direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Schoolstraat 9
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0351.BBkschoolstr9-ow01

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel Schoolstraat 9 in Woudenberg bevindt zich een vrijstaande woning met aan de achterzijde van het perceel enkele bedrijfsgebouwen. Op het perceel was voorheen een groothandel in groente en fruit gevestigd. Inmiddels is de locatie niet meer in gebruik ten behoeve van het bedrijf. De voormalige eigenaar van de groothandel heeft de locatie verkocht. Op 26 oktober 2020 heeft het college van burgemeester en wethouders van gemeente Woudenberg het wijzigingsplan 'Schoolstraat 9' vastgesteld. Daarmee is aan de voormalige bedrijfswoning Schoolstraat 9 de bestemming 'Wonen' toegekend waarmee de woning gebruikt kan worden als reguliere woning. De voormalige bedrijfsgebouwen staan leeg en maakten geen onderdeel uit van het vastgestelde wijzigingsplan.

Initiatiefnemer is voornemens om het perceel Schoolstraat 9 te herontwikkelen. In het plan wordt de bestaande bedrijfsfunctie omgezet naar een woonfunctie ten behoeve van kleine woningen bedoeld voor verhuur. Ter plaatse van de huidige bebouwing wordt een gebouw voor maximaal 10 en minimaal 8 appartementen gerealiseerd. Alle bestaande bebouwing binnen het plangebied gesloopt.

In het geldende bestemmingsplan kent het plangebied in hoofdzaak de enkelbestemming 'Bedrijf-1''. Het initiatief kan dan ook niet worden gerealiseerd op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Om het nieuwe woongebouw planologisch mogelijk te maken, is een procedure tot vaststelling van een nieuw bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) noodzakelijk. Met voorliggend bestemmingsplan wordt het ruimtelijk plan voorzien van een ruimtelijk juridisch kader. In deze toelichting wordt de beoogde ontwikkeling beschreven en wordt aangetoond dat voldaan kan worden aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied betreft de bedrijfsgebouwen met bijbehorende gronden aan de Schoolstraat 9 in Woudenberg. De locatie ligt in de bebouwde kom van Woudenberg, nabij het (dorps)centrum. De directe omgeving van het plangebied laat zich kenmerken als bestaand woongebied, afgewisseld met solitaire locaties ten behoeve van bedrijven, detailhandel en maatschappelijke voorzieningen.

Aan de noordzijde van het plangebied loopt de Schoolstraat waarvoor éénrichtingsverkeer geldt vanaf de N226 (Geeresteinselaan). Aan de zuidzijde van het plangebied is een installatiebedrijf met (boven)woning gesitueerd aan de Middenstraat 2 t/m 4. Het plangebied wordt grotendeels omsloten door bestaande reguliere burgerwoningen. Het gaat zowel om aaneengebouwde woningen, beneden-bovenwoningen, twee-onder-één-kapwoningen als vrijstaande woningen.

De percelen Schoolstraat 9 waarop de herontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, zijn kadastraal bekend als gemeente Woudenberg, sectie B, nummers 4148, 4184, 5800, 5801 en 6039 met een totale oppervlakte van circa 1.042 m2. In onderstaande figuur is de begrenzing van het plangebied globaal weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BBkschoolstr9-ow01_0001.png" Globale ligging plangebied (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

1.3 Vigerende planologische situatie

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Bebouwde Kom Woudenberg' dat op 21 december 2017 door de gemeenteraad van Woudenberg is vastgesteld. Op 20 december 2018 is door de gemeenteraad een correctieve herziening vastgesteld. Tot slot is op 26 maart 2020 een herstelbesluit genomen naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 november 2019 over het bestemmingsplan 'Bebouwde Kom Woudenberg'.

Conform het geldende bestemmingsplan kent het plangebied in hoofdzaak de bestemming 'Bedrijf-1'. Als gevolg van de functieaanduidingen 'bedrijf tot en met categorie 1' en 'bedrijfswoning' is ter plaatse een bedrijf in milieucategorie 1 toegestaan met daarbij één bedrijfswoning. Een groot deel van het plangebied (circa 640 m2) met de bestemming 'Bedrijf-1' is aangewezen als bouwvlak waarbinnen gebouwen en overkappingen mogen worden opgericht. Het aangegeven bouwvlak mag voor maximaal 75% worden bebouwd, waarbij voor bedrijfsgebouwen geen maximale hoogte is gegeven.

Voor een klein deel van het plangebied is de bestemming 'Wonen' met de functieaanduiding 'opslag' van toepassing. Deze gronden zijn bestemd voor het wonen, waarbij tevens opslag is toegestaan.

Tot slot is op het hele plangebied de dubbelstemming 'Waarde-Archeologie 1' van toepassing.

Gelet op het voorgaande past het beoogde initiatief niet rechtstreeks binnen de regels van het geldende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BBkschoolstr9-ow01_0002.png" Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Bebouwde Kom Woudenberg'

1.4 Opzet bestemmingsplan en toelichting

Het bestemmingsplan 'Schoolstraat 9' bestaat uit de volgende stukken:

  • toelichting;
  • verbeelding;
  • planregels.

De toelichting is niet juridisch bindend, maar vormt een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot heeft de toelichting als doel om het bestemmingsplan te begrijpen en de regels op een correcte manier na te leven.

De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 2 staat stil bij de huidige en toekomstige situatie van het plangebied;
  • in Hoofdstuk 3 is een beknopt overzicht opgenomen van de belangrijkste beleidsvisies van de verschillende overheden die relevant zijn voor het plangebied;
  • de gevolgen of effecten op de planologische- en milieutechnische aspecten worden in Hoofdstuk 4 beschreven;
  • in Hoofdstuk 5 worden de gehanteerde bestemmingen met bijbehorende regeling beschreven;
  • Hoofdstuk 6 behandelt ten slotte de economische uitvoerbaarheid en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Hierin worden de resultaten beschreven van de gevolgde inspraakprocedure en het vooroverleg conform artikel 3.1.1 Bro.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van de situatie

2.1 Huidige situatie

Planlocatie

Het plangebied betreft twee bedrijfsloodsen met de direct omliggende gronden. De betreffende bedrijfsloodsen zijn momenteel niet meer in gebruik ten behoeve van de groothandel in groente en fruit die voorheen op het perceel gevestigd was. Onderstaand is het aanzicht op het plangebied vanaf de Schoolstraat opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BBkschoolstr9-ow01_0003.png" Aanzicht plangebied vanaf de Schoolstraat (bron: Street View)

Zoals aangegeven beslaat het plangebied de percelen kadastraal bekend als gemeente Woudenberg, sectie B, nummers, 4148 4184, 5800, 5801 en 6039 met een totale oppervlakte van circa 1.042 m2.

Omgeving

Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom van Woudenberg, nabij het (dorps)centrum. De locatie Schoolstraat 9 ligt achter het lint van de Schoolstraat en de Geeresteinselaan. In het lint van de Schoolstraat komen afwisselend aaneengebouwde, boven-benedenwoningen, twee-onder-één-kapwoningen en vrijstaande woningen voor. Het lint van de Geeresteinselaan bestaat hoofdzakelijk uit twee-onder-één-kapwoningen en vrijstaande woningen.

De directe omgeving van het plangebied laat zich kenmerken als bestaand woongebied, afgewisseld met solitaire locaties ten behoeve van bedrijven, detailhandel en maatschappelijke voorzieningen.

2.2 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie wordt het perceel Schoolstraat 9 herontwikkeld. De bestaande bedrijfsfunctie wordt omgezet naar een woonfunctie ten behoeve van kleine woningen in de huursector. Ten behoeve van het initiatief wordt alle bestaande bebouwing gesloopt.

Met de ontwikkeling wordt voorzien in een nieuwe duurzame invulling voor een perceel dat zijn bedrijfsfunctie heeft verloren. Met de herontwikkeling kan een kwaliteitsverbetering van het binnengebied worden bereikt. Daarnaast voorziet de nieuwe invulling in een functie waar op dit moment veel behoefte aan bestaat binnen de gemeente Woudenberg. Door grotendeels de bestaande bouwvolumes te volgen is de herontwikkeling stedenbouwkundig verantwoord en passend.

Op de locatie Schoolstraat 9 wordt ter plaatse van de huidige bedrijfsloodsen een woongebouw opgericht voor maximaal 10 en minimaal 8 wooneenheden. Het woongebouw wordt in de breedterichting van het perceel gerealiseerd. De wooneenheden kennen een oppervlak dat varieert van circa 35 m2 tot circa 61 m2. De eenheden kunnen worden uitgevoerd als studio (éénkamer-woning), tweekamer- en driekamerappartement. De variatie is afhankelijk van het uiteindelijk te realiseren aantal. Afhankelijk van het toe te passen model wordt 50%-60% aangeboden onder de liberalisatiegrens. Alle wooneenheden zijn bestemd voor verhuur.

Er is sprake van een gemengde doelgroep met studio's voor startende jongeren en appartementen voor (één ouder)gezinnen/ouderen. Door variatie in woningtypen zal de samenstelling van de bewoners ook gemengd zijn.

Het woongebouw bestaat uit twee bouwlagen. Op een deel van de bebouwing wordt mogelijk een kap toegepast. De goothoogte bedraagt circa 6,5 meter. Indien een kap wordt toegepast geldt een bouwhoogte van circa 9,5 meter.

De studio's/appartementen op de begane grond beschikken over een achtertuin. De appartementen op de verdieping beschikken over een balkon of een zogenaamd frans balkon. Op de verdieping worden, ten behoeve van de privacy van omliggende woonpercelen, enkele ramen in de noord-, oost- en westgevel van het nieuwe woongebouw voorzien van lichtdoorlatend ondoorzichtig glas.

De wooneenheden beschikken allen over een afzonderlijke buitenberging van circa 5 m2. Op eigen terrein wordt voorzien in 10-11 parkeerplaatsen.

De beoogde nieuwe invulling op het perceel Schoolstraat 9 staat nog niet definitief vast. Onderstaand zijn 3 modellen opgenomen met een weergave van zowel de begane grond als de verdieping van het beoogde nieuwe woongebouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BBkschoolstr9-ow01_0004.png" Model 1 beoogde nieuwe situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BBkschoolstr9-ow01_0005.png" Model 2 beoogde nieuwe situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BBkschoolstr9-ow01_0006.png" Model 3 beoogde nieuwe situatie

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld als rijksstructuurvisie. De NOVI vervangt onder andere de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De NOVI is de langetermijnvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving in Nederland.

Nederland staat voor een aantal urgente maatschappelijke opgaven, die zowel lokaal als regionaal, nationaal en internationaal spelen. Grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. Nederland heeft een lange traditie van zich aanpassen. Deze opgaven worden benut om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden voor de generaties na ons. De NOVI biedt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken, om samen Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Omgevingskwaliteit is het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. Met inachtneming van maatschappelijke waarden en inhoudelijke normen voor bijvoorbeeld gezondheid, veiligheid en milieu. In dat samenspel van normen, waarden en collectieve ambities, stuurt de NOVI op samenwerking tussen alle betrokken partijen.

De NOVI heeft de maatschappelijke opgaven samengevat in 4 prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Onder deze prioriteiten hangen 21 nationale belangen die het lokale, regionale en provinciale niveau overstijgen. Deze belangen hebben onder andere betrekking op het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit, zorgdragen voor een woningvoorraad die aansluit op woonbehoeften, het beperken van klimaatverandering, et cetera. De verantwoordelijkheid van het omgevingsbeleid ligt voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen, waardoor inhoudelijke keuzes in veel gevallen ook het beste regionaal kunnen worden gemaakt. Met de NOVI wordt het proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Conclusie

Onderhavig initiatief betreft een ontwikkeling van beperkte omvang zonder strijdigheid met rijksbelangen. Het rijksbeleid is voor het toevoegen van maximaal 10 en minimaal 8 appartementen in de bebouwde kom van Woudenberg niet relevant. De ontwikkeling is passend binnen de NOVI.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit het nationale beleid te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten opgesomd die een groot Rijksbelang hebben. Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De regels zijn een uitwerking van de onderwerpen uit het nationale beleid.

In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven:

  • Rijksvaarwegen;
  • Project mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie;
  • Hoofdvaarwegen en landelijke spoorwegen;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • Natuurnetwerk Nederland;
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden;
  • Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

Conclusie

Het initiatief valt niet onder een van de projecten uit het Barro. Door de gewenste ontwikkeling zal geen nationaal belang worden geschaad.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Het nationale beleid vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro verwijst naar het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), waarin is geformuleerd dat deze toetsing een procesvereiste is bij alle nieuwe ruimtelijke besluiten en plannen ten aanzien van bijvoorbeeld kantoorlocaties en woningbouwlocaties. Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik. De kernbepaling van de Ladder, artikel 3.1.6 lid 2 Bro, luidt:

'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.'

Om dit te onderbouwen dienen de volgende stappen te worden doorlopen:

  • 1. er dient een beoordeling plaats te vinden door betrokken overheden of de beoogde ontwikkeling voorziet in een behoefte;
  • 2. indien er een vraag is aangetoond, dient een beoordeling plaats te vinden door betrokken overheden of de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten. Indien het bestemmingsplan de ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, is een motivering benodigd waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Stedelijke ontwikkeling

Om aan deze verplichting uit het Bro te kunnen voldoen dient allereerst te worden nagegaan of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

In het Bro is het begrip stedelijke ontwikkeling als volgt vastgelegd:

'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. Onderhavig initiatief voorziet in de realisatie van maixmaal 10 en minimaal 8 wooneenheden. Daarmee kan er sprake zijn van een stedelijke ontwikkeling en is toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking noodzakelijk.

Behoefte

In het 'Woningbehoefteonderzoek Woudenberg 2020' van 20 mei 2020 wordt geconcludeerd dat het onderzoek geen aanleiding geeft tot grote beleidsaanpassingen, maar wel tot het ophogen van het aantal nieuwe woningen dat jaarlijks wordt toegevoegd. Inzet op het faciliteren van doorstroming is daarbij nog belangrijker geworden om iedereen passend te kunnen huisvesten. Verder zijn de volgende conclusies uit woningbehoefteonderzoek van belang voor onderhavig initiatief:

  • In de komende jaren groeit het aantal inwoners in Woudenberg van 13.170 in 2019, naar circa 16.200 inwoners in 2040.
  • Het aantal huishoudens groeit onder invloed van de huishoudensverdunning en een relatief sterke toename van het aantal eenpersoonshuishoudens sneller dan het aantal inwoners. In 2019 waren er in totaal 5.050 huishoudens in Woudenberg. Dit aantal groeit in 2030 naar 6.420 en in 2040 naar 7.430 huishoudens. Daarbij is er sprake van een vergrijzing van de Woudenbergse bevolking. Dit zien we aan de sterke groei van het aantal oudere huishoudens tot 2040.
  • In de sociale voorraad in Woudenberg neemt het aantal actief woningzoekenden jaarlijks toe, voornamelijk door de groei van het aantal jonge actief woningzoekenden met een laag en middeninkomen. Tegelijkertijd zijn er in 2019 minder sociale huurwoningen verhuurd ten opzichte van vorige jaren. Woningen worden in toenemende mate verhuurd aan de lage middeninkomens. De (hoge) middeninkomens in Woudenberg hebben het in de huidige woningmarkt moeilijk door de opgelopen prijzen voor woningen en strengere eisen voor het verkrijgen van een hypotheek. Daarnaast komen de middeninkomens door de verplichting om passend toe te wijzen steeds minder vaak in aanmerking voor een sociale huurwoning.
  • Doordat de betaalbaarheid van koopwoningen onder druk staat is op de korte termijn vooral vraag naar betaalbare huur- en koopwoningen voor middeninkomens. Het zal niet alleen gaan om compacte en daardoor betaalbare koopwoningen, maar ook om passende (midden)huurwoningen voor zowel jong als oud. Er is daarnaast ruimte voor toevoeging van woningen in zowel het (sociale) huursegment als het midden en hogere koopsegment
  • Op basis van deze ontwikkelingen voorzien wij een additionele woningvraag van in totaal 2.245 woningen tot 2040, waarvan circa 1.115 (reguliere) grondgebonden en circa 1.130 levensloopbestendige woningen (zoals patiowoningen, benedenwoningen of appartementen met lift). Belangrijk is niet alleen de toegankelijkheid van woningen, maar ook de omgevingskwaliteit en daarmee de locatie van de woningen. De jaarlijkse behoefte komt de komende twintig jaar uit op 50 tot 60 grondgebonden woningen en 50 tot 60 levensloopbestendige woningen. De vraag naar grondgebonden koopwoningen blijft tot 2040 dominant. Ten aanzien van levensloopbestendige woningen is er een forse behoefte in alle segmenten.
  • Nieuwbouw moet bijdragen aan de doorstroming in de woningmarkt en inwoners van Woudenberg de mogelijkheid bieden wooncarrière te maken. Maak verhuisketens daarbij zo lang mogelijk door aan het eind van de keten woningen toe te voegen. Door woningen toe te voegen die aansluiten bij de voorkeuren van oudere huishoudens komen elders in de voorraad woningen vrij voor jongere huishoudens.

Gelet op het voorgaande moet worden geconcludeerd dat er sprake is van een grote behoefte aan de voorgenomen realisatie van studio's/appartementen in de betaalbare huursector. In het Woningbehoefteonderzoek komt immers naar voren dat de druk op de woningvoorraad in de betaalbare huur in Woudenberg toeneemt. Er is ruimte voor toevoeging van woningen in dat huursegment.

In vergelijking met het woningbehoefteonderzoek uit 2018 is de jaarlijkse opgave tot 2030 opgehoogd van ongeveer 80 tot 100 woningen per jaar naar ongeveer 100 tot 120 woningen per jaar. Specifiek ten aanzien van de sociale huur komt de jaarlijkse behoefte uit op circa 10 tot 30 sociale huurwoningen, waar de jaarlijkse behoefte in 2018 nog uitkwam op 10 tot 20 sociale huurwoningen per jaar.

Bestaand stedelijk gebied

De gronden waarop de beoogde ontwikkeling ziet maken onderdeel uit van het bestaand stedelijk gebied. Binnen het nu geldende bestemmingsplan hebben deze gronden reeds een stedelijke functie. Het plangebied valt volledig binnen de rode contour van de kern Woudenberg. Er is bovendien sprake van duurzaam ruimtegebruik door een locatie voor herstructurering te benutten. Verdere motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien is derhalve niet noodzakelijk.

Conclusie

Gelet op het voorgaande is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en is de laddertoets doorlopen. De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie

Provinciale Staten hebben de Omgevingsvisie van de provincie Utrecht op 10 maart 2021 vastgesteld. Dat betekent dat de provincie Utrecht - vooruitlopend op de Omgevingswet - vanaf 1 april 2021 aan de slag is gegaan met de uitvoering van het omgevingsbeleid, zoals verwoord in de Omgevingsvisie.

De Omgevingswet staat voor een goede balans tussen het benutten en beschermen van de fysieke leefomgeving en geeft mee dat lokale afwegingen mogelijk zijn als een veilige en gezonde omgeving daarbij gebaat is. Het beleid voor die gezonde en veilige leefomgeving is in de Omgevingsvisie opgedeeld in zeven beleidsthema's. De sociale en veilige leefomgeving loopt als een rode draad door de beleidsthema's heen. Het betreft de volgende beleidsthema's:

  • 1. Stad en land gezond;
  • 2. Klimaatbestendig en waterrobuust;
  • 3. Duurzame energie;
  • 4. Vitale steden en dorpen;
  • 5. Duurzaam, gezond en veilig bereikbaar;
  • 6. Levend landschap, erfgoed en cultuur;
  • 7. Toekomstbestendige natuur en landbouw.

Het plangebied betreft een binnenstedelijke locatie. In haar verstedelijkingsbeleid richt de provincie zich primair op de ontwikkelingsmogelijkheden in het stedelijk gebied. Op deze manier blijven de steden, dorpen en kernen aantrekkelijk om te wonen, te werken en te ontmoeten en blijft het landelijk gebied gevrijwaard van onnodige ruimteclaims.

In de Omgevingsvisie staat aangegeven dat om volledig te voldoen aan de woningbehoefte in de provincie Utrecht, het nodig is om tot 2040 in totaal nog ongeveer 165.000 woningen te bouwen. Dit is een grote opgave, die alleen kan worden gerealiseerd door als overheden onderling en met andere partners in de bouwwereld samen te werken. Voor deze opgave is al veel plancapaciteit in beeld, maar veel daarvan heeft nog de status ‘zacht’ en ‘potentieel’ en het is dus zaak om daarin keuzes te maken en te werken aan ‘harde’, uitvoerbare, plannen. Deze woningen kunnen voor een groot deel binnen het bestaande stedelijke gebied (van steden en dorpen) via inbreiding en transformatie worden gerealiseerd, maar niettemin verwachten wij dat er op de langere termijn een of meer nieuwe grootschalige woningbouwlocaties nodig zijn. Omdat er nu al spanning is op de woningmarkt, is het noodzakelijk om de woningbouwproductie te versnellen.

Doordat het plangebied binnen het stedelijk gebied en de ontwikkeling voorziet in nieuwe wooneenheden, sluit deze goed aan bij deze visie van de provincie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BBkschoolstr9-ow01_0007.png" Woningbouwopgave in cijfers (bron: Omgevingsvisie provincie Utrecht)

Uit de woningbouwmonitor van de provincie Utrecht blijkt dat er tot 2029 in de gemeente Woudenberg sprake is van een harde plancapaciteit van 475 woningen. Onderhavig ontwikkeling voorziet in maximaal 10 en minimaal 8 studio's/appartementen en is daarmee passend binnen de woningbouwopgave.

Voor het realiseren van een gezonde en veilige leefomgeving is samenhang tussen ruimtelijke ordening en milieu belangrijk. Daarom zijn milieukwaliteiten als externe veiligheid, geluid, geur, lucht, bodem en water voor de provincie integraal onderdeel van gebiedsontwikkelingen. De provincie vraagt gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen aandacht te besteden aan de leefomgevingskwaliteit. Uit Hoofdstuk 4 van deze toelichting blijkt dat de milieukwaliteiten in het plangebied niet in het geding zijn.

3.2.2 Interim omgevingsverordening

Provinciale Staten hebben eveneens op 10 maart 2021 de interim Omgevingsverordening van de provincie Utrecht vastgesteld. De interim omgevingsverordening bevat instructieregels over taken en bevoegdheden van gemeenten en waterschappen. Daarnaast bevat de interim omgevingsverordening direct werkende regels. Dit zijn regels die rechtstreeks gelden voor bedrijven, burgers en andere initiatiefnemers bij het uitvoeren van een activiteit. Andere voorbeelden van direct werkende regels zijn de meld- en informatieplichten en de specifieke zorgplichten. Regels over bijvoorbeeld een vergunningplicht gelden ook voor bedrijven, burgers en andere initiatiefnemers.

De volgende onderwerpen uit de Interim omgevingsverordening zijn direct relevant voor onderhavige ontwikkeling.

Stedelijk gebied

Het plangebied behoort in de Interim omgevingsverordening tot het stedelijk gebied. Artikel 9.15 van de Interim omgevingsverordening bepaalt dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen het stedelijk gebied, bestemmingen en regels kan bevatten voor verstedelijking. Van verstedelijking is sprake als een bestemmingsplan ten opzichte van het vigerende regime nieuwe mogelijkheden biedt voor vestiging of uitbreiding van stedelijke functies. Onderstaand is een uitsnede van de kaart 'Wonen, werken en recreëren' opgenomen, behorende bij de Interim omgevingsverordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BBkschoolstr9-ow01_0008.png" Uitsnede kaart 'Wonen, werken en recreëren, kaart 2' (bron: Interim omgevingsverordening)

Verder bepaalt artikel 9.15 dat bij woningbouw deze dient te passen in het door gedeputeerde staten vastgestelde programma Wonen en werken en mag de woningbouw niet leiden tot extra bodemdaling. Onderstaande afbeelding laat zien dat de ontwikkeling past binnen het programma Wonen en werken. Verder leidt de ontwikkeling niet tot extra bodemdaling. Daarmee is de ontwikkeling passend binnen de Interim omgevingsverordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BBkschoolstr9-ow01_0009.png" Bandbreedte woningbouw tot 2040 (bron: kader voor regionale programmering wonen en werken)

Landschap Gelderse Vallei

Uit de kaart 'Cultuurhistorie en landschap, kaart 2' blijkt dat het plangebied valt binnen het 'Landschap Gelderse Vallei'. De PRV geeft aan dat een landschap geen statisch plaatje is: landschap is altijd in ontwikkeling en dynamiek hoort daarin. In het werken met landschapskwaliteit wordt uitgegaan van een samenspel tussen beeld (wat zie je), functies (wat gebeurt er) en robuuste structuren (samenhang, relaties). Voor elke ontwikkeling in het landelijk gebied moet aansluiting gevonden worden bij de kernkwaliteiten.

Voor het landschap Gelderse Vallei wil de provincie Utrecht de volgende kernkwaliteiten behouden en versterken:

  • rijk gevarieerde kleinschaligheid;
  • stelsel van beken, griften en kanalen;
  • Grebbelinie;
  • overgang van Vallei naar stuwwal (luwe Flank).

Deze kernkwaliteiten hebben in de verschillende deelgebieden van de Gelderse Vallei verschillende accenten. Het betreft hier een binnenstedelijke locatie, waar de genoemde kernkwaliteiten niet aanwezig zijn. Van aantasting van die kernkwaliteiten kan dan ook geen sprake zijn.

Overstroombaar gebied

Het plangebied ligt binnen de aanduiding 'overstroombaar gebied'. Conform artikel 2.10 dient een bestemmingsplan bestemmingen en regels te bevatten die rekening houden met overstromingsrisico’s. Binnendijks is dit van toepassing op kwetsbare en vitale objecten en woonwijken en bedrijventerreinen. Buitendijks is dit ook van toepassing op individuele woningen en bedrijven.

Grote delen van de provincie Utrecht liggen in overstroombare gebieden van Nederrijn, Lek en het Eemmeer. Het is belangrijk dat kwetsbare en vitale objecten en grootschalige woonwijken en bedrijventerreinen bestand zijn tegen overstromingen. Voor buitendijkse gebieden geldt dit ook voor kleinschalige woonwijken en bedrijventerreinen. Door een goed bedachte locatiekeuze en inrichting kunnen gevolgen van een overstroming aanzienlijk beperkt worden. In dit kader is de ‘Handreiking Overstromingsrobuust Inrichten’ opgesteld. Bij het verdere ontwerp van de nieuwbouw wordt rekening gehouden met de richtlijnen zoals gesteld in de handreiking om gebieden met overstromingsrisico’s veiliger te maken.

Overig

Verder bevat de toelichting op het ruimtelijk plan een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen. Hier wordt nader op ingegaan in paragraaf 4.12. Tot slot dient de toelichting een mobiliteitstoets te bevatten. Hierin worden het aantal verplaatsingen beschreven dat deze ruimtelijke ontwikkeling tot gevolg heeft. Ook wordt de wijze waarop het plangebied wordt ontsloten beschreven. In paragraaf 4.5 is een beschrijving van de verkeersaspecten opgenomen.

3.2.3 Conclusie

Onderhavig plan maakt het mogelijk om op de locatie aan de Schoolstraat 9 in totaal maximaal 10 en minimaal 8 studio's / appartementen te realiseren. De woningen worden binnen het stedelijk gebied gerealiseerd. Door de uitvoering van het plan wordt een bedrijfslocatie getransformeerd naar een woonfunctie. Tevens sluit de ontwikkeling aan bij de duurzame verstedelijkingsladder op grond waarvan eerst gekeken dient te worden naar de mogelijkheden van herstructurering of transformatie. Daarmee past de herontwikkeling binnen het beleid en de regels uit de Omgevingsvisie en de Interim omgevingsverordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Woudenberg 2013 - 2030 en oplegger

Op 23 mei 2013 heeft de gemeenteraad van Woudenberg de Structuurvisie Woudenberg 2013 - 2030 vastgesteld. Op 24 januari 2019 is daarbij ook de oplegger vastgesteld. In de ruimtelijke visie wordt aangegeven hoe de gemeente denkt over de ruimtelijke invulling voor het wonen, werken en recreëren voor de jaren tot 2030. Met de oplegger is geconstateerd dat de huidige structuurvisie op hoofdlijnen nog voldoet, wel is deze geactualiseerd op een aantal onderdelen. Met betrekking tot de onderhavige planlocatie staan de volgende relevante zaken opgenomen in de Structuurvisie.

Verbinden en combineren van kwaliteiten

Richting 2030 zet Woudenberg in op het verbinden, combineren en vernieuwen van haar kwaliteiten.

Een groot deel van deze kwaliteiten is opgehangen aan de landschappelijke en ruimtelijke (verkeers)structuur van Woudenberg, maar versterken elkaar op dit moment onvoldoende. Ze bestaan als het ware naast elkaar. Van west naar oost: recreatie rondom het Henschotermeer en de Pyramide van Austerlitz --> wonen en centrumvoorzieningen in de kern --> werken en horeca op bedrijventerrein Parallelweg en bij hotel Schimmel --> cultuurhistorie bij het Valleikanaal en de Grebbelinie en ten noorden en zuiden daarvan landbouw, natuur en landgoederen.

Door het ruimtelijk verbinden en combineren van deze sectoren ontstaat een sterk raamwerk: het ruimtelijk economisch structuurbeeld voor 2030. Hierin benut Woudenberg (de mogelijkheden van) haar kwaliteiten ten volle. Niet alleen door deze te verbinden en te combineren, maar ook door deze:

  • Te vernieuwen: Centrum van Woudenberg tot aantrekkelijk boodschappen-, winkel- en verblijfsgebied voor bewoners en recreanten;
  • Te transformeren te herstructureren en te herontwikkelen: verschillende bedrijventerreinen waarvan bedrijventerrein Parallelweg en de spoorzone de grootste zijn;
  • Te versterken: woningbouw in Woudenberg Oost en op verschillende inbreidingslocaties;
  • Te verbreden: landbouw met verschillende agrarische nevenfuncties;
  • Te beschermen: de intrinsieke waarde van de natuur, landschap en cultuurhistorie. Indien mogelijk dan kunnen deze ook beter benutbaar en beleefbaar worden gemaakt.

Wonen

Middels de oplegger is deze paragraaf komen te vervallen en wordt verwezen naar het Woningbehoefte onderzoek 2018 en het beleid zoals opgenomen in de Woonvisie 2019+. De Woonvisie 2019+ komt in paragraaf 3.3.2 aan bod. Het Woningbehoefteonderzoek is inmiddels geactualiseerd naar de versie 2020. In paragraaf 3.1.3 is de inhoud daarvan uitgebreid besproken. Er is geconcludeerd dat het realiseren van maximaal 10 en minimaal 8 studio's/appartementen in de huursector voorziet in een grote behoefte.

Ontwikkellocaties

De structuurvisie vormt het ruimtelijk kader voor verschillende projecten in de gemeente en andere nieuwe initiatieven in de toekomst. Deze dragen bij aan de ontwikkeling van het ruimtelijk-economisch structuurbeeld 2030. Een deel van de projecten betreft concrete ontwikkellocaties. Dit zijn verschillende plekken in de gemeente waar de komende jaren ruimtelijke veranderingen plaatsvinden en/of gewenst zijn. Er wordt daarbij onderscheid gemaakt tussen grootschalige en kleinschalige ontwikkelingslocaties. Het onderhavige plangebied is in de structuurvisie niet aangegeven als één van de ontwikkellocaties.

Uitvoeringsstrategie

Aan de Structuurvisie is een Uitvoeringsstrategie gekoppeld. Hierin legt de gemeente Woudenberg vast op welke manier zij de ambities en concrete projecten binnen de planperiode van de Structuurvisie wil realiseren. Daarmee vormt deze Uitvoeringsstrategie een belangrijk onderdeel van de Structuurvisie. Met de in 2019 vastgestelde oplegger is de Uitvoeringsstrategie aangepast.

In de aangepaste Uitvoeringsstrategie is ten aanzien van het thema Wonen het project 'Ontwikkeling Klein Wonen' opgenomen. In de periode 2019-2025 gaat de gemeente hier actief, in samenwerking met ondernemers, vorm aan geven. Concreet wordt een onderzoek naar mogelijke locaties genoemd en wordt het begrip 'bestemmingsplanprocedure' genoemd.

Conclusie

Met onderhavige ontwikkeling wordt woningbouw in de bereikbare huursector mogelijk gemaakt op een inbreidingslocatie in Woudenberg. Daarmee draagt het initiatief bij aan de ambitie om de woningbouw in Woudenberg te versterken op verschillende inbreidingslocaties. Uit het Woningbehoefteonderzoek 2020 blijkt bovendien dat er een grote behoefte is aan woningen in de sociale- en middenhuursector. Tot slot vormt onderhavige ontwikkeling een concrete uitwerking van het project 'Klein Wonen' zoals benoemd in de (gewijzigde) Uitvoeringsstrategie, behorende bij de Structuurvisie. De ontwikkeling is daarmee passend binnen de Structuurvisie Woudenberg 2013-2030 en oplegger.

3.3.2 Woonvisie Woudenberg 2019+

Op 24 januari 2019 is de Woonvisie 2019+ door de gemeenteraad vastgesteld. Veranderende marktomstandigheden, demografische ontwikkelingen en recente beleidswijzigingen vragen om een actualisatie van de laatste woonvisie (2013).

De woonvisie is uitgewerkt aan de hand van vier focuspunten. Deze vormen samen de kern van de woonvisie 2019+.

  • 1. Nieuwbouw op basis van behoeften;
  • 2. Betaalbare woningvoorraad;
  • 3. Wonen, zorg en welzijn laten aansluiten op ambities;
  • 4. Duurzame en toekomstbestendige woningvoorraad.

Op basis van het recent (2018) uitgevoerde woningbehoefteonderzoek, dat elke 2 jaar geactualiseerd wordt, blijkt dat er behoefte is aan nieuwbouw voor alle doelgroepen. De gemeente Woudenberg zet in op duurzame woningbouw door te kiezen voor een hoog kwaliteitsniveau en voor nieuwbouw die aansluit op de behoeften. Daarnaast geeft men ruimte aan experimenten en initiatieven vanuit de markt.

De gemeente Woudenberg zet in op de ontwikkeling van betaalbare woningen en biedt doorstromers meer mogelijkheden, ook om scheefwonen te verminderen. Met de woonpartners zorg de gemeente Woudenberg voor een passend aanbod van sociale huurwoningen en een betere beschikbaarheid van de bestaande betaalbare woningvoorraad. Landelijk is er sprake van een stijgende vraag naar kleinere woningen. Mede daardoor wordt gekeken naar mogelijkheden voor het toevoegen van kleinere woningen. Dit doen men samen met Omnia Wonen als het gaat om de sociale huurwoningen. De vraag naar kleinere woningen met een bereikbare koop- en huursector is ook in de private ontwikkelings-/beleggingssector aanwezig. In de gesprekken die met projectontwikkelaars worden gevoerd zal men de vraag naar dit type woningen nadrukkelijk naar voren brengen.

Conclusie

De ontwikkeling van maximaal 10 en minimaal 8 studio's/appartementen in de betaalbare huursector voorziet in de wens van meer betaalbare woningen. Bovendien komt het initiatief tegemoet aan de stijgende vraag naar kleinere woningen. Gelet op het voorgaande is het initiatief passend binnen de Woonvisie Woudenberg 2019+.

Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten

In dit hoofdstuk zullen de relevante uitvoeringsaspecten bij het plan worden besproken. Hierin is aandacht voor de verschillende milieuaspecten zoals flora en fauna en luchtkwaliteit, en is er aandacht voor milieuzonering, verkeer en parkeren en externe veiligheid.

4.1 Flora en fauna

4.1.1 Wettelijk kader

Wet natuurbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet vervangen. Het doel is om met één wet en minder regels de wet makkelijker te kunnen toepassen. Vanaf 1 januari 2017 bepalen de provincies wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Ook zorgen de provincies vanaf deze datum voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het beleid van grote wateren, zoals het IJsselmeer.

De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden. Ter bescherming van deze Natura 2000-gebieden voorziet de Wet natuurbescherming in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura 2000-gebied kunnen aantasten.

Voorts voorziet de Wet natuurbescherming in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden. Het uitgangspunt is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor onder andere reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstelling voor beschermde soorten op voorwaarde dat gehandeld wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Verder worden vrijstellingsregelingen op de nationaal beschermde soorten per provincie vastgesteld.

Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.

Zorgplicht

Voorts geldt bij uitvoering van werkzaamheden ten allen tijde een de algemene zorgplicht (artikel 1.11 Wet natuurbescherming). Deze schrijft voor dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel als mogelijk voorkomen moeten worden. Dit betekent dat wanneer tijdens uitvoering van de werkzaamheden een algemeen beschermde soort als konijn, veldmuis of gewone pad wordt aangetroffen zij de ruimte en tijd moet krijgen om een veilig heenkomen te zoeken. Indien nodig kunnen aangetroffen exemplaren verplaatst worden naar een naastgelegen ruimte waar geen werkzaamheden uitgevoerd worden.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. In het NNN liggen onder andere bestaande natuurgebieden en alle Natura 2000- gebieden. Het NNN is op provinciaal niveau uitgewerkt en middels ruimtelijke nota's en verordeningen voorzien van juridische doorwerking. In sommige provincies bestaan er naast het NNN ook nog andere groene zones die een zekere mate van bescherming genieten.

4.1.2 Gebiedsbescherming

Het plangebied is buiten beschermde natuurgebieden gelegen. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de afstand kunnen tevens verstoring van natuurgebieden als verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten.

Voorgaande conclusie wordt bevestigd in de Quick scan flora en fauna die door Otte Groenadvies is uitgevoerd (Bijlage 1). Gezien de aard en schaal van de ingreep zijn effecten op doelstellingen van Natura 2000-gebieden op voorhand uitgesloten. Nader onderzoek naar effecten op doelstellingen van Natura 2000-gebieden is niet nodig.

De planlocatie ligt niet binnen de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland en Groene Contour. De dichtstbijzijnde gebieden liggen op 300-600 meter ten noorden van de planlocatie. De ingrepen vinden plaats buiten deze provinciaal beschermde gebieden en hebben geen effect op de kernkwaliteiten en ontwikkelingsdoelen. Nader onderzoek naar externe effecten is niet nodig.

Met betrekking tot het weidevogelgebied en beschermde landschapselementen geldt dat de planlocatie niet ligt binnen het beschermde gebied. Negatieve effecten zijn niet te verwachten naar aanleiding van de voorgenomen ontwikkeling.

Stikstofdepositie

Sinds 2015 was het Programma Aanpak Stikstof (hierna: PAS) van kracht. Het programma bevatte een integrale beoordeling van de bron- en gebiedsgerichte maatregelen voor de aanpak van de stikstofproblematiek. Deze maatregelen werden getroffen in en nabij de Natura 2000-gebieden die onderdeel zijn van het PAS.

Als gevolg van de uitspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1603) geldt het PAS voor geen enkel Natura 2000-gebied meer. Dit betekent ook dat de collectieve passende beoordeling via het PAS door de uitspraak is komen te vervallen. Met de AERIUS Calculator kunnen de effecten van ruimtelijke ontwikkelingen op Natura 2000-gebieden worden bepaald. Door de uitspraak is in het kader van onderhavige ontwikkeling ook gekeken naar de mogelijk te verwachten effecten.

Het dichtstbijzijnde Natura-2000 gebied betreft de Veluwe. Dit gebied ligt op een afstand van circa 17 kilometer ten oosten van de planlocatie. Er is een stikstofdepositieberekening uitgevoerd met behulp van de AERIUS Calculator. Hieruit blijkt dat de gewenste ontwikkeling zowel in de gebruiks- als bouwfase niet leidt tot een stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden die hoger is dan 0,00 mol/ha/jaar. Daarmee zijn er voor wat betreft het aspect stikstofdepositie geen belemmeringen voor de realisatie van het plan. De stikstofdepositieberekening met bijbehorende bijlagen is opgenomen in Bijlage 2 bij deze toelichting.

4.1.3 Soortenbescherming

Quick scan flora en fauna

Om de effecten van de voorgenomen wijziging op de aanwezige flora en fauna te bepalen is in augustus 2020 een verkennend ecologisch onderzoek uitgevoerd door Otte Groenadvies (Bijlage 1). Dit verkennend onderzoek zoomt in op de (mogelijke) schadelijke effecten door de activiteiten en op welke wijze in het kader van de wet gehandeld kan worden.

Uit de Quick scan blijkt dat:

  • Wanneer er tijdens de ruimtelijke ontwikkeling wordt besloten om gebruik te maken van diepere grondbewerking zal er een bomen effecten analyse uitgevoerd moeten worden om negatieve effecten te voorkomen. Hieruit zal dan blijken of de aanleg van de woningen en de daarmee eventuele wijziging van het grondwaterstand negatieve effecten met zich meebrengt voor de waardevolle bomen (deze conclusie heeft uitsluitend betrekking op de locatie Middenstraat 2-4 die wel onderdeel uitmaakt van de Quick scan, maar niet van onderhavig bestemmingsplan).
  • Binnen het onderzoeksgebied zijn geen beschermde planten aangetroffen. Recente waarnemingen van beschermde plantensoorten ontbreken eveneens. In combinatie met de voedselrijke omstandigheden in de omgeving, het agrarische gebruik en het ontbreken van zeer specifieke biotopen waar beschermde planten worden aangetroffen, is aanwezigheid van beschermde vaatplanten uit te sluiten. Nader onderzoek naar vaatplanten is niet nodig.
  • Op de projectlocatie worden voornamelijk, algemene zoogdiersoorten verwacht. De werkzaamheden kunnen tot negatieve effecten op deze soorten leiden, bijvoorbeeld door de aantasting van holen en gangenstelsels. Omdat een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling en inrichting geldt, moet alleen rekening gehouden worden met de algemene zorgplicht die voor alle planten en dieren geldt.
  • Aantasting van vaste verblijfplaatsen van zwaarder beschermde soorten is niet aan de orde, daar het plangebied niet beschikt over een geschikt leefgebied en doordat de locatie buiten het bekende verspreidingsgebied valt. Significante verslechtering van (potentieel) leefgebied is geen sprake. Nader onderzoek naar beschermde soorten is niet aan de orde.
  • Wat betreft vaste verblijfplaatsen van vleermuizen is nader onderzoek noodzakelijk op de schuur, werkschuur, woning en het winkelpand (nr. 2, 5, 6 & 7). De loods en de overkapping zijn in potentie niet geschikt en hebben geen nader onderzocht nodig.
  • De schuur, werkschuur en woning zijn voorzien van een dakpannen dak met een dakgoot. De dakgoten zijn volledig met ijzer afgewerkt en daardoor ontoegankelijk voor de huismus. Het dak van het winkelpand gaat van het dakpannen dak over in een plat dak. Deze is eveneens volledig afgewerkt met dakleer/metaal waardoor de toegang ontbreekt. De loods en de overkapping beschikken niet over een dakgoot of enige toegangsmogelijkheden voor de huismus. Dit maakt dat geen van de elementen op dit perceel geschikt is voor de huismus. Daarnaast voldoet het perceel door het ontbreken van stofplekken, voldoende beschutting en nestgelegenheid niet aan het habitat van de huismus waardoor negatieve effecten zijn uitgesloten.
  • Wat betreft de gierzwaluw moet nader onderzoek op aanwezigheid van nestplaatsen in de werkschuur worden uitgevoerd.
  • Het vóórkomen van beschermde soorten uit overige soortgroepen (amfibieën, reptielen, vissen en ongewervelden) is op voorhand uitgesloten wegens het ontbreken van geschikt leefgebied en doordat de locatie buiten het bekende verspreidingsgebied valt. Negatieve effecten op beschermde soorten uit overige soortgroepen zijn derhalve op voorhand uit te sluiten. Een ontheffing of nader onderzoek naar deze soorten is niet noodzakelijk.
4.1.4 Aanvullend onderzoek vleermuis en gierzwaluw

Gelet op het voorgaande heeft er aanvullend onderzoek plaatsgevonden voor wat betreft vleermuis en gierzwaluw (Bijlage 3). Het onderzoeksgebied in de quick scan flora en fauna was groter dan het plangebied, zoals aan de orde in onderhavig bestemmingsplan. Voor de locatie Schoolstraat 9 is enkel het aanvullend onderzoek met betrekking tot vleermuis relevant. De werkschuur waar mogelijk nestplaatsen van de gierzwaluw aanwezig zijn, valt niet binnen het plangebied van Schoolstraat 9. Desondanks is het aanvullend onderzoek zowel uitgevoerd voor vleermuis als voor gierzwaluw.

Uit het aanvullend onderzoek blijkt dat:

  • De voorgenomen ontwikkeling geen belang vertegenwoordigt voor vleermuizen en gierzwaluwen. Hiervoor hoeft geen compensatie/mitigatieplan te worden opgesteld;
  • Op de planlocatie worden geen negatieve effecten verwacht op het foerageergebied van deze soorten;
  • De voorgenomen ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de gunstige staat van instandhouding van vleermuizen en gierzwaluwen;
  • Voor de geplande werkzaamheden hoeft geen ontheffing worden aangevraagd.
4.1.5 Conclusie

Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit de Flora- en faunaregelgeving geen beperkingen worden opgelegd aan deze nieuwbouwontwikkeling. Een ontheffing van de Wet natuurbescherming is niet benodigd.

4.2 Bodemkwaliteit

4.2.1 Wettelijk kader

De Wet Bodembescherming schrijft voor dat in het kader van een ruimtelijk planologische procedure moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het gewenste nieuwe gebruik. De bodemkwaliteit kan (negatief) van invloed zijn op de gewenste nieuwe ontwikkeling.

Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Door middel van een dergelijk onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen. Met voorliggend initiatief wordt een gebruik ten behoeve van het wonen toegestaan op gronden die in het verleden bedrijfsmatig zijn gebruikt. Er heeft dan ook een bodemonderzoek plaatsgevonden.

4.2.2 Onderzoek/beoordeling

In 2020 is door Van Dijk geo- en milieutechniek een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de percelen Schoolstraat 9 en Middenstraat 2 t/m 4 (Bijlage 4). De resultaten van het onderzoek luiden samengevat als volgt:

  • Uit de analyseresultaten blijkt dat de onderlaag van de bodem licht verontreinigd is met kwik, lood en PAK. Dergelijke verontreinigingen worden vaker vastgesteld in van oudsher bewoonde gebieden en kunnen gezien worden als verhoogd achtergrondgehalte. Daarnaast is de top- en onderlaag van de bodem als gevolg van de AS3000-correctie licht verontreinigd met PCB.
  • De funderingslaag van menggranulaat onder het met klinkers verharde buitenterrein is getoetst als zijnde grond, hooguit licht verontreinidgd met kobalt, kwik, minerale olie (bitumen) en PAK.
  • Het grondwater ter plaatse is licht verontreinigd met molybdeen. Een licht verhoogd gehalte aan molybdeen wordt vaker in het grondwater vastgesteld en wordt doorgaans veroorzaakt door natuurlijke ophoping. Daarnaast is het grondwater als gevolg van de AS3000-correctie licht verontreinigd met som dichlooretheen.
  • Met betrekking tot de vastgestelde milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse kan worden geconcludeerd dat er gezien de geringe mate aan verontreiniging milieuhygiënisch geen bezwaar is tegen de toekomstige herontwikkeling naar woningbouw.
  • Met betrekking tot de aanwezige funderingslaag dient deze nog aanvullend te worden onderzocht op asbest conform de NEN 5897. Indien het materiaal wordt ontgraven en afgevoerd dient tevens een indicatie van de hergebruiksmogelijkheden (samenstellings- en emissiewaarden) te worden bepaald.
4.2.3 Conclusie

Op basis van de resultaten van het bodemonderzoek blijkt er vanuit het aspect bodem geen belemmeringen zijn voor onderhavig initiatief. Er zullen geen risico's voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig zijn met betrekking tot de voorgenomen activiteiten op het onderhavige perceel. De aanwezige funderingslaag onder de klinkerverharding op het middenterrein dient aanvullend te worden onderzocht op asbest conform de NEN 5897. De klinkerverharding op het middenterrein valt buiten het plangebied van onderhavig bestemmingsplan. Indien de aanwezige funderingslaag wel een overlap heeft met het plangebied, zal deze voorafgaand aan de sloop- en bouwwerkzaamheden aanvullend worden onderzocht op asbest conform de NEN 5897.

4.3 Cultuurhistorie en archeologie

4.3.1 Wettelijk kader

Vanaf 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van archeologische en cultuurhistorische waarden. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met het erfgoed van nationaal belang wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarin heeft en hoe het toezicht wordt geregeld.

Als gevolg van deze wet wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het erfgoed meegewogen zoals alle andere aspecten die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

4.3.2 Cultuurhistorie

De bebouwing binnen het plangebied is niet aangewezen als rijks- of gemeentelijk monument en is niet aangemerkt als beeldbepalend of karakteristiek in het geldende bestemmingsplan. In de directe omgeving is wel cultuurhistorisch waardevolle bebouwing aanwezig. Ten zuidwesten van het plangebied bevindt zich op de hoek van de Middenstraat en de Schoutstraat het rijksmonumentale kerkelijk centrum Eben-Haëzer met bijbehorende kosterswoning. De bebouwing welke het dichtst bij het plangbied is gesitueerd, geldt niet als monumentaal.

Door de ruime afstand tussen het plangebied en de rijksmonumentale bebouwing, het feit dat de tussenliggende bebouwing niet-monumentaal is en het feit de nieuwbouw grotendeels de bestaande bouwvolumes volgt, heeft de nieuwbouw geen invloed op de cultuurhistorische waarden in de omgeving.

Er wordt met de gewenste ontwikkeling geen schade toegebracht aan bestaande cultuurhistorische panden of structuren. Gelet op vorenstaande geldt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor onderhavig plan.

4.3.3 Archeologie

Gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.

Voorts geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.

Het plangebied kent op basis van het vigerende bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'. Dit houdt in dat de gronden mede bestemd zijn voor het beschermen en het behouden van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.

Verder toetst de gemeente Woudenberg initiatieven aan de archeologische beleidsadvieskaart. Op deze kaart is het plangebied aangeduid als Archeologisch Waardevol Gebied (AWG2). Daarmee behoort het gebied tot de overige AMK-terreinen (niet wettelijk beschermd) met attentiezone. In dergelijke gebieden dienen bodemingrepen dieper dan de huidige verstoringsdiepte (30 cm -Mv) te worden vermeden. Indien dit niet mogelijk is dient voorafgaand aan ruimtelijke planvorming archeologisch onderzoek plaats te vinden. Daarnaast is in attentiezones bij bodemverstoringen groter dan 100 m2 voorafgaand aan de ruimtelijke planvorming archeologisch onderzoek noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BBkschoolstr9-ow01_0010.png" Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart met aanduiding plangebied

In verband met het voorgaande is in september 2020 door ArcheoPro een Inventariserend Veldonderzoek Overig (IVO-O) uitgevoerd (Bijlage 5). Volgens het gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel geldt voor het plangebied in verband met de ligging in een van oorsprong relatief laag gelegen en slecht ontwaterd gebied, hooguit een middelhoge verwachting voor resten van bewoning uit de prehistorie. Deze verwachting geldt slechts indien in de ondergrond intacte delen van een dekzandrug aanwezig zijn. In verband met de ligging op deze locatie binnen de historische dorpskern van Woudenberg, geldt een hoge verwachting voor resten uit de middeleeuwen en de nieuwe tijd. Om het gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel te toetsen zijn binnen het plangebied elf boringen gezet. De resultaten van het onderzoek luiden als volgt:

  • Het ontbreken van resten van podzolvorming vormt een aanwijzing dat binnen het plangebied geen dekzandkop aanwezig is geweest die geschikt was voor bewoning in de prehistorie. Voor deze periode kan de verwachting derhalve worden bijgesteld tot een lage verwachting. Verder lijken binnen het plangebied slechts de resten van sloopactiviteiten en de vulling van een sloot aanwezig te zijn.
  • In vijf in één lijn langs de oostgrens en richting de zuidoosthoek gezette boringen is een vermoedelijke slootvulling aangetroffen. De ligging van deze sloot komt ongeveer overeen met de ligging van de sloten zoals deze op de historische kaarten uit 1872 en 1907 staan afgebeeld. De top van deze slootvulling ligt rond een halve meter beneden het maaiveld en loopt (plaatselijk) door tot anderhalve meter beneden het maaiveld.
  • Om zekerheid te verkrijgen omtrent de exacte aard en ligging van de aangetroffen resten is een proefsleuvenonderzoek een doeltreffende methode. Omdat het echter slechts gaat om de resten van een sloot en om de resten van overwegend twintigste eeuwse bouw- en sloopactiviteiten, geven de resultaten van het onderzoek onvoldoende aanleiding om een dergelijk onderzoek te adviseren.

Als bij toekomstig graafwerk onverhoopt toch archeologische vondsten worden gedaan of archeologische grondsporen worden aangetroffen, dan dient daarvan direct melding te worden gemaakt bij de minister conform de Erfgoedwet 2015, artikel 5.10 & 5.11. Geadviseerd wordt om dit te doen bij de gemeente Woudenberg.

4.3.4 Conclusie

Met de gewenste ontwikkeling worden cultuurhistorische panden of structuren niet aangetast. Voorts vindt de ontwikkeling weliswaar plaats in beschermd archeologisch gebied, maar de resultaten van het locatiespecifiek onderzoek geven onvoldoende aanleiding om nader onderzoek te doen. Daarnaast was het onderzoeksgebied groter dan het plangebied van onderhavig bestemmingsplan. De vermoedelijke ligging van de oude sloot valt nagenoeg geheel buiten het plangebied van onderhavig bestemmingsplan. Er zijn dan ook geen belemmeringen vanuit cultuurhistorie en archeologie voor onderhavig initiatief.

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Wettelijk kader

Wet milieubeheer

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van de luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing). In de Wet milieubeheer zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijnstof, lood, koolmonoxide en benzeen.

Omdat titel 5.2 van de Wm ingaat op de luchtkwaliteit, staat dit ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Hierin wordt gesteld dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:

  • de plannen leiden niet tot het overschrijden van een grenswaarde;
  • de luchtkwaliteit verbetert tengevolge van de plannen (per saldo) of blijft ten minste gelijk;
  • de plannen dragen niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de concentratie van NO2 en PM10 in de buitenlucht. Vanaf het in werking treden van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit op 1 augustus 2009 wordt onder een NIBM bijdrage een bijdrage van minder dan 3% van de grenswaarde verstaan;
  • het project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL).

AMvB en Regeling niet in betekenende mate (NIBM)

De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het niet in betekende mate (NIBM) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en/of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 ìg/m3 NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSLprogramma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.

De AMvB en Regeling NIBM bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als NIBM moet worden beschouwd. Het betreft onder andere de onderstaande gevallen, waarbij een project als NIBM wordt beschouwd:

  • Woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
  • Kantoorlocaties: = 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
  • Woningbouw en kantoorlocaties: 0,0008*aantal woningen+ 0,000012*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg en 0,0004*aantal woningen+ 0,000006*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg.

Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven. Tevens is in artikel 5 van het Besluit NIBM een anticumulatie bepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.

4.4.2 Beoordeling

De realisatie van maximaal 10 en minimaal 8 studio's/appartementen kan, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een project dat niet in betekenende mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.

4.4.3 Conclusie

Het project kan worden beschouwd als een NIBM-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan dan ook achterwege blijven.

4.5 Parkeren en verkeer

Zowel vanuit de ruimtelijke ordening als vanuit verkeer en vervoer is een goede ontsluiting van belang. Daarnaast dient voorzien te worden in voldoende parkeerplaatsen. Onderstaand volgt eerst een overzicht van het parkeren. Vervolgens worden de mobiliteitseffecten in beeld gebracht.

4.5.1 Parkeren

In het geldende bestemmingsplan 'Bebouwde Kom Woudenberg' is een regeling opgenomen met betrekking tot parkeren. Er is bepaald dat op eigen terrein voorzien dient te worden in voldoende parkeeraccomodatie, inclusief parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers, conform de parkeernormen uit CROW-publicatie 317 of de opvolger(s) daarvan.

Aan de hand van de kencijfers 'CROW 381 toekomstbestendig parkeren' uit 2018 (voorheen: 'CROW 317 kencijfers parkeren en verkeersgeneratie') kan inzicht worden verkregen in de parkeersituatie. In onderstaande tabellen is het benodigde aantal parkeerplaatsen weergegeven voor het model waarbij er sprake is van 10 wooneenheden en het model waarbij er sprake is van 8 wooneenheden. Hierbij worden de appartementen ingedeeld in de categorie 'huur, appartement, midden/goedkoop (incl. sociale huur)'. Voor wat betreft de studio's is de categorie 'kamerverhuur, zelfstandig (niet-studenten)' dan wel 'kleine eenpersoonswoning' van toepassing. Er is rekening gehouden met de kencijfers behorende bij 'weinig stedelijk' en 'schil centrum'.

Omschrijving   Gem. norm (minimum-maximum)   Aantal (st)   Totaal  
Huur, appartement, midden/goedkoop (incl. sociale huur)   1,2   4   4,8  
Kleine eenpersoonswoning / Kamerverhuur (niet-studenten)   0,7   6   4,2  
Totaal aantal parkeerplaatsen       9,0  

Tabel parkeren model 10 wooneenheden

Omschrijving   Gem. norm (minimum-maximum)   Aantal (st)   Tot. max.  
Huur, appartement, midden/goedkoop (incl. sociale huur)   1,2   8   9,6  
Kleine eenpersoonswoning / Kamerverhuur (niet-studenten)   0,7   0   0,0  
Totaal aantal parkeerplaatsen       9,6  

Tabel parkeren model 8 wooneenheden

Bovenstaande parkeernormen zijn inclusief het bezoekersparkeren. Indien onderscheid wordt gemaakt tussen parkeerplaatsen voor 'bewoners' en parkeerplaatsen voor 'bezoek van bewoners' kan dubbelgebruik van parkeerplaatsen worden toegepast. Dit is een mogelijkheid, omdat de beide doelgroepen (bewoners en bezoek van bewoners) een ander gebruikspatroon kennen. Aan de hand van de CROW-aanwezigheidspercentages kan de parkeerbehoefte per moment van de week worden berekend. Het piekmoment van de gecombineerde functies 'bewoners' en 'bezoek van bewoners' ligt op een werkdagavond met een aanwezigheidspercentages van 90% voor de functie 'bewoners' en 80% voor de functie 'bezoek van bewoners'. Door aanwezigheidspercentages te hanteren kan het parkeeraanbod efficiënter worden ingezet. In dit geval leidt toepassing van de aanwezigheidspercentages tot een parkeerbehoefte van 8 parkeerplaatsen in het model met 10 wooneenheden en een parkerbehoefte van (afgerond) 9 parkeerplaatsen in het model met 8 wooneenheden.

Gelet op bovenstaande tabel zijn 9 à 10 parkeerplaatsen benodigd en kan bij toepassing van dubbelgebruik zelfs worden volstaan met 8 à 9 parkeerplaatsen. Op de tekeningen in paragraaf 2.2 is voorzien in 10 à 11 parkeerplaatsen. Daarmee wordt voldaan aan de parkeernormen.

4.5.2 Verkeer

De verkeersaantrekkende werking van de nieuwe woningen, is eveneens te bepalen aan de hand van de kencijfers 'CROW 381 toekomstbestendig parkeren' uit 2018. Zoals aangegeven wordt rekening gehouden met de kencijfers behorende bij 'weinig stedelijk ' en 'schil centrum'.

De ontsluiting van het plangebied vindt rechtstreeks op de Schoolstraat plaats. De locatie Schoolstraat is voor aankomend verkeer te bereiken vanaf de N226 (Geeresteinselaan). Vertrekkend verkeer dient, vanwege éénrichtingsverkeer, te ontsluiten via de Schoutstraat, waarbij uiteindelijk de omliggende N-wegen kunnen worden bereikt. Op basis van de planopzet is de volgende inschatting van de verkeersgeneratie te maken.

Omschrijving   Min.   Max.   Aantal (st)   Tot. min.   Tot. max.  
Huur, appartement, midden/goedkoop (incl. sociale huur)   3,7   4,5   4   14,8   18  
Kleine eenpersoonswoning / Kamerverhuur (niet-studenten)   1,8   2,1   6   10,8   12,6  
Totaal verkeersbewegingen/etmaal         25,6   30,6  

Tabel verkeersgeneratie per dag nieuwe situatie, model 10 wooneenheden

Omschrijving   Min.   Max.   Aantal (st)   Tot. min.   Tot. max.  
Huur, appartement, midden/goedkoop (incl. sociale huur)   3,7   4,5   8   29,6   36  
Kleine eenpersoonswoning / Kamerverhuur (niet-studenten)   1,8   2,1   0   0,0   0,0  
Totaal verkeersbewegingen/etmaal         29,6   36  

Tabel verkeersgeneratie per dag nieuwe situatie, model 8 wooneenheden

Op basis van bovenstaande berekening resulteert het aantal verkeersbewegingen per dag in de beoogde nieuwe situatie in maximaal 36 verkeersbewegingen als gevolg van de herontwikkeling. Hierbij is nog geen rekening gehouden met de verkeersaantrekkende werking van het bedrijf in milieucategorie 1 die in de huidige situatie mogelijk is. Voor een 'arbeidsextensief / bezoekersextensief bedrijf' mag per 100 m2 worden uitgegaan van maximaal 5 verkeersbewegingen per dag. Met een huidig bebouwd oppervlak van circa 500 m2 resulteert dit in maximaal 25 verkeersbewegingen. Daarmee is er sprake van 11 extra verkeersbewegingen. Deze beperkte toename heeft een gering en verantwoord effect op de verkeerssituatie.

4.5.3 Conclusie

Voorgenomen initiatief zal niet leiden tot verkeerskundige en/of parkeertechnische problemen.

4.6 Geluidhinder

4.6.1 Wettelijk kader

Wegverkeer en railverkeer

Langs alle (spoor)wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de (spoor)weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken/spoorstaven en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.

Industrielawaai

Gezoneerde industrieterreinen hebben een vaste geluidzone die wordt vastgelegd door middel van een bestemmingsplan. Buiten de geluidszone wordt de voorkeurswaarde van 50 dB(A) niet overschreden. De maximale ontheffingswaarde binnen de geluidszone bedraagt 55 dB(A) etmaalwaarde voor nieuwe situaties. In tegenstelling tot weg- en railverkeer wordt voor industrielawaai niet getoetst aan de Lden waarde maar aan de etmaalwaarde. De dosismaat Lden is voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai met ingang van 1 januari 2007 in de gewijzigde Wgh vastgelegd. Voor industrielawaai wordt Lden in het kader van de Wgh voorlopig niet ingevoerd.

4.6.2 Onderzoek / beoordeling

Het plan voorziet in de mogelijkheid tot het realiseren van maximaal 10 en minimaal 8 studio's/appartementen. De Wet geluidhinder (Wgh) beschouwt een woning als een zogenaamd geluidsgevoelig object. Onderzocht dient te worden of toetsing aan de Wet geluidhinder dient plaats te vinden. Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidzone van een industrieterrein.

Normstelling

Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarde niet te boven gaan. Voor de locatie Schoolstraat 9 geldt, als stedelijk gebied, een voorkeursgrenswaarde van 48dB en een uiterste grenswaarde van 63 dB. De geluidswaarde binnen de geluidsgevoelige bestemming (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB.

Beleidsregels gemeente Woudenberg

De gemeente Woudenberg heeft beleidsregels opgesteld voor het toekennen van hogere waarden. Deze beleidsregels zijn vastgelegd in “Beleidsregels Hogere Waarden Wet geluidhinder Gemeente Woudenberg 2012’. Als de berekende geluidbelasting hoger is dan de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder, moet er voldaan worden aan deze beleidsregels.

Enkele belangrijke punten uit het gemeentelijke beleid die relevant kunnen zijn voor het voorliggende plan, zijn de volgende (beknopt weergegeven):

  • Artikel 3: de gemeentelijke criteria om een hogere waarde procedure te kunnen starten. Er moet ten minste aan één van de criteria voldaan worden.
  • Artikel 4: de woning moet ten minste één geluidluwe zijde hebben.
  • Artikel 5: er moet een buitenruimte aan de geluidluwe zijde zijn gesitueerd.
  • Artikel 11: er moet minimaal één geluidluwe gevel zijn ten gevolge van de gecumuleerde geluidniveaus.
  • Artikel 12: daar waar, in uitzonderlijke gevallen, niet voldaan kan worden aan het gestelde in de artikelen 4, 5 en 11 van deze beleidsregels kunnen burgemeester en wethouders besluiten om geen uitvoering te geven aan het gestelde in deze artikelen.

Er zijn geen aanvullende eisen en ten hoogst toelaatbare geluidbelastingen opgenomen, die strenger zijn dan de Wet geluidhinder.

Onderzoek

Het plangebied ligt binnen de onderzoekszone van de Geeresteinselaan/N226 (50 km/u), en met voorgenomen ontwikkeling worden planologisch gezien nieuwe geluidsgevoelige functies in het kader van de Wet geluidhinder mogelijk gemaakt. Een akoestisch onderzoek is in dat kader dan ook noodzakelijk.

Zoals in het voorgaande aangegeven geldt voor wegen die zijn ondergebracht in een 30 km/uurgebied geen wettelijke geluidszone en is langs deze wegen akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai in nieuwe situaties op grond van de Wgh niet verplicht. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening echter aannemelijk te worden gemaakt dat sprake is van een aanvaardbaar geluidsniveau. Indien dit niet aannemelijk is, dient te worden onderbouwd of maatregelen ter beheersing van de geluidsbelasting aan de gevels noodzakelijk, mogelijk en doelmatig zijn. Ter onderbouwing van de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting wordt bij gebrek aan wettelijke normen aangesloten bij de benaderingswijze die de Wet geluidhinder hanteert voor gezoneerde wegen. Vanuit dat oogpunt worden de eerder vermelde voorkeursgrenswaarde en de uiterste grenswaarde uit de Wgh als referentiekader gehanteerd. De Schoolstraat, Middenstraat en Schoutstraat zijn relevante 30 km/u-wegen. Verder is van belang dat zodanige gevelmaatregelen worden genomen dat de maximaal aanvaarde binnenwaarde op grond van het Bouwbesluit ten hoogste 33 dB bedraagt.

Om de exacte geluidsbelasting, na aftrek artikel 110g Wet geluidhinder, op de nieuwe gevels te berekenen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door SPA WNP ingenieurs (Bijlage 6). Hierbij wordt opgemerkt dat de huidige bebouwing van het installatiebedrijf op het perceel Middenstraat 2 t/m 4 een vergelijkbare bouwmassa heeft als de in het akoestisch onderzoek meegenomen nieuwbouw. Daarmee is er sprake van een zelfde afschermende werking. De resultaten van het onderzoek luiden als volgt:

Gezoneerde wegen

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat het nieuwe woongebouw vanwege het verkeer op de Geeresteinselaan/N226 een geluidbelasting (Lden) zal ondervinden van maximaal 47 dB. Dit betekent dat de geluidbelasting lager is dan de voorkeurswaarde van 48 dB.

Om de studio's/appartementen te kunnen realiseren hoeft de gemeente Woudenberg geen hogere waarden vanwege het wegverkeerslawaai op de Geeresteinselaan vast te stellen en vast te leggen in het Kadaster.

Niet-gezoneerde wegen

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat het nieuwe woongebouw een geluidbelasting (Lden) zal ondervinden van maximaal:

  • 36 dB vanwege het verkeer op de Schoolstraat;
  • 28 dB vanwege het verkeer op de Middenstraat;
  • 27 dB vanwege het verkeer op de Schoutstraat;

Vanwege het verkeer op de 30 km/uur-wegen zal de geluidbelasting overal lager zijn dan de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder, zoals deze geldt voor gezoneerde wegen. Op basis hiervan wordt gesteld dat de geluidbelasting vanwege het verkeer op de 30 kmwegen aanvaardbaar is.

In verband met een goede ruimtelijke ordening en een goed woonklimaat is het aan te bevelen om bij de bepaling van de geluidwering van de gevels rekening te houden met de bijdrage van deze 30 km/uur wegen. Dit kan door bij het ontwerp van de nieuwe woningen rekening te houden met de geluidbelasting.

Cumulatie geluid en Bouwbesluit

Om te voldoen aan de eisen uit Bouwbesluit 2012, moet een voldoende karakteristieke geluidwering (GA;k) van de gevels worden bereikt. Bij het ontwerp van nieuwe woningen moet hier rekening mee worden gehouden. In Bouwbesluit 2012 worden eisen gesteld aan de karakteristieke geluidwering GA;k van de uitwendige scheidingsconstructies van de verblijfsgebieden en verblijfsruimten in nieuw te bouwen woningen.

Volgens Bouwbesluit 2012 hoeft bij de bepaling van de geluidwering van de gevels, alleen rekening gehouden te worden met de vastgestelde hogere grenswaarde. Bij de bepaling van een vereiste waarde van de geluidwering mag de aftrek, volgens artikel 110g van de Wet geluidhinder, niet in rekening worden gebracht en moet worden uitgegaan van alle geluidbronnen waarvoor een hogere waarde vastgesteld moet worden. In de voorliggende situatie hoeft dus rekening te worden gehouden met de geluidbelasting ten gevolge van het verkeer op de Geeresteinselaan/N226 (v=50 km/u).

Vanuit een goed woon- en leefklimaat is het aan te bevelen om uit te gaan van de totale gecumuleerde geluidbelasting vanwege alle relevante wegen (inclusief de 30 km/uur-wegen). De gecumuleerde geluidbelasting bedraagt maximaal 53 dB.

4.6.3 Conclusie

Om de studio's/appartementen te kunnen realiseren hoeft de gemeente Woudenberg geen hogere waarden vanwege het wegverkeerslawaai op de Geeresteinselaan vast te stellen en vast te leggen in het Kadaster.

Vanuit akoestisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief. De aanbevelingen uit het onderzoek zullen worden overgenomen.

4.7 Bedrijven en milieuzonering

4.7.1 Wettelijk kader

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden.

De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de onderstaande richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' dan wel 'gemengd gebied'.

Milieucategorie     Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied     Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied    
1     10 m     0 m    
2     30 m     10 m    
3.1     50 m     30 m    
3.2     100 m     50 m    
4.1     200 m     100 m    
4.2     300 m     200 m    
5.1     500 m     300 m    
5.2     700 m     500 m    
5.3     1.000 m     700 m    
6     1.500 m     1.000 m    

Richtafstanden en omgevingstype

Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.

4.7.2 Onderzoek / beoordeling

Voor onderhavig project dient te worden getoetst of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen veroorzaakt voor bestaande functies in de omgeving en of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen ondervindt als gevolg van de milieuhinder van naburige bedrijven en/of bedrijvigheid.

Onderhavig plangebied is gelegen in de schil van het centrum van Woudenberg. In de directe omgeving liggen diverse centrumfuncties, detailhandelsfuncties en maatschappelijke voorzieningen. Gelet op deze ligging is er sprake van het omgevingstype 'gemengd gebied'. De volgende milieubelastende functies zijn in de directe omgeving van het plangebied gelegen:

  • Middenstraat 2 t/m 4;
  • Middenstraat 6;
  • Schoolstraat 4.

Middenstraat 2 t/m 4

Ten zuiden van het plangebied bevindt zich aan de Middenstraat 2 t/m 4 een perceel met de bestemming 'Detailhandel'. Het voorste deel van het perceel aan de Middenstraat kent de functieaanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - installatiebedrijf'. Tussen dit perceel en het plangebied ligt nog een perceel met de aanduiding 'parkeerterrein'. Een installatiebedrijf kan tot milieucategorie 2 worden gerekend. Hiervoor geldt in gemengd gebied een richtafstand van 10 meter. De beoogde nieuwbouw bevindt zich op ruim 20 meter afstand van het perceel met de functieaanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - installatiebedrijf'.

Een kleinschalig parkeerterrein ten behoeve van een detailhandelsfunctie valt binnen milieucategorie 1. Hiervoor geldt in gemengd gebied een richtafstand van 0 meter.

Gelet op het voorgaande is er met betrekking tot de functie op het perceel Middenstraat 2 t/m 4 sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.

Middenstraat 6

Ten zuidwesten van het plangebied bevindt zich een maatschappelijke bestemming waarbinnen het kerkelijk centrum Eben-Haëzer is gevestigd. Dergelijke voorzieningen vallen binnen milieucategorie 2. Zoals aangegeven geldt hiervoor in gemengd gebied een richtafstand van 10 meter. De beoogde nieuwbouw bevindt zich op ruim 30 meter afstand van het perceel met de bestemming 'Maatschappelijk'. Daarmee mag ter plaatse van het plangebied worden uitgegaan van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Schoolstraat 4

Ten noordoosten van het plangebied bevindt zich aan de Schoolstraat 4 een perceel met de bestemming 'Detailhandel'. Een dergelijke functie valt binnen milieucategorie 1. Hiervoor geldt in gemengd gebied een richtafstand van 0 meter. Derhalve is er met betrekking tot deze functie sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.

Andersom geldt dat onderhavig initiatief niet leidt tot een beperking van (bedrijfs)activiteiten van omliggende bedrijven/maatschappelijke voorzieningen. Daarbij is van belang dat er bij de betreffende bedrijven/maatschappelijke voorzieningen al woningen op kortere afstand liggen die maatgevend zijn. Ook is van belang dat het aanwezige installatiebedrijf aan de Middenstraat 2 t/m 4 zal verhuizen en er herontwikkelingsplannen naar wonen bestaan voor de betreffende locatie.

4.7.3 Conclusie

Gelet op het voorgaande vormen de milieubelastende functies vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmering voor de in dit plan besloten ruimtelijke ontwikkeling. Andersom leidt ontwikkeling van maximaal 10 en minimaal 8 studio's/appartementen niet tot milieutechnische problemen voor de omliggende milieubelastende functies. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

4.8 Externe veiligheid

4.8.1 Wettelijk kader

Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico's:

  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar

Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.

Plaatsgebonden risico en groepsrisico

Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.

Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.

Risicovolle (Bevi-)inrichtingen

Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.

Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Structuurvisie buisleidingen van belang. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.

 Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor

Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.

Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico's voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.

Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.

4.8.2 Onderzoek / beoordeling

Een woning betreft een kwetsbaar object, waardoor de gewenste ontwikkeling getoetst dient te worden aan de wetgeving omtrent externe veiligheid. Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. Onderstaande afbeelding toont een uitsnede van deze kaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BBkschoolstr9-ow01_0011.png" Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied (bron: Risicokaart ArcGIS)

Transport gevaarlijke stoffen

Er ligt in de directe omgeving van het plangebied (binnen 200 meter) geen hoofdvaarweg, spoorbaan of autoweg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is wat dat betreft dus geen beperking voor het plangebied. Ook bevindt zich in of nabij het plangebied geen buistransportleiding met een PR 10-6 contour.

Inrichtingen

In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat er geen sprake is van een belemmering. Anderzijds is de voorgenomen planontwikkeling geen risicovolle inrichting in het kader van de BEVI.

4.8.3 Conclusie

Er bestaat vanuit het thema externe veiligheid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.9 Kabels en leidingen

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgasleidingen afhankelijk van druk;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Uit de toelichting en verbeelding van bestemmingsplan 'Bebouwde Kom Woudenberg' is op te maken dat er geen planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.

Voor de verdere realisatie van het plan zal indien nodig een KLIC-melding gedaan worden om te achterhalen of er relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.

4.10 Water

4.10.1 Inleiding

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.

Op Europees en nationaal niveau heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in de toelichting bij ruimtelijke plannen. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

Een watertoets is verplicht als het gaat om een functieverandering en/of bestemmingswijziging. Op basis van informatie en randvoorwaarden vanuit waterbeheerder, het waterbeleid en relevante bodemgegevens worden de verschillende wateraspecten uitgewerkt in een waterparagraaf. De waterparagraaf beschrijft het huidige watersysteem alsmede de mogelijkheden en randvoorwaarden voor het toekomstig watersysteem. De waterparagraaf wordt afgestemd met de waterbeheerder.

4.10.2 Beleidskader

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor onderhavige ontwikkeling relevante nota's.

De Europese Kaderrichtlijn Water (2003)

De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; emissies worden verbeterd; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.

Vierde Nota Waterhuishouding (Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 1998)

De Vierde Nota Waterhuishouding geeft het kader voor het waterbeheer voor Nederland, nu en in de toekomst. De hoofddoelstelling is "een veilig en goed bewoonbaar land en het in stand houden / versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd". Om de veerkracht van de watersystemen te vergroten dient de waterconservering en buffering te worden bevorderd en de afwenteling van (water-) problemen op naastgelegen gebieden te worden beperkt.

Waterbeleid in de 21e eeuw (2000)

De hoge waterstanden in de rivieren in 1995 en 1996 en de klimaatscenario's waarin naast de zeespiegelstijging ook meer en heviger buien worden voorspeld hebben geleid tot vernieuwde aandacht voor water. Nederland is met zijn lage ligging en hoge verstedelijkingsgraad kwetsbaar voor wateroverlast en de veiligheid is in de toekomst in het geding. Maar ook door de drogere zomers is er het risico van watertekorten en verdroging. De commissie "Waterbeheer 21e eeuw" heeft in opdracht van de regering duidelijk gemaakt dat we anders moeten omgaan met water en ruimte. Ruimte die nu beschikbaar is voor de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast moet ten minste behouden blijven. De aanwezige ruimte mag niet sluipenderwijs verloren gaan bij de uitvoering van nieuwe projecten voor infrastructuur, woningbouw, landbouw of bedrijventerreinen.

Provincie Utrecht

In het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016 - 2021 van de provincie Utrecht staat wat de provincie de komende jaren samen met haar partners wil bereiken op het gebied van bodem, water en milieu. De uitwerking van dit beleid staat beschreven in de Uitvoeringsagenda Bodem-, Water- en Milieuplan 2016 - 2021. De provincie Utrecht richt zich op het behouden en verbeteren van een aantrekkelijk woon-, werk- en leefklimaat.

De provincie Utrecht acht een duurzaam en robuust watersysteem nodig voor het waarborgen van een aantrekkelijke woon-, werk- en leefomgeving. Op basis van een toekomstverkenning onderscheidt de provincie drie hoofdthema's:

  • Veiligheid: met aandacht voor preventie, gevolgenbeperking en rampenbeheersing bij overstromingen;
  • Kwaliteit en kwantiteit: met aandacht voor voldoende en schoon oppervlakte- en grondwater en water voor natuur;
  • Gebruik en Beleving: met aandacht voor mooier water, veilig vaar- en zwemwater.

De provincie ontwikkelt in samenwerking met de waterschappen duurzame, robuuste watersystemen, die extreme situaties zoals langdurige droogte en een teveel aan water kunnen opvangen. Deze worden gerealiseerd door in de verschillende gebieden op de lange termijn in te zetten.

Het beleid van de Provincie Utrecht is er op gericht om geen permanente kunstmatige ingrepen in de grondwaterstand toe te staan. Bij ondergrondse of halfverdiepte bouw betekent dit dat er geen bemaling is toegestaan om grondwateroverlast te voorkomen. Hier dient bij het ontwerp rekening mee te worden gehouden in vorm van waterdichte constructies.

Waterbeheer 21e eeuw (WB21).

Het thema "water als ordenend principe" loopt als een rode draad door het gehele plan. Dit houdt in dat, voordat er beslissingen worden genomen op ruimtelijk gebied, er wordt bekeken welke gevolgen die hebben voor watersystemen. Dit waterplan valt onder het regime van de nieuwe waterwet (22 dec. 2009).

Waterbeheerprogramma 2016 – 2021 Waterschap Vallei en Veluwe

Het algemeen bestuur van waterschap Vallei en Veluwe heeft op 30 september 2015 het waterbeheerprogramma vastgesteld. In het waterbeheerprogramma beschrijft het waterschap haar ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, het zorgen voor voldoende én schoon oppervlaktewater, het zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van de vele samenwerkings- en innovatiemogelijkheden.

De waterbeheerder heeft het bovenregionale oppervlaktewaterbeleid vertaald naar regionale richtlijnen, normen en vergunningsvoorschriften. Toename van verhard oppervlak dient gecompenseerd te worden door het realiseren van voldoende extra waterberging. Ten aanzien van het afkoppelen van verhardoppervlak van het riool heeft het waterschap een afkoppelbeslisboom opgesteld. Indien het regenwater van de daken naar het oppervlaktewater wordt afgevoerd, of in de bodem geïnfiltreerd wordt mag er geen gebruik worden gemaakt van uitlogende materialen, zoals koper, lood en zink, voor dak- gevelbekleding en goten.

4.10.3 Watertoets

Om het voornemen te toetsen aan het waterbeleid, is de digitale watertoets uitgevoerd. Het resultaat is als bijlage bij deze toelichting gevoegd (Bijlage 7).

In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven. Daarbij is ook van belang dat in de huidige situatie nagenoeg het hele plangebied is verhard. Met de herontwikkeling van het plangebied zal de oppervlakte aan verhard oppervlak afnemen.

Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening gehouden moet worden met een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water.

Algemene aandachtspunten

Vasthouden - bergen - afvoeren

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.

Grondwaterneutraal bouwen

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar. Wel zal het peil 30cm verhoogd worden om toekomstige wateroverlast te voorkomen.

Schoon houden - scheiden - schoon maken

Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Wij vragen de initiatiefnemer de beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak van ons waterschap toe te passen. Deze beslisboom is te vinden op onze website.

4.10.4 Conclusie

Vanuit het aspect water zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief. Het waterschap adviseert positief over het voornemen.

4.11 M.e.r.-beoordeling

4.11.1 Wettelijk kader

In de Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat op basis van selectiecriteria vastgesteld dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zal hebben of niet. Onderdeel D van de bijlage bevat activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r.-beoordeling verplicht is. Voor elke activiteit die genoemd wordt in kolom 1 van onderdeel D van het Besluit m.e.r. moet beoordeeld worden of er sprake is van (mogelijke) nadelige milieugevolgen. Voor activiteiten die onder de drempelwaarde zoals genoemd in kolom 2 van onderdeel D vallen, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze motivering dient qua inhoud aan te sluiten bij de m.e.r.-beoordeling, maar heeft geen vormvereisten. Voorliggend initiatief kan gezien worden als 'stedelijk ontwikkelingsproject' (D 11.2). De gewenste ontwikkeling blijft ruim onder de drempelwaarde van 2.000 woningen, waardoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling volstaat.

In een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient aandacht te worden besteed aan drie criteria die zijn opgenomen in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'. Dit zijn achtereenvolgens de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect.

4.11.2 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Kenmerken van het project

Het initiatief ziet op het omzetten van de bestaande bedrijfsfunctie naar een woonfunctie ten behoeve van woningen in de bereikbare huursector. De bestaande bedrijfsbebouwing wordt gesloopt waarna er een nieuw woongebouw wordt gerealiseerd met maximaal 10 en minimaal 8 studio's / appartementen. Er is sprake van een relatief geringe omvang van het plangebied, terwijl er geen cumulatie is met andere projecten. De ontwikkeling ziet niet op productie van afvalstoffen en/of verontreiniging. Hinder wordt ondervangen door voldoende afstand te houden van nabijgelegen milieubelastende activiteiten. Risico van ongevallen speelt eveneens niet bij de voorgenomen functiewijziging.

Plaats van het project

Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom van Woudenberg en ligt niet binnen de invloedssfeer van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige habitat ligt op circa 10 kilometer afstand. De ontwikkeling leidt verder niet tot een aantasting van historische, culturele of archeologische belangen.

Kenmerken van het potentiële effect

Het project heeft in samenhang met de hiervoor genoemde criteria geen aanzienlijke effecten op het milieu. Evenmin is er sprake van een grensoverschrijdend karakter. De complexiteit is gering, gelet op de omvang van het plangebied. Door het verwijderen van een bedrijfsbestemming met bijbehorend bouwvlak temidden van woningen, wordt een kwaliteitsverbetering voor de directe omgeving bereikt.

4.11.3 Conclusie

De kenmerken, plaats en potentiële effecten van de ontwikkeling geven op basis van het voorgaande geen aanleiding ernstige milieugevolgen te verwachten die het nodig maken om een m.e.r-procedure te doorlopen.

4.12 Duurzaam bouwen

De klimaatveranderingen, de eindigheid van de fossiele brandstof en het daarop anticiperende beleid van het Rijk, provincies en gemeenten vragen er om dat actief gekeken wordt naar duurzaamheid in nieuwbouwplannen. Het betreft thema's zoals CO2- en energiebesparing, duurzame energie en duurzaam bouwen.

In het plan zal worden voldaan aan de nieuwste wetgeving op het gebied van duurzaamheidseisen. De duurzaamheidsaspecten zullen in het kader van de aan te vragen omgevingsvergunning verder worden uitgewerkt.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied op hoofdlijnen door de gronden te beleggen met een bestemming. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In dit hoofdstuk wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.

De regels en verbeelding zijn opgesteld conform de RO-standaarden 2012, waarbij in het bijzonder het IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de SVBP 2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) van belang zijn. Voor de regels is aansluiting gezocht bij het vigerende bestemmingsplan 'Bebouwde Kom Woudenberg'.

Het bestemmingsplan 'Schoolstraat 9' bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de verbeelding heeft geen juridisch betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/BGT ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding.

De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan 'Schoolstraat 9' zijn opgebouwd conform de door de SVBP 2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels de overgangs- en slotregels.

5.2 Inleidende regels

De inleidende regels bestaan uit de volgende artikelen.

5.2.1 Begrippen

In de begripsregels worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsregels worden opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

5.2.2 Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte e.d. van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de 'wijze van meten' worden in de SVBP 2012 richtlijnen gegeven.

5.3 Bestemmingsregels

5.3.1 Opbouw bestemmingen

De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat het gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend, welke dient te voldoen aan onder meer de regels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden;
  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • Wijzigingsbevoegdheid.
5.3.2 Bestemmingen

Verkeer

Het gebied aan de voorzijde van het nieuwe woongebouw, alsmede de ontsluiting op de Schoolstraat, heeft de bestemming 'Verkeer' gekregen. Binnen deze bestemming mogen naast een weg ook onder andere groen- en parkeervoorzieningen worden aangelegd. De bergingen behorende bij de nieuwe woningen maken onderdeel uit van het binnengebied en hebben eveneens de bestemming 'Verkeer' gekregen met de nadere aanduiding 'bijgebouwen'. Ter plaatse van deze aanduiding zijn bergingen met een maximum bouwhoogte van 3 meter toegestaan ten behoeve van de woningen in de bestemming 'Wonen'.

Wonen

Voor de overige gronden is de bestemming 'Wonen' opgenomen. Het nieuwe woongebouw moet binnen het aangegeven bouwvlak worden opgericht. Het aantal van maximaal 10 studio's / appartementen is juridisch geborgd door dit aantal op te nemen als maximum aantal wooneenheden. Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' mogen woningen gestapeld worden gebouwd.

5.4 Algemene regels

5.4.1 Anti-dubbeltelregel

Een anti-dubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De opgenomen anti-dubbeltelregel is gelijkluidend aan de in het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven formulering.

5.4.2 Overige algemene regels

Voor het hele plangebied geldt een aantal algemene regels. Het gaat hier om algemene bouw- en gebruiksregels, mogelijkheden om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen, en procedureregels worden behandeld.

5.5 Overgangs- en slotregels

5.5.1 Overgangsregel

In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening en de Wabo, overgenomen.

5.5.2 Slotregel

Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De planontwikkeling komt geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer. De ontwikkeling zal geschieden conform hetgeen bepaald is in de Wet Ruimtelijke ordening. De verwezenlijking van het plan is dan ook niet afhankelijk van gemeentelijke investeringen. De kosten voor de ambtelijke afhandeling van de procedure worden verrekend op basis van de daarvoor geldende leges. Voor wat betreft planschade zal de gemeente met initiatiefnemer een planschadeverhaalsovereenkomst afsluiten. Het plan wordt dan ook economisch haalbaar geacht.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voor onderhavig bestemmingsplan wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in hoofdstuk 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening.

6.2.1 Omgevingsdialoog

Initiatiefnemer heeft in verband met de beperkingen ten gevolge van de corona crisis, besloten om de direct aanwonenden afzonderlijk te bezoeken voor toelichting/informatie over het voorgenomen bouwplan.

Totaal zijn 25 adressen benaderd. Daarvan liggen er 18 aan de Schoolstraat, 3 adressen aan de Schoutstraat, 3 adressen aan de Geeresteinselaan en 1 adres aan de Middenstraat. De bezoeken zijn uitgevoerd tussen 26 juni en 9 juli 2021. Vooruitlopende op de genoemde bezoeken heeft op 5 mei 2021 contact plaatsgevonden met de initiatiefnemer van een brief van 14 september 2020 waarin een aantal omwonenden hun zorg uitspraken. Het verslag van het overleg met omwonenden is als Bijlage 8 bij deze toelichting gevoegd. De conclusie van het overleg met omwonenden luidt als volgt:

Conclusie

Vijf van de benaderde eigenaren/bewoners waren gedurende de periode 26 juni tot 9 juli niet thuis; één daarvan had eerder al aangegeven geen bezwaar te hebben, twee daarvan zijn bij thuiskomst door buren geïnformeerd, terwijl de twee eigenaar/bewoners bij herhaling niet thuis getroffen is. Geen van de vijf niet thuis aangetroffen eigenaren/bewoners heeft na ontvangst van de informatie contact opgenomen. Eén eigenaar/bewoner doet eerste bezoek geen uitspraak; bij tweede bezoek was bewoner niet thuis. Negentien van de benaderde eigenaren/bewoners heeft geen bezwaar tegen de wijziging van de bestemming en de invulling van het achterterrein van Schoolstraat 9. Daarbij zijn wel de volgende opmerkingen gemaakt:

  • a. Privacy. Twee eigenaren/bewoners gaven aan dat de wijze waarop de privacy geborgd is zo moet blijven (o.a op de verdieping toepassen van lichtdoorlatend ondoorzichtig glas en doorgetrokken blinde muur);
  • b. Suggestie. Eén eigenaar/bewoner doet de suggestie om de bergingen naar de andere kant (westzijde) te verplaatsen waardoor er meer parkeerplaatsen gemaakt zouden kunnen worden.
  • c. Opstelplaats. Eén eigenaar/bewoner merkt op dat er goed gekeken moet worden naar de opstelplaats voor afvalcontainers in openbaar gebied op ophaaldagen;
  • d. Erfscheiding. Eén eigenaar/bewoner wil in een later stadium afstemmen over de inrichting van de erfscheiding. Een tweede eigenaar/bewoner wil de bestaande erfscheiding met zijn kavel handhaven.
  • e. Parkeren. Drie eigenaren/bewoners geven aan dat de parkeersituatie in de Schoolstraat problematisch is en verzoeken goed aandacht te geven aan oplossen van parkeren op eigen terrein.
6.2.2 Overleg met overheidsinstanties

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De instanties worden in kennis gesteld en krijgen de mogelijkheid om te reageren.

6.2.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan 'Schoolstraat 9', heeft ter inzage gelegen van PM 2022 tot en met PM 2022. Digitaal was het plan in te zien via www.ruimtelijkeplannen.nl (NL.IMRO.0351.BBkschoolstr9-ow01). Een analoog exemplaar lag in dezelfde periode ter visie op het gemeentehuis van Woudenberg. Het plan is gepubliceerd in de Staatscourant en op de gemeentelijke website.

Er zijn PM zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan ingediend, allen binnen de termijn van ter visielegging. Deze zienswijzen en ambtshalve wijzigingen (eveneens opgenomen in bijlage PM) zijn verwerkt in het bestemmingsplan.