Plan: | Uiverstraat 124 t/m 168 |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | uitwerkingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0345.Uiverstr124tm168-oh01 |
Op 30 mei 2013 heeft de raad van de gemeente Veenendaal besloten het bestemmingsplan Stationskwartier, deelgebied C-Industrielaan ongewijzigd vast te stellen.
Met de vaststelling van dit bestemmingsplan werd binnen dit plangebied de mogelijkheid geopend voor de bouw van een tweetal appartementencomplexen. Een deel van deze bebouwing is inmiddels gerealiseerd in de vorm van het ombouwen van het voormalige schoolgebouw tot appartementen. Nu bestaat het voornemen om aan de westzijde van dit gebouw het tweede appartementencomplex te realiseren.
In artikel 6 van het nu geldende bestemmingsplan is dit perceel bestemd tot Wonen- Uit te werken, waarbij in artikel 6.2.1 is bepaald dat voor het inrichten van het gebied de volgende bepalingen gelden:
In artikel 6.2.2 van het bestemmingsplan is bepaald dat voor het uitwerken van het plan moet worden aangesloten op de in artikel 5 van het geldende bestemmingsplan opgenomen bestemming 'Wonen”
Daarnaast dient er volgens artikel 6.2.3 van de regels van het bestemmingsplan Stationskwartier, deelgebied C-Industrielaan in het uitwerkingsplan een verantwoording plaats te vinden dat de planologisch relevante (milieu)aspecten geen belemmering vormen voor de ontwikkeling van het plangebied, waarbij rekening wordt gehouden met de volgende aspecten: bodem, water, flora en fauna, wegverkeerslawaai, archeologie & cultuurhistorie, luchtkwaliteit, bedrijven & milieuzonering, externe veiligheid en kabels en leidingen.
Het plangebied is gelegen aan de Industrielaan en grenst aan de oostzijde aan de reeds gerealiseerde bebouwing in de voormalige CSV locatie, aan de zuidzijde het Van Santen terrein en het Kirpesteinterrein aan de westzijde
Om een indruk te geven van de ligging van het plangebied is een topografische kaart en een uitsnede van een kadastrale kaart opgenomen.
Afbeelding 1.1: Uitsnede topografisch overzicht, kadaster 2008.
Afbeelding 1.2: Uitsnede kadastrale kaart.
Afbeelding 1.3. huidige situatie vanaf de Industrielaan
De vigerende situatie is vastgelegd in het bestemmingsplan Stationskwartier, deelgebied C Industrielaan. Met de vaststelling van dit bestemmingsplan werd binnen dit plangebied de mogelijkheid geopend voor de bouw van een tweetal appartementencomplexen. Een deel van deze bebouwing is inmiddels gerealiseerd in de vorm van het ombouwen van het voormalige schoolgebouw tot appartementen. Nu bestaat het voornemen om aan de westzijde van dit gebouw het tweede appartementencomplex te realiseren.
In artikel 6 van het nu geldende bestemmingsplan is dit perceel bestemd tot Wonen- Uit te werken, waarbij in artikel 6.2.1 is bepaald dat voor het inrichten van het gebied de volgende bepalingen gelden:
a. De bebouwing strekt zich maximaal uit over een bouwvlak zoals dat is aangegeven op de verbeelding;
b. Het aantal bouwlagen;
c. Het aantal te bouwen woningen mag niet meer dan 23 bedragen;
d. Het plan kan in één geheel worden uitgewerkt waarbij geldt dat enkel gestapelde woningen mogen worden gebouwd.
In artikel 6.2.2 van het bestemmingsplan is bepaald dat voor het uitwerken van het plan moet worden aangesloten op de in artikel 5 van het geldende bestemmingsplan opgenomen bestemming 'Wonen”
Daarnaast dient er volgens artikel 6.2.3 van de regels van het bestemmingsplan Stationskwartier, deelgebied C-Industrielaan in het uitwerkingsplan een verantwoording plaats te vinden dat de planologisch relevante (milieu)aspecten geen belemmering vormen voor de ontwikkeling van het plangebied, waarbij rekening wordt gehouden met de volgende aspecten: bodem, water, flora en fauna, wegverkeerslawaai, archeologie & cultuurhistorie, luchtkwaliteit, bedrijven & milieuzonering, externe veiligheid en kabels en leidingen.
Van de plankaart van het bestemmingsplan Stationskwartier, deelgebied C Industrielaan is hieronder een uitsnede opgenomen.
Afbeelding 1.3: Uitsnede plankaart bestemmingsplan Stationskwartier, deelgebied C Industrielaan
Om woningbouw mogelijk te maken moet de bestemming worden uitgewerkt. Daarom moet het vigerende bestemmingsplan worden uitgewerkt ex artikel 3.1. Wro.
Het bestemmingsplan bestaat uit drie onderdelen, te weten: toelichting, regels en verbeelding. De regels vormen tezamen met de verbeelding het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De toelichting heeft weliswaar geen juridische status, maar dient ter motivering en verduidelijking van hetgeen in de verbeelding en regels is geregeld.
In de toelichting wordt achtereenvolgens ingegaan op de bestaande situatie en de ruimtelijke en functionele structuur (hoofdstuk 2). Vervolgens wordt een beschrijving gegeven van de verschillende relevante beleidskaders (hoofdstuk 3). In hoofdstuk 4 is het voorgenomen plan omschreven. In hoofdstuk 5 wordt het plan getoetst aan de verschillende omgevingsaspecten, zoals bodem, archeologie en andere relevante aspecten. Waarna in hoofdstuk 6 een toelichting op de juridische planopzet wordt gegeven. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de financieel- economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 8 op de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
In de huidige situatie is het plangebied een braakliggend stuk grond. De grenzen van het plangebied worden gevormd door de Industrielaan en de Uiverstraat (het Kirpesteinterrein en het Van Zantenterrein beide voormalige bedrijvenpercelen).
Het plangebied is gelegen in een gebied waar wonen, bedrijven en scholen gemengd voorkomen. Tevens is het gebied door de ligging nabij het station en doorgaande wegen goed bereikbaar voor openbaar vervoer, auto's en fietsers.
De gebieden ten westen en oosten van het plangebied zijn hoofdzakelijk in gebruik als woningbouw en bedrijventerrein. Het gebied ten noorden van het plangebied is in gebruik door een verzorgingstehuis, kerken, kantoren en richting het oosten eveneens als wonen. Het gebied ten zuiden van het plangebied is in gebruik als bedrijventerrein.
De verkeersverbindingen om het plangebied zijn belangrijke vervoersassen voor Veenendaal. De Industrielaan is een hoofdontsluitingsweg welke wordt bereikt via de Zuivelstraat en Ambachtstraat. De Ambachtstraat is één van de belangrijkste schakels in het primaire fietsnetwerk van Veenendaal.
De toegevoegde bestemming wonen past binnen de karakteristiek van de omgeving en sluit aan op de beoogde invulling van het bedrijventerrein ten zuiden van het plangebied aan de Pelikaanstraat en past voorts in een gemengd gebied.
Hoofddoel van het nationale ruimtelijke beleid is om ruimte te scheppen voor verschillende ruimtevragende functies. Het beperkte oppervlak dat Nederland ter beschikking staat, maakt het nodig dit op een efficiënte en duurzame wijze te doen en niet alleen in kwantitatieve, maar ook in kwalitatieve zin. Bundeling van verstedelijking is een beleidsstrategie die het Rijk hanteert. Er wordt op deze manier optimaal gebruik gemaakt van de ruimte die in het bestaande bebouwde gebied aanwezig is.
Onderhavig plan voor het bouwen van woningen in bebouwd gebied past binnen deze strategie.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. Deze visie vervangt verschillende nota's, zoals:
Verder vervallen met de SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken uit de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.
In de SVIR staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk stelt heldere ambities voor Nederland in 2040; een visie hoe Nederland er in 2040 voor moet staan. Dit doet het Rijk op basis van de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven zowel bovengronds als ondergronds richting 2040 bepalen. Zo werkt het Rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.
Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR 3 Rijksdoelen geformuleerd:
De provincies en gemeenten krijgen in het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren.
Navolgende afbeelding geeft aan wat de ambities van het Rijk voor Nederland in 2040 zijn.
Afbeelding 3.1: Kaart ambitie Nederland 2040 (bron: SVIR)
Conclusie
Uit de afbeelding blijkt dat voor de gemeente Veenendaal geldt dat wordt gestreefd naar een veilige en gezonde woon- en werkomgeving, voldoende zoetwater in droge perioden, behoud van biodiversiteit en energietransitie.
Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en bevat nadere regels waar bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden, met uitzondering van de artikelen 2.3.6, 2.6.9, 3.2 en 3.5 en titel 2.13. Het kabinet zal in de SVIR vaststellen dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte). Het rijk beëindigt de rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones en het verstedelijkingsbeleid. In de structuurvisie worden de rijksdoelen en nationale belangen limitatief beschreven. Binnen het plangebied zijn geen onderdelen van Barro aanwezig en hiermee behoeft het geen specifieke aandacht in het onderhavige bestemmingsplan.
Een ander belangrijk onderwerp in het rijksbeleid is duurzaam waterbeheer. De Europese Kaderrichtlijn Water, die sinds 2000 van kracht is, speelt hierbij een belangrijke rol. De richtlijn moet er immers voor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde is. Dit betekent dat de rijksoverheid streeft naar een watersysteem dat zoveel mogelijk de natuurlijke situatie (zonder ingrepen van de mens) benadert. Het streven is onder andere gericht op het behouden en vergroten van de ruimte voor water, waar mogelijk vasthouden van water en verbetering van de waterkwaliteit. De waterbeheerders spelen hierbij een belangrijke rol.
In de ruimtelijke plannen, waaronder het bestemmingsplan, moet een Waterparagraaf worden opgenomen. In hoofdstuk 5 wordt nader op het aspect 'water' ingegaan.
Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is diverse (milieu)wetgeving van toepassing, waaronder de Wet luchtkwaliteit, Wet op de archeologische monumentenzorg, de Flora- en faunawet, besluit externe veiligheid, Wet geluidhinder, etc. Ook op deze aspecten zal in hoofdstuk 5 nader worden ingegaan.
Het provinciaal ruimtelijk beleid dat voor Veenendaal van toepassing is, is verankerd in de Structuurvisie 2005-2015. Deze structuurvisie betreft feitelijk het Streekplan Utrecht 2005-2015, maar ingevolge de Invoeringswet ruimtelijke ordening wordt het Streekplan nu aangemerkt als structuurvisie.
Belangrijke hoofdlijnen zijn onder andere:
Om de contrastwerking tussen stad en land waar mogelijk te versterken wordt in de structuurvisie aangegeven dat nieuwe bouwmogelijkheden binnen het bestaand stedelijk gebied goed benut moeten worden. Daarnaast is de provinciale ambitie nadrukkelijk gericht op stedelijke vernieuwing en kwaliteitsvergroting in het bestaand stedelijk gebied.
Beleidsmatig is dit vertaald in een ruimtelijke afbakening van bebouwingskernen door zogeheten rode contouren. De verstedelijkingsambities moeten plaatsvinden binnen de rode contouren. Efficiënt, intensief, meervoudig en duurzaam gebruik van de ruimte speelt hierbij een belangrijke rol. Het bovengenoemde is van toepassing op het plangebied omdat het gebied Stationskwartier, deelgebied C z’n geheel binnen de rode bebouwingscontour ligt (zie bijgaande afbeelding) en zo ook Uiverstraat 124 t/m 168.
Rode contour Veenendaal (bron: Structuurvisie 2005-2012, provincie Utrecht)
Op 23 juni 2008 hebben Provinciale Staten van Utrecht de Beleidslijn nieuwe Wro vastgesteld. Het doel van de beleidslijn is om na het ingaan van de Wro slagvaardig het Streekplan Utrecht 2005-2015 als beleidskader te kunnen blijven toepassen. De beleidslijn maakt duidelijk wat de partners onder de nieuwe Wro van de provincie mogen verwachten. Het provinciaal belang is gemarkeerd en de inzet van de nieuwe Wro-instrumenten is vastgelegd.
In de Beleidslijn is sprake van een indeling in drie categorieën; daarbij zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Vervolgens heeft de provincie deze Beleidslijn verder uitgewerkt in de ‘Uitvoering Beleidslijn nieuwe Wro’ (vastgesteld op 11 november 2008).
De Uitvoering Beleidslijn bestaat uit 3 delen.
In deel 1 is de Handleiding bestemmingsplannen 'beleidsneutraal' (zonder beleidswijzigingen) omgezet. Ook hier zijn alleen de aan een provinciaal belang gerelateerde teksten weergegeven. In deel 2 is de zogenaamde Overleglijst opgenomen. Hierin staat in welke gevallen de provincie overleg met de gemeente over voorontwerp-bestemmingsplannen (en projectbesluiten) wel nodig acht en in welke gevallen niet. Deel 3 gaat over de voorgenomen monitoring en evaluatie van de uitvoering van de Wro.
Op 24 december 2009 is de Provinciale Ruimtelijke Verordening Provincie Utrecht 2009 (PRV) in werking getreden. Deze verordening is gebaseerd op de bovengenoemde Beleidslijn nieuwe Wro. Doel van de verordening is om provinciale belangen op het gebied van de ruimtelijke ordening te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. In de verordening zijn daartoe bepalingen over de inhoud van bestemmingsplannen opgenomen.
De structurerende elementen van het provinciale beleid worden daarbij gevormd door de rode contouren en de zonering van het landelijk gebied. Mede op basis van de digitale vereisten waaraan de verordening moet voldoen, zijn voor de leesbaarheid en toegankelijkheid hierbinnen zeven thema’s onderscheiden:
Voor wat betreft deze thema’s is het thema ‘Stedelijk gebied’ aan de orde voor het onderhavige plan. Dat betekend dat de focus ligt op inbreiding boven uitbreiding (zie ook provinciale structuurvisie) wat hier het geval is.
Op 5 februari 2013 hebben Provinciale Staten de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) vastgesteld. De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) is hét ruimtelijk beleid dat de provincie Utrecht vastlegt voor de periode 2013-2028, en Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV), het instrument dat daarvoor kaders stelt voor gemeenten in de provincie, klaar zijn voor besluitvorming door Provinciale Staten.
In de PRS 2013 – 2028 zijn onder meer de volgende provinciale belangen vastgelegd:
Duurzame leefomgeving
Vitale dorpen en steden
Het stedelijk programma voor Veenendaal is 3.750 woningen. Dit programma kan geheel via inbreiding worden gerealiseerd. De grootste ontwikkelingslocatie in het stedelijk gebied is Veenendaal– Oost. Daarnaast is er een aantal kleinere inbreidingslocaties waaronder het onderhavige plan voor de Uiverstraat 124 t/m 168.
Met deze binnenstedelijke mogelijkheden kan niet alleen de behoefte vanuit Veenendaal zelf, maar ook die van enkele omliggende kernen als Renswoude en Overberg worden opgevangen. Daarnaast kan Veenendaal met de ruime inbreidingsmogelijkheden ook een rol spelen bij de opvang van de woningbehoefte in de regio FoodValley.
Het Waterplan 2010-2015 van de provincie Utrecht omvat het beleid voor waterveiligheid, waterbeheer en gebruik en beleving van water in de provincie Utrecht voor de periode 2010-2015. Provinciale Staten heeft dit plan op 23 november 2009 vastgesteld en voldoet daarmee aan de verplichting van de Waterwet om voor een periode van zes jaar een regionaal waterplan op te stellen. Het Provinciaal Waterplan 2010-2015 bevat geen specifieke informatie over de gemeente Veenendaal.
Van de verschillende kaarten die zijn opgenomen in het Waterplan is wel informatie af te afleiden. Hieruit blijkt dat Veenenddaal deels binnen een grondwaterbeschermings- en infiltratiegebied ligt. Dit betekent onder meer dat bij functiewijzigingen rekening moet worden gehouden met het waterwinbelang
Het Provinciaal Milieubeleidsplan (hierna: PMP) beschrijft het provinciale milieubeleid tot en met 2011 en biedt een doorkijk voor de middellange termijn. Onderwerpen die in het PMP centraal staan zijn luchtkwaliteit, hinder (geur, geluid en licht), externe veiligheid, bodem en grondwater. In het plan wordt meer dan voorheen aandacht besteed aan de toekomstbestendigheid, duurzame ontwikkeling, energie, klimaat en nuttige toepassing van afval.
De provincie geeft daarbij aan dat de afgelopen jaren, en naar verwachting ook de komende jaren, het brede milieubeleid een snelle groei zal doormaken in zowel de uitvoering als de ontwikkeling en innovatie. De gemeente Veenendaal heeft het hiervoor genoemde beleidskader naar gemeentelijk niveau vertaald in haar eigen Milieukwaliteitsplan 2012-2016.
Regionale samenwerking in het gebied rondom Veenendaal is de laatste jaren volop in beweging. Tot 1 januari 2011 werd met de gemeenten Wageningen, Ede, Rhenen en Veenendaal samengewerkt in een verband onder de naam WERV. In dit gebied heeft zich de laatste decennia een verstedelijkt gebied ontwikkeld waar in toenemende mate sprake is van ruimtedruk. In ruimer geografisch verband gezien heeft het WERV-gebied een zeer centrale ligging in Nederland en vormt een stapsteen tussen de economische zwaartepunten van de Randstad, het KAN-gebied en het Duitse Ruhrgebied. Binnen WERV is gezocht worden naar samenhangende oplossingen, die recht doen aan de bijzondere kwaliteiten van de regio.
De vier WERV-gemeenten vormen een regionaal stedelijk netwerk en hebben gezamenlijk een visie gemaakt voor de ruimtelijke ontwikkeling van de regio tot 2015, met een vooruitblik naar 2030 . Dit bestemmingsplan is een van de instrumenten om deze doelstellingen te verwezenlijken.
De regionale samenwerking was in eerste instantie vooral gericht op doelen binnen de ruimtelijke en landschappelijke ontwikkeling, zoals de bescherming van het “Binnenveld”, de ordening en sturing van ontwikkelingen langs de A12 en de spoorlijn en de afstemming van noodzakelijke uitbreidingen van woongebieden en bedrijventerreinen. In de WERV wordt inmiddels breder samengewerkt. Zo wordt er samengewerkt op het gebied van sociale zaken, volkshuisvesting en economie Het WERV-samenwerkingsverband is per 1 januari 2011 opgegaan in een nieuwe samenwerkingvorm onder de naam regio FoodValley, dit betreffen de vier WERV gemeenten aangevuld met de gemeenten Renswoude, Barneveld, Nijkerk en Scherpenzeel.
Uitgangspunt is dat de regionale bebouwingsopgave voor wonen, werken en voorzieningen zoveel mogelijk binnen de WERV- gemeenten wordt opgevangen. Dit voorkomt dat de landelijke gebieden verstenen. Bovendien ontwikkelen wonen en werken zich dan zoveel mogelijk in samenhang met elkaar en wordt de groei van de (auto)mobiliteit beperkt.
Het plangebied valt binnen het beheersgebied van Waterschap Vallei & Eem. In het Waterbeheersplan 2010-2015 (vastgesteld op 17 september 2009) heeft Waterschap Vallei & Eem zijn ambities en uitvoeringsprogramma vastgelegd. Het plan bepaalt in grote lijnen de agenda van het waterschap voor de komende zes jaar.
In het waterbeheersplan vertaalt het waterschap zijn taken in concrete doelen voor de periode van 6 jaar, de maatregelen om die doelen te realiseren en de prestatie-/indicatoren waaraan de resultaten kunnen worden afgemeten. Het waterbeheersplan is gevoed door beleid dat in de achterliggende periode is ontwikkeld.
De ontwerp Structuurvisie geeft de ruimtelijke en verkeerskundige visie op Veenendaal in 2025. De visie geeft de hoofdlijnen van de beoogde ontwikkeling weer. De visie is geformuleerd aan de hand van de volgende tien ambities:
De visie is verbeeld in een Structuurkaart. Binnen deze Structuurkaart valt het perceel binnen de functie 'wonen ' en is daarmee in overeenstemming met de Structuurvisie Veenendaal 2025.
Afbeelding 3.3: Uitsnede Structuurvisiekaart Veenendaal 2025, plangebied ovaal rood omlijnd weergegeven.
De gemeente Veenendaal heeft een stedenbouwkundige visie opgesteld voor het gebied "Driehoek station-ambacht". De stedenbouwkundige visie is bedoeld als een integraal kaderstellend document, voor de planontwikkeling die de komende jaren op een viertal locaties binnen het plangebied wordt voorzien waartoe ook onderhavig plangebied behoort.
In deze stedenbouwkundige visie is het plangebied alsmede het ten zuiden gelegen bedrijventerrein benoemd als locatie C, Het CSV / Van Zantenterrein.
Voor het ontwerp van het bouwplan is aangesloten op de variant wonen werken uit de stedenbouwkundige visie "Stationskwartier driehoek station-ambacht". Deze gaat onder andere uit van intensievere bebouwing aan de Industrielaan en afnemende bouwhoogte richting de bestaande woongebieden.
De twee vleugels langs de Industrielaan en op de hoek met de Ambachtsstraat worden gehandhaafd en herontwikkeld ten behoeve van studioappartementen voor jongerenhuisvesting (62 appartementen). De oorspronkelijke entree tussen de twee vleugels zal als hoofdentree blijven fungeren. Naast de herontwikkeling van de twee vleugels van het oude schoolgebouw wordt er op termijn een extra bouwvolume toegevoegd aan de westrand van het CSV-terrein ten behoeve van 23 meerkamer appartementen. Hiermee presenteert het complex zich met twee koppen aan de Industrielaan met daartussen het teruggelegen volume van de westelijke vleugel van de oude school. Dit gedeelte is gerealiseerd.
Dit toe te voegen gebouw wordt deels 6 en deels 7 bouwlagen (circa 25 meter) hoog en zal (reguliere) appartementen met een aparte portiekontsluiting en bijbehorende bergingen bevatten.
Afbeelding 4.1: Uitsnede stedenbouwkundig plan
afbeelding 4.2: Uitsnede appartement Uiverstraat
In dit hoofdstuk worden de relevante milieu- en omgevingsaspecten voor de ontwikkeling van de planlocatie beschreven. Het gaat hierbij om de aspecten akoestiek, bodem, flora en fauna, water, archeologie, luchtkwaliteit, bedrijven en milieuzonering en externe veiligheid. Voor ieder aspect is een onderzoek of toets uitgevoerd. De onderzoeken zijn uitgevoerd voor het gehele plangebied, inclusief de gronden die zijn bedoeld voor oprichting van een nieuw woongebouw op termijn (bestemming 'Wonen - Uit te werken). Ten tijde van het in procedure brengen van een uitwerkingsplan dient voor alle onderhavige milieuaspecten opnieuw te worden aangetoond dat er geen belemmeringen zijn.
Op basis van artikel 77 van de Wet geluidhinder dient bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd, indien dat plan mogelijkheden biedt voor:
In het kader van de bestemmingsplanherziening heeft Aveco de Bondt een onderzoek uitgevoerd naar het wegverkeers- en spoorweglawaai voor de realisatie van de toekomstige woningen gelegen in het plangebied. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 1. Voor het uitwerkingsplan is er een aanvullend onderzoek gedaan door SPA ingenieurs. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 2
De strook grond aan de Industrielaan, gelegen ten westen van het voormalige schoolgebouw, is in het bestemmingsplan 'Stationskwartier, Deelgebied C Industrielaan' bestemd als uitwerkingsgebied. Op de locatie mogen maximaal 23 woningen worden gebouwd. Aan het uitwerken van de locatie zijn voorwaarden verbonden. De voor het aspect geluid relevante voorwaarden zijn:
Parallel aan de bestemmingsplanprocedure is een hogere waarden procedure gevolgd. Voor alle appartementen binnen het uitwerkingsplan (betreft Blok 3 in het besluit hogere waarden) zijn, vanwege het wegverkeer op de Industrielaan, hogere waarden verleend. Het besluit hogere waarden is op 22 mei 2013 door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld.
Aan het verlenen van het besluit hogere waarden zijn de volgende voorwaarden verbonden:
Wet geluidhinder
Het plan ligt in geluidszone van de Industrielaan. Door SPA Ingenieurs is een akoestisch onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels uitgevoerd. De resultaten zijn opgenomen in het rapport "Bouwplan aan de Industrielaan in Veenendaal" met kenmerk 21620014.R01en datum 2 maart 2016.
Beoordeling akoestisch onderzoek geluidsbelasting op de gevels
De Omgevingsdienst regio Utrecht heeft het akoestisch onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels beoordeeld, hierbij blijkt het volgende:
Bovenstaande opmerkingen hebben niet tot gevolg dat het akoestisch onderzoek naar de geluidbelastingen aangepast moet worden.
Bouwbesluit 2012
Uit het akoestisch onderzoek blijkt de hoogste gecumuleerde geluidbelasting 64 dB ter plaatse van de noordgevel en 60 dB op oost- en westgevel, exclusief aftrek ex artikel 110g Wgh, bedraagt. Er dient derhalve een aanvullende akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden voor de bepaling van de karakteristieke geluidwering conform het Bouwbesluit.
Conform afdeling 3.1 van het Bouwbesluit dient de uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfs-gebied met een woonfunctie een karakteristieke geluidswering te hebben, die niet kleiner is dan het verschil tussen de verleende hogere waarde en het maximaal toelaatbare binnen niveau van 33 dB, met een minimum van 20 dB(A). De karakteristieke geluidswering van een verblijfsruimte mag maximaal 2 dB(A) lager zijn dan de karakteristieke geluidswering van een verblijfsgebied.
De aanvrager dient bij de aanvraag om een omgevingsvergunning een akoestisch onderzoek naar de karakteristieke geluidswering van de gevels te voegen. Ten behoeve van dit onderzoek kunnen de berekende gecumuleerde geluidsbelastingen aanhouden worden uit de rapportage van SPA Ingenieurs behorende bij uitwerkingsplan.
Het akoestisch onderzoek voldoet voor het uitwerkingsplan.
Mits de noordgevel daarmee als dove gevel wordt uitgevoerd zijn de reeds verleende hogere waarden dekkend voor het uitwerkingsplan.
Voor de aanvraag omgevingsvergunning onderdeel bouwen dient er een aanvullend akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden voor de bepaling van de karakteristieke geluidwering conform het Bouwbesluit.
Het is wettelijk geregeld (bouwverordening) dat bouw pas kan plaatsvinden als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Daarom dient bij iedere nieuwbouwactiviteit de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te worden gebracht. Het onderzoek mag niet meer dan vijf jaar oud zijn en moet een vastgestelde informatiekwaliteit bieden. Indien aan die voorwaarden niet kan worden voldaan, dient aanvullend onderzoek plaats te vinden. Wanneer uit het onderzoek blijkt dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel, dient vóór aanvang van de bouwwerkzaamheden een bodemsanering te worden uitgevoerd om de bodem wel geschikt te maken, of dient de bouwaanvraag te worden geweigerd.
De doelstelling van het bodembeleid is te voorkomen dat er als gevolg van een aanwezige bodemverontreiniging onaanvaardbare risico's ontstaan voor de gebruikers van deze bodem. Bij het opstellen, wijzigen of het afwijken van een bestemmingsplan dient derhalve te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hier inzicht in te verkrijgen is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Aveco de Bondt op 15 april 2010. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 3. Navolgend is een samenvatting van de belangrijkste conclusies en bevindingen opgenomen.
In de bovengrond van het plangebied worden ten hoogst licht verhoogde gehalten aan lood, kobalt, PCB's, PAK en minerale olie aangetroffen. In de ondergrond worden ten hoogst licht verhoogde gehalten aangetoond.
In het grondwatermonster wordt ten hoogst een licht verhoogde concentratie aan barium en cadmium gemeten. In het grondwater zijn geen verontreinigingen met olieproducten aangetroffen. Het lijkt vooralsnog dat het plangebied niet negatief is beïnvloed door de grond- en grondwaterverontreiniging op de aangrenzende bedrijvenlocatie (Kirpestein). Ook de eerder onderzochte olieverontreiniging op het voorterrein van de Zuivelstraat 7 lijkt het plangebied niet verder te hebben beïnvloed.
Gezien de vastgestelde bodemkwaliteit zijn er geen risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu. Voor geen van de gemeten stoffen wordt de interventiewaarde overschreden.
Gegeven de in dit rapport beschreven onderzoeksresultaten, wordt de grond vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor de beoogde ontwikkeling.
De bescherming van de Nederlandse natuur maakt onderscheid tussen gebiedbescherming en soortenbescherming. De regelingen ter bescherming van kwetsbare natuurgebieden is geregeld in de Natuurbeschermingswet en de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. De nationale regelgeving voor de bescherming van planten- en diersoorten is geregeld in de Flora- en Faunawet. In de Flora- en faunawet zijn tevens de bepalingen aangaande de soortenbescherming uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en het internationale CITES-verdrag voor de handel in bedreigde diersoorten opgenomen.
Nagegaan is of de "Quickscan Flora- en Faunawet Industrielaan Veenendaal" van 24 februari 2016 (kenmerk 16675) ten behoeve van het uitwerkingsplan De Vlinder voldoet.
Beoordeling quickscan Flora- en faunawet
Het rapport is goed opgesteld. Uit de rapportage blijkt duidelijk wat er is onderzocht en hoe de informatie is verzameld. Uit de rapportage wordt duidelijk welke ingrepen er zullen plaatsvinden.
In de rapportage wordt geen aandacht besteed aan gebiedsbescherming. Soortbescherming is wel uitgebreid beschreven.
Gebiedsbescherming
Aangezien het een bouwplan voor woningen betreft binnen de bebouwde kom worden er ten aanzien van gebiedsbescherming weinig effecten verwacht. Aangezien het gaat om een uitwerkingsplan van een al goedgekeurd plan zijn de effecten van het plan op de EHS en op beschermde natuurgebieden al in dit kader getoetst.
Soortbescherming
Uit de rapportage blijkt dat er met behulp van een bureaustudie en een veldbezoek is bepaald welke soorten er in het gebied (kunnen) voorkomen. Strikt beschermde soorten kunnen worden uitgesloten. Deze conclusie wordt niet bestreden.
De conclusies uit het rapport zijn volledig en helder.
Er zijn geen ecologische aspecten die de geplande ontwikkeling in de weg staan. De ecologische aspecten hebben dan ook geen invloed op de verdere procedure.
Het rapport is akkoord. Belemmeringen worden niet verwacht.
Op grond van artikel 3.1.6 uit het Besluit ruimtelijke ordening dient in de ruimtelijke onderbouwing van ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen. In deze waterparagraaf wordt aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. Hieronder worden deze toegelicht.
Het plangebied is gelegen binnen het beheersgebied van het Waterschap Vallei & Eem (per 1 januari 2013: Waterschap Vallei en Veluwe). Eén van de belangrijke aders van het werkgebied van dit Waterschap is de Grift / Valleikanaal.
In het plangebied is geen oppervlakte water aanwezig.
Langs de Zuivelstraat en langs de Industrielaan ligt een apart regenwaterriool (verbeterd gescheiden stelsel). In deze wegen zijn verhardingen en daken aangesloten op dit hemelwaterriool, waarbij dit hemelwater wordt afgevoerd naar de waterpartij langs De Grote Pekken. Voor het overige deel van het plangebied geldt dat naar alle waarschijnlijkheid sprake is van een gemengd stelsel waarbij het hemelwater van daken en verhardingen geloosd wordt op dit stelsel en afgevoerd wordt naar de rioolwaterzuivering
Bij ontwikkeling van bouwplannen (inbreidingsplannen e.d.) wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de laatste inzichten op het gebied van duurzame waterhuishouding. Dat houdt in dat er waar mogelijk:
Bij nieuwbouwplannen (inbreidingsplannen e.d.) zal hierbij zoveel mogelijk rekening moeten worden gehouden met de laatste inzichten op het gebied van duurzame waterhuishouding. Dit impliceert, dat er waar mogelijk:
Tevens zal bepaald moeten worden of het ontvangende rioolstelsel en/of watergangen (al dan niet buiten het plangebeid) voldoende afvoercapaciteit hebben.
Het principe van integraal waterbeheer zal zo goed mogelijk worden toegepast. Bij eventuele nieuwe ontwikkelingen, die leiden tot een toename van de verharding, dient rekening gehouden te worden met de aanleg van aanvullende waterberging. Omdat in onderhavig geval naar alle waarschijnlijkheid geen sprake is van een toename van verhard oppervlak, is aanvullende waterberging niet van toepassing.
Incidenteel zijn er klachten t.g.v. hoge grondwaterstanden, zoals water in de kruipruimte, lekke kelders. Bij toekomstige ontwikkeling van bouwprojecten zal hiermee rekening gehouden moeten worden en zal in overleg met het waterschap bekeken worden welke maatregelen getroffen dienen te worden. Te bouwen kelders dienen in ieder geval waterdicht te zijn. Permanente bemaling voor het structureel verlagen van de grondwaterstand is niet toegestaan.
Voor de herontwikkeling geldt dat hier een gescheiden stelsel dient te worden aangelegd welke kan worden aangesloten op het bestaande (verbeterd gescheiden) stelsel. Op termijn zal hier ook een gescheiden stelsel worden aangelegd.
Het archeologisch erfgoed heeft een prominentere plaats gekregen in het proces van de ruimtelijke planvorming. Uitgangspunten van het verdrag zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse) en de introductie van het zogenaamde "veroorzakerprincipe". Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden. Om de haalbaarheid van de realisatie van het beoogde functiewijziging aan te kunnen tonen is inzicht nodig in de archeologische waarde van het plangebied.
Om de archeologische verwachting inzichtelijk te krijgen heeft ADC Archeologisch adviesbureau archeologisch onderzoek uitgevoerd in het plangebied. Dit onderzoek bestaat uit een bureau- en een veldonderzoek. De bevindingen zijn opgenomen in de rapportage Veenendaal, Stationssingel en Stationskwartier ADC rapport 2252, welke is opgenomen in bijlage 5 Archeologie van dit bestemmingsplan.
Op basis van het bureauonderzoek is de volgende verwachting uitgesproken.
In het hele plangebied kunnen direct in of op de top van het dekzand archeologische resten het maaiveld tot ca. 100 cm beneden het maaiveld. Archeologische sporen (uitgezonderd diepe paalsporen, waterputten etc.) worden binnen ca. 120 cm beneden het maaiveld verwacht. De verwachte archeologische resten bestaan hoofdzakelijk uit aardewerk- of vuursteenstrooiïngen. Organische resten (zoals bot, hout, leder en textiel) zullen door de relatief droge en zure bodemomstandigheden slecht zijn geconserveerd. De beperkte beschikbare gegevens laten niet toe, het complextype en de omvang van de verwachte resten nader te specificeren.
Binnen het plangebied moet sterk rekening worden gehouden met grootschalige bodemverstoringen als gevolg van de veenontginning die daar heeft plaatsgevonden. Als gevolg van de veenontginningen binnen de plangebied worden binnen het veenpakket geen archeologische resten meer verwacht.
Tijdens het booronderzoek zijn geen indicatoren aangetroffen die wijzen op archeologische sporen in de bodem.
Geadviseerd wordt om het terrein vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling. Het is echter niet volledig uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied toch nog archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij het bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 53 van de Monumentenwet.
Voor ruimtelijke plannen met een mogelijk effect op de luchtkwaliteit is een toets aan de Wet luchtkwaliteit. (Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) benodigd. Bestuursorganen hanteren bij het uitoefenen van de bevoegdheden de volgende voorwaarden:
Als aan één of een combinatie van deze voorwaarden wordt voldaan zijn er in beginsel geen belemmeringen voor het uitvoeren van de bevoegdheden.
Daarnaast dient voor het aspect luchtkwaliteit getoetst te worden aan de Wet ruimtelijke ordening, inzake het verzekeren van de realisatie van een goed woon- en leefklimaat. Om aan te tonen dat een goed woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd, dient aannemelijk te worden gemaakt dat de grenswaarden voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) niet (dreigen te) worden overschreden.
Ten behoeve van het bestemmingsplan dat aanvankelijk is gemaakt voor drie deelgebieden (Kirpesteinterrein, Van Stantenterrein en onderhavig plangebied), zijn luchtkwaliteitsberekeningen uitgevoerd door Aveco de Bondt op 19 oktober 2011 (zie bijlage 6). Uit de berekeningen blijkt dat de luchtkwaliteit ter plekke ruim onder de grenswaarden blijft. Vanwege het aangepaste stedenbouwkundig plan neemt de verkeersaantrekkende werking af. Bovendien zijn de beoogde gebouwen niet dichter bij de weg gepland dan in het aanvankelijk plan het geval was. Het nieuwe plan heeft derhalve een betere luchtkwaliteit tot gevolg dan het eerdere plan.
Het plan draagt niet in betekenende mate bij aan de concentratie van relevante luchtverontreinigende stoffen N02 en PM10 en voldoet daarmee aan de Wet luchtkwaliteit. Tevens is sprake van de realisatie van een goed woon- en leefklimaat.
Door SPA ingenieurs is een onderzoek milieuzonering ruimtelijke ordening opgesteld (14 april 2016, kenmerk 21620014.R02a). De Omgevingsdienst heeft dit rapport beoordeeld.
Het onderzoek hanteert de richtafstanden uit de VNG publicatie "Bedrijven en
milieuzonering¨, editie 2009. Deze handreiking geeft afstanden voor de milieuthema's geur,stof, geluid en veiligheid naar omgevingstype. De hierin opgenomen richtafstanden gelden als handreiking voor een goede ruimtelijke ordening. Afwijking hiervan is mogelijk, mits nader onderzocht en gemotiveerd.
De in "bedrijven en milieuzonering¨ vermelde richtafstanden zijn op basis van de volgende
uitgangspunten bepaald:
De richtafstanden worden gemeten vanaf de inrichtingsgrens van de milieubelastende
bestemmingen tot de gevels van de milieugevoelige bestemmingen. De handreiking maakt
gebruik van verschillende milieuzoneringsmethoden: inwaartse en uitwaartse milieuzonering.
Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Door voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen. Deze systematiek wordt milieuzonering genoemd. De VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009)' is het hulpmiddel bij de uitwerking van de milieuzonering in het bestemmingsplan. Op basis van de activiteiten kunnen bedrijven worden ingedeeld in milieucategorieën als indicatie voor milieuhinder. Daarbij worden de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar meegenomen. In de publicatie zijn richtafstanden opgenomen, welke bij voorkeur aangehouden dienen te worden ten opzichte van gevoelige objecten.
De omgeving waarin de gevoelige objecten zich bevinden speelt daarbij ook een rol. De richtafstanden voor een rustige woonwijk (bijlage 1 VNG-publicatie bedrijven en milieuzonering) zijn groter dan voor een gemengd gebied. Voor gemengd gebied mag de richtafstand met één afstandstap worden verlaagd. Voor de typering van het gebied wordt o.a. gekeken naar de aanwezige activiteiten en eventuele aanwezige hinder.
Het plangebied kan aangemerkt worden als 'Gemengd gebied', gelet op de ligging aan de drukke doorgaande Industrielaan en de menging van functies (wonen en werken) in de gebieden rondom het plangebied. Ook op basis van de visie van de gemeente Veenendaal voor de herontwikkeling van het Stationsgebied wordt de planlocatie als 'gemengd' getypeerd.
Het primaire toetsingskader zijn de vigerende bestemmingplannen. Hierin is juridisch vastgelegd welke ontwikkelingen nu en in de toekomst mogelijk zijn in en om het plangebied. Uit het resultaat van de analyse van de bestemmingplannen blijkt het volgende:
Voor de richtafstanden is uitgegaan van bijlage 1 van de VNG-publicatie.
Door middel van een inventarisatie komen de milieubelastende functies in de omgeving aan bod die mogelijk hinder kunnen geven aan de milieugevoelige bestemming binnen het plan.Bij de inventarisatie worden de milieuhinderlijke bestemmingen binnen 500 meter van de te realiseren gevoelige bestemming in beeld gebracht.
In tabel 1 staan de resultaten van de inwaartse milieuzonering. In de omgeving zijn diverse milieubelastende bestemmingen aanwezig in de omgeving.
Volgens een inventarisatie van de Omgevingsdienst Regio Utrecht (kenmerk: Z-2016-30390/31494) blijkt dat het bedrijf aan Zuivelstraat 6 circa 30 ton aan chemicaliën in opslagheeft. Na controle van de gemeente Veenendaal is gebleken dat het een groothandel is in schoonmaakartikelen voor de recreatiebranche, deze schoonmaakartikelen betreffen geen gevaarlijke stoffen in de zin van de PGS. Het bedrijf is geen Bevi-inrichting waardoor geen veiligheidscontouren vanuit externe veiligheid gelden. Hiermee leidt het bedrijf niet tot een belemmering voor de ontwikkeling van onderhavig plan.
Op basis van de inwaartse milieuzonering blijkt dat vanuit de milieubelastende bestemmingen in de omgeving geen hinder is te verwachten aan de voorgestelde milieugevoelige bestemming (wonen) in het plangebied.
Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van voorzienbare externe veiligheidsrisico's. Belangrijk hierbij is dat een ruimtelijke scheiding wordt aangehouden (zonering) tussen (geprojecteerde) (beperkt) kwetsbare objecten en risicobronnen. Hiervoor is het noodzakelijk dat te verlenen besluiten over bouw- en milieuvergunningen en bestemmingsplannen onderling goed op elkaar zijn afgestemd. Risicobronnen voor de externe veiligheid zijn bedrijven (inrichtingen) waar grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (via weg, water, spoor, buisleidingen) en luchtvaartterreinen in algemene zin (luchtvaartveiligheid).
De risicobronnen in en om het plangebied, zijn geïnventariseerd door Aveco de Bondt op 21 mei 2012 (zie bijlage 9). Daaruit blijkt het volgende:
De risicobronnen rondom het plangebied zijn geïnventariseerd. Op grond van de beschikbare informatie, de huidige wet- en regelgeving en rekening houdend met bekend zijnde toekomstverwachtingen levert het aspect externe veiligheid geen beperkingen op voor de ontwikkeling van het plangebied. Er zijn géén nadere onderzoeken of berekeningen noodzakelijk.
Het bestaande stedenbouwkundige raamwerk van de Industrielaan, Zuivelstraat, Ambachtstraat en Pelikaanstraat wordt als gevolg van de planvorming niet gewijzigd. Wel wordt een nieuwe straat gerealiseerd ten zuiden van het plangebied. Deze nieuwe straat dient hoofdzakelijk om de woningen in het plangebied te ontsluiten richting Zuivelstraat en Ambachtstraat richting de Industrielaan.
Voor parkeerplaatsen welk niet openbaar zijn hanteert de gemeente Veenendaal reductiefactoren.
Het stedenbouwkundig plan biedt op een aantal manieren ruimte aan parkeervoorzieningen. Deze voorzieningen zijn mogelijk binnen de bestemmingen Wonen en Verkeer. Navolgend wordt ingegaan op de te realiseren parkeervoorzieningen conform het stedenbouwkundig plan.
Het huidige parkeerterrein van de CSV aan de voorzijde, wordt aan de westzijde iets uitgebreid en efficiënter ingericht. De in- en uitrit blijft op dezelfde plaats liggen. Op het voorterrein is plaats voor circa 65 auto's. Bij de herinrichting van het voorterrein zullen de grotere bomen langs de noordrand van het plangebied gehandhaafd worden (indien de conditie van de bomen dit toelaat). Aan de zuidzijde van het terrein is langs de nieuw aan te leggen woonstraat ruimte voor circa 35 haaksparkeerplaatsen. Deze worden aangelegd in clusters van maximaal 6 parkeerplaatsen afgewisseld met bomen, om aan te sluiten bij het groene karakter van de herontwikkeling van het terrein aan de zuidzijde van het plangebied. Om dezelfde reden krijgt de ruimte tussen het complex en de parkeerplaatsen eveneens een groene inrichting (gras of bodembedekkers met enkele bomen of boomgroepen). De entrees van de verbouwde school en het nieuwe appartementenblok zijn zowel vanaf de zuidzijde als vanaf de Industrielaan bereikbaar. Op de kavelgrens tussen het CSV-terrein en het Kirpesteinterrein staat een beeldbepalende bomenrij die gehandhaafd wordt. Hierom is een minimale afstand van 10 meter aangehouden tussen de nieuwe studentenappartementen op het CSV-terrein en de kavelgrens. Hierdoor ontstaat tevens ruimte om de fietsroute vanuit noordelijke richting, die ter plaatse de Industrielaan kruist, door te trekken naar het zuidelijke deel van Stationskwartier C.
Het stedenbouwkundige plan voorziet in 98 parkeervoorzieningen. Gelet op de parkeernorm per woontypologie bedraagt het aantal benodigde parkeervoorzieningen 110. Navolgende tabel geeft de parkeerbalans weer.
Aantal woningen | P-norm | Nodig | Aantal P in plan |
Reductie factor |
Balans |
||||||
Plangebied | 98,8 | 98 | -0,8 | ||||||||
Studentenapparte- menten |
62 | 1,0 | 63 | 1 | |||||||
Reguliere appartementen | 23 | 1,6 | 36,8 | 1 |
In de parkeerbalans is reeds rekening gehouden met het benodigde aantal parkeerplaatsen voor het nieuw op te richten gebouw aan de westzijde van het plangebied (wonen - uit te werken).
Hoewel de beoogde invulling van het plangebied niet geheel voldoet aan de parkeernorm van 1,6 parkeerplaatsen per woning en 1,0 parkeerplaatsen per studentenappartement is van een tekort geen sprake. Dit omdat ter plaatse van het bedrijventerrein aan de zuidzijde van het plangebied (Van Zantenterrein) sprake is van een positieve parkeerbalans (+45 parkeerplaatsen). Deze parkeerplaatsen zijn zodanig gesitueerd dat de gebruikers van het plangebied deze parkeerplaatsen kunnen gebruiken. Bij het opstellen van de parkeerbalans is reeds rekening gehouden met de toekomstige verwezenlijking van het woongebouw aan de westzijde van het plangebied.
In of rond het plangebied zijn geen hoofdtransportleidingen gelegen met stoffen waarvoor veiligheidszones of minimale bebouwingsafstanden gelden, zoals hoofdgasleidingen of andere planologisch relevante kabels en leidingen.
m.e.r.-(beoordelings)plicht
In de memo van SPA Ingenieurs d.d. 15 april 2016 is ingegaan op de m.e.r.-(beoordelings)plicht voor het uitwerkingsplan de Vlinder. Het gaat om het realiseren van 23 appartementen en 16 parkeerplaatsen in bestaand stedelijk gebied. De voorgenomen realisatie beantwoordt (inderdaad) aan de omschrijving van de activiteit als bedoeld in categorie D 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). Deze activiteit betreft de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. Een stedelijk project valt onder een m.e.r-beoordelingsplicht in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
•een oppervlakte van 100 hectare of meer,
•een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
•een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
Het aantal te realiseren woningen ligt ver onder de drempelwaarde van 2000 woningen. In dit geval kan worden volstaan een vormvrije m.e.r.-beoordeling; deze geeft antwoord op de vraag of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Daarbij kunnen de volgende twee situaties optreden:
1. Belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) nodig.
2. Belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen niet worden uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordelingsprocedure worden doorlopen of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.-procedure.
Op grond van artikel 2 lid 5 van het Besluit m.e.r. dient het voornemen te worden getoetst aan de criteria van bijlage III van de Europese m.e.r. richtlijn. Deze beoordelingscriteria hebben betrekking op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de gevolgen van de activiteit.
Besluit milieueffectrapportage
Aan de hand van de vereisten zoals opgenomen in het Besluit milieueffectrapportage wordt onderstaand getoetst en onderbouwd welke verplichtingen in het kader van dit Besluit gelden.
Of een activiteit m.e.r.-plichtig is, wordt aangegeven in de Bijlage behorende bij het Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.): Onderdeel C Activiteiten, plannen en besluiten, ten aanzien waarvan het maken van een milieueffectrapportage verplicht is.
Het realiseren van een stedelijke ontwikkeling is één van de in de bijlage genoemde m.e.r.-plichtige activiteiten. Het betreft namelijk een activiteit uit onderdeel D Plannen: “De aanleg,wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject”.
De drempelwaarde hiervoor is 2.000 woningen of meer. Het onderhavige plan heeft niet een dergelijke omvang. De genoemde drempelwaarde is echter indicatief. Er dient middels een zogenaamde “vormvrije m.e.r.” onderzocht te worden of er belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan of dat deze kunnen worden uitgesloten.
Daarnaast zijn op grond van artikel 7.2.a lid 1 plannen waarvoor een “passende beoordeling” noodzakelijk is, m.e.r.-plichtig. Een passende beoordeling is verplicht indien blijkt dat als gevolg van het plan zodanige stikstofdepositie op nabijgelegen Natura 2000 gebieden of beschermde Natuurmonumenten plaatsvindt, dat sprake is van significante effecten. Teneinde de stikstofdepositie te bepalen, er twee Aerius-berekeningen uitgevoerd (zie bijlagen).Uit deze berekeningen blijkt dat ter plaatse van natuurgebieden in de omgeving de depositieskleiner zijn dan de drempelwaarde van 0,05 mol N/ha/jaar. Ter plaatse van het stikstofgevoeligenatuurgebied Binnenveld is de maximale depositie 0,03 mol N/ha/jaar. Opgemerktwordt dat de depositie op de grens van het Natura 2000 natuurgebied Binnenveld weliswaar0,06 mol/ha/jaar is berekend, maar ter plaatse van de grens is geen stikstofgevoelige habitat aanwezig. Bovendien is ter plaatse van het Beschermde Natuurmonument Meeuwenkampje geen depositie berekend (resultaat is 0,00 mol N/ha/jaar).
Provinciale Staten kunnen in de provinciale milieuverordening extra activiteiten met gevallen,plannen en besluiten aanwijzen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en dus m.e.r.-plichtig zijn. In Provinciale Milieuverordening van de Provincie Utrecht worden geen activiteiten die m.e.r.-plichtig zijn genoemd.
Er is dus geen plan-m.e.r. noodzakelijk, wel is een vormvrije m.e.r. nodig.
In bijlage 9 ( Bijlagen) is de rapportage van SPA gevoegd, waarin op de vormvrije m.e.r. is ingegaan en met de conclusie:
Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat verbeelding en regels te allen tijde in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.
Zoals reeds eerder gesteld is de verbeelding gerelateerd aan de regels (en vice versa) en heeft tevens de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen.
Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Verder kunnen er binnen een bestemming verklaringen zijn aangegeven. Deze hebben juridisch gezien geen enkele betekenis en zijn uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens).
De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.
De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter geen rechtsreeks burgers bindende werking.
Met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsvergunning (Wabo), per 1 oktober 2010, worden de aanlegvergunning, de sloopvergunning en de binnenplanse ontheffing als instrumenten van het bestemmingsplan onderdeel van de omgevingsvergunning (Wabo). De genoemde vergunningen en ontheffing zijn begrippen die in de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) zijn opgenomen en in de praktijk veel worden toegepast. In een bestemmingsplan onder de Wabo, zoals in dit geval, wordt bijvoorbeeld niet meer gesproken van ontheffingsregels, maar van afwijkingsregels. Een aanlegvergunning wordt een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
De indeling van de planregels is als volgt:
Dit hoofdstuk bevat alle bepalingen die nodig zijn om de overige planregels goed te kunnen hanteren:
Binnen dit plan komen de volgende bestemmingen voor:
Wonen (W)
Binnen dit plan komt de volgende gebiedsaanduiding voor:
Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied
Hoofdstuk 3 bestaat achtereenvolgens uit de volgende artikelen:
Het gemeentelijk beleid is vertaald in de planregels. Daarbij is geprobeerd een flexibel stelsel van regels te ontwikkelen zonder daarbij tekort te doen aan eisen van rechtszekerheid.
Gekozen is voor zo min mogelijk bestemmingen. Dit bestemmingsplan bevat normatieve bepalingen, die bindend zijn voor zowel de overheid als de burger. Het is voor beide partijen van groot belang, dat de verbeelding en de planregels duidelijke informatie verschaffen. Door te kiezen voor zo weinig mogelijk bestemmingen wordt de leesbaarheid en duidelijkheid van zowel de verbeelding als de planregels vergroot. Een leesbaar en duidelijk plan zorgt voor een plan, dat goed te handhaven is.
In de volgende paragrafen worden kort de voor dit bestemmingsplan geldende bestemmingen toegelicht. Steeds wordt per bestemming aangegeven wat de gebruiks- en bouwmogelijkheden zijn.
Artikel Wonen (W)
Gebruiksmogelijkheden
Op de gronden met de bestemming 'Wonen" mag gewoond worden. Daarnaast is het direct toegestaan om beroepsmatige activiteiten uit te oefenen in het hoofdgebouw tot een maximum van 45 m² per woning. Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zijn alleen na afwijking via een omgevingsvergunning toegestaan. Binnen het plangebied zijn uitsluitend gestapelde woningen toegestaan.
Ook maakt dit bestemmingsplan middels een afwijkingsbevoegdheid de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten in het hoofdgebouw mogelijk. Daarnaast wordt ruimte geboden voor het realiseren van containers.
Bouwmogelijkheden
In de bestemmingsregeling wordt onderscheid gemaakt tussen drie zones:
Het hoofdgebouw mag uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak gebouwd worden. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen zijn niet toegestaan.
Artikel 10 Algemene aanduidingsregels
Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied (gebiedsaanduiding)
In het kader van de grondwaterbescherming is op de plankaarten de zogenaamde boringsvrijezone als bedoeld in de Provinciale Milieuverordening Utrecht aangegeven. Deze zone is als een gebiedsaanduiding in de planregels opgenomen.
Een grondwaterbeschermingszone is een gebied waar de onttrekking van water plaatsvindt onder slecht doorlatende aardlagen. Het beschermingsregime van de boringsvrijezone is gericht op het tegengaan van activiteiten die de beschermende functie van de slecht doorlatende bodemlagen teniet kunnen doen.
Als regeling is opgenomen, dat indien door de betreffende gebiedsaanduiding met elkaar onverenigbare bepalingen van kracht worden de bovengenoemde bepalingen voorrang hebben, tenzij de beheerder van het grondwater met het tegendeel instemt.
Met de aanvrager is een contract getekend, een anterieure overeenkomst. In deze overeenkomst zijn afspraken gemaakt over de ontwikkeling van het plangebied en de te ontvangen of te betalen exploitatiebijdrage. Uit de overeenkomst blijkt dat het verhaal van de kosten, inclusief mogelijke planschade, zullen worden gedragen door de initiatiefnemer. Zodoende is de economische uitvoerbaarheid niet in het geding.
Het uitwerkingsplan “Uiverstraat 124 t/m 168” zal gedurende zes weken ter inzage worden gelegd.
Omdat het hier gaat om een uitwerkingsplan van een bestemmingsplan dat al ter inzage heeft gelegen en waar de uitwerkingsmogelijkheid al in verwerkt was en gelet op de aard en de omvang van het plan, heeft het college van burgemeester en wethouders besloten het inspraaktraject niet te volgen.
Aangezien de mogelijkheid tot het opstellen van dit wijzigingsplan is gebaseerd het bestemmingsplan Stationskwartier, deelgebied C-Industrielaan is geen uitgebreide inspraakprocedure aan dit wijzigingsplan vooraf gegaan.
Conform de beleidslijn nieuwe Wro (PS 23 juni 2008) en de Provinciale Ruimtelijke Verordening is deze ontwikkeling niet aangemerkt als provinciaal belang dan wel provinciale verantwoordelijkheid.
Ook komen hier geen belangen in het geding van eventueel betrokken andere gemeenten, waterschappen of diensten van het Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen voortvloeiend uit dit uitwerkingsplan.
Het ontwerp-uitwerkingsplan heeft van 19 mei tot en met 29 juni 2016 ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.