direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Heiveldweg Autoshowterrein
Status: onherroepelijk
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0345.HeiveldwegAutoshow-oh01

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

1.1 Aanleiding en doel

Voorliggend wijzigingsplan voorziet in een juridische regeling voor de aanleg van een terrein voor het stallen van motorvoertuigen aan de Heiveldweg ten behoeve van het verderop gelegen garagebedrijf, Klompersteeg 19.

De aanleiding hiervoor was het volgende:

Met het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer (PHS) is de rijksoverheid sinds 2010 aan de slag om een intensivering van reizigers- en goederenvervoer mogelijk te maken op een aantal spoorcorridors in Nederland. Het tracégedeelte Utrecht-Arnhem, dat door Veenendaal loopt, bevindt zich op één van deze corridors en krijgt te maken met een toename van het aantal reizigerstreinen.

De hogere treinfrequentie zal op overweglocaties leiden tot langere 'dichtligtijden' voor wegverkeer, waardoor de algehele bereikbaarheid en doorstroming zullen verminderen. Om dit te voorkomen is in het bestemmingsplan "Spooronderdoorgangen Nieuweweg Noord - Voorpoort" het mogelijk gemaakt de huidige overwegen te vervangen door twee onderdoorgangen:

- Voor autoverkeer een onderdoorgang in het verlengde van Voorpoort (bedrijventerrein De Batterijen), die aansluit op de Klompersteeg;

- Voor fietsers en voetgangers een afzonderlijke onderdoorgang bij de Nieuweweg-noord net ten westen van de huidige overweglocatie.

Doordat de onderdoorgang bij de Nieuweweg-noord niet voor autoverkeer toegankelijk is, ligt het garagebedrijf, Klompersteeg 19, niet langer langs een doorgaande weg.

In het bestemmingsplan "Spooronderdoorgangen Nieuweweg Noord - Voorpoort" is naar aanleiding van de zienswijze van de eigenaar van het garagebedrijf een wijzigingsbevoegdheid opgenomen in de oksel van de onderdoorgang bij de Voorpoort. Het college van burgemeester en wethouders is op basis hiervan bevoegd de voorlopige bestemming "Verkeer" te wijziging in de bestemming "Bedrijf" met de volgende voorwaarden:

- zonder bouwvlak;

- bedrijfsgebouwen zijn niet toegestaan;

- erf- of perceelafscheidingen met een maximale hoogte van 1 meter;

- 1 vlaggenmast of andere mast met een maximale hoogte van 6 meter.

Het onderhavige wijzingsplan voorziet hierin.

1.2 Ligging plangebied

De locatie ligt langs de Heiveldweg met aan de noordzijde de ontsluiting op de Klompersteeg en aan de oostkant het verlengde van de Voorpoort. De locatie bestaat uit het perceel kadastraal bekend als Gemeente Veenendaal, sectie K, nummer 8763.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.HeiveldwegAutoshow-oh01_0001.png"

Luchtfoto plangebied wijzigingsplan, blauwe vlak

1.3 Vigerend(e) plan(nen)

Op de locatie is het bestemmingsplan "Spoorwegonderdoorgangen Nieuweweg Noord - Voorpoort" van kracht. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming “Verkeer - voorlopige bestemming”, met functieaanduiding "specifieke vorm van verkeer - bedrijf" en gebiedsaanduidingen "Veiligheidszone - leiding - brandstof" en "Veiligheidszone - leiding - gas". Daarnaast heeft een gedeelte van het plangebied de dubbelbestemming "Leiding - Gas".

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.HeiveldwegAutoshow-oh01_0002.png"

Uitsnede bestemmingsplan Spoorwegonderdoorgangen Nieuweweg Noord - Voorpoort, plangebied wijzigingsplan rood omlijnd

Tevens heeft het plangebied op basis van het bestemmingsplan "Parapluplan 2020" de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie - Hoog".

De aanleg van het terrein, voor het stallen van motorvoertuigen ten behoeve van het garagebedrijf, is in strijd met de vigerende bestemming. Met een wijzigingsbevoegdheid ex artikel 3.6 lid 1 sub a Wet ruimtelijke ordening, opgenomen in artikel 5 sub d van het bestemmingsplan "Spoorwegonderdoorgangen Nieuweweg Noord -Voorpoort" is het mogelijk de bestemming te wijzigen.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:

  • In hoofdstuk 2 is de bestaande situatie beschreven;
  • In hoofdstuk 3 volgt vervolgens een beschrijving van het beleidskader dat van toepassing is op het wijzigingsplan;
  • In hoofdstuk 4 is het bouwplan beschreven;
  • In hoofdstuk 5 zijn hierna de relevante milieu- en omgevingsaspecten behandeld;
  • Hoofdstuk 6 beschrijft het juridische deel van het plan;
  • In hoofdstuk 7 komt de economische uitvoerbaarheid aan bod;
  • In hoofdstuk 8 tenslotte zijn de resultaten uit overleg en inspraak besproken en behandeld.

Hoofdstuk 2 BESTAANDE SITUATIE

Het terrein is de afgelopen jaren gebruikt als werkterrein ten behoeve van uitvoering van het infrastructuurproject, de onderdoorgang Voorpoort. Het heeft daartoe op basis van het bestemmingsplan "Spooronderdoorgangen Nieuweweg Noord en Voorpoort" de bestemming “Verkeer –voorlopige bestemming" gekregen.

Hoofdstuk 3 BELEIDSKADER

3.1 Rijksbeleid

Hoofddoel van het nationale ruimtelijke beleid is om ruimte te scheppen voor verschillende ruimtevragende functies. Het beperkte oppervlak dat Nederland ter beschikking staat, maakt het nodig dit op een efficiënte en duurzame wijze te doen en niet alleen in kwantitatieve, maar ook in kwalitatieve zin. Bundeling van verstedelijking is een beleidsstrategie die het Rijk hanteert. Er wordt op deze manier optimaal gebruik gemaakt van de ruimte die in het bestaande bebouwde gebied aanwezig is.

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de bestaande Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet is bedoeld.

De NOVI heeft maatschappelijke opgaven samengevat in 4 prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Onder deze prioriteiten hangen 21 nationale belangen die het lokale, regionale en provinciale niveau overstijgen. Deze belangen hebben onder andere betrekking op het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit, zorgt dragen voor een woningvoorraad die aansluit op woonbehoeften, het beperken van klimaatverandering, et cetera. De verantwoordelijkheid van het omgevingsbeleid ligt voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen, waardoor inhoudelijke keuzes in veel gevallen ook het beste regionaal kunnen worden gemaakt. Met de NOVI wordt het proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en bevat nadere regels waar bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en nadien een aantal keer gewijzigd. Het kabinet heeft in de SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet.

In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven: Rijksvaarwegen; Project mainportontwikkeling Rotterdam; Kustfundament; Grote rivieren; Waddenzee en waddengebied; Defensie; Hoofdvaarwegen en landelijke spoorwegen; Elektriciteitsvoorziening; Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen; Natuurnetwerk Nederland; Primaire waterkeringen buiten het kustfundament; IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte); Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden; en Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

Het rijk beëindigt de rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones en het verstedelijkingsbeleid. In de structuurvisie worden de rijksdoelen en nationale belangen limitatief beschreven.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Overheden dienen op grond van het Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen standaard te motiveren. De Ladder voor duurzame verstedelijking is gewijzigd per 1 juli 2017.

Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting. Tevens wordt de mogelijkheid geboden in een om de toepassing van de Ladder door te schuiven naar het uitwerkings- of wijzigingsplan. De verwachting is dat de Ladder met deze wijziging beter hanteerbaar zal zijn, beter aansluit bij het geheel aan vereisten aan een toelichting bij bestemmingsplannen en tot minder onderzoekslasten zal leiden.

De Ladder als motiveergrond voor ruimtelijke plannen is aangescherpt, maar wordt lichter in het gebruik. Gemeenten moeten plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, motiveren volgens de Ladder. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten.

3.1.4 Overig wettelijk kader

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is diverse (milieu)wetgeving van toepassing, waaronder de Wet luchtkwaliteit, de Erfgoedwet, de Wet natuurbescherming, besluit externe veiligheid, Wet geluidhinder, etc. Ook op deze aspecten zal in hoofdstuk 5 nader worden ingegaan.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie provincie Utrecht

Op 10 maart 2021 hebben Provinciale Staten van Utrecht de Omgevingsvisie provincie Utrecht vastgesteld. In de Omgevingsvisie worden de integrale lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving van de provincie Utrecht vastgelegd tot 2050.

De provincie Utrecht zet in op een gezonde en veilige leefomgeving, aan de hand van zeven samenhangende beleidsthema's:

  • 1. Stad en land gezond
  • 2. Klimaatbestendig & waterrobuust
  • 3. Duurzame energie
  • 4. Vitale steden & dorpen
  • 5. Duurzaam gezond & veilig bereikbaar
  • 6. Levend landschap erfgoed & cultuur
  • 7. Toekomstbestendige natuur & landbouw

De ambities en keuzes zijn gebiedsgericht samengevat per regio. De regio Foodvalley, waar Veenendaal onderdeel van is, ligt binnen de provincies Utrecht en Gelderland en bestaat uit acht gemeenten.

Voor deze regio wordt een verstedelijkingsstrategie gegeven als regionale uitwerking van het beleid. Daaruit blijkt dat de woningbehoefte in Foodvalley het aanbod overtreft en ook de prognoses laten een groei zien. In de periode 2019 tot 2040 moeten er binnen het Utrechtse gedeelte van Foodvalley 7.000 tot 8.000 woningen worden gebouwd om tegemoet te komen aan de geprognotiseerde woningbehoefte. Hiervan zijn 3.500 woningen opgenomen in de bestaande plancapaciteit. Er moet dus nog ruimte voor 3.500 tot 4.500 extra woningen worden gezocht. In de gemeente Veenendaal is er op de korte termijn voldoende plancapaciteit om het grootste gedeelte van haar woningbouwopgave te realiseren. Dit gebeurt in Veenendaal-Oost en in de nabijheid van station Veenendaal-Centrum. Na circa 2030 bereikt de gemeente Veenendaal letterlijk de grenzen van haar groei. Voor de langere termijn is het noodzakelijk om in de regio op zoek te gaan naar nieuwe locaties voor integrale ontwikkeling van wonen en werken, bij voorkeur rondom knooppunten.

De aanvullende behoefte aan werklocaties binnen het Utrechtse gedeelte van Foodvalley tot 2030 is 6 tot 9 hectare. De inzet van de provincie is vooral gericht op herstructurering, verduurzaming en efficiënter ruimtegebruik van bestaande bedrijventerreinen.

Bij ontwikkelingen in het landelijk gebied in de regio Foodvalley speelt onder meer het belang van de bodemdaling in het Binnenveld, het militair erfgoed van de Grebbelinie, (nieuwe) natuur en innovaties op het gebied van circulaire landbouw, voedselproductie en gezondheid.

3.2.2 Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht

Op 10 maart 2021 hebben Provinciale Staten van Utrecht de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht vastgesteld. In de omgevingsverordening staan de regels die nodig zijn om het beleid uit de Omgevingsvisie uit te voeren. In de verordening zijn alle regels voor de leefomgeving van circa 20 verordeningen samengebracht naar één verordening.

De omgevingsverordening bevat een verstedelijkingsverbod voor landelijk gebied, tenzij in de verordening anders bepaald. Voor een omgevingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen stedelijk gebied, geeft de verordening instructieregels voor onder meer woningbouw. Woningbouw dient te passen in het door gedeputeerde staten vastgestelde programma woningbouw en woningbouw mag niet leiden tot extra bodemdaling. Daarnaast worden er instructieregels gegeven voor een omgevingsplan dat betrekking heeft op bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel.

Een omgevingsplan waarin nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien waarborgt dat de nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een toename van de knelpunten in de bereikbaarheid. Bij voorkeur leiden de nieuwe ontwikkelingen tot een afname van knelpunten in de bereikbaarheid.

Tot slot bevat de omgevingsverordening specifieke instructieregels voor een Omgevingsplan betrekking heeft op een locatie binnen onder andere de Cultuurhistorische hoofdstructuur, Stiltegebied, Overstroombaar gebied, een boringsvrije zone, beschermd natuurgebied, of een geluidscontour van een provinciale weg.

3.2.3 Provinciaal Bodem-, Water- en Milieuplan

Het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 (BWM-plan) legt het beleid op basis van de provinciale wettelijke taken voor bodem, water en milieu vast voor de periode 2016-2021. Het BWM-plan richt zich op vier belangrijke maatschappelijke opgaven: waterveiligheid en wateroverlast, schoon en voldoende oppervlaktewater, ondergrond en leefkwaliteit stedelijk gebied. Vanaf 2016 is al het bodem-, water en milieubeleid in één integraal plan opgenomen. De opgaven vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) maken onderdeel uit van dit plan. Het plan dient als een bouwsteen voor de toekomstige Omgevingsvisie en is vastgesteld op 7 december 2015.

In het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 van de provincie Utrecht staat wat de provincie de komende jaren samen met haar partners wil bereiken op het gebied van Bodem, Water en Milieu. De uitwerking van dit beleid staat beschreven in de Uitvoeringsagenda Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021.

De provincie Utrecht richt zich op het behouden en verbeteren van een aantrekkelijk woon-, werk- en leefklimaat. Dit betekent dat de provincie werkt aan:

  • een robuust bodem- en watersysteem;
  • bodem-, water- en milieukwaliteiten die passend zijn voor de functie van een gebied, zoals landbouw, recreatie of natuur;
  • een duurzaam gebruik van de fysieke leefomgeving;
  • een gezonde leefomgeving die een positieve bijdrage levert aan de economische en maatschappelijke ontwikkelingen in de regio.

Het Provinciaal BWM-plan bevat geen specifieke informatie over de gemeente Veenendaal. Wel ligt Veenendaal gezien de bijbehorende kaarten in een overstroombaar gebied. Dit betekent dat bij een eventuele doorbraak van de keringen Veenendaal te maken krijgt met overstromingen. De provincie draagt zorg voor het overstromingsgevaar en de overstromingsrisico's en neemt zowel preventieve als reactieve maatregelen.

Voor de gemeente Veenendaal zal dit betekenen dat bij ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden met het robuuster maken van het regionale watersysteem. Onderdeel hiervan is het opnemen van regels ten behoeve van de vrijwaringszone versterking regionale waterkering. Ook dient er rekening te worden gehouden met een eventuele versterking of reconstructie van de regionale keringen. Bovendien vraagt de provincie om te voorkomen dat binnen ruimtelijke plannen een verslechtering van het oppervlaktewater wordt veroorzaakt.

Daarnaast valt een deel van de gemeente Veenendaal binnen de Deltabeslissing zoetwater. Het uitgangspunt hiervan is dat Rijk, regio, en gebruikers samen verantwoordelijk zijn voor het voorkomen van watertekorten en verslechtering van de waterkwaliteit. Uit de bijbehorende verbeeldingen blijkt dat Veenendaal deels binnen een grondwaterbeschermings- en infiltratiegebied ligt. Dit betekent onder meer dat bij functiewijzigingen rekening moet worden gehouden met het waterwinbelang en er geen verslechtering van de kwaliteit van het water optreedt.

Op het gebied van milieu dient de gemeente Veenendaal rekening te houden met het opgestelde beleid omtrent onder andere luchtkwaliteit en geur. De provincie stimuleert dat gemeenten bij ruimtelijke keuzes rekening houden met de aanwezige milieubelasting en deze niet aantasten. Hiermee wordt een gezonde leefomgeving nagestreefd.

3.2.4 Natuurvisie

In de provincie Utrecht komen veel natuurwaarden voor. Het groene netwerk draagt bij aan het welbevinden en de gezondheid van inwoners waardoor mensen graag in Utrecht wonen en werken. De keerzijde in stedelijk Utrecht is de infrastructuur die de landschappen en natuurgebieden doorsnijdt. De economische activiteiten hebben een negatief effect op de natuur. Voor een robuuste natuur met een duurzame instandhouding is daarom natuurbeleid opgesteld.

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is inmiddels omgedoopt tot Natuurnetwerk Nederland (NNN), het aaneengesloten stelsel van natuurgebieden. Ook natuur in agrarische en stedelijke gebieden krijgen meer aandacht. Soorten van dieren en planten dienen beschermd te worden en het stoppen van de teruggang van de biodiversiteit heeft prioriteit. Verdroging en stikstofuitstoot zijn knelpunten, en natuurgebieden zijn nog onvoldoende aaneengesloten. Het integraal benaderen van het natuurbeleid met bijvoorbeeld landbouw, recreatie, en bosbeheer zal dit moeten verbeteren. Ook bodem, water, milieu, erfgoed, en cultuurhistorie zijn pijlers die kansen bieden voor een betere natuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.HeiveldwegAutoshow-oh01_0003.png"

Natuurnetwerk Nederland (bron: Natuurvisie 2017, provincie Utrecht).

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regio FoodValley

Tot 1 januari 2011 werd met de gemeenten Wageningen, Ede, Rhenen en Veenendaal samengewerkt in een verband onder de naam WERV. Dit samenwerkingsverband is per 1 januari 2011 opgegaan in een nieuwe samenwerkingsvorm onder de naam regio FoodValley, dit betreffen de vier WERV gemeenten aangevuld met de gemeenten Renswoude, Barneveld, Nijkerk en Scherpenzeel.

In 2011 was FoodValley nog een abstract begrip met aan de verre horizon het beeld van een economisch krachtige, vitale en duurzame groene regio, waar het goed wonen, werken, leren en recreëren is. Anno nu is dat visioen geworden tot een nationaal én internationaal sterk beeld van Regio FoodValley, waarin Ondernemers, Onderwijs- en onderzoeksinstellingen en Overheid eensgezind optrekken. De drie O’s hebben de ambitie om met elkaar een economische topregio tot stand te brengen en uit te groeien tot hét agrofoodcentrum van Europa. Ze hebben daarvoor in 2015 de Strategische Agenda 2015-2019 vastgesteld, waarin het ideaalbeeld FoodValley regio 2025 is geformuleerd en afspraken zijn gemaakt over de inzet van de regionale partners. De Strategische Agenda is vervolgens uitgewerkt in een Uitvoeringsprogramma, waarin projecten zijn benoemd die een bijdrage kunnenleveren aan de in de agenda geformuleerde en door de samenwerkingspartners omarmde opgaven:

  • Verbeteren kennisinteractie
  • Uitbouwen global pipelines
  • Vergroten innovatiekracht
  • Branding en marketing
  • Versterken fysiek en sociaal duurzame leefomgeving.

Het Uitvoeringsprogramma Triple Helix Regio FoodValley is een dynamisch programma: afgeronde projecten worden afgevoerd en nieuwe projecten en initiatieven worden toegevoegd. De uitdaging voor Regio FoodValley en de daaraan deelnemende gemeenten ligt in het optimaliseren van het woon-, werk- en leefklimaat in deze regio. De gemeenten zijn daarvoor verantwoordelijk. Deze gezamenlijke opgave is in de regionale portefeuillehoudersoverleggen ‘Economie en Werkgelegenheid’ en ‘Ruimtelijke Ontwikkeling, Wonen en Mobiliteit’ uitgewerkt in werkprogramma’s. Daarbij wordt ook samengewerkt met maatschappelijke organisaties, die geen vaste plaats hebben in de triple helix stuurgroep.

 

3.3.2 Visie "Natuurlijk Ontwikkelen"

Gemeenten en waterschap zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor het verwerken van neerslag en het inzamelen en zuiveren van afvalwater. De achtentwintig gemeenten en het waterschap in de regio Vallei en Veluwe hebben op 22 oktober 2015 via het Platform Water gezamenlijk een visie uitgebracht over omgaan met hemelwater en gebruikt water.

De visie geeft richting aan de manier waarop kan worden omgegaan met veranderingen en ontwikkelingen met betrekking tot klimaat, geneesmiddelen in afvalwater, technologische innovaties en de rol van de overheid. De visie bevat gidsprincipes, handelingsperspectieven en praktijkvoorbeelden en is tot stand gekomen tijdens een aantal discussiebijeenkomsten. De betrokken organisaties zien de visie als middel om in dialoog te komen met belanghebbenden in de regio, gericht op kansen.

3.3.3 Blauwe Omgevingsvisie 2050

Op 20 februari 2019 is door het algemeen bestuur van waterschap Vallei en Veluwe de Blauwe Omgevingsvisie (BOVI 2050) vastgesteld. Met deze BOVI zet waterschap Vallei en Veluwe op nieuwe wijze koers naar een duurzame en waterinclusieve leefomgeving. In de BOVI wordt gedacht vanuit drie waterprincipes:

  • 1. Water is een ordenend principe in de ruimtelijke ordening.
  • 2. Maximaal vasthouden en schoonhouden van water.
  • 3. Partnerschap als watermerk.

De visiekaart en waterprincipes werken door in de doelen van het nieuwe waterprogramma.

3.3.4 Waterbeheerprogramma 2016-2021

Het plangebied valt binnen het beheersgebied van Waterschap Vallei en Veluwe. In het Waterbeheerprogramma 2016-2021 (vastgesteld op 30 september 2015) is de koers van het waterschap bepaald. Het gewenste resultaat hiervan zijn: veilige dijken, droge voeten, en voldoende en schoon water. Het programma wenst een gezamenlijke aanpak om de waterveiligheid, zoetwatervoorziening, en het opvangen van klimaatveranderingen te waarborgen.

In het plan zijn zes ambities uitgewerkt die de kerntaken vormen voor het waterschap:

  • 1. het plangebied beschermen tegen overstromingen: verantwoordelijkheid nemen voor de bescherming en instandhouding van de dijken, en proactief opereren door met een veilige ruimtelijke inrichting en gevolgbeperking bewustzijn en betrokkenheid te vergroten.
  • 2. zorgen voor de juiste hoeveelheid water: waterbeheer op gemeentelijk niveau te organiseren zodat er geanticipeerd kan worden op voorziene klimaatveranderingen. Er wordt ingezet op watersparen (en niet op aanvoeren of accepteren) en bij wateroverlast wordt er eerst gekeken naar mogelijkheden om het water vast te houden en te bergen.
  • 3. zorgen voor een goede oppervlaktewaterkwaliteit: er dient te worden voldaan aan de oppervlaktewaterkwaliteit zoals is bepaald in de Kaderrichtlijn Water (KRW). Hierbij wordt ingezet op het sturen van landelijk en stedelijk gebied via kwaliteitsbeelden, voor een goede invulling van ecologie en landschap.
  • 4. het scheiden van schoon en vuil water: scheiden van schoon en vuil water aan de bron biedt mogelijkheden om klimaatveranderingen op te vangen en heeft een positief effect op het terugwinnen van grondstoffen en energie. Afvalwater wordt ingeperkt om ecologische schade te voorkomen.
  • 5. de hoogst mogelijke waarde halen uit water: het terugbrengen van reststromen van het watersysteem in de economie, door energieneutraal te worden in 2025 en bijvoorbeeld fosfaatgehaltes terug te dringen.
  • 6. het beheren van de afvalwaterketen en het watersysteem: de hele waterhuishouding aan te sturen als één systeem vanuit een integrale en gezamenlijke benadering. Door oppervlakte-, grond- en afvalwater als één systeem te benaderen kan er efficiënter gewerkt worden.

Voor Veenendaal is relevant dat de Slaperdijk een zogenaamde droge kering is die lokaal bescherming biedt tegen overstromingen. Deze dijk vertraagt water indien de Grebbedijk bij Wageningen doorbreekt.

3.3.5 Blauw Omgevingsprogramma 2022-2027 (ontwerp)

Waterschap Vallei en Veluwe hebben het ontwerp Blauw Omgevingsprogramma (BOP) op 22 maart 2021 ter inzage gelegd.Het BOP is de tactische uitwerking van de Blauwe omgevingsvisie (BOVI2050). Met als overkoepelend thema ‘een waardevolle leefomgeving’, worden de maatschappelijke thema’s klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie en biodiversiteit, gekoppeld aan de drie waterprincipes en geïntegreerd in vier gebiedsprogramma’s. Veenendaal valt binnen het gebiedsprogramma Gelderse Vallei. In en rondom Veenendaal zijn de volgende doelen opgesteld:

  • Op orde houden van de waterkeringen. Na realisatie van de Grebbedijk is het doel om met gebiedspartners na te denken over toekomstige functies en status van de Slaperdijk.
  • Klimaatadaptatie maatregelen uitvoeren in bestaand stedelijk gebied door het bevorderen van een klimaatadaptieve inrichting van openbare- en particuliere terreinen.
  • Energiewinning zoals thermische energie uit oppervlaktewater, wind en zon, gekoppeld aan de gemeentelijke Transitievisie Warmte.
  • Verkennen principe klimaatmantels (bufferen van hemelwater) rond stedelijke kernen FoodValley.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Strategische Visie Veenendaal 2040

Op 26 oktober 2017 heeft de raad de Strategische Visie voor Veenendaal in 2040 vastgesteld. Hierin zijn de kernambities voor de toekomst van Veenendaal opgenomen. Veenendalers kiezen voor een versterking van de woonfunctie en richten hun blik naar de regio. Dat betekent dat de ambities zich primair richten op het versterken van de woon- en leefomgeving, met in het kielzog de arbeidsmarkt gericht op wonen en arbeidsintensieve bedrijvigheid. Dit is in lijn met de trend werken volgt wonen. Ook de blik naar buiten die de voorkeur heeft van de Veenendaalse gemeenschap is in lijn met een belangrijke trend: die van lokale gebondenheid naar regionale samenwerking.

Algemene conclusie van de demografische ontwikkelingen is dat Veenendaal in de toekomst niet alleen maar de groei hoeft te accommoderen, maar zich ook kan toeleggen op het verbeteren van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Van kwantiteit naar kwaliteit! Deze kwaliteiten moeten een diverse bevolkingsgroep aanspreken.

Veenendaal moet zich in de toekomst dus richten op kwaliteit in plaats van op kwantiteit. En –in lijn met de wensen van inwoners– moet Veenendaal zich bovenal concentreren op het verbeteren van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Dat betekent dat Veenendaal moet zorgen dat het slim omgaat met de ruimte door intensivering van de woonbebouwing, herontwikkeling en functieverandering en voldoende aandacht blijft houden voor groen.

Onderdeel van een aantrekkelijke woonomgeving is een goede bereikbaarheid van arbeidsplaatsen. Veenendaal richt zich daarom in de toekomst niet op ruimte-intensieve en arbeidsextensieve bedrijvigheid, maar op arbeidsintensieve bedrijven. Kortom, de visie stelt vooral eisen aan de kwaliteit van nieuwe of herontwikkelingen en spreekt zich niet uit over kwantitatieve doelstellingen. Deze richting – Veenendaal als leefstad met een sterke, regionale binding – werken we uit aan de hand van vier thema’s. Juist binnen deze thema’s liggen de grootste maatschappelijke veranderingen. Per thema zijn de volgende kernambities geformuleerd:

  • 1. Netwerksamenleving: “niet alleen, maar samen” met ruimte voor ieders eigen identiteit;
  • 2. (Samen) leven: Veenendaal met excellent woonklimaat;
  • 3. Digitale wereld: Veenendaal heeft een hoogwaardige duurzaam bedrijfsleven met arbeids- en kennisintensieve bedrijven en een bruisend multifunctioneel centrum;
  • 4. Duurzaamheid: Veenendaal heeft in 2040 de transitie naar een duurzame gemeente afgerond.

3.4.2 Omgevingsvisie Veenendaal 2030

De raad van de gemeente Veenendaal heeft de Omgevingsvisie 17 december 2020 vastgesteld. De Omgevingsvisie 2030 is een plan op hoofdlijnen dat alle beleidsplannen op termijn zal vervangen die gaan over de fysieke leefomgeving, zoals het milieubeleidsplan, het gemeentelijk verkeers- en vervoersplan en de structuurvisie. De inhoud van de Strategische Visie 2040, die de gemeenteraad in 2017 vaststelde, is de basis geweest voor de omgevingsvisie.

De Omgevingsvisie zet in op een koerswijziging van kwantiteit naar kwaliteit: beter en slimmer inrichten van de leefomgeving met gebruik van innovatie, kennis en creativiteit. Bij ieder initiatief moeten afwegingen worden gemaakt. Voor Veenendaal staan hierbij de principes gezondheid, duurzaamheid en veiligheid voorop. Voor nieuwe ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving wordt in de Omgevingsvisie 2030 het volgende afwegingskader gegeven:

  • 1. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten een bijdrage leveren aan een Gezonde, Duurzame en Veilige leefomgeving. Elke nieuwe ontwikkeling is een kans om hier aan bij te dragen. Zo zal ook de gewenste groei van Veenendaal moeten bijdragen aan deze doelen.
  • 2. We kiezen voor meervoudig boven enkelvoudig ruimtegebruik, zodat de beperkte ruimte optimaal wordt benut.
  • 3. We voorkomen dat negatieve gevolgen van ontwikkelingen afgewenteld worden op de omgeving. We beoordelen ruimtelijke ontwikkelingen integraal en in relatie tot de omgeving.

Daarnaast bevat de Omgevingsvisie 2030 specifieke opgaven en doelstellingen voor de thema's Gezond duurzaam en veilig, Bouwen en wonen, Groen natuur en water, Mobiliteit, Economie, Milieu, en er worden aanvullende opgaven en doelstellingen voor het centrum gegeven.

3.4.3 Landschapsontwikkelingsplan 2007

Het landschapsontwikkelingsplan (LOP) geeft de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van het Veenendaalse landschap weer. Als algemene uitgangspunten geldt: het versterken van de identiteit van de verschillende deelgebieden en voorkomende landschapstypen; behouden en ontwikkelen van natuurwaarden en ecologische verbindingszones; kansen bieden voor verbreding en functieverandering van agrarische bedrijven.

Bij grotere ingrepen wordt een 'groene compensatie' gevraagd; duurzaam waterbeheer, met opgaven voor lokale en regionale waterberging; versterken van de cultuurhistorische waarden en ontstaansgeschiedenis, het versterken van het recreatief routenetwerk en aandacht voor beeldkwaliteit van bebouwing en erven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.HeiveldwegAutoshow-oh01_0004.png"

Uitsnede Landschapsontwikkelingsplan

De smalle scheg tussen De Klompersteeg en het spoor is een geïsoleerd stukje slagenlandschap. De erven in de scheg tussen Klompersteeg en het spoor versterken momenteel de stadsrandkarkarteristiek die er in deze beperkte ruimte heerst. Dat wordt vooral veroorzaakt door de grote oppervlakten en de industriële hekwerken op de erven. Door een groenere inrichting kan hier het landelijke karakter naar voren worden gehaald.

Naast de algemene handreikingen zijn de volgende specifiek voor de scheg:

- Versterken, zichtbaarder en toegankelijker maken van Fort aan de Buursteeg

- Ontwikkelen wandelpad aan noordzijde van de Klompersteeg

- Versterken ecologische verbindingszones langs infrastructuur

En de volgende specifieke handreiking voor de beeldkwaliteit van de erven:

- Groene erfscheidingen, zoals hagen, helpen het beeld te verzachten en het landelijk karakter te versterken.

3.4.4 Groenstructuurplan

Het doel van het groenstructuurplan is als volgt te formuleren:

  • 1. De samenhang van het groen met de landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische patronen versterken;
  • 2. met het groen de herkenbaarheid en identiteit van de openbare ruimte vergroten;
  • 3. de gewenste groenstructuur formuleren en realiseren volgens de opgestelde visie;
  • 4. groen bij nieuwe ontwikkelingen als bouwsteen en leidend principe gebruiken;
  • 5. accenten in het groen aanbrengen overeenkomstig de plaats en het niveau.

Er wordt een onderscheid gemaakt naar groen op twee niveaus: de hoofdgroenstructuur en het groen binnen wijken. Ten aanzien van de hoofdgroenstructuur is het doel de identiteit en de kwaliteit van de afzonderlijke elementen te vergoten, waarbij de aanwezige of gewenste samenhang (structuur) tussen de verschillende elementen en patronen als kader geldt. De hoofdgroenstructuur bestaat uit de volgende onderdelen: de Grift, de oude linten, pleinen, parken, begraafplaatsen en sportparken, de binnenring, de Rondweg, 't Goeie Spoor / Industrielaan / Wageningselaan, de snelweg A12, de spoorlijnen en de entrees.

3.4.5 Duurzaamheidsbeleid

De wettelijke eisen voor energiezuinigheid van het Bouwbesluit hebben betrekking op thermische isolatie, de energieprestatie (EPC) en milieuprestatie (MPG). Aanvullend heeft de gemeente Veenendaal beleid opgesteld voor duurzaamheid in het programmaplan "Energieneutraal Veenendaal 2035" (30 maart 2017). De gemeente geeft uitwerking aan de volgende ambities en doelstellingen:

  • Veenendaal is energieneutraal in 2035: streven naar energie neutrale woningen en wijken. Het streven is naar energieneutraliteit (EPC=0 of beter: Nul Op de Meter). Deze woningen moeten energieneutraal zijn en niet afhankelijk van gas.
  • Veenendaal is energieneutraal in 2035: stimuleren schonere voertuigen. Voor de inrichting van de openbare ruimte moet rekening gehouden worden dat bewoners een elektrische auto hebben en willen opladen.
  • Veenendaal is voorbereid op klimaatverandering: ontwikkelingen worden minimaal waterneutraal uitgevoerd, groen wordt strategisch ingezet voor hemelwaterafvoer en koeling in de stad.

De gemeente vindt het daarbij belangrijk dat bij nieuwe ontwikkelingen de volgende onderwerpen aan de orde komen bij het thema duurzaam bouwen:

  • Toepassen van een prestatie-instrument voor duurzaam bouwen;
  • Mogelijkheden om het dak te benutten voor warmte-opslag, waterberging, het bufferen van fijnstof of energiewinning;
  • Natuurvriendelijke maatregelen aan of rond het gebouw;
  • Geen koper, lood of zink gebruiken voor de hemelwaterafvoer;
  • Toepassen van duurzaam hout;
  • Energiezuinige terrein- en gebouwverlichting.

3.4.6 Actualisatie detailhandelsbeleid 2021-2025

In december 2012 is de nota 'Detailhandelsstructuur Veenendaal nu en in de toekomst' vastgesteld. Sindsdien zijn ontwikkelingen in de landelijke en lokale winkelmarkt in een stroomversnelling gekomen. Vooral het groeiende belang van het online aankoopkanaal heeft het koopgedrag van de Nederlandse consument structureel gewijzigd. In Veenendaal zelf is een nieuw buurtcentrum gebouwd (Buurtstede) en is het centrum uitgebreid door de Brouwerspoort-ontwikkeling. In Veenendaal Centrum is sprake van aanzienlijke leegstand. Naast deze ontwikkelingen is nieuwe jurisprudentie rond de Europese Dienstenrichtlijn een belangrijke aanleiding voor de herijking van het beleid uit 2012.

  • De gemeente heeft als doel om te streven naar een optimale leefbaarheid voor haar inwoners. Het bieden van een zo volledig mogelijk voorzieningenaanbod met aantrekkelijke centra is daar een belangrijk onderdeel van. De volgende ambities zijn opgesteld voor het detailhandelsbeleid:
  • Behoud van een leefbaar stedelijk milieu, door middel van een zo groot en gevarieerd mogelijk voorzieningenniveau;
  • Werken aan een dynamisch hoofdcentrum met aantrekkingskracht op ondernemers en bezoekers;
  • Behoud van de sterke structuur van buurtcentra in de nabijheid van de bewoners voor dagelijkse voorzieningen en sociale interactie;
  • Beperken van leegstand in winkelgebieden, met name in het centrum;
  • Een ruimtelijk-ordeningsbeleid dat zorgvuldig omgaat met de beschikbare ruimte en waarbinnen het voor zowel overheid, ondernemers als eigenaren aantrekkelijk is om te investeren.

Verder is de keuze gemaakt om winkelaanbod in het centrum te concentreren. Hiermee wordt een zo groot en gevarieerd mogelijk voorzieningenniveau behouden en wordt verdere leegstand voorkomen. Om de vitaliteit van het centrum en de buurtcentra te bevorderen en de leegstand te verminderen, blijft detailhandel op perifere locaties beperkt tot branches in volumineuze artikelen (woninginrichting, doe-het-zelf, tuincentra). Er wordt op perifere locaties dus niet meegewerkt aan de verruiming van de branchering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.HeiveldwegAutoshow-oh01_0005.png"

Visie detailhandelsstructuur Veenendaal 2020

3.4.7 Welstandsnota 2017

Het welstandsbeleid van de gemeente Veenendaal is opgesteld vanuit de overtuiging dat het belang van een aantrekkelijke gebouwde omgeving behartigd dient te worden. Door het ontwikkelen van beleidsregels voor de welstandsadvisering zet de gemeente haar visie op het ruimtelijk kwaliteitsbeleid en de rol van de welstandszorg daarin uiteen.

Deze welstandsnota vormt het toetsingskader voor zowel de reguliere vergunningsplichtige bouwwerken als voor de zogeheten veel voorkomende kleine bouwwerken die vergunningsplichtig zijn. Gekozen is welstandsvrij bouwen mogelijk te maken in een nieuw te ontwikkelen woongebied en op bestaande bedrijventerreinen.

In het kader van deze welstandsnota is vooral de relatie tussen bestemmingsplan en welstandscriteria van belang. Het bestemmingsplan regelt onder meer de functie en het ruimtebeslag van bouwwerken voor zover dat nodig is voor een goede ruimtelijke ordening. Datgene dat door het  bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, kan niet door welstandscriteria worden tegengehouden.

De architectonische vormgeving van bouwwerken valt buiten de reikwijdte van het bestemmingsplan en wordt exclusief door de welstandsnota geregeld. Welstandscriteria kunnen waar nodig de ruimte die het bestemmingsplan biedt dus invullen ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit. Het welstandsadvies kan zich dan richten op de gekozen invulling binnen het bestemmingsplan. In een situatie waarin een bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan, maar het bestemmingsplan eveneens ruimte biedt voor alternatieven, kan een negatief welstandsadvies worden gegeven als de gekozen stedenbouwkundige of architectonische oplossing te sterk afbreuk doet aan de ruimtelijke beleving van het betreffende gebied. Uiteraard moet in zo'n geval de welstandsnota daartoe de argumentatie leveren.

Hoofdstuk 4 PLANBESCHRIJVING

4.1 Plan

Het plangebied en omgeving maken deel uit van het buitengebied, ondanks dat het gebied in het provinciaal kader binnen de rode contour valt. Het plangebied ligt in een zogenaamde scheg ingeklemd tussen het spoor en de Klompersteeg. Deze scheg wordt gekenmerkt door een mix aan functies. Bedrijven, woningen en agrarisch gebied. Het ligt op de overgang van bedrijventerrein de Batterijen naar het agrarisch buitengebied van gemeente Ede.

Met de ondertunneling van de Voorpoort is deze scheg in twee delen opgesplitst. Het deel ten oosten van de Voorpoort heeft nog steeds een agrarische bestemming en is onbebouwd. Meer naar het oosten, op grondgebied van gemeente Ede, is sprake van lintbebouwing en bedrijvigheid nabij station Veenendaal- de Klomp. Het gedeelte westelijk van de Voorpoort maakt ook nog steeds deel uit van het buitengebied met een mix aan functies, waarbij het perceel op de hoek van de weg richting de tunnel het plangebied betreft. (gele pijl) Hetplangebied ligt ingeklemd tussen de Heiveldweg, Klompersteeg en Voorpoort.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.HeiveldwegAutoshow-oh01_0006.png"

Het Landschapsontwikkelingsplan geeft aan dat nieuwe ontwikkelingen landschappelijk moeten worden ingepast. Dit is belangrijk omdat de omringende grond nog grotendeels een agrarische uitstraling heeft en het plangebied op de hoek van de entree richting Fort aan de Buursteeg ligt. Daarnaast vormt de tunnel bij de Voorpoort de entree naar bedrijventerrein de Batterijen.

Omschrijving plan

Dit wijzigingsplan biedt de mogelijkheid een terrein van ongeveer 1380 m2 aan te leggen voor het showen van motorvoertuigen van het nabijgelegen garagebedrijf aan de Klompersteeg 19. Het terrein is zo groot als het plangebied. Op het terrein zal grotendeels halfverharding (split, gebroken asfalt) worden aangebracht. De inrit wordt verhard aangelegd.

Ten behoeve van de veiligheid zal een hek van maximaal 1,80 meter aan de kant van de Heiveldweg worden geplaatst en aan de kant van de Voorpoort een doorrijbeveiliging in de vorm van een buizenframe van minder dan 50 cm hoog. Aan het hoge hek kan alleen maar met de kruimelgevallenregeling (artikel 2.12 lid 1 onder a sub 2 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht j° artikel 4 bijjlage II Besluit omgevingsrecht) medewerking worden verleend. De hoogte van 1,80 meter kan niet in het wijzigingsplan mogelijk worden gemaakt. Dit geldt tevens voor de wens een reclamezuil op het terrein te plaatsen. Ook dit kan alleen in een seperate ruimtelijke procedure mogelijk worden gemaakt en hier zal apart over moeten worden besloten door het college van burgemeester en wethouders.

Overige reclame uitingen zijn op het perceel niet toegestaan.

Voor de veiligheid zullen tevens twee cameramasten en vier lichtmasten worden geplaatst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.HeiveldwegAutoshow-oh01_0007.png"

Afbeelding inrichtingsplan

Om een kwalitatieve landschappelijke inpassing te verwezenlijken wordt het hekwerk aan de zijde van de Heiveldweg tegen/in een hoge haag geplaatst. Het hekwerk valt daardoor weg in de haag en de gestalde auto's worden door middel van groen afgeschermd van het achterliggend agrarische gebied. Tevens biedt deze haag een fraai decor voor de auto's welke op het terrein worden gepresenteerd. Daarnaast wordt deze achtergrond versterkt met een boomstructuur om de landschappelijke inpassing te versterken.

Onderbouwing plan

Het plangebied is gesitueerd op de grens van Veenendaal, waarbij er sprake is van een overgangsgebied tussen het bedrijventerrein 'De Batterijen' ten zuiden, en het buitengebied ten noorden van de spoorlijn.

Door de kleinschaligheid van het beoogde gebruik en zonder bebouwing, heeft het maar een beperkte impact op de omgeving van het plangebied die tevens in grote mate gekarakteriseerd wordt door agrarische, landschappelijke en recreatieve functies. Zo loopt er langs de Klompersteeg een belangrijke recreatieve fietsroute, welke de fietspaden rond station De Klomp met het in het westen gelegen Fort aan de Buurtsteeg verbindt. Om het landschappelijke karakter van dit buitengebied te behouden is het van belang dat de gestalde motorvoertuigen en het benodigde hekwerk landschappelijk worden ingepast in de bestaande omgeving.

Hoofdstuk 5 MILIEU- EN OMGEVINGSASPECTEN

In dit hoofdstuk worden de relevante milieu- en omgevingsaspecten voor de ontwikkeling van de planlocatie beschreven. Het gaat hierbij om de aspecten natuur, water, archeologie, bodem, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Voor ieder aspect is een onderzoek of toets uitgevoerd.

5.1 Bodem

Bij bodem wordt onderscheid gemaakt in de fysische en de chemische bodemkwaliteit. De fysische bodemkwaliteit heeft betrekking op de opbouw en samenstelling van de bodem. Denk hierbij aan draagkracht en in de bodem aanwezige voorwerpen, zoals archeologische vondsten.

5.1.1 Wettelijk kader

Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Volgens het Bro zullen burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer een onderzoek verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op daarvoor geschikte gronden te worden gerealiseerd.

Wet bodembescherming

De Wet Bodembescherming bevat de voorwaarden die kunnen en worden verbonden aan het verrichten van handelingen in of op de bodem. Primair komt bescherming en sanering in de wet aan bod. De wet heeft betrekking op zowel landbodems als waterbodems. De Wet bodembescherming geeft aan wanneer er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en of er dan ook gesaneerd moet worden (saneringsnoodzaak). De hoeveelheid grond dan wel grondwater (beide in m³) en de mate van vervuiling, gemiddeld boven de interventiewaarde, zijn de criteria voor een geval van ernstige bodemverontreiniging.

De interventiewaarde is de waarde, waarboven er mogelijk sprake is van humane, ecologische of verspreidingsrisico's. De urgentie van sanering wordt bepaald door de geplande projectontwikkeling. Voor gevallen van ernstige bodemverontreiniging is er bij niet gewijzigd grondgebruik soms geen noodzaak tot saneren. Voorbeelden zijn voormalige stortplaatsen en kleine verontreinigingen in het diepere grondwater. De gevallen van ernstige bodemverontreinigingen zijn door de Gemeente Veenendaal in beeld gebracht. In een aantal gevallen is in een beschikking Wet bodembescherming aangegeven wat er met een geval van ernstige bodemverontreiniging moet gebeuren. Nadat er is gesaneerd, kunnen er restverontreinigingen aanwezig zijn. Soms zijn er gebruiksbeperkingen.

Besluit bodemkwaliteit

Het doel van het Besluit bodemkwaliteit is te voorkomen dat de bodem (grond en grondwater) en het oppervlaktewater verontreinigd worden door het gebruik van bouwstoffen, grond of baggerspecie. Daarnaast wordt gestreefd naar hergebruik van grondstoffen, zodat minder materiaal wordt gestort en minder nieuwe grondstoffen hoeven te worden gewonnen. In het besluit zijn regels opgenomen over kwaliteitsborging, bouwstoffen, grond en baggerspecie. Grondverzet kan plaatsvinden conform het Besluit Bodemkwaliteit.

Op de bodemkwaliteitskaart (Omgevingsdienst Utrecht) heeft de grond waar gebouwd gaat worden de bodemfunctieklasse "Landbouw/Natuur".

5.1.2 Toetsing bouwplan

Voor het bestemmingsplan "Spoorwegonderdoorgangen Nieuweweg Noord - Voorpoort" zijn diverse bodemonderzoeken verricht.

De volgende twee bodemrapporten geven voldoende inzicht voor deze bestemmingswijziging:

1.) Resultaten eindsituatie bodemonderzoek ter plaatse van de Voorpoort te Veenendaal, Multiconsult, kenmerk: RKI.CEP.02368.00.1. Rapport2019-06-04, d.d. 4 juni 2019;

2.) Veenendaal-Spoorkruisingen Nieuweweg-Noord en Voorpoort, Movares, kenmerk: RM001938, d.d. 6 februari 2015.

Zie bijlage 1 en 2.

Uit voorgaande luchtfoto’s blijkt dat er op de locatie tot 2008 bebouwing aanwezig was dat mogelijk asbesthoudende dakbedekking had. Bodemonderzoek (1) is uitgevoerd ter plekke van de locatie. Uit bodemonderzoek (1) blijkt dat ter plekke van boorpunten 14 t/m 16 geen bodemvreemde bijmengingen zijn waargenomen in de bovengrond.

Op dit moment is er geen aanleiding om een asbestverontreiniging ter plekke van de onderzoekslocatie te verwachten in de bovengrond.

Uit bodemonderzoek (1) blijkt dat er geen bodemverontreiniging is gemeten in de bovengrond. De ondergrond en het grondwater zijn niet onderzocht ter plekke van de onderzoekslocatie. Werkzaamheden van de beoogde ontwikkeling zullen overigens in principe ook alleen in de bovengrond plaatsvinden.

Bodemonderzoek (2) is niet ter plekke van de onderzoekslocatie uitgevoerd. Zintuiglijk zijn er sporen puin waargenomen nabij de planlocatie (boorpunten VPW1,VPW4, VPW5,VPW7 en VPW8). Analytisch is er in mengmonster NB-7 alleen een lichte verontreiniging met metalen, minerale olie, PCB en PAK gemeten. Er heeft geen asbestonderzoek naar de bodemlagen met puin bijmengingen plaatsgevonden in dit onderzoek.

Afwijkingen

Bodemonderzoek (1) voldoet niet aan de NEN 5740, conform de strategie (NUL). Verwacht wordt dat deze afwijking geen invloed heeft op de betrouwbaarheid van de onderzoeksresultaten voor het kader van deze quickscan.

5.1.3 Conclusie

Het bodemonderzoek (1) geeft een representatief beeld van de milieuhygiënische bodemkwaliteit van een groot deel van de locatie. Een klein deel van de locatie is niet onderzocht in bodemonderzoek (1). Aangezien er op deze locatie geen verdachte deellocaties bij de Omgevingsdienst regio Utrecht (ODRU) bekend zijn, wordt niet verwacht dat het niet onderzochte deel van de locatie wezenlijk anders is dan het onderzochte deel. Er is geen aanleiding om een ernstig geval van bodemverontreiniging (Wbb) te verwachten op de locatie.

Algemene opmerking: Wanneer er bij de werkzaamheden bodemvreemd en mogelijk asbestverdacht materiaal wordt aangetroffen, moet het werk worden stilgelegd en moet er contact met de ODRU worden opgenomen.

5.2 Waterhuishouding

5.2.1 Wettelijk kader

Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Vanuit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geldt de verplichting tot het doorlopen van het watertoetsproces bij een bestemmingsplanwijziging. Binnen dit proces wordt een afweging gemaakt van het waterbelang binnen de ruimtelijke planprocessen. Ruimtelijke wijzigingen kunnen een aandeel leveren in het bevorderen van de waterkwaliteit, maar mogen zeker niet leiden tot verslechtering van de waterkwaliteit. Deze verplichte watertoets geldt alleen voor ruimtelijke besluiten waar sprake is van belangrijk ruimtelijke ingrepen.

Waterschap Vallei en Veluwe

Vanuit het waterschap Vallei en Veluwe zijn er ook een aantal gebiedsspecifieke aandachtspunten:

  • Vasthouden - bergen - afvoeren

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.

  • Grondwaterneutraal bouwen

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

  • Schoon houden - scheiden - schoon maken

Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen.

In de keur van Waterschap Vallei en Veluwe is bepaald dat er geen watercompenserende maatregelen nodig zijn als sprake is van een toename van minder dan 0,15 ha (1500 m²) verharding binnen het stedelijk gebied.

Het Gemeentelijk Riolerings- en Waterplan (GRWP)

Het Gemeentelijk Riolerings- en Waterplan (GRWP) beschrijft hoe de gemeente haar zorgtaken voor afvalwater, hemelwater, grondwater en oppervlaktewater uitvoert.

De watertaken van de gemeente bestaan uit het inzamelen en afvoeren of verwerken van stedelijk afvalwater en hemelwater. Voor zover doelmatig neemt de gemeente maatregelen tegen grondwateroverlast en zorgt zij samen met het waterschap Vallei en Veluwe dat het stedelijk oppervlaktewater schoon, veilig en beleefbaar is.

Bewoners en bedrijven hebben ook een taak. Zo moeten zij zelf voor de voorzieningen op hun perceel zorgen. In sommige gebieden en situaties moeten zij ook het hemelwater bergen en verwerken of afvoeren, of zelf maatregelen nemen tegen grondwaterproblemen.

In dit GRWP zijn speerpunten benoemd die de komende planperiode extra aandacht krijgen. Het meest omvangrijk is het scheiden van vuil water en schoon hemelwater, ook op particulier terrein. In een groot deel van Veenendaal ligt een gemengd rioolstelsel, waarbij het vuile en schone water door dezelfde buis wordt afgevoerd. De gemeente zet het vervangen van de gemengde rioolstelsels door gescheiden systemen voort. Het schone hemelwater wordt van de riolering afgekoppeld. Het helpt om wateroverlast tegen te gaan en de gemeente klimaatbestendig te maken. Daarnaast is het goed voor het milieu.

5.2.2 Toetsing bouwplan

Het plan is besproken met het Waterschap Vallei en Veluwe.

Het terrein is 1380 m2 groot. Op het terrein zal grotendeels halfverharding (split, gebroken asfalt) worden aangebracht, alleen de inrit wordt verhard aangelegd. De toename verharding is dus vele malen minder dan 1500 m2.

Uit het gesprek met het Waterschap is naar voren gekomen dat:

- er geen olie in het grondwater of oppervlaktewater terecht dient te komen;

- de voorkeur heeft dat het water geinfiltreerd wordt:

- de omliggende watergang moet het extra afgevoerde regenwater aankunnen.

Het is een relatief klein oppervlak. Er is geen capaciteitsaanpassing aan de watergang nodig om het water van het nieuwe terrein af te kunnen voeren.

Voorkeur heeft dat er geen lozingspunten op de watergang komen, maar dat het afstroomt en via de berm langs de watergang naar de watergang gaat. Dit zorgt voor vertraging in de afvoer van het water.

5.2.3 Conclusie

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect water.

5.3 Externe veiligheid

Externe veiligheid is de kans om te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Beleid en regelgeving op dit gebied is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege:

  • a. het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
  • b. het transport van gevaarlijke stoffen over wegen, waterwegen en spoorwegen;
  • c. het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Met betrekking tot risico's wordt onderscheid gemaakt in twee risicomaten: Het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico is gedefinieerd als het risico op een plaats buiten een risicobron, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die risicobron waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. Binnen de wet- en regelgeving zijn aan deze definitie grens- en richtwaarden opgehangen ten aanzien van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.

Het groepsrisico is gedefinieerd als cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een risicobron en een ongewoon voorval binnen die risicobron waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. In wet- en regelgeving is aan het groepsrisico een oriënterende waarde toegekend als indicator voor de omvang van een ramp en een afwegingsproces gericht op zelfredzaamheid, beheersbaarheid, rampenbestrijding en resteffecten.

5.3.1 Wettelijk kader

De regelgeving voor inrichtingen met (over het algemeen) grotere hoeveelheden gevaarlijke stoffen is samengebracht in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In dit Besluit is aangegeven welke bedrijven bij het verlenen van een milieuvergunning of het nemen van een besluit op grond van de Wro nadere aandacht behoeven.

De wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid biedt geen absolute veiligheid. Een kleine kans op een zwaar ongeval met gevaarlijke stoffen wordt geacht tot het normaal maatschappelijk risico te behoren. Getracht wordt om door middel van regelgeving de gevolgen zo veel als mogelijk is te beperken.

De regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen is neergelegd in het “Besluit transportroutes externe veiligheid”. Deze wetgeving verankert het zogenaamde Basisnet en daarmee is de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen per 01-04-2015 vervallen.

Externe veiligheid in relatie tot transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) dat op 01-01-2011 in werking is getreden.

5.3.2 Toetsing bouwplan

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn.

Er is geen sprake van nabijgelegen Bevi-inrichtingen van belang zijnde voor het plangebied. Ook vindt er geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over spoor en weg. De aan de zuidkant van het plangebied gelegen spoorweg Utrecht - Arnhem behoort niet tot het Basisnet. Evenmin is dat het geval voor de N418 en de nieuwe route via de Verlengde Voorpoort.Een berekening van het risico met betrekking tot vervoer van gevaarlijke stoffen over spoor of weg is niet vereist.

Leidingen

Gasleiding

De gasleiding, die voor een klein gedeelte door het plangebied liep is buitengebruik gesteld. De dichtsbijzijnde in gebruik zijnde gasleiding ligt op ongeveer 400 meter afstand en daarvoor hoeft geen veiligheidszone opgenomen te worden.

Brandstofleiding Defensie

De brandstofleiding van Defensie heeft een diameter van 8 inch en een werkdruk van maximaal 80 bar.

Plaatsgebonden risico

Voor de brandstofleiding geldt voor het plaatsgebonden risico van 10(-6) per jaar een veiligheidsafstand van 12 meter aan weerszijden van de leiding.

Groepsrisico

Het invloedsgebied voor het groepsrisico blijft beperkt tot ongeveer de omvang van een plasbrand. Voor deze leiding is dat de veiligheidsafstand voor het plaatsgebonden risico vermeerderd met enkele meters. Buiten deze zone is de bijdrage tot het groepsrisico beperkt. Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het wenselijk om kwetsbare bestemmingen met grotere populaties buiten dit invloedsgebied te projecteren.

Het plangebied ligt binnen de veiligheidszone van de brandstofleiding van defensie. Deze veiligheidszone is opgenomen op de verbeelding. Binnen het plangebied worden geen gebouwen en kwetsbare functies mogelijk gemaakt en verblijven mensen niet langdurig.

5.3.3 Conclusie

Met betrekking tot het aspect externe veiligheid is het plan uitvoerbaar.

5.4 Archeologie

5.4.1 Wettelijk kader

In 1992 ondertekende Nederland het Europese Verdrag inzake de bescherming van het archeologische erfgoed – kortweg ‘het Verdrag van Malta’ (of Valletta). Sindsdien is het uitgangspunt van het (rijks)beleid dat archeologische waarden volwaardig meetellen in beslissingen over de ruimtelijke inrichting van ons land. De Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) heeft als doel bodemverstorende activiteiten beter te reguleren. Centraal daarbij staat de verplichting om archeologische waarden in bestemmingsplannen vast te leggen. Gemeenten zijn daarbij bevoegd gezag inzake de omgang met archeologische waarden. Binnen de kaders van rijks- en provinciaal beleid hebben zij de vrijheid naar eigen inzicht financieel en beleidsmatig invulling te geven aan de zorg voor de archeologie binnen hun grondgebied.

Het verdrag is in 2007 wettelijk verankerd in de herziene Monumentenwet 1988. Een deel hiervan is op 1 juli 2016 overgegaan naar de Erfgoedwet. Zowel archeologie als een deel van cultuurhistorie zijn namelijk sinds 1 juli 2016 verankerd in de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2022 in werking treedt. In juli 2015 nam de Tweede Kamer een amendement op de Omgevingswet aan, waarin gesteld wordt dat gemeente de archeologische dubbelbestemmingen beter moeten onderbouwen. Daarbij is van belang dat de archeologische monumenten aantoonbaar moeten worden gemaakt.

Het archeologisch erfgoed heeft hiermee een prominente plaats gekregen in het proces van de ruimtelijke planvorming. Uitgangspunten zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse) en de introductie van het zogenaamde "veroorzakerprincipe". Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden.

Gemeenten dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan of beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1 en 3.38 Wro altijd rekening te houden met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden. Deze bestemmingsplanverplichting brengt met zich mee dat gemeenten het kader moeten stellen voor de archeologische monumentenzorg. Zij hebben dus een kerntaak in de uitvoering van de archeologische monumentenzorg en moeten bij ruimtelijke besluitvorming het archeologische belang afwegen tegen de andere belangen.

In de afgelopen 8 jaar zijn diverse archeologische onderzoeken binnen de gemeente uitgevoerd en zijn er nieuwe bronnen beschikbaar die relevant zijn voor de archeologische verwachting. Daarom is de archeologische beleidskaart uit 2010 geactualiseerd en heeft er een verfijning plaatsgevonden van het verwachtingenmodel. Dit heeft geresulteerd in een geactualiseerde archeologische beleidskaart die op 25 juni 2020 door de gemeenteraad is vastgesteld. De beleidskaart is vervolgens juridisch vertaald in het bestemmingsplan 'Parapluplan 2020', welke eveneens is vastgesteld door de raad op 25 juni 2020.

5.4.2 Toetsing bouwplan

Het plangebied heeft op basis van het bestemmingsplan "Parapluplan 2020" de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie - Hoog". Deze bestemming is ook in onderhavig wijzigingsplan opgenomen.

Inventariserend archeologisch onderzoek is verplicht als de oppervlakte van de ingreep groter is dan 1.000 m² én de diepte van de ingreep dieper reikt dan 50 cm onder het maaiveld.

Het hele plangebied heeft een oppervlakte van 1380 m2. Op het terrein zal grotendeels halfverharding (split, gebroken asfalt) worden aangebracht. De inrit wordt verhard aangelegd. Ten behoeve van de veiligheid zal een hek van maximaal 1,80 meter aan de kant van de Heiveldweg worden geplaatst en aan de kant van de Voorpoort een doorrijbeveiliging in de vorm van een buizenframe van minder dan 50 cm hoog.

Het betreft geen ingreep dieper dan 50 cm onder het maaiveld, over een oppervlakte van meer dan 1000 m2. Een archeologisch onderzoek is dan ook niet nodig.

5.4.3 Conclusie

Er hoeft geen archeologisch onderzoek plaats te vinden. Met betrekking tot het aspect archeologie is het plan uitvoerbaar.

5.5 Cultuurhistorie

5.5.1 Wettelijk kader

In 2010 is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.

5.5.2 Cultuurhistorische kenmerken

In 2018 is de cultuurhistorische waardenkaart door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld. De cultuurhistorische waardenkaart bestaat uit kenmerkenkaarten voor de disciplines landschap en gebouwde omgeving, uit waardenkaarten voor diezelfde aspecten, uit een viertal themakaarten en uit een integrale ensemblekaart, waarop de gebieden die staan die – samen met de sectorale landschappelijke en gebouwde kaarten – het palet aan cultuurhistorisch erfgoed van de gemeente Veenendaal laten zien.

De thema’s waarop in het bijzonder ingezoomd is, zijn vervening, industrie, religie en militair erfgoed. Deze vier thema’s vormen een belangrijk deel van het ‘verhaal van Veenendaal’, waarvan in wisselende hoeveelheden ook nog relicten in het huidige Veenendaal – ondergronds, landschappelijk of gebouwd – terug te vinden zijn.

5.5.3 Toetsing bouwplan

Gescheidenis plangebied

De huidige Nieuweweg (Noord) was onderdeel van de oorspronkelijke 16e eeuwse hoofdstructuur van de veenontginning. Toen in 1528 de Bisschop Davidsgrift werd hersteld werd deze uitgebreid in noordoostelijke richting. Deze watergang kreeg de naam 'Boveneindsche Grift' en liep door de huidige Prins Bernhardlaan en Stationsstraat. De Boveneindsche Grift hielp met de ontwatering van het gebied en was een van de routes om turf af te voeren. Tussen 1936 en 1939 werd de Boveneindsche Grift gedempt waarna de huidige verschijningsvorm herkenbaar werd.

In de tijd van de veenontginning was er sprake van een sterke oost-west verkaveling tussen de Nieuweweg en de Boveneindsche Grift. Het gebied tussen deze twee structuren was opgebouwd uit smalle en diepe kavels. Deze oost-west verkaveling liep door richting het noorden (Ederveen). Langs deze kavels liep vanaf het Fort aan de Buursteeg in oostelijke richting de Klompersteeg. Deze weg liep vanaf het Fort aan de Buursteeg via het buurtschap De Klomp richting Ede.

In 1845 werd de spoorlijn tussen Amsterdam en Arnhem in gebruik genomen. Deze spoorlijn sneed bewust door het Fort, om zo de af- en toevoer van materiaal en manschappen te kunnen organiseren. Ook werd de spoorlijn vanuit het fort verdedigd. Vanaf het Fort aan de Buursteeg loopt de spoorlijn in zuidoostelijke richting, en dus schuin over de bovengenoemde verkavelingsstructuur, naar Arnhem.

Het plangebied bevindt zich in de westelijke hoek van een van de oorspronkelijke kavels langs de Klompersteeg. Het perceel is dan ook voornamelijk voor agrarische doeleinden gebruikt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.HeiveldwegAutoshow-oh01_0008.png"

Het gebied rond de Klompersteeg omstreeks 1875

Cultuurhistorische waardenkaart

Het gebied tussen de Klompersteeg en het spoor is op de cultuurhistorische waardenkaart laag gewaardeerd. Het gebied is eniszins verrommeld en de oost-westverkaveling is niet meer duidelijk herkenbaar. De historische karakteristiek is hierdoor nauwelijks zichtbaar. De doorsnijding met de nieuwe ondertunneling draagt hier niet aan bij. De Heiveldweg is een oud weggetje dat gehandhaafd blijft. De nieuwe ontwikkeling ligt tussen de Heiveldweg en de Voorpoort. De richting van de Heiveldweg wordt geaccentueerd door het aanbrengen van een groenstructuur aan de achterzijde van het autoshowterrein.

5.5.4 Conclusie

De cultuurhistorische aspecten in het gebied zijn gering. Het plan heeft geen invloed op de cultuurhistorie.

5.6 Conventionele explosieven

Het is bekend dat in de gemeente Veenendaal tijdens de Tweede Wereldoorlog oorlogshandelingen zijn geweest. Dit houdt in dat er op plaatsen mogelijk conventionele explosieven in de bodem kunnen zijn achtergebleven. Uit de praktijk is gebleken dat circa 10% van de afgeworpen bommen niet is geëxplodeerd en in de bodem is achtergebleven als blindganger.

De gemeente Veenendaal heeft in mei 2018 beleid ten aanzien van conventionele explosieven vastgesteld. Door het vaststellen van een gemeentelijk beleid wordt geborgd dat activiteiten met betrekking tot CE binnen de gemeente worden getoetst en daar waar nodig beheersmaatregelen kunnen worden genomen en/of voorgeschreven. Het beleid is tevens bedoeld om eenieder die van plan is grondroerende werkzaamheden binnen de gemeente uit te voeren, te verplichten de benodigde acties te ondernemen met betrekking tot de mogelijke aanwezigheid en risico's van CE op de betreffende locatie.

Het opsporen en verwijderen van (mogelijke) CE wordt alleen uitgevoerd om het risico met betrekking tot CE weg te nemen, en daarmee een veilige werkomgeving en leefomgeving te creëren tijdens uit te voeren werkzaamheden of activiteiten. Dit is ook de reden dat de gemeente Veenendaal altijd ingelicht moet worden als er projectmatig bodemroerende activiteiten plaatsvinden binnen gebieden die als verdacht zijn aangemerkt.

Vanwege voortschrijdende inzichten in de gebeurtenissen tijdens de Tweede Oorlog heeft er in 2020 een update van de bodembelastingkaart Conventionele Explosieven plaatsgevonden.

5.6.1 Toetsing bouwplan

De onderzoeken zijn volgens de destijds geldende landelijk normen van de beroepsgroep (WSCS-OCE) uitgevoerd door een daartoe gecertificeerde instantie. Uit de historische vooronderzoeken blijkt dat het plangebied niet verdacht is op de aanwezigheid van niet gesprongen conventionele explosieven. Opgemerkt wordt dat per 1 januari 2021 nieuwe regelgeving in werking is getreden voor het uitvoeren van onderzoek naar en de opsporing van niet gesprongen conventionele explosieven (respectievelijk CS-VROO-01 (Vooronderzoek en Risicoanalyse Ontplofbare Oorlogsresten) en CS-OOO (Opsporen van Ontplofbare Oorlogsresten). De reeds uitgevoerde vooronderzoeken onder de WSCS-OCE zijn echter voldoende representatief voor de bepaling van de verdenking op het mogelijk aantreffen van NGCE.

Uit de historische vooronderzoeken kan dan ook geconcludeerd worden dat het plangebied niet verdacht is op het aantreffen van niet gesprongen conventionele explosieven. Een aanvullend vervolgonderzoek is daarom niet noodzakelijk.

Er is vanuit het aspect Niet Gesprongen Conventionele Explosieven geen bezwaar tegen het verrichten van bodemroerende werkzaamheden in het plangebied. Uit de onderzoeken blijkt dat in het plangebied veilig in de bodem kan worden gewerkt. De initiatiefnemer heeft hiermee voldaan aan de ARBO-verplichting.

 

Kanttekeningen

In het gemeentebreed vooronderzoek (Bombs Away, RAP1715401_1003C1, 9 oktober 2020) wordt het huidige plangebied als verdacht beschouwd, in tegenstelling tot de resultaten uit het vooronderzoek aan de Klompersteeg van Expload uit 2014. Bij nader bestudering en vergelijking van de twee vooronderzoeken, lijken de resultaten uit het vooronderzoek uit 2014 niet helemaal te zijn meegenomen of overgenomen in het gemeentebrede vooronderzoek uit 2020. Ook al is het gemeentebrede vooronderzoek dus recenter, wordt voor dit advies toch gebruik gemaakt van het vooronderzoek uit 2014 omdat dit een accurater beeld geeft.

 

Getoetst is de Update CE bodembelastingkaart Veenendaal Klompersteeg, Aanvulling op vooronderzoek Veenendaal Klompersteeg, kenmerk RVCE14007-1 versie 1.0 d.d. 30 mei 2014; door Expload, documentnummer UB-14084-01, datum 19-11-2014. Dit is getoetst aan Werkveld Specifiek Certificatieschema voor het Systeemcertificaat Opsporen Conventionele Explosieven (WSCS-OCE).

5.6.2 Conclusie

Het plangebied als ‘niet verdacht’ aan te merken op het aantreffen van niet gesprongen conventionele explosieven (NGCE) en geen verder onderzoek verplicht te stellen.

5.7 Ecologie

5.7.1 Wettelijk kader

Voor ecologie moet er bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening worden gehouden met soortbescherming en met gebiedsbescherming. De natuurbescherming in Nederland is geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming zorgt voor een goede natuurbescherming van planten- en diersoorten, natura 2000-gebieden en bossen. Sommige plant- en diersoorten worden beschermd omdat ze als kwetsbaar worden gekenmerkt. De Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet, en de Flora- en Faunawet zijn vanaf 1 januari 2017 opgenomen in de Wet natuurbescherming. De provincie is het bevoegd gezag voor de Wet natuurbescherming (Wnb).

Soortbescherming
Een belangrijk doel van de wet is het beschermen van alle soorten planten- en dieren die in het wild in
Nederland voorkomen. De wet gebiedt dat alle in het wild levende dieren en planten in principe met rust worden gelaten, wat is vastgelegd in de algemene zorgplicht. In de regelgeving heeft de gunstige staat van in stand houding van soorten een prominentere plek gekregen.

De Wet natuurbescherming verdeelt beschermde soorten in twee groepen:

  • Strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn.
  • In de tweede categorie staan andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.

Provincies hebben de mogelijkheid om voor bepaalde soorten aanvullende maatregelen vast te stellen. De provincie Utrecht heeft hiervoor al een lijst opgesteld met prioritaire soorten en aanvullende maartregelen per soort.

Gebiedsbescherming
De gebiedsbescherming is van toepassing op natuurgebieden die door de overheid zijn aangewezen in het kader van de vogelrichtlijn en/of de habitatrichtlijn. De Habitatrichtlijn richt zich op de bescherming van natuurlijke habitats en leefgebieden van aangewezen planten- en dierensoorten. De Vogelrichtlijn richt zich op de bescherming van leefgebied van beschermde vogelsoorten.

Belangrijk is dat ruimtelijke projecten niet zonder meer mogen worden gerealiseerd in beschermde natuurgebieden (Natura 2000). Projecten die in de nabijheid van beschermde natuurgebieden (inclusief de Habitatrichtlijngebieden) worden geprojecteerd, dienen te worden getoetst op de mogelijke negatieve effecten die zij op deze gebieden kunnen hebben (externe werking).

Indien een negatief effect vermoed wordt dan moet bij de Provincie een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming aangevraagd worden. De Provincie zal naar aanleiding van de aanvraag een beschikking opstellen. De beschikking kan een verbod van het project betekenen of voorwaarden verbinden aan de uitvoer. De Wet natuurbescherming beschermt geen gebieden buiten de natura 2000 gebieden.

Houtopstanden

In de Wet natuurbescherming vallen bos en bomen onder de houtopstanden. Ook heesters- en struikhagen, struwelen of andere houtige plantengroei vallen hieronder. Houtopstanden zijn op basis van de Wnb beschermd als deze buiten de bebouwde kom liggen. Daarnaast moet het gaan om één of meer rijen van 21 of meer bomen. Of om een bosoppervlakte van minimaal 1.000 m2. Het moet ook gemeld worden als een deel van deze bomen wordt gekapt.

Bomen binnen eigen tuinen vallen niet onder de houtopstanden maar kunnen via de waardevolle bomen lijst van de gemeente beschermd zijn. Het kappen van een boom die op deze lijst staat, moet bij de gemeente worden gemeld.

Natuurnetwerk Nederland
Naast de volgens de wet aangewezen gebieden kent Nederland het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS). Het NNN is bedoeld voor het ontwikkelen van ecologische zones tussen verschillende natuurgebieden zodat populaties met elkaar in verbinding blijven en versnippering van natuur wordt tegen gegaan. Het is uiteraard niet wenselijk dat een ontwikkeling een verstorende werking heeft op de functie van deze verbindingszones. Deze zones zijn niet beschermd volgens de Wet natuurbescherming maar krijgen planologische bescherming doordat deze in bestemmingsplannen worden opgenomen. Projecten en bestemmingsplannen worden getoetst aan dit provinciale beleid.

5.7.2 Toetsing bouwplan

Het betreft een bouwrijp gemaakt perceel. In een dergelijk biotoop komen weinig tot geen strikt beschermde soorten voor. Mogelijk is een dergelijk terrein wel geschikt voor Rugstreeppad. Uit de Atlas van amfibieën en reptielen van Utrecht blijkt echter dat deze soort in deze omgeving niet voorkomt. Er is derhalve geen ecologisch onderzoek naar soorten noodzakelijk.

Berekening stikstofdepositie wordt niet nodig geacht. Het plangebied ligt op meer dan 5km van natura 2000 gebieden. Gezien de beperkte omvang van het plan verwacht de ecoloog van de Omgevingsdienst regio Utrecht op basis van zijn ervaring geen relevante bijdrage van stikstof op natura 2000 gebieden.

5.7.3 Conclusie

Verder onderzoek is niet noodzakelijk.

5.8 Geluid

5.8.1 Wettelijk kader

Tussen de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet geluidhinder (Wgh) is een koppeling gelegd. Dat blijkt uit art. 76 en 76a van de Wgh. Dit betekent dat de geluidssituatie binnen het plangebied moet voldoen aan de voorwaarden uit de Wgh. Als nadere invulling van deze voorwaarden heeft de gemeente Veenendaal de beleidsregel hogere waarden Wgh opgesteld.

In het kader van de Wet geluidhinder liggen er zones rond wegen en spoorlijnen en gezoneerde industrieterreinen. Wegen op een woonerf of met een maximumsnelheid van 30 km/uur hebben geen zone. Binnen een zone moet voor het realiseren van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen, onderzoek worden gedaan naar de geluidbelasting. Binnen de geluidszone geldt een voorkeurswaarde voor de geluidsbelasting ter plaatse van nieuwe geluidsgevoelige gebouwen of terreinen. Hierbij geldt een afzonderlijke toetsing per weg, spoorweg of industrieterrein. Bij overschrijding van de voorkeurswaarde moet worden onderzocht of geluid reducerende maatregelen getroffen kunnen worden, waarbij de volgorde bron- overdracht- en ontvangermaatregelen de voorkeur geniet.

Beleidsregel hogere waarden

Pas als blijkt dat niet aan de voorkeurswaarde kan worden voldaan kan het college van Burgemeester en Wethouders een hogere waarde verlenen (ontheffing van de voorkeurswaarde). Hierbij geldt wel een maximale ontheffingswaarde. Voordat een hogere waarde vast te stellen dienen bron- en overdrachtsmaatregelen afgewogen te worden.

In deze beleidsregel worden randvoorwaarden genoemd voor het toestaan van hogere geluidsbelastingen dan de voorkeurswaarde. De voorwaarden zijn geformuleerd als eis of als inspanningsverplichting. Indien niet aan de inspanningsverplichting kan worden voldaan dient de initiatiefnemer te motiveren waarom dit niet kan of waarom voor een alternatieve oplossing is gekozen.

5.8.2 Toetsing bouwplan

De ontwikkeling gaat uit van het stallen/showen van auto’s en het plaatsen van een reclamezuil voor een garagebedrijf elders. Omdat het geen geluidsgevoelige functie betreft, zijn er geen belemmeringen vanuit geluid (Wet geluidhinder).

5.8.3 Conclusie

Er zijn geen belemmeringen vanuit geluid (Wet geluidhinder), betreft geen geluidsgevoelige functie.

5.9 Bedrijven- en milieuzonering

Een goede ruimtelijke ordening beoogt het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Der basis hiervoor vormt de Wet milieubeheer. In de VNG handreiking 'bedrijven en milieuzonering' 2009 zijn de aan te houden afstanden opgenomen. Hieraan wordt het plan dan ook getoetst. Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) dienen binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.

5.9.1 Toetsing bouwplan

Er is geen sprake van overschrijding van richtafstanden

Er wordt geen bebouwing opgericht maar voor de vergelijking qua milieuzonering: Een winkel met showroom behoort tot milieucategorie 2 met richtafstand van 30 meter voor geluid. Binnen deze afstand zijn er geen gevoelige bestemmingen toegestaan of aanwezig. Een reclamezuil is geen bedrijfsmatige activiteiten en daardoor niet relevant voor het aspect bedrijven en milieuzonering.

Het is van belang om aan te geven dat tijdelijke bestemming Verkeer is opgenomen voor periode van 5 jaar vanaf de dag van inwerkingtreding van het bestemmingsplan (vastgesteld in mei 2016). Daarna gaat automatisch oorspronkelijke bestemming gelden - agrarisch. Ook dan zijn en geen belemmeringen als het gaat om bedrijven en milieuzonering.

5.9.2 Conclusie

Met betrekking tot het aspect is het plan uitvoerbaar.

5.10 Luchtkwaliteit

5.10.1 Wettelijk kader

Voor luchtkwaliteit zijn de luchtkwaliteitseisen (hoofdstuk 5.2) van de Wet milieubeheer van kracht. Hierin is vastgelegd dat onder meer ruimtelijke ontwikkelingen dienen te worden getoetst aan de in de wet opgenomen grenswaarden en richtwaarden. Deze Wet is nader uitgewerkt in Besluiten en Regelingen, waarvan het Besluit en de Regeling niet in betekenende mate (nibm), het Besluit gevoelige bestemmingen en de Regeling beoordeling de belangrijkste zijn. Daarnaast is ook het beginsel van een goede en duurzame ruimtelijke ordening van belang.

Niet in betekenende mate (nibm)

Alleen projecten die ‘in betekenende mate’ bijdragen aan de concentraties luchtvervuiling worden getoetst aan de grenswaarden. Er dient te worden onderzocht of een project ‘in betekenende’ mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Het Besluit nibm bepaalt dat een ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie luchtvervuiling als deze minder dan 3% van de grenswaarde, ofwel 1,2 microgram per m3. De Regeling nibm is hier een nadere uitwerking van. Hierin is bepaald dat woningbouwprojecten tot 1.500 woningen en kantoren tot 100.000 m 2 zijn vrijgesteld van toetsing aan de wettelijke grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof.

Besluit gevoelige bestemmingen

Kinderen, ouderen en zieken zijn gevoeliger voor luchtvervuiling en worden daarom extra beschermd. Op basis van het Besluit gevoelige bestemmingen gelden voor gevoelige bestemmingen nabij wegen zwaardere beperkingen. Zo mogen binnen 300 meter van rijkswegen en 50 meter vanaf provinciale wegen geen bestemmingen voor langdurig verblijf als kinderdagverblijven, scholen of verzorgingstehuizen worden gebouwd, als de wettelijke grenswaarden worden overschreden. Het Besluit verplicht overheden om onderzoek uit te voeren naar de concentraties stikstofdioxide en fijn stof. Voor gemeentelijke wegen geldt een zwaardere motiveringsplicht.

Concentraties stikstofdioxide en (ultra) fijn stof

De Omgevingsdienst heeft de concentraties stikstofdioxide en (ultra) fijn stof voor het jaar 2015 en 2025 berekenend met het rekenmodel GeoMilieu. De wettellijk toegestane jaargemiddelde grenswaarde ligt op 40 microgram per m3. De uurgemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide van 200 microgram per m3 wordt overschreden wanneer de concentraties gemiddeld op jaarbasis boven de 60 microgram per m3 uitkomen.

5.10.2 Toetsing bouwplan

Bijdrage initiatief

Voor de luchtkwaliteit is een NIBM toets uitgevoerd. Hier komt uit dat het plan niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.HeiveldwegAutoshow-oh01_0009.png"

Overigens is voor de berekeningen van meer voertuigbewegingen uitgegaan dan de verwachting is.

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van het Geoportaal van de Omgevingsdienst Regio Utrecht. Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Voor het plangebied zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

  NO2 (stikstofdioxide)   PM10 (Fijn stof)   PM2,5 (Zeer fijn stof)  
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2018(micrcogram per m3)   18-20   20-21   12,5-13  
Grenswaarde concentratie(microgram per m3)   40   40   25  

De grenswaarden van fijn stof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide worden niet overschreden.

Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

5.10.3 Conclusie

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

5.11 Mobiliteit

5.11.1 Wettelijk kader

Op 26 november 2020 heeft de raad de Notitie parkeernormen Veenendaal 2020 vastgesteld. De parkeernormen zijn hiermee herzien. In het vastgestelde beleid worden flexibelere parkeernormen toegepast, waardoor er meer maatwerk mogelijk is bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in Veenendaal. Hierbij wordt meer rekening gehouden met het bestaande stedelijk gebied en met de mogelijkheden om met andere vervoerswijzen te reizen naast de personenauto. Ook worden er fietsparkeernormen geïntroduceerd om de positie van Veenendaal als fietsstad verder te versterken. Tot slot kunnen initiatiefnemers van grote ruimtelijke ontwikkelingen met behulp van een mobiliteitsplan gemotiveerd een reductie op de parkeernormen verdienen door andere vormen van mobiliteit aan te bieden en gebruik te maken van de kwaliteiten die aanwezig zijn in de nabije omgeving van het plangebied.

5.11.2 Toetsing bouwplan

Op het perceel op de hoek Heiveldweg/Klompersteeg wordt een ruimte gerealiseerd waar 25 tot 30 auto's tentoongesteld worden voor de verkoop. De verwachting is dat dit een beperkt aantal bezoekers per dag zal trekken. Een bezoeker zal gemiddeld 5 verkeersbewegingen genereren. Deze verkeersbewegingen vinden verspreid over de dag plaats. Er is daardoor geen sprake van een piek op een bepaald moment.

Op de Voorpoort nabij de spooronderdoorgang reden tijdens de laatste verkeerstelling in 2019 in het drukste uur circa 1.000 motorvoertuigen in twee richtingen samen en circa 600 voertuigen in de drukste richting. Het kruispunt Klompersteeg/Voorpoort heeft nog voldoende rest-capaciteit om deze extra verkeersbewegingen zonder problemen te verwerken.

Parkeren

De Heiveldweg een smalle weg is, het is ongewenst dat hier op de weg geparkeerd wordt. Daarom parkeren bezoekers en eventueel personeel op eigen terrein. Zie inrichtingstekening. Voor het toegangshek wordt een opstelplek gerealiseerd, waar een bezoeker de auto kan parkeren voordat hij of zij het terrein op kan rijden.

5.11.3 Conclusie

Met de beoogde invulling van het plangebied zijn er geen wijzigingen te verwachten in de verkeersgeneratie. Daarnaast wordt middels een voorwaardelijke verplichting parkeren geborgd dat er voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd worden.

5.12 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

In juli 2017 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r) in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de procedure voor de vormvrije m.e.r.- beoordeling. Voor een aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, zal door de initiatiefnemer een aanmeldnotitie opgesteld moeten worden. Na het indienen van de aanmeldnotitie dient het bevoegd binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbeslissing te nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden. Vervolgens moet de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen. De vormvrije m.e.r.-beoordeling is vereist als een besluit wordt voorbereid over activiteiten die voorkomen op de D-lijst en de besluiten (kolom 4) die daaraan zijn gekoppeld, in gevallen waarin de omvang van activiteiten onder de drempelwaarden (kolom 2 van de D-lijst) liggen.

5.12.1 Toetsing bouwplan

Geen m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit.

Het voornemen bestaat om de bestemming van een terrein met de bestemming “Verkeer - voorlopige bestemming” te wijzigen naar de bestemming “Bedrijf”, teneinde het opstallen / showen van auto’s en de plaatsing van een reclamezuil mogelijk te maken. De beoogde wijziging is toegestaan onder de voorwaarden (zie artikel 5 planregels) dat er geen bouwvlak wordt opgenomen en dat bedrijfsgebouwen niet zijn toegestaan. Voorts zijn slechts erf- of perceelafscheidingen met een maximale hoogte van 1 meter en 1 vlaggenmast of andere mast met een maximale hoogte van 6 meter toegestaan. Het opstallen van auto’s en het plaatsen van een mast zijn geen activiteiten die zijn opgenomen in één van de m.e.r.-(beoordelings)plichtige categorieën van activiteiten opgenomen in de C en/of D-lijst van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Hiervoor bestaat dus geen afzonderlijke m.e.r.-(beoordelings)plicht. Omdat het o.g.v. de voornoemde voorwaarden opgenomen in artikel 5 niet mogelijk is om bebouwing te realiseren, is ook van een uitbreiding van bestaande bebouwing (oftewel mogelijke verstedelijking) geen sprake. De voorgenomen wijziging valt daarom ook niet onder de categorie D11.2 (stedelijk ontwikkelingsproject) van de bijlage bij het Besluit m.e.r.

Gelet op het voorgaande is er geen (vormvrije) m.e.r.(-beoordeling) nodig.

5.12.2 Conclusie

Ten behoeve van de wijziging van het bestemmingsplan is geen ‘vormvrije’ m.e.r.-beoordeling nodig.

5.13 Totaalbeeld aspecten

Uit alle gevoerde onderzoeken komt naar voren dat het bestemmingsplan niet op onacceptabele gevolgen of belemmeringen stuit voor de directe omgeving.

Hoofdstuk 6 JURIDISCHE PLANOPZET

6.1 Inleiding

Het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat verbeelding en regels te allen tijde in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.

Verbeelding

Zoals reeds eerder gesteld is de verbeelding gerelateerd aan de regels (en vice versa) en heeft tevens de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen.
Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Verder kunnen er binnen een bestemming verklaringen zijn aangegeven. Deze hebben juridisch gezien geen enkele betekenis en zijn uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens).
De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het wijzigingsplan.

Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.

Toelichting

De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter geen rechtsreeks burgers bindende werking.

6.2 De indeling van de planregels

Het gemeentelijk beleid is vertaald in de planregels. Het deelplan bevat normatieve regels, die bindend zijn voor zowel de overheid als de burger. Daarbij is geprobeerd een flexibel stelsel van regels te ontwikkelen zonder daarbij tekort te doen aan eisen van rechtszekerheid. Gekozen is daarom om het aantal bestemmingen op de verbeelding te beperken tot datgene wat noodzakelijk wordt geacht.

Het is voor beide partijen van groot belang, dat de verbeelding en de planregels duidelijke informatie verschaffen. Door het aantal bestemmingen met een minimum te beperken wordt de leesbaarheid en duidelijkheid van zowel de verbeelding als de planregels vergroot. Een leesbaar en duidelijk plan zorgt bovendien voor een plan dat handhaafbaar is.

De indeling van de planregels is als volgt:

6.2.1 Inleidende regels (hoofdstuk 1)

Dit hoofdstuk bevat alle bepalingen die nodig zijn om de overige planregels goed te kunnen hanteren:

  • begrippen: bevat in het plan gebruikte begrippen die uitleg behoeven;
  • wijze van meten: bevat technische regelingen met betrekking tot het bepalen van oppervlaktes, percentages, hoogtes, dieptes, breedtes en dergelijke. Hieronder valt tevens de wijze van peilbepaling.
6.2.2 Bestemmingsregels (hoofdstuk 2)

Binnen dit plan komen de volgende bestemmingen voor:

Bedrijf - Garagebedrijf  

 
   
Dubbelbestemmingen    


Waarde
Waarde - Archeologie - Hoog  



 
   
Gebiedsaanduidingen    
Veiligheidszone
veiligheidszone - leiding brandstof  
 


In paragraaf 6.3 wordt er per bestemming aangegeven wat de gebruiksmogelijkheden en de bouwmogelijkheden zijn.

Indien bestemmingsspecifieke flexibiliteitsregels aan de orde zijn worden deze per artikel opgenomen. Algemene flexibiliteitsregels zijn in hoofdstuk 3 opgenomen.

6.2.3 Algemene regels (hoofdstuk 3)

Hoofdstuk 3 bestaat achtereenvolgens uit de volgende artikelen:

  • Anti-dubbeltelregel: (verplicht);
  • Algemene bouwregels (verplicht);
  • Algemene gebruiksregels (verplicht);
  • Algemene aanduidingsregels;
  • Algemene afwijkingsregels (verplicht);
  • Algemene wijzigingsregels;
6.2.4 Overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4)

In hoofdstuk 4 van de regels is het overgangrecht geformuleerd. De formulering is conform de tekst als in het Bro omschreven. Zonder vergunning opgerichte, dus illegale, bouwwerken vallen niet onder het overgangsrecht. Indien de bouwwerken door wetgeving inmiddels vergunningvrij kunnen worden opgericht, worden deze niet als illegaal beschouwd.

In de slotregel wordt genoemd hoe het plan kan worden aangehaald.

6.3 Bestemmingen

De bestemmingen bestaan uit een opsomming van omschrijvingen die aangeven hoe een bepaalde plek gebruikt mag worden en wat er op een bepaalde plek gebouwd mag worden. Dit wordt respectievelijk opgesomd in de bestemmingsomschrijving en de bouwregels. Daarnaast gelden er voor sommige bestemmingen aanvullende specifieke gebruiksregels (bijvoorbeeld verboden).

Hieronder wordt de voor dit plan geldende bestemming toegelicht. Er wordt aangegeven wat de gebruiks- en bouwmogelijkheden zijn.

Bedrijf - Garagebedrijf

Gebruiksmogelijkheden

Op de gronden met de bestemming 'Bedrijf - Garagebedrijf' is uitsluitend het niet zelfstandig stallen van motorvoertuigen toegestaan. Het stallen is ten behoeve van een verderop gelegen garagebedrijf.

Het terrein mag niet fungeren als openbare parkeerplaats voor het stallen van particuliere auto's of bedrijfsauto's zoals bestelwagens of vrachtwagens.

Ten behoeve van de bestemming zijn verder toegestaan: erf- of perceelafscheidingen, parkeren ten behoeve van het garagebedrijf en licht- en cameramasten.

Bouwmogelijkheden

Er mogen geen gebouwen worden opgericht maar uitsluitend de volgende bouwwerken geen gebouw zijnde die ten dienste staan van de bestemming:

a. erf- of perceelafscheidingen met een maximale bouwhoogte van 1 meter;

b. maximaal 4 lichtmasten en 2 cameramasten met een maximale bouwhoogte van 4 meter.

Voorwaardelijke verplichtingen

Daarnaast gelden er twee voorwaardelijke verplichtingen:

-Voorwaardelijke verplichting parkeren

Dat ten behoeve van het autoshowterrein in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien.

- Voorwaardelijke verplichting inrichtingsplan

De omgevingsvergunning voor het bouwen en het gebruik van de gronden kan slechts verleend worden als conform het inrichtingsplan voldaan is aan een goede landschappelijke inpassing en deze in stand wordt gehouden.

Dubbel bestemming Waarde - Archeologie - Hoog

De gronden met de bestemming Waarde - Archeologie - Hoog zijn mede bestemd voor het behoud, de bescherming van en ondezoek naar de in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden.

Op de gronden met deze bestemming mogen geen gebouwen of bouwwerken, geen gebouw zijnde worden opgericht tenzij het gaat om vervangende bouw of de oppervlakte bebouwing kleiner is dan 1000 m2.

Inventariserend archeologisch onderzoek is verplicht als de oppervlakte groter is dan 1.000 m² én de diepte van de ingreep dieper reikt dan 50 cm onder het maaiveld.

Afhankelijk van de uitkomsten van het onderzoek kan dan alsnog een vergunning verleend worden.

Het is tevens verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, op of in de gronden bepaalde werken en/of werkzaamheden uit te voeren op een diepte van meer dan 0,50 m onder het peil en over een oppervlakte van meer dan 1000 m2.

Afhankelijk van de uitkomsten van onderzoek kan ook hiervoor onder voorwaarden vergunning worden verleend.

Veiligheidszone - leiding brandstof (gebiedsaanduiding)

De gronden zijn tevens bestemd voor de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de nabijheid van een leiding.

Op en in de gronden mogen geen gebouwen ten behoeve van (beperkt) kwetsbare objecten worden opgericht.

Overgangsrecht

In hoofdstuk 4 is het overgangrecht geformuleerd. De formulering is conform de tekst als in het Bro omschreven. Zonder vergunning opgerichte, dus illegale, bouwwerken vallen niet onder het overgangsrecht. Indien de bouwwerken door wetgeving inmiddels vergunningvrij kunnen worden opgericht, worden deze niet als illegaal beschouwd.

Hoofdstuk 7 FINANCIEEL-ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

Bij de voorbereiding van een wijzigingsplan dient onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.

Op basis van de afdeling 6.4 Grondexploitatie van de Wet ruimtelijke ordening is het in sommige gevallen verplicht een exploitatieplan vast te stellen. In afdeling 6.2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt aangegeven voor welke bouwplannen deze verplichting geldt. In dit geval is het niet een van de bouwplannen die genoemd worden in artikel 6.2.1 Bro. Dit betekent dat een exploitatieplan niet verplicht is. Het is ook niet nodig om in plaats daarvan een exploitatieovereenkomst te sluiten. Er zijn geen voorwaarden die hierin moeten worden gewaarborgd. Voor het verhaal van de plan- en beoordelingskosten is in dit geval dan ook de legesverordening van toepassing.

Voor het eventueel verhaal van planschadekosten is een planschadeovereenkomst met de aanvrager gesloten. In deze overeenkomst is afgesproken dat eventuele planschade verhaald kan worden op de aanvrager. Uit de quick-scan planschaderisico-analyse blijkt dat omwonenden niet voor een vergoeding van schade in aanmerking komen.Dit rapport geeft echter slechts een indicatie en niet uitgesloten is dat bij behandeling van eventuele daadwerkelijke planschadeverzoeken tot een ander oordeel wordt gekomen. Daarom is met de aanvrager een planschadeovereenkomst gesloten.

De plan- en beoordelingskosten en mogelijke planschadekosten, zullen worden gedragen door de aanvrager. De economische uitvoerbaarheid is niet in het geding.

Hoofdstuk 8 MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

Het gemeentelijke beleid is er op gericht om in de voorbereiding op de wijzigingsplanprocedure een participatietraject te volgen. Om in het voortraject inspraak te kunnen hebben worden belanghebbenden uitgenodigd om te participeren in de totstandkoming van het wijzigingsplan. Dit vervangt de ter inzagelegging van het voorontwerpbestemmingsplan. Met de burgerparticipatie wordt eenieder in de gelegenheid gesteld om kennis te nemen van het plan en te reageren op de inhoud.

Door de initiatiefnemer is op 11 mei 2021 een bijeenkomst gehouden. Omwonenden en een grondeigenaar zijn tijdens de bijeenkomst over het plan geïnformeerd en gepolst. Tijdens de bijeenkomst waren de aanwezigen over het algemeen positief over het plan. Er zijn vragen gesteld over de reclamezuil, de verlichting van het terrein, het parkeren langs de berm en het laden en lossen. Daarnaast willen de omwonenden, ook uit de buurgemeente, graag op de hoogte gehouden worden van ontwikkelingen.

Hier is samengevat het volgende op geantwoord:

De reclamezuil kan alleen met een aparte procedure mogelijk gemaakt worden en moet nog getoetst worden aan het reclamebeleid en de welstand.

De bezoekers van het autoshowterrein kunnen op het terrein parkeren. (dit is ook een verplichting op basis van het wijzigingsplan) Door het plaatsen van bordjes zal hiernaar verwezen worden. Laden en lossen vindt niet plaats bij het autoshowterrein.

De verlichting is gericht op het direct omliggende maaiveld. De verlichting wordt 's nachts uitgeschakeld.

Bij nieuwe ontwikkelingen wordt een cirkel getrokken rondom de ontwikkellocatie, waarbij niet wordt gekeken naar gemeentegrenzen. Binnen deze cirkel worden omwonenden en/of grondeigenaren, voor een informatiebijeenkomst worden uitgenodigd.

Zie verder het verslag bijlage 3

8.1 Ontwerp ter inzage legging

Het ontwerpwijzigingsplan is op 2 juni 2021 gepubliceerd in 'De Rijnpost' de 'Staatscourant' en het 'Gemeenteblad'.

Aansluitend heeft het ontwerpwijzigingsplan met ingang van donderdag 3 juni 2021 gedurende zes weken (dus tot en met 14 juli 2021) ter inzage gelegen in het gemeentehuis bij het Omgevingsloket. Verder kon het ontwerpwijzigingsplan via de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl worden ingezien.Tegen het ontwerpwijzigingsplan zijn geen zienswijzen ingediend. Het plan is tevens toegezonden aan de gebruikelijke overlegpartners van de gemeente. Deze overheidsinstanties hebben ook geen zienswijzen ingediend.

Het ontwerpwijzigingsplan is wel ambtshalve aangepast. Het gaat om de volgende aanpassingen:

Verbeelding

  • Op de papieren versie van de verbeelding vanwege technische storing de dubbelbestemming “Waarde - Archeologie 2”(oude termijn) in plaats van “Waarde – Archeologie - Hoog”. Digitaal staat het wel goed. De analoge verbeelding is aangepast.

Toelichting

Hoofdstuk 4.1

Aan de beschrijving van het plan is toegevoegd dat het betreffende perceel ongeveer 1380 m2 is en gelijk aan het plangebied.

Regels

Artikel 1 begrippen

De volgende begrippen zijn geschrapt omdat ze niet (langer) van toepassing zijn:

bouwgrens, bouwlaag, bouwvlak, dienstverlening, infrastructuur, laden en lassen, nutsbedrijf, nutsvoorziening, openbare ruimte en risicovolle inrichting.

Artikel 3.2.2. en artikel 7.1

Deze artikelen zijn zodanig aangepast dat op basis van het wijzigingsplan de bouw van reclame uitingen en het gebruik van bouwwerken voor reclame uitingen niet zijn toegestaan.

(met een seperate ruimtelijke procedure zal mogelijk medewerking worden verleend aan een reclamezuil.)

Artikel 3.3.3

Tekstuele aanpassing.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

Geschrapt, nutsvoorzieningen enz. zijn vergunningvrij al mogelijk.

Inrichtingsschets

De inrichtingsschets is aangepast aan het plangebied en aan wat op basis van het wijzigingsplan mogelijk is. En de soorten en minimale omvang van de bomen zijn toegevoegd.