direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Locatie Castor
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0345.bpCastor-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Tuincentrum en hoveniersbedrijf Koninklijke Ginkelgroep BV heeft aangegeven binnen enkele jaren de huidige locatie aan de Castor te zullen verlaten. Naar aanleiding hiervan heeft de gemeente gekeken naar de mogelijke ontwikkeling van de gronden die nu in gebruik zijn bij Koninklijke GinkelGroep BV. De gemeente wil medewerking verlenen aan het plan, mede omdat het plan aansluit bij de beoogde inbreidings- en huisvestingsopgave voor Veenendaal en omdat het plan bijdraagt aan de relevante provinciale, regionale en gemeentelijke beleidsuitgangspunten.

De beoogde herontwikkeling van het plangebied past niet in het geldende bestemmingsplan. Onderhavig bestemmingsplan voorziet in een nieuwe planologische regeling voor de locatie Castor en maakt daarmee de beoogde herontwikkeling voor woningbouw mogelijk.

1.2 Planvorming

Gedurende de periode van 2005 tot 2010 zijn stedenbouwkundige visies gemaakt en enkele raadsbesluiten genomen om de herontwikkeling van Locatie Castor in te kaderen en vorm te geven. In juni 2005 heeft de gemeenteraad de ruimtelijke uitgangspunten en randvoorwaarden voor Locatie Castor vastgesteld. In 2007 volgde de vaststelling door het college van burgemeester en wethouders van de Stedenbouwkundige Visie Locatie Castor, waarin het stedenbouwkundig programma van eisen en het stedenbouwkundig plan zijn opgenomen.

In 2011 is het programma heroverwogen vanwege de wijzigingen op de woningmarkt. Om de herontwikkeling een nieuwe impuls te geven, zodat realisatie haalbaar zou worden, heeft het college van burgemeester en wethouders in 2013 de initiatiefnemer in de gelegenheid gesteld de planvorming voor dit gebied te herstarten. Uitgangspunt daarbij is dat een nieuw stedenbouwkundig plan opgesteld dient te worden, waarbij via een 'open planproces' afstemming met de omwonenden plaats zou vinden.

In 2013 is met het voeren van een 'open planproces' een nieuw stedenbouwkundig plan Locatie Castor tot stand komen dat na vaststelling van voorliggend bestemmingsplan Locatie Castor gerealiseerd kan worden. Het stedenbouwkundig plan is in november 2015 in verband met de voorbereiding van het bestemmingsplan toegelicht tijdens een informatiebijeenkomst.

1.3 Ligging en begrenzing plangebied

De navolgende afbeelding toont de ligging van het plangebied binnen Veenendaal. Het plangebied ligt ten oosten van de rijweg Kleine Beer, aan de kruising met de rijweg Castor en ten noorden van de fietssnelweg Vijgendam. De oostelijke grens is het Dragonderpark en de noordgrens grenst aan de woonpercelen gelegen aan de Dissel. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.bpCastor-vg01_0001.jpg"

Globale ligging plangebied (rode stip) binnen Veenendaal

1.4 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied ligt binnen de grenzen van het bestemmingsplan “Woongebied Noord” dat is vastgesteld op 13 december 2007.

Voor het plangebied gelden de bestemmingen “Bedrijf” met de aanduiding tuincentrum, “Groen” en “Verkeer en verblijf” beoogd. De navolgende afbeelding toont een deel van de plankaart van het bestemmingsplan “Woongebied Noord”.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.bpCastor-vg01_0002.jpg"

Fragment noord gerichte plankaart deelkaart 7 bestemmingsplan Woongebied Noord. Een klein deel van het plangebied ligt op plankaart 8 waarvan hier geen kaartfragment is opgenomen.

Op gronden met de bestemming “Bedrijf” mogen bedrijfsgebouwen ten dienste van het tuincentrum worden opgericht binnen de bouwvlakken. Voor de twee noordelijke bouwvlakken geldt een bouwhoogte van maximaal 3 meter. Voor het zuidelijke bouwvlak geldt een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 4 meter en 8 meter. Alle bouwvlakken mogen volledig worden bebouwd.

De gronden met de bestemming “Groen” mogen worden gebruikt voor onder andere groenvoorzieningen, gazons en beplantingen, parkgebied, water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en speelvoorzieningen paden, perceelsontsluitingswegen en op- en afritten. Gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een hoogte variërend van 3 meter tot 10 meter zijn toegestaan. Daarnaast is in de bouwregels de oppervlakte van sommige bouwwerken voorgeschreven.

De gronden met de bestemming “Verkeer en verblijf” mogen worden gebruikt voor onder andere wegen en andere verkeersvoorzieningen, kunstwerken, speelvoorzieningen en objecten van beeldende kunst, waterpartijen, watergangen en groenvoorzieningen. Gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een hoogte variërend van 2 meter tot 10 meter zijn toegestaan. Daarnaast is in de bouwregels de oppervlakte van sommige bouwwerken voorgeschreven.

De beoogde herontwikkeling is in strijd met de bouw- en gebruiksregels van de geldende bestemmingen uit het bestemmingsplan “Woongebied Noord”.

1.5 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. De toelichting is opgebouwd uit 8 hoofdstukken. Na het inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de bestaande situatie. In hoofdstuk 3 wordt een planbeschrijving gegeven waarin, het ontwerp, de bebouwing, verkeer, parkeren en het groen uitgebreid worden belicht. In hoofdstuk 4 komt het beleidskader aan de orde. Gevolgd door hoofdstuk 5 waarin de haalbaarheid van het plan aangetoond wordt voor wat betreft diverse haalbaarheidsaspecten zoals milieu, water, archeologie en flora en fauna. Hoofdstuk 6 gaat in op de economische uitvoerbaarheid en hoofdstuk 7 geeft een toelichting op de juridische planopzet. Ten slotte gaat hoofdstuk 8 in op de procedure, waaronder de resultaten van overleg en inspraak.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

Het westelijk deel van het plangebied is in gebruik bij het hoveniersbedrijf. De bebouwing bestaat uit een kantoor en daarnaast een centraal gelegen grote glazen kas en aan de noordzijde aaneengesloten loodsen. Het oostelijk deel wordt gebruikt als opslagterrein voor het hoveniersbedrijf. Aan de zuidzijde ligt de fietssnelweg Vijgendam, die de verbinding is tussen het centrum en het oostelijke landelijk gebied. De navolgende afbeeldingen tonen respectievelijk een luchtfoto en een overzicht van de bebouwing, beplanting en wegen in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.bpCastor-vg01_0003.jpg"

Luchtfoto plangebied
(bron: A12 architecten)

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.bpCastor-vg01_0004.jpg"

Bestaande situatie van bebouwing, beplanting en wegen Locatie Castor

Voor het plangebied is in augustus 2013 een strekte-zwakte analyse uitgevoerd. De volgende opsomming geeft de kwaliteiten en knelpunten weer. De nummers verwijzen naar de plekken in het plangebied en zijn aangegeven op de navolgende afbeelding. De kwaliteiten en knelpunten worden met fotobeelden in deze paragraaf nader geïllustreerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.bpCastor-vg01_0005.jpg"

Analyse van de kwaliteiten en knelpunten van Locatie Castor, inclusief de afgesproken afstanden tot de achtergevels (dikke, rode lijnen).

Kwaliteiten

Ontsluitingswegen - bereikbaarheid

  • 1. Drie langzaam verkeersroutes tussen het plangebied en Dissel.
  • 2. 'Fietssnelweg' Vijgendam tussen Kleine en Grote Beer.
  • 3. Voetpad langs achtertuinen van de woningen aan Dissel.
  • 4. Vanaf de rotonde aan Kleine Beer een brede toegangsweg naar plangebied.

Beplanting

  • 5. Drie waardevolle, volgroeide, noordzuid gerichte houtwallen/bomensingels geven structuur aan het plangebied.
  • 6. De houtwallen hebben ieder een eigen karakteristiek.
  • 7. Een mooie rij volwassen esdoorns en een esdoornhaag staan langs het fietspad Vijgendam en geven dit pad een karakteristiek beeld.
  • 8. Grote bomen staan langs de noord- en zuidzijde van het opslagterrein en langs het voetpad langs de achtertuinen van Dissel 30-40.
  • 9. Prachtige brede parkboom vleugelnoot (Pterocarya fraxinifolia) staat ten noorden van het fietspad Vijgendam.
  • 10. Mooie rij larixen aan de noordrand van het opslagterrein.
  • 11. Enkele verspreid staande solitaire bomen geven accenten in het terrein.
  • 12. Speelbosje langs Vijgendam.

Bijzondere plekken

  • 13. Aangename open plekken in het noordoosten en langs de Vijgendam die aantrekkelijk zijn als speelplek voor kinderen.
  • 14. Doorgaand parkbeeld van Dragonderpark naar Kleine Beer langs het fietspad Vijgendam.
  • 15. Muur als begrenzing van de achtertuinen Dissel 18-28.
  • 16. Entrees tot plangebied hebben ieder een eigen bijzondere sfeer.

Zichtlijnen

  • 17. Uitzicht over opslagterrein naar fraaie hoge beplantingen.
  • 18. Uitzicht vanaf Vijgendam vanaf het oosten naar de hoge dichte beplanting rondom plangebied.
  • 19. Mooi zicht op de waterpartijen met natuur aan oost- en zuidzijde van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.bpCastor-vg01_0006.jpg"

Foto's waarmee enkele kwaliteiten van Locatie Castor worden getoond: Parkachtig, laan, grote bomen, zichtlijnen, langzaam verkeer, verrassend, recreatieve potenties, natuurlijk, structurerende houtwallen, rij esdoorns, grote parkboom.

Knelpunten

  • 20. De twee grote opslagterreinen geven het gebied een rommelig beeld.
  • 21. Bij vertrek hoveniersbedrijf geven gebouwen haveloos beeld.
  • 22. De achtertuinen langs de Dissel zijn plaatselijk verlengd tot aan het voetpad ten kosten van het openbaar gebied.
  • 23. De gebouwen van de hovenier begrenzen de achtertuinen van enkele woningen langs de Dissel 18-28.
  • 24. De zuidelijke grens van het hoveniersbedrijf heeft een onduidelijke opbouw, gezien vanaf de Castor.
  • 25. Langs de paden zijn enkele onbestemde plekken. Aansluiting fietspad op rijweg Castor is visueel onduidelijk.
  • 26. In het Dragonderpark is thans weinig sociale controle waardoor hier onveilige situaties voorkomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.bpCastor-vg01_0007.jpg"

Foto's waarmee enkele knelpunten van Locatie Castor worden getoond: Opslag, rommelig, onbestemde plekken, vreemde contrasten, loodsen en kassen, vrachtverkeer, schijnwerpers, lelijk hekwerk, onduidelijke grenzen van achtertuinen Dissel 30-40, sociale onveiligheid en leegstand.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Uitgangspunten

In 2005 heeft de gemeenteraad de uitgangspunten vastgesteld voor de invulling van het plangebied. Deze uitgangspunten geven de hoofdlijnen weer voor de ontwikkeling van het gebied. De uitgangspunten zijn verwerkt in “Stedenbouwkundige visie locatie Castor”1. In paragraaf 4.4.5 wordt het 'Ruimtelijk beleidskader specifiek voor de Locatie Castor' verder besproken.

Op 20 juni 2006 is een informatieavond gehouden over de stedenbouwkundige visie voor de locatie Castor. Hier is met groepen omwonenden gesproken over de visie. Naar aanleiding van de gesprekken en enkele schriftelijke reacties is de visie op diverse punten gewijzigd. Dit heeft geleid tot een nieuwe, gewijzigde stedenbouwkundige visie. Op 13 februari 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders de gewijzigde visie vastgesteld. Deze visie heeft als basis voor dit bestemmingsplan gediend.

Voorgenoemde visie beschrijft een aantal uitgangspunten. Het hart van het nieuwe woongebied is een centraal gelegen, nieuwe openbare ruimte. Deze plek bepaalt het karakter en de eigen identiteit van het woongebied. Het benutten van de specifieke ligging betekent:

  • een zichtlijn vrijhouden vanaf kruising Castor – Kleine Beer naar Dragonder-park;
  • aanleg van een nieuwe centrale openbare ruimte in het woongebied als (visuele) uitbreiding van het Dragonderpark;
  • het versterken van de langzaam verkeerroutes;
  • begeleiden van langzaam verkeerroutes met bebouwing; zorgen voor ogen langs en op een route in verband met sociale veiligheid;
  • een gezicht maken naar de centrumring. Het beeld langs centrumring wordt aan oostzijde bepaald door achtertuinen en koppen van bebouwing. Met de herontwikkeling krijgt dit gebied een 'gezicht' aan de ring.

De resultaten van het overleg met de omwonenden tijdens het buurtoverleg vormden de basis voor het voorliggende stedenbouwkundig plan. Dit plan geeft duidelijkheid over de diverse aspecten die een rol spelen bij het verkrijgen van een aangename woon- en leefomgeving. In de volgende paragraaf worden de achtergronden en de argumenten voor het stedenbouwkundig plan beschreven.

3.2 Stedenbouwkundig plan

3.2.1 Ruimtelijke en functionele structuur nieuwe woonwijk

Hoofdstructuur

De belangrijkste kwaliteiten van het huidige gebied bestaan uit de structurerende houtwallen en bomensingels, de rij esdoorns langs het fietspad en de bomen langs de achtererven van Dissel 30-40, evenals de grote parkboom bij het zuidelijke fietspad. Behoud van deze waardevolle beplanting is het uitgangspunt. Het behoud van deze beplanting bepaalt in grote mate de structuur van de nieuwe woonwijk. Tevens ontstaat een onderscheid tussen het westelijk en oostelijk deel van het plangebied. Deze delen worden gescheiden door de centrale bomensingel, die thans het bebouwde (westelijke) deel van het tuincentrum begrenst en op de verbeelding specifiek is aangeduid (houtwal).

De stedenbouwkundige opzet van de Locatie Castor sluit aan op de aangrenzende woonwijken, op het Dragonderpark en op de rondweg (Kleine Beer). Met de situering van de bebouwing, wegen en openbaar groen wordt in het plan rekening gehouden met de belangen in aangrenzende gebieden. De compositie van de bouwblokken staat in relatie tot de te behouden structurele, waardevolle beplanting op het terrein zelf.

Vanwege de marktontwikkelingen van de afgelopen jaren is in de planvorming een verschuiving opgetreden van een combinatie van sociale woningbouw en vrije sectorwoningen naar de huidige invulling met 66 middeldure vrije sector huurwoningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.bpCastor-vg01_0008.png"

Stedenbouwkundigplan 26 januari 2016

Oostelijk deel plangebied

De hoofdstructuur ten oosten van de bomensingel bestaat uit drie parallelle bouwstroken, parallel aan de watergang van het Dragonderpark en voortzetting van de stedenbouwkundige lijnen bij Dissel 40-44. De bebouwing is beoogd op het oorspronkelijk opslagterrein, waarbij de oostelijke en westelijke wegen, die het opslagterrein begrensden, worden behouden. De situering, oriëntering en woningtypen wijken af van dat van Dissel, zodat de nieuwe woonwijk een zelfstandige schakel vormt tussen Dissel en Castor/Orion/Pollux. Daarom ook ligt de gevel van de meest oostelijk bouwstrook niet exact in het verlengde van dat van bijvoorbeeld Dissel 44. Deze bouwstrook is georiënteerd op het Dragonderpark en ligt aan het oorspronkelijke fietspad langs het opslagterrein. Het bestaande fietspad en de ruimte tussen dit pad en de watergang langs het Dragonderpark blijven behouden.

Westelijk deel plangebied

De grondgebonden koopwoningen bestaan in hoofdzaak uit blokken met rijwoningen van 3, 4 of 5 aaneengesloten woningen en uit bouwblokken van 6 aaneengesloten woningen, die in het midden een verspringing van circa 1,2 meter hebben. Deze verspringing zorgt voor geleding van de relatief lange wanden aan de oost- en westzijde van dit plandeel. De woningen bestaan uit twee lagen met kap. De zijgevels van de hoekwoningen die georiënteerd zijn op de groene openbare ruimte hebben ramen, hetgeen bijdraagt aan de sociale veiligheid. Door de aanplant van groenblijvende struiken wordt het zicht en de inkijk op de percelen Dissel 30-40 beperkt. Alleen de middenstrook bevat twee bouwblokken georiënteerd op een woonstraat. Aan deze straat zijn de parkeerplaatsen gesitueerd, evenals dat het geval is in twee parkeerkoffers dwars op de woonstraat.

3.2.2 Wegenstructuur

Deze paragraaf beschrijft de ruimtelijke opzet van de wegenstructuur en het parkeren. De verkeerskundige onderbouwing van de ontsluiting en de parkeerbalans is opgenomen in paragraaf 5.12.

Het plangebied is voor het gemotoriseerd verkeer ontsloten vanaf de Castor, op korte afstand gelegen van de rotonde Kleine Beer. Langs de bomensingel is een rijweg gesitueerd voor het bereiken van de noordelijke gelegen woningen. De inrichting is erop gericht dat het autoverkeer zo ver mogelijk verwijderd blijft van de woningen aan de Dissel. De geprojecteerde wegstructuur in het plangebied zorgt ervoor dat autoverkeer nabij de entree gelijk worden gesplitst in een westelijke- en een oostelijke woonstraat. Hierdoor vinden automobilisten zo direct mogelijk een parkeerplaats nabij hun eindbestemming

Het gebied zal worden aangemerkt als een 30/km/h – en parkeerverbodszone. Om die snelheid af te dwingen zal er westelijke woonstraat een snelheidsremmende voorziening moeten worden gerealiseerd. Parkeren is uitsluitend in de aangebrachte parkeervakken toegestaan.

Ten zuiden van het plangebied is onlangs een 3,5 meter brede “fietssnelweg” gerealiseerd. Die vormt een hoogwaardige fietsverbinding tussen de gemeente Ede en het centrum van Veenendaal en is bedoeld om het fietsgebruik te stimuleren. De 'fietssnelweg' is versterkt door een doorgaande verbinding tot stand te brengen langs de noordzijde van de rijweg Castor en directe aansluiting op de rotonde. Hierdoor heeft de fietssnelweg dus een onafgebroken verbinding met de rotonde gekregen. De verkeerssituatie is hierdoor voor fietsers en ook voor voetgangers veel duidelijker dan in de voorgaande situatie. Vanuit de Dissel zijn er bovendien twee fietsverbindingen met de fietssnelweg. Een is er langs de westzijde van de bomensingel die het hoveniersbedrijf begrensde en een aan de oostzijde, langs de watergang van het Dragonderpark. Deze routes zijn ook geschikt voor voetgangers. Met deze langzaam verkeersroutes zal de nieuwe woonwijk onderdeel worden van het totale netwerk van routes en deel uitmaken maken van relaties met aangrenzende woonwijken. Het voetpad vanaf de Dissel, parallel aan de Kleine Beer, blijft behouden en legt voor voetgangers een korte verbinding naar het voetpad ten zuiden van de fietssnelweg.

De rijweg langs de centrale te handhaven bestaande bomensingel heeft een doorsteek door deze bomensingel, zodat er een goede doorstroming van verkeer mogelijk is.

Voor hulpdiensten is het brede pad aan de oostzijde, langs het Dragonderpark en met verbinding via Dissel bij huisnummers 48 en 50, beschikbaar. Op advies van de Veiligheidsregio Utrecht krijgt het pad door middel van graskeien een minimale breedte van 3.25 meter en wordt een plantenbak verplaatst. Via passende verkeersobstakels (bijvoorbeeld een paaltje op de weg) wordt ongewenst verkeer hier geweerd. Tevens wordt gezorgd voor een goede aansluiting op het fietspad aan de zuidkant.

In overleg met de betreffende nutspartij, Vitens, worden afspraken gemaakt over de realisering van een primaire bluswatervoorziening. De bluswatervoorziening moet op ten hoogste 40 meter vanaf de toegang van een woning liggen.

 

In het stedenbouwkundig plan hebben de meeste woningen geen parkeergelegenheid op eigen terrein. In totaal 10 woningen krijgen middels een carport de beschikking over een parkeervoorziening op eigen terrein. Voor de overige woningen worden op korte loopafstand openbare parkerplaatsen gerealiseerd. Het parkeren vindt centraal nabij de woonblokken plaats. De nieuwe woningen liggen hierdoor visueel nog meer in het groen. Dit is goed te zien op de navolgende afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.bpCastor-vg01_0009.jpg"

Afbeelding. In vogelvlucht een impressie van het plangebied

3.2.3 Groenstructuur

Uitgangspunt is het behoud van structurerend en waardevol groen. Door behoud van de structurerende groene elementen wordt vanaf het begin dat hier mensen wonen het groene karakter beleefd. Nagenoeg vanuit alle delen van de woonwijk zijn de volwassen bomen zichtbaar. Waar gewenst en mogelijk worden bomen aangeplant om de lacunes in het groenbeeld op te heffen.

Het pad langs de bomensingel midden in het plan dat het hoveniersbedrijf begrensde, blijft met naastgelegen pad behouden. Dit geldt ook voor de bomensingel parallel aan het Dragonderpark met het ernaast gelegen pad. Aan de noordzijde blijven de bomen langs percelen aan Dissel 30-40 behouden. Bovendien wordt het speelveld bij Dissel 48 behouden en wordt het grootste gedeelte van het kleine opslagterrein nu ingericht als speelveld.

Aan de zuidzijde blijven de forse parkboom (vleugelnoot) en de doorgeschoten beukenhaag. Hier ontstaan bovendien twee kleine grasvelden voor sport en spel.

Langs het fietspad blijft de bestaande rij esdoorns behouden en verlengd tot aan de rotonde van Kleine Beer. Hierdoor begeleidt een forse esdoornlaan het gehele fietspad, zodat de groene verbinding met het Dragonderpark ruimtelijk versterkt wordt. Langs het fietspad zijn tussen de Kleine Beer en het Dragonderpark enkele groene plekken gesitueerd. Daarbij dragen de gehele bomensingel en de behouden grasveldjes langs de watergang bij aan het groene en recreatieve uitstraling van het Dragonderpark naar de nieuwe woonwijk. Op deze wijze worden ook recreatieve functies aan het park toegevoegd.

Alle woningen zijn georiënteerd op de openbare ruimte, veelal op het omringende volwassen groen. Aan de noord- en zuidzijde bevinden zich enkele grasvelden, die ruimte bieden voor sport en spel voor de jeugd. Grotere speelruimten zijn gesitueerd in het Dragonderpark. Ook is ruimte voor verblijf op het verbrede pad aan de oostzijde van de centrale bomensingel. Mogelijk kunnen hier ook speelvoorzieningen voor de kinderen tot 6 jaar aangebracht worden.

Ter hoogte van de achterzijde van de percelen van de bestaande woningen Dissel 18 t/m 28 wordt de hier bestaande tuinmuur herbouwd.

Ten zuiden van de percelen aan de Dissel 30 tot en met 40 gebruiken de bewoners een strook openbaar groen als zijnde een onderdeel van hun achtertuin. In de nieuwe situatie is de gemeente bereid onder voorwaarden deze strook tussen achterpad en tuingrens toe te voegen aan de achtertuinen. Tot de voorwaarden behoren onder ander behoud van de bestaande bomen in deze strook en aanleg van een groene afscherming tussen privé en openbare ruimte. Ten zuiden van deze grens zullen de bestaande bomen behouden worden en zullen via de aanplant van hulststruiken de doorzichten naar en vanaf de nieuwe woonwijk beperkt of ontnomen worden.

De groenstrook tussen de nieuwe woningen en het fietspad zal een open en transparant karakter behouden in verband met de sociale veiligheid van het fietspad en voetpad. Er zullen heesters of stuiken worden herplant om het zicht te beperken op de nieuwe woningen vanuit de bestaande woonwijk.

3.3 Beeldkwaliteitplan locatie Castor

Voor de planontwikkeling is het beeldkwaliteitplan “locatie Castor” opgesteld (26 januari 2016, dit stuk is als bijlage bij deze toelichting gevoegd). Dit beeldkwaliteitplan geeft een integrale visie op de gewenste architectuur en inrichting van de openbare ruimte voor het plangebied. In het beeldkwaliteitplan zijn de belangrijkste uitgangspunten in woord en beeld gegeven voor bebouwing en openbare ruimte. De voor het bestemmingsplan relevante beschrijving uit het beeldkwaliteitplan, zoals de bouwhoogte, dakhelling en het type woning zijn verwerkt in de regels van het bestemmingsplan.

Het beeldkwaliteitplan wordt samen met dit bestemmingsplan vastgesteld en vormt voor aanvragen om omgevingsvergunning het nieuwe toetsingskader vanuit welstand.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Algemeen

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bepaalt welke kaderstellende uitspraken van het kabinet bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

De belangrijkste nationale belangen die voor dit bestemmingsplan relevant zijn, zijn als volgt geformuleerd:

  • Efficiënt gebruik van de ondergrond 

In de ondergrond moet onder andere rekening gehouden worden met archeologie, ondergrondse rijksinfrastructuur (tunnels en leidingen) en de bescherming van de grondwaterkwaliteit en -kwantiteit;

  • Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's.

Het Rijk en de waterschappen beschermen en verbeteren de waterkwaliteit door het treffen van fysieke maatregelen, het uitgeven van vergunningen en handhaving. Luchtkwaliteit, geluidsoverlast, wateroverlast, waterkwaliteit, bodemkwaliteit en het transport van gevaarlijke stoffen kennen een grote samenhang met de andere nationale belangen. Om toekomstige kosten en maatschappelijke schade te voorkomen, moeten bij ruimtelijke en infrastructurele ontwikkelingen de milieueffecten worden afgewogen;

  • Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten 

De natuur in de EHS blijft goed beschermd met een 'nee, tenzij'-regime. Binnen de EHS zijn nieuwe projecten, plannen en handelingen met een significant negatief effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS niet toegestaan, tenzij sprake is van een groot openbaar belang en reële alternatieven ontbreken. De flexibiliteit in begrenzing en de mogelijkheden om ontwikkelingen toe te staan, die in het beleidskader Spelregels EHS zijn uitgewerkt, blijven overeind.

In het Barro is ook het nationaal belang, Ladder voor duurzame verstedelijking, opgenomen. Conform artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening is het verplicht om bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling de regionale afstemming te beargumenteren. Ook een lokale behoefte aan een stedelijke ontwikkeling kan door de regio onderdeel worden gemaakt van de regionale behoefte.

Toets plan

Voor Veenendaal en omgeving is de ambitie van het rijk volgens de Kaart Ambitie 2040 het creëren van een veilige en gezonde woon- en werkomgeving, voldoende zoet water in droge perioden, behoud van biodiversiteit en energietransitie. Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan dit rijksbeleid.

4.1.2 Duurzame verstedelijking

Algemeen

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.

De ladder geldt bij stedelijke ontwikkelingen zoals bedrijventerreinen, kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur, indoorsport en leisure. In het bestemmingsplan moet een motivatie worden opgenomen of er aan de hand van de duurzaamheidsladder gekeken is of het project past bij de regionale behoefte en of de functies binnenstedelijk kunnen worden gerealiseerd. Het Bro bepaalt dat voor ondermeer bestemmingsplannen de treden van de ladder moeten worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd. De ladder bestaat uit drie treden (de 3 B's):

  • 1. Trede 1: Behoefte: voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte waarin nog niet elders in de regio is voorzien? Het kan zowel om een kwantitatieve als een kwalitatieve behoefte gaan;
  • 2. Trede 2: Binnen- of buitenstedelijk: indien er sprake is van een actuele regionale behoefte, dan moet worden beoordeeld of deze in bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden gerealiseerd, eventueel door benutting van beschikbare gronden, herontwikkeling of transformatie van bestaande locaties;
  • 3. Trede 3: Bereikbaarheid met meerdere modaliteiten: indien gekozen moet worden voor een locatie buiten het stedelijke gebied, dan gaat de voorkeur uit naar een plek die (in de toekomst) bereikbaar is via verschillende vervoerswijzen.

De navolgende figuur toont een schematisch overzicht van de treden van de ladder voor duurzame verstedelijking.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.bpCastor-vg01_0010.jpg"

Overzicht treden ladder voor duurzame verstedelijking
(bron: handreiking Ministerie van Infrastructuur en Milieu)

Toets plan

De toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking vindt plaats in paragraaf 5.9. hieruit blijkt dat het plan voldoet aan de uitgangspunten voor de ladder. Het Barro bevat verder geen regels die relevant zijn voor het plan.

4.1.3 Waterbeleid

Algemeen

Een ander belangrijk onderwerp in het rijksbeleid is duurzaam waterbeheer.

De Europese Kaderrichtlijn Water (2003)

De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; emissies worden verbeterd; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.

Nationaal Waterplan

De hoofddoelstelling voor waterbeheer in Nederland is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP): Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst. Het Nationaal Waterplan is tevens een structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening en is opgesteld voor de planperiode 2009-2015.

Waterbeleid in de 21e eeuw (2000)

De hoge waterstanden in de rivieren in 1995 en 1996 en de klimaatscenario's waarin naast de zeespiegelstijging ook meer en heviger buien worden voorspeld hebben geleid tot vernieuwde aandacht voor water. Nederland is met zijn lage ligging en hoge verstedelijkingsgraad kwetsbaar voor wateroverlast en de veiligheid is in de toekomst in het geding. Maar ook door de drogere zomers is er het risico van watertekorten en verdroging. De commissie "Waterbeheer 21e eeuw" heeft in opdracht van de regering duidelijk gemaakt dat we anders moeten omgaan met water en ruimte. Ruimte die nu beschikbaar is voor de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast moet ten minste behouden blijven. De aanwezige ruimte mag niet sluipenderwijs verloren gaan bij de uitvoering van nieuwe projecten voor infrastructuur, woningbouw, landbouw of bedrijventerreinen. Daarbij zijn De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' en' schoonhouden, scheiden en zuiveren' belangrijke uitgangspunten.

De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms in een stroomgebied wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd. Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Toets plan

In de ruimtelijke plannen, waaronder het bestemmingsplan, moet een Waterparagraaf worden opgenomen. In hoofdstuk 5 wordt hier nader op ingegaan.

4.1.4 Overig wettelijk kader

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is diverse (milieu)wetgeving van toepassing, waaronder de Wet luchtkwaliteit, Wet op de archeologische monumentenzorg, de Flora- en faunawet, besluit externe veiligheid, Wet geluidhinder, etc. Ook op deze aspecten wordt in hoofdstuk 5 nader ingegaan.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2018

Op 4 februari 2013 heeft Provinciale Staten van de provincie Utrecht de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) 2013-2028 vastgesteld. Op 3 november 2014 hebben Provinciale Staten de tweede partiële herziening van de structuurvisie vastgesteld.

In de PRS is het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028 beschreven. De provincie geeft aan welke doelstellingen van provinciaal belang worden geacht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe uitvoering wordt gegeven aan dit beleid. De PRS richt zich op de volgende drie pijlers:

  • 1. een duurzame leefomgeving;
  • 2. vitale dorpen en steden;
  • 3. landelijk gebied met kwaliteit.

Deze pijlers leiden tot twee belangrijke beleidsopgaven, namelijk het accent op de binnenstedelijke opgave en het behouden en versterken van de kwaliteiten van het landelijk gebied. Dit zijn opgaven die nodig zijn om Utrecht aantrekkelijk te houden als vestigingsplaats.

Behouden en versterken kwaliteit landelijk gebied

Utrecht wil de kwaliteit van haar landelijk gebied behouden en versterken, zowel voor het landelijk gebied zelf, als voor het stedelijk gebied. De binnenstedelijke opgave vraagt als contramal ook om een aantrekkelijk en bereikbaar landelijk gebied met hoge kwaliteit van landschap, natuur en recreatieve voorzieningen. De zware terugval van financiële middelen voor natuur en recreatie om de stad wil de provincie onder andere opvangen door hier rood-voor-groenconstructies mogelijk te maken. De cultuurhistorische waarden van onder meer de linies, de buitenplaatsen en het agrarische landschap dragen bij aan een aantrekkelijk landelijk gebied. De landbouw is een belangrijke drager van het agrarische cultuurlandschap. Die rol vergt ruimte voor een economisch duurzame landbouw. De aanwezigheid van zo'n 1,2 miljoen inwoners biedt afzetmogelijkheden voor de producten die dit oplevert. Bij dit alles is het kunnen beleven van rust en ruimte van belang.

Accent op de binnenstedelijke opgave

In het ruimtelijk beleid maakt de provincie de hoofdkeuze om in te zetten op de binnenstedelijke ontwikkeling. Het streven is dat ten minste twee derde van het woningbouwprogramma binnen de actuele rode contouren gerealiseerd wordt. Deze binnenstedelijke opgave biedt kansen om de leefbaarheid in de steden en dorpen te verbeteren, als er voldoende aandacht is voor de kwaliteit van de woningen en de woonomgeving. Daarom is het belangrijk dat er aandacht is voor deze kwaliteit. De provincie wil stimuleren dat overheden en marktpartijen zich gezamenlijk inspannen om de binnenstedelijke opgave te realiseren.

Wonen

De provincie Utrecht heeft een programma van 68.000 woningen opgenomen in de PRS. Het totale woningbouwprogramma voor de regio Zuid Oost bedraagt 6.500 woningen. Circa 95% van dit regionale programma kan worden gerealiseerd binnen de rode contouren. Op provinciaal niveau bedraagt dit percentage ruim 80%. Daarmee wordt voldaan aan de ambitie om ten minste twee derde deel in het bestaand stedelijk gebied (binnen de rode contouren) te realiseren. Het woningbouwprogramma is tot stand gekomen na overleg met gemeenten, op basis van bestaande plannen en nog beschikbare (binnenstedelijke) capaciteiten en de, grotendeels uit de Ontwikkelingsvisie NV Utrecht voortkomende, uitbreidingslocaties. De (gemiddelde) woningproductie in de afgelopen jaren en prognosecijfers over de woningbehoefte zijn daarbij gebruikt als referentie. Het is een indicatief programma, waarvan wordt verwacht dat realisatie in de PRS-periode haalbaar is. De voortgang van dit woningbouwprogramma wordt jaarlijks gemonitord en om de vier jaar herijkt op basis van de dan bekende gegevens en inzichten. Dit kan indien nodig leiden tot aanpassing van het programma en de uitbreidingslocaties.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.bpCastor-vg01_0011.jpg"

Woningbouwprogramma 2013-2028

Om te voorkomen dat te veel soortgelijk aanbod op eenzelfde moment op de markt wordt gebracht, is het van belang dat gemeenten onderling in regionaal verband hun plannen qua inhoud en planning afstemmen waarbij de ladder voor duurzame verstedelijking wordt gehanteerd (zie paragraaf 5.9).

Toets plan

Het plangebied maakt deel uit van het stedelijk gebied. Binnen deze rode contour is de bouw van nieuwe woningen mogelijk. Uit paragraaf 5.9 blijkt dat het initiatief voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

Het plan is in overeenstemming met de beleidsdoelstellingen uit de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie.

4.2.2 Ruimtelijke verordening 2013

Algemeen

Bij de nieuwe structuurvisie hoort ook de herziene versie van de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). De PRV is gelijktijdig met de PRS op 4 februari 2013 vastgesteld en bevat regels voor gemeenten. Op 3 november 2014 hebben Provinciale Staten de tweede partiële herziening van de verordening vastgesteld. De gemeenten moeten deze regels in acht nemen bij het maken van ruimtelijke plannen. De regels zijn nodig om het provinciale ruimtelijke beleid te kunnen realiseren.

Wonen in stedelijk gebied

Op het thema wonen in bestaand stedelijk gebied is artikel 3.1 uit de PRV van toepassing. Onder het stedelijk gebied vallen die gronden die volgens de kaart 'Wonen en werken' als stedelijk gebied zijn aangewezen. Daarnaast kan een ruimtelijk plan bestemmingen en regels bevatten voor verstedelijking. De toelichting op het ruimtelijk plan bevat een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen. Hierbij moet worden nagedacht over het gebruik van alternatieve vormen van energie en energiebesparende technieken (onder andere toepassen van restwarmte, Warmte Koude Opslag en aardwarmte). Hiermee dragen ruimtelijke plannen bij aan het doel van 10% duurzame energiegebruik in 2020 zoals verwoord in de PRS. 

Toets plan

Het plangebied ligt binnen bestaand stedelijk woongebied. Binnen het voorliggende plan worden alternatieve vormen van energie toegepast. Voor de nieuwe woningen geldt als uitgangspunt dat deze van zonnepanelen worden voorzien.

4.2.3 Provinciaal Waterplan 2011-2015

Algemeen

Het Waterplan 2010-2015 van de provincie Utrecht omvat het beleid voor waterveiligheid, waterbeheer en gebruik en beleving van water in de provincie Utrecht voor de periode 2010-2015. Provinciale Staten heeft dit plan op 23 november 2009 vastgesteld en voldoet daarmee aan de verplichting van de Waterwet om voor een periode van zes jaar een regionaal waterplan op te stellen.

Toets plan

Het Provinciaal Waterplan 2010-2015 bevat geen specifieke informatie over de gemeente Veenendaal. Het plangebied maakt géén deel uit van een grondwaterbeschermings- en infiltratiegebied. Vanuit het waterplan is het risico op overstroming relevant. In de waterparagraaf (paragraaf 5.14) wordt dit verder behandeld.

4.3 Regionaal beleid

4.3.1 Regio Foodvalley

Algemeen

Voor de periode 2015-2025 hebben de portefeuillehouders Wonen nieuwe afspraken gemaakt over de verdeling van het aantal woningen in de regiogemeenten. Het Regiobestuur Foodvalley heeft ingestemd met het voorstel. De prognose is dat circa 14.500 woningen verdeeld worden over de regiogemeenten in Regio FoodValley. Deze aantallen zijn gebaseerd op prognoses. Als de werkelijkheid verandert, wijzigen de prognoses en dus ook de aantallen.

De verdeling is als volgt:    
Ede   4.000  
Barneveld   3.500  
Nijkerk   2.000  
Scherpenzeel    500  
Wageningen     1.600  
Renswoude     50  
Rhenen   350  
Veenendaal     2500  

Regionaal is afgesproken de verdeling te baseren op de Gelderse prognose 2014. De Utrechtse gemeenten gaan uit van de afspraken die zijn vastgelegd in het Utrechtse beleid (Structuurvisie 2013). 

Voor het monitoren van de woningbouwaantallen wordt samengewerkt met Stichting Vastgoedmonitor Regio FoodValley. Alle woningen die klaar zijn worden meegenomen in de woningmarktmonitor.

Regionale Woonagenda

Binnen Regio FoodValley wordt samen met onze partners uit de woningbouw (waaronder Stichting Vastgoedmonitor Regio FoodValley en woningcorporaties uit de regio) aan de regionale Woonagenda gewerkt. Deze is opgesteld en ingevuld met de diverse partners op de woningmarkt (overheden, corporaties, ontwikkelaars, makelaars, zorgpartijen, huurdersverenigingen). De woonagenda heeft tot doel om de aantrekkelijke woonomgeving van de regio te behouden en te versterken. Het is daarom van belang dat de juiste woningen voor de juiste doelgroepen worden gebouwd. Het is van belang om niet alleen te kijken naar het woningaanbod, maar voornamelijk ook naar woningvraag en de daarbij behorende woonwensen. 

De vraag gaat meer bepalen wat er in de markt gebeurt. Daarom kijkt Regio FoodValley naar bevolkingsprognoses voor kwantitatieve afspraken. Er wordt gebouwd naar bevolkingsontwikkelingen binnen de regio. Naast de bevolkingsontwikkeling wordt gekeken naar de behoefte. Speerpunt van de samenwerking betreft in 2016 het voortzetten van het thema 'Kwaliteit van het wonen'. Daarbij wil de regio samen met de partners een gezamenlijk beeld vormen en komen tot afspraken over kwalitatieve aspecten van woningbouw en herstructurering in de regio. 

Toets plan

Onderhavig woningbouwplan past binnen de gemaakte afspraken. Zie hiervoor ook paragraaf 4.1.2 inzake de Ladder voor duurzame verstedelijking en paragraaf 5.9.

4.3.2 Waterbeheersplan Waterschap Vallei en Eem 2010-2015

Algemeen

Het plangebied valt binnen het beheersgebied van Waterschap Vallei & Eem (Inmiddels met waterschap Veluwe gefuseerd tot waterschap Vallei en Veluwe). In het Waterbeheersplan 2010-2015 (vastgesteld op 17 september 2009) heeft Waterschap Vallei & Eem zijn ambities en uitvoeringsprogramma vastgelegd. Het plan bepaalt in grote lijnen de agenda van het waterschap voor de komende zes jaar.

In het waterbeheersplan vertaalt het waterschap zijn taken in concrete doelen voor de periode van 6 jaar, de maatregelen om die doelen te realiseren en de prestatie-/indicatoren waaraan de resultaten kunnen worden afgemeten. Het waterbeheersplan is gevoed door beleid dat in de achterliggende periode is ontwikkeld.

Op 30 september 2015 is het nieuwe Waterbeheerprogramma 2016-2021 Vallei en Veluwe vastgesteld. Algemeen beleid van het waterschap is dat bij een significante toename van het verhard oppervlak er compensatie plaats dient te vinden voor waterberging, bijvoorbeeld in de vorm van open water. Per project dienen daarover nadere afspraken te worden gemaakt met het waterschap.

Keur Waterschap Vallei en Veluwe

Op 1 januari 2014 is de nieuwe Keur met de Algemene – en Beleidsregels van Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt deze regels vast ter behartiging van de waterschapstaak en het bereiken van de doelstelling zoals genoemd in artikel 2.1 van de Waterwet. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst.

Toets plan

Het plan wordt aan de uitgangspunten van het regionale beleid getoetst in de waterparagraaf (paragraaf 5.14).

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Structuurvisie Veenendaal 2025

Algemeen

De gemeenteraad heeft in november 2009 de Structuurvisie Veenendaal 2025 en de Strategische visie Veenendaal 2025 vastgesteld (zie afbeelding 9). De Structuurvisie geeft de ruimtelijke en verkeerskundige visie voor Veenendaal in 2025 weer. Het is een ruimtelijke vertaling van de keuzes die zijn gemaakt in de Strategische visie Veenendaal 2015 uit 2006. De visie is vertaald in een structuurkaart die de opbouw van de stad en de gewenste ontwikkelingen weergeeft. De navolgende afbeelding bevat een fragment van de structuurkaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.bpCastor-vg01_0012.jpg"

Kaartfragment structuurkaart structuurvisie Veenendaal (plangebied globaal aangeduid met rode cirkel). 'Oranje' staat voor Wonen, 'Groen' staat voor groen, sport, park.

Toets plan

Op de structuurkaart is aangegeven dat het plangebied valt binnen de functie 'Wonen' en 'Groen'. Het plan voldoet aan de beoogde ontwikkeling van een woonfunctie in combinatie met openbaar groen.

Buiten de grenzen van het plangebied is de hoofdweg Kleine Beer en de fietssnelweg als verbinding tussen centrum en landelijk gebied aangegeven. Langs deze fietssnelweg loopt ook een Groene inprikker waar behoud en versterking van de bestaande groene verbindingen vanuit het buitengebied door de is beoogd.

Het plan voldoet aan de structuurvisie.

4.4.2 Woonvisie 2014-2019

Algemeen

In deze nota wordt de behoefte aan de huidige bouwplannen bevestigd, mede gebaseerd op de prognose voor groei van het aantal inwoners van Veenendaal. Dit heeft geleid tot de conclusie dat er geen overcapaciteit van bouwplannen bestaat voor de lange termijn.

In deze Woonvisie is als centrale visie op wonen in Veenendaal aangemerkt:

“De woningmarkt in Veenendaal zorgt zelf voor evenwicht in vraag en aanbod. De gemeentelijke zorg op het gebied van wonen strekt zich uitsluitend uit tot de doelgroepen in de markt die niet aan geschikte woonruimte kunnen komen, en tot het aantrekken van dynamische woonmilieus.”

Als actuele uitgangspunten van het beleid zijn onder meer aangemerkt:

  • tot 2040 wordt in de provincie Utrecht geen krimp voorzien. De druk op de Utrechtse woningmarkt is dan ook nog steeds hoog;
  • door individualisering en vergrijzing neemt het aantal huishoudens ook de komende jaren sneller toe dan het aantal inwoners. Dit heeft gevolgen voor de woningbehoefte, maar ook bijvoorbeeld voor voorzieningen en mobiliteit;
  • door toepassing van hogere bebouwing is het mogelijk de beschikbare ruimte beter te benutten.

In de Woonvisie wordt verwezen naar de groeimogelijkheden voor de regio Zuid-Oost Utrecht die blijken uit de Woningmarkt Monitor van de provincie Utrecht. Zo geldt allereerst dat voor de regio Zuid-Oost sprake is van een toename van het aantal huishoudens tot 2040 van circa 16.000. In deze monitor blijkt ook dat nog flinke groei zit in de behoeften ten opzichte van de reeds bekende plannen.

Toets plan

Het beoogde programma wordt in de paragraaf 5.9 over de ladder voor duurzame verstedelijking getoetst aan het lokale en regionale woonbeleid.

4.4.3 Waterbeleid gemeente Veenendaal

Op 21 september 2006 heeft de gemeenteraad het Waterplan Veenendaal vastgesteld. Het wensbeeld van Veenendaal op het gebied van water is: 'Het komen tot een duurzaam en integraal waterbeheer, gericht op het behouden en verstreken van de functies en kwaliteiten van het water in al zijn facetten voor de langere termijn'.

Het doel van het waterplan is de randvoorwaarden te scheppen waarmee het wensbeeld wordt bereikt, op voorwaarde dat dit past binnen de kaders van de bestuurlijke prioritering.

Het waterplan kent twee onderdelen: een algemeen visiedeel voor een termijn van 15 jaar en een maatregelendeel voor de termijn van 4 jaar.

Het visiedeel van het plan is een overkoepelend plan, dat aangeeft welke doelen en ambitieniveaus worden nagestreefd. Verbanden tussen beleidsvelden worden integraal neergezet. Dit deel geeft voeding aan andere plannen en voornemens.

In het uitvoeringsgerichte deel worden bindende afspraken gemaakt over concrete maatregelen die in de nabije toekomst worden genomen. Waar nog onzekerheid bestaat over de aard en omvang van de maatregelen zal het voornemen van nader onderzoek in het plan worden vastgelegd. De afspraken gaan over de inhoud, uitvoering, planning en financiering en wie een bepaalde actie trekt.

4.4.4 Groenstructuurplan Veenendaal

Algemeen

In 2003 is het Groenstructuurplan Veenendaal vastgesteld. Hierin zijn de volgende groene kwaliteiten van Veenendaal benoemd:

  • de directe omgeving van Veenendaal met hoogwaardige landschappen en recreatieve kwaliteiten;
  • de oorspronkelijk heldere opbouw met onder andere de Grift;
  • het vele groen in de woonwijken;
  • de ontwikkelingspotenties van het Binnenveld voor natuur;
  • recreatie en landschapsontwikkeling;
  • de groene vingers afkomstig van de Utrechtse heuvelrug aan de zuidwestkant van de stad en de bestaande natuurgebieden met onder meer blauwgraslanden (de Hel en de Blauwe Hel).

Het doel van het groenstructuurplan kan als volgt worden geformuleerd:

  • de samenhang van het groen met de landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische patronen versterken;
  • met het groen de herkenbaarheid en de identiteit van de openbare ruimte in zowel de hoofdstructuur als de afzonderlijke wijken vergroten;
  • de gewenste groenstructuur formuleren en realiseren volgens de opgestelde visie;
  • groen bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen als bouwsteen en leidend principe gebruiken;
  • accenten in het groen aan brengen overeenkomstig de plaats en niveau.

Toets plan

Het voorliggende plan is een inzet om de herkenbaarheid en de identiteit van de openbare ruimte in de hoofdstructuur en de wijken te vergroten. Het groen is hierbij als leidend principe gebruikt.

4.4.5 Ruimtelijk beleidskader specifiek voor de Locatie Castor

Het ruimtelijk beleidskader van de gemeente Veenendaal voor de Locatie Castor is op 22 september 2005 door de gemeenteraad vastgelegd in de volgende randvoorwaarden:

  • Invulling met groen en woningen
  • 30% sociale woningbouw.
  • Brede groene oost-west verbinding ten noorden van het fietspad.
  • Aantrekkelijke fiets- en voetpad naar Dragonderpark.
  • Goede wisselwerking tussen woningen en groen.
  • Bestaande bomen en struiken zoveel mogelijk behouden.
  • Visuele afronden van de achtertuinen van Dissel 18 t/m 40.
  • Versterken van de aanwezige paden tussen Dissel en zuidelijke fietspad.
  • Auto-ontsluiting via de rotonde in de Kleine Beer.
  • Toepassing geven aan duurzame stedenbouw, woningbouw en veiligheid.
  • Rioolgemaal behouden dan wel verplaatsen binnen plangebied.
  • Rekening houden met de geluidhindercontouren van Kleine Beer en Castor.

De bovenstaande uitgangspunten zijn leidend geweest bij de opstelling van het stedenbouwkundig plan (zie hoofdstuk 3).

4.5 Conclusie

Voorliggend plan betreft de herontwikkeling van een bestaand bedrijventerrein in de bebouwde kom van Veenendaal tot een aantrekkelijk, gevarieerd en herkenbare woonomgeving met een eigen identiteit. Het plangebied valt binnen de rode contouren en voorziet in de inbreidingsopgave voor Veenendaal. Daarbij levert het plan een bijdrage aan de huisvestingsopgave en draagt het bij aan de verweving van bestaande (groen) voorzieningen in omliggende wijken. Het ontwerp respecteert de samenhang van het groen met bestaande de landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische patronen.

Op basis van voorgaande kan worden geconcludeerd dat het plan voldoet aan relevante ruimtelijke beleidsuitgangspunten.

Hoofdstuk 5 Onderzoek

5.1 Archeologie

5.1.1 Algemeen

Sinds de invoering van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg en de daaruit voortvloeiende wijziging van de Monumentenwet heeft een gemeente de plicht om bij het opstellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met het archeologisch erfgoed. 

5.1.2 Onderzoek

Gemeentelijke archeologische beleidskaart

De gemeente Veenendaal heeft in zijn rol als bevoegde overheid een gemeentelijke archeologische verwachtings- en beleidskaart laten opstellen op basis waarvan beredeneerd richting gegeven kan worden aan het al dan niet verplicht laten uitvoeren van archeologisch (voor)onderzoek. De gemeentelijke Archeologische beleidskaart en cultuurhistorische kenmerkenkaart (2009) geeft op perceelsniveau aan welke archeologisch bekende waarde of welke verwachting van toepassing is. Kaart 4 van de beleidskaart betreft de archeologische maatregelenkaart. Het plangebied valt volgens deze kaart in twee categorieën: een gebied waar in geen enkel geval archeologisch onderzoek nodig is (categorie 6) en een gebied waar dit onderzoek alleen wordt vereist als het project m.e.r.-plichtig is (categorie 5), wat niet het geval is bij dit plan. Op grond van het gemeentelijke maatregelenkaart wordt geen archeologisch onderzoek uitgevoerd voor de planontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.bpCastor-vg01_0013.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.bpCastor-vg01_0014.jpg"

Uitsnede archeologische maatregelenkaart met aanduiding plangebied (kaart 4)

Paraplu-bestemmingsplan Archeologie

In 2013 is het Bestemmingsplan Parapluplan Archeologie opgesteld en van kracht geworden. Dit is een thematisch bestemmingsplan dat aanvullend op het vigerende bestemmingsplan “Woongebied Noord” (vastgesteld op 13 december 2007) van kracht is voor het aspect archeologie.

In het vigerende bestemmingsplan 'Woongebied-Noord' zijn geen regels met betrekking tot de omgang met archeologische waarden opgenomen. Op grond van het paraplu-bestemmingsplan geldt de bepaling opgenomen dat gebieden met een lage archeologische verwachtingswaarde buiten dit paraplu-bestemmingsplan vallen. Dit zijn de gebieden die op de archeologische maatregelenkaart zijn aangeduid als gebieden met een lage archeologische verwachting of géén archeologische verwachting (respectievelijk met een categorie 5 - of categorie 6 - aanduiding). Hiervan is bij onderhavig plangebied sprake. Om die reden is geen sprake van een archeologische bescherming danwel de noodzaak tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek op basis van het paraplu-bestemmingsplan.

Conclusie

Aangezien het plangebied volgens het gemeentelijk beleid deels onder een archeologische verwachtingscategorie 5 en een archeologische verwachtingscategorie 6 valt, is het uitvoeren van archeologisch (voor)onderzoek in het kader van dit bestemmingsplan (of toekomstige omgevingsvergunninsaanvragen) niet verplicht.

Handelingswijze bij archeologische vondst

Indien tijdens de werkzaamheden een archeologische vondst wordt gedaan dan geldt de wettelijke meldingsplicht (Monumentenwet 1988 art. 53): “Degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is, meldt die zaak zo spoedig mogelijk bij Onze minister.” Uit praktisch oogpunt kan een dergelijke vondst bij de gemeente worden gemeld.

5.1.3 Conclusie

Het aspect archeologie geeft geen nadere uitgangpunten voor het plan en vormt geen belemmering voor het plan.

5.2 Bedrijven en milieuzonering

5.2.1 Algemeen

Indien door middel van een project nieuwe, gevoelige functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu mogelijk kan worden gemaakt. Hierbij moet rekening worden gehouden met omliggende functies met een milieuzone. Omliggende bedrijven mogen niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van een nieuwe gevoelige functie. Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in de realisatie van gevoelige functies (wonen).

Wat betreft de aanbevolen richtafstanden tussen functies met een milieuzone en gevoelige functies is de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering'2 als leidraad voor milieuzonering gebruikt. In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings- en gebiedstypen opgenomen. Het gaat om de volgende omgevings- en gebiedstypen: 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied', 'gemengd gebied' en 'functiemengingsgebied'.

In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningen, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Het begrip 'functiemengingsgebied' wordt gebruikt om aan te geven welke functies binnen een gebied met functiemenging onder welke voorwaarden zijn toegestaan.

Bij het bepalen van de aanbevolen richtafstanden zijn in de VNG-brochure de volgende uitgangpunten gehanteerd:

  • het betreft 'gemiddeld' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
  • de richtafstanden hebben betrekking op de omgevingstypen 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied'. Bij het omgevingstype 'gemengd gebied' kan worden uitgegaan van kortere afstanden (verlaging met één afstandsstap);
  • de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten;
  • bij activiteiten met ruimtelijk duidelijk te onderscheiden deelactiviteiten (zoals productie, opslag, kantoren, parkeerterreinen) kunnen deze deelactiviteiten desgewenst als afzonderlijk te zoneren activiteiten worden beschouwd, bijvoorbeeld bij ligging van de activiteit binnen zones met een verschillende milieucategorie.

De richtafstanden lopen op naar mate sprake is van een bedrijf in een hogere milieucategorie. Zoals bij de uitgangspunten voor de richtafstanden is gesteld, kan bij het type gemengd gebied de richtafstand zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat met één afstandsstap worden verlaagd (dus van bijvoorbeeld 50 naar 30 meter voor milieucategorie 3.1). Verdere reducties zijn volgens de toelichting in de VNG-brochure niet te verantwoorden, omdat in algemene zin niet aannemelijk kan worden gemaakt dat het woon- en leefklimaat niet wordt aangetast en het functioneren van bedrijven niet in gevaar wordt gebracht. De richtafstand wordt gemeten vanaf de grens van het bedrijfsperceel tot de gevel van het gevoelige object.

5.2.2 Onderzoek
5.2.2.1 Milieuzonering voor functies binnen het plangebied

Het plangebied maakt gezien de omliggende functies en de oriëntatie daarop deel uit van een 'rustige woonwijk'. De ontwikkeling die in het plangebied mogelijk wordt gemaakt, voorziet in een gevoelige functie in de vorm van woningen. Deze functie veroorzaakt volgens de VNG-brochure geen milieuhinder.

In het plangebied zelf komt verder een bestaande hinderveroorzakende functie (rioolgemaal) voor. De locatie is aangegeven op de navolgende afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.bpCastor-vg01_0015.jpg"

Globale locatie rioolgemaal (rood omlijnd)

Op basis van voornoemde VNG-uitgave wordt voor een rioolgemaal een richtafstand van 30 meter aanbevolen. Deze afstand geldt ten aanzien van het aspect geur. Voor het aspect geluid geldt verder een afstand van 10 m.

Er zullen zich geen nieuwe woningen bevinden binnen 10 m van het rioolgemaal. Uitgaande van de indicatieve zonering uit de VNG-publicatie is geen sprake van geluidshinder.

Wel liggen enkele nieuwe woningen binnen de indicatieve zone voor geur van 30 m. Het bestaande gemaal wordt zodanig aangepast dat deze geurdicht is. Op die manier zal worden gewaarborgd dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plekke.

Hetzelfde geldt ten slotte ook voor trillingshinder, een aspect dat niet specifiek wordt benoemd in de VNG-publicatie. Desnoods worden er maatregelen getroffen om trillingshinder te voorkomen. Zodoende wordt een goed woon- en leefklimaat ter plekke gewaarborgd.

5.2.2.2 Milieuzonering voor functies buiten het plangebied

In de omgeving van het plangebied liggen geen bestaande bedrijven en instellingen waar in de milieuzonering geen rekening is gehouden met de ontwikkeling van nieuwe gevoelige objecten.

5.2.3 Conclusie

Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' leidt niet tot belemmeringen.

5.3 Bodem

5.3.1 Algemeen

Wanneer in een bestemmingsplan milieugevoelige functies worden mogelijk gemaakt, moet worden aangetoond dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor de beoogde functie.

5.3.2 Onderzoek

Inleiding

Voor het plangebied is divers bodemonderzoek uitgevoerd. Onder meer is in 2008 een verkennend en aanvullend bodemonderzoek gedaan. Aangezien deze onderzoeken niet meer actueel zijn, worden deze niet genoemd. Hierna wordt uitsluitend ingegaan op het actualiserend bodemonderzoek dat in 2014 is uitgevoerd.

Actualiserend bodemonderzoek

Er is een actualiserend bodemonderzoek uitgevoerd3. In het kader van dit onderzoek zijn enkele deellocaties onderzocht conform navolgende kaart. Hieronder wordt kort ingegaan op de onderzoeksresultaten.

Actualisatie bovengrond oostelijk en westelijk terreindeel

Met het uitgevoerde bodemonderzoek is de grond- en grondwaterkwaliteit van dit deel van het plangebied geactualiseerd. Gesteld kan worden dat de bodemkwaliteit ten opzichte van het verkennend bodemonderzoek uit 2008 niet nadelig is beïnvloed als gevolg van de bedrijfsmatige activiteiten.

Locatie opslag motorolie en bestrijdingsmiddelen

Met het uitgevoerde bodemonderzoek is de grond- en grondwaterkwaliteit van dit deel van het plangebied geactualiseerd. Gesteld kan worden dat de bodemkwaliteit ten opzichte van het verkennend bodemonderzoek uit 2008 niet nadelig is beïnvloed als gevolg van de bedrijfsmatige activiteiten. De aangetoonde verontreinigingen zijn niet te relateren aan de opslagactiviteiten.

Actualisatie grondwaterkwaliteit ter plaatse van bekende verontreinigingscontouren

In het opgeboorde materiaal zijn zintuiglijk geen verontreinigingen aangetroffen. Afgezien van een lichte verontreiniging met barium zijn er voor het overige geen verontreinigingen geconstateerd. Een tijdens voorgaande onderzoeken aangetoonde zinkverontreiniging is niet meer aangetoond. Een exacte verklaring hiervoor is echter niet te geven.

Onderzoeksconclusie

Middels onderhavig bodemonderzoek is de bodemkwaliteit van het gehele te ontwikkelen perceel geactualiseerd. Daarnaast is de grondwaterkwaliteit geactualiseerd. Geconcludeerd kan worden dat er over het algemeen in de bovengrond plaatselijk enkel lichte verontreinigingen PAK, kwik, en lood aangetoond. In het grondwater zijn verhoogde concentraties aan barium aangetoond die hoogstwaarschijnlijk van nature verhoogde achtergrondconcentraties betreffen. Plaatselijk zijn in het grondwater lichte verontreinigingen met molybdeen en nikkel aangetoond.

Een sterke zinkverontreiniging in het grondwater, zoals in het voorgaand nader bodemonderzoek is aangetoond is tijdens het onderhavig onderzoek niet meer aangetoond.

Geadviseerd wordt om voor de bekende gevallen van bodemverontreiniging (grond), aangemerkt als gedempte sloot en ophooglaag te saneren op basis van een door de provincie Utrecht goedgekeurd saneringsplan of een tweetal (één melding per geval van bodemverontreiniging) meldingen conform Besluit Uniforme Saneringen (BUS).

Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit bodemkwaliteit zijn hierop mogelijk van toepassing.

5.3.3 Conclusie

Met het voorliggende onderzoek is de bestaande bodemkwaliteit voldoende in beeld gebracht. De geconstateerde verontreinigingen zullen worden gesaneerd. Hiermee is de bodemkwaliteit geen belemmering voor onderhavig plan.

5.4 Cultuurhistorie

5.4.1 Algemeen

In het kader van het Rijksbeleid Modernisering van de Monumentenzorg is het sinds 1 januari 2012 wettelijk verplicht om bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met cultuurhistorie. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vormt hiervoor de wettelijke basis. De ruimtelijke ordening krijgt zo een uitgesproken rol met betrekking tot het in stand houden/verbeteren van cultuurhistorische waarden. In de toelichting van een bestemmingsplan moet op dit aspect worden ingegaan.

5.4.2 Onderzoek

Voor de planontwikkeling is een analyse naar de cultuurhistorische waarden in en om het plangebied uitgevoerd4. Deze analyse is opgenomen in de bijlagen.

Uit de analyse blijkt dat de cultuurhistorische waarde van het plangebied gezien de historische wordingsgeschiedenis beperkt lijkt. Het betreft een reeds bebouwde locatie in de nieuwbouwwijk Dragonder, ten oosten van het historische centrum van Veenendaal. Het inrichtingsplan schikt zich verder stedenbouwkundig in de bestaande omgeving. Hiermee is sprake van een plan dat past binnen de bestaande omgeving, zonder dat sprake is van verstoring van cultuurhistorische waarden.

5.4.3 Conclusie

Het aspect cultuurhistorie geeft geen nadere uitgangpunten voor het plan en vormt geen belemmering voor het plan.

5.5 Duurzaamheid

Voor het plangebied wordt een duurzame gebiedsontwikkeling voorgestaan. De duurzaamheid wordt op meerdere fronten bereikt. Hiertoe behoren onder andere de afstemming van de ontwikkeling op de wensen en eisen van de bewoners en belanghebbenden en het inspelen op de sterke-zwakte analyse van het gebied, zodat de kwaliteiten benut en de knelpunten opgeheven worden. Daartoe behoren ook het zoveel mogelijk gebruik van duurzame materialen bij de realisering van de woningen en de openbare ruimte en het tegengaan van onnodig energiegebruik, alsmede indien mogelijk opwekken van energie in het plangebied. Daarbij wordt duurzaam omgegaan met de kwaliteiten van o.a. bodem, water, ecologie en groen en tegengaan van hinder zoals van geluid en vervuiling.

5.6 Externe veiligheid

5.6.1 Algemeen

Bepaalde maatschappelijke activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving. Door voldoende afstand tussen risicovolle activiteiten en bijvoorbeeld woningen kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd.

De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten (artikel 1 van het besluit). Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen en kinderopvang- en dagverblijven. Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen.

Bij de beoordeling van externe veiligheid in relatie tot de ruimtelijke ordening worden twee soorten risico's onderscheiden; plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt als een kans per jaar en wordt verbeeld in een contour van 10-6 per jaar. Het risico op een plaats buiten een inrichting of langs een transportas voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting of bij de transportas, waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Voor inrichtingen geldt dat binnen de 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour geen kwetsbare objecten aanwezig mogen zijn. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour als richtwaarde. Voor het transport van gevaarlijke stoffen geldt de 10-6 per jaar PR-contour voor nieuwe situaties voor kwetsbare objecten als grenswaarde en voor beperkt kwetsbare objecten als richtwaarde. Voor de bestaande situaties geldt de 10-5 per jaar PR-contour als grenswaarde en de 10-6 per jaar PR-contour als een streefwaarde voor (beperkt) kwetsbare objecten.

Bij het groepsrisico is het niet een vaste norm (contour) die bepalend is. Bij het groepsrisico gaat het om de cumulatieve kansen per jaar dat een aantal personen overlijdt als gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting of bij een transportas, waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Voor het groepsrisico bestaat geen wettelijke norm waaraan getoetst wordt. In plaats daarvan wordt getoetst aan de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. Een beschouwing van het bevoegde gezag ten aanzien van deze kwantitatieve waarde is een van de elementen uit de verantwoordingsplicht van het groepsrisico. Binnen deze verantwoording kan het bevoegd gezag van deze waarde afwijken. Er bestaat een oriëntatiewaarde voor inrichtingen en een oriëntatiewaarde voor transport van gevaarlijke stoffen.

5.6.2 Onderzoek

Inleiding

De navolgende afbeelding toont een fragment van de risicokaart. Het plangebied ligt buiten de plaatsgebonden risicocontour en het invloedsgebied van deze bronnen. Deze liggen op zo'n grote afstand dat ze geen bedreiging vormen. Ook het vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor en door de lucht vormen geen belemmeringen voor de ontwikkeling in het plangebied.

De voor het plangebied mogelijke risicobronnen en gevaarlijke buisleidingen liggen blijkens de risicokaart ten oosten van het plangebied en bestaan uit de hoge drukgasleiding, de Rondweg N433 en een LPG – tankstation. Hierop wordt hierna ingegaan. Ook wordt ingegaan op andere mogelijke relevante risicobronnen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.bpCastor-vg01_0016.jpg"

Uitsnede risicokaart (aanduiding plangebied met gele ster)

Het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

In de omgeving van het plangebied is een buisleiding gelegen. Dit aspect vormt geen risico voor het plangebied gezien het feit dat de afstand voldoende is.

Bedrijven – Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Er is een LPG tankstation in de nabijheid van het plangebied gelegen. Deze is op voldoende afstand gesitueerd om geen negatieve invloed te hebben op het plangebied.

Bedrijven die op grond van overige milieuwetgeving afstandsnormen voor veiligheid bezitten, zoals het Vuurwerkbesluit of het Activiteitenbesluit (bijv. propaantanks).

Er zijn geen bedrijven die op basis van overige milieuwetgeving een afstandsnorm bezitten, gelegen in de omgeving van het plangebied.

Transport van gevaarlijke stoffen

In de omgeving van het plangebied is de Rondweg N433 gelegen; deze vormt een route voor gevaarlijke stoffen. De afstand van deze weg is dermate groot dat deze geen risico vormt voor het plangebied.

Er kan ook vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvinden op wegen buiten de aangewezen en vastgestelde routes (noodzakelijk transport t.b.v. laden en/of lossen). Voor noodzakelijk transport ten behoeve van laden en/of lossen van gevaarlijke stoffen buiten de vastgestelde routes is een ontheffing nodig. Aan deze ontheffing kunnen voorwaarden worden verbonden om een veiligere leefomgeving te realiseren. Verder is de frequentie daar van dit soort vervoer (door het lokale karakter van het transport) dermate laag dat daardoor geen risico's ontstaan die ruimtelijk relevant zijn.

Elektromagnetische straling

Er zijn geen hoogspanningslijnen in de directe nabijheid gelegen. Bestaande hoogspanningslijnen in de ruimte omgeving zijn op voldoende afstand gelegen om geen negatieve invloed te hebben op het plangebied.

Verder blijkt uit de gegevens op de website www.antenneregister.nl dat in de omgeving van het plangebied geen zendmasten aanwezig zijn die overschrijdingen van de geldende blootstellingslimieten voor elektrische en magnetische veldsterkten veroorzaken. Dit leidt niet tot belemmeringen.

5.6.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid geeft geen nadere uitgangpunten voor het plan en vormt geen belemmering voor het plan.

5.7 Flora en fauna

5.7.1 Algemeen

Bescherming van natuurwaarden vindt plaats via de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet, de Boswet en de provinciale richtlijn voor Bos- en natuurcompensatie.

Soortbescherming

Op grond van de Flora- en faunawet (verder: Ffw) is iedere handeling verboden die schade kan toebrengen aan de op grond van de wet beschermde planten en dieren en/of hun leefgebied. De wet kent een algemene zorgplicht, omvat daarnaast een reeks van verbodsbepalingen en heeft een groot aantal soorten (verdeeld over verschillende categorieën) als beschermd aangewezen.

De zorgplicht houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende dieren en planten en hun leefomgeving. Het gevolg is onder andere dat iedereen die redelijkerwijs weet of kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor beschermde dier- of plantensoorten worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten, dan wel naar redelijkheid alle maatregelen te nemen om die gevolgen te voorkomen, zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.

Om de instandhouding van de wettelijk beschermde soorten te waarborgen, moeten negatieve effecten op de instandhouding van soorten voorkomen worden. Een aantal voor planten en dieren schadelijke handelingen zijn op grond van de Flora- en faunawet verboden. Hiervoor zijn van belang de artikelen 8 t/m 12 Ffw waarin onder andere de vernieling en beschadiging van beschermde planten en het doden, verwonden, vangen, verontrusten en verstoren van diersoorten en hun verblijfplaatsen is verboden.

Op grond van artikel 75 Ffw kunnen ontheffingen van de verboden worden verleend en op grond van de ex artikel 75 vastgestelde AMvB (het Besluit aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet) gelden enkele vrijstellingen van het verbod. Welke voorwaarden verbonden zijn aan de ontheffing of vrijstelling hangt af van de dier- of plantensoorten die voorkomen. Hierbij wordt volgens de wettelijke kaders onderscheid gemaakt in drie categorieën, waarin soorten zijn ingedeeld op basis van zeldzaamheid en kwetsbaarheid.

  • Algemene soorten 
    Voor de algemene soorten die zijn genoemd in tabel 1 bij de AMvB geldt de lichtste vorm van bescherming. Voor deze soorten geldt voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de artikelen 8 t/m 12 Ffw. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht.
  • Overige soorten
    De overige soorten, genoemd in tabel 2 bij de AMvB, genieten een zwaardere bescherming. Voor deze soorten geldt voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van het verbod, mits die activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie goedgekeurde gedragscode. Wanneer er geen (goedgekeurde) gedragscode is, is voor die soorten een ontheffing nodig; de ontheffingsaanvraag wordt voor deze soorten getoetst aan het criterium 'doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort'.
  • Soorten genoemd in bijlage IV Habitatrichtlijn en bijlage 1 AMvB ex artikel 75
    Voor de soorten die zijn genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en bijlage 1 van de AMvB ex artikel 75 Ffw geldt de zwaarste bescherming. Het hangt van de precieze aard van de werkzaamheden en van de betrokken soort(en) af of een vrijstelling met gedragscode geldt, of dat een ontheffing noodzakelijk is. Voor de soorten die zijn genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn wordt geen ontheffing verleend bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor de soorten van bijlage 1 geldt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen verstorende werkzaamheden alleen mogen worden uitgevoerd nadat daarvoor een ontheffing is verkregen. De ontheffingsaanvraag wordt getoetst aan drie criteria:
    • 1. er is sprake van een in of bij de wet genoemd belang; en
    • 2. er is geen alternatief; en
    • 3. doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort.

Vogelsoorten zijn niet opgenomen in de hierboven genoemde categorieën. Voor verstoring van vogels en vogelnesten door ruimtelijke ontwikkelingen kan geen ontheffing worden verleend. Voor vogels kan alleen een ontheffing worden verleend op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn. Dat zijn: bescherming van flora en fauna, veiligheid van het luchtverkeer, volksgezondheid en openbare veiligheid. Van een (beperkt) aantal vogels is de nestplaats jaarrond beschermd. Voor de overige vogelsoorten geldt dat verstoring van broedende exemplaren is verboden. Buiten het broedseizoen mogen de nestplaatsen, zonder ontheffing, worden verstoord. Daarbij geldt geen standaardperiode voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval verstoord wordt, ongeacht de datum. De meeste vogels broeden tussen medio maart en medio juli.

Gebiedsbescherming

Naast de soortbescherming wordt de gebiedsbescherming geregeld binnen de Natuurbeschermingswet (in de Natura 2000-gebieden) en binnen de Ecologische Hoofdstructuur. Bescherming van bos is aan de orde als bestemmingen van bestaand bos worden gewijzigd.

5.7.2 Onderzoek

Quick scan 2008

Voor de planontwikkeling is een quick scan natuur uitgevoerd in 2008. Aangezien dit rapport niet meer actueel is wordt hierop niet nader ingegaan.

Actualiserende quick scan 2014

Aangezien de quickscan in 2008 heeft plaatsgevonden, is dit onderzoek geactualiseerd. Hiervoor heeft opnieuw onderzoek5 plaatsgevonden. De onderzoeksresultaten worden hieronder kort besproken.

Soortenbescherming

Wat betreft de soortenbescherming worden uitspraken gedaan over de aanwezigheid van geschikt habitat op de onderzoekslocatie voor de verschillende soorten en soortgroepen. Dit is samengevat weergegeven in navolgende tabel. In deze tabel is samengevat of de voorgenomen ingreep mogelijk verstorend kan werken en wat de consequenties zijn voor eventuele vervolgstappen, zoals soortgericht nader onderzoek of vergunningtrajecten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.bpCastor-vg01_0017.jpg"

Tabel: Overzicht geschiktheid onderzoekslocatie voor soortgroepen en te nemen vervolgstappen

Uit het onderzoeksrapport blijkt kortweg dat er nader onderzoek nodig is naar de broedvogels en vleermuizen. Dit onderzoek zal nog dienen plaats te vinden.

Gebiedsbescherming

Aangezien de onderzoekslocatie niet is gelegen in of grenst aan een onderdeel dat behoort tot de EHS, is aantasting niet aan de orde. Externe werking op overige beschermde natuurgebieden, zoals het Natura 2000-gebied het Binnenveld is, gelet op afstand tot de onderzoekslocatie en de aard van de ingreep niet aan de orde.

5.7.3 Conclusie

Wat betreft de gebiedsbescherming gelden geen belemmeringen. Wel is er mogelijk sprake van de verstoring van beschermde soorten. Om dit te bepalen is nog nader onderzoek nodig naar broedvogels en vleermuizen. Dit onderzoek zal nog worden uitgevoerd.

5.8 Geluidhinder

5.8.1 Algemeen

De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer, door spoorwegverkeer, en/of door inrichtingen (industrielawaai) het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De wet stelt dat in principe de geluidbelasting op de gevel van gevoelige bestemmingen zoals woningen, scholen en ziekenhuizen niet hoger mag zijn dan de voorkeursgrenswaarde. De voorkeursgrenswaarde is de waarde die zonder meer kan worden toegelaten. Voor de vaststelling van een geluidbelasting hoger dan de voorkeursgrenswaarde (met de grenswaarde als plafond) dient ontheffing te worden verkregen via een zogenoemde hogere grenswaardeprocedure. Onderhavig plan voorziet in de realisatie van een geluidgevoelige functie waarbij het aspect wegverkeerslawaai relevant is.

5.8.2 Onderzoek

Inleiding

Voor de planontwikkeling is een akoestisch onderzoek uitgevoerd6. onderzoek is opgenomen in de bijlagen. In het onderzoek zijn de gezoneerde wegen Kleine Beer en de Vijgendam (snelheidsregime van 50 km/uur) en de niet gezoneerde weg Castor (snelheidsregime van 30 km/uur) betrokken. In het kader van een goede ruimtelijke ordening kunnen ook niet gezoneerde wegen (snelheidsregime van 30 km/uur) in het onderzoek worden betrokken. In dit onderzoek is vanwege de ligging en de verkeersintensiteit ook de niet gezoneerde weg Castor betrokken.

Onderzoeksresultatan

Geluidsbelasting

Uit het onderzoek naar de geluidbelastingen blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden vanwege de Kleine Beer en de Vijgendam. De hoogste geluidbelasting ten gevolge van de Kleine Beer en de Vijgendam bedraagt respectievelijk 53 dB en 49 dB, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt hiermee niet overschreden.

Cumulatieve geluidsbelasting

De voorkeursgrenswaarde wordt overschreden vanwege een tweetal zoneplichtige wegen (Kleine Beer en Vijgendam). In het kader van de Wgh dienen de cumulatieve geluidbelastingen inzichtelijk te worden gemaakt. De hoogste cumulatieve geluidbelasting bedraagt (Lcum) 58 dB, exclusief aftrek ex artikel 110g Wgh.

Op grond van het Bouwbesluit 2012 worden eisen gesteld aan de akoestische binnenwaarde bij de woningen ten gevolge van wegverkeerslawaai. Vanuit het gemeentelijk geluidbeleid dient daarbij rekening te worden gehouden met de gecumuleerde geluidbelastingen. In een nader onderzoek dienen de benodigde gevelmaatregelen te worden gedimensioneerd.

Vaststellen hogere grenswaarde

Gezien de beperkte schaal van dit project is het niet mogelijk of wenselijk is om maatregelen te treffen die de geluidbelastingen terugbrengen tot waarden die lager zijn dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Bij de gemeente Veenendaal kan een hogere waarde voor de betreffen woningen worden aangevraagd.

Om een hogere waarde aan te vragen moet de situatie passen in het gemeentelijk geluidbeleid ten aanzien van de aan te vragen hogere waarde. De gemeente Veenendaal heeft in de “Beleidsregel hogere waarden Wgh, gemeente Veenendaal”, d.d. 25 september 2008, ruimtelijke situaties omschreven waarbij de verlening hogere waarden mogelijk is. Dit wordt gedaan door zogenaamde ontheffingscriteria. Eén van deze criteria uit dit beleid is: De woningen vullen een open plaats tussen aanwezige bebouwing op. Door de bouw van de woningen wordt de open plek die is ontstaan door het vertrek van het tuincentrum en hoveniersbedrijf opgevuld langs de Kleine Beer.

Daarnaast stelt de gemeente voorwaarden aan maatregelen van akoestisch aard bij de ontvanger. In dit plan worden de volgende voorwaarden gesteld:

  • alle woningen in dit plan hebben één of meerdere geluidluwe gevels (eis).
  • de buitenruimte is bij woningen aan de geluidluwe zijde van de woning gelegen (inspanningsverplichting). Indien dit niet mogelijk is dan dient het geluidniveau op de gevel niet meer dan 5 dB hoger te zijn dan bij de geluidluwe gevel;
  • minimaal één slaapkamer in de woning is gelegen aan de geluidluwe gevel (inspanningsverplichting);
  • bij de aanwezigheid van balkons/loggia's e.d. dient onder de balkons weerbestendige geluidabsorptie te worden geplaatst ter voorkoming van ongewenste reflecties op de gevel (eis).

Geconcludeerd wordt dat alle woningen beschikken over een geluidluwe gevel. Hiermee kan worden voldaan aan het gemeentelijk geluidbeleid. Bij de gemeente Veenendaal kan een hogere waarde worden aangevraagd voor de betreffende woningen. De verlening van de hogere waarde vindt plaats in een aparte hogere waarde-procedure gelijktijdig met de bestemmingsplanprocedure. In het rapport is opgenomen welke hogere waarden precies dienen te worden aangevraagd.

Toetsing goede ruimtelijke ordening

De hoogste berekende geluidbelasting vanwege de Castor bedraagt 51 dB, exclusief aftrek ex art. 110g Wgh. Omdat deze weg een 30 km-regime heeft, is deze weg niet onderzoeksplichtig voor de Wgh en zijn de normen uit de Wgh niet van toepassing.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de cumulatieve geluidbelasting van alle beschouwde wegen inzichtelijk gemaakt. De hoogste cumulatieve geluidbelasting vanwege alle beschouwde wegen bedraagt 58 dB, exclusief aftrek ex artikel 110g Wgh. Voor de gecumuleerde zijn geen normen opgenomen in de Wgh.

Ter vergelijking zijn de geluidbelastingen beoordeeld aan de hand van de voor-keursgrenswaarde (48 dB) en maximale ontheffingswaarde uit de Wgh voor een vergelijkbare 50 km-weg. Er is op deze manier getoetst of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. De maximale ontheffingswaarde voor nieuwe woningen in binnenstedelijk gebied bedraagt 63 dB (artikel 83 lid 2 van de Wgh).

Al gevolg van de Castor en ook de cumulatieve geluidbelasting is de geluidbelasting hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De optredende geluidbelastingen zijn wel lager dan de maximale ontheffingswaarde.

Gezien de beperkte schaal van dit plan is het niet mogelijk of wenselijk om bronmaat-regelen (stiller asfalt) of overdrachtsmaatregelen (afscherming) te treffen die de geluidbelastingen terugbrengen tot waarden die lager zijn dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De maatregelen die kunnen worden genomen bij de ontvanger (woning) zijn erop gericht om te voldoen aan de binnenwaarde van 33 dB. Hiermee kan een goed akoestisch woon- en leefklimaat worden gegarandeerd. Op basis van de berekende geluidbelastingen (vanwege de Castor) dient te worden voldaan aan de minimum gevelweringseis van 20 dB(A) uit het Bouwbesluit.

Geconcludeerd wordt dat ten aanzien van de 30 km/h-weg en de cumulatie sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Toetsing aan het Bouwbesluit 2012

Op grond van het Bouwbesluit 2012 dient een akoestische binnenwaarde van 33 dB bij woningen ten gevolge van wegverkeerslawaai gegarandeerd te worden.

De hoogste (cumulatieve) geluidbelasting bedraagt daardoor 58 dB, exclusief aftrek ex artikel 110g. Om de binnenwaarde bij de woningen te halen, moet een geluidisolatie worden behaald, afhankelijk van de geluidbelasting op de woning, variërend van 20 dB tot hoogstens (58-33=) 25 dB.

Ter indicatie: volgens artikel 3.2 van het Bouwbesluit 2012 bezit een standaard gvelconstructie een minimale geluidisolatie van 20 dB. In een aanvullend bouakoestisch onderzoek moet worden onderzocht of aanvullende gevelmaatregelen nodig zijn.

5.8.3 Conclusie

Het aspect geluid geeft als nader aandachtspunt dat hogere grenswaarden moeten worden vastgesteld. Deze procedure zal tegelijkertijd met het bestemmingsplan plaatsvinden.

Bij de aanvraag om omgevingsvergunning voor de woningen moet op basis van het Bouwbesluit 2012 worden aangetoond of kan worden voldaan aan het berekende binnenniveau van 25 dB. Het behalen van dit binnenniveau is reëel. In een aanvullend bouwakoestisch onderzoek moet worden onderzocht of aanvullende gevelmaatregelen nodig zijn.

5.9 Ladder voor duurzame verstedelijking

5.9.1 Algemeen

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) heeft betrekking op de ladder voor duurzame verstedelijking. Deze ladder stelt eisen aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. In het artikel is bepaald dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
5.9.2 Onderzoek

Voor de planontwikkeling is een memo opgesteld waarin het plan is getoetst aan de treden van de ladder voor duurzame verstedelijking7. Deze memo is opgenomen in de bijlagen. Uit de toetsing blijkt dat sprake is van ruimte in de regionale woningbouwopgave en dat er voldoende regionale marktruimte is voor vrijesectorhuurwoningen in de gemeente Veenendaal. De ontwikkeling vindt binnenstedelijk plaats en is multimodaal onsluitbaar via weg en spoor.

5.9.3 Conclusie

Het plan voldoet aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking.

5.10 Leidingen en nutsvoorzieningen

5.10.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet worden onderzocht of in het plangebied of in de directe nabijheid daarvan ruimtelijk relevante leidingen of nutsvoorzieningen voorkomen. Het kan hierbij gaan om leidingen zoals riooltransportleidingen of hoogspanningsleidingen.

5.10.2 Onderzoek

De leidingen en nutsvoorzieningen op Locatie Castor bestaan in hoofdzaak uit een rioolbuis en elektriciteitsleiding. De rioolbuis ligt langs de Castor en buigt vanaf de bocht in de Castor naar de centrale bomensingel op het terrein. Hier ligt de buis aan de westzijde, direct grenzend aan de centrale bomensingel richting de Dissel in het noorden. De elektriciteitshoofdleiding ligt aan oostzijde van de centrale bomensingel en legt verbinding tussen Dissel en Castor. De genoemde leidingen en nutsvoorzieningen zijn voor het bestemmingsplan niet ruimtelijk relevant, maar moeten bij de uitvoeringswerkzaamheden in acht worden genomen.

5.10.3 Conclusie

Het aspect leidingen en nutsvoorzieningen geeft geen nadere uitgangpunten voor het plan en vormt geen belemmering voor het plan.

5.11 Luchtkwaliteit

5.11.1 Algemeen

Op 15 november 2007 is de 'Wet luchtkwaliteit' in werking getreden. Hiermee wordt de wijziging van de Wet milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteitseisen (hoofdstuk 5 titel 2) bedoeld. Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit uit 2005 en is een implementatie van de Europese kaderrichtlijn luchtkwaliteit en de vier dochterrichtlijnen waarin onder andere grenswaarden voor de luchtkwaliteit ter bescherming van mens en milieu zijn vastgesteld.

De wet- en regelgeving onderscheidt projecten die 'in betekenende mate' (IBM) en 'niet in betekenende mate' (NIBM) leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Daarnaast worden er bestemmingen benoemd die extra gevoelig zijn voor luchtvervuiling (gevoelige bestemmingen).

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet daarnaast worden afgewogen of het aanvaardbaar is om een bepaald project op een bepaalde plaats te realiseren. Hierbij speelt de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol, ook als het project zelf niet of nauwelijks bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

5.11.2 Onderzoek

Voor de planontwikkeling is een toets luchtkwaliteit uitgevoerd8. Het onderzoek is opgenomen in de bijlagen.

Toets NIBM

Met behulp van de NIBM-rekentool9 (versie maart 2015) is de verslechtering van de luchtkwaliteit ten gevolge van het plan berekend. Een plan is in betekenende mate wanneer de toename van de luchtverontreiniging (NO2 of PM10) meer is dan 1,2 µg/m3. Wanneer een plan “niet in betekenende mate”(NIBM) bijdraagt aan de luchtkwaliteit, is toetsing van het plan aan de grenswaarden op grond van de Wm niet noodzakelijk. Bij het opstellen van de NIBM-rekentool is uitgegaan van een worstcase situatie: bij de berekening van de concentratietoename zijn de kenmerken van het verkeer, de straat en de omgeving zo gekozen dat een situatie ontstaat met een maximale luchtverontreiniging. Uit de berekening blijkt dat de planbijdrage van de ontwikkeling kleiner is dan de NIBM-grens van 1,2 µg/m3, daardoor zal het plan 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een toetsing aan de grenswaarden is op basis van de Wm niet noodzakelijk, aangezien het plan NIBM is. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt inzichtelijk gemaakt of sprake is van een dreigende grenswaarde-overschrijding.

Toets goede ruimtelijke ordening

Voor de toets of sprake is van een dreigende grenswaarde-overschrijding is de monitoringstool10 uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geraadpleegd. De monitoringstool geeft inzicht in de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM2.5 en PM10) in het plangebied tussen 2013 en 2030.

Uit het onderzoek blijkt dat de concentraties luchtverontreinigende stoffen onder de grenswaarden liggen in de drie beschouwde jaren (2015, 2020 en 2030). Tevens geven de uitkomsten uit de monitoringstool aan dat de concentraties van de luchtvervuilende stoffen vanaf 2015 in het plangebied verder afnemen. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.

5.11.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit geeft geen nadere uitgangpunten voor het plan en vormt zowel vanuit de Wet Milieubeheer als in het kader van een goede ruimtelijke ordening geen belemmering voor het plan.

5.12 Verkeer en parkeren

5.12.1 Verkeer

Ontsluiting

Het bestemmingsplan ziet toe op de realisatie van een kleinschalige woonbuurt met in totaal 66 woningen. Het betreft allemaal grondgebonden aaneengesloten woningen in de huursector. Hieronder is het woningbouwprogramma afgebeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.bpCastor-vg01_0018.jpg"

Woningbouwprogramma Locatie Castor Veenendaal

Het plangebied krijgt één ontsluiting voor gemotoriseerd verkeer, die is gelegen aan de Castor. Er is geen verbinding voor het autoverkeer richting de bestaande woonwijk Dragonder-Noord. De Castor sluit aan de westzijde aan op de Kleine Beer via een rotonde. De Kleine Beer maakt deel uit van de 'binnenring' rondom het centrum van Veenendaal. De rotonde is in het kader van de verkeersveiligheid in 2012 aangelegd. Aan de oostzijde gaat de Castor over in een fiets-/voetpad. Het eerste deel van de Castor vormt een belangrijke ontsluitingsweg voor de wijk Dragonder-Zuid. Ter hoogte van het plangebied buigt deze weg rechtsaf de wijk in. De navolgende afbeeldingen tonen het straatbeeld op de Castor.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.bpCastor-vg01_0019.jpg" Straatbeeld Castor westelijke richting   afbeelding "i_NL.IMRO.0345.bpCastor-vg01_0020.jpg" Straatbeeld Castor oostelijke richting  

Voor het langzaam verkeer vindt de ontsluiting plaats via de bestaande routes uit de omliggende woongebieden, het naastgelegen Dragonderpark en de fietssnelweg van en naar het koopcentrum.

Analyse verkeerseffecten

Algemeen

Om een inschatting te maken van de verkeerseffecten is gebruikgemaakt van de CROW-notitie “Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie” (publicatie 317).

Verkeersaantrekkende werking nieuwe woonwijk

De nieuwe woonwijk bestaat zoals gesteld geheel uit grondgebonden huurwoningen. Er worden 66 woningen gerealiseerd. Voor het bepalen van de verkeersgeneratie van het plan is uitgegaan van 5,6 motorvoertuigbewegingen per woning. De totale verkeersgeneratie van het plan bedraagt daarmee 370 motorvoertuigen per etmaal.

Verkeersaantrekkende werking die vervalt

Het plan betreft een te herontwikkelen locatie waar momenteel ook reeds functies zijn gelegen. Het betreft het hoveniersbedrijf met hoofdkantoor van Ginkel Groep. De verkeersaantrekkende werking van deze functie wordt hierna eveneens bepaald. Het bedrijf betreft een hoveniersbedrijf (en nadrukkelijk geen tuincentrum). Volgens de website van het bedrijf zijn op de locatie 85 medewerkers werkzaam. Gezien de aard van het bedrijf, past deze het beste binnen de categorie 'bedrijf arbeidsintensief/bezoekersextensief' (dit is onder meer een werkplaats of een soortgelijk bedrijf). Conform de CROW-notitie gelden hierbij de volgende getallen wat betreft verkeersgeneratie:

  • minimaal 8,3 en maximaal 10,1 motorvoertuigen per etmaal per 100 m2 b.v.o.

Op grond van een globale inschatting bedraagt het bestaande oppervlak van de bedrijfsgebouwen tezamen circa 2.250 m2. Dit is een voorzichtige schatting. Uitgaande van voorgaande cijfers is de bestaande verkeersaantrekkende werking hiermee 227,25 motorvoertuigen per etmaal.

Totale toename verkeersintensiteiten

Op basis van voorgaande leidt onderhavig plan netto tot een toename van de verkeersintensiteiten van 142,75 motorvoertuigen per etmaal.

Analyse toekomstige verkeersafwikkeling

In zowel de bestaande als de nieuwe situatie sluit het plangebied verkeerskundig aan op de Castor. De Castor op haar beurt sluit op zeer korte afstand (minder dan 50 meter) aan op de Kleine Beer. Het is daarom met name van belang of de toename van de verkeersintensiteiten op een goede wijze is af te wikkelen op de Kleine Beer.

Op basis van het Gemeentelijke Verkeers- en Vervoersplan Veenendaal (GVVP) is de Kleine Beer aangewezen als een secundaire lokale as. Zoals uit onderstaande kaart blijkt, maakt de Kleine Beer deel uit van een 'binnenring' rondom het centrum.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.bpCastor-vg01_0021.jpg"

Kaart verkeersstructuur Veenendaal met aanduiding plangebied (gele ster)
(bron: GVVP)

De Kleine Beer is hiernaast aanwezen als een gebiedsontsluitingsweg binnen de bebouwde kom. Deze indeling sluit aan op de Duurzaam-Veilig wegcategorisering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.bpCastor-vg01_0022.jpg"

Kaartbeeld wegencategorisering met aanduiding plangebied (gele ster)
(bron: GVVP)

Aangezien de Kleine Beer bestaat uit 1x2 rijstroken met aan beide zijden gescheiden fietspaden, is deze weg conform de Duurzaam-Veilig wegcategorisering aan te merken als Gebiedsontsluitingsweg type B binnen de bebouwde kom. Deze wegen zijn berekend op verkeersintensiteiten tot 15.000 motorvoertuigen per etmaal (mvt/etm). Uit het verkeersmodel van de gemeente blijkt dat de bestaande intensiteiten aanmerkelijk lager zijn: 4.900 mvt/etm (in 2030 is dit 5.800 mvt/etm ten noorden van de rotonde en 5.900 mvt/etm ten zuiden van de rotonde).

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.bpCastor-vg01_0023.jpg"

Foto bestaande wegprofiel Kleine Beer
(bron: Google Streetview)

Uit het GVVP blijkt dat de gemeente Veenendaal met een verkeersmodel werkt (Questor). Dit model geeft een vereenvoudigde weergave van de verkeerssituatie en -intensiteiten. Op basis van het verkeersmodel zijn de bestaande verkeersknelpunten in beeld gebracht. Dit is gedaan door de verhouding tussen de hoeveelheid verkeer die op een weg rijdt en de theoretische capaciteit van diezelfde weg te berekenen in een intensiteits/capaciteitswaarde (IC-waarde). Hoe dichter deze twee waarden bij elkaar liggen, hoe groter de kans op vertraging.

Uit het GVVP blijkt dat ter plaatse van de Kleine Beer geen knelpunten zijn wat betreft de capaciteit. Om deze reden kan worden aangenomen dat op de Kleine Beer een kleine toename van het (auto-)verkeer nog is in te passen binnen het heersende verkeersbeeld. Een toename van circa 143 motorvoertuigen per etmaal kan, gezien de theoretische capaciteit van de Kleine Beer (15.000 mvt/etm) en de bestaande intensiteit (minder dan 5.000 mvt/etm) als zeer beperkt worden beschouwd. Aangenomen kan worden dat dit niet leidt tot verkeersproblemen.

Wat betreft langzaam verkeer kan worden gesteld dat het plangebied goed is ontsloten middels de stedelijke fietsverbinding die direct aan de zuidzijde van het plangebied is gelegen. Hiernaast is binnen het inrichtingsplan ruimte voor enkele directe verbindingen richting de aangrenzende woonbuurt en richting het Dragonderpark.

5.12.2 Parkeren

De parkeernorm is op grond van Stedenbouwkundige visie Locatie Castor (2007) gesteld op 1,6 parkeerplaats per woning, waarbij voor parkeervoorzieningen op eigen terrein een reductie toegepast wordt. Dit is opgenomen in de Project Realisatie Overeenkomst (2008).

In het stedenbouwkundige inrichtingsplan is voldoende plaats ingeruimd voor parkeren. In het hieronder weergegeven schema is het aantal benodigde openbare parkeerplaatsen weergegeven:

Benodigd volgens de parkeernorm  
Type   Aantal   Norm   Aantal p-plaatsen  
Grondgebonden woningen   56   1,6 p/w   89,6 p.plaatsen  
Grondgebonden woningen met carport   10   0,9 p/w   9 p.plaatsen  
Totaal       99 p.plaatsen  

Binnen het voorliggende plan zijn er in totaal 109 parkeervoorzieningen aanwezig. Van dit aantal worden er 10 gerealiseerd middels carports, de overige 99 parkeerplaatsen worden in openbaar gebied gerealiseerd. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de gestelde parkeernorm.

Ook is onderzocht of de parkeervoorzieningen voldoende evenwichtig over de wijk zijn verdeeld. Hiervoor is het plangebied verdeeld in twee deelgebieden: een linker plandeel (westelijk) en een rechter plandeel (oostelijk). Uit navolgend schema blijkt dat in beide plandelen voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd worden:

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.bpCastor-vg01_0024.jpg"

Uit voorgaande blijkt dat er voldoende parkeerplaatsen binnen het plangebied worden gerealiseerd en dat deze evenwichtig over het plangebied worden verdeeld. Er hoeven daarom geen parkeerproblemen te worden verwacht. Ook hoeft een afwenteling van parkeerdruk op de omgeving niet te worden verwacht.

5.12.3 Conclusie

Het voorliggende plan is verkeerskundig goed in te passen in de omgeving. Ook worden er voldoende parkeerplaatsen binnen het plangebied gerealiseerd. Er hoeven geen belemmeringen te worden verwacht.

5.13 Vormvrije merbeoordeling

5.13.1 Algemeen

Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen.

Bij het Besluit m.e.r. zit een bijlage, die uit vier onderdelen bestaat; de onderdelen A, B, C en D. Om te beoordelen of er een m.e.r.-procedure nodig is, zijn vooral de onderdelen C en D van belang. Onderdeel C bevat activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het doorlopen van een m.e.r. verplicht is. Onderdeel D bevat activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r.-beoordeling verplicht is. In de onderdelen C en D worden per activiteit de drempelwaarden beschreven. Deze worden uitgedrukt in aantallen, grootte, lengtes of oppervlakten.

5.13.2 Onderzoek

De ontwikkeling van woningen valt onder categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r.. Het gaat hier om 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.

De nieuwe woonwijk heeft een bruto oppervlakte die ruim onder de relevante drempelwaarde van 100 hectare of meer ligt. De drempelwaarden in onderdeel D van het Besluit m.e.r. zijn echter indicatieve waarden (zie artikel 2, lid 5, onder b van het Besluit m.e.r.). Dit betekent concreet dat het bevoegd gezag zich ervan moet vergewissen of de activiteit, wanneer deze onder de drempelwaarden zit, daadwerkelijk geen belangrijke nadelige milieugevolgen kan hebben, waarbij in het bijzonder moet worden nagegaan of sprake is van de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de Europese Richtlijn betreffende de milieueffectbeoordeling. Een dergelijke beoordeling wordt een 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' genoemd.

In categorie 11.2 wordt het bestemmingsplan als besluit genoemd. Er dient dus te worden bepaald of er bij het besluit ter vaststelling van het bestemmingsplan sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, waardoor een nadere m.e.r.-beoordeling nodig is.

Bij het bepalen van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu wordt, conform de Bijlage III van de Europese Richtlijn, ingegaan op de volgende onderdelen:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats waar de activiteit wordt verricht;
  • de kenmerken van het potentiële effect.

 

De kenmerken van het project

Het plan omvat een terrein met een bruto oppervlakte van circa 2,08 ha. Hiervan wordt circa 0,9 ha in beslag genomen voor de woonpercelen en circa 1,18 hectare voor openbaar gebied. Dit openbaar gebied bestaat voor ongeveer de helft uit voor groen bestemde gronden en de overige helft uit voor verkeer bestemde gronden. Er worden in totaal 66 woningen mogelijk gemaakt. Hiervoor worden 106 parkeerplaatsen aangelegd. De totale verkeersgeneratie11 van het nieuwe plan bedraagt 370 motorvoertuigen per etmaal, uitgaande van 5,6 motorvoertuigbewegingen per woning. De verkeersaantrekkende werking van de huidige functie bedraagt afgerond 227 motorvoertuigen per etmaal (zie paragraaf 5.12). Per saldo neemt door het bestemmingsplan de verkeersaantrekkende werking 174 motorvoertuigen per etmaal toe.

Mogelijke cumulatie kan optreden met andere projecten die van de zelfde ontsluitingsweg gebruik maken. Hiervan is bij deze planontwikkeling geen sprake, omdat de gebieden in de directe omgeving reeds zijn ontwikkeld en geen sprake is van een met het plan vergelijkbare grootschalige herstructurering of inbreiding.

Tijdens de bouw worden, los van de locatiekeuze voor de woningen, natuurlijke hulpbronnen gebruikt. Na de realisatie is sprake van een afvalstroom vanuit een woonwijk, bestaande uit huishoudelijk afval en afvalwater. Het project veroorzaakt gezien de beoogde functie en de voor woningbouw gangbare stoffen en technologieën geen risico voor derden. Voor verontreiniging en hinder wordt verwezen naar de volgende paragraaf ''kenmerken van het potentiële effect”.

De plaats waar de activiteit wordt verricht

Het plangebied ligt in de bebouwde kom van Veenendaal, even ten oosten van het centrum, en wordt geheel omsloten door stedelijk gebied. Het plangebied is momenteel in gebruik door een hoveniersbedrijf. Het westelijk deel van het plangebied is bebouwd en intensief in gebruik. Het oostelijk deel is extensief in gebruik voor opslag.

De andere paragrafen van hoofdstuk 5 van deze toelichting bevatten per haalbaarheidsaspect een verslag van het verrichte onderzoek. De relevante effecten zijn navolgen beschreven.

De kenmerken van het potentiële effect

De effecten die als gevolg van het project optreden, betreffen de aspecten bodem, geluid en ecologie en zijn lokaal van aard en hebben geen grensoverschrijdend karakter. Voor al deze aspecten worden maatregelen voorgesteld en getroffen. Het optreden van de effecten is zeer waarschijnlijk. Echter, met inbegrip van voorgestelde maatregelen zijn nauwelijks meer effecten te verwachten. Er is daarom geen sprake van onomkeerbare effecten.

5.13.3 Conclusie

De toetsing aan de selectiecriteria uit de bijlage III EU-richtlijnen 85/337/EEG maakt duidelijk dat geen sprake is van belangrijke nadelige effecten op het milieu die het opstellen van een MER of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk maken.

5.14 Water

5.14.1 Algemeen

Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen, een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin staat de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan op de waterhuishouding. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan gevolgen heeft voor de waterhuishouding (waaronder grondwater en waterveiligheid). Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten'.

Voor ruimtelijke ontwikkelingen gelden op basis van het in hoofdstuk 4 van dit bestemmingsplan opgenomen beleid de volgende uitgangspunten:

  • Hemelwater wordt op basis van de trits ‘vasthouden-bergen-afvoeren’ zoveel mogelijk ter plaatse vastgehouden. Wanneer lozen in de bodem redelijkerwijs niet mogelijk is kan geloosd worden op oppervlaktewater. Lozen op de riolering is in principe niet toegestaan;
  • Afvalwater niet zijnde ‘schoon’ hemelwater aansluiten op het riool;
  • Houdt bij het ontwerp rekening met de gemiddelde hoogste grondwaterstand;
  • De ontwikkeling dient in de gebruiksfase grondwaterneutraal te zijn. Structurele drainage of andere middelen om grondwater af te voeren zijn in principe niet toegestaan.
  • Geen uitlogende materialen gebruiken op plaatsen die in contact kunnen komen met (grond)water;
  • Mogelijk is een watervergunning of melding nodig. Een watervergunning van het waterschap is bijvoorbeeld nodig voor het dempen en/of vergraven van watergangen, het lozen van water op oppervlaktewater en het onttrekken van grondwater.

Verantwoordelijkheden:

Hemelwater:

Een belangrijk principe is dat zoveel mogelijk van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.

Grondwater:

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) of representatieve hoogste grondwaterstand (RHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG/RHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

Oppervlaktewater:

Het waterschap is verantwoordelijk voor het peilbeheer in regionaal oppervlaktewater. Daarbij heeft het waterschap de taak om het oppervlaktewatersysteem zo in te richten dat er geen inundatie plaatsvindt tot 1 maal per 100 jaar in stedelijk en 1 maal per 10 jaar in landelijk gebied.

5.14.2 Onderzoek

A-watergang

Ten oosten van het plangebied loopt een A-watergang die in beheer is bij Waterschap Vallei en Veluwe. De A-watergang is weergegeven op de navolgende afbeelding. De beschermingszone van de A-watergang is 5 meter aan weerszijden. De beschermingszone valt in het plangebied in de bestemming Groen -1. In de Keur van het waterschap is geregeld welke verboden er gelden voor activiteiten in deze beschermingszone. Werkzaamheden en uitvoeren van activiteiten in deze zone zijn op grond van de Keur vergunningsplichtig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.bpCastor-vg01_0025.jpg"

Uitsnede legger waterschap Vallei en Veluwe. De blauwe lijn toont de A-watergang ten oosten van het plangebied.

Verharde oppervlakken

Ter plaatse is door Waterschap Vallei en Veluwe, Gemeente Veenendaal en BOOT een veldinventarisatie uitgevoerd. De veldinventarisatie is uitgevoerd op vrijdag 22 april 2016.Tijdens het veldbezoek is geconstateerd dat ter plaatse van de kas een deel open dak is, met daaronder onverharde gedeelten. Als rekenregel voor dit oppervlak is afgesproken dat 60% als verhard oppervlak meetelt in de oppervlaktebepaling van de huidige situatie.

Ter plaatse van het terrein is de verharding nader gespecificeerd. Op basis van gegevens door Van Ginkel aangeleverd, en getraceerd op een oude luchtfoto blijkt dat er rondom het terrein een weg is aangelegd voorzien van asfaltverharding. Deze is grotendeels ook teruggevonden in het veld, en wordt daarom meegeteld in de oppervlaktebepaling van de huidige situatie.

Op het terrein is een parkeerterrein van verdichte puinverharding aanwezig. Tijdens het veldbezoek is afgesproken dat 25% van dit oppervlak meetelt in de inventarisatie als verhard oppervlak.

In bijlage 9 is de inventarisatietekening weergegeven. Deze tekening is zowel door het waterschap als door de gemeente gezien en akkoord bevonden. De in de bijlage opgenomen inventarisatietekening dient derhalve als uitgangspunt in het project.

In onderstaande tabel 1 zijn de diverse oppervlakken in de oude en toekomstige situatie vastgelegd. De oppervlakken zijn onderverdeeld naar type verharding. In bijlage 9 zijn de verharde oppervlakken voor de toekomstige situatie in beeld gebracht.

Tabel: Overzicht verhardingstypen bestaande en toekomstige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.bpCastor-vg01_0026.png"

Uit de in bovenstaande tabel weergegeven oppervlakken blijkt een toename van verhard oppervlak van circa 1.400 m2. Conform algemene regel 3.2.54, artikel 3.b. van de algemene regels van Waterschap Vallei en Veluwe, d.d. 1 januari 2016, is er een vrijstelling van watervergunning voor lozing van hemelwater over een toename van verhard oppervlak kleiner dan 1.500 m2. Er is dan geen sprake van een verplichting tot watercompensatie binnen het plangebied.

Omgang met hemelwater

Zoals in de waterparagraaf wordt aangegeven wordt er bij de ontwikkeling een gescheiden stelsel aangelegd. Dit stelsel loost primair op de A-watergang ten oosten van het plangebied. Bij extreme neerslag wordt ook geloosd via een hoge uitlaat op de watergang ten westen van het plangebied.

In het projectgebied is gezocht naar vermindering van verhard oppervlak door aanleg van halfverharding. Echter uit gemeentelijk beheer is het gebruik van grasbeton als parkeerverharding niet gewenst. Dit wordt wel toegepast als bermversteviging naast trottoirs, of bij putten die voor onderhoud toegankelijk moeten zijn.

5.14.3 Conclusie

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de in dit bestemmingsplan in hoofdstuk 4 opgenomen beleid.

Gezamenlijke conclusie is dat de ruimtelijke ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt met dit bestemmingsplan geen of nauwelijks gevolgen voor het watersysteem hebben. In het plangebied liggen geen waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Ook wordt er niet meer dan 1500m² extra verhard oppervlak aangelegd (t.o.v. de bestaande situatie). Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan is door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.

Bij de uitwerking van de inrichtingsplannen zal het waterschap worden betrokken.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een (voor) ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het plan. Het project wordt op particulier initiatief gerealiseerd. De kosten in verband met de realisatie van de 66 woningen zijn dan ook voor rekening van de initiatiefnemer. Met de ontwikkelaar is een contract getekend, een anterieure overeenkomst. In deze overeenkomst zijn afspraken gemaakt over de ontwikkeling van het plangebied en de te ontvangen of te betalen exploitatiebijdrage. In de overeenkomst is afgesproken dat de kosten voor de grondexploitatie, inclusief de bestemminsplanprocedure en mogelijke planschade, worden gedragen door de initiatiefnemer. Een deel van de kosten wordt verhaald via gronduitgifte door de gemeente en een deel door middel van de gesloten exploitatieovereenkomst. Daarmee is de financieel-economische uitvoerbaarheid voor de gemeente voldoende gewaarborgd.

Als financiële achtervang heeft de gemeente Veenendaal een exploitatieplan opgesteld.Tegen het ontwerp exploitatieplan zijn geen zienswijzen ingediend.

Hoofdstuk 7 Juridische planopzet

7.1 Algemeen

7.1.1 Wat is een bestemmingsplan?

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft, uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsbepalingen zijn hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden' (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden ).

Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden.

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en het Bouwbesluit zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van ruimtelijk beleid.

7.1.2 Over bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijbehorende regels worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:

  • 1. Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkel' bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regels van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  • 2. Via een aanduiding. Een aanduiding is een teken op de verbeelding. Dat teken kan bestaan uit een lijn, een figuur, of een lettercode etc. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.
7.1.3 Hoofdstukindeling van de regels

De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).
  • 2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de regels van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsregels met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld.
  • 3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingsregels en algemene wijzigingsregels.
  • 4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk is het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

7.2 Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

7.2.1 Bijzonderheden in dit bestemmingsplan

De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen hiervoor is beschreven. Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

Groen - 1

De bestemming Groen - 1 is bedoeld voor die gronden die als park of plantsoen ingevuld zijn of worden en van zodanige waarde zijn dat deze niet 'vergrijsd' mogen worden met functies als wegen en parkeerplaats. De gronden zijn bestemd voor:

  • de aanleg en instandhouding van beplanting die is afgestemd op de ligging van het plangebied en de inpassing in de omgeving;
  • de aanleg en instandhouding van waterpartijen en watergangen;
  • de instandhouding van waardevolle bomen.

Op deze gronden mogen geen gebouwen gebouwd worden. Wel is het mogelijk binnen deze bestemming passende (en noodzakelijke) overige bouwwerken te realiseren. De maximum hoogte van deze bouwwerken bedraagt 10 meter.

Groen - 2

De bestemming Groen - 2 is opgenomen voor het overige grootschaliger openbaar groen in het plangebied. Het betreft hier in hoofdzaak het belangrijke groen, speelvoorzieningen, alsmede voet- en fietspaden in deze wijk. Ondergeschikt groen is in veel gevallen ook ondergebracht onder de bestemming Verkeer.

Op gronden met deze bestemming mogen gebouwen of bouwwerken worden geplaatst die passen binnen deze bestemming. De maatvoeringseisen zijn afhankelijk van de functie. De maximum hoogte van overige bouwwerken bedraagt 10 meter.

Verkeer

De bestemming Verkeer is opgenomen voor de wegen en parkeerplaatsen in het plangebied. Ondergeschikt groen is ook ondergebracht onder de bestemming Verkeer. De gronden zijn onder andere bestemd voor:

  • wegverkeer en ontsluiting;
  • de aanleg en instandhouding van waterpartijen en watergangen;
  • het parkeren;
  • nutsvoorzieningen;
  • een jongerenontmoetingsplek.

Op deze gronden mogen voor een beperkt aantal functies gebouwen gebouwd worden. Hiervoor zijn maximum oppervlaktes per gebouw opgenomen. De maatvoering voor deze gebouwen is gelijk aan de gebouwen binnen de bestemming Groen. Daarnaast zijn overige bouwwerken voor bijvoorbeeld afvalinzameling, speelvoorzieningen, infrastructuur en beeldende kust toegestaan. De maximum hoogte van deze overige bouwwerken varieert per functie en bedraagt maximaal 10 meter.

Wonen

De nieuwe woonpercelen in het plangebied worden opgenomen binnen de bestemming Wonen. Het maximumaantal woningen bedraagt 66. Binnen de woonfunctie is een beroep aan huis toegestaan (maximaal 45 m² van de oppervlakte van de bebouwing op het woonperceel). Ten slotte zijn ook groenvoorzieningen en parkeervoorzieningen toegestaan. In artikel 11 staan de algemene regels ten aanzien van het parkeren genoemd. Hierbij wordt per woning uitgegaan van 1,6 parkeerplaats per woning.

De woningen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd. Uitsluitend aaneengebouwde woningen zijn toegestaan. Er geldt binnen het bouwvlak geen maximum bebouwingsoppervlak. Er zijn wel grenzen gesteld aan de goot- en bouwhoogte. Deze bedragen respectievelijk 6 meter en 10,5 meter, tenzij anders op de verbeelding aangeduid. Op de erven bij de woningen (aangeduid als erf (e) zijn aan- en uitbouwen van de woning toegestaan. Hierbij geldt een bebouwingspercentage van 50%, waarbij de oppervlakte aan bijgebouwen per woning niet groter mag zijn dan 50 m². Voor de oppervlakte aan aan- en uitbouwen geldt geen maximum oppervlakte, maar is bepaald dat binnen een bepaalde diepte vanaf het hoofdgebouw moet worden gebouwd. Het plan bevat een afwijkingsmogelijkheid om ook een aan huis verbonden bedrijf en afhankelijke woonruimte in bijgebouwen toe te staan binnen de woonbestemming.

Hoofdstuk 8 Procedure

8.1 Open planproces

8.1.1 Aanleiding

Begin 2013 is de initiatiefnemer gestart met een open planproces. Vanaf de start van het proces wordt met de omwonenden, belangstellenden en belanghebbenden overlegd over de gewenste (her)ontwikkeling van het plangebied Locatie Castor. De discussies vinden plaats binnen het kader van de stedenbouwkundige uitgangspunten en randvoorwaarden. Deze eisen zijn vastgesteld met name op 22 september 2005 door de raad en op 6 februari en 2007 door het college van B&W. Deze eisen geven het ruimtelijk en functioneel kader weer waaraan de herontwikkeling moet voldoen. De wijze waarop het gebied ingevuld wordt en de vormgeving plaats gaat vinden, wordt in eerste instantie bepaald door de resultaten van overleg tussen de initiatiefnemer (Koninklijke Ginkel Groep/Stichts Beheer) en de omwonenden/belanghebbenden. De resultaten zijn vervat in deze rapportage. Het college neemt aan de hand hiervan besluiten over het vervolg van het planproces en over de wijze van herontwikkeling van deze locatie.

8.1.2 Start open planproces

Als start van het open planproces organiseerde de initiatiefnemer buurtoverleg bij het begin van de analyse en planvorming. Via een huis- aan huis bezorgde flyer zijn alle bewoners van de woonwijk Dragonder Noord, binnen circa 100 meter vanaf het plangebied, uitgenodigd voor het buurtoverleg op 2 juli 2013. Met name de bewoners langs Dissel, Castor, Orion en Pollux zijn uitgenodigd.

Het planteam overlegde op deze avond met de belangstellenden over de bestaande kwaliteiten en knelpunten, alsmede over de wensen en eisen van aanwezige belangstellenden aan de hand van grote luchtfoto's van het plangebied en omgeving. Het belangrijkste item voor de omwonenden is het behoud van de privacy en van het groene karakter van de omgeving. Het verslag van dit buurtoverleg, alsmede de getoonde luchtfoto's zijn gemaild naar alle aanwezigen bij dit buurtoverleg. Naar aanleiding van de opmerkingen tijdens dit buurtoverleg maakte het planteam een sterkte-zwakte analyse van het plangebied, waarbij de kwaliteiten, knelpunten, kansen en bedreigingen zijn vastgelegd.

Met deze gegevens heeft het planteam drie stedenbouwkundige modellen voor herontwikkeling van de Locatie Castor samengesteld. Deze modellen zijn gemaild naar alle belangstellenden waarvan het mailadres bekend was, ter voorbereiding van het tweede buurtoverleg op 24 september 2013. Tijdens dit buurtoverleg is, voorafgaand aan de discussie over deze drie modellen, benoemd het programma van eisen oftewel het ruimtelijk en functioneel kader van gemeente en ontwikkelaar, evenals de impressie die het planteam had van de wensen en eisen van de bewoners.

Er volgde een levendige discussie over de harde en zachte eisen van de bewoners en over de invulling van hun wensen. Primair blijven het behoud van de privacy van de omwonenden en behoud van de parkachtige omgeving. Het verslag van dit tweede buurtoverleg is gemaild naar iedereen waarvan het mailadres bekend was.

8.1.3 Belangrijkste reacties voor inpassing van de ontwikkeling

Van alle reacties, die ontvangen zijn van de omwonenden, zijn de volgende het meest belangrijk voor de inpassing van de ontwikkeling in de bestaande omgeving:

1. Dissel 18-28: Bestemmingwijziging is niet gewenst. Indien toch wijziging optreedt, moet:

  • De bouw op meer dan 28 meter van de achtergevels plaatsvinden.
  • De bestaande muur herbouwd worden als achtergrens van de percelen.
  • De nieuwe bebouwing zo laag worden of zo ver weg liggen dat er geen inkijk in de bestaande tuinen en woningen optreedt.
  • Het autoverkeer op zo groot mogelijke afstand van de achtererven blijven.

2. Dissel 30-40: Bestemmingwijziging is niet gewenst. Indien er toch wijziging optreedt, moet:

  • De bouw op meer dan 55 meter van de achtergevels plaatsvinden.
  • De bestaande achtertuinen verlengd worden tot het achterpad, waarbij deze grond in eigendom van de bewoners komt.
  • De bebouwing zo laag worden of zo ver weg liggen dat er geen inkijk in de bestaande tuinen en woningen optreedt.
  • Het autoverkeer op zo groot mogelijke afstand van de achtererven blijven.
  • Een speelplek ook voor de kinderen van de Dissel in het openbaar groen gerealiseerd worden.

3. Dissel 44-50: Bestemmingwijziging is niet gewenst. Indien er toch wijziging optreedt, moet:

  • Eventuele bebouwing op meer dan 10 meter afstand van de zijgevel van Dissel 48.
  • De bebouwing op een zodanig afstand van de waterpartij van het Dragonderpark liggen dat de bomen langs het water behouden blijven.
  • De bestaande speelplek voor kinderen ten zuiden van Dissel 48 behouden blijven.

4. Castor: 97-111: Eventuele bebouwing op meer dan 66 meter vanaf de achtergevels van de woningen.

5. Orion en Pollux: Eventuele bebouwing op meer dan 43 meter vanaf de zijgevels van de woningen.

Op basis van de resultaten uit het buurtoverleg en de uitgangspunten van de gemeente is door het planteam een stedenbouwkundige opzet Locatie Castor opgesteld. Met deze opzet is in de weken 43 tot 45 van 2013 nader overleg gevoerd in kleine groepen bewoners, namelijk met de bewoners van Dissel 18-28, met de bewoners van Dissel 44-50 en met de bewoners van Dissel 30-40. Met de bewoners van Castor/Orion/Pollux is in week 46 overlegd. Dit overleg vond plaats in kleine groepen met opdrachtgever en adviseurs. Deze nadere afstemming met de omwonenden leidde tot wijziging op onderdelen van de stedenbouwkundige opzet.

Documenten die bij het opstellen van de stedenbouwkundige opzet gebruikt zijn, zijn:

  • Uitnodiging voor buurtoverleg 2 juli 2013
  • Verslag buurtoverleg 2 juli 2013
  • Veldwaarnemingen gebiedsontwikkeling Castor Veenendaal (16 juli 2013)
  • Uitnodiging voor buurtoverleg 24 september 2013
  • Presentatie buurtoverleg 24 september 2013 met 3 stedenbouwkundige modellen
  • Verslag buurtoverleg 24 september 2013.
8.1.4 Inspelen op de wensen en eisen van omwonenden

Zoals in de voorgaande paragrafen is aangegeven, wordt op diverse fronten gezorgd voor afstemming op de wensen en eisen van de omwonenden, aansluiten op de functies en ruimtelijke beelden van de aangrenzende gebieden en zorgen voor soepele langzaam verkeersroutes naar de aangrenzende wijken en door het plangebied. Hieronder wordt specifiek per groep van woningen puntsgewijs aangegeven waar wel en niet ingespeeld wordt op de eisen en wensen van de omwonenden.

1. Dissel 18-28:

  • De bouw van de appartementen vindt op meer dan 28 m van de achtergevels plaats.
  • De bestaande muur wordt herbouwd als achtergrens van de percelen.
  • De groenstrook direct achter de tuinmuur krijgt niet de functie van voetpad.
  • De tuinmuur naast Dissel 18 wordt westwaarts doorgetrokken tot aan de huidige schutting naast het voetpad, de benodigde strook grond wordt hiervoor overgedragen.
  • De nieuwe bebouwing loopt trapsgewijs op van laag naar hoog vanaf de Dissel. De appartementen hebben dichte gevels voor zover die georiënteerd zijn op de Dissel. Bovendien staan er bomen tussen deze gevel en de muur op de grens van de achtertuinen. Hierdoor zal de privacy in hoge mate gewaarborgd worden.
  • In de muur kunnen desgewenst deuren/poorten aangebracht worden die uitkomen op een achterpad.
  • Het autoverkeer van de appartementen kan parkeren op eigen plaatsen in de parkeergarage onder het appartementengebouw. Bezoekers kunnen parkeren in het binnenhof of langs de muur die het gebied aan de noordzijde begrenst.

2. Dissel 30-40:

  • De woningbouw vindt op meer dan 41 meter afstand van achtergevels plaats. De oorspronkelijk gestelde 53 meter is niet haalbaar. Mede was deze afstand bepaald op basis van de stedenbouwkundige visie 2007. Handhaven van bestaande bomen en aanplant met groenblijvende struiken zal de inkijk en uitzicht op de achtererven zeer beperken.
  • Onder randvoorwaarden is de gemeente bereid de achtertuinen te verlengen tot het achterpad, waarbij deze grond in eigendom van de bewoners komt. Behoud van de bestaande bomen en de aanleg van een groene uniforme erfafscheiding behoren tot de randvoorwaarden.
  • Ten zuiden van de percelen worden grondgebonden woningen gerealiseerd. Achter de zij- en voorgevels van deze woningen liggen slaapkamers. Daarbij wordt de beplanting tussen de achtererven en de nieuwe woningen gehandhaafd en waar mogelijk aangevuld met bladhoudende struiken, zoals hulst, om de inkijk te beperken of te voorkomen.
  • Het autoverkeer blijft in hoofdzaak aan de zuidzijde van het woongebied. Alleen de vuilniswagen gaat via een doorsteek aan de noordzijde het woongebied in. Deze doorsteek zal ook gebruikt worden in geval van calamiteiten (zoals bij wegopbrekingen, ziekenwagen en brandweerwagen).
  • Een speelplek in de vorm van een open grasveld, ook voor de omgeving, wordt aangelegd ter plaatse van de oorspronkelijke kleine opslagplaats.

3. Dissel 44-50:

  • De bebouwing is geprojecteerd op circa 22 meter afstand van de zijgevel van Dissel 48.
  • De bebouwing ligt op een zodanig afstand van de waterpartij langs het Dragonderpark dat de bomen langs het water behouden blijven. Ook het bestaande pad langs deze bomensingel wordt behouden en gaat dienst doen als voet- en fietspad. Het zorgt dus voor een verbinding tussen Dissel en de fietssnelweg.
  • De bestaande speelplek voor kinderen ten zuiden van Dissel 48 blijft behouden.

4. Castor: 97-111:

  • De grondgebonden woningen komen op een afstand te liggen van ca. 42 m.

5. Orion en Pollux:

  • De nieuwe bebouwing is op meer dan 43 meter vanaf de zijgevels van de bestaande woningen geprojecteerd.

8.2 Inspraak

Het stedenbouwkundigplan en beeldkwaliteitsplan locatie Castor hebben van 22 oktober tot en met 2 december 2015 voor een ieder ter inzage gelegen.

Aanvankelijk waren tegen het ontwerp beeldkwaliteitsplan drie zienswijzen ingediend. De 'Koninklijke Ginkel Groep BV en Van Ginkel Veenendaal BV' (ontwikkelaar) heeft echter privaatrechtelijke afspraken met de indieners van de zienswijzen kunnen maken en hierdoor tegemoet kunnen komen aan de zienswijzen. Dit heeft er toe geleid dat de zienswijzen zijn ingetrokken.

8.3 Overleg

In de commentaarnota die als bijlage is bijgevoegd, zijn de resultaten van het vooroverleg beschreven.

8.4 Zienswijzen

Het ontwerp bestemmingsplan heeft van 7 april tot en met woensdag 18 mei 2016 voor een ieder ter inzage gelegen. Hiervan heeft een publicatie in de Veenendaalse krant, in de Staatscourant en op de website www.officielebekendmakingen.nl gestaan. Degenen die aanvankelijk zienswijzen hadden ingediend tegen het Beeldkwaliteitsplan en degenen die hebben aangegeven op de hoogte te willen blijven van de procedure, zijn tevens per brief geïnformeerd.

Er zijn geen zienswijzen ingediend tegen het ontwerp bestemmingsplan.