direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Overgangszone Ambacht
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0345.bpOvergangAmbacht-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

1.1 Aanleiding en doel

Op 15 september 2022 heeft de gemeenteraad van Veenendaal het voorbereidingsbesluit 'Overgangszone bedrijventerrein Het Ambacht' vastgesteld. Dit plan heeft betrekking op gronden gelegen tussen de Groeneveldselaan en de Inductorstraat. Het voorbereidingsbesluit had als doel om hier ontwikkelingen te voorkomen die ongewenste gevolgen zouden kunnen hebben voor de toekomstige ontwikkelingen in het Ambacht, ten westen van de Groeneveldselaan. Het is de bedoeling om hier een gemengd woon-werkgebied van te maken.

Een voorbereidingsbesluit geldt in principe 1 jaar. Als binnen die periode een nieuw ontwerpbestemmingsplan ter inzage wordt gelegd, blijft het voorbereidingsbesluit gelden totdat het nieuwe bestemmingsplan in werking treedt. Het is daarom van belang om uiterlijk 15 september 2023 een nieuw ontwerpbestemmingsplan voor dit gebied ter inzage te leggen. Voorliggend ontwerpplan voorziet hierin.

Het plan maakt geen nieuwe woningbouw of bedrijfsbebouwing mogelijk, maar betreft een voorbereiding op de transformatie van het westelijke deel van het Ambacht. Dit wordt gedaan door de maximale milieucategorie voor de bedrijven binnen het plangebied te verlagen van 4.1 naar 3.2. Ook voorziet het plan in een geluidwerende muur van circa 130 meter lang en maximaal 6,5 meter hoog ten oosten behoeve van toekomstige woningbouw te voorkomen. Daarnaast worden de regels geactualiseerd overeenkomstig huidig beleid.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is bijna gelijk aan het plangebied van het voorbereidingsbesluit 'Overgangszone bedrijventerrein Het Ambacht'. De grenzen zijn in het voorliggende plan zoveel mogelijk gelijk getrokken met de bestaande perceelsgrenzen en niet verder gelegd dan strikt noodzakelijk.

Het gebied is onderdeel van het bedrijventerrein Het Ambacht en omvat een strook grond tussen de Groeneveldselaan, de Industrielaan, de Inductorstraat en De Smalle Zijde. Het betreft de volgende adressen: Wageningselaan 2A, 2-01, 2D en 6, Inductorstraat 55-01 t/m 55-22 (gedeeltelijk) en De Smalle Zijde 1A, 1B en 3-01 t/m 3-14.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.bpOvergangAmbacht-vg01_0001.png"

Begrenzing van het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.bpOvergangAmbacht-vg01_0002.png"

Luchtfoto 2023 van het plangebied

1.3 Geldende plannen

Op de locatie geldt het op 10 december 2009 vastgestelde bestemmingsplan 'Het Ambacht' . In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming Bedrijf met op het perceel Wageningselaan 2A de functieaanduiding 'kantoor' en voor de overige percelen de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.1'. Het grootste deel van het gebied bevat een bouwvlak waarvan 100% van mag worden bebouwd. De maximale bouwhoogte binnen het gehele gebied bedraagt 12 meter. Voor het zuidoostelijke deel van het plangebied gelden de gebiedsaanduidingen 'veiligheidszone - bevi -1 - invloedsgebied' en 'veiligheidszone - bevi - 2 - plaatsgebonden risicocontour'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.bpOvergangAmbacht-vg01_0003.png"

Uitsnede bestemmingsplan 'Het Ambacht'

Voor het plangebied geldt daarnaast ook het 'Parapluplan 2022'. Dit plan is alleen relevant voor dit gebied om de hierin opgenomen archeologische waarden. Voor het zuidelijke deel van het plangebied geldt de 'Waarde - archeologie - middelhoog'. '

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.bpOvergangAmbacht-vg01_0004.png"

Uitsnede 'Parapluplan 2022'

Om de milieucategorie te kunnen verlagen en een geluidwerende muur mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan nodig.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:

  • In hoofdstuk 2 is de bestaande en nieuwe situatie beschreven;
  • In hoofdstuk 3 volgt een beschrijving van het beleidskader dat van toepassing is op dit plan;
  • In hoofdstuk 4 zijn de relevante milieu- en omgevingsaspecten behandeld;
  • In hoofdstuk 5 wordt het juridische deel van het plan beschreven;
  • In hoofdstuk 6 komt de economische uitvoerbaarheid aan bod;
  • In hoofdstuk 7 zijn de resultaten uit overleg en terinzagelegging besproken.

Hoofdstuk 2 BESTAANDE EN NIEUWE SITUATIE

2.1 Bestaande situatie

Het Ambacht is een binnenstedelijk bedrijventerrein waar bedrijven zijn gevestigd in lage en hoge milieucategorieën. Binnen het plangebied is één kantoor gevestigd en verder uitsluitend bedrijvigheid. Voor deze bedrijven geldt een maximale milieucategorie van 4.1.

Een bedrijf in deze categorie veroorzaakt op het aspect geluid, stof, gevaar en/of externe veiligheid zodanige gevolgen voor de omgeving dat op basis van de Handreiking bedrijven en milieuzonering van de Vereniging Nederlanse Gemeenten (VNG) een minimale afstand van 200 meter moet worden aangehouden tot dichtstbijzijnde woonbebouwing. Die afstand kan worden verkleind met één trede, in dit geval tot 100 meter, als er sprake is van gemengd gebied. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een gebied meerdere functies naast elkaar zitten. Of bij een gebied dat langs een drukke ontsluitingsweg ligt Alleen de afstand voor externe veiligheid kan niet worden verkleind.

2.2 Nieuwe situatie

Voor het deel van het bedrijventerrein Het Ambacht ten westen van de Groeneveldselaan is het de bedoeling om hier een gemengd gebied van te maken met de functies wonen, werken en enkele andere functies. Dit geldt niet voor de Overgangszone Ambacht. Dit moet een zone worden waar geen bewoning is toegestaan, maar uitsluitend bedrijvigheid. Omdat de huidige hoge milieucategorie een belemmering kan vormen voor de toekomstige functies ten westen van de Overgangszone, is het noodzakelijk hier een lagere milieucategorie op te nemen. Zware bedrijvigheid wordt in de toekomst dus uitgesloten. Op die manier vormt de zone dus een 'overgangszone' naar de zwaardere bedrijvigheid op het naastgelegen bedrijventerrein Nijverkamp.

De enige nieuwe ontwikkeling die binnen de Overgangszone Ambacht met dit plan mogelijk wordt gemaakt is de bouw van een geluidwerende muur van maximaal 6,5 meter hoog tussen Wageningselaan 2A en 2D. Dit gelet op de huidige zware functies die ten oosten van de beoogde muur aanwezig zijn en onder het overgangsrecht aanwezig mogen blijven zolang deze functies niet wijzigen. Door de muur vormen deze bedrijven geen belemmering voor de beoogde woningbouw binnen het Ambacht en is het andersom aannemelijk dat de bedrijven niet belemmerd worden in hun bedrijfsvoering door klachten vanuit de woonomgeving.

Hoofdstuk 3 BELEIDSKADER

3.1 Rijksbeleid

Hoofddoel van het nationale ruimtelijke beleid is om ruimte te scheppen voor verschillende ruimtevragende functies. Het beperkte oppervlak dat Nederland ter beschikking staat, maakt het nodig dit op een efficiënte en duurzame wijze te doen en niet alleen in kwantitatieve, maar ook in kwalitatieve zin. Bundeling van verstedelijking is een beleidsstrategie die het Rijk hanteert. Er wordt op deze manier optimaal gebruik gemaakt van de ruimte die in het bestaande bebouwde gebied aanwezig is.

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de bestaande Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet is bedoeld.

De NOVI heeft maatschappelijke opgaven samengevat in 4 prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Onder deze prioriteiten hangen 21 nationale belangen die het lokale, regionale en provinciale niveau overstijgen. Deze belangen hebben onder andere betrekking op het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit, zorgt dragen voor een woningvoorraad die aansluit op woonbehoeften, het beperken van klimaatverandering, et cetera. De verantwoordelijkheid van het omgevingsbeleid ligt voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen, waardoor inhoudelijke keuzes in veel gevallen ook het beste regionaal kunnen worden gemaakt. Met de NOVI wordt het proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Conclusie

Het plan is in lijn met de maatschappelijke opgaven uit de NOVI.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken uit het nationaal ruimtelijk beleid en bevat nadere regels waar bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en nadien een aantal keer gewijzigd.

In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven: Rijksvaarwegen; Project mainportontwikkeling Rotterdam; Kustfundament; Grote rivieren; Waddenzee en waddengebied; Defensie; Hoofdvaarwegen en landelijke spoorwegen; Elektriciteitsvoorziening; Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen; Natuurnetwerk Nederland; Primaire waterkeringen buiten het kustfundament; IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte); Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden; en Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

Het rijk beëindigt de rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones en het verstedelijkingsbeleid. In de structuurvisie worden de rijksdoelen en nationale belangen limitatief beschreven.

Conclusie

Het plan raakt geen onderwerpen met een bijzonder rijksbelang als genoemd in het Barro.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Overheden dienen op grond van het Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen standaard te motiveren. De Ladder voor duurzame verstedelijking is gewijzigd per 1 juli 2017.

Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting. Tevens wordt de mogelijkheid geboden in een om de toepassing van de Ladder door te schuiven naar het uitwerkings- of wijzigingsplan. De verwachting is dat de Ladder met deze wijziging beter hanteerbaar zal zijn, beter aansluit bij het geheel aan vereisten aan een toelichting bij bestemmingsplannen en tot minder onderzoekslasten zal leiden.

De Ladder als motiveergrond voor ruimtelijke plannen is aangescherpt, maar wordt lichter in het gebruik. Gemeenten moeten plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, motiveren volgens de Ladder. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten.

Conclusie

Het plan maakt geen (nieuwe stedelijke) ontwikkelingen mogelijk, nu het slechts de verlaging van de milieucategorie van een bestaand bedrijventerrein regelt. De nieuw te bouwen geluidwerende muur, een bouwwerk geen gebouw zijnde, kan niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt, omdat het ten eerste geen gebouw met woon- of bedrijfsfunctie betreft en de muur daarnaast minder dan 500 m² beslaat (ondergrens die de Raad van State in beginsel hanteert).

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie provincie Utrecht

Op 10 maart 2021 hebben Provinciale Staten van Utrecht de Omgevingsvisie provincie Utrecht vastgesteld. In de Omgevingsvisie worden de integrale lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving van de provincie Utrecht vastgelegd tot 2050.

De provincie Utrecht zet in op een gezonde en veilige leefomgeving, aan de hand van zeven samenhangende beleidsthema's:

  • 1. Stad en land gezond
  • 2. Klimaatbestendig & waterrobuust
  • 3. Duurzame energie
  • 4. Vitale steden & dorpen
  • 5. Duurzaam gezond & veilig bereikbaar
  • 6. Levend landschap erfgoed & cultuur
  • 7. Toekomstbestendige natuur & landbouw

De ambities en keuzes zijn gebiedsgericht samengevat per regio. De Regio Foodvalley, waar Veenendaal onderdeel van is, ligt binnen de provincies Utrecht en Gelderland en bestaat uit acht gemeenten.

Voor deze regio wordt een verstedelijkingsstrategie gegeven als regionale uitwerking van het beleid. Daaruit blijkt dat de woningbehoefte in de Regio Foodvalley het aanbod overtreft en ook de prognoses laten een groei zien. In de periode 2019 tot 2040 moeten er binnen het Utrechtse gedeelte van de Regio 7.000 tot 8.000 woningen worden gebouwd om tegemoet te komen aan de geprognotiseerde woningbehoefte. Hiervan zijn 3.500 woningen opgenomen in de bestaande plancapaciteit. Er moet dus nog ruimte voor 3.500 tot 4.500 extra woningen worden gezocht. In de gemeente Veenendaal is er op de korte termijn voldoende plancapaciteit om het grootste gedeelte van haar woningbouwopgave te realiseren. Dit gebeurt in Veenendaal-Oost en in de nabijheid van station Veenendaal-Centrum. Na circa 2030 bereikt de gemeente Veenendaal letterlijk de grenzen van haar groei. Voor de langere termijn is het noodzakelijk om in de regio op zoek te gaan naar nieuwe locaties voor integrale ontwikkeling van wonen en werken, bij voorkeur rondom knooppunten.

De aanvullende behoefte aan werklocaties binnen het Utrechtse gedeelte van de Regio Foodvalley tot 2030 is 6 tot 9 hectare. De inzet van de provincie is vooral gericht op herstructurering, verduurzaming en efficiënter ruimtegebruik van bestaande bedrijventerreinen.

Conclusie

Het plan is niet in strijd met de doelstellingen uit de Provinciale Omgevingsvisie.

3.2.2 Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht

Op 10 maart 2021 hebben Provinciale Staten van Utrecht de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht vastgesteld. In de omgevingsverordening staan de regels die nodig zijn om het beleid uit de Omgevingsvisie uit te voeren. In de verordening zijn alle regels voor de leefomgeving van circa 20 verordeningen samengebracht naar één verordening.

De omgevingsverordening bevat een verstedelijkingsverbod voor landelijk gebied, tenzij in de verordening anders bepaald. Voor een omgevingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen stedelijk gebied, geeft de verordening instructieregels voor onder meer bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel.

Een omgevingsplan waarin nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien waarborgt dat de nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een toename van de knelpunten in de bereikbaarheid. Bij voorkeur leiden de nieuwe ontwikkelingen tot een afname van knelpunten in de bereikbaarheid.

Tot slot bevat de omgevingsverordening specifieke instructieregels voor een Omgevingsplan betrekking heeft op een locatie binnen onder andere de Cultuurhistorische hoofdstructuur, Stiltegebied, Overstroombaar gebied, een boringsvrije zone, beschermd natuurgebied, of een geluidscontour van een provinciale weg.

Conclusie

De instructieregels uit de Omgevingsverordening stellen met name voorwaarden aan uitbreiding van bedrijventerreinen of herstructurering daarvan en nieuwvestiging zelfstandige kantoren. Daar is in dit plan geen sprake van. Het plan is niet in strijd met de doelen uit de provinciale omgevingsverordening.

3.2.3 Bodem- en waterprogramma 2022-2027

Het Bodem- en waterprogramma 2022-2027 is een uitwerking van ambities voor de bodem en het water uit de provinciale Omgevingsvisie. Het Bodem- en waterprogramma 2022-2027 is de opvolger van het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 (BWM-plan) welke liep tot 22 december 2021. In het programma wordt invulling gegeven aan het wettelijk verplichte Regionaal Waterprogramma en worden de ambities en het beleid uit de Omgevingsvisie van de provincie Utrecht uitgewerkt. Het beleid in de Omgevingsvisie is opgehangen aan zeven samenhangende beleidsthema’s. Een van de beleidsthema’s is ‘klimaatbestendig en waterrobuust’. Het BWP geeft invulling aan dit thema.

De ambities en uitgangspunten van de provincie uit het beleidsthema ‘klimaatbestendig en waterrobuust’ zijn als volgt:

  • Het bodem- en watersysteem (zowel grondwater als oppervlaktewater) dient blijvend robuust te zijn en kan veerkrachtiger omgaan met grote hoeveelheden neerslag en droogte
  • De ondergrond en het bodem- en watersysteem dienen duurzaam te worden gebruikt, waarbij gebruik en functies van de ondergrond en het bodem- en watersysteem in samenhang met de bovengrondse opgaven worden bekeken, zodat de juiste functie op de juiste plek ligt.
  • De duurzame energie die het bodem- en watersysteem levert op een veilige en verantwoorde manier zo optimaal mogelijk benutten.
  • Een effectieve aanpak van nieuwe opkomende stoffen zoals medicijnresten, microplastics en PFAS, omdat deze stoffen een bedreiging kunnen vormen voor schoon en gezond oppervlaktewater en grondwater.
  • Er dient altijd voldoende en schoon drinkwater te zijn, zelfs wanneer zich een extreme groei van de drinkwatervraag zou voordoen.
  • Er dient voldaan te worden aan de doelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW-doelen).

De gemeente Veenendaal wordt in dit beleid aangeduid als stedelijk gebied waar opgaven gelden die vaak anders bezien zijn vanuit bodem- en waterperspectief dan in de andere gebieden. De huidige manier waarop steden en ook dorpen zijn ingericht, samen met onder meer de woningbouwopgave en de energietransitie, zorgen voor een toenemend probleem van wateroverlast, droogte- en hittestress en toenemende drukte in de ondergrond. Zowel bij ontwikkelingen in bestaand stedelijk gebied als bij uitbreidingslocaties is het van belang om voldoende waterberging te realiseren en wateroverlast en verdroging zoveel mogelijk te beperken.

Ook valt de gemeente Veenendaal gezien de bijbehorende kaarten in een overstroombaar gebied. Dit betekent dat bij een eventuele doorbraak van de keringen Veenendaal te maken krijgt met overstromingen. De provincie draagt zorg voor het overstromingsgevaar en de overstromingsrisico's en neemt zowel preventieve als reactieve maatregelen. Voor de gemeente Veenendaal zal dit betekenen dat bij ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden met het robuuster maken van het regionale watersysteem.

De gemeente dient te voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen leiden tot meer risico op verslechtering van de kwaliteit van oppervlaktewater. Dit betekent dat bij functiewijzigingen de gemeente de taak heeft om te voorkomen dat de kwaliteit van het grond- en drinkwater achteruit gaat.

Conclusie

Het plan bevat geen nieuwe ontwikkelingen of functiewijzigingen. Het plan heeft dan ook geen gevolgen voor de kwaliteit van het grond- en drinkwater of voor wateroverlast, droogte- en hittestress en toenemende drukte in de ondergrond. Het plan is niet in strijd met het Bodem- en waterprogramma.

3.2.4 Natuurvisie

In de provincie Utrecht komen veel natuurwaarden voor. Het groene netwerk draagt bij aan het welbevinden en de gezondheid van inwoners waardoor mensen graag in Utrecht wonen en werken. De keerzijde in stedelijk Utrecht is de infrastructuur die de landschappen en natuurgebieden doorsnijdt. De economische activiteiten hebben een negatief effect op de natuur. Voor een robuuste natuur met een duurzame instandhouding is daarom natuurbeleid opgesteld.

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is inmiddels omgedoopt tot Natuurnetwerk Nederland (NNN), het aaneengesloten stelsel van natuurgebieden. Ook natuur in agrarische en stedelijke gebieden krijgen meer aandacht. Soorten van dieren en planten dienen beschermd te worden en het stoppen van de teruggang van de biodiversiteit heeft prioriteit. Verdroging en stikstofuitstoot zijn knelpunten, en natuurgebieden zijn nog onvoldoende aaneengesloten. Het integraal benaderen van het natuurbeleid met bijvoorbeeld landbouw, recreatie, en bosbeheer zal dit moeten verbeteren. Ook bodem, water, milieu, erfgoed, en cultuurhistorie zijn pijlers die kansen bieden voor een betere natuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.bpOvergangAmbacht-vg01_0005.png"

Natuurnetwerk Nederland (bron: Natuurvisie 2017, provincie Utrecht).

Conclusie

Omdat het plan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, heeft het geen gevolgen voor de natuur en is het plan dus niet in strijd met de Natuurvisie.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regio FoodValley

Tot 1 januari 2011 werd met de gemeenten Wageningen, Ede, Rhenen en Veenendaal samengewerkt in een verband onder de naam WERV. Dit samenwerkingsverband is per 1 januari 2011 opgegaan in een nieuwe samenwerkingsvorm onder de naam Regio FoodValley, dit betreffen de vier WERV gemeenten aangevuld met de gemeenten Renswoude, Barneveld, Nijkerk en Scherpenzeel.

In 2011 was de Regio FoodValley nog een abstract begrip met aan de verre horizon het beeld van een economisch krachtige, vitale en duurzame groene regio, waar het goed wonen, werken, leren en recreëren is. Anno nu is dat visioen geworden tot een nationaal én internationaal sterk beeld van Regio FoodValley, waarin Ondernemers, Onderwijs- en onderzoeksinstellingen en Overheid eensgezind optrekken. De drie O’s hebben de ambitie om met elkaar een economische topregio tot stand te brengen en uit te groeien tot hét agrofoodcentrum van Europa. Ze hebben daarvoor in 2015 de Strategische Agenda 2015-2019 vastgesteld, waarin het ideaalbeeld van de Regio 2025 is geformuleerd en afspraken zijn gemaakt over de inzet van de regionale partners. De Strategische Agenda is vervolgens uitgewerkt in een Uitvoeringsprogramma, waarin projecten zijn benoemd die een bijdrage kunnenleveren aan de in de agenda geformuleerde en door de samenwerkingspartners omarmde opgaven:

  • Verbeteren kennisinteractie
  • Uitbouwen global pipelines
  • Vergroten innovatiekracht
  • Branding en marketing
  • Versterken fysiek en sociaal duurzame leefomgeving.

Het Uitvoeringsprogramma Triple Helix Regio FoodValley is een dynamisch programma: afgeronde projecten worden afgevoerd en nieuwe projecten en initiatieven worden toegevoegd. De uitdaging voor Regio FoodValley en de daaraan deelnemende gemeenten ligt in het optimaliseren van het woon-, werk- en leefklimaat in deze regio. De gemeenten zijn daarvoor verantwoordelijk. Deze gezamenlijke opgave is in de regionale portefeuillehoudersoverleggen ‘Economie en Werkgelegenheid’ en ‘Ruimtelijke Ontwikkeling, Wonen en Mobiliteit’ uitgewerkt in werkprogramma’s. Daarbij wordt ook samengewerkt met maatschappelijke organisaties, die geen vaste plaats hebben in de triple helix stuurgroep.

Conclusie

Het plan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen en heeft dan ook geen gevolgen voor de Regio Foodvalley.

3.3.2 Blauwe Omgevingsvisie 2050 en Blauw Omgevingsprogramma 2022-2027

Op 20 februari 2019 is door het algemeen bestuur van waterschap Vallei en Veluwe de Blauwe Omgevingsvisie (BOVI 2050) vastgesteld. Met deze BOVI zet waterschap Vallei en Veluwe op nieuwe wijze koers naar een duurzame en waterinclusieve leefomgeving. In de BOVI wordt gedacht vanuit drie waterprincipes:

  • 1. Water is een ordenend principe in de ruimtelijke ordening.
  • 2. Maximaal vasthouden en schoonhouden van water.
  • 3. Partnerschap als watermerk.

De visiekaart en waterprincipes werken door in de doelen van het nieuwe waterprogramma.

Op 21 november 2021 heeft het Waterschap Vallei en Veluwe het Blauw Omgevingsprogramma (BOP) vastgesteld. Het BOP is de tactische uitwerking van de Blauwe omgevingsvisie (BOVI2050). Met als overkoepelend thema ‘een waardevolle leefomgeving’, worden de maatschappelijke thema’s klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie en biodiversiteit, gekoppeld aan de drie waterprincipes en geïntegreerd in vier gebiedsprogramma’s. Veenendaal valt binnen het gebiedsprogramma Gelderse Vallei. In en rondom Veenendaal zijn de volgende doelen opgesteld:

  • Op orde houden van de waterkeringen. Na realisatie van de Grebbedijk is het doel om met gebiedspartners na te denken over toekomstige functies en status van de Slaperdijk.
  • Klimaatadaptatie maatregelen uitvoeren in bestaand stedelijk gebied door het bevorderen van een klimaatadaptieve inrichting van openbare- en particuliere terreinen.
  • Energiewinning zoals thermische energie uit oppervlaktewater, wind en zon, gekoppeld aan de gemeentelijke Transitievisie Warmte.
  • Verkennen principe klimaatmantels (bufferen van hemelwater) rond stedelijke kernen Regio FoodValley .

Conclusie

Nu het plan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is er ook geen strijd met de Blauwe Omgevingsvisie en het Blauw Omgevingsprogramma.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Strategische Visie Veenendaal 2040

Op 26 oktober 2017 heeft de raad de Strategische Visie voor Veenendaal in 2040 vastgesteld. Hierin zijn de kernambities voor de toekomst van Veenendaal opgenomen. Veenendalers kiezen voor een versterking van de woonfunctie en richten hun blik naar de regio. Dat betekent dat de ambities zich primair richten op het versterken van de woon- en leefomgeving, met in het kielzog de arbeidsmarkt gericht op wonen en arbeidsintensieve bedrijvigheid. Dit is in lijn met de trend werken volgt wonen. Ook de blik naar buiten die de voorkeur heeft van de Veenendaalse gemeenschap is in lijn met een belangrijke trend: die van lokale gebondenheid naar regionale samenwerking.

Algemene conclusie van de demografische ontwikkelingen is dat Veenendaal in de toekomst niet alleen maar de groei hoeft te accommoderen, maar zich ook kan toeleggen op het verbeteren van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Van kwantiteit naar kwaliteit! Deze kwaliteiten moeten een diverse bevolkingsgroep aanspreken.

Veenendaal moet zich in de toekomst dus richten op kwaliteit in plaats van op kwantiteit. En –in lijn met de wensen van inwoners– moet Veenendaal zich bovenal concentreren op het verbeteren van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Dat betekent dat Veenendaal moet zorgen dat het slim omgaat met de ruimte door intensivering van de woonbebouwing, herontwikkeling en functieverandering en voldoende aandacht blijft houden voor groen.

Onderdeel van een aantrekkelijke woonomgeving is een goede bereikbaarheid van arbeidsplaatsen. Veenendaal richt zich daarom in de toekomst niet op ruimte-intensieve en arbeidsextensieve bedrijvigheid, maar op arbeidsintensieve bedrijven. Kortom, de visie stelt vooral eisen aan de kwaliteit van nieuwe of herontwikkelingen en spreekt zich niet uit over kwantitatieve doelstellingen. Deze richting – Veenendaal als leefstad met een sterke, regionale binding – werken we uit aan de hand van vier thema’s. Juist binnen deze thema’s liggen de grootste maatschappelijke veranderingen. Per thema zijn de volgende kernambities geformuleerd:

  • 1. Netwerksamenleving: “niet alleen, maar samen” met ruimte voor ieders eigen identiteit;
  • 2. (Samen) leven: Veenendaal met excellent woonklimaat;
  • 3. Digitale wereld: Veenendaal heeft een hoogwaardige duurzaam bedrijfsleven met arbeids- en kennisintensieve bedrijven en een bruisend multifunctioneel centrum;
  • 4. Duurzaamheid: Veenendaal heeft in 2040 de transitie naar een duurzame gemeente afgerond.

Conclusie

Nu de visie zich vooraal uitspreekt over nieuwe of herontwikkelingen en hier in dit plan geen sprake van is, kan worden gesteld dat het plan niet in strijd is met de Strategische Visie.

3.4.2 Omgevingsvisie Veenendaal 2030

De raad van de gemeente Veenendaal heeft op 17 december 2020 de Omgevingsvisie Veenendaal 2030 vastgesteld. De Omgevingsvisie 2030 is een plan op hoofdlijnen dat alle strategische beleidsplannen vervangt die gaan over de fysieke leefomgeving, zoals het milieubeleidsplan, het gemeentelijk verkeers- en vervoersplan en de structuurvisie. De inhoud van de Strategische Visie 2040, die de gemeenteraad in 2017 vaststelde, is de basis geweest voor de omgevingsvisie.

De Omgevingsvisie zet in op een koerswijziging van kwantiteit naar kwaliteit: beter en slimmer inrichten van de leefomgeving met gebruik van innovatie, kennis en creativiteit. Bij ieder initiatief moeten afwegingen worden gemaakt. Voor Veenendaal staan hierbij de principes gezondheid, duurzaamheid en veiligheid voorop. Voor nieuwe ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving wordt in de Omgevingsvisie 2030 het volgende afwegingskader gegeven:

  • 1. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten een bijdrage leveren aan een Gezonde, Duurzame en Veilige leefomgeving. Elke nieuwe ontwikkeling is een kans om hier aan bij te dragen. Zo zal ook de gewenste groei van Veenendaal moeten bijdragen aan deze doelen.
  • 2. We kiezen voor meervoudig boven enkelvoudig ruimtegebruik, zodat de beperkte ruimte optimaal wordt benut.
  • 3. We voorkomen dat negatieve gevolgen van ontwikkelingen afgewenteld worden op de omgeving. We beoordelen ruimtelijke ontwikkelingen integraal en in relatie tot de omgeving.

Daarnaast bevat de Omgevingsvisie 2030 specifieke opgaven en doelstellingen voor de thema's Gezond duurzaam en veilig, Bouwen en wonen, Groen natuur en water, Mobiliteit, Economie, Milieu, en er worden aanvullende opgaven en doelstellingen voor het centrum gegeven.

Hoofdstuk 5 gaat over bouwen en wonen. Artikel 5.7 noemt het thema Verdichting en transformatie binnen de gemeentegrenzen.

Hierin wordt aangegeven dat we verdichting en transformatie stimuleren, zoals inbreiding of een gebied transformeren tot woongebied. Als voorbeeld wordt hier het bedrijventerrein Het Ambacht genoemd dat in de toekomst een gemengd gebied met wonen, werken en andere functies moet worden.

In artikel 8.3 staat hoe de gemeente duurzame en circulaire bedrijvigheid wil stimuleren en hoe de bedrijventerreinen aantrekkelijker kunnen worden gemaakt. Zo wordt de mogelijkheid benoemt om daghoreca te faciliteren welke zich richt op het eigen personeel van het bedrijventerrein.

Conclusie

Dit plan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. De verlaging van de milieucategorie en het mogelijk maken van een geluidwerende muur zijn stappen die worden genomen met het oog op de transformatie van het Ambacht naar gemengd gebied. Dit is in lijn met de Omgevingsvisie.

Verder wordt op basis van de Omgevingsvisie een afwijkingsbevoegdheid voor het college opgenomen om daghoreca onder voorwaarden toe te staan.

3.4.3 Puntensysteem Omgevingsvisie Veenendaal

Op 17 december 2021 is de Omgevingsvisie Veenendaal vastgesteld. In de Omgevingsvisie wordt een gezond, duurzaam en veilig Veenendaal nagestreefd. De visie bevat ambities en doelen om dit te bereiken. In het Puntensysteem Omgevingsvisie Veenendaal dat als beleidsregel is vastgesteld door het college, worden de ambities concreet gemaakt. De volgende thema's uit de omgevingsvisie zijn opgenomen:

  • Gezonde en groene leefomgeving;
  • Bewegen, ontmoeten, sporten en spelen (BOSS);
  • Energietransitie en duurzaam bouwen;
  • Natuurinclusief bouwen;
  • Klimaatadaptatie; en
  • Veiligheid en leefbaarheid.

Voor elk thema uit de Omgevingsvisie zijn maatregelen opgesomd waarmee wordt bijgedragen aan deze verschillende thema's. Aan deze maatregelen zijn punten gekoppeld. Een ontwikkelaar moet straks een minimale score per thema en een minimale score voor het totaal behalen. Op deze manier laten we de ambities uit de omgevingsvisie terugkomen in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Het puntensysteem is toegespitst op de realisatie van woningen. Het fungeert daarmee als kader voor de beoordeling of een ontwikkeling voldoende bijdraagt aan een gezonde, duurzame en veilige leefomgeving.

Het puntensysteem wordt toegepast bij ontwikkelingen waarvoor een herziening, wijziging, uitwerking of afwijking van het bestemmingsplan nodig is. Het wordt alleen toegepast bij nieuwbouw van woningen en dus niet toegepast bij transformatie van bestaande bebouwing. In het bestemmingsplan wordt middels een dynamische verwijzing in de regels opgenomen dat de ontwikkeling moet voldoen aan het puntensysteem. Na inwerkingtreding van de Omgevingswet wordt de eis om te voldoen aan het puntensysteem opgenomen in het omgevingsplan of in een omgevingsvergunning.

Conclusie

Nu er geen sprake is van een nieuwe ontwikkeling, hoeft en kan het Puntensysteem niet worden toegepast.

3.4.4 Actualisatie detailhandelsbeleid 2021-2025

In december 2012 is de nota 'Detailhandelsstructuur Veenendaal nu en in de toekomst' vastgesteld. Sindsdien zijn ontwikkelingen in de landelijke en lokale winkelmarkt in een stroomversnelling gekomen. Vooral het groeiende belang van het online aankoopkanaal heeft het koopgedrag van de Nederlandse consument structureel gewijzigd. In Veenendaal zelf is een nieuw buurtcentrum gebouwd (Buurtstede) en is het centrum uitgebreid door de Brouwerspoort-ontwikkeling. In Veenendaal Centrum is sprake van aanzienlijke leegstand. Naast deze ontwikkelingen is nieuwe jurisprudentie rond de Europese Dienstenrichtlijn een belangrijke aanleiding voor de herijking van het beleid uit 2012.

In 2021 is daarom de Actualisatie detailhandelsbeleid 2021-2025 vastgesteld.

De gemeente heeft als doel om te streven naar een optimale leefbaarheid voor haar inwoners. Het bieden van een zo volledig mogelijk voorzieningenaanbod met aantrekkelijke centra is daar een belangrijk onderdeel van. De volgende ambities zijn opgesteld voor het detailhandelsbeleid:

  • Behoud van een leefbaar stedelijk milieu, door middel van een zo groot en gevarieerd mogelijk voorzieningenniveau;
  • Werken aan een dynamisch hoofdcentrum met aantrekkingskracht op ondernemers en bezoekers;
  • Behoud van de sterke structuur van buurtcentra in de nabijheid van de bewoners voor dagelijkse voorzieningen en sociale interactie;
  • Beperken van leegstand in winkelgebieden, met name in het centrum;
  • Een ruimtelijk-ordeningsbeleid dat zorgvuldig omgaat met de beschikbare ruimte en waarbinnen het voor zowel overheid, ondernemers als eigenaren aantrekkelijk is om te investeren.

Verder is de keuze gemaakt om winkelaanbod in het centrum te concentreren. Hiermee wordt een zo groot en gevarieerd mogelijk voorzieningenniveau behouden en wordt verdere leegstand voorkomen. Om de vitaliteit van het centrum en de buurtcentra te bevorderen en de leegstand te verminderen, blijft detailhandel op perifere locaties beperkt tot branches in volumineuze artikelen (woninginrichting, doe-het-zelf, tuincentra). Er wordt op perifere locaties dus niet meegewerkt aan de verruiming van de branchering.

Het beleid benoemt wel enkele afwijkingsbevoegdheden voor het college om (ondergeschikte) detailhandel onder voorwaarden toe te staan op de bedrijventerreinen.

Conclusie

Het geactualiseerde detailhandelsbeleid is verwerkt in voorliggend plan door hierin diverse afwijkingsbevoegheden op te nemen om ondergeschikte detailhandel onder voorwaarden toe te staan. Het plan is dan ook in lijn met de Actualisatie detailhandelsbeleid 2021-2025.

Hoofdstuk 4 MILIEU- EN OMGEVINGSASPECTEN

In dit hoofdstuk worden de relevante milieu- en omgevingsaspecten voor de ontwikkeling van de planlocatie beschreven. Het gaat hierbij om de aspecten natuur, water, archeologie, bodem, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Voor ieder aspect is een onderzoek of toets uitgevoerd.

4.1 Bodem

Bij bodem wordt onderscheid gemaakt in de fysische en de chemische bodemkwaliteit. De fysische bodemkwaliteit heeft betrekking op de opbouw en samenstelling van de bodem. Denk hierbij aan draagkracht en in de bodem aanwezige voorwerpen, zoals archeologische vondsten.

4.1.1 Wettelijk kader

Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Volgens het Bro zullen burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer een onderzoek verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op daarvoor geschikte gronden te worden gerealiseerd.

Wet bodembescherming

De Wet Bodembescherming bevat de voorwaarden die kunnen en worden verbonden aan het verrichten van handelingen in of op de bodem. Primair komt bescherming en sanering in de wet aan bod. De wet heeft betrekking op zowel landbodems als waterbodems. De Wet bodembescherming geeft aan wanneer er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en of er dan ook gesaneerd moet worden (saneringsnoodzaak). De hoeveelheid grond dan wel grondwater (beide in m³) en de mate van vervuiling, gemiddeld boven de interventiewaarde, zijn de criteria voor een geval van ernstige bodemverontreiniging.De interventiewaarde is de waarde, waarboven er mogelijk sprake is van humane, ecologische of verspreidingsrisico's. De urgentie van sanering wordt bepaald door de geplande projectontwikkeling. Voor gevallen van ernstige bodemverontreiniging is er bij niet gewijzigd grondgebruik soms geen noodzaak tot saneren. Voorbeelden zijn voormalige stortplaatsen en kleine verontreinigingen in het diepere grondwater.

De gevallen van ernstige bodemverontreinigingen zijn door de provincie Utrecht in beeld gebracht. In een aantal gevallen is in een beschikking Wet bodembescherming aangegeven wat er met een geval van ernstige bodemverontreiniging moet gebeuren. Nadat er is gesaneerd, kunnen er restverontreinigingen aanwezig zijn. Soms zijn er gebruiksbeperkingen.

Besluit bodemkwaliteit

Het doel van het Besluit bodemkwaliteit is te voorkomen dat de bodem (grond en grondwater) en het oppervlaktewater verontreinigd worden door het gebruik van bouwstoffen, grond of baggerspecie. Daarnaast wordt gestreefd naar hergebruik van grondstoffen, zodat minder materiaal wordt gestort en minder nieuwe grondstoffen hoeven te worden gewonnen. In het besluit zijn regels opgenomen over kwaliteitsborging, bouwstoffen, grond en baggerspecie. Grondverzet kan plaatsvinden conform het Besluit Bodemkwaliteit. Daarnaast beschikt de Gemeente Veenendaal over een Nota bodembeheer waarin gebiedsspecifieke regels zijn opgenomen voor grondverzet binnen de gemeente en binnen het hierin vastgelegde regionale bodembeheergebied.

4.1.2 Toetsing bouwplan

Omdat het plan niet voorziet in nieuwe ontwikkelingen, anders dan de realisatie van een geluidwerende muur (niet zijnde een gebouw/ verblijfsobject), is het uitvoeren van een bodemonderzoek niet relevant. De bodemkwaliteit en bovenliggende functies blijven ongewijzigd.

4.1.3 Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor dit plan.

4.2 Waterhuishouding

4.2.1 Wettelijk kader

Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Vanuit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geldt de verplichting tot het doorlopen van het watertoetsproces bij een bestemmingsplanwijziging. Binnen dit proces wordt een afweging gemaakt van het waterbelang binnen de ruimtelijke planprocessen. Ruimtelijke wijzigingen kunnen een aandeel leveren in het bevorderen van de waterkwaliteit, maar mogen zeker niet leiden tot verslechtering van de waterkwaliteit. Deze verplichte watertoets geldt alleen voor ruimtelijke besluiten waar sprake is van belangrijk ruimtelijke ingrepen.

Waterschap Vallei en Veluwe

Vanuit het waterschap Vallei en Veluwe zijn er ook een aantal gebiedsspecifieke aandachtspunten:

  • Vasthouden - bergen - afvoeren

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.

  • Grondwaterneutraal bouwen

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

  • Schoon houden - scheiden - schoon maken

Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen.

In de keur van Waterschap Vallei en Veluwe is bepaald dat er geen watercompenserende maatregelen nodig zijn als sprake is van een toename van minder dan 0,15 ha (1500 m²) verharding binnen het stedelijk gebied.

Het Gemeentelijk Riolerings- en Waterplan (GRWP)

Het Gemeentelijk Riolerings- en Waterplan (GRWP) beschrijft hoe de gemeente haar zorgtaken voor afvalwater, hemelwater, grondwater en oppervlaktewater uitvoert.

De watertaken van de gemeente bestaan uit het inzamelen en afvoeren of verwerken van stedelijk afvalwater en hemelwater. Voor zover doelmatig neemt de gemeente maatregelen tegen grondwateroverlast en zorgt zij samen met het waterschap Vallei en Veluwe dat het stedelijk oppervlaktewater schoon, veilig en beleefbaar is.

Bewoners en bedrijven hebben ook een taak. Zo moeten zij zelf voor de voorzieningen op hun perceel zorgen. In sommige gebieden en situaties moeten zij ook het hemelwater bergen en verwerken of afvoeren, of zelf maatregelen nemen tegen grondwaterproblemen.

In dit GRWP zijn speerpunten benoemd die de komende planperiode extra aandacht krijgen. Het meest omvangrijk is het scheiden van vuil water en schoon hemelwater, ook op particulier terrein. In een groot deel van Veenendaal ligt een gemengd rioolstelsel, waarbij het vuile en schone water door dezelfde buis wordt afgevoerd. De gemeente zet het vervangen van de gemengde rioolstelsels door gescheiden systemen voort. Het schone hemelwater wordt van de riolering afgekoppeld. Het helpt om wateroverlast tegen te gaan en de gemeente klimaatbestendig te maken. Daarnaast is het goed voor het milieu.

4.2.2 Toetsing bouwplan

Op 4 augustus 2023 is de verplichte Digitale Watertoets uitgevoerd. Met deze watertoets is het plan naast het beleid van het waterschap gelegd. Hieruit is de conclusie naar voren gekomen dat het plan geen invloed heeft op de waterhuishouding en/of de afvalwaterketen. Dit omdat het plan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt en er geen sprake is van wateroverlast in de huidige situatie.

4.2.3 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor dit plan.

4.3 Externe veiligheid

Externe veiligheid is de kans om te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Beleid en regelgeving op dit gebied is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege:

  • a. het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
  • b. het transport van gevaarlijke stoffen over wegen, waterwegen en spoorwegen;
  • c. het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Met betrekking tot risico's wordt onderscheid gemaakt in twee risicomaten: Het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico is gedefinieerd als het risico op een plaats buiten een risicobron, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die risicobron waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. Binnen de wet- en regelgeving zijn aan deze definitie grens- en richtwaarden opgehangen ten aanzien van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.

Het groepsrisico is gedefinieerd als cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een risicobron en een ongewoon voorval binnen die risicobron waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. In wet- en regelgeving is aan het groepsrisico een oriënterende waarde toegekend als indicator voor de omvang van een ramp en een afwegingsproces gericht op zelfredzaamheid, beheersbaarheid, rampenbestrijding en resteffecten.

4.3.1 Wettelijk kader

De regelgeving voor inrichtingen met (over het algemeen) grotere hoeveelheden gevaarlijke stoffen is samengebracht in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In dit Besluit is aangegeven welke bedrijven bij het verlenen van een milieuvergunning of het nemen van een besluit op grond van de Wro nadere aandacht behoeven.

De wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid biedt geen absolute veiligheid. Een kleine kans op een zwaar ongeval met gevaarlijke stoffen wordt geacht tot het normaal maatschappelijk risico te behoren. Getracht wordt om door middel van regelgeving de gevolgen zo veel als mogelijk is te beperken.

De regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen is neergelegd in het “Besluit transportroutes externe veiligheid”. Deze wetgeving verankert het zogenaamde Basisnet en daarmee is de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen per 01-04-2015 vervallen.

Externe veiligheid in relatie tot transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) dat op 01-01-2011 in werking is getreden.

4.3.2 Toetsing bouwplan

Het plan maakt beperkt nieuwe ontwikkelingen mogelijk die moeten worden getoetst aan externe veiligheid. De planregels staan (beperkt) kwetsbare objecten toe in 'Bevi 1 - invloedsgebied' (paragraaf 3.2.2 onder 3) indien ze niet liggen in 'Bevi 2 - invloedsgebied'. Dit is een ontwikkeling die mogelijk is en getoetst moet worden aan externe veiligheid conform artikel 13 Bevi. Daarnaast zijn (niet-)zelfstandige kantoren, ondergeschikte horeca (kantines) en bedrijven verder toegestaan in het plangebied (soms onder bepaalde voorwaarden). Deze bestemmingen zijn allemaal aangewezen als (beperkt) kwetsbaar in artikel 1 Bevi. Het plangebied ligt ook in de invloedsgebieden van de N233 en A12. Bij het realiseren van bedrijven, kantoren en kantines wordt er dus een ontwikkeling mogelijk gemaakt die getoetst moet worden aan externe veiligheid conform artikel 7, 8 en 9 van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Het gebied ligt niet in een veiligheidszone transport gevaarlijke routes en er is geen Bevi-inrichting binnen het gebied gevestigd. Wel ligt er direct ten zuidwesten van het plangebied een LPG-tankstation (Bevi-inrichting) waarvoor veiligheidszones in dit plan zijn opgenomen. De zones zijn overgenomen van het voorgaande plan 'Het Ambacht'. De regels zijn geactualiseerd overeenkomstig geldende regelgeving en op basis van advies van de Omgevingsdienst regio Utrecht.

4.3.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor dit plan.

4.4 Archeologie

4.4.1 Wettelijk kader

In 1992 ondertekende Nederland het Europese Verdrag inzake de bescherming van het archeologische erfgoed – kortweg ‘het Verdrag van Malta’ (of Valletta). Sindsdien is het uitgangspunt van het (rijks)beleid dat archeologische waarden volwaardig meetellen in beslissingen over de ruimtelijke inrichting van ons land. De Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) heeft als doel bodemverstorende activiteiten beter te reguleren. Centraal daarbij staat de verplichting om archeologische waarden in bestemmingsplannen vast te leggen. Gemeenten zijn daarbij bevoegd gezag inzake de omgang met archeologische waarden. Binnen de kaders van rijks- en provinciaal beleid hebben zij de vrijheid naar eigen inzicht financieel en beleidsmatig invulling te geven aan de zorg voor de archeologie binnen hun grondgebied.

Het verdrag is in 2007 wettelijk verankerd in de herziene Monumentenwet 1988. Een deel hiervan is op 1 juli 2016 overgegaan naar de Erfgoedwet. Zowel archeologie als een deel van cultuurhistorie zijn namelijk sinds 1 juli 2016 verankerd in de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. In juli 2015 nam de Tweede Kamer een amendement op de Omgevingswet aan, waarin gesteld wordt dat gemeente de archeologische dubbelbestemmingen beter moeten onderbouwen. Daarbij is van belang dat de archeologische monumenten aantoonbaar moeten worden gemaakt.

Het archeologisch erfgoed heeft hiermee een prominente plaats gekregen in het proces van de ruimtelijke planvorming. Uitgangspunten zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse) en de introductie van het zogenaamde "veroorzakerprincipe". Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden.

Gemeenten dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan of beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1 en 3.38 Wro altijd rekening te houden met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden. Deze bestemmingsplanverplichting brengt met zich mee dat gemeenten het kader moeten stellen voor de archeologische monumentenzorg. Zij hebben dus een kerntaak in de uitvoering van de archeologische monumentenzorg en moeten bij ruimtelijke besluitvorming het archeologische belang afwegen tegen de andere belangen.

In de afgelopen 8 jaar zijn diverse archeologische onderzoeken binnen de gemeente uitgevoerd en zijn er nieuwe bronnen beschikbaar die relevant zijn voor de archeologische verwachting. Daarom is de archeologische beleidskaart uit 2010 geactualiseerd en heeft er een verfijning plaatsgevonden van het verwachtingenmodel. Dit heeft geresulteerd in een geactualiseerde archeologische beleidskaart die op 25 juni 2020 door de gemeenteraad is vastgesteld. De beleidskaart is vervolgens juridisch vertaald in het bestemmingsplan 'Parapluplan 2020' en later herschreven in het nu geldende 'Parapluplan 2022'.

4.4.2 Toetsing bouwplan

In het 'Parapluplan 2022' heeft het zuidelijke deel van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - Middelhoog'. In voorliggend plan is deze bestemming één op één overgenomen.

Omdat het plan niet voorziet in nieuwe ontwikkelingen anders dan de realisatie van een geluidwerende muur van max. 130 meter lang en 1 meter breed (130 m²), is archeologisch onderzoek niet nodig. De ondergrens voor graafwerkzaamheden ligt binnen deze dubbelbestemming namelijk op 5.000 m².

4.4.3 Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor dit plan.

4.5 Cultuurhistorie

4.5.1 Wettelijk kader

In 2010 is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.

4.5.2 Cultuurhistorische kenmerken

In 2018 is de cultuurhistorische waardenkaart door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld. De cultuurhistorische waardenkaart bestaat uit kenmerkenkaarten voor de disciplines landschap en gebouwde omgeving, uit waardenkaarten voor diezelfde aspecten, uit een viertal themakaarten en uit een integrale ensemblekaart, waarop de gebieden die staan die – samen met de sectorale landschappelijke en gebouwde kaarten – het palet aan cultuurhistorisch erfgoed van de gemeente Veenendaal laten zien.

De thema’s waarop in het bijzonder ingezoomd is, zijn vervening, industrie, religie en militair erfgoed. Deze vier thema’s vormen een belangrijk deel van het ‘verhaal van Veenendaal’, waarvan in wisselende hoeveelheden ook nog relicten in het huidige Veenendaal – ondergronds, landschappelijk of gebouwd – terug te vinden zijn.

4.5.3 Toetsing bouwplan

In het plangebied ligt een gemeentelijk monument, namelijk het voormalige Belcompanypand aan de Wageningselaan 2A. De bestemming voor dit pand wijzigt niet en er zijn voor dit pand dan ook geen wijzigingen voorzien binnen dit bestemmingsplan. Het plan voorziet in het geheel niet in nieuwe ontwikkelingen anders dan de geluidwerende muur die tussen de percelen Wageningselaan 2A en 2D is beoogd. De muur is op ca. 18 meter van het monument gesitueerd en op ca. 4 meter van het bedrijfspand op de Wageningselaan 2D, waardoor het geen directe relatie heeft met het monument. Geconcludeerd wordt dat de cultuurhistorische waarden binnen het plangebied niet onevenredig worden aantast.

4.5.4 Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor dit plan.

4.6 Ontplofbare oorlogsresten

Het is bekend dat in de gemeente Veenendaal tijdens de Tweede Wereldoorlog oorlogshandelingen zijn geweest. Dit houdt in dat er op plaatsen mogelijk ontplofbare oorlogsresten (OO) in de bodem kunnen zijn achtergebleven. Uit de praktijk is gebleken dat circa 10% van de afgeworpen bommen niet is geëxplodeerd en in de bodem is achtergebleven als blindganger.

De gemeente Veenendaal heeft in mei 2018 beleid ten aanzien van OO vastgesteld. Door het vaststellen van een gemeentelijk beleid wordt geborgd dat activiteiten met betrekking tot OO binnen de gemeente worden getoetst en daar waar nodig beheersmaatregelen kunnen worden genomen en/of voorgeschreven. Het beleid is tevens bedoeld om eenieder die van plan is grondroerende werkzaamheden binnen de gemeente uit te voeren, te verplichten de benodigde acties te ondernemen met betrekking tot de mogelijke aanwezigheid en risico's van OO op de betreffende locatie.

Het opsporen en verwijderen van (mogelijke) OO wordt alleen uitgevoerd om het risico met betrekking tot OO weg te nemen, en daarmee een veilige werkomgeving en leefomgeving te creëren tijdens uit te voeren werkzaamheden of activiteiten. Dit is ook de reden dat de gemeente Veenendaal altijd ingelicht moet worden als er projectmatig bodemroerende activiteiten plaatsvinden binnen gebieden die als verdacht zijn aangemerkt.

Vanwege voortschrijdende inzichten in de gebeurtenissen tijdens de Tweede Oorlog heeft er in 2020 een update van de bodembelastingkaart conventionele explosieven plaatsgevonden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.bpOvergangAmbacht-vg01_0006.png"

Overzicht verdachte gebieden en aandachtsgebied binnen de gemeente Veenendaal (Vooronderzoek Conventionele Explosieven Gemeente Veenendaal d.d. 9 oktober 2020)

4.6.1 Toetsing bouwplan

Uit het in 2020 opgestelde rapport blijkt dat de Overgangzone Ambacht geen verdacht of aandachtsgebied is. De kans is dan ook zeer klein dat hier ontplofbare oorlogsresten worden gevonden. Bovendien zijn er geen nieuwe ontwikkelingen binnen dit gebied voorzien, op de realisatie van een geluidwerende muur na.

4.6.2 Conclusie

Het aspect ontplofbare oorlogsresten vormt geen belemmering voor dit plan.

4.7 Ecologie

4.7.1 Wettelijk kader

Voor ecologie moet er bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening worden gehouden met soortbescherming gericht en met gebiedsbescherming. De natuurbescherming in Nederland is geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming zorgt voor een goede natuurbescherming van planten- en diersoorten, natura 2000-gebieden, en bossen. Sommige plant- en diersoorten worden beschermd omdat ze als kwetsbaar worden gekenmerkt. De Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet, en de Flora- en Faunawet zijn vanaf 1 januari 2017 opgenomen in de Wet natuurbescherming.

De provincie is het bevoegd gezag voor de Wet natuurbescherming (Wnb). Hierin worden de soortbescherming en de gebiedsbescherming nader belicht omdat beide voor het bestemmingsplan van belang zijn. De regels die voorheen in de Boswet waren opgenomen zijn binnen het plangebied niet van toepassing omdat het gehele gebied binnen de bebouwde kom ligt. Een nadere beschrijving van dit deel van de wet is dan ook niet opgenomen.

Soortbescherming
Een belangrijk doel van de wet is het beschermen van alle soorten planten- en dieren die in het wild in
Nederland voorkomen. De wet gebiedt dat alle in het wild levende dieren en planten in principe met rust worden gelaten, wat is vastgelegd in de algemene zorgplicht. In de regelgeving heeft de gunstige staat van in stand houding van soorten een prominentere plek gekregen.

De Wet natuurbescherming verdeelt beschermde soorten in twee groepen:

  • Strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn.
  • In de tweede categorie staan andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.

Provincies hebben de mogelijkheid om voor bepaalde soorten aanvullende maatregelen vast te stellen. De provincie Utrecht heeft hiervoor al een lijst opgesteld met prioritaire soorten en aanvullende maartregelen per soort.

Gebiedsbescherming
De gebiedsbescherming is van toepassing op natuurgebieden die door de overheid zijn aangewezen in het kader van de vogelrichtlijn en/of de habitatrichtlijn. De Habitatrichtlijn richt zich op de bescherming van natuurlijke habitats en leefgebieden van aangewezen planten- en dierensoorten. De Vogelrichtlijn richt zich op de bescherming van leefgebied van beschermde vogelsoorten.

Belangrijk is dat ruimtelijke projecten niet zonder meer mogen worden gerealiseerd in beschermde natuurgebieden (Natura 2000). Projecten die in de nabijheid van beschermde natuurgebieden (inclusief de Habitatrichtlijngebieden) worden geprojecteerd, dienen te worden getoetst op de mogelijke negatieve effecten die zij op deze gebieden kunnen hebben (externe werking).

Indien een negatief effect vermoed wordt dan moet bij de Provincie een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming aangevraagd worden. De Provincie zal naar aanleiding van de aanvraag een beschikking opstellen. De beschikking kan een verbod van het project betekenen of voorwaarden verbinden aan de uitvoer. De Wet natuurbescherming beschermt geen gebieden buiten de natura 2000 gebieden.

Natuurnetwerk Nederland
Naast de volgens de wet aangewezen gebieden kent Nederland het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS). Het NNN is bedoeld voor het ontwikkelen van ecologische zones tussen verschillende natuurgebieden zodat populaties met elkaar in verbinding blijven en versnippering van natuur wordt tegen gegaan. Het is uiteraard niet wenselijk dat een ontwikkeling een verstorende werking heeft op de functie van deze verbindingszones. Deze zones zijn niet beschermd volgens de Wet natuurbescherming maar krijgen planologische bescherming doordat deze in bestemmingsplannen worden opgenomen. Projecten en bestemmingsplannen worden getoetst aan dit provinciale beleid.

4.7.2 Toetsing bouwplan

Het plan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen, anders dan de bouw van een geluidwerende muur op het bedrijventerrein. Hiervoor hoeft er niet te worden gesloopt. Het is niet aannemelijk dat de bouw van de muur onevenredig nadelige gevolgen voor de flora en fauna in de omgeving heeft. Bij de aan te vragen omgevingsvergunning voor de muur dient mogelijk met een stikstofdepositieberekening te worden aangetoond dat de bouwfase daadwerkelijk geen onevenredig nadelige gevolgen voor het dichtstbijzijnde natuurgebied geeft. Gelet op de kleinschaligheid van dit plan en het feit dat het een bouwwerk, geen gebouw zijnde (zonder verblijfsfunctie en dus zonder verkeersaantrekkende werking) betreft, is het op voorhand uitvoeren van dit onderzoek overbodig.

4.7.3 Conclusie

Het aspect ecologie lijkt op voorhand geen belemmering te vormen voor dit plan.

4.8 Geluid

4.8.1 Wettelijk kader

Tussen de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet geluidhinder (Wgh) is een koppeling gelegd. Dat blijkt uit art. 76 en 76a van de Wgh. Dit betekent dat de geluidssituatie binnen het plangebied moet voldoen aan de voorwaarden uit de Wgh. Als nadere invulling van deze voorwaarden heeft de gemeente Veenendaal de beleidsregel hogere waarden Wgh opgesteld.

In het kader van de Wet geluidhinder liggen er zones rond wegen en spoorlijnen en gezoneerde industrieterreinen. Wegen op een woonerf of met een maximumsnelheid van 30 km/uur hebben geen zone. Binnen een zone moet voor het realiseren van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen, onderzoek worden gedaan naar de geluidbelasting. Binnen de geluidszone geldt een voorkeurswaarde voor de geluidsbelasting ter plaatse van nieuwe geluidsgevoelige gebouwen of terreinen. Hierbij geldt een afzonderlijke toetsing per weg, spoorweg of industrieterrein. Bij overschrijding van de voorkeurswaarde moet worden onderzocht of geluid reducerende maatregelen getroffen kunnen worden, waarbij de volgorde bron- overdracht- en ontvangermaatregelen de voorkeur geniet.

Beleidsregel hogere waarden

Pas als blijkt dat niet aan de voorkeurswaarde kan worden voldaan kan het college van Burgemeester en Wethouders een hogere waarde verlenen (ontheffing van de voorkeurswaarde). Hierbij geldt wel een maximale ontheffingswaarde. Voordat een hogere waarde vast te stellen dienen bron- en overdrachtsmaatregelen afgewogen te worden.

In deze beleidsregel worden randvoorwaarden genoemd voor het toestaan van hogere geluidsbelastingen dan de voorkeurswaarde. De voorwaarden zijn geformuleerd als eis of als inspanningsverplichting. Indien niet aan de inspanningsverplichting kan worden voldaan dient de initiatiefnemer te motiveren waarom dit niet kan of waarom voor een alternatieve oplossing is gekozen.

4.8.2 Toetsing bouwplan

Binnen het plangebied zijn momenteel uitsluitend bedrijven gevestigd. Er is geen enkel geluidsgevoelig object binnen het plangebied aanwezig. Dit blijft met voorliggend plan ongewijzigd. De huidige geluidssituatie is reeds bij het bestemmingsplan 'Ambacht' onderzocht. Met het nieuwe plan wordt de milieucategorie verlaagd en komt er een geluidwerende muur. Eventuele geluidhinder wordt dus juist verminderd door dit plan. Dit is zinvol met het oog op de toekomstige ontwikkelingen binnen het Ambacht, als het gebied ten westen van de Groenveldselaan wordt getransformeerd naar gemengd gebied met onder andere wonen en werken. In het ruimtelijk plan voor dat gebied zal de akoestische situatie voor de geluidsgevoelige objecten binnen dat gebied onderzocht moeten worden. Een akoestisch onderzoek is voor dit plan niet noodzakelijk.

4.8.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor dit plan.

4.9 Bedrijven- en milieuzonering

Een goede ruimtelijke ordening beoogt het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. De basis hiervoor vormt de Wet milieubeheer. In de VNG handreiking 'bedrijven en milieuzonering' 2009 zijn de aan te houden afstanden opgenomen. Hieraan wordt het plan dan ook getoetst. Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) dienen binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.

4.9.1 Toetsing bouwplan

In het plangebied zijn uitsluitend bedrijven gevestigd. Dit wijzigt niet met dit plan. In het bestemmingsplan 'Ambacht' was een milieucategorie 4.1 opgenomen. Hier mogen bedrijven zich vestigen die vanwege geluid, geur, stof of externe veiligheid op minimaal 200 meter van milieugevoelige objecten, zoals woningen, moeten zijn gevestigd. Voor gemengd gebied, zoals hier het geval, kan adviesafstand worden verkort tot 100 meter. Aan die afstanden wordt in de bestaande situatie voldaan.

De verlaging van de milieucategorie en het opnemen van een bouwmogelijkheid voor een geluidbeperkende voorziening zijn bedoeld voor de toekomstige situatie binnen (de zone ten westen van het plangebied in) het Ambacht, waarvoor te zijner tijd een zelfstandig bestemmingplan/ afwijkingsbesluit wordt opgesteld waarin dit aspect voor die nieuwe ontwikkelingen moet worden getoetst.

Het verlagen van de milieucategorie heeft uitsluitend positieve gevolgen voor milieugevoelige functies in de directe omgeving van het plangebied. Toekomstige bedrijven vallen in een lagere milieucategorie, waardoor de geadviseerde afstand tot bijvoorbeeld omliggende woningen wordt vergroot, terwijl de feitelijke afstand gelijk blijft.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.bpOvergangAmbacht-vg01_0007.png"

Richtafstandentabel uit de Handreiking bedrijven en Milieuzonering (VNG)

Nu dit plan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is er ook andersom voor wat betreft milieuzonering geen belemmering voor de bestaande bedrijven. Volgens het overgangsrecht mogen deze bedrijven hier aanwezig blijven en zoals gezegd vormen de bestaande afstanden tot milieugevoelige objecten geen bezwaar voor de huidige bedrijven. Komt er in de toekomst in de omgeving van deze bedrijven een nieuwe ontwikkeling die voorziet in nieuwe, milieugevoelige functies, dan moet in dat plan worden onderbouwd dat de bestaande bedrijven geen onevenredig nadelige gevolgen zullen ondervinden door die ontwikkeling.

4.9.2 Conclusie

Het aspect bedrijven- en milieuzonering vormt geen belemmering voor dit plan.

 

4.10 Luchtkwaliteit

4.10.1 Wettelijk kader

Voor luchtkwaliteit zijn de luchtkwaliteitseisen (hoofdstuk 5.2) van de Wet milieubeheer van kracht. Hierin is vastgelegd dat onder meer ruimtelijke ontwikkelingen dienen te worden getoetst aan de in de wet opgenomen grenswaarden en richtwaarden. Deze Wet is nader uitgewerkt in Besluiten en Regelingen, waarvan het Besluit en de Regeling niet in betekenende mate (nibm), het Besluit gevoelige bestemmingen en de Regeling beoordeling de belangrijkste zijn. Daarnaast is ook het beginsel van een goede en duurzame ruimtelijke ordening van belang.

Niet in betekenende mate (nibm)

Alleen projecten die ‘in betekenende mate’ bijdragen aan de concentraties luchtvervuiling worden getoetst aan de grenswaarden. Er dient te worden onderzocht of een project ‘in betekenende’ mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Het Besluit nibm bepaalt dat een ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie luchtvervuiling als deze minder dan 3% van de grenswaarde, ofwel 1,2 microgram per m3. De Regeling nibm is hier een nadere uitwerking van. Hierin is bepaald dat woningbouwprojecten tot 1.500 woningen en kantoren tot 100.000 m 2 zijn vrijgesteld van toetsing aan de wettelijke grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof.

Besluit gevoelige bestemmingen

Kinderen, ouderen en zieken zijn gevoeliger voor luchtvervuiling en worden daarom extra beschermd. Op basis van het Besluit gevoelige bestemmingen gelden voor gevoelige bestemmingen nabij wegen zwaardere beperkingen. Zo mogen binnen 300 meter van rijkswegen en 50 meter vanaf provinciale wegen geen bestemmingen voor langdurig verblijf als kinderdagverblijven, scholen of verzorgingstehuizen worden gebouwd, als de wettelijke grenswaarden worden overschreden. Het Besluit verplicht overheden om onderzoek uit te voeren naar de concentraties stikstofdioxide en fijn stof. Voor gemeentelijke wegen geldt een zwaardere motiveringsplicht.

Concentraties stikstofdioxide en (ultra) fijn stof

De Omgevingsdienst heeft de concentraties stikstofdioxide en (ultra) fijn stof voor het jaar 2015 en 2025 berekenend met het rekenmodel GeoMilieu. De wettelijk toegestane jaargemiddelde grenswaarde ligt op 40 microgram per m3. De uurgemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide van 200 microgram per m3 wordt overschreden wanneer de concentraties gemiddeld op jaarbasis boven de 60 microgram per m3 uitkomen.

4.10.2 Toetsing bouwplan

Omdat het plan niet voorziet in nieuwe ontwikkelingen of gebruiksfuncties en alleen de bouw van een geluidwerende muur mogelijk maakt, kan worden geconcludeerd dat het plan niet in betekenende mate van invloed is op de luchtkwaliteit.

4.10.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor dit plan.

4.11 Mobiliteit

4.11.1 Wettelijk kader

Op 26 november 2020 heeft de raad de Notitie parkeernormen Veenendaal 2020 vastgesteld. De parkeernormen zijn hiermee herzien. In het vastgestelde beleid worden flexibelere parkeernormen toegepast, waardoor er meer maatwerk mogelijk is bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in Veenendaal. Hierbij wordt meer rekening gehouden met het bestaande stedelijk gebied en met de mogelijkheden om met andere vervoerswijzen te reizen naast de personenauto. Ook worden er fietsparkeernormen geïntroduceerd om de positie van Veenendaal als fietsstad verder te versterken. Tot slot kunnen initiatiefnemers van grote ruimtelijke ontwikkelingen met behulp van een mobiliteitsplan gemotiveerd een reductie op de parkeernormen verdienen door andere vormen van mobiliteit aan te bieden en gebruik te maken van de kwaliteiten die aanwezig zijn in de nabije omgeving van het plangebied.

Op 21 april 2023 is de 'Notitie Parkeernormen Veenendaal 2020, herziening 2023' vastgesteld. Dit is een actualisatie en minimale aanpassing/ verbetering van de notitie uit 2020.

4.11.2 Toetsing bouwplan

Het plan maakt geen nieuwe bedrijfspanden, woningen of andere verblijfsobjecten mogelijk. De hoeveelheid verkeer en de verkeerssituatie wijzigen niet ten opzichte van de huidige planologische situatie. Per bouwplan zal worden getoetst of aan het huidige parkeerbeleid wordt voldaan. Die werkwijze wordt nu ook al gehanteerd op grond van het 'Parapluplan 2022' en wijzigt daarmee niet.

4.11.3 Conclusie

Het aspect mobiliteit vormt geen belemmering voor dit plan.

4.12 M.e.r. beoordeling

In het Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.) bestaat een belangrijk onderscheid tussen onderdeel C en onderdeel D. Voor activiteiten die voldoen aan de diverse criteria uit onderdeel C geldt een m.e.r.-plicht.

In onderdeel D staan de activiteiten benoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt: er moet beoordeeld worden of sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden geldt een m.e.r.-plicht. Kunnen deze belangrijke nadelige milieugevolgen wel uitgesloten worden is een m.e.r. niet noodzakelijk.

4.12.1 Toetsing bouwplan

De verlaging van de milieucategorie of de bouw van een (geluidwerende) muur staan ook niet genoemd in onderdeel C en D van het Besluit m.e.r. Het opstellen van een (vormvrije) m.e.r. beoordeling is daarom niet vereist.

Ook kan worden geconcludeerd dat belangrijke milieugevolgen naar aanleiding van dit plan zijn uitgesloten, omdat er op de bouw van een geluidwerende muur na, geen nieuwe ontwikkelingen met dit plan mogelijk worden gemaakt. Dit bestemmingsplan voorziet uitsluitend in de verlaging van de milieucategorie en de bouw van een geluidwerende muur. Deze wijzigingen hebben hooguit positieve gevolgen voor het milieu.

4.12.2 Conclusie

Het aspect m.e.r. vormt geen belemmering voor dit plan.

 

4.13 Totaalbeeld aspecten

Uit alle gevoerde onderzoeken komt naar voren dat het bestemmingsplan niet op onacceptabele gevolgen of belemmeringen stuit voor de directe omgeving.

Hoofdstuk 5 JURIDISCHE PLANOPZET

5.1 Inleiding

Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat verbeelding en regels te allen tijde in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.

Verbeelding

Zoals reeds eerder gesteld is de verbeelding gerelateerd aan de regels (en vice versa) en heeft tevens de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen.
Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Verder kunnen er binnen een bestemming verklaringen zijn aangegeven. Deze hebben juridisch gezien geen enkele betekenis en zijn uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens). De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.

Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.

Toelichting

De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter geen rechtsreeks burgers bindende werking.

5.2 De indeling van de planregels

De indeling van de planregels is als volgt:

5.2.1 Inleidende regels (hoofdstuk 1)

Dit hoofdstuk bevat alle bepalingen die nodig zijn om de overige planregels goed te kunnen hanteren:

  • begrippen: bevat in het plan gebruikte begrippen die uitleg behoeven;
  • wijze van meten: bevat technische regelingen met betrekking tot het bepalen van oppervlaktes, percentages, hoogtes, dieptes, breedtes en dergelijke. Hieronder valt tevens de wijze van peilbepaling.
5.2.2 Bestemmingsregels (hoofdstuk 2)

Binnen dit plan komt alleen de bestemming 'Bedrijf' voor en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - Middelhoog'.

Het plan kent twee soorten gebiedsaanduidingen:

- veiligheidszone - bevi - 1 - invloedsgebied

- veiligheidszone - bevi - 2 - invloedsgebied


In paragraaf 5.3 wordt per bestemming aangegeven wat de gebruiksmogelijkheden en de bouwmogelijkheden zijn.

5.2.3 Algemene regels (hoofdstuk 3)

Hoofdstuk 3 bestaat achtereenvolgens uit de volgende artikelen:

  • Anti-dubbeltelregel;
  • Algemene bouwregels;
  • Algemene gebruiksregels;
  • Algemene aanduidingsregels;
  • Algemene afwijkingsregels;
  • Algemene wijzigingsregels;
  • Overige regels.
5.2.4 Overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4)

In hoofdstuk 4 van de regels is het overgangsrecht geformuleerd. De formulering is conform de tekst als in het Bro omschreven. Zonder vergunning opgerichte, dus illegale, bouwwerken vallen niet onder het overgangsrecht. Indien de bouwwerken door wetgeving inmiddels vergunningvrij kunnen worden opgericht, worden deze niet als illegaal beschouwd.

In de slotregel wordt genoemd hoe het plan kan worden aangehaald.

5.3 Bestemmingen

Bedrijf

Bestemmingsomschrijving

Hier wordt omschreven voor welke doeleinden de gronden met deze bestemming mogen worden gebruikt. Veel begrippen uit deze omschrijving worden nader toegelicht in de begripsbepalingen.

Toegestaan zijn bedrijven of bedrijfsactiviteiten die vallen onder maximaal milieucategorie 2 zoals genoemd in de bijlage - Lijst van bedrijfsactiviteiten. De toegestane ondergeschikte horeca is bedoeld om een kantine bij een bedrijf mogelijk te maken. Deze mag gebruikt worden voor het bedrijf zelf en is niet extern gericht. Showrooms zijn toegestaan, mits deze niet ten behoeve van detailhande worden gebruikt. Het gaat hier dus om showrooms gericht op de zakelijke klant en niet op de particulier. Ook niet-zelfstandige kantoren als onderdeel van een bedrijf zijn toegestaan. Alleen als dit op de verbeelding is aangegeven met de aanduiding 'kantoor', mag er sprake zijn van een zelfstandig kantoor. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - geluidwerende muur' is een geluidbeperkende voorziening beoogd. Dit met het oog op de toekomstige woningbouw in Het Ambacht, ten westen van dit plangebied. Standaard voorzieningen zoals parkeer- en stallingsvoorzieningen, nutsvoorzieningen, infrastructuur en groen en water zijn vanzelfsprekend ook toegestaan binnen deze bestemming.

Verder is het begrip additionele voorzieningen opgenomen. Deze voorzieningen vormen een onderdeel van de bestemming of functie en zijn daaraan ondergeschikt. Met deze ruime omschrijving worden meerdere voorzieningen aan de bestemming gekoppeld om flexibiliteit voor (kleine) bouwwerken/ voorzieningen in het plan mogelijk te maken. Gedacht kan worden aan: in- en uitritten, lichtmasten, opslag, en reclameobjecten en beeldende kunst.

Bouwmogelijkheden

Hier wordt omschreven wat er waar en binnen welke grenzen mag worden gebouwd.

Gebouwen mogen alleen binnen een bouwvlak worden gebouwd. Het hele bouwvlak mag bebouwd worden. De op de verbeelding opgenomen bouwhoogte bedraagt de maximale bouwhoogte voor bedrijfsgebouwen. Er geldt een basisregel om minimaal 5 meter uit de zijdelingse en achterste perceelsgrenzen te bouwen. Die regel geldt echter niet volledig voor gebouwen met een oppervlakte van minder dan 1.000 m². Daarvoor geldt dat zij tot in de achterste perceelsgrens mogen worden gebouwd en tot in één van de zijdelingse perceelsgrenzen. Voor de andere zijdelingse grens/ grenzen geldt dus nog wel die minimale afstand van 5 meter. Voor het bouwen binnen de veiligheidszones - bevi - 1 - invloedsgebied en bevi - 2 - invloedsgebied zijn regels opgenomen om te voorkomen dat er zeer kwetsbare objecten (binnen Bevi -1) worden gebouwd en dat er kwetsbare, zeer kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd (binnen Bevi - 2).

Voor bouwwerken, geen gebouw zijnde zijn enkele voorbeelden genoemd met een daaraan gekoppelde maximale bouwhoogte. Voor overige bouwwerken geldt een maximale hoogte van 12 meter, zoals ook in het hiervoor geldende plan Het Ambacht was opgenomen. Verder wordt aangegeven dat reclame moet voldoen aan het reclamebeleid zoals dat geldt op het moment dat een aanvraag hiervoor wordt ingediend.

Afwijken van de bouwregels

Het plan kent meerdere binnenplanse afwijkingsbevoegdheden op grond van artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 1° van de Wabo. Burgemeester en wethouders krijgen hiermee de bevoegdheid om, onder de in het betreffende artikel genoemde voorwaarden, een omgevingsvergunning in afwijking van de bouwregels te verlenen voor:

1) het bouwen van een bedrijfspand van meer dan 1.000 m² in de zijdelingse en achterste perceelsgrens;

2) het bouwen van een fietsenstalling van 20 m² buiten het bouwvlak;

3) het bouwen van een bedrijfspand van maximaal 15 meter hoog (i.p.v. de standaard 12 meter) langs de Industrielaan;

4) het bouwen van niet-zelfstandige kantoren of zeer kwetsbare objecten binnen de veiligheidszone - Bevi -1 - invloedsgebied.

Gebruiksmogelijkheden

In deze paragraaf is opgesomd welk gebruik in ieder geval als strijdig gebruik wordt gerekend.

Detailhandel is hier niet toegestaan, evenals grote lawaaimakers, vuurwerkopslag, zelfstandige horeca, zelfstandige kantoren (wel toegestaan binnen de aanduiding 'kantoor'), risicovolle inrichtingen als bedoeld in het Bevi, bedrijfswoningen en opslag in de open lucht dat voor de voorgevelrooilijn of buiten het bouwvlak is geplaatst. Binnen de veiligheidszone - Bevi - 1 - invloedsgebied zijn geen zeer kwetsbare objecten als bedoeld in het Bevi. Voor veiligheidszone - Bevi - 2 - invloedsgebied geldt dat zowel kwetsbare, zeer kwetsbare als beperkt kwetsbare objecten niet zonder meer zijn toegestaan.

Afwijken van de gebruiksregels

Het plan kent diverse bevoegdheden voor burgemeester en wethouders om af te wijken van de gebruiksregels van het plan. Zo kan het volgende gebruik, onder voorwaarden, worden vergund:

  • 1. Vergelijkbare bedrijven;
  • 2. ABC detalilhandel;
  • 3. Productie of reparatiegebonden, ondergeschikte detailhandel;
  • 4. Detailhandel in professionele gereedschappen of grove bouwmaterialen;
  • 5. Webshop met afhaalbalie;
  • 6. Ondergeschikte daghoreca;
  • 7. Beperkt kwetsbare obejcten binnen veiligheidszone - Bevi - 2

Waarde - Archeologie - Middelhoog (dubbelbestemming)

Delen van het plangebied liggen in een zone met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. De gronden die in deze zone zijn gelegen zijn beschermd door het opnemen van deze dubbelbestemming.

Binnen deze dubbelbestemming geldt een rapportageplicht en een verplichting tot het treffen van technische maatregelen.

Binnen de dubbelbestemming is ook een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarmee de betreffende dubbelbestemming bij het verkrijgen van nadere informatie geheel of gedeeltelijk kan worden verwijderd.

Hoofdstuk 6 FINANCIEEL-ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

Tegelijkertijd met de vaststelling van een bestemmingsplan kunnen exploitatieplannen (ex. art. 6.12 Wro) worden vastgesteld. Op basis van het exploitatieplan kunnen (plan)kosten worden verhaald.

Een exploitatieplan hoeft niet opgesteld te worden bij een bestemmingsplan dat niet voorziet in een nieuwe ontwikkeling, zoals een bouwplan of functiewijziging. Omdat dit plan hier niet in voorziet, is een exploitatieplan overbodig.

Hoofdstuk 7 MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

Het gemeentelijke beleid is er op gericht om in de voorbereiding op de bestemmingsplanprocedure een participatietraject te volgen. Dit vervangt de ter inzagelegging van het voorontwerpbestemmingsplan. Voor dit plan zijn de belanghebbenden met name de bedrijven die binnen het plangebied zijn gevestigd. De bedrijven die een hogere milieucategorie hebben dan met dit plan wordt toegestaan, ondervinden mogelijk toekomstige, nadelige gevolgen aangezien hun bedrijf onder het overgangsrecht komt te vallen. Dit geeft andere rechten dan wanneer de hogere milieucategorie op het perceel zou blijven liggen.

Het overgangsrecht regelt dat die bedrijven hun vergunde bedrijfsactiviteiten mogen voortzetten, maar dit gebruik niet mogen veranderen, tenzij de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind. Ook wordt het gebruik van de hogere milieucategorie verboden als dit gebruik langer dan een jaar wordt onderbroken.

De betreffende bedrijven zijn bekend met de plannen. Voorafgaand aan de opstelling van dit plan hebben zij bericht hierover ontvangen. Ook daarvoor was men bekend met de toekomstige plannen om het gebied ten westen van de Overgangszone, met uitzondering van de woonboulevard, om te vormen naar woon-werkgebied. Met het oog op dit doel heeft de gemeente de Wet voorkeursrecht gemeenten (Wvg) toegepast op de gronden van de bedrijven in de Overgangszone en een groot deel van Het Ambacht. Zo worden zij verplicht om de grond bij verkoop eerst aan de gemeente aan te bieden.

De grote woningbouwopgave die er ligt in combinatie met het geringe grondgebied van de gemeente Veenendaal maakt dat de gemeente tot dit soort maatregelen overgaat. Zonder het opleggen van de Wvg of het verlagen van de milieucategorie wordt de transformatie van het Ambacht onhaalbaar.

De belanghebbenden worden door ons meegenomen in de procedure en kunnen na terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan een zienswijze hiertegen indienen. Deze wordt dan meegewogen bij het definitieve besluit door de gemeenteraad.

7.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit omgevingsrecht wordt het ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de provincie Utrecht en het Waterschap Vallei en Veluwe. Het plan raakt geen belangen van het Rijk of andere gemeenten.

7.2 Ontwerp ter inzage legging

Op 15 september 2023 is het ontwerpbestemmingsplan gepubliceerd in het digitale Gemeenteblad. Vervolgens heeft het plan gedurende zes weken, tot en met 26 oktober 2023 ter inzage gelegen in het gemeentehuis en op ruimtelijkeplannen.nl. Binnen deze termijn is er één zienswijze ingediend. In bijgevoegde ''Commentaarnota en nota ambtelijke wijzigingen BP Overgangszone Ambacht'' is de zienswijze samengevat en voorzien van een reactie. Hier zijn ook de (ambtelijke) wijzigingen aan het bestemmingsplan vermeld. Deze commentaarnota vormt een nadere onderbouwing op het bestemmingsplan.