belangrijkste beleidsvisies van de verschillende overheden die relevant zijn voor het plangebied;
  • de gevolgen of effecten op de planologische- en milieutechnische aspecten worden in Hoofdstuk 4 beschreven;
  • in Hoofdstuk 5 worden de gehanteerde bestemmingen met bijbehorende regeling beschreven;
  • Hoofdstuk 6 behandelt ten slotte de economische uitvoerbaarheid en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Hierin worden de resultaten beschreven van de gevolgde inspraakprocedure en het vooroverleg conform artikel 3.1.1 Bro.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van de situatie

2.1 Huidige situatie

Planlocatie

Het plangebied betreft de varkenshouderij aan de Zeisterweg 53 in Woudenberg met direct omliggende gronden. Zoals aangegeven beslaat het plangebied de percelen kadastraal bekend als gemeente Woudenberg, sectie H, nummer 78, 81 (gedeeltelijk), 737 (gedeeltelijk), 946, 1575 en 1588 met een totale oppervlakte van ruim 15.000 m2.

In de bestaande situatie exploiteert initiatiefnemer op het perceel Zeisterweg 53 een varkenshouderij. Op onderstaande afbeelding is een situatietekening van de bestaande situatie weergegeven waarop de diverse gebouwen staan aangeduid. Op het perceel is een bedrijfswoning (A) met bijbehorende bijgebouwen (B+C) aanwezig. Verder naar achteren bevinden zich de bedrijfsgebouwen ten behoeve van de varkenshouderij (D+E+F+G+H+I). Zoals aangegeven is in 2013 het wijzigingsplan 'Zeisterweg 53 Woudenberg' vastgesteld. Dit wijzigingsplan voorzag in de vergroting en vormwijziging van het bouwvlak tot een oppervlakte van 10.295 m2. De wijziging was noodzakelijk om de agrarische bedrijfsactiviteiten uit te kunnen breiden. Uitbreiding met emissie-arme stalsystemen was noodzakelijk in verband met het besluit Huisvesting.

Na vaststelling en onherroepelijk worden van het wijzigingsplan, is een nieuwe stal vergund (J) met een oppervlakte van 2.235 m2. Deze stal is niet gerealiseerd. De totale oppervlakte aan bedrijfsgebouwen bedraagt 4.470 m2 inclusief de niet gerealiseerde stal en 2.235 m2 exclusief de niet gerealiseerde stal.

Naast de varkenshouderij exploiteert initiatiefnemer tevens een nevenactiviteit in de vorm van dagrecreatie. Dit betreft de verhuur van Solexen, E-choppers en Fat Max e-kickbikes. Hiervoor is op 2 december 2012 een omgevingsvergunning verleend. De bestaande (bedrijfs)bebouwing op het terrein wordt tevens gebruikt voor de opslag van de betreffende Solexen, E-choppers en Fat Max e-kickbikes.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BP2021zeistw53-ow01_0003.png" Bestaande situatie, Zeisterweg 53 Woudenberg (bron: initiatiefnemer)

Omgeving

Het plangebied ligt ten westen van de kern Woudenberg in het buitengebied. De kern Woudenberg ligt op een afstand van circa 1 kilometer. Aan de voorzijde van het perceel loopt de doorgaande Zeisterweg (N224). Langs het lint van de Zeisterweg bevinden zich naast de reguliere woonfunctie diverse andere functies, zoals (agrarische) bedrijvigdheid en (verblijfs)recreatie.

Direct grenzend aan het perceel Zeisterweg 53 bevindt zich het aannemersbedrijf Legemaat & Van Elst. Dit betreft de west- en zuidzijde van het perceel. Aan de oostzijde van het plangebied bevindt zich agrarisch gebied met verderop de reguliere burgerwoning aan de Zeisterweg 41.

2.2 Toekomstige situatie

In verband met het verslechterende toekomstperspectief voor de varkenshouderij, heeft initiatiefnemer een nadere afweging gemaakt. Hij heeft besloten om geen verdere investeringen te doen in uitbreiding van de varkenshouderij, maar om deze te gaan beëindigen. Hiertoe neemt initiatiefnemer deel aan de landelijke 'Subsidieregeling sanering varkenshouderijen'.

Om te voorzien in een nieuwe duurzame functie voor het perceel Zeisterweg 53 in Woudenberg, is een planologische functiewijziging noodzakelijk. In het plan wordt het achterste deel van het perceel omgezet naar een bedrijfsfunctie ten behoeve van het naastgelegen aannemersbedrijf. Het aannemersbedrijf krijgt hierdoor meer ruimte voor zijn bestaande activiteiten. De bestaande bedrijfsgebouwen op dit deel van het plangebied worden gesloopt (F+G+I), met uitzondering van gebouw H welke als onderdeel van een bestaande loods behouden blijft. De te slopen oppervlakte aan bedrijfsgebouwen bedraagt daarmee 1.737 m2. Daarnaast wordt de reeds vergunde stal (J) met een oppervlakte van 2.235 m2 niet meer gerealiseerd. Aannemersbedrijf Legemaat & Van Elst zal ter plaatse van het nieuwe bedrijfsbestemmingsvlak een nieuwe loods/schuur realiseren met een oppervlakte van 1.320 m2. De exacte locatie van de nieuwe loods/schuur is op dit moment nog onbekend. Het bestemmingsvlak/bouwvlak voor de bedrijfsfunctie krijgt een oppervlakte van circa 5.055 m2.

Het voorste deel van het perceel wordt omgezet naar een reguliere woonfunctie, waarbij tevens dagrecreatie mogelijk is. Naast de woning met bijbehorende bijgebouwen (A+B+C) blijven twee voormalige bedrijfsgebouwen (D+E) behouden ten behoeve van de dagrecreatieve activiteiten, waaronder opslag van de Solexen, E-choppers en Fat Max e-kickbikes. Zoals in paragraaf 2.1 aangegeven betreft de dagrecreatie een bestaande legale functie die in dit bestemmingsplan wederom positief wordt bestemd. Het bestemmingsvlak voor 'Wonen/Dagrecreatie' krijgt een oppervlakte van circa 3.140 m2.

Met het initiatief zal het voormalig agrarische bouwvlak met circa 2.100 m2 worden verkleind. Vanaf de oostzijde wordt bouwvlak met circa 50 meter teruggelegd. Door het saneren van een intensieve veehouderij en een verkleining van het bouwvlak, zal de functiewijziging over het geheel gezien leiden tot een ruimtelijke kwaliteitsverbetering. Op onderstaande afbeelding is een situatietekening van de toekomstige situatie opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BP2021zeistw53-ow01_0004.png" Toekomstige situatie, Zeisterweg 53 Woudenberg (bron: initiatiefnemer)

De toe te voegen bedrijfsgronden aan het aannemersbedrijf Legemaat & Van Elst krijgen een eigen ontsluiting via een uitrit naar de Zeisterweg. Ook een groot deel van het bestaande vrachtverkeer voor aannemersbedrijf Legemaat & Van Elst, dat nu gebruik maakt van de bestaande bedrijfsontsluiting Zeisterweg 55, zal in de toekomst van deze nieuwe ontsluiting gebruik gaan maken. Voor de omgeving van het bestaande bedrijfsperceel van aannemersbedrijf Legemaat & Van Elst, zal dit tot een verbetering van het woon- en leefklimaat leiden. Overigens betreft de nieuwe ontsluiting een reeds bestaande in-/uitrit op de Zeisterweg. Ook de eigenaar van Zeisterweg 53 gaat gebruik maken van deze ontsluiting ten behoeve van de dagrecreatieve functie. Op onderstaande afbeelding is de nieuwe ontsluiting weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BP2021zeistw53-ow01_0005.png" Toekomstige ontsluiting, Zeisterweg 53 Woudenberg (bron: initiatiefnemer)

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BP2021zeistw53-ow01_0006.png" Bestaande uitrit op de Zeisterweg (bron: Street View)

Landschappelijke inpassing

Langs de bestaande kavelranden en het bestaande slotenpatroon bevinden zich op dit moment lange lijnvormige beplantingselementen in de vorm van onder meer knotbomen. In het kader van het wijzigingsplan 'Zeisterweg 53 Woudenberg' is in 2012/2013 al een landschappelijk inpassingsplan opgesteld, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing van het perceel Zeisterweg 53 (Bijlage 1). Dit landschappelijk inpassingsplan ging uit van een versterking van de aanwezige beplanting langs de kavelranden door middel van lange lijnvormige beplantingselementen. Er is bewust voor gekozen om de achterzijde niet landschappelijk in te passen, omdat daarmee het cultuurhistorische beeld zou worden doorbroken.

In het landschappelijk inpassingsplan is ervoor gekozen om de knotbomen te handhaven met bijbehorend beheer daar waar doorzichten mogelijk blijven. Verder is gekozne voor een elzensingel met bijmenging van meidoorn. De elzensingel kan zich als scherm ontwikkelen en de knotessen en knotwilgen accentueren het cultuurhistorische landelijke beeld.

Het landschappelijk inpassingsplan uit 2012/2013 is ook goed bruikbaar voor de inpassing van de nieuwe bedrijfsgronden. Er zal alsnog uitvoering worden gegeven aan de destijds overeengekomen landschappelijke inpassing. De aanleg en instandhouding van de landschappelijke inpassing is geborgd door middel van het opnemen van een voorwaardelijke verplichting in de regels. Daarbij geldt aanvullend dat de landschappelijke inpassing uitsluitend hoeft plaats te vinden voor zover deze grenst aan het bestemmingsvlak van de bestemming 'Bedrijf'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BP2021zeistw53-ow01_0007.png" Landschappelijke inpassing Zeisterweg 53 Woudenberg (bron: Landscape studio)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), die op 13 maart 2012 door de minister is vastgesteld, vormt de overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040.

Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Daarbij wordt ingezet op een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt.

Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden. In de SVIR zijn ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028 geformuleerd. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd:

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur;
  • het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet', zoveel mogelijk over aan provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen daarbij de ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. De sturing op verstedelijking, zoals afspraken over binnenstedelijk bouwen en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk voor een groot deel los.

In totaal zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. Het betreft onder meer het borgen van ruimte voor de hoofdnetwerken (weg, spoor, vaarwegen, energievoorziening, buisleidingen), het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voor waterveiligheid, ruimte voor klimaatbestendige stedelijke ontwikkeling, ruimte voor behoud van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten en ruimte voor een nationaal netwerk voor natuur.

Verder is één van de nationale belangen die de SVIR benoemt, het belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten'. Concreet betekent dit onder meer dat ruimte zorgvuldig moet worden benut en overprogrammering moet worden voorkomen. Om die doelstellingen te bereiken, is in 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Alle stedelijke ontwikkelingen dienen aan de Ladder voor duurzame verstedelijking getoetst te worden.

Conclusie

Onderhavig initiatief betreft een ontwikkeling van beperkte omvang zonder strijdigheid met rijksbelangen. De ladder voor duurzame verstedelijking komt in paragraaf 3.1.3 aan de orde.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten opgesomd die een groot Rijksbelang hebben. Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De regels zijn een uitwerking van de onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven:

  • Rijksvaarwegen;
  • Project mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie;
  • Hoofdvaarwegen en landelijke spoorwegen;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • Natuurnetwerk Nederland;
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden;
  • Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

Conclusie

Het initiatief valt niet onder één van de projecten uit het Barro. Door de gewenste ontwikkeling zal geen nationaal belang worden geschaad.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Nationaal belang 13, zoals geformuleerd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro verwijst naar het Bro; geformuleerd is dat deze toetsing een procesvereiste is bij alle nieuwe ruimtelijke besluiten en plannen ten aanzien van bijvoorbeeld kantoorlocaties en woningbouwlocaties. Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik. De kernbepaling van de Ladder, artikel 3.1.6 lid 2 Bro, luidt:

'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.'

Om dit te onderbouwen dienen de volgende stappen te worden doorlopen:

  • 1. er dient een beoordeling plaats te vinden door betrokken overheden of de beoogde ontwikkeling voorziet in een behoefte;
  • 2. indien er een vraag is aangetoond, dient een beoordeling plaats te vinden door betrokken overheden of de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten. Indien het bestemmingsplan de ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, is een motivering benodigd waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Stedelijke ontwikkeling

Om aan deze verplichting uit het Bro te kunnen voldoen dient allereerst te worden nagegaan of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

In het Bro is het begrip stedelijke ontwikkeling als volgt vastgelegd:

'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

Ten eerste dient te worden beoordeeld of het nieuwe bestemmingsplan een uitbreiding van de maximaal toegelaten oppervlakte aan bedrijfsbebouwing mogelijk maakt, ten opzichte van het voorheen geldende planologische regime. In dit geval kan binnen de huidige bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden - Reliëf' nagenoeg het volledige bouwvlak van ruim 1 hectare worden bebouwd ten behoeve van een intensieve veehouderij. In het voorliggende bestemmingsplan is de oppervlakte aan gebouwen nader begrensd, waardoor de toegestane maximale oppervlakte aan gebouwen aanzienlijk is verminderd ten opzichte van het voorheen geldende wijzigingsplan. Daarbij is ook van belang dat het bouwvlak met circa 2.100 m2 is verkleind.

Uit jurisprudentie volgt dat een bestemmingsplan dat ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan geen uitbreiding van de maximaal toegelaten oppervlakte aan bedrijfsbebouwing mogelijk maakt, maar alleen een planologische functiewijziging, in beginsel niet voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro, tenzij die planologische functiewijziging een zodanige aard en omvang heeft dat desalniettemin sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hierbij komt betekenis toe aan de ruimtelijke uitstraling van de in het nieuwe plan voorziene functie en die van hetgeen onder het vorige plan mogelijk was.

In dit geval blijft de functie op het voorste deel van het plangebied ongewijzigd (wonen/dagrecreatie). Op het achterste deel van het plangebied wijzigt het gebruik van een intensieve agrarische bedrijfsfunctie naar een reguliere bedrijfsfunctie ten behoeve van een aannemersbedrijf. Gelet op de ruimtelijke uitstraling van een intensieve veehouderij in vergelijking met een aannemersbedrijf én het feit dat de ontwikkeling slechts voorziet in de uitbreiding van een bestaand aannemersbedrijf op het perceel Zeisterweg 55, kan niet worden gesproken van een stedelijke ontwikkeling. Het doorlopen van een laddertoets is dan ook niet noodzakelijk.

Wellicht ten overvloede geldt dat de beoogde ontwikkeling voorziet in een behoefte. De functie ten behoeve van wonen/dagrecreatie is reeds een bestaande functie die voorziet in een bestaande behoefte. De reguliere bedrijfsfunctie op het achterste deel van het perceel voorziet in een uitbreidingsbehoefte van het naastgelegen aannemersbedrijf.

Conclusie

Gelet op het voorgaande is er met onderhavig initiatief geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en hoeft de laddertoets niet te worden doorlopen. Desalniettemin voorziet de ontwikkeling in een behoefte door een bestaande functie (wonen/dagrecreatie) positief te bestemmen en tegelijkertijd te voorzien in een uitbreidingshoefte van het naastgelegen aannemersbedrijf.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028 (herijking 2016)

Provinciale Staten van Utrecht hebben op 4 februari 2013 de Provinciale Structuurvisie 2013-208 (PRS) vastgesteld. In deze structuurvisie is het ruimtelijk beleid voor de provincie Utrecht beschreven voor de periode tot 2028. De PRS is opgesteld om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie. Via haar ruimtelijk beleid draagt de provincie bij aan een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is.

De PRS geeft de ruimtelijke ambities weer van de provincie Utrecht. Hierin staat welke doelstellingen de provincie van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe dit beleid uitgevoerd wordt.

Deels loopt deze uitvoering via de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) die tegelijk met de PRS is opgesteld. De PRS is een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van de Wro heeft de PRS alleen een zelfbindende werking. Het is bindend voor de provincie, niet voor andere partijen. De PRV zorgt voor doorwerking van het beleid in de verordening, welke bindend is voor de gemeenten. In paragraaf 3.2.2 wordt nader ingegaan op de verordening.

In de PRS is het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028 beschreven. De provincie geeft aan welke doelstellingen van provinciaal belang worden geacht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe uitvoering wordt gegeven aan dit beleid. De PRS richt zich op de volgende vier pijlers:

  • een duurzame leefomgeving;
  • beschermen van de kwaliteiten;
  • vitale dorpen en steden;
  • landelijk gebied met kwaliteit.

Deze pijlers leiden tot twee belangrijke beleidsopgaven, namelijk het accent op de binnenstedelijke opgave en het behouden en versterken van de kwaliteiten van het landelijk gebied. Dit zijn opgaven die nodig zijn om Utrecht aantrekkelijk te houden als vestigingsplaats. Voor onderhavig plan is voornamelijk het behouden en versterken van de kwaliteiten van het landelijk gebied van belang.

Behouden en versterken kwaliteiten landelijk gebied

De provincie Utrecht beschikt over een aantrekkelijk landelijk gebied. De provincie wil deze kwaliteit behouden en versterken, zowel voor het landelijk gebied zelf, als voor het stedelijk gebied. De binnenstedelijke opgave vraagt als contramal ook om een aantrekkelijk en bereikbaar landelijk gebied met hoge kwaliteit van landschap, natuur en recreatieve voorzieningen. De cultuurhistorische waarden van onder meer de linies, de buitenplaatsen en het agrarische landschap dragen bij aan een aantrekkelijk landelijk gebied. De landbouw is een belangrijke drager van het agrarische cultuurlandschap. Die rol vergt ruimte voor een economisch duurzame landbouw.

Verstedelijking (duurzame verstedelijkingsladder)

De provincie Utrecht richt zich in haar verstedelijkingsbeleid primair op de ontwikkelingsmogelijkheden in het bestaand stedelijk gebied: op die manier blijven steden, dorpen en kernen aantrekkelijk om te wonen, te werken en te ontmoeten en blijft het landelijk gebied gevrijwaard van onnodige ruimteclaims. Ten behoeve van de leefbaarheid en bereikbaarheid wordt verstedelijking zoveel mogelijk gekoppeld aan haltes en knopen van het openbaar vervoersnetwerk. Voor een aantrekkelijke provincie zijn vitale steden en dorpen belangrijk.

De combinatie van historische bebouwing, de aanwezigheid van onder andere culturele voorzieningen, winkels, horeca en uitgaansmogelijkheden, diverse woningtypes, verschillende vormen van werkgelegenheid, sport- en ontspanningsmogelijkheden groen in de nabijheid draagt bij aan deze vitaliteit. Het beleid sluit aan bij de zogenaamde duurzame verstedelijkingsladder uit het Besluit ruimtelijke ordening zoals reeds beschreven in paragraaf 3.1.3. Concreet hanteert de provincie Utrecht de volgende voorkeursvolgorde voor stedelijke ontwikkelingen: eerst de mogelijkheden van herstructurering of transformatie, dan de mogelijkheden in de nabijheid van halten en knopen van het OV-netwerk, dan de overige mogelijkheden in het stedelijk gebied (binnen de rode contouren), en als laatste uitbreiding.

Nieuwe functies voor stoppende agrarische bedrijven

Voor vrijkomende agrarische bedrijven is het beleid gericht op sloop van overbodig geworden bedrijfsbebouwing. De provincie Utrecht biedt ruimte voor de bouw van één tot drie woningen (ruimte-voor-ruimte) of de vestiging van een niet-agrarische functie in ruil voor de sloop van een evenredige oppervlakte aan bedrijfsbebouwing. Naar mate er meer wordt gesloopt, is er meer ontwikkelruimte. De standaardnormen variëren bij ruimte-voor-ruimte van de bouw van één woning voor minimaal 1000 m2 sloop, tot maximaal 3 woningen voor minimaal 4000 m2 sloop; bij functiewijziging moet 50% van de bedrijfsbebouwing worden gesloopt. Van deze normen kan door gemeenten worden afgeweken, indien een evenredige kwaliteitswinst anders dan sloop van gebouwen wordt bereikt. Zo ontstaat ruimte voor maatwerk: bijvoorbeeld meer woningen, woningen op een andere plek dan het agrarisch bouwvlak of de vestiging van een groter niet-agrarisch bedrijf.

De provincie Utrecht stimuleert intergemeentelijke samenwerking op het gebied van de aanpak van leegstand van agrarische bebouwing. Als eerste stap daarin zien zij graag dat de problematiek van leegstand per regio in kaart wordt gebracht. Is leegstand slechts een probleem van de individuele eigenaar of is de ruimtelijke kwaliteit en de leefbaarheid van het landelijk gebied echt in het geding? Vanuit een goed beeld van de problematiek kan gewerkt worden aan een gezamenlijke aanpak die inspeelt op behoeften van eigenaren en initiatiefnemers en kansen biedt voor ruimtelijke kwaliteitsverbetering. De provincie onderzoekt of het zinvol en haalbaar is de groei van agrarische bedrijven te verbinden aan sloop van bedrijfsgebouwen op percelen waar agrarische bedrijfsvoering is gestaakt. De provincie denkt daarbij aan een gebiedsgewijze aanpak, in samenwerking met gemeenten.

De provincie gaat er van uit, dat bij functiewijziging op vrijkomende agrarische bedrijfspercelen de omliggende grond in agrarisch gebruik blijft.

Conclusie

Onderhavig initiatief voorziet in een functiewijziging van een (voormalig) agrarisch bedrijfsperceel naar een stedelijke functie anders dan wonen. Daarbij wordt de overbodig geworden bedrijfsbebouwing gesloopt. Het initiatief speelt daarmee in op de mogelijkheden die worden geboden in de PRS. In paragraaf 3.2.2 wordt nader ingegaan op de exacte eisen die gelden voor een functiewijziging van een (voormalig) agrarisch bedrijfsperceel naar een stedelijke functie anders dan wonen. Tevens sluit de ontwikkeling aan bij de duurzame verstedelijkingsladder op grond waarvan eerst gekeken dient te worden naar de mogelijkheden van herstructurering of transformatie. Daarmee past de herontwikkeling binnen het beleid uit de PRS.

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013-2028 (herijking 2016)

De Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) is op 4 februari 2013 vastgesteld door de Provinciale Staten van Utrecht en herijkt op 12 december 2016. De PRV bevat algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. In de PRV staan geen regels die direct doorwerken naar de burgers. In de PRV zijn alleen de algemene regels opgenomen, die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de provinciale belangen zoals opgenomen in de structuurvisie. De volgende onderwerpen uit de Verordening zijn voor het plangebied van belang.

Landelijk gebied

Het plangebied behoort in de Provinciale Verordening tot het landelijk gebied. Ten eerste bepaalt artikel 3.2 van de Verordening dat een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als 'landelijk gebied' geen bestemmingen en regels voor verstedelijking bevat. Om de kwaliteit en vitaliteit van het landelijk gebied te behouden, moet een ongebreidelde uitwaaiering van stedelijke functies voorkomen worden. Binnen deze context zijn nieuwe vormen van verstedelijking niet toelaatbaar. Op dit verbod zijn in de verordening uitzonderingen mogelijk. Voor onderhavig initiatief is in hoofdzaak de uitzondering in artikel 3.9 van de Verordening van belang. Daarnaast wordt een beroep gedaan op de uitzondering in artikel 3.8. Deze artikelen luiden respectievelijk als volgt:

Artikel 3.8

Bestaande stedelijke functies, anders dan wonen

  • 1. Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘landelijk gebied’ kan bestemmingen en regels bevatten die toestaan dat:
  • a. percelen bestemd voor specifieke stedelijke functies een andere stedelijke functie krijgen, niet zijnde permanente bewoning van een recreatie­woning, kantoor of detailhandel, onder de voorwaarde dat de functiewijziging naar aard en omvang, op basis van een integrale afweging, niet leidt tot een toename van de invloed op de omgeving, dat bestaande cultuurhistorische en landschappelijke waarden worden behouden en dat omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd;
  • b. stedelijke functies worden uitgebreid met maximaal 20% van de bebouwingsmogelijkheden onder het vigerende planologisch regime. Van deze maximale uitbreiding kan afgeweken worden mits er sprake is van een economische noodzaak. Ook het bestemmingsvlak kan worden uitgebreid indien er sprake is van een economische noodzaak.
  • 2. De toelichting op een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘landelijk gebied’ bevat een ruimtelijke onderbouwing, waaruit blijkt dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan.

Artikel 3.9

Functiewijziging (voormalig) agrarisch bedrijfsperceel naar stedelijke functie anders dan wonen

  • 1. Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘landelijk gebied’ kan bestemmingen en regels bevatten die toestaan dat op agrarische bedrijfspercelen waar het agrarisch gebruik is beëindigd de bedrijfswoning en overige bedrijfsgebouwen een stedelijke functie, niet zijnde wonen, krijgen, mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:
  • a. het bouwperceel is niet optimaal gesitueerd en uitgerust voor de grondgebonden landbouw of, in het geval van een glastuinbouwbedrijf, het bouwperceel ligt niet in een concentratiegebied glastuinbouw, en
  • b. door sloop wordt de oppervlakte van de fysiek aanwezige bebouwing met 50% gereduceerd, waarbij te behouden historisch waardevolle of karakteristieke bebouwing niet in de berekening wordt betrokken, tenzij:
    • 1. het gaat om een nieuwe functie die voorziet in een kleinschalige woonzorgvoorziening, of
    • 2. het gaat om een nieuwe functie die bijdraagt aan recreatieve belevingsmogelijkheden waaraan in het gebied nadrukkelijk behoefte bestaat, of
    • 3. het gaat om de hervestiging van één of enkele bedrijven die op hun oorspronkelijke locatie een ruimtelijk obstakel vormden of de kwaliteit van de leefomgeving ernstig aantasten en die op de nieuwe locatie, nabij de kern, goed inpasbaar zijn, of
    • 4. het gaat om vestiging van bedrijven die vanwege hun werkzaamheden met zwaar rijdend materieel zich voornamelijk richten op het landelijk gebied, of
    • 5. er is sprake van twee of meer bouwpercelen waar de agrarische functie is beëindigd en op de betrokken bouwpercelen gezamenlijk wordt het vereiste slooppercentage van 50% wel gehaald of;
    • 6. de ruimtelijke kwaliteit wordt op een andere wijze verhoogd dan alleen door sloop van bebouwing, in een mate die een lager slooppercentage dan 50% rechtvaardigt;
  • c. te handhaven en nieuw op te richten bedrijfsgebouwen worden zo compact mogelijk gesitueerd binnen het voormalige bouwperceel en het bouwperceel wordt evenredig met de oppervlakte gesloopte gebouwen verkleind;
  • d. de bestaande cultuurhistorische, landschappelijke en natuurwaarden worden behouden, en
  • e. de omliggende agrarische bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd.
  • 2. De toelichting op een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘landelijk gebied’ bevat een ruimtelijke onderbouwing waaruit blijkt dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan.

Sub a)

Het bouwperceel Zeisterweg 53 ligt gedeeltelijk in de reconstructiewetzone-extensiveringsgebied en gedeeltelijk in de reconstructiewetzone-verwevingsgebied. In de directe nabijheid van het bouwperceel liggen diverse reguliere burgerwoningen, waarbij het belang van een goed woon- en leefklimaat schuurt met het bedrijfsbelang van de agrariër. Door het stoppen van de intensieve veehouderij is een nieuwe duurzame functie voor het bouwperceel noodzakelijk. De eigenaar wenst de bedrijfswoning te blijven bewonen als reguliere burgerwoning en wenst zijn dagrecreatieve activiteiten voort te zetten op een deel van het perceel. Daarmee zijn er geen reële mogelijkheden meer om het bouwperceel te behouden voor de grondgebonden landbouw. Voor de resterende gronden is een mooie oplossing gevonden in het faciliteren van de uitbreidingswens van het naastgelegen aannemersbedrijf Legemaat & Van Elst. Overigens is één van de voorwaarden binnen de 'Subsidieregeling sanering varkenshouderijen' dat de omgevingsvergunning milieu moet worden ingetrokken via de gemeente en de vergunning Wet natuurbescherming via de provincie.

Sub b)

Ten eerste is van belang dat conform sub b de oppervlakte van de fysiek aanwezige bebouwing met 50% dient te worden gereduceerd. Conform de toelichting op artikel 3.9 gaat het om de bedrijfsgebouwen. De gebouwen A (bedrijfswoning) en B/C (bijgebouwen bij de bedrijfswoning) blijven derhalve buiten de berekening.

Daarnaast is voor onderhavig geval van belang dat de Provinciale Verordening ruimte biedt om af te wijken van de 50%-sloopeis indien een nieuwe functie bijdraagt aan recreatieve belevingsmogelijkheden waaraan in het gebied nadrukkelijk behoefte bestaat (artikel 3.9, lid 1, sub b onder ii). Met onderhavig initiatief wordt voorzien in een functie die bijdraagt aan de recreatieve belevingsmogelijkheden waarin in Woudenberg en omgeving nadrukkelijk behoefte bestaat. Het voorste deel van het perceel Zeisterweg 53 krijgt immers een functie ten behoeve van onder meer dagrecreatie in verband met de verhuur van Solexen, E-choppers en Fat Max e-kickbikes. Om die reden blijven ook de bedrijfsgebouwen D+E behouden. Deze twee bedrijfsgebouwen worden in de nieuwe situatie ingezet ten behoeve van de dagrecreatieve activiteiten. Gelet op het voorgaande worden, naast de gebouwen A, B en C, ook de bedrijfsgebouwen D en E buiten de berekening gelaten. Hiermee wordt aangesloten op één van de uitzonderingsmogelijkheden uit de Provinciale Verordening.

In de huidige situatie bedraagt de totale oppervlakte van de, resterende, bedrijfsgebouwen 1.950 m2 (bedrijfsgebouwen F+G+H+I). Conform Provinciale Verordening mag hier 50% van worden teruggebouwd, zijnde 975 m2. Zoals in paragraaf 2.2 aangegeven blijft bedrijfsgebouw H met een oppervlakte van 213 m2 behouden. Daarmee resteert een terug te bouwen oppervlakte van 762 m2 (975 m2 - 213 m2).

Ten tweede wordt een beroep gedaan op de (eenmalige) uitbreidingsmogelijkheid voor onder meer niet-agrarische bedrijven, zoals in de Verordening opgenomen in artikel 3.8. Stedelijke functies mogen worden uitgebreid met maximaal 20% van de bebouwingsmogelijkheden onder het geldende bestemmingsplan. In het geldende wijzigingsplan 'Zeisterweg 55, Woudenberg' geldt er voor het aannemersbedrijf Legemaat & Van Elst een maximum bebouwd oppervlak van 2.544 m2. Op grond van artikel 3.8 PRV mogen de bebouwingsmogelijkheden van het aannemersbedrijf derhalve worden uitgebreid met 508 m2. Samen met de eerder genoemde 762 m2 op grond van artikel 3.9 PRV, mag er in de nieuwe situatie 1.270 m2 aan bedrijfsgebouwen aanwezig zijn.

Tot slot is van belang dat er binnen het plangebied sprake is van een nog niet gerealiseerde stal met een oppervlakte van 2.235 m2. Ten behoeve van deze stal is een volledige planologische procedure doorlopen en de stal is al vergund. Er zijn derhalve reeds investeringen gedaan en de stal kan elk moment worden gebouwd. Daarmee is het reëel om de oppervlakte van de nog niet gerealiseerde stal, in ieder geval deels, mee te nemen in de berekening. Conform de 50%-sloopeis zou van een dergelijke stal 1.117,5 m2 terug mogen worden gebouwd. Omdat het niet gaat om fysiek aanwezige bebouwing is in overleg bepaald dat slechts een zeer beperkt deel van de oppervlakte van de niet gerealiseerde stal mag worden teruggebouwd, zijnde 50 m2.

Gelet op het voorgaande bedraagt de terug te bouwen oppervlakte in totaal 1.320 m2 (762 m2 + 508 m2 + 50 m2).

Sub c)

Het voormalige agrarische bouwvlak wordt fors verkleind met circa 2.100 m2. Daarmee wordt bijgedragen aan het zo compact mogelijk situeren van de te handhaven en het nieuw op te richten bedrijfsgebouw.

Sub d)

Met het initiatief worden geen cultuurhistorische, landschappelijke en natuurwaarden geschaad. In de huidige situatie is het plangebied nagenoeg volledig verhard. Door herbestemming van de bestaande bedrijfsgronden vinden er daarmee geen fysieke ingrepen in het landschap plaats. Door het verkleinen van het bouwvlak worden verdere ingrepen in het landschap juist voorkomen. Daarnaast wordt de achterzijde bewust niet landschappelijk ingepast om daarmee het cultuurhistorische beeld van lange lijnvormlige beplantingselementen langs de kavelranden niet te doorbreken.

Sub e)

In de directe omgeving van het plangebied liggen geen agrarische bedrijven. Daarnaast staat onderhavig initiatief geen nieuwe milieugevoelige functies toe, waardoor van een (verdere) beperking van omliggende bedrijven geen sprake kan zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BP2021zeistw53-ow01_0008.png" Uitsnede kaart 'landelijk gebied' (bron: PRV)

Archeologische hoofdstructuur

Het plangebied ligt binnen de cultuurhistorische hoofdstructuur, met de aanduiding 'archeologie'. De PRV schrijft in artikel 1.7 voor deze gronden o.a. voor dat ruimtelijke ontwikkelingen binnen deze gronden mogelijk zijn, zolang onevenredige aantasting van de waarden in het gebied wordt voorkomen. In samenhang met de PRV worden in de regels van een bestemmingsplan daarbij voorwaarden opgenomen die bepalen of archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Binnen het plangebied zijn bovengronds geen gebouwen of restanten aanwezig met cultuurhistorische waarden die door voorliggende planontwikkeling kunnen worden geschaad. In paragraaf 4.3 wordt nader ingegaan op de mogelijke aanwezige ondergrondse archeologische waarden.

Landschap Gelderse Vallei

Uit de kaart 'Landschap' blijkt dat het plangebied valt binnen het 'Gelderse Vallei'. De PRV geeft aan dat een landschap geen statisch plaatje is: landschap is altijd in ontwikkeling en dynamiek hoort daarin. In het werken met landschapskwaliteit wordt uitgegaan van een samenspel tussen beeld (wat zie je), functies (wat gebeurt er) en robuuste structuren (samenhang, relaties). Voor elke ontwikkeling in het landelijk gebied moet aansluiting gevonden worden bij de kernkwaliteiten.

Voor het landschap Gelderse Vallei wil de provincie Utrecht de volgende kernkwaliteiten behouden en versterken:

  • rijk gevarieerde kleinschaligheid;
  • stelsel van beken, griften en kanalen;
  • Grebbelinie;
  • overgang van Vallei naar stuwwal (luwe Flank).


Deze kernkwaliteiten hebben in de verschillende deelgebieden van de Gelderse Vallei verschillende accenten. Onderhavig initiatief houdt rekening met de kernkwaliteiten en versterkt deze. Door verkleining van het bouwvlak wordt bijgedragen aan het tegengaan van het verlies van de oorspronkelijke kleinschaligheid van de Gelderse Vallei. De watergang 'Heigraaf' loopt door het plangebied heen en blijft met onderhavig initiatief onaangetast. Door het saneren van de intensieve veehouderij is er geen risico meer dat meststoffen naar het oppervlaktewater afspoelen en daarmee het water vervuilen.

Beschermingszone drinkwaterwinning

Het plangebied ligt binnen de 'beschermingszone drinkwaterwinning'. Ter plaatse dient, conform artikel 1.11 Provinciale Verordening, het waterwinbelang te worden beschermd indien nieuwe functies een verontreinigingsrisico vormen voor het grond- en oppervlaktewater. In het onderhavige geval worden geen nieuwe functies toegestaan die een verontreinigingsrisico vormen. Daarnaast wordt met onderhavig initiatief juist een potentiële verontreiningsbron gesaneerd (intensieve veehouderij).

Overstroombaar gebied

Het plangebied ligt voor een klein deel binnen de aanduiding 'overstroombaar gebied'. Ter plaatse dient, conform artikel 1.13 rekening te worden gehouden met overstromingsrisico's.

Grote delen van de provincie Utrecht liggen in overstroombare gebieden van Nederrijn, Lek en het Eemmeer. Het is belangrijk dat kwetsbare en vitale objecten en grootschalige woonwijken en bedrijventerreinen bestand zijn tegen overstromingen. Voor buitendijkse gebieden geldt dit ook voor kleinschalige woonwijken en bedrijventerreinen. Door een goed bedachte locatiekeuze en inrichting kunnen gevolgen van een overstroming aanzienlijk beperkt worden. In dit kader is de ‘Handreiking Overstromingsrobuust Inrichten’ opgesteld. Bij het verdere ontwerp van de nieuwbouw wordt rekening gehouden met de richtlijnen zoals gesteld in de handreiking om gebieden met overstromingsrisico’s veiliger te maken.

Overig

Verder bevat de toelichting op het ruimtelijk plan een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen. Hier wordt nader op ingegaan in paragraaf 4.12 Tot slot dient de toelichting een mobiliteitstoets te bevatten. Hierin worden het aantal verplaatsingen beschreven dat deze ruimtelijke ontwikkeling tot gevolg heeft. Ook wordt de wijze waarop het plangebied wordt ontsloten beschreven. In paragraaf 4.5 is een beschrijving van de verkeersaspecten opgenomen.

Conclusie

Gelet op het voorgaande is de functiewijziging in overeenstemming met de PRV.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Woudenberg 2013 - 2030 en oplegger

Op 23 mei 2013 heeft de gemeenteraad van Woudenberg de Structuurvisie Woudenberg 2013 – 2030 vastgesteld. Op 24 januari 2019 is daarbij ook de oplegger vastgesteld. In de ruimtelijke visie wordt aangegeven hoe de gemeente denkt over de ruimtelijke invulling voor het wonen, werken en recreëren voor de jaren tot 2030. Met de oplegger is geconstateerd dat de huidige structuurvisie op hoofdlijnen nog voldoet, wel is deze geactualiseerd op een aantal onderdelen. Met betrekking tot de onderhavige planlocatie staan de volgende relevante zaken opgenomen in de Structuurvisie.

Voldoende uitbreidingsmogelijkheden bieden voor bestaande bedrijven en vestigingsmogelijkheden voor nieuwe bedrijven

Woudenberg wil voldoende uitbreidingsmogelijkheden blijven bieden voor bestaande bedrijven en vestigingsmogelijkheden voor nieuwe bedrijven. Het accent ligt daarbij op beheer, revitalisering, intensivering en/of herstructurering van bestaande terreinen.

In de Structuurvisie wordt niet nader ingegaan op eventuele functiewijziging van voormalige agrarische bedrijfspercelen. Wel staat in de oplegger van de Structuurvisie aangegeven dat gemeente Woudenberg, naast een sterke en multifucntionele agrarische sector, ruimte wil bieden om door middel van experimenten en maatwerk in te spelen op het verwachtte aantal vrij te komen vierkante meters aan stallen.

Conclusie

Onderhavig initiatief voorziet in een uitbreidingsmogelijkheid voor een bestaand bedrijf, waarbij een bestaand bedrijfsmatig terrein wordt hergebruikt. Daarmee is het initiatief in overeenstemming met de Structuurvisie. Daarnaast kan met dit initiatief maatwerk worden geleverd voor de vrijgekomen vierkante meters aan stallen.

Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten

In dit hoofdstuk zullen de relevante uitvoeringsaspecten bij het plan worden besproken. Hierin is aandacht voor de verschillende milieuaspecten zoals flora en fauna en luchtkwaliteit, en is er aandacht voor milieuzonering, verkeer en parkeren en externe veiligheid.

4.1 Flora en fauna

4.1.1 Wettelijk kader

Wet natuurbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet vervangen. Het doel is om met één wet en minder regels de wet makkelijker te kunnen toepassen. Vanaf 1 januari 2017 bepalen de provincies wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Ook zorgen de provincies vanaf deze datum voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het beleid van grote wateren, zoals het IJsselmeer.

De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden. Ter bescherming van deze Natura 2000-gebieden voorziet de Wet natuurbescherming in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura 2000-gebied kunnen aantasten.

Voorts voorziet de Wet natuurbescherming in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden. Het uitgangspunt is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor onder andere reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstelling voor beschermde soorten op voorwaarde dat gehandeld wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Verder worden vrijstellingsregelingen op de nationaal beschermde soorten per provincie vastgesteld.

Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.

Zorgplicht

Voorts geldt bij uitvoering van werkzaamheden ten allen tijde een de algemene zorgplicht (artikel 1.11 Wet natuurbescherming). Deze schrijft voor dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel als mogelijk voorkomen moeten worden. Dit betekent dat wanneer tijdens uitvoering van de werkzaamheden een algemeen beschermde soort als konijn, veldmuis of gewone pad wordt aangetroffen zij de ruimte en tijd moet krijgen om een veilig heenkomen te zoeken. Indien nodig kunnen aangetroffen exemplaren verplaatst worden naar een naastgelegen ruimte waar geen werkzaamheden uitgevoerd worden.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. In het NNN liggen onder andere bestaande natuurgebieden en alle Natura 2000- gebieden. Het NNN is op provinciaal niveau uitgewerkt en middels ruimtelijke nota's en verordeningen voorzien van juridische doorwerking. In sommige provincies bestaan er naast het NNN ook nog andere groene zones die een zekere mate van bescherming genieten.

4.1.2 Gebiedsbescherming

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied (Vogel- of Habitatrichtlijngebieden). In de omgeving van het plangebied ligt een aantal Natura 2000-gebieden, te weten het Binnenveld, Rijntakken en Kolland & Overlangbroek. Alle gebieden zijn aangewezen als Habitatrichtlijngebied. De Rijntakken zijn daarnaast ook aangewezen als Vogelrichtlijngebied. De gebieden maken derhalve deel uit van het Europese netwerk van natuurgebieden (Natura 2000). De afstand tot de betreffende Natura 2000-gebieden bedraagt circa 9,5 kilometer of meer.

Een klein deel van het plangebied maakt onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland, zoals vastgelegd in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (herijking 2016) en weergegeven in navolgende figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BP2021zeistw53-ow01_0009.png" Uitsnede kaart 'Natuur' (bron: PRV)

Beoordeling

Zoals aangegeven maakt een klein deel van het plangebied onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Dit betreft de bestaande watergang Heigraaf. Deze watergang blijft ongewijzigd en ook het gebruik van de gronden met bijbehorende bebouwing direct grenzend aan de watergang blijft ongewijzigd. Daarmee kunnen directe effecten, zoals areaalverlies en versnippering, worden uitgesloten. Gezien de afstand tot omliggende Natura 2000-gebieden kunnen tevens verstoring van de natuurgebieden als verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten.

Voorgaande conclusie wordt bevestigd in de Quick scan Wet natuurbescherming en Provinciale Ruimtelijke Verordening die door Ecoresult is uitgevoerd (Bijlage 2). Vanwege de ligging buiten Groene Contour en Weidevogelkerngebied treden voorts geen schadelijke effecten op voor deze gebieden. Nader onderzoek is niet noodzakelijk. Het aanvragen van een vergunning is niet nodig. Het plangebied bevindt zich buiten de bebouwde kom en er zijn voor zover bekend geen werkzaamheden gepland waarbij houtopstanden groter dan 10 are of 20 bomen in een rij of een deel ervan verwijderd worden. In dit geval is de Wet natuurbescherming, onderdeel houtopstanden niet van toepassing.

Stikstofdepositie

Sinds 2015 was het Programma Aanpak Stikstof (hierna: PAS) van kracht. Het programma bevatte een integrale beoordeling van de bron- en gebiedsgerichte maatregelen voor de aanpak van de stikstofproblematiek. Deze maatregelen werden getroffen in en nabij de Natura 2000-gebieden die onderdeel zijn van het PAS.

Als gevolg van de uitspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1603) geldt het PAS voor geen enkel Natura 2000-gebied meer. Dit betekent ook dat de collectieve passende beoordeling via het PAS door de uitspraak is komen te vervallen. Met de AERIUS Calculator kunnen de effecten van ruimtelijke ontwikkelingen op Natura 2000-gebieden worden bepaald. Door de uitspraak is in het kader van dit bestemmingsplan ook gekeken naar de mogelijk te verwachten effecten.

Het dichtstbijzijnde Natura-2000 gebied ligt op een afstand van ruim 9 kilometer. Er is een stikstofdepositieberekening uitgevoerd met behulp van de AERIUS Calculator. Hieruit blijkt dat de gewenste ontwikkeling zowel in de gebruiks- als bouwfase niet leidt tot een stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden die hoger is dan 0,00 mol/ha/jaar. Daarmee zijn er voor wat betreft het aspect stikstofdepositie geen belemmeringen voor de realisatie van het plan. De stikstofdepositieberekening is opgenomen in Bijlage 3 bij deze toelichting. Daarnaast geldt dat op de locatie Zeisterweg 53 een aanzienlijke vermindering van stikstofemissie zal optreden door het saneren van de intensieve veehouderij.

4.1.3 Soortenbescherming

Quick scan Wet natuurbescherming en Provinciale Ruimtelijke Verordening

Om de effecten van de voorgenomen wijziging op de aanwezige flora en fauna te bepalen is in 2020 een Quick scan Wet natuurbescherming en Provinciale Ruimtelijke Verordening ruimte uitgevoerd door Ecoresult (Bijlage 2). Dit verkennend onderzoek zoomt in op de (mogelijke) schadelijke effecten door de activiteiten en op welke wijze in het kader van de wet gehandeld kan worden.

Uit de Quick scan blijkt dat:

  • De voorgenomen ontwikkelingen kunnen leiden tot schadelijke effecten op potentieel aanwezige verblijfplaatsen en functioneel leefgebied van de huismus, steenuil en kerkuil. Nader veldonderzoek is nodig. Indien huismus, steenuil en/of kerkuil aanwezig zijn en een overtreding van een verbodsbepaling niet kan worden voorkomen, dient een ontheffing of vergunning te worden aangevraagd. Overige Vogelrichtlijnsoorten met jaarrond beschermde nesten worden niet verwacht.
  • Tijdelijke schadelijke effecten door uitvoering van de werkzaamheden op bezette nesten van vogels met niet jaarrond beschermde nesten en algemene vogels zijn niet te voorkomen (in gebruik zijnde vogelnesten mogen in principe nooit worden verstoord) door buiten het broedseizoen te werken (buiten grofweg de periode 1 maart – 15 augustus).
  • De voorgenomen ontwikkelingen leiden tot een negatief effect op potentieel aanwezige voortplantingsplaatsen en vaste rust- en verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen (gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, gewone grootoorvleermuis en/of laatvlieger). Hierdoor kunnen de verbodsbepalingen Art 3.5 lid 2 en 4 (zie Tabel 1) van de Wnb worden overtreden. Nader onderzoek is nodig. Indien voortplantings- en vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn én door de werkzaamheden een verbodsbepaling van de Wet natuurbescherming wordt overtreden dient een ontheffing of vergunning in bezit te zijn voordat met de werkzaamheden kan worden gestart. Overige Habitatrichtlijnsoorten worden niet verwacht.
  • Het plangebied is geschikt voor steenmarter. Door de werkzaamheden kan potentieel Art. 3.10 lid 1b overtreden worden. Nader (veld)onderzoek is noodzakelijk. Verder is het plangebied geschikt voor Nationaal beschermde soorten waarvoor in de provincie Utrecht een vrijstelling geldt. algemene (spits)muizen, egel, gewone pad en bruine kikker en kleine marterachtigen. Nader onderzoek naar deze soorten is niet noodzakelijk. Wel geldt ten alle tijde de zorgplicht. Dit houdt in dat indien mogelijk schadelijk effect zoveel mogelijk dient te worden voorkomen.
  • Er is ook gekeken naar groeiplaatsen (voor zover waarneembaar) van exoten als Japanse duizendknoop en reuzenberenklauw. Er werden geen groeiplaatsen van deze soorten aangetroffen.
  • Los van de onderzoeksresultaten, maar als duurzame inrichtingsmaatregel “inclusief bouwen voor vleermuizen en vogels, heeft het de ecologische voorkeur om rekening te houden met de wensen van vleermuizen en vogels in het nieuwe ontwerp. Gebruik bijvoorbeeld inbouwkasten voor vleermuizen en broedvogels binnen het plangebied. Overige grond kan ook vrijgehouden worden om soorten met een ongunstige Staat van Instandhouding, zoals torenvalk en ringmus, te verwelkomen. De verruigde vegetatie op het gronddepot is een mooi voorbeeld voor vaste rust- en verblijfplaats voor ringmus. Dit biedt ook mogelijkheden voor muizen, waar de torenvalk weer van profiteert.
4.1.4 Aanvullend onderzoek

Gelet op het voorgaande dient er aanvullend onderzoek plaats te vinden voor wat betreft huismus, kerkuil, steenuil, vleermuis en steenmarter. Deze aanvullende onderzoeken worden uitgevoerd in de periode februari 2021 - oktober 2021. De aanvullende onderzoeken worden derhalve parallel aan de procedure uitgevoerd en zullen in ieder geval worden afgerond voor de sloop- en bouwwerkzaamheden. Indien nodig wordt eerst ontheffing van de Wet natuurbescherming aangevraagd. Initiatiefnemer draagt hiervoor zorg en neemt de verantwoordelijkheid dat voldaan wordt aan Wet natuurbescherming.

4.1.5 Conclusie

Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit de Flora- en faunaregelgeving geen beperkingen worden opgelegd aan deze nieuwbouwontwikkeling wanneer de hiervoor genoemde aanbevelingen en maatregelen in acht worden genomen. De genoemde aanbevelingen en maatregelen zullen worden (over)genomen. Dit geldt tevens voor de aanbevelingen en maatregelen welke voortvloeien uit het aanvullend onderzoek zoals beschreven in paragraaf 4.1.4. Indien nodig wordt ontheffing van de Wet natuurbescherming aangevraagd bij de provincie Utrecht, waarbij wordt voorzien in vervangende tijdelijke en permanente verblijfplaatsen.

4.2 Bodemkwaliteit

4.2.1 Wettelijk kader

De Wet Bodembescherming schrijft voor dat in het kader van een ruimtelijk planologische procedure moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het gewenste nieuwe gebruik. De bodemkwaliteit kan (negatief) van invloed zijn op de gewenste nieuwe ontwikkeling.

Indien op een planlocatie sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Door middel van een dergelijk onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.

Met voorliggend initiatief zal het gebruik van de gronden op het voorste deel van het plangebied niet wijzigen. Zowel in de huidige als in de nieuwe situatie worden de betreffende gronden gebruikt voor het wonen en voor dagrecreatieve activiteiten. Op het achterste deel van het plangebied vindt een functiewijziging plaats naar een niet-agrarisch bedrijf (aannemersbedrijf) waarbij een nieuwe schuur/loods wordt gerealiseerd. Ter plaatse zullen niet voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen verblijven. Bodemonderzoek is daarmee niet noodzakelijk. Desondanks is door Hunneman Milieu-Advies een verkennend bodemonderzoek in combinatie met een verkennend asbestonderzoek uitgevoerd voor de locatie Zeisterweg 53 (Bijlage 4).

4.2.2 Resultaten onderzoek

Het verkennend bodemonderzoek (in combinatie met een verkennend asbestonderzoek) is uitgevoerd in 2019, naar aanleiding van de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en nieuwbouw op de locatie. Het onderzoek heeft tot doel een actueel en betrouwbaar inzicht te geven in de milieuhygiënische bodemkwaliteit. De resultaten van het onderzoek luiden als volgt:

Zintuiglijk zijn in de vaste bodem geen noemenswaardige bijmengingen aan bodemvreemde materialen waargenomen. In de monsterpunten 8 t/m 10 is een laag met menggranulaat aangetroffen.

In de actuele contactzone, ter plaatse van de “drupzone” en het overige terrein zijn geen tot een licht verhoogd gehalte aan asbest aangetoond (ruim beneden de ½ interventiewaarde). In de vaste bodem zijn licht verhoogde gehalten aan koper en PAK aangetoond. In het grondwater is een licht verhoogd gehalte aan barium aangetoond. De aangetoonde gehalten vormen geen aanleiding tot nader onderzoek.

Op basis van de onderzoeksresultaten is de actuele bodemkwaliteit afdoende vastgelegd en bestaan geen bezwaren voor de voorgenomen nieuwbouw op de locatie.

4.2.3 Conclusie

Op basis van de resultaten van het bodemonderzoek blijkt er vanuit het aspect bodem geen belemmeringen zijn voor onderhavig initiatief.

4.3 Cultuurhistorie en archeologie

4.3.1 Wettelijk kader

Vanaf 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van archeologische en cultuurhistorische waarden. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met het erfgoed van nationaal belang wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarin heeft en hoe het toezicht wordt geregeld.

Als gevolg van deze wet wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het erfgoed meegewogen zoals alle andere aspecten die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

4.3.2 Cultuurhistorie

De bebouwing in het plangebied kent geen aanduiding als rijks- of gemeentelijk monument en is niet aangemerkt als beeldbepalend of karakteristiek in het geldende bestemmingsplan. De cultuurhistorisch waardevolle elementen van het omliggende landschap worden gerespecteerd. De achterzijde van het perceel wordt, net als bij het wijzigingsplan in 2013, bewust niet landschappelijk ingepast om daarmee het cultuurhistorische beeld van lange lijnvormlige beplantingselementen langs de kavelranden niet te doorbreken. Geconcludeerd kan worden dat met de gewenste ontwikkeling geen schade wordt toegebracht aan bestaande cultuurhistorische panden of structuren.

4.3.3 Archeologie

Gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.

Voorts geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.

In het kader van het wijzingsplan 'Zeisterweg 53 Woudenberg' is er in 2012 door Transect een archeologisch bureauonderzoek en verkennend booronderzoek voor de locatie Zeisterweg 53 (Bijlage 5).

Tijdens het bureauonderzoek is gebleken dat het plangebied aan de westrand van de Gelderse Vallei is gelegen aan de voet van de stuwwal van de Utrechtse Heuvelrug. Dergelijke landschappelijke overgangszones vormden in het verleden en ook in het heden, aantrekkelijke nederzettingslocaties. De ondiepe ondergrond bestaat uit afspoelingsafzettingen. Hierop zijn ter verbetering van de bodemvruchtbaarheid en geohydrologische eigenschappen vanaf de late middeleeuwen enkeerdgronden aangelegd.

Concluderend heeft het onderzoek aangetoond, dat het plangebied een lage archeologische verwachting heeft op nederzettingsresten uit het Mesolithicum en het Neolithicum. Het plangebied heeft vanaf het Holoceen deel uitgemaakt van een beekdal. Kenmerkend hiervoor is de aangetroffen beekeerdgrond, het sterk gereduceerde en (matig)-slecht gesorteerde zand, de lemige c.q. kleihoudende top van het zand en het voorkomen van ijzervlekken tot hoog in het profiel (tot praktisch in de bouwvoor). Het gebied was dus te nat voor bewoning. Daarnaast is de bodem in het plangebied voor ten minste tweederde verstoord (boringen 1,2 en 3). Hiermee is ook de kans op intacte off-site fenomenen, zoals rituele deposities gering.

Naar aanleiding van bovengenoemd onderzoek is besloten om voor het plangebied van het wijzigingsplan 'Zeisterweg 53 Woudenberg' geen archeologische dubbelbestemming meer op te nemen ter bescherming van archeologische waarden. De nieuwbouw van de schuur/loods ten behoeve van het aannemersbedrijf vindt plaats op de gronden waar geen archeologische dubbelbestemming meer op rust. Derhalve is nader onderzoek niet noodzakelijk. Voor het overige vinden er geen graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm plaats met onderhavig initiatief.

Voor de gronden die niet behoorden tot het plangebied van het wijzigingsplan, is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3' overgenomen conform het bestemmingsplan 'Buitengebied Woudenberg 2010'.

4.3.4 Conclusie

Met de gewenste ontwikkeling worden cultuurhistorische panden of structuren niet aangetast. Voorts vindt de ontwikkeling weliswaar plaats in beschermd archeologisch gebied, maar blijkt uit locatiespecifiek onderzoek dat er geen archeologische waarden in de grond ziten. Er zijn dan ook geen belemmeringen vanuit cultuurhistorie en archeologie voor onderhavig initiatief.

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Wettelijk kader

Wet milieubeheer

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van de luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing). In de Wet milieubeheer zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijnstof, lood, koolmonoxide en benzeen.

Omdat titel 5.2 van de Wm ingaat op de luchtkwaliteit, staat dit ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Hierin wordt gesteld dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:

  • de plannen leiden niet tot het overschrijden van een grenswaarde;
  • de luchtkwaliteit verbetert tengevolge van de plannen (per saldo) of blijft ten minste gelijk;
  • de plannen dragen niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de concentratie van NO2 en PM10 in de buitenlucht. Vanaf het in werking treden van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit op 1 augustus 2009 wordt onder een NIBM bijdrage een bijdrage van minder dan 3% van de grenswaarde verstaan;
  • het project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL).

AMvB en Regeling niet in betekenende mate (NIBM)

De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het niet in betekende mate (NIBM) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en/of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 ìg/m3 NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSLprogramma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.

De AMvB en Regeling NIBM bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als NIBM moet worden beschouwd. Het betreft onder andere de onderstaande gevallen, waarbij een project als NIBM wordt beschouwd:

  • Woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
  • Kantoorlocaties: = 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
  • Woningbouw en kantoorlocaties: 0,0008*aantal woningen+ 0,000012*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg en 0,0004*aantal woningen+ 0,000006*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg.

Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven. Tevens is in artikel 5 van het Besluit NIBM een anticumulatie bepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.

4.4.2 Beoordeling

De uitbreiding van een aannemersbedrijf kan, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een project dat niet in betekenende mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Overigens is in het kader van het wijzigingsplan 'Zeisterweg 55 Woudenberg' in 2015 de vestiging van het aannemersbedrijf op de betreffende locatie ook als een NIBM-project beschouwd.

4.4.3 Conclusie

Het project kan worden beschouwd als een NIBM-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan dan ook achterwege blijven.

4.5 Parkeren en verkeer

Zowel vanuit de ruimtelijke ordening als vanuit verkeer en vervoer is een goede ontsluiting van belang. Daarnaast dient voorzien te worden in voldoende parkeerplaatsen. Het voorste deel van het plangebied krijgt een bestemming ten behoeve van regulier wonen en dagrecreatie. Zoals onder meer in paragraaf 2.1 aangegeven, betreffen dit bestaande legale functies welke derhalve niet (opnieuw) hoeven te worden getoetst. Het aantal parkeerplaatsen ten behoeve van het regulier wonen en dagrecreatie wijzigt niet. Deze parkeerplaatsen blijven ook in de nieuwe situatie beschikbaar voor de woonfunctie en de dagrecreatieve functie. Het achterste deel van het plangebied krijgt een nieuwe functie ten behoeve van een aannemersbedrijf. Deze uitbreiding dient te worden getoetst. Onderstaand volgt eerst een overzicht van het parkeren. Vervolgens worden de mobiliteitseffecten in beeld gebracht.

4.5.1 Parkeren

Aan de hand van de kencijfers 'CROW 381 toekomstbestendig parkeren' uit 2018 (voorheen: 'CROW 317 kencijfers parkeren en verkeersgeneratie') kan inzicht worden verkregen in de parkeersituatie. In onderstaande tabel is het benodigde aantal parkeerplaatsen weergegeven. Er is aansluiting gezocht bij de categorie 'arbeidsextensief/bezoekersextensief', omdat ter plaatse van de uitbreiding wordt voorzien in een nieuwe schuur/loods voor met name opslag. Er is geen sprake van een nieuwe werkplaats. Verder is rekening gehouden met de kencijfers behorende bij 'weinig stedelijk' en 'buitengebied'.

Omschrijving   Min.   Max.   Aantal (per 100 m2 bvo)   Tot. min   Tot. max  
Arbeidsextensief/bezoekersextensief   0,8   1,3   13,2   11   18  
Totaal aantal parkeerplaatsen         11   18  

Tabel parkeren

Gelet op bovenstaande tabel zijn minimaal 11 parkeerplaatsen benodigd. De uitbreiding van het bestemmingsvlak/bouwvlak voor de bedrijfsfunctie krijgt een oppervlakte van circa 5.055 m2. Daarmee is er op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid aanwezig om te kunnen voldoen aan de parkeernorm.

4.5.2 Verkeer

Zoals in paragraaf 2.2 aangegeven krijgen de toe te voegen bedrijfsgronden van aannemersbedrijf Legemaat & Van Elst een eigen ontsluiting via een bestaande uitrit naar de Zeisterweg. Ook de eigenaar van Zeisterweg 53 gaat gebruik maken van deze ontsluiting ten behoeve van de dagrecreatieve functie.

De verkeersaantrekkende werking van de toe te voegen bedrijfsgronden is eveneens te bepalen aan de hand van de kencijfers van 'CROW 381 Toekomstbestendig parkeren' uit 2018. Zoals aangegeven is aansluiting gezocht bij de categorie 'arbeidsextensief/bezoekersextensief' en wordt rekening gehouden met de kencijfers behorende bij 'weinig stedelijk' en 'buitengebied'. Op basis van de planopzet is de volgende inschatting te maken.

Omschrijving   Min.   Max.   Aantal (per 100 m2 bvo)   Tot. min.   Tot. max.  
Arbeidsextensief/bezoekersextensief   3,9   5,7   13,2   52   76  
Totaal verkeersbewegingen/etmaal         52   76  

Tabel verkeersgeneratie per dag nieuwe situatie

Op basis van bovenstaande berekening resulteert het aantal verkeersbewegingen per dag in de beoogde nieuwe situatie in maximaal 76 extra verkeersbewegingen als gevolg van de toe te voegen bedrijfsgronden. Hierbij is nog geen rekening gehouden met de verkeersaantrekkende werking van de intensieve veehouderij die in de huidige situatie mogelijk is. Rekening houdend met de verkeersbewegingen als gevolg van een intensieve veehouderij met een bouwvlak van ruim 1 hectare, zal er per saldo sprake zijn van enige toename van het aantal verkeersbewegingen. Gelet op het feit dat de ontsluiting plaatsvindt op de doorgaande Zeisterweg (N224), zal dit niet leiden tot een merkbare toename. De toename van het aantal verkeersbewegingen heeft een gering en verantwoord effect op de verkeerssituatie.

4.5.3 Conclusie

Voorgenomen initiatief zal niet leiden tot verkeerskundige en/of parkeertechnische problemen.

4.6 Geluidhinder

4.6.1 Wettelijk kader

Wegverkeer en railverkeer

Langs alle (spoor)wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de (spoor)weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken/spoorstaven en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.

Industrielawaai

Gezoneerde industrieterreinen hebben een vaste geluidzone die wordt vastgelegd door middel van een bestemmingsplan. Buiten de geluidszone wordt de voorkeurswaarde van 50 dB(A) niet overschreden. De maximale ontheffingswaarde binnen de geluidszone bedraagt 55 dB(A) etmaalwaarde voor nieuwe situaties. In tegenstelling tot weg- en railverkeer wordt voor industrielawaai niet getoetst aan de Lden waarde maar aan de etmaalwaarde. De dosismaat Lden is voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai met ingang van 1 januari 2007 in de gewijzigde Wgh vastgelegd. Voor industrielawaai wordt Lden in het kader van de Wgh voorlopig niet ingevoerd.

4.6.2 Onderzoek / beoordeling

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan hoeven, conform artikel 76, lid 3 Wgh, bestaande geluidsgevoelige bestemmingen gelegen in de zone van bestaande wegen niet getoetst te worden. De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek geldt niet wanneer in het bestemmingsplan geen mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe geluidsgevoelige objecten.

Met onderhavig initiatief worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt. De bestaande bedrijfswoning Zeisterweg 53 wordt immers herbestemd als reguliere burgerwoning. Een aannemersbedrijf en voorzieningen ten behoeve van dagrecreatie zijn niet aan te merken als geluidgevoelig. Evenmin ziet de beoogde ontwikkeling toe op de aanleg of reconstructie van een (spoor)weg of op een zone industrielawaai. Akoestisch onderzoek is derhalve niet benodigd. Gelet op het voorgaande gelden vanuit de Wet geluidhinder geen beperkingen ten aanzien van onderhavig initiatief.

De geluidbelasting die door het aannemersbedrijf zelf wordt veroorzaakt op de omgeving is wel relevant. Dit aspect wordt behandeld in paragraaf 4.7.

4.6.3 Conclusie

Vanuit de Wet geluidhinder zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

4.7 Bedrijven en milieuzonering

4.7.1 Wettelijk kader

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden.

De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de onderstaande richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' dan wel 'gemengd gebied'.

Milieucategorie     Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied     Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied    
1     10 m     0 m    
2     30 m     10 m    
3.1     50 m     30 m    
3.2     100 m     50 m    
4.1     200 m     100 m    
4.2     300 m     200 m    
5.1     500 m     300 m    
5.2     700 m     500 m    
5.3     1.000 m     700 m    
6     1.500 m     1.000 m    

Richtafstanden en omgevingstype

Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.

4.7.2 Onderzoek / beoordeling

Onderhavig initiatief voorziet aan de voorzijde van het plangebied in een reguliere woonfunctie met mogelijkheden voor dagrecreatieve voorzieningen. Ter plaatse van dit deel van het plangebied wordt geen nieuwe milieugevoelige functie toegevoegd. De bestaande bedrijfswoning Zeisterweg 53 vormt in het kader van milieuzonering reeds een (milieu)gevoelig object. Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt dan ook geen belemmering voor het herbestemmen als reguliere burgerwoning. Bovendien leidt de herbestemming, gelet op het voorgaande, dan ook niet tot (extra) beperkingen ten aanzien van omliggende functies.

De dagrecreatie betreft geen nieuwe milieubelastende functie, maar een legale bestaande functie die (opnieuw) positief wordt bestemd. Derhalve hoeft niet te worden getoetst of deze functie mogelijk leidt tot milieuhinder voor bestaande functies in de omgeving.

Aan de achterzijde van het plangebied wordt wel een nieuwe milieubelastende functie toegevoegd. Ter plaatse wordt de uitbreiding van het aannemersbedrijf Legemaat & Van Elst mogelijk gemaakt. Er dient te worden getoetst of deze uitbreiding mogelijk leidt tot milieuhinder voor bestaande functies in de omgeving. Bij de toetsing is de planologische situatie maatgevend. De bedrijvigheid die zich volgens het planologische regime mag vestigen komt aan de orde. Er wordt derhalve uitgegaan van de maximale planologische invulling van de toegekende bestemming.

Onderhavig plangebied is gelegen in een gebied dat zich laat karakteriseren als 'gemengd gebied'. Aan de noordzijde ligt de drukke provinciale weg N224 en in de directe omgeving liggen diverse andere bedrijven in de nabijheid van woningen.

Het aannemersbedrijf Legemaat & Van Elst valt, conform de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' worst-case in de categorie 'bouwbedrijven algemeen met een bedrijfsoppervlakte van meer dan 2.000 m2'. Daarmee valt het bedrijf in milieucategorie 3.2 waarbij het aspect geluid maatgevend is. De richtafstand vanaf de bedrijfsbestemmingsgrens tot aan de gevel van een milieugevoelige functie bedraagt in gemengd gebied 50 meter. De gronden waarmee het aannemersbedrijf Legemaat & Van Elst uitbreidt, worden in het kader van milieuzonering zelfstandig beoordeeld.

Ten eerste is daarbij van belang dat de toe te voegen bedrijfsgronden een eigen ontsluiting op de Zeisterweg krijgen. Hierdoor zullen de (zware) verkeersbewegingen ten behoeve van dit deel van het bedrijf, geen gebruik maken van de bestaande ontsluiting aan de Zeisterweg 55.

Ten tweede is van belang dat de bestaande bedrijfsgronden aan de Zeisterweg 55 zelfs extensiever zullen worden gebruikt door de vergroting van de bedrijfsoppervlakte. Dit heeft er mee te maken dat in de nieuwe situatie het grootste deel van het vrachtverkeer gebruik zal maken van de nieuwe ontsluiting. Daarmee wordt de bestaande ontsluiting aan de Zeisterweg 55 ontlast en zal hier minder potentiële hinder voor de omgeving aan de orde zijn. Ten behoeve van de uitbreiding zal het aannemersbedrijf Legemaat & Van Elst een nieuwe melding Activiteitenbesluit moeten doen. Hierin zal de bovengenoemde nieuwe afwikkeling van de verkeersbewegingen worden vastgelegd.

In de directe omgeving van de toe te voegen bedrijfsgronden liggen enkele milieugevoelige functies in de vorm van reguliere burgerwoningen, te weten:

  • Zeisterweg 41;
  • Zeisterweg 53;
  • Zeisterweg 55A;
  • Zeisterweg 57;
  • Zeisterweg 57A.

Zeisterweg 41

De kortste afstand tussen de toe te voegen bedrijfsgronden met bijbehorende bebouwing en de woning Zeisterweg 41 bedraagt circa 71 meter. De afstand tussen de nieuwe ontsluiting en de woning Zeisterweg 41 bedraagt circa 120 meter. Daarmee wordt ruim voldaan aan de richtafstand van 50 meter en mag ter plaatse van de woning Zeisterweg 41 derhalve worden uitgegaan van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Zeisterweg 53

De kortste afstand tussen de toe te voegen bedrijfsgronden met bijbehorende bebouwing en de woning Zeisterweg 53 bedraagt circa 58 meter. De afstand tussen de nieuwe ontsluiting en de woning Zeisterweg 53 bedraagt circa 50 meter. Daarmee wordt voldaan aan de richtafstand van 50 meter en mag ter plaatse van de woning Zeisterweg 53 derhalve worden uitgegaan van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Zeisterweg 55A

De kortste afstand tussen de toe te voegen bedrijfsgronden met bijbehorende bebouwing en de woning Zeisterweg 55A bedraagt circa 67 meter. De afstand tussen de nieuwe ontsluiting en de woning Zeisterweg 55A bedraagt circa 62 meter. Daarmee wordt ruim voldaan aan de richtafstand van 50 meter en mag ter plaatse van de woning Zeisterweg 55A derhalve worden uitgegaan van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Zeisterweg 57

De kortste afstand tussen de toe te voegen bedrijfsgronden met bijbehorende bebouwing en de woning Zeisterweg 57 bedraagt circa 112 meter. De afstand tussen de nieuwe ontsluiting en de woning Zeisterweg 57 bedraagt circa 110 meter. Daarmee wordt ruim voldaan aan de richtafstand van 50 meter en mag ter plaatse van de woning Zeisterweg 57 derhalve worden uitgegaan van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Zeisterweg 57A

De kortste afstand tussen de toe te voegen bedrijfsgronden met bijbehorende bebouwing en de woning Zeisterweg 57A bedraagt circa 125 meter. De afstand tussen de nieuwe ontsluiting en de woning Zeisterweg 57A bedraagt circa 121 meter. Daarmee wordt ruim voldaan aan de richtafstand van 50 meter en mag ter plaatse van de woning Zeisterweg 57A derhalve worden uitgegaan van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.7.3 Conclusie

Gelet op het voorgaande vormen de omliggende milieugevoelige functies geen belemmering voor de in dit plan besloten uitbreiding van een milieubelastende functie. Andersom voorziet het plan niet in nieuwe milieugevoelige functies, waardoor er geen milieutechnische problemen ontstaan voor omliggende milieubelastende functies. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is te achten met een goede ruimtelijke ordening.

4.8 Externe veiligheid

4.8.1 Wettelijk kader

Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico's:

  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar

Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.

Plaatsgebonden risico en groepsrisico

Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.

Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.

Risicovolle (Bevi-)inrichtingen

Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.

Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Structuurvisie buisleidingen van belang. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.

Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor

Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.

Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico's voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.

Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.

4.8.2 Onderzoek / beoordeling

Het initiatief voorziet in het toevoegen van een beperkt kwetsbaar object in de vorm van een nieuw bedrijfsgebouw. Daarmee dient de ontwikkeling getoetst dient te worden aan de wetgeving omtrent externe veiligheid. Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BP2021zeistw53-ow01_0010.png" Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied (bron: www.risicokaart.nl)

Transport gevaarlijke stoffen

Er ligt in de directe omgeving van het plangebied geen hoofdvaarweg of spoorbaan, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus voor wat betreft deze aspecten geen beperking voor het plangebied. Ook bevindt zich in of nabij het plangebied geen buistransportleiding met een PR 10-6 contour. Het plangebied ligt wel binnen het invloedsgebied van de provinciale weg N224 (Zeisterweg) waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er kan een ongeval plaatsvinden waarbij vloeistoffen vrijkomen die en BLEVE (Boiling liquid expanding vapour explosion) kunnen veroorzaken. Een BLEVE kan tot 345 meter reiken waarbinnen gewonden kunnen vallen.

Als gevolg van de beoogde ontwikkeling is er geen toename van het aantal personen binnen het plangebied. Het is daardoor niet aannemelijk dat 10% van de oriënterende waarde wordt overschreden of het groepsrisico met 10% toeneemt. Daarom volstaat een beknopte verantwoording van het groepsrisico, op basis van artikel 12 van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).

Inrichtingen

In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevantie inrichtingen gevestigd. Anderzijds is de voorgenomen planontwikkeling geen risicovolle inrichting in het kader van de BEVI en vormt de gewenste ontwikkeling geen gevaar voor de omgeving.

4.8.3 Verantwoording

Zoals aangegeven volstaat in dit geval een beknopte verantwoording van het groepsrisico, op basis van artikel 12 van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Er dient onder meer aandacht te worden besteedt aan de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

Effecten

Op de N224 (Zeisterweg) kan een ongeval plaatsvinden waarbij vloeistoffen vrijkomen die en BLEVE (Boiling liquid expanding vapour explosion) kunnen veroorzaken.

Bestrijdbaarheid

De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten, in hoeverre zij in staat zijn hun taken goed uit te kunnen voeren en om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen, maar ook de brandweerzorgnorm wordt hier onder geschaard. Ten aanzien van de aspecten bereikbaarheid en bluswatervoorziening hanteert de regionale brandweer de richtlijnen zoals beschreven in de NVBR publicatie “Handreiking bluswatervoorziening en bereikbaarheid” en het bouwbesluit 2012.

Het is van belang dat de hulpdiensten tijdens een ramp of een zwaar ongeval voldoende snel kunnen optreden. Een goede bereikbaarheid van het plangebied als ook de risicobron is hierbij van essentieel belang. Omdat er een minimale verandering is binnen het plangebied, acht de Veiligheidsregio de bereikbaarheid voldoende in de bestaande situatie.

Voorts dient de brandweer snel te kunnen beschikken over voldoende bluswater om een incident adequaat te kunnen bestrijden. De Veiligheidsregio Utrecht heeft aangegeven dat er in de huidige situatie in voldoende mate is voorzien in bluswatervoorzieningen.

Zelfredzaamheid

Bij zelfredzaamheid gaat het om de mogelijkheden voor personen in het invloedsgebied van een risicobron om zichzelf in veiligheid te brengen indien een ramp of zwaar ongeval plaatsvindt.

In het geval zich een BLEVE voordoet naar aanleiding van een ongeval op de provinciale weg (N224), is het advies aan de personen in het plangebied om te vluchten van de bron af. Wanneer de hittestraling hier te groot voor is, is het belangrijk dat personen dekking zoeken of schuilen in een aangewezen gebouw. Bij onderhavig plan kan men van de bron af in zuidelijke richting over de weilanden vluchten. Bij een te grote hittestraling kan men schuilen in de bedrijfsbebouwing van het aannemersbedrijf Legemaat & Van Elst dan wel in de bebouwing van Zeisterweg 53. In geval van brand kan men onder dekking van de bedrijfsbebouwing in zuidelijke richting vluchten.

Om te zorgen dat de personen in het getroffen of bedreigde gebied beter op de hoogte zijn van de mogelijkheden om zich in veiligheid te stellen, is een goede risicocommunicatie van groot belang. De bewoners van Zeisterweg 53 en de werknemers van het aannemersbedrijf Legemaat & Van Elst zullen worden geïnformeerd over de mogelijke scenario's en handelingsperspectieven daarbij. Daarnaast wordt in het bedrijfsnoodplan van de nevenactiviteiten (verhuur van Solexen, E-choppers, en Fat Max e-kickbikes) rekening gehouden met de mogelijke ongevalsscenario's ter plaatse van de provinciale weg (N224). Het personeel dat aanwezig is zal op de hoogte zijn van de informatie hoe zij zichzelf en eventuele bezoekers in veiligheid kunnen brengen. Bijvoorbeeld door van de bron af te vluchten in zuidelijke richting dan wel te schuilen in de bedrijfsbebouwing van het aannemersbedrijf Legemaat & Van Elst of in de bebouwing van Zeisterweg 53.

In zijn algemeenheid geldt dat de aanwezige personen in het plangebied zelfredzame personen zijn.

4.8.4 Conclusie

Er bestaat vanuit het thema externe veiligheid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. De verantwoording van het groepsricio laat zien dat de risico's aanvaardbaar zijn.

4.9 Kabels en leidingen

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgasleidingen afhankelijk van druk;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Uit de toelichting en verbeelding van bestemmingsplan 'Buitengebied Woudenberg 2010' is op te maken dat er een planologisch relevante leiding in het plangebied aanwezig is. Dit betreft een rioolpersleiding. Ter bescherming van de betreffende waterrioolleiding is de dubbelbestemming 'Leiding - Riool' overgenomen uit het bestemmingsplan 'Buitengebied Woudenberg 2010'.

Voor de verdere realisatie van het plan zal indien nodig een KLIC-melding gedaan worden om te achterhalen of er relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.

4.10 Water

4.10.1 Inleiding

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.

Op Europees en nationaal niveau heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in de toelichting bij ruimtelijke plannen. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

Een watertoets is verplicht als het gaat om een functieverandering en/of bestemmingswijziging. Op basis van informatie en randvoorwaarden vanuit waterbeheerder, het waterbeleid en relevante bodemgegevens worden de verschillende wateraspecten uitgewerkt in een waterparagraaf. De waterparagraaf beschrijft het huidige watersysteem alsmede de mogelijkheden en randvoorwaarden voor het toekomstig watersysteem. De waterparagraaf wordt afgestemd met de waterbeheerder.

4.10.2 Beleidskader

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor onderhavige ontwikkeling relevante nota's.

De Europese Kaderrichtlijn Water (2003)

De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; emissies worden verbeterd; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.

Vierde Nota Waterhuishouding (Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 1998)

De Vierde Nota Waterhuishouding geeft het kader voor het waterbeheer voor Nederland, nu en in de toekomst. De hoofddoelstelling is "een veilig en goed bewoonbaar land en het in stand houden / versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd". Om de veerkracht van de watersystemen te vergroten dient de waterconservering en buffering te worden bevorderd en de afwenteling van (water-) problemen op naastgelegen gebieden te worden beperkt.

Waterbeleid in de 21e eeuw (2000)

De hoge waterstanden in de rivieren in 1995 en 1996 en de klimaatscenario's waarin naast de zeespiegelstijging ook meer en heviger buien worden voorspeld hebben geleid tot vernieuwde aandacht voor water. Nederland is met zijn lage ligging en hoge verstedelijkingsgraad kwetsbaar voor wateroverlast en de veiligheid is in de toekomst in het geding. Maar ook door de drogere zomers is er het risico van watertekorten en verdroging. De commissie "Waterbeheer 21e eeuw" heeft in opdracht van de regering duidelijk gemaakt dat we anders moeten omgaan met water en ruimte. Ruimte die nu beschikbaar is voor de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast moet ten minste behouden blijven. De aanwezige ruimte mag niet sluipenderwijs verloren gaan bij de uitvoering van nieuwe projecten voor infrastructuur, woningbouw, landbouw of bedrijventerreinen.

Provincie Utrecht

In het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016 - 2021 van de provincie Utrecht staat wat de provincie de komende jaren samen met haar partners wil bereiken op het gebied van bodem, water en milieu. De uitwerking van dit beleid staat beschreven in de Uitvoeringsagenda Bodem-, Water- en Milieuplan 2016 - 2021. De provincie Utrecht richt zich op het behouden en verbeteren van een aantrekkelijk woon-, werk- en leefklimaat.

De provincie Utrecht acht een duurzaam en robuust watersysteem nodig voor het waarborgen van een aantrekkelijke woon-, werk- en leefomgeving. Op basis van een toekomstverkenning onderscheidt de provincie drie hoofdthema's:

  • Veiligheid: met aandacht voor preventie, gevolgenbeperking en rampenbeheersing bij overstromingen;
  • Kwaliteit en kwantiteit: met aandacht voor voldoende en schoon oppervlakte- en grondwater en water voor natuur;
  • Gebruik en Beleving: met aandacht voor mooier water, veilig vaar- en zwemwater.

De provincie ontwikkelt in samenwerking met de waterschappen duurzame, robuuste watersystemen, die extreme situaties zoals langdurige droogte en een teveel aan water kunnen opvangen. Deze worden gerealiseerd door in de verschillende gebieden op de lange termijn in te zetten.

Het beleid van de Provincie Utrecht is er op gericht om geen permanente kunstmatige ingrepen in de grondwaterstand toe te staan. Bij ondergrondse of halfverdiepte bouw betekent dit dat er geen bemaling is toegestaan om grondwateroverlast te voorkomen. Hier dient bij het ontwerp rekening mee te worden gehouden in vorm van waterdichte constructies.

Waterbeheer 21e eeuw (WB21)

Het thema "water als ordenend principe" loopt als een rode draad door het gehele plan. Dit houdt in dat, voordat er beslissingen worden genomen op ruimtelijk gebied, er wordt bekeken welke gevolgen die hebben voor watersystemen. Dit waterplan valt onder het regime van de nieuwe waterwet (22 dec 2009).

Waterbeheerprogramma 2016 – 2021 Waterschap Vallei en Veluwe

Het algemeen bestuur van waterschap Vallei en Veluwe heeft op 30 september 2015 het waterbeheerprogramma vastgesteld. In het waterbeheerprogramma beschrijft het waterschap haar ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, het zorgen voor voldoende én schoon oppervlaktewater, het zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van de vele samenwerkings- en innovatiemogelijkheden.

De waterbeheerder heeft het bovenregionale oppervlaktewaterbeleid vertaald naar regionale richtlijnen, normen en vergunningsvoorschriften. Toename van verhard oppervlak dient gecompenseerd te worden door het realiseren van voldoende extra waterberging. Ten aanzien van het afkoppelen van verhardoppervlak van het riool heeft het waterschap een afkoppelbeslisboom opgesteld. Indien het regenwater van de daken naar het oppervlaktewater wordt afgevoerd, of in de bodem geïnfiltreerd wordt mag er geen gebruik worden gemaakt van uitlogende materialen, zoals koper, lood en zink, voor dak- gevelbekleding en goten.

4.10.3 Watertoets

Om het voornemen te toetsen aan het waterbeleid, is de digitale watertoets uitgevoerd. Het resultaat is als bijlage bij deze toelichting gevoegd (Bijlage 6). Initiatiefnemer houdt rekening met de aangegeven uitgangspunten en adviezen. De volgende onderwerpen zijn in ieder geval van belang:

Watergangen

Door het plangebied loopt een A-watergang met bijbehorende beschermingszone. Dit betreft de 'Heigraaf'. Bij het (voormalige) bedrijfsperceel Zeisterweg 53 loopt de watergang via een duiker. Met onderhavig initiatief blijft de betreffende watergang onaangetast. Ter plaatse van de watergang en in de directe nabijheid daarvan vinden geen fysieke ingrepen of wijzigingen plaats. Op dit deel van het plangebied wordt enkel juridisch-planologisch de functie gewijzigd ten behoeve van regulier wonen en dagrecreatie. De watergang blijft, net als in de huidige situatie, voor onderhoud bereikbaar. Voor het overige worden de waterschapsbelangen in verband met de A-watergang geborgd in het bestemmingsplan door de bestemming 'Water' over te nemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BP2021zeistw53-ow01_0011.png" Legger Watersysteem (bron: Waterschap Vallei en Veluwe)

Watercompensatie

Aanleg van nieuw verhard oppervlak leidt tot versnelde afvoer van hemelwater naar watergangen. Om te voorkomen dat hierdoor wateroverlast ontstaat, kan aanleg van extra waterberging noodzakelijk zijn. Zo wordt het verlies van berging in de bodem gecompenseerd.

Met de herontwikkeling van het perceel Zeisterweg 53 zal de oppervlakte aan bebouwing per saldo afnemen. Verder is het perceel Zeisterweg 53 in de huidige situatie nageoeg volledig verhard. De ontwikkeling leidt tot enige toename van verhard oppervlak door aanleg van de nieuwe ontsluiting op de Zeisterweg. Daarnaast wordt mogelijk enige extra erfverharding aan de achterzijde gerealiseerd ter plaatse van de onverharde gronden waar de nieuwe bedrijfsbestemming op rust. Gelet op de reeds bestaande verharding, zal de totale toename van het verhard oppervlak altijd beperkt blijven tot maximaal 1.500 m2. Daarmee is geen watercompensatie benodigd.

Bovendien is in 2012 door het Waterschap Vallei en Veluwe goedkeuring verleend aan het wijzigingsplan 'Zeisterweg 53 Woudenberg' waarmee een forse vergroting van het verhard oppervlak zou zijn gerealiseerd. Dat is met onderhavige functiewijziging met bijbehorende verkleining van het bouwvlak juist niet meer aan de orde. De beoogde uitbreiding van de varkenshouderij gaat immers niet door.

Riolering

Door het plangebied loopt een rioolpersleiding met bijbehorende beschermingszone. Ter plaatse van de rioolwaterleiding en in de directe nabijheid daarvan vinden geen fysieke ingrepen of wijzigingen plaats. Daarmee heeft het plan geen gevolgen voor de aanwezige rioolpersleiding. Voor het overige worden de waterschapsbelangen in verband met de rioolwaterleiding geborgd in het bestemmingsplan door de dubbelbestemming 'Leiding-Riool' over te nemen. Het hemelwater van de nieuwe schuur/loods wordt, net als van de te slopen stallen in de bestaande situatie, afgekoppeld naar het oppervlaktewater.

Algemene aandachtspunten

Vasthouden - bergen - afvoeren

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.

Grondwaterneutraal bouwen

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

Schoon houden - scheiden - schoon maken

Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Wij vragen de initiatiefnemer de beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak van ons waterschap toe te passen. Deze beslisboom is te vinden op onze website.

4.10.4 Conclusie

Vanuit het aspect water zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief. In het kader van het wettelijk vooroverleg zal het waterschap op de hoogte worden gesteld van de planvorming.

4.11 M.e.r.-beoordeling

4.11.1 Wettelijk kader

In de Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat op basis van selectiecriteria vastgesteld dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zal hebben of niet. Onderdeel D van de bijlage bevat activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r.-beoordeling verplicht is. Voor elke activiteit die genoemd wordt in kolom 1 van onderdeel D van het Besluit m.e.r. moet beoordeeld worden of er sprake is van (mogelijke) nadelige milieugevolgen. Voor activiteiten die onder de drempelwaarde zoals genoemd in kolom 2 van onderdeel D vallen, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze motivering dient qua inhoud aan te sluiten bij de m.e.r.-beoordeling, maar heeft geen vormvereisten. Voorliggend initiatief kan gezien worden als 'stedelijk ontwikkelingsproject' (D 11.2).

De gewenste ontwikkeling blijft ruim onder de drempelwaarde, waardoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling volstaat. In een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient aandacht te worden besteed aan drie criteria die zijn opgenomen in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'. Dit zijn achtereenvolgens de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect.

4.11.2 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Kenmerken van het project

Het initiatief ziet op een functiewijziging van het (voormalig) agrarisch bedrijfsperceel aan de Zeisterweg 53 in Woudenberg naar een stedelijke functie. Er is sprake van een geringe omvang van het plangebied, terwijl er geen cumulatie is met andere projecten. De ontwikkeling ziet niet op productie van afvalstoffen en/of verontreiniging. Hinder wordt ondervangen door voldoende afstand te houden van nabijgelegen milieugevoelige functies.

Plaats van het project

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Woudenberg. Het plangebied ligt niet binnen de invloedssfeer van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige habitat ligt op ruim 9 kilometer afstand. De ontwikkeling leidt verder niet tot een aantasting van historische, culturele of archeologische belangen.

Kenmerken van het potentiële effect

Het project heeft in samenhang met de hiervoor genoemde criteria geen aanzienlijke effecten op het milieu. Evenmin is er sprake van een grensoverschrijdend karakter. De complexiteit is gering, gelet op de omvang van het plangebied. Door het verwijderen van een agrarische bedrijfsbestemming ten behoeve van een intensieve veehouderij met een bouwvlak van ruim 1 hectare, wordt een kwaliteitsverbetering voor de directe omgeving bereikt. Daarbij is ook van belang dat het bouwvlak aanmerkelijk wordt verkleind.

4.11.3 Conclusie

De kenmerken, plaats en potentiële effecten van de ontwikkeling geven op basis van het voorgaande geen aanleiding ernstige milieugevolgen te verwachten die het nodig maken om een m.e.r-procedure te doorlopen.

4.12 Duurzaam bouwen

De klimaatveranderingen, de eindigheid van de fossiele brandstof en het daarop anticiperende beleid van het Rijk, provincies en gemeenten vragen er om dat actief gekeken wordt naar duurzaamheid in nieuwbouwplannen. Het betreft thema's zoals CO2- en energiebesparing, duurzame energie en duurzaam bouwen.

Het ontwerp van de nieuwe schuur/loods ten behoeve van het aannemersbedrijf is op dit moment nog niet bekend. In het plan zal voldaan worden aan de nieuwste wetgeving op het gebied van duurzaamheidseisen. De duurzaamheidsaspecten zullen in het kader van de aan te vragen omgevingsvergunning verder worden uitgewerkt.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied op hoofdlijnen door de gronden te beleggen met een bestemming. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In dit hoofdstuk wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.

De regels en verbeelding zijn opgesteld conform de RO-standaarden 2012, waarbij in het bijzonder het IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de SVBP 2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) van belang zijn. Voor de regels is aansluiting gezocht bij het geldende bestemmingsplan voor het buitengebied van Woudenberg 'Buitengebied Woudenberg 2010' (geconsolideerde versie 2014)

Het bestemmingsplan 'Zeisterweg 53 Woudenberg' bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de verbeelding heeft geen juridisch betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/BGT ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding.

De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan 'Zeisterweg 53 Woudenberg' zijn opgebouwd conform de door de SVBP 2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels de overgangs- en slotregels.

5.2 Inleidende regels

De inleidende regels bestaan uit de volgende artikelen.

5.2.1 Begrippen

In de begripsregels worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsregels worden opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

5.2.2 Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte e.d. van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de 'wijze van meten' worden in de SVBP 2012 richtlijnen gegeven.

5.3 Bestemmingsregels

5.3.1 Opbouw bestemmingen

De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat het gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend, welke dient te voldoen aan onder meer de regels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden;
  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • Wijzigingsbevoegdheid.
5.3.2 Bestemmingen

Agrarisch met waarden - Landschapswaarden - Reliëf

De bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden - Reliëf' geldt voor gronden aan de noord- en oostzijde van het plangebied. Aan de oostzijde van het plangebied betreft het in hoofdzaak de gronden waarop de verkleining van het bouwvlak plaatsvindt. Aan de noordzijde van het plangebied betreft het onbebouwde agrarische gronden die ook in het geldende bestemmingsplan al de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden - Reliëf' kennen. Op een deel van deze gronden wordt de nieuwe ontsluiting gerealiseerd voor de bedrijfsfunctie en de dagrecreatieve functie. Om dit planologisch mogelijk te maken is binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden - Reliëf' een functieaanduiding 'ontsluiting' toegevoegd, waarmee ontsluiting van aanliggende bestemmingen mogelijk is gemaakt.

Bedrijf

De bestemming 'Bedrijf' geldt voor het achterste deel van het perceel Zeisterweg 53 waar de uitbreiding van het aannemersbedrijf Legemaat & Van Elst is voorzien. Er is aangesloten bij de regels van de bestemming 'Bedrijf' uit het geldende bestemmingsplan voor het buitengebied van gemeente Woudenberg. Door de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bouwbedrijf' is ter plaatse uitsluitend een bouwbedrijf toegestaan. Een bedrijfswoning is met een functieaanduiding uitgesloten. De maximale oppervlakte aan gebouwen en overkappingen, alsmede de maximale goot- en bouwhoogte, is met een aanduiding vastgelegd op de verbeelding.

Water

De watergang 'Heigraaf' in het plangebied is als zodanig bestemd.

Wonen

De bestemming 'Wonen' geldt voor het voorste deel van het perceel Zeisterweg 53. Voor de bestaande woning Zeisterweg 53 is een bouwvlak opgenomen, waarbinnen één woning is toegestaan. Binnen de gehele bestemming 'Wonen' geldt tevens de functieaanduiding 'dagrecreatie' waarmee de gronden tevens bestemd zijn voor dagrecreatie met bijbehorende voorzieningen en ondergeschikte horeca. Hiermee is de bestaande legale functie ten behoeve van de verhuur van Solexen, E-choppers en Fat Max e-kickbikes positief bestemd. Omdat de dagrecreatie op dit moment niet als hoofdfunctie op het perceel kan worden aangemerkt en tevens niet als aan-huis-gebonden-beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit te typeren valt, is ervoor gekozen om dagrecreatie als mede-functie op het perceel toe te staan.

Voor wat betreft de oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen geldt een maximum van 80 m2 per woning, tenzij met de maatvoeringsaanduiding 'maximum oppervlakte (m2) anders is bepaald. In dit geval is de bestaande oppervlakte aan bedrijfsgebouwen, bijgebouwen en overkappingen als maximum oppervlakte op de verbeelding opgenomen.

Leiding - Riool

De ruimtelijk relevante rioolwaterleiding in het plangebied is als zodanig bestemd. Aangezien de leiding samenvalt met andere bestemmingen is deze bestemming als dubbelbestemming opgenomen.

Waarde - Archeologie - 3

Voor de gronden die niet behoorden tot het plangebied van het wijzigingsplan 'Zeisterweg 53 Woudenberg' uit 2013/2014, is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3' opgenomen. De dubbelbestemming Waarde – Archeologie – 3 is gericht op de gebieden met middelhoge verwachtingswaarde.

5.4 Algemene regels

5.4.1 Anti-dubbeltelregel

Een anti-dubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De opgenomen anti-dubbeltelregel is gelijkluidend aan de in het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven formulering.

5.4.2 Overige algemene regels

Voor het hele plangebied geldt een aantal algemene regels. Het gaat hier om algemene bouw- en gebruiksregels, mogelijkheden om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen, en procedureregels worden behandeld.

5.5 Overgangs- en slotregels

5.5.1 Overgangsregel

In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening en de Wabo, overgenomen.

5.5.2 Slotregel

Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De planontwikkeling komt geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer. De ontwikkeling zal geschieden conform hetgeen bepaald is in de Wet Ruimtelijke ordening. De verwezenlijking van het plan is dan ook niet afhankelijk van gemeentelijke investeringen. De kosten voor de ambtelijke afhandeling van de procedure worden verrekend op basis van de daarvoor geldende leges. Voor wat betreft planschade zal de gemeente met initiatiefnemer een planschadeverhaalsovereenkomst afsluiten. Het plan wordt dan ook economisch haalbaar geacht.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voor onderhavig bestemmingsplan wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in hoofdstuk 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening.

6.2.1 Overleg met omwonenden

In het kader van onderhavige planontwikkeling heeft initiatiefnemer de direct omwonenden geïnformeerd. Dit betreft de eigenaren/bewoners van de percelen Zeisterweg 41, 55A en 57. Deze percelen liggen binnen de invloedssfeer van het plangebied.

De eigenaren/bewoners van de percelen Zeisterweg 41 en 55A hebben aangegeven dat zij geen bezwaren hebben tegen de functiewijziging van het perceel Zeisterweg 53. Met de eigenaren/bewoners van het perceel Zeisterweg 57 is in november 2020 en februari 2021 contact geweest. Een verslag hiervan is in Bijlage 7 toegevoegd.

6.2.2 Overleg met overheidsinstanties

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De instanties worden in kennis gesteld en krijgen de mogelijkheid om te reageren.

In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is op het (concept)ontwerpbestemmingsplan 'Zeisterweg 53 Woudenberg' een reactie binnengekomen van de volgende instanties: Provincie Utrecht, Waterschap Vallei en Veluwe en de Veiligheidsregio Utrecht. Onderstaand zijn de reacties per instantie samengevat en van een reactie voorzien.

  • 1. Provincie Utrecht, 17 maart 2021

Het (concept)ontwerpbestemmingsplan 'Zeisterweg 53', geeft de Provincie geen aanleiding opmerkingen te plaatsen in het kader van het provinciaal belang zoals dat is opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (herijking 2016) en de Provinciale Ruimtelijke Verordening, Provincie Utrecht 2013 (herijking 2016).

Reactie

De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen en leidt niet tot aanpassingen aan het ontwerpbestemmingsplan.

  • 2. Waterschap Vallei en Veluwe

Het Waterschap Vallei en Veluwe heeft op 15 februari 2021 aangegeven dat de dubbelbestemming 'Leiding - Riool' voor de riooltransportleiding niet is opgenomen conform de werkelijke ligging van de leiding. Het Waterschap vraagt of het mogelijk is de dubbelbestemming juist op te nemen.

Reactie

De positie van de dubbelstemming 'Leiding - Riool' (met bijbehorende hartlijn leiding - riool) is overgenomen uit het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Woudenberg 2010'. Nader onderzoek naar de werkelijke ligging van de rioolleiding heeft inderdaad uitgewezen dat deze op een andere plek ligt dan het geldende bestemmingsplan suggereert. In dit ontwerpbestemmingsplan is de hartlijn leiding - riool aangepast naar de werkelijke ligging van de persleiding. Daarnaast is aan weerszijden vanuit het hart van de leiding een beschermingsstrook opgenomen van in totaal 8 meter (4 meter aan beide zijden).

  • 3. Veiligheidsregio Utrecht, 4 maart 2021

De Veiligheidsregio Utrecht heeft op 4 maart 2021 een reactie gegeven ten aanzien van de beoordeling van het aspect externe veiligheid. De Veiligheidsregio adviseert om een beknopte verantwoording van het groepsrisico op te nemen in verband met de ligging van het plangebied binnen het invloedsgebied van de provinciale weg N224 (Zeisterweg).

Reactie

Naar aanleiding van de reactie van de Veilgheidsregio, is paragraaf 4.8 hier inhoudelijk op aangepast. Er is een extra subparagraaf opgenomen waarin het groepsrisico beknopt is verantwoord.

6.2.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan 'Zeisterweg 53 Woudenberg', heeft ter inzage gelegen van PM 2021 tot en met PM 2021. Digitaal was het plan in te zien via www.ruimtelijkeplannen.nl (NL.IMRO.0351.BP2021zeistw53-ow01). Een analoog exemplaar lag in dezelfde periode ter visie op het gemeentehuis van Woudenberg. Het plan is tevens gepubliceerd in de Staatscourant.

Er zijn PM zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan ingediend, allen binnen de termijn van ter visielegging. Deze zienswijzen en ambtshalve wijzigingen (eveneens opgenomen in bijlage PM) zijn verwerkt in het bestemmingsplan.