direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Ringelpoel 15-17
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0351.BP2021ringelp15-ow01

Toelichting

behorende bij het bestemmingsplan Ringelpoel 15-17

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Ringelpoel 15 en 17 is een veehouderij aanwezig. Deze agrarische bedrijfslocatie is in onbruik geraakt en de eigenaar van het perceel is voornemens om drie nieuwe, vervangende woningen met bijgebouwen te realiseren. Hiervoor wordt alle aanwezige bebouwing gesloopt. Het betreft twee bedrijfswoningen en daarnaast nog acht bedrijfsgebouwen. Aangezien dit voornemen niet binnen de huidige bestemming past, en niet geheel binnen de wijzigingsbevoegdheid uit het geldende bestemmingsplan, is een herziening van het bestemmingsplan nodig. Hiervoor is een principeverzoek ingediend bij de gemeente. De gemeente heeft aangegeven in principe medewerking te willen verlenen. Daarom is onderhavig plan opgesteld.

1.2 Ligging en begrenzing

Het perceel aan de Ringelpoel 15 en 17 is gelegen in het zuidelijke deel van het buitengebied van Woudenberg. Circa 150 meter ten noordwesten loopt de gemeentegrens met de gemeente Utrechtse Heuvelrug. Kadastraal staat het perceel bekend als gemeente Woudenberg, sectie H, nummers 205, 536, 537, 559 en 560. Tevens maken nummers 204 en 1061 deels uit van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BP2021ringelp15-ow01_0001.jpg"

Ligging in de omgeving

Het plangebied van dit bestemmingsplan wordt gevormd door de genoemde percelen. Een klein gedeelte van het naastgelegen perceel aan de Ringelpoel 9 maakt onderdeel uit van het plangebied. Dat is nodig om het huidige, agrarische bouwperceel in zijn geheel op te heffen. Voor het overige behoudt dat gedeelte de agrarische bestemming.

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan Buitengebied 2010, in combinatie met de reparatieherziening daarvan: bestemmingsplan Buitengebied 2013 (herziening). Het bestemmingsplan Buitengebied 2010 is vastgesteld door de gemeenteraad op 23 september 2010. Het bestemmingsplan Buitengebied 2013 (herziening) is vastgesteld op 27 juni 2013. Deze plannen zijn in 2014 geconsolideerd.

Voor het plangebied geldt de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden - Reliëf'. Hiermee zijn deze gronden in hoofdzaak bestemd voor grondgebonden, agrarische bedrijven en het behoud, herstel en de ontwikkeling van onder andere de landschapsstructuur en groot- en kleinschalig reliëf. Daarnaast is middels de functieaanduiding 'intensieve veehouderij' een intensieve veehouderij toegestaan. Verder is middels een bouwvlak voorzien in de aanwezige bedrijfsgebouwen en tevens middels de maatvoering 'maximum aantal wooneenheden: 2' in twee bedrijfswoningen.

Verder rust op het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3'. Hiermee zijn deze gronden, behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van te verwachten archeologische waarden.

Tot slot rust op het plangebied nog de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BP2021ringelp15-ow01_0002.jpg"

Uitsnede plankaart met het plangebied globaal in rood omkaderd

Het bestemmingsplan bevat binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden - Reliëf' een wijzigingsbevoegdheid om de bestemming ter plaatse van het bouwvlak te wijzigen naar 'Wonen', met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voormalig agrarisch bedrijf'. Binnen de woonbestemming is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ter plaatse van deze aanduiding een extra vrijstaande woning te realiseren. Echter, één van de beoogde nieuwe woningen is buiten het bouwvlak geprojecteerd. Hierdoor is het niet mogelijk om het voornemen te realiseren via een combinatie van de genoemde wijzigingsbevoegdheden. Derhalve is voor het plangebied een nieuw bestemmingsplan nodig.

1.4 Leeswijzer

Deze onderbouwing vangt in hoofdstuk 2 aan met een beschrijving van het relevante beleidskader. In het daarop volgende hoofdstuk wordt de bestaande en de nieuwe situatie in het plangebied beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 de uitvoerbaarheid aangetoond. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. Afsluitend zijn de resultaten van inspraak en overleg opgenomen.

Hoofdstuk 2 Bestaande en nieuwe situatie

2.1 Omgeving

Het plangebied is gelegen in het zuidelijke deel van het buitengebied van Woudenberg. Op circa 1 kilometer ten noorden is de bebouwde kom van Woudenberg gelegen. Circa 2 kilometer ten noordwesten is het Henschotermeer gelegen. De functies in de directe omgeving van het plangebied zijn voornamelijk agrarische bedrijvigheid en wonen.

Het landschap ten noorden van het plangebied is te typeren als een slagenlandschap. Dit is een vrij grootschalig landschap met een regelmatige rechthoekige verkaveling en rechte wegen. Het landschap ten zuidwesten van het plangebied is te typeren als een ontginningslandschap. Dit is een open landschap met een rechthoekige verkaveling. Beplanting is voornamelijk aanwezig langs de wegen en op de erven. De agrarische erven staan langs de wegen en verspreid in het landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BP2021ringelp15-ow01_0003.jpg"

Luchtfoto omgeving met de locatie van het plangebied in rood aangeduid

2.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen in het vrij open, agrarische landschap tussen de autosnelweg A12 en de bebouwde kom van Woudenberg. Circa 300 meter ten oosten van het plangebied is de provinciale weg (N226) Maarsbergseweg aanwezig. Langs de Ringelpoel zijn meerdere bebouwde (agrarische) erven aanwezig.

In het plangebied is een (voormalige) melkvee- en varkenshouderij aanwezig. Binnen het plangebied zijn twee bedrijfswoningen en diverse bedrijfsgebouwen aanwezig. De bedrijfswoning is in 1934 vergund en in 1998 is een bouwvergunning verleend voor de vergroting van de woning van nummer 17. Op een gegegven moment is de woning in de loop van de geschiedenis gesplitst. In 2010 is besloten om beide bedrijfswoningen op de verbeelding op te nemen omdat er sprake is van een duidelijke familierelatie.

De bebouwing is voornamelijk in het oostelijke deel van het plangebied gegroepeerd. De geschakelde bedrijfswoningen zijn het meest oostelijk gelegen. Ten westen van de bedrijfswoningen zijn de bedrijfsgebouwen gegroepeerd. Het betreft twee bijgebouwen, twee gebouwen voor opslag, een loods en drie stallen. In onderstaande situatietekening van de bestaande situatie is de situering van de gebouwen weergeven.

Verder heeft het plangebied een eigen inrit vanaf de Ringelpoel. Het westelijke deel van het plangebied bestaat uit weiland. De erfbeplanting bestaat voornamelijk uit boomrijen langs de perceelsgrenzen.

Ten zuiden van het plangebied is nog een reguliere woning aanwezig aan de Ringelpoel 9 en ten oosten van het plangebied een bedrijfswoning aan de Ringelpoel 7.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BP2021ringelp15-ow01_0004.jpg"

Luchtfoto plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BP2021ringelp15-ow01_0005.jpg"

Situatietekening bestaande situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BP2021ringelp15-ow01_0006.jpg"

Aanzicht vanaf de inrit

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BP2021ringelp15-ow01_0007.jpg"

Zijaanzicht vanaf de Ringelpoel

2.3 Voornemen

Initiatiefnemer is voornemens om het agrarische bouwperceel een nieuwe invulling te geven. De veehouderij is namelijk gestopt met haar bedrijfsvoering, waardoor de aanwezige bedrijfsgebouwen overbodig geworden zijn. De wens is om van het agrarische bouwperceel een woonperceel te maken, waarin voorzien wordt in drie vrijstaande woningen. In de huidige situatie zijn twee bedrijfswoningen aanwezig. Echter, het voornemen is om ook de bedrijfswoningen te slopen en te vervangen door nieuwbouw, aangezien deze woningen gedateerd zijn en de bouwkwaliteit niet meer voldoet aan de eisen van de huidige tijd.

Allereerst wordt alle bebouwing binnen het plangebied gesloopt. De bedrijfs- en bijgebouwen hebben een oppervlakte van circa 1.573 m2. De bedrijfswoningen hebben gezamenlijk een oppervlakte van circa 180 m2. Totaal wordt er dus circa 1.753 m2 gesloopt.

De beoogde nieuwe woningen krijgen een inhoud van hoogstens 600 m3. Daarnaast krijgt elke woning een de mogelijkheid voor maximaal 80 m2 aan bijgebouwen. De bijgebouwen zullen zoveel mogelijk inpandig gerealiseerd worden. Hiermee komt het totale oppervlak aan woningen en bijgebouwen in de nieuwe situatie neer op circa 540 m2.

In de nieuwe situatie neemt het bebouwd oppervlak aanzienlijk af. De nu nog ongebouwde gronden behouden de agrarische bestemming maar zonder bouwvlak. De nieuwe woonbestemming zal een kleiner bouwvlak krijgen. Het oostelijke deel van het plangebied zal gesplitst worden in drie percelen van circa 1.997, 1.463 en 1.457 m2. De huidige oprijlaan/inrit blijft gehandhaafd en wordt gedeeld door de drie woningen.

Voor het bepalen van de parkeernormen worden de richtlijnen uit CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' gehanteerd. Voor een vrijstaande koopwoning in het buitengebied geldt de parkeernorm van minimaal 2,0 en maximaal 2,8 parkeerplaatsen. Zoals op onderstaand inrichtingsplan te zien is, wordt er per woning voorzien in 2 parkeerplaatsen. Echter, op de verharding en de percelen van de nieuwe woningen is voldoende ruimte om nog te voorzien in een derde parkeerplaats per woning. Er wordt dus voldaan aan de minimale parkeernorm en er is voldoende ruimte om te voorzien in de maximale parkeernorm.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BP2021ringelp15-ow01_0008.jpg"

Inrichtingstekening nieuwe situatie

Voor onderhavig plan is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Deze is opgenomen als Bijlage 1 bij deze toelichting. Qua landschappelijke inpassing zullen de woningen goed inpasbaar zijn. De 'hoofdwoning' krijgt de nokrichting haaks op de weg. Gezien de bebouwing in de omgeving wordt een goot- en nokhoogte mogelijk van respectievelijk 5 en 11 meter. De volumes zijn eenvoudig van opzet, op basis van rechthoekige vormen. Toevoegingen, zoals aan- en uitbouwen en overkappingen zijn mogelijk en dienen integraal mee te worden ontworpen met het hoofdvolume, maar dienen een ondergeschikt karakter te hebben. De nadruk dient op het hoofdvolume te liggen. De nieuwe woning mag een verwijzing zijn naar een boerderijwoning en dient een landelijke uitstraling te krijgen. Er kan ook gedacht worden aan een moderne vertaling van een boerderijwoning. Een woning in de stijl van een notariswoning wordt niet wenselijk geacht.

De twee andere woningen zijn ondergeschikt aan de hoofdwoning en liggen in de tweede lijn. De woningen dienen ook zodanig te worden vormgegeven. De nieuw te bouwen woningen zijn een eigentijdse interpretatie van een boerenschuur. De volumes zijn eenvoudig van opzet, op basis van rechthoekige vormen. De twee woningen dienen als zogenaamde ‘schuurwoning’ ontworpen te worden. Dit wil zeggen dat de woning een eigentijdse en terughoudende interpretatie is van een boerderijschuur. De woning heeft een lage goot van maximaal 3,5 m en een nokhoogte van maximaal 11 meter. Aan de zijde van de Ringelpoel oogt de woning gesloten, aan de zij- en achterkant van de woning is ruimte voor grote gevelopening. De beide woningen dienen samenhang te vertonen in zowel massa als kleur en materiaalgebruik.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is vastgesteld op 11 september 2020. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken; te kiezen voor slimme combinaties van functies; uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. In totaal zijn er 21 nationale belangen gevormd:

  • 1. Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
  • 2. Realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit.
  • 3. Waarborgen en versterken van grensoverschrijdende en internationale relaties.
  • 4. Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
  • 5. Zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften.
  • 6. Waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem.
  • 7. In stand houden en ontwikkelen van de hoofdinfrastructuur voor mobiliteit.
  • 8. Waarborgen van een goede toegankelijkheid van de leefomgeving.
  • 9. Zorg dragen voor nationale veiligheid en ruimte bieden voor militaire activiteiten.
  • 10. Beperken van klimaatverandering.
  • 11. Realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening, die in 2050 CO2-arm is, en de daarbij benodigde hoofdinfrastructuur.
  • 12. Waarborgen van de hoofdinfrastructuur voor transport van stoffen via (buis)leidingen.
  • 13. Realiseren van een toekomstbestendige, circulaire economie.
  • 14. Waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid (inclusief vitale infrastructuur voor water en mobiliteit).
  • 15. Waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid van zoetwater.
  • 16. Waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat.
  • 17. Realiseren en behouden van een kwalitatief hoogwaardige digitale connectiviteit.
  • 18. Ontwikkelen van een duurzame voedsel- en agroproductie.
  • 19. Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang.
  • 20. Verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit.
  • 21. Ontwikkelen van een duurzame visserij.

Om ook daadwerkelijk uitvoering te geven aan de NOVI, is de Uitvoeringsagenda 2021-2024 opgesteld. Hierin zijn vier prioriteiten benoemd:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie.
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel.
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's.
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De NOVI is een permanent en aanpasbaar proces. Er wordt uitgegaan van een terugkerende cyclus van vier jaar. Jaarlijks, in het voorjaar, is er een nationale NOVI-conferentie over de voortgang van de uitvoering, nieuwe ontwikkelingen en inzichten. Ook wordt een tweejaarlijkse monitor uitgevoerd door het Planbureau voor de Leefomgeving. Elke vier jaar vindt een uitgebreide beleidsevaluatie plaats, evenals een onderzoek naar de mening van burgers en wordt de NOVI zo nodig aangepast.

Toetsing

Uit de NOVI volgen geen uitgangspunten en/of randvoorwaarden voor de herontwikkeling van het plangebied. Met onderhavige ontwikkeling zijn geen nationale belangen in het geding.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Met het vastgestelde Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (30 december 2011), ook wel Barro genoemd, geeft het Rijk algemene regels voor bestemmingsplannen en wordt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen uit de voormalige Nota Ruimte gewaarborgd. Doel van dit besluit is bepaalde onderwerpen uit de SVIR te verwezenlijken, dan wel te beschermen. Het gaat hierbij om de volgende onderwerpen:

  • rijksvaarwegen;
  • hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
  • elektriciteitsvoorzieningen;
  • buisleidingen van nationaal belang van gevaarlijke stoffen;
  • ecologische hoofdstructuur;
  • primaire waterkeringen buiten het kustfundament, en
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte)

Toetsing

Gelet op de ligging van het plangebied, alsmede de aard en omvang van de beoogde planontwikkeling dat in het voorliggende bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, wordt geconcludeerd dat er geen strijdigheid is met het nationaal ruimtelijk belang, zoals neergelegd in het Barro. Voornoemde onderwerpen hebben geen betrekking op het plangebied.

3.1.3 Ladder duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro luidt sinds 1 juli 2017 als volgt: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

De 'nieuwe ladder' vergt niet meer dat de 'actuele regionale behoefte' wordt beschreven, volstaan kan worden met de 'behoefte'. Relevant is of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro. Artikel 1.1.1, lid 1 Bro geeft de volgende definitie aan stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailha

ndel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Voor woningbouwlocaties geldt volgens jurisprudentie (zie de overzichtsuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zaaknummer 201608869/1 d.d. 28 juni 2017) dat er 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling indien er meer dan 11 woningen worden gerealiseerd. Voor 'wonen' is het daarom de lijn, dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

Toetsing

Dit plan voorziet in de omzetting van twee bedrijfswoningen naar burgerwoningen en de toevoeging van één nieuwe woning. Omdat niet voorzien wordt in meer dan 11 woningen hoeft niet voldaan te worden aan de Ladder.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Provincie Utrecht

De Omgevingsvisie van de provincie Utrecht is vastgesteld door de Provinciale Staten op 10 maart 2021. De Omgevingsvisie is opgesteld om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie. Via haar ruimtelijk beleid draagt de provincie bij aan een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is. De Omgevingsvisie is uitgewerkt aan de hand van 7 thema's en 3 regio's. De thema's zijn als volgt:

  • 1. Stad en land gezond.
  • 2. Klimaatbestendig en waterrobuust.
  • 3. Duurzame energie.
  • 4. Vitale steden en dorpen.
  • 5. Duurzaam, gezond en veilig bereikbaar.
  • 6. Levend landschap, erfgoed en cultuur.
  • 7. Toekomstbestendige natuur en landbouw.

De drie regio's zijn U16, Amersfoort en Foodvalley.

De Omgevingsvisie geeft de ruimtelijke ambities weer van de provincie Utrecht. Hierin staat welke doelstellingen de provincie van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe dit beleid uitgevoerd wordt. Deels loopt deze uitvoering via de Interim Omgevingsverordening, die tegelijk met de Omgevingsvisie is vastgesteld. Op grond van de Wro heeft de Omgevingsvisie alleen een zelfbindende werking. Het is bindend voor de provincie, niet voor andere partijen. De Interim Omgevingsverordening zorgt voor doorwerking van het beleid en is bindend voor de gemeenten.

Aantrekkelijke landschappen

Elk Utrechts landschap heeft zijn eigen kwaliteiten die mede richting geven aan de daarin gelegen en omliggende functies en hun ontwikkelingsmogelijkheden. Daarom willen wij op de kernkwaliteiten van de verschillende landschappen voortbouwen en deze doorontwikkelen in onze provincie. Een landschap is geen statisch plaatje; landschap is altijd in ontwikkeling en elk landschap heeft ruimte voor een vorm van dynamiek. Maar wel op zo’n manier dat de landschapskwaliteit wordt doorontwikkeld en beter beleefbaar wordt, onder andere met behulp van creatieve verbeeldingskracht. In het werken met landschapskwaliteit gaan we uit van een samenspel tussen het beeld (wat zie je), functies (wat gebeurt er) en robuuste structuren (samenhang, relaties).

Voor elke ontwikkeling in het landelijk gebied moet aansluiting gevonden worden bij de kernkwaliteiten van het landschap. Voor de open landschappen gelden andere principes dan voor de meer gesloten landschappen. Landschappen vragen om bebouwing die qua maat en schaal passen bij de kernen die in het landelijk gebied gelegen zijn.

Toetsing

Dit plan voorziet in een nieuwe invulling van het agrarische bouwperceel. Een deel van plangebied zal ingericht worden ten behoeve van drie nieuwe, reguliere woningen. Dit wordt goed ingepast binnen de bestaande landschapsstructuur, rekeninghoudend met de aanwezige kernkwaliteit. In paragraaf 3.2.2 wordt verder ingegaan op de kernkwaliteiten van het landschap.

Dit plan is in overeenstemming c.q. niet in strijd met de Omgevingsvisie.

3.2.2 Interim Omgevingsverordening

De Interim Omgevingsverordening van de provincie Utrecht is vastgesteld door de Provinciale Staten op 10 maart 2021. De omgevingsverordening bevat algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. In de omgevingsverordening staan geen regels die direct doorwerken naar de burgers. In de omgevingsverordening zijn alleen de algemene regels opgenomen, die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de provinciale belangen.

De omgevingsverordening geeft soms harde ruimtelijke grenzen aan. Soms wordt volstaan met de verplichting om een ruimtelijke keuze voor een bepaald beleidsaspect goed te onderbouwen. Daarnaast bevat de omgevingsverordening ook regels die voortvloeien uit het Barro. Bij de verordening zijn verschillende kaarten opgenomen. Navolgend worden de voor het plangebied relevante bepalingen besproken.

Watersysteem

Op de kaart 'watersysteem' is het plangebied gelegen binnen een overstroombaar gebied. Artikel 2.10 bepaalt hierover het volgende:

  • 1. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Overstroombaar gebied bevat bestemmingen en regels die rekening houden met overstromingsrisico’s. Binnendijks is dit van toepassing op kwetsbare en vitale objecten en woonwijken en bedrijventerreinen. Buitendijks is dit ook van toepassing op individuele woningen en bedrijven.
  • 2. De motivering op een bestemmingsplan bevat een beschrijving van het door de gemeente te voeren beleid ter zake en de wijze waarop met het overstromingsrisico is omgegaan.

Toetsing

Het plangebied is binnendijks gelegen en het initiatief betreft de realisatie van drie woningen, waaronder de vervanging twee bestaande bedrijfswoningen. Hierdoor hoeft geen rekening gehouden te worden met overstromingsrisico's.

Cultuurhistorie en landschap

Op de kaart 'cultuurhistorie en landschap' is het plangebied gelegen binnen het landschap Gelderse Vallei. Artikel 7.9 bepaalt hierover het volgende:

  • 1. Landschap bestaat uit Landschap Eemland, Landschap Gelderse Vallei, Landschap Groene Hart, Landschap Rivierengebied en Landschap Utrechtse Heuvelrug.
  • 2. De kernkwaliteiten zijn per gebied vastgelegd in de Bijlage 15 Kernkwaliteiten Landschap bij deze verordening.
  • 3. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een gebied gelegen in Landschap bevat:
    • a. bestemmingen en regels ter bescherming van de voorkomende kernkwaliteiten; en
    • b. geen bestemmingen of regels die nieuwe activiteiten toestaan die de kernkwaliteiten onevenredig aantasten.
  • 4. De motivering van een bestemmingsplan bevat een beschrijving van de voorkomende kernkwaliteiten en de wijze waarop met de bescherming van de kernkwaliteiten is omgegaan.

De kernkwaliteiten voor het landschap Gelderse Vallei zijn als volgt:

  • 1. rijk gevarieerde kleinschaligheid;
  • 2. Stelsel van beken, griften en kanalen;
  • 3. Grebbelinie;
  • 4. overgang van Vallei naar stuwwal (luwe Flank).

Toetsing

Onderhavig plan voorziet in de realisatie van drie vervangende nieuwbouwwoningen. Hiermee komen de kernkwaliteiten van de Gelderse Vallei niet in het geding. De nieuwe erfindeling voldoet aan de gebiedskatern Gelderse Vallei.

Wonen, werken en recreëren

Op de kaart 'wonen, werken en recreëren' is het plangebied gelegen binnen 'landelijk gebied'. Artikel 9.11 bepaalt hierover het volgende:

  • 1. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Landelijk gebied kan bestemmingen en regels bevatten die op agrarische bedrijfspercelen waar het agrarisch gebruik is beëindigd de bouw van één of meer nieuwe woningen toestaan, mits voldaan is aan de volgende voorwaarden:
    • a. het bouwperceel is niet optimaal gesitueerd en uitgerust voor de grondgebonden landbouw of, in geval van een glastuinbouwbedrijf, het bouwperceel ligt niet in een concentratiegebied glastuinbouw;
    • b. alle bedrijfsbebouwing op de betrokken bouwpercelen wordt gesloopt, tenzij het gaat om historisch waardevolle of karakteristieke bebouwing of bedrijfswoning. De historisch waardevolle of karakteristieke bebouwing krijgt een passende functie die bijdraagt aan dat behoud. Wanneer 750 m2 tot 2.500 m2 aan bebouwing wordt gesloopt, is de bouw van één nieuwe woning toegestaan. Wanneer 2.500 m2 tot 4.000 m2 aan bebouwing wordt gesloopt, is de bouw van twee woningen toegestaan. Wanneer er 4.000 m2 of meer aan bebouwing wordt gesloopt, is de bouw van drie woningen toegestaan. Voor kassen geldt dat er 5.000 m2 aan bedrijfsbebouwing wordt gesloopt voor één woning. Afwijking van de vereiste sloopoppervlakten, het aantal te bouwen woningen en van de verplichting om het totaal aan bedrijfsbebouwing te slopen, is mogelijk mits dit leidt tot verhoging van de ruimtelijke kwaliteit;
    • c. de nieuwe woning of woningen worden gesitueerd binnen de voormalige bouwpercelen, in samenhang met de te handhaven boerderij of bedrijfswoning, de betrokken bouwpercelen worden evenredig verkleind en de woningen worden landschappelijk goed ingepast, tenzij situering van de nieuwe woning op een andere locatie in het landelijk gebied leidt tot verhoging van de ruimtelijke kwaliteit; en
    • d. de omliggende agrarische bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd.
  • 2. De motivering van een bestemmingsplan bevat een onderbouwing waaruit blijkt dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan.

Toetsing

Onderhavig plan voorziet in de realisatie van drie nieuwe woningen, waarvan twee vervangende nieuwbouw zijn. Vanwege de aangrenzende woonbestemming ten zuidoosten van het plangebied is het bouwperceel niet meer optimaal gesitueerd en uitgerust voor een grondgebonden agrarisch bedrijf. Een voldoende grootte huiskavel ontbreekt. Het agrarische gebruik is dan ook beëindigd. Alle bedrijfsbebouwing wordt gesloopt. In totaal gaat het om circa 1573 m2 aan bedrijfsbebouwing, exclusief de bedrijfswoningen. Hierdoor is het toegestaan om één nieuwe woning te bouwen. Daarnaast worden de nieuwe woningen, op de hoofdwoning na, gesitueerd binnen het voormalige bouwperceel en de bouwpercelen worden verkleind. De hoofdwoning komt buiten het bestaande bouwvlak te liggen. Hierdoor kan een compact woonerf ontstaan samen met de andere twee woningen. Hiervoor wordt het bestaande perceel in twee stroken opgesplitst. Hierdoor ontstaat een tweedeling die ook in de verkaveling van de drie nieuw te bouwen woning terugkomt. Op de voorste strook, aan de wegzijde, is ruimte voor 1 woning, de zogenaamde ‘hoofdwoning’. De twee andere woningen komen op de achterste strook en zijn hiermee ondergeschikt aan de hoofdwoning. De grens tussen voorste en achterste strook wordt met groen geaccentueerd, waarmee de strokenverkaveling versterkt wordt. Daarnaast is het daardoor mogelijk om alle nieuwe woningen op ruime afstand van het ten zuiden gelegen agrarische bedrijf aan de Ringelpoel 27 te situeren. Omliggende agrarische bedrijven worden hierdoor niet in hun bedrijfsvoering belemmerd. Door de sloop van de agrarische bedrijfsgebouwen en het opheffen van de agrarische bedrijfsvoering wordt ook een verbetering bereikt voor de woonkwaliteit van de omliggende woonbestemmingen.

Conclusie

Onderhavige ontwikkeling is in overeenstemming met de Interim Omgevingsverordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Woudenberg 2030

In de structuurvisie Woudenberg 2030 geeft het gemeentebestuur zijn visie over de ruimtelijke invulling voor het wonen, werken en recreëren in Woudenberg voor de komende jaren tot 2030.

Richting 2030 zet Woudenberg in op het verbinden, combineren en vernieuwen van haar kwaliteiten. Een groot deel van deze kwaliteiten is opgehangen aan de landschappelijke en ruimtelijke (verkeers)structuur van Woudenberg, maar versterken elkaar op dit moment onvoldoende. Ze bestaan als het ware naast elkaar. Van west naar oost: recreatie rondom het Henschotermeer en de Pyramide van Austerlitz --> wonen en centrumvoorzieningen in de kern --> werken en horeca op bedrijventerrein Parallelweg en bij hotel Schimmel --> cultuurhistorie bij het Valleikanaal en de Grebbelinie en ten noorden en zuiden daarvan landbouw, natuur en landgoederen. Door het ruimtelijk verbinden en combineren van deze sectoren ontstaat een sterk raamwerk: het ruimtelijk economisch structuurbeeld voor 2030. Hierin benut Woudenberg (de mogelijkheden van) haar kwaliteiten ten volle. Niet alleen door deze te verbinden en te combineren, maar ook door deze:

  • Te vernieuwen: Centrum van Woudenberg tot aantrekkelijk boodschappen-, winkel- en verblijfsgebied voor bewoners en recreanten;
  • Te transformeren te herstructureren en te herontwikkelen: verschillende bedrijventerreinen waarvan bedrijventerrein Parallelweg en de spoorzone de grootste zijn;
  • Te versterken: woningbouw in Woudenberg Oost en op verschillende inbreidingslocaties;
  • Te verbreden: landbouw met verschillende agrarische nevenfuncties;
  • Te beschermen: de intrinsieke waarde van de natuur, landschap en cultuurhistorie. Indien mogelijk dan kunnen deze ook beter benutbaar en beleefbaar worden gemaakt.

Woudenberg ligt in een divers en kwalitatief hoogwaardig landschap. Het groen in de bebouwde kom en het buitengebied van Woudenberg maken de gemeente een aantrekkelijke plaats met een goede woon- en leefkwaliteit. De historisch aanwezige groenstructuur is ontstaan door ontginningen in de Gelderse Vallei en wordt begrensd door de stuwwal van de Utrechtse Heuvelrug. De vallei wordt doorsneden met beken en er zijn veel historische landschapselementen aanwezig zoals houtwallen, elzensingels en historische lanen. Ook zijn in het landschap nog landschapstypen te herkennen zoals het slagen- en kampenlandschap. Hiermee vormt het landschap onmiskenbaar de onderlegger van de gemeente. Het laat niet alleen de geschiedenis en het heden zien, maar is (zeker in het buitengebied) ook een kapstok om toekomstige ontwikkelingen van haar gebruikers aan op te hangen. Deze gebruikers zijn: de agrarische sector, de landgoederen, de intrinsieke waarden van natuur en recreatie. Al eeuwenlang zijn dit de medegebruikers van het landschap. Vroeger hoofdzakelijk de agrarische sector, maar vandaag de dag is het landschap multifunctioneel in gebruik met verschillende functies. Functies die bovendien niet langer naast elkaar staan, maar steeds meer met elkaar samenwerken en in combinatie een sterk recreatief en economisch concept zijn voor het buitengebied.

Toetsing

De gemeentelijke structuurvisie bevat geen specifieke uitgangspunten voor de beoogde functieverandering en het wonen in het buitengebied. In meer algemene zin leidt dit bestemmingsplan wel tot een versterking van de ruimtelijke structuur. Door het verdwijnen van veel bebouwing wordt het slagenlandschap in het buitengebied van Woudenberg beter herkenbaar en de landschappelijke zone, tussen de Utrechtse Heuvelrug en de dorpskern, wordt versterkt. Ook zal het primaat van de landbouw in het buitengebied niet aangetast worden.

Conclusie

Onderhavig plan is in overeenstemming c.q. niet in strijd met de structuurvisie.

3.3.2 Bestemmingsplan Buitengebied

Het geldende bestemmingsplan bevat een wijzigingsbevoegdheid v oor het wijzigen van de bestemming naar een woonbestemming. Hoewel onderhavig plan geen wijzigingsplan is, bevat dit artikel toch goede aanknopingspunten voor de opheffing van de veehouderij en het wonen als passende functie. Hierna zal het artikel aangehaald worden en vervolgens worden getoetst aan het initiatief.

6.7.8 Wijziging bestemming Agrarisch met waarden naar Wonen

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming Agrarisch met waarden – Landschapswaarden – Reliëf ter plaatse van de aanduiding bouwvlak wijzigen in de bestemming Wonen met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voormalig agrarisch bedrijf' en / of in de bestemming Agrarisch met waarden – Landschapswaarden – Reliëf zonder aanduiding of bouwvlak, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. aangetoond moet zijn dat het agrarisch bedrijf is beëindigd en voortzetting van het agrarisch gebruik niet reëel is;
  • b. de gronden zijn niet gelegen op een ster-locatie;
  • c. de wijziging in de bestemming 'Wonen' omvat ten hoogste de bestaande bebouwing en het daarbij behorende erf binnen het bouwvlak;
  • d. de wijziging in de bestemming Wonen omvat in elk geval alle woonruimten binnen het betreffende bouwvlak, waarbij het aantal woningen binnen het bouwvlak niet mag worden vergroot;
  • e. bij wijziging van de gronden met de aanduiding ´bedrijfswoning uitgesloten´ mag ten hoogste één woning worden gebouwd, mits vooraf vaststaat dat binnen het betreffende bouwvlak alle voormalige (agrarische) bedrijfsgebouwen worden gesloopt, met uitzondering van de bebouwing, die als bijgebouwen bij de woning kunnen, en gezien de maximale oppervlaktebepalingen, mogen worden aangemerkt;
  • f. de oppervlakte van de te slopen bedrijfsbebouwing als bedoeld onder e bedraagt ten minste 1.000 m², met inachtneming van hetgeen onder g is bepaald;
  • g. cultuurhistorisch waardevolle bebouwing mag niet worden gesloopt;
  • h. het resterende deel van de gronden wordt gewijzigd in de bestemming 'Agrarisch met waarden – Landschapswaarden – Reliëf' zonder aanduiding of bouwvlak;
  • i. bij wijziging van de gronden zonder de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' mag ten hoogste het aantal bestaande woningen worden gebouwd/gehandhaafd, mits vooraf vaststaat dat binnen het betreffende bouwvlak alle voormalige (agrarische) bedrijfsgebouwen worden gesloopt, met uitzondering van bebouwing tot maximaal 200 m2 per woning, die als bijgebouwen bij de woning worden aangemerkt, met inachtneming van hetgeen onder g is bepaald;
  • j. wijziging leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen.

Toetsing

  • a. Het agrarische bedrijf is in onbruik geraakt. Het initiatief betreft de sloop van alle agrarische bebouwing, waardoor ook voortzetting van het agrarisch gebruik niet reëel is.
  • b. De gronden zijn niet gelegen op een ster-locatie.
  • c. Hier wordt niet aan voldaan. Het initiatief betreft namelijk de sloop van alle bebouwing op het perceel en vervolgens de bouw van drie nieuwe woningen met bijgebouwen.
  • d. Hier wordt niet aan voldaan. Zie c., daarnaast wordt het aantal woningen vergroot tot 3 woningen.
  • e. n.v.t.
  • f. Er wordt meer dan 1500 m2 aan bedrijfsbebouwing gesloopt.
  • g. De te slopen gebouwen zijn niet cultuurhistorisch waardevol.
  • h. De resterende gronden blijven de bestemming 'Agrarisch met waarden – Landschapswaarden – Reliëf' behouden, zonder aanduiding of bouwvlak.
  • i. n.v.t.
  • j. In de huidige situatie is er sprake van een relatief groot agrarisch bedrijf. In de nieuwe situatie zal dit beperkt worden tot slechts drie reguliere woningen. Gezien de kleinschaligheid van de ontwikkeling en functie in de nieuwe situatie zullen omliggende percelen niet onevenredig aangetast worden in hun gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden. In paragraaf 4.1.2 wordt hier verder op ingegaan.

Conclusie

Onderhavig plan is grotendeels in overeenstemming met de bovengenoemde wijzigingsbevoegdheid. Met de wijzigingsbevoegdheid wil de gemeente voormalige agrarische percelen die hun functie verloren hebben een nieuwe invulling geven. Onderhavig plan doet dat ook. Er wordt enkel niet voldaan aan de eis dat het bestaande aantal woningen niet vergroot mag worden. Daarnaast is het plangebied groter dan alleen het voormalige agrarische bouwperceel. Omdat niet aan de wijzigingsbevoegdheid voldaan kan worden, is een nieuw (onderhavig) bestemmingsplan opgesteld. Tevens biedt het provinciale beleid wel de mogelijkheid om een nieuwe woning te bouwen bij de sloop van agrarische bedrijfsgebouwen.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

4.1 Milieuaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In deze paragraaf worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.

4.1.1 Bodem

Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.

Planspecifiek

Door Hunneman Milieu-Advies is een verkennend bodemonderzoek en verkennend- en aanvullend asbestonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 2 bij deze toelichting. Uit dit onderzoek is het volgende naar voren gekomen.

In de vaste bodem zijn zwakke bijmengingen met puindeeltjes waargenomen. In de bodem is zintuiglijk geen asbestverdacht materiaal aangetroffen. Analytisch is geen tot maximaal 180 mg/kg d.s. aan gewogen asbest aangetoond. Het maximaal aangetoonde gewogen gehalte aan asbest binnen RE-01a overschrijdt de interventiewaarde.

In de vaste bodem en in het grondwater zijn licht verhoogde gehalten aangetoond. De verhoogd aangetoonde gehalten vormen geen aanleiding tot nader onderzoek.

Conclusie

Op basis van de onderzoeksresultaten is de actuele bodemkwaliteit afdoende vastgelegd en bestaan, met uitzondering van het aangetoonde sterk verhoogde gehalte aan asbest, geen bezwaren voor de voorgenomen functiewijziging van en nieuwbouw op de locatie.

Hunneman adviseert om de aangetroffen asbestverontreiniging, ter plaatse van RE-01a (onder de drupzone), onder milieukundige begeleiding te verwijderen. Voorafgaand aan de uitvoering dient een BUS-melding (immobiel) te worden ingediend bij het bevoegd gezag, de Provincie Utrecht.

4.1.2 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gebruikt. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar.

Planspecifiek

Onderhavige ontwikkeling voorziet in nieuwe milieugevoelige functies: de nieuwe woningen. Derhalve is alleen sprake van inwaartse zonering. De locatie is vanwege de ligging nabij een relatief drukke, provinciale weg en de verschillende aanwezige functies in de omgeving (agrarisch, wonen, bedrijf) aan te merken als gemengd gebied. Derhalve mag een reductie van één milieucategorie plaatsvinden.

Ten noordoosten van het plangebied, op meer dan 100 meter is een stallingsbedrijf aanwezig waar maximaal milieucategorie 2 toegestaan is. Hiervoor geldt een richtafstand van 30 (na correctie 10) meter. Hier wordt ruimschoots aan voldaan.

Op circa 230 meter ten oosten van het plangebied, aan de Maarsbergseweg 102A, is een transportbedrijf aanwezig. Dit bedrijf heeft SBI-code: 4941 - Goederenvervoer over de weg (geen verhuizingen). Hiervoor geldt milieucategorie 3.1, met een richtafstand van 50 (na correctie 30) meter. Direct ten zuiden van het transportbedrijf, aan de Maarsbergseweg 102, is een loonwerkers- en sloopbedrijf aanwezig. Voor dit bedrijf geldt SBI-code: 43999 - Overige gespecialiseerde werkzaamheden in de bouw (rest). Hiervoor geldt milieucategorie 2, met een richtafstand van 30 (na correctie 10) meter. Het plangebied ligt ruim buiten de richtafstanden voor deze bedrijven.

Verder is aan de Ringelpoel 2 een stallingslocatie gelegen van een bedrijf dat zich toelegt op de grond-, weg- en waterbouw, agrarisch loonwerk en de verhuur van machines die nodig zijn voor de hiervoor genoemde activiteiten. Voor dit bedrijf geldt SBI-code: 4312 - Grondverzet, Kraanverhuur en grondwerken. Hiervoor geldt milieucategorie 2, met een richtafstand van 30 (na correctie 10) meter. Dit bedrijf ligt op meer dan 100 meter vanaf de nieuwe woningen.

Tot slot is aan de Ringelpoel 27 nog een intensieve veehouderij aanwezig. Dit bedrijf heeft SBI-code: 01421 - Houden van vleeskalveren. Hiervoor geldt milieucategorie 3.2, met een richtafstand van 100 (na correctie 50) meter voor geur, en 30 (na correctie 10) meter voor stof en geluid. Voor het geuraspect volgen echter de aan te houden vaste afstand van 50 meter uit de Wet geurhinder en veehouderij. In paragraaf 4.1.3 is reeds onderbouwd dat dit bedrijf geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

Overige milieubelastende bedrijven liggen op ruimere afstand van het plangebied.

Conclusie

Milieuzoneringen staan de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

4.1.3 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstanden'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling zijn benoemd gelden de vaste afstanden.

Er geldt een minimumafstand van het emissiepunt van het dierenverblijf tot de buitenzijde van de ruimte-tot-ruimtewoningen (en soortgelijke geurgevoelige objecten). Deze geldt voor alle diercategorieën (met en zonder geuremissiefactor). De minimumafstand staat in artikel 14 Wgv en is:

  • 100 meter binnen de bebouwde kom
  • 50 meter buiten de bebouwde kom

Planspecifiek

Voor dit plan is een geurberekening gemaakt vanwege het agrarische bedrijf aan de Ringelpoel 27. Hier worden in totaal 1.047 vleeskalveren gehouden. Dit plan voorziet in ruimte-voor-ruimtewoningen. Daarom moet voldaan worden aan de minimumafstand van 50 meter. Het bedrijf ligt namelijk op meer dan 110 meter vanaf de geprojecteerde nieuwe woningen.

Ondanks dat voldaan wordt aan de minimumafstand van 50 meter, is voor dit plan een geurberekening gemaakt vanwege het bedrijf aan de Ringelpoel 27. Deze geurberekening is opgenomen als Bijlage 3 bij deze toelichting. De maximale geurbelasting is berekend op 13,8 ouE/m3. Hiermee wordt voldaan aan de norm van 14 ouE/m3.

Conclusie

Er kan gesteld worden dat ter plaatse van de nieuwe woningen sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat en dat het agrarisch bedrijf niet belemmerd wordt door dit plan.

4.1.4 Geluid

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de planologische medewerking aan nieuwe ontwikkelingen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai.

Planspecifiek

Het plangebied is alleen gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen: de Ringelpoel. Dit plan voorziet in de realisatie van nieuwe geluidgevoelige functies: de woningen. Derhalve is door Groenewold Adviesbureau voor milieu & natuur een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 4 bij deze toelichting. Uit dit onderzoek blijkt dat de geluidbelasting vanwege de Ringelpoel op de gevels van de geprojecteerde nieuwe woningen berekend is op hoogstens Lden = 43 dB. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van Lden = 48 dB. De benodigde karakteristieke geluidwering van de gevels moeten wel voldoen aan de minimumeis uit het Bouwbesluit, namelijk GA;K = 20 dB.

Conclusie

Wegverkeerslawaai staat de uitvoerbaarheid van onderhavig plan niet in de weg.

4.1.5 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.

Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of
  • de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of
  • het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of
  • de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren.

Planspecifiek

Met dit bestemmingsplan wordt een agrarische bestemming opgegeven en komt er een woonbestemming voor terug. Binnen deze woonbestemming wordt voorzien in drie woningen. Dit is een project dat onder de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' valt, namelijk in de categorie: ten hoogste 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg.

Met behulp van de kaarten van Atlas Leefomgeving is de luchtkwaliteit in beeld gebracht om te bepalen of ter plaatse van de nieuwe woning sprake is van een goed woon- en leefklimaat. In het plangebied en de omgeving bedraagt ten aanzien van PM 2,5 de concentratie 8-9 ug/m3. Voor PM10 en NO2 bedraagt de concentratie respectievelijk 17-18 ug/m3 en 12-14 ug/m3. Hiermee wordt ruimschoots aan de streefwaarden voldaan (20 ug/m3 voor PM2,5, 40 ug/m3 voor PM10 ug/m3 en 40 ug/m3 voor NO2).

Conclusie

Het is niet nodig een luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren voor dit bestemmingsplan. Ter plaatse van de nieuwe woningen zal sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat.

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer, de Wet ruimtelijke ordening en de Wabo de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

  • Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).
  • Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Planspecifiek

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BP2021ringelp15-ow01_0009.jpg"

Uitsnede risicokaart

Uit bovenstaande uitsnede van de risicokaart blijkt dat het plangebied niet binnen de invloedsfeer van Bevi-bedrijven ligt. Ten noordwesten is een vakantiepark aanwezig waar opslag van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Dit vakantiepark is op meer dan een kilometer vanaf het plangebied gelegen. Ten noordoosten, op circa 1 kilometer afstand is een tankstation aanwezig. Het plangebied ligt ruim buiten de invloedsfeer van deze bedrijven.

Ten oosten van het plangebied, op circa 300 meter afstand, is wel een transportas voor gevaarlijke stoffen aanwezig. Dit vindt plaats over de provinciale weg N226. Deze transportas wordt enkel gebruikt door het aanwezige transportbedrijf aan de Maarsbergseweg 102. Deze transportas is dus alleen aanwezig zodat het transportbedrijf van en naar de bedrijfslocatie van vertrekken. Het betreft geen opslag van gevaarlijke stoffen. Op deze weg kan echter wel een ongeval plaatsvinden waarbij gevaarlijke stoffen vrijkomen die een BLEVE en een toxische wolk kunnen veroorzaken. De effecten van een BLEVE kunnen tot op een afstand van 355 meter dodelijk zijn. Voor een toxische wolk bedraagt deze afstand 730 meter. Omdat de ontwikkeling plaatsvindt op een afstand van meer dan 200 meter van de N266 kan volstaan worden met een beknopte verantwoording van het groepsrisico.

Gezien de bebouwingsdichtheid langs de weg zal het groepsrisico ver onder de oriënterende waarde liggen. Verder maakt dit plan geen ontwikkeling mogelijk die leidt tot een relevante toename van de persoonsdichtheid langs deze weg. Hierdoor worden groepsrisicoberekeningen niet noodzakelijk geacht.

Op grond van het Bevb kan de verantwoording beperkt blijven indien het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde bedraagt en/of het groepsrisico met minder dan 10% toeneemt. In het buitengebied wordt de waarde 0,1 maal de oriëntatiewaarde nergens overschreden en neemt het groepsrisico niet toe. Hierna wordt de verantwoording van het groepsrisico beperkt toegelicht waarin de volgende verantwoordingselementen worden meegenomen:

  • Personendichtheid en de hoogte van het groepsrisico vóór en na realisatie van het plan;
  • Mogelijkheden voor zelfredzaamheid van de bevolking;
  • Mogelijkheden voor de hulpverlening en bestrijding van een ramp.

Personendichtheid en de hoogte van het groepsrisico vóór en na realisatie van het plan

De N226 is gelegen op circa 300 meter vanaf het plangebied. De personendichtheid rondom het plangebied is zeer gering. De personendichtheid bij de weg is aanmerkelijk hoger. Dit is echter niet het gevolg van de personendichtheid van het plangebied. Onderhavig plan zorgt er niet of nauwelijks voor dat de personendichtheid in het plangebied toeneemt. Er komen twee huishoudens bij, maar er stopt ook een agrarisch bedrijf. Er is dan ook geen relevante wijziging in de hoogte van het groepsrisico waar te nemen door onderhavig plan.

Mogelijkheden voor zelfredzaamheid van de bevolking

De bevolking in het buitengebied bestaat grotendeels uit zeer zelfredzame personen. Er zijn weinig grote groepen mensen of groepen met een grotere kwetsbaarheid in het buitengebied aanwezig. Er wordt gedacht over het creëren van mogelijkheden om de woningen ook aan de achterzijde te kunnen verlaten. De toekomstige bewoners zullen geïnformeerd over de risico's en hoe te handelen bij een toxische wolk.

Mogelijkheden voor de hulpverlening en rampenbestrijding

Bij een incident op de N226 dient de brandweer snel te kunnen beschikken over voldoende bluswater, zowel primaire alsook secundaire of tertiaire (open water), om een incident adequaat te kunnen bestrijden. Artikel 6.30 van het Bouwbesluit 2012 eist dat op maximaal 40 m van elke nieuw te realiseren woning bluswater onttrokken kan worden met een capaciteit van ten minste 30 m3/h. In het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor de nieuw te bouwen woningen zal rekening gehouden worden met deze eis.

Conclusie

Externe veiligheidsrisico's staan de uitvoerbaarheid van dit plan niet in de weg.

4.1.7 Milieueffectrapportage

Dit bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De milieueffecten zijn onderzocht in deze paragraaf. Daaruit volgt geen aanleiding om tot een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling over te gaan.

4.2 Archeologie, cultuurhistorie en monumenten

Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. De uitgangspunten van het Verdrag van Malta vormen de basis voor de omgang met archeologie in deze wet. Naast archeologie op het land en onder water heeft de Erfgoedwet betrekking op museale objecten, musea en monumenten. Samen met de in 2022 in te voeren Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van het Nederlandse cultureel erfgoed mogelijk. In de Omgevingswet worden alle onderdelen rond de omgang met cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving samen gebracht. Tot de invoering van deze wet zullen alle over te nemen delen van de Monumentenwet uit 1988 van kracht blijven. Ze zijn opgenomen in het overgangsrecht in de Erfgoedwet. Op grond van de Monumentenwet is de raad verplicht bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.

Planspecifiek

Voor onderhavig plan is door Laagland Archeologie een archeologisch bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 5 bij deze toelichting. Hierna worden de uitkomsten van dit onderzoek besproken.

In het plangebied is sprake van een diep verstoord bodemprofiel, die op wisselende diepten overgaat in een C-horizont. De C-horizont is te kwalificeren als het restant van een beekeerdgrond. Dit bodemtype ontwikkelt zich onder vochtige omstandigheden en is meestal kenmerkend voor lagergelegen gronden. Voor bewoning zijn dergelijke gronden niet geschikt Resten van bewoning zijn in het plangebied dan ook niet te verwachten. Eventueel kunnen wel sporen van zogenaamde off-site resten aanwezig zijn (visfuiken, visweren en dergelijke), maar ook hier geldt een lage verwachting. Enerzijds omdat het oorspronkelijke veenpakket is verdwenen, evenals waarschijnlijk een onbekend deel van de oorspronkelijke dekzandtop. Anderzijds omdat dergelijke resten slechts zeer sporadisch aanwezig zijn. De archeologische verwachting voor alle perioden kan daarom worden bijgesteld naar ‘laag’.

Conclusie

Op basis van het uitgevoerde booronderzoek is de kans klein dat het plangebied archeologische sporen bevat. Om deze reden adviseert Laagland geen vervolgonderzoek uit te voeren en het plangebied vrij te geven.

4.3 Ecologie

Per 1 januari 2017 zijn de Flora- en faunawet, de Boswet en de Natuurbeschermingswet 1998 vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Bevoegdheden zijn met het ingaan van deze wet overgedragen van het rijk naar de provincie. In de Algemene zorgplicht (art. 1.11) wordt voorgeschreven dat nadelige gevolgen voor flora en fauna voorkomen moet worden. Het uitgangspunt van de Algemene zorgplicht is dat het doden, verwonden, verontrusten of beschadigen van flora en fauna wordt vermeden. Deze zorgplicht geldt voor iedereen. De soortenbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten (art. 3.1), Habitatrichtlijnsoorten (art. 3.5) en Andere soorten (art. 3.10). Hierin worden ook rust- en voortplantingsverblijfplaatsen en het functioneel leefgebied beschermd. Bij negatieve effecten op soorten in de specifieke soortenbescherming geldt een afwijkingsplicht. Naast de specifieke soortenbescherming kent Nederland ook gebiedsbescherming, waarbij bepaalde gebieden extra bescherming genieten. Het gaat hier hoofdzakelijk om Natura 2000- gebieden en het Natuurnetwerk Nederland en de Groene contour. In deze gebieden mogen in principe geen werkzaamheden binnen de grenzen uitgevoerd worden.

Planspecifiek

In het kader van de Wet natuurbescherming is voor onderhavig plan een quickscan naar beschermde soorten en gebieden. Dit onderzoek, uitgevoerd door Blom Ecologie B.V., is opgenomen als Bijlage 6 bij deze toelichting. Hierna worden de uitkomsten van deze quickscan besproken.

Soortenbescherming

De planlocatie vervult mogelijk een essentiële functie voor vleermuizen, huismussen, kerkuil en steenuil. Er is daarom een aanvullend onderzoek uitgevoerd naar de genoemde soorten. Dit aanvullende onderzoek is opgenomen als Bijlage 7. Hieruit is gebleken dat geen ontheffing nodig is. Dit plan zal niet leiden tot overtreding in het kader van de Wet natuurbescherming.

De planlocatie is mogelijk geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, foeragerende vleermuizen, amfibieën, insecten en broedvogels welke niet beschermd zijn (behoudens de Algemene zorgplicht) onder de Wet natuurbescherming. Derhalve wordt aangeraden om de werkzaamheden uit te voeren buiten het broedseizoen (15 maart - 15 juli).

Gebiedsbescherming

De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied, het Natuurnetwerk Nederland of de Groene contour. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is 'Rijntakken', en ligt op meer dan 9 kilometer vanaf het plangebied. Circa 150 meter ten zuiden van het plangebied is het Natuurnetwerk Nederland aanwezig. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie is van externe werking op omliggende Natura 2000-gebieden geen sprake. Een AERIUS-berekening, Voortoets en ‘nee, tenzij’-toets zijn niet noodzakelijk.

Houtopstanden

Op de planlocatie zijn geen houtopstanden aanwezig waarvoor bij kap een meldingsplicht geldt in het kader van de Wet natuurbescherming.

Na aanvullend onderzoek voor beschermde soorten zal dudelijk worden of dit plan uitvoerbaar is in het kader van de Wet natuurbescherming.

4.4 Waterparagraaf

Voor onderhavig plan is via www.dewatertoets.nl een digitale watertoets uitgevoerd. Het resultaat hiervan is opgenomen als Bijlage 8 bij deze toelichting. Uit de watertoets blijkt dat in het plangebied geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging aanwezig zijn. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan is door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.

Met onderhavig plan neemt het bebouwd oppervlak op het plangebied aanzienlijk af. In de huidige situatie is er circa 1753 m2 bebouwd oppervlak aanwezig. In de nieuwe situatie is het bebouwd oppervlak circa 420 m2. Hierdoor kan en zal het hemelwater in de bodem blijven infiltreren. Waar dat niet mogelijk is zal het hemelwater, zoveel mogelijk oppervlakkig, worden afgevoerd richting de omliggende weilanden en sloten.

De gemiddelde hoogste grondwaterstand binnen het plangebied is tussen 20 en 40 centimeter onder het maaiveld. Mocht het nodig zijn dan zullen de gronden opgehoogd worden om grondwateroverlast te voorkomen. Een andere mogelijkheid is om de woningen zonder kruipruimte te realiseren.

Rondom het plangebied zijn diverse sloten aanwezig en ten oosten van het plangebied, op ongeveer 240 meter afstand, loopt de Woudenbersche Grift. Door dit bestemmingsplan worden geen nieuwe sloten of ander oppervlaktewater binnen het plangebied geïntroduceerd.

Negatieve effecten op de waterhuishouding zijn niet aan de orde.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

In hoofdstuk 2 is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 4 toont aan dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling.

Voor de regels van dit plan zijn de regels uit het geldende bestemmingsplan Buitengebied 2013 (herziening) als basis gebruikt. Die regels zijn vervolgens ontdaan van overbodige elementen, geactualiseerd op gewijzigde wetgeving en op onderdelen aangepast in verband met de beoogde situatie in het plangebied. De gegeven bestemmingen worden hierna kort besproken.

5.1 Agrarisch met waarden - Landschapswaarde - Reliëf

De geldende bestemming van het plangebied, de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden - Reliëf', is overgenomen voor het grootste deel van het plangebied. Vervolgens is de bestemming aangepast op de beoogde situatie. Binnen deze bestemming is geen bouwvlak opgenomen. Zodoende wordt niet langer in agrarische gebouwen voorzien. Met deze bestemming worden en blijven deze gronden in hoofdzaak bestemd voor het behoud, herstel en de ontwikkeling van het waterhuishoudkundige systeem, de l

5.2 Wonen

Het oostelijke deel van het plangebied krijgt de bestemming 'Wonen'. Hiermee worden deze gronden bestemd voor wonen, met daaronder begrepen de uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten. Binnen deze bestemming worden drie bouwvlakken opgenomen. Binnen elk bouwvlak wordt voorzien in één woning.

Voor de woningen geldt een maximale inhoud van 600 m3, inclusief aan- en uitbouw. De maximale goot- en bouwhoogte van de hoofdwoning bedraagt respectievelijk 5 en 11 meter. Voor de andere twee woningen is dat 3,5 en 11 meter. De maximum oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen bedraagt per woning 80 m2.

5.3 Waarde - Archeologie - 3

Verder is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3' overgenomen uit het geldende bestemmingsplan. Naar verwachting aanwezige, archeologische waarden worden hiermee beschermd.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1.1 Vooroverleg

Het concept van dit bestemmingsplan is toegezonden aan de Omgevingsdienst regio Utrecht, de Veiligheidsregio Utrecht en de Regionale Uitvoeringsdienst Utrecht in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Het concept van dit bestemmingsplan is niet toegezonden aan het Rijk. Met dit plan zijn geen nationale belangen in het geding zijn.

De Omgevingsdienst regio Utrecht heeft het thema archeologie beoordeed. Uit het advies volgt dat er geen vervolgonderzoek ingesteld hoeft te worden. Het uitgevoerde onderzoek is goedgekeurd. Wel is geadviseerd de initiatiefnemer te wijzen op de wettelijke meldplicht voor archeologische (toevals)vondsten.

De Veiligheidsregio Utrecht heeft geadviseerd de N226 wel als relevante risicobron te beschouwen. Omdat de ontwikkeling plaatsvindt op een afstand van meer dan 200 meter van de N266 kan volstaan worden met een beknopte verantwoording van het groepsrisico. Verder is geadviseerd om de bluswatervoorziening te verbeteren en toekomstige bewoners te informeren over eventuele risico’s en hoe te handelen bij een toxische wolk. Op basis van dit advies is dit plan aangepast.

De RUD heeft de thema's bodem en geluid beoordeeld. Het geluidsaspect is goedgekeurd. De bodemkwaliteit is niet in voldoende mate vastgelegd. Er dient aanvullende bodemonderzoek aangeleverd te worden. Dit onderzoek is inmiddels verwerkt in dit plan.

De provincie Utrecht heeft aangegeven geen opmerkingen op dit plan te hebben.

6.1.2 Voorontwerp

De ontwikkeling die dit plan mogelijk maakt, heeft een beperkte invloed op zijn omgeving. Andere, bebouwde percelen zijn op ruime afstand gelegen. Daarom heeft geen voorontwerp van dit plan voor inspraak ter inzage gelegen.

Initiatiefnemer heeft de bewoners van de Ringelpoel 2, 7, 9 en 27 geïnformeerd over het planvoornemen. De bewoners van de Ringelpoel 2 hebben aangegeven liever een andere invulling van het perceel te zien. Gezien de aanwezigheid van andere reguliere woningen in de nabije omgeving is een andere invulling van het perceel, waaronder een ander bedrijf, niet wenselijk. Daarnaast is uit paragraaf 4.1.2 gebleken dat de woningen de omliggende bedrijven niet belemmerd worden door dit plan. Er is dan ook geen aanleiding om het plan aan te passen en het plangebied een andere invulling te geven dan reguliere woningen.

De bewoner van de Ringelpoel 7 heeft inhoudelijk niet gereageerd op het planvoornemen. De bewoners van de Ringelpoel 9 hebben kennis genomen van de plannen en er is afgesproken dat er een groene aanplant komt tussen het plangebied en de woning aan de Ringelpoel 9 i.v.m. privacy.

De bewoners van de Ringelpoel 27 willen niet dat deze ontwikkeling nadelige gevolgen heeft voor hun agrarisch bedrijf. Er is een geurberekening uitgevoerd waaruit blijkt dat de ontwikkeling niet belemmerend is voor het bedrijf en er bij de nieuwe woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat. In paragraaf 4.1.3 is hier reeds op ingegaan.

6.1.3 Ontwerp

Het ontwerp van dit bestemmingsplan heeft van [P.M.] tot en met [P.M.] ter inzage gelegen. Toen zijn [P.M.] zienswijzen ingediend.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Onderhavig bestemmingsplan voorziet in een bouwplan in de zin van de Bro. Met de initiatiefnemer is een overeenkomst gesloten. Hierin is geregeld dat alle kosten die samenhangen met het onderhavige bestemmingsplan voor rekening komen van initiatiefnemer. Deze herziening heeft derhalve voor de gemeente geen financiële gevolgen. Derhalve is het vaststellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk.