Plan: | Componistensingel naast 2 |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0345.Componistensingel2-oh01 |
Reeds op 30 november 2016 heeft initiatiefnemer een conceptaanvraag ingediend voor de bouw van een vrijstaande woning naast Componistensingel 2 in Veenendaal. Op dit verzoek is ambtelijk in eerste instantie verzocht om aanvulling met het oog op het verlenen van medewerking aan het plan, maar is later negatief gereageerd.
Initiatiefnemer heeft beroep ingesteld tegen het op 20 september 2018 vastgestelde bestemmingsplan 'Woongebieden 2018', omdat de gewenste bouwmogelijkheid hierin niet werd meegenomen. De Raad van State heeft naar aanleiding hiervan het besluit van 20 september 2018 vernietigd voor het plandeel met de bestemming 'Wonen' voorzover dat niet voorziet in de bouw van een tweede woning. De gemeenteraad is opgedragen om voor het vernietigde plandeel een nieuw plan op te stellen. Aan deze uitspraak is gevolg gegeven door op 19 december 2019 de 'Correctieve Herziening Woongebieden 2018' vast te stellen. In dit plan is nader gemotiveerd waarom alsnog geen bouwmogelijkheid voor een extra woning is opgenomen. Ook tegen dit besluit is initiatiefnemer opgekomen en heeft opnieuw beroep ingediend bij de Raad van State. Opnieuw vernietigt de Raad van State het besluit voor zover dat ziet op het perceel Componistensingel 2 wegens het ontbreken van een toereikende motivering waarom een extra woning hier in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
De Raad van State draagt de gemeenteraad opnieuw op een nieuw besluit te nemen ten aanzien van dit perceel met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Onderzocht is of er onder voorwaarden toch aan het verzoek kan worden meegewerkt. Met voorliggend bestemmingsplan wordt tegemoet gekomen aan de uitspraak van de Raad van State en wordt uiteindelijk alsnog de bouw van een vrijstaande woning mogelijk gemaakt naast Componistensingel 2. Een definitief verzoek hiervoor is ingediend op 28 januari 2022.
Het plangebied ligt ten zuidwesten van de bestaande woning op de Componistensingel 2, gelegen in de Componistenbuurt in Veenendaal-West. Zowel de bestaande als nieuwe woning vallen binnen het kadastrale perceel sectie D nummer 8882 te Veenendaal.
Situatie plangebied in Veenendaal West.
Situatie plangebied ingezoomd (luchtfoto 2021).
Op de locatie is het bestemmingsplan 'Woongebieden 2018' van kracht. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Wonen' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 4'.
Ook het 'Parapluplan 2020' is van toepassing. Hierin is de archeologische dubbelbestemming verdwenen.
Zoals genoemd in 1.1 zijn zowel de plannen 'Woongebieden 2018' als 'Correctieve Herziening Woongebieden 2018' door de Raad van State vernietigd voor wat betreft het ontbreken van de mogelijkheid om een tweede woning te bouwen op het perceel Componistensingel 2.
Gelet op het feit dat de vigerende plannen de bouw van een tweede woning niet mogelijk maken en gelezen de uitspraak van de Raad van State van 17 november 2021 moet voor deze locatie een nieuw bestemmingsplan worden opgesteld overeenkomstig artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening.
Het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:
De Componistensingel 2 betreft een voormalig agrarisch perceel en maakt onderdeel uit van het voormalige boerderijlint ter plaatse. Het perceel vormt de rand van het woongebied dat grenst aan park Ruisseveen, dat onderdeel uitmaakt van de hoofdgroenstructuur.
Bestaande woning Componistensingel 2
De nieuwe, vrijstaande woning is beoogd ten zuidwesten van de bestaande woning en vormt daarmee de overgang tussen de groenstructuur van park Ruisseveen aan de zuidoostkant en het woongebied aan het noordwesten.
Schuine luchtfoto 2021.
Het perceel Componistensingel 2 heeft een woonbestemming met een ruim bestemmingvlak. Hierin staat een bestaande vrijstaande woning. Het ruime zijerf dat grenst aan park Ruisseveen is ingericht als tuin (gazon) behorend bij de bestaande woning. Dit zijerf is de locatie van de nieuw te bouwen woning.
Vooraanzicht perceel Componistensingel (naast) 2
Ten opzichte van de huidige planologische situatie wordt de mogelijkheid voor de bouw van een vrijstaande woning toegevoegd.
De woonbestemming zelf wijzigt niet. Wel worden enkele specifiek voor dit plan geldende regels opgenomen, zoals een maximale bouwhoogte van 7 meter zonder een maximale goothoogte.
Ook wordt de bouw van een bijgebouw voor de voorgevel mogelijk gemaakt, omdat dit bijgebouw in de kapconstructie van het hoofdgebouw wordt verwerkt en omdat hier juist aan de achterkant geen bebouwing is gewenst, gelet op de aanwezige groenstructuur.
Het beoogde bouwplan is gesitueerd op het zijerf van de woning op de Componistensingel 2 en heeft al een woonbestemming, maar voldoet niet aan het geldende bestemmingsplan vanwege het toevoegen van een extra, vrijstaande woning buiten het bouwvlak. De woning vormt de overgang van het park naar woongebied en ligt in dezelfde, verspringende rooilijn als de naastgelegen vrijstaande woningen aan de Componistensingel. Om de uitstraling van het park niet onevenredig aan te tasten, krijgt de woning een lagere bouwhoogte dan gebruikelijk binnen woongebied en krijgt de woning een natuurlijke uitstraling met een groen sedumdak waaronder zowel het hoofdgebouw als de bijbehorende bouwwerken zijn gelegen. Om de open uitstraling aan de parkzijdes te behouden is ervoor gekozen de bijbehorende bouwwerken aan de noord- en westkant te realiseren en mee te nemen in het ontwerp van de woning. Verder wordt het perceel met een groene haag omzoomd, om de overgang naar het park te benadrukken.
Hoofddoel van het nationale ruimtelijke beleid is om ruimte te scheppen voor verschillende ruimtevragende functies. Het beperkte oppervlak dat Nederland ter beschikking staat, maakt het nodig dit op een efficiënte en duurzame wijze te doen en niet alleen in kwantitatieve, maar ook in kwalitatieve zin. Bundeling van verstedelijking is een beleidsstrategie die het Rijk hanteert. Er wordt op deze manier optimaal gebruik gemaakt van de ruimte die in het bestaande bebouwde gebied aanwezig is.
Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken uit het nationaal ruimtelijk beleid en bevat nadere regels waar bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en nadien een aantal keer gewijzigd.
In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven: Rijksvaarwegen; Project mainportontwikkeling Rotterdam; Kustfundament; Grote rivieren; Waddenzee en waddengebied; Defensie; Hoofdvaarwegen en landelijke spoorwegen; Elektriciteitsvoorziening; Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen; Natuurnetwerk Nederland; Primaire waterkeringen buiten het kustfundament; IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte); Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden; en Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.
Het rijk beëindigt de rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones en het verstedelijkingsbeleid. In de structuurvisie worden de rijksdoelen en nationale belangen limitatief beschreven.
Toetsing
Binnen het plangebied zijn geen onderdelen van het Barro aanwezig en hiermee behoeft het geen specifieke aandacht in het onderhavige plan.
Op 10 maart 2021 hebben Provinciale Staten van Utrecht de Omgevingsvisie provincie Utrecht vastgesteld. In de Omgevingsvisie worden de integrale lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving van de provincie Utrecht vastgelegd tot 2050.
De provincie Utrecht zet in op een gezonde en veilige leefomgeving, aan de hand van zeven samenhangende beleidsthema's:
De ambities en keuzes zijn gebiedsgericht samengevat per regio. De regio Foodvalley, waar Veenendaal onderdeel van is, ligt binnen de provincies Utrecht en Gelderland en bestaat uit acht gemeenten.
Voor deze regio wordt een verstedelijkingsstrategie gegeven als regionale uitwerking van het beleid. Daaruit blijkt dat de woningbehoefte in Foodvalley het aanbod overtreft en ook de prognoses laten een groei zien. In de periode 2019 tot 2040 moeten er binnen het Utrechtse gedeelte van Foodvalley 7.000 tot 8.000 woningen worden gebouwd om tegemoet te komen aan de geprognotiseerde woningbehoefte. Hiervan zijn 3.500 woningen opgenomen in de bestaande plancapaciteit. Er moet dus nog ruimte voor 3.500 tot 4.500 extra woningen worden gezocht. In de gemeente Veenendaal is er op de korte termijn voldoende plancapaciteit om het grootste gedeelte van haar woningbouwopgave te realiseren. Dit gebeurt in Veenendaal-Oost en in de nabijheid van station Veenendaal-Centrum. Na circa 2030 bereikt de gemeente Veenendaal letterlijk de grenzen van haar groei. Voor de langere termijn is het noodzakelijk om in de regio op zoek te gaan naar nieuwe locaties voor integrale ontwikkeling van wonen en werken, bij voorkeur rondom knooppunten.
De aanvullende behoefte aan werklocaties binnen het Utrechtse gedeelte van Foodvalley tot 2030 is 6 tot 9 hectare. De inzet van de provincie is vooral gericht op herstructurering, verduurzaming en efficiënter ruimtegebruik van bestaande bedrijventerreinen.
Bij ontwikkelingen in het landelijk gebied in de regio Foodvalley speelt onder meer het belang van de bodemdaling in het Binnenveld, het militair erfgoed van de Grebbelinie, (nieuwe) natuur en innovaties op het gebied van circulaire landbouw, voedselproductie en gezondheid.
Conclusie
Het bouwplan is niet in strijd met de doelstellingen uit de Provinciale Omgevingsvisie.
Op 10 maart 2021 hebben Provinciale Staten van Utrecht de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht vastgesteld. In de omgevingsverordening staan de regels die nodig zijn om het beleid uit de Omgevingsvisie uit te voeren. In de verordening zijn alle regels voor de leefomgeving van circa 20 verordeningen samengebracht naar één verordening.
De omgevingsverordening bevat een verstedelijkingsverbod voor landelijk gebied, tenzij in de verordening anders bepaald. Voor een omgevingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen stedelijk gebied, geeft de verordening instructieregels voor onder meer woningbouw. Woningbouw dient te passen in het door gedeputeerde staten vastgestelde programma woningbouw en woningbouw mag niet leiden tot extra bodemdaling. Daarnaast worden er instructieregels gegeven voor een omgevingsplan dat betrekking heeft op bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel.
Een omgevingsplan waarin nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien waarborgt dat de nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een toename van de knelpunten in de bereikbaarheid. Bij voorkeur leiden de nieuwe ontwikkelingen tot een afname van knelpunten in de bereikbaarheid.
Tot slot bevat de omgevingsverordening specifieke instructieregels voor een Omgevingsplan betrekking heeft op een locatie binnen onder andere de Cultuurhistorische hoofdstructuur, Stiltegebied, Overstroombaar gebied, een boringsvrije zone, beschermd natuurgebied, of een geluidscontour van een provinciale weg.
Conclusie
Het bouwplan betreft binnenstedelijke woningbouw en leidt niet tot een toename in knelpunten in de bereikbaarheid. Het plan is niet in strijd met de doelen uit de provinciale omgevingsverordening.
De Regio FoodValley is een samenwerkingsverband tussen de gemeenten Wageningen, Ede, Rhenen, Veenendaal, Renswoude, Barneveld, Nijkerk en Scherpenzeel.
Het Regiobestuur Foodvalley heeft voor de periode 2015-2025 ingestemd over de verdeling van het aantal woningen. De prognose is dat circa 14.500 woningen verdeeld worden over de regiogemeenten in Regio FoodValley. Deze aantallen zijn gebaseerd op prognoses. Als de werkelijkheid verandert, wijzigen de prognoses en dus ook de aantallen. De verdeling is als volgt:
Ede 4.000
Barneveld 350
Nijkerk 2.000
Scherpenzeel 500
Wageningen 1.600
Renswoude 50
Rhenen 350
Veenendaal 2.500
Tabel 2: Prognose woningbouw Regiobestuur Foodvalley.
Regionaal is afgesproken de verdeling te baseren op de Gelderse prognose 2014. De Utrechtse gemeenten gaan uit van de afspraken die zijn vastgelegd in het Utrechtse beleid. Voor het monitoren van de woningbouwaantallen wordt samengewerkt met Stichting Vastgoedmonitor Regio FoodValley. Alle woningen die klaar zijn worden meegenomen in de woningmarktmonitor.
Toetsing
Het bouwplan betreft een concreet verzoek van een particulier om een woning te bouwen en hier zelf te gaan wonen. Het plan is niet in strijd met de afspraken die gelden binnen de regio FoodValley.
Op 20 februari 2019 is door het algemeen bestuur van waterschap Vallei en Veluwe de Blauwe Omgevingsvisie (BOVI 2050) vastgesteld. Met deze BOVI zet waterschap Vallei en Veluwe op nieuwe wijze koers naar een duurzame en waterinclusieve leefomgeving. In de BOVI wordt gedacht vanuit drie waterprincipes:
De visiekaart en waterprincipes werken door in de doelen van het nieuwe waterprogramma.
Toetsing
Voorliggend plan betreft een ontwikkeling waarbij één vrijstaande woning wordt mogelijk gemaakt. In de exploitatieovereenkomst zijn afspraken vastgelegd over waterberging op eigen perceel. Zo wordt de woning volledig voorzien van een sedumdak. Het plan is niet in strijd met de uitgangspunten van de Blauwe Omgevingsvisie 2050.
Het plangebied valt binnen het beheersgebied van Waterschap Vallei en Veluwe. Waterschap Vallei en Veluwe heeft in november 2021 het Blauw Omgevingsprogramma (BOP) vastgesteld.Het BOP is de tactische uitwerking van de Blauwe omgevingsvisie (BOVI2050). Met als overkoepelend thema ‘een waardevolle leefomgeving’, worden de maatschappelijke thema’s klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie en biodiversiteit, gekoppeld aan de drie waterprincipes en geïntegreerd in vier gebiedsprogramma’s. Veenendaal valt binnen het gebiedsprogramma Gelderse Vallei. In en rondom Veenendaal zijn de volgende doelen opgesteld:
Toetsing
Het bouwplan aan de Componistensingel heeft geen invloed op waterkeringen of oppervlaktewateren. Er worden klimaatadaptieve maatregelen getroffen die worden vastgelegd in de exploitatieovereenkomst. Het plan is in lijn met de uitgangspunten uit de BOP.
De raad van de gemeente Veenendaal heeft op 17 december 2020 de Omgevingsvisie Veenendaal 2030 vastgesteld. De Omgevingsvisie 2030 is een plan op hoofdlijnen dat alle strategische beleidsplannen vervangt die gaan over de fysieke leefomgeving, zoals het milieubeleidsplan, het gemeentelijk verkeers- en vervoersplan en de structuurvisie. De inhoud van de Strategische Visie 2040, die de gemeenteraad in 2017 vaststelde, is de basis geweest voor de omgevingsvisie.
De Omgevingsvisie zet in op een koerswijziging van kwantiteit naar kwaliteit: beter en slimmer inrichten van de leefomgeving met gebruik van innovatie, kennis en creativiteit. Bij ieder initiatief moeten afwegingen worden gemaakt. Voor Veenendaal staan hierbij de principes gezondheid, duurzaamheid en veiligheid voorop. Voor nieuwe ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving wordt in de Omgevingsvisie 2030 het volgende afwegingskader gegeven:
De Omgevingsvisie 2030 bevat specifieke opgaven en doelstellingen voor onder meer de thema's Gezond duurzaam en veilig, Bouwen en wonen en Groen natuur en water.
Gezond duurzaam en veilig
Een gezonde leefomgeving is van belang voor de gezondheid van mens, plant en dier. Met de inrichting van de leefomgeving nodigen we inwoners uit om meer te bewegen, ontspannen en om elkaar te ontmoeten. Dit draagt bij aan gezond gedrag en het welzijn van onze inwoners. Belangrijke voorwaarde is wel dat Veenendalers zich op straat en thuis veilig voelen.
Belangrijkste opgaven:
1. De leefomgeving biedt mogelijkheden om meer en vaker te bewegen, ontspannen en ontmoeten;
2. Veenendaal werkt aan de energietransitie;
3. Stimuleren circulaire economie;
4. Zorgen voor een klimaatadaptieve leefomgeving;
5. Inwoners voelen zich veilig op straat en in huis.
Bouwen en wonen
Veenendaal kent een rijke geschiedenis, die zijn sporen heeft nagelaten in onze stedelijke ontwikkeling. Bestaande structuren en elementen, zoals groen, water en historie, bieden kansen om aan te sluiten bij de karakteristiek en kwaliteiten van Veenendaal. Onze gemeente is compact en dichtbebouwd. Grootste uitdaging is blijven groeien, bouwen en ontwikkelen én de kwaliteit van leven verbeteren.
Opgaven:
1. Omschakeling naar duurzame energie en circulair bouwen;
2. Realiseren van meer groen;
3. Het woningaanbod in Veenendaal sluit aan bij de inwonersbehoefte;
4. Langer zelfstandig wonen in de eigen woning of wijk;
5. Ruimte bieden aan cultuur en voldoende voorzieningen;
6. Verdichten en transformatie binnen de gemeentegrenzen;
7. Behouden en versterken van ruimtelijke karakteristieken, cultuurhistorie en archeologie.
Groen, natuur en water
Groen, natuur en water vervullen een steeds belangrijker rol bij maatschappelijke opgaven als klimaatadaptatie, gezondheid, ontspanning en behoud van biodiversiteit. In 2030 is Veenendaal veel groener dan nu. Dit betekent meer beplanting, meer plantsoenen en meer bomen. Groen en water niet langer sluitstuk bij woningbouw en nieuwe ontwikkelingen, maar vertrekpunt.
Belangrijkste opgaven
1. Veenendaal is in 2030 groener dan in 2020;
2. Een robuust en gevarieerd aanbod van groen en water;
3. Verbeteren van de biodiversiteit;
4. Benutten en versterken kwaliteiten van het buitengebied.
Toetsing
Het bouwplan betreft een vrijstaande woning waar een goed en veilig woon- en leefklimaat voor zowel de bewoners zelf als omwonenden en de omgeving is gewaarborgd. Het minimale groen dat verdwijnt ten behoeve van de uitweg, wordt gecompenseerd door te waarborgen dat er een groene erfafscheiding om het perceel wordt aangelegd en behouden blijft. Verder worden er duurzame maatregelen getroffen door onder meer de gehele kap te voorzien van sedum.
Groenstructuurplan
Het doel van het groenstructuurplan is als volgt te formuleren:
Er wordt een onderscheid gemaakt naar groen op twee niveaus: de hoofdgroenstructuur en het groen binnen wijken. Ten aanzien van de hoofdgroenstructuur is het doel de identiteit en de kwaliteit van de afzonderlijke elementen te vergoten, waarbij de aanwezige of gewenste samenhang (structuur) tussen de verschillende elementen en patronen als kader geldt. De hoofdgroenstructuur bestaat uit de volgende onderdelen: de Grift, de oude linten, pleinen, parken, begraafplaatsen en sportparken, de binnenring, de Rondweg, 't Goeie Spoor / Industrielaan / Wageningselaan, de snelweg A12, de spoorlijnen en de entrees.
Spelregels groencompensatie
Groencompensatie vormt een onderdeel van het totale groenbeleid en heeft als doel dat bij nieuwe ontwikkelingen zorgvuldig wordt omgegaan met bestaande groene structuren. Doordat er praktisch toepasbare spelregels voor groencompensatie zijn vastgesteld, kunnen de gevolgen voor het groen bij nieuwe ontwikkelingen overzichtelijk worden gehouden. Hieronder volgt een opsomming van de uitgangspunten voor groencompensatie:
Toetsing
Het plangebied ligt aan de rand van de hoofdgroenstructuur park Ruisseveen. Nieuwbouw is hier in principe ongewenst, omdat dit afbreuk kan doen aan de uitstraling van het park. In dit specifieke geval is er geen sprake van onevenredige afbreuk, gelet op het volgende:
- De locatie heeft reeds de woonbestemming. Deze woonbestemming biedt voldoende ruimte voor de bouw van de beoogde, extra woning met voorzieningen (tuin, parkeren);
- Het groen (niet zijnde bomen) dat verdwijnt ten behoeve van de te realiseren uitweg wordt gecompenseerd. In de exploitatieovereenkomst zijn afspraken gemaakt over de instandhouding van het groen;
- De woning krijgt een lage bouwhoogte van maximaal 7 meter en wordt volledig afgedekt met een sedumdak waarin ook de bijgebouwen (op het voor- en zijerf) verwerkt zijn. Hierdoor vormt deze woning een fraaie en onopvallende overgang van het park naar het woongebied.
- Uit een boomeffectanalyse (door tree-o-logic d.d. 21 december 2021) blijkt dat de waardvolle perenboom aan de zuidwestkant van het perceel duurzaam behouden kan blijven, mits de adviezen uit dit rapport worden opgevolgd.
De wettelijke eisen voor energiezuinigheid van het Bouwbesluit hebben betrekking op thermische isolatie, de energieprestatie (EPC) en milieuprestatie (MPG). Aanvullend heeft de gemeente Veenendaal beleid opgesteld voor duurzaamheid in het programmaplan "Energieneutraal Veenendaal 2050" (30 maart 2017). De gemeente geeft uitwerking aan de volgende ambities en doelstellingen:
De gemeente vindt het daarbij belangrijk dat bij nieuwe ontwikkelingen de volgende onderwerpen aan de orde komen bij het thema duurzaam bouwen:
Toetsing
Aan dit beleid wordt voldaan door het toepassen van meerdere duurzame maatregelen bij dit bouwplan. Zo wordt er gasloos gebouwd, wordt de woning gerealiseerd op basis van de richtlijnen voor Duurzaam Bouwen zoals geformuleerd door de Rijksdienst voor Ondernemen Nederland. Ook is initiatiefnemer verplicht een waardering van 7 te scoren op alle thema's volgens de systematiek van GPR gebouw (Gemeentelijke Praktijk Richtlijn). Dit gaat om Energie, Milieu, Gezondheid, Gebruikskwaliteit en Toekomstwaarde. Daarnaast wordt minimaal 2m² aan waterberging op eigen perceel gerealiseerd, onder meer door de realisatie van een sedumdak. De erfafscheiding zal bestaan uit groen in plaats van een gebouwde erfafscheiding. Het bouwplan is in lijn met de uitgangspunten van het Duurzaamheidsbeleid.
Het welstandsbeleid van de gemeente Veenendaal is opgesteld vanuit de overtuiging dat het belang van een aantrekkelijke gebouwde omgeving behartigd dient te worden. Door het ontwikkelen van beleidsregels voor de welstandsadvisering zet de gemeente haar visie op het ruimtelijk kwaliteitsbeleid en de rol van de welstandszorg daarin uiteen.
Deze welstandsnota vormt het toetsingskader voor zowel de reguliere vergunningsplichtige bouwwerken als voor de zogeheten veel voorkomende kleine bouwwerken die vergunningsplichtig zijn.
In het kader van deze welstandsnota is vooral de relatie tussen bestemmingsplan en welstandscriteria van belang. Het bestemmingsplan regelt onder meer de functie en het ruimtebeslag van bouwwerken voor zover dat nodig is voor een goede ruimtelijke ordening. Datgene dat door het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, kan niet door welstandscriteria worden tegengehouden.
De architectonische vormgeving van bouwwerken valt buiten de reikwijdte van het bestemmingsplan en wordt exclusief door de welstandsnota geregeld. Welstandscriteria kunnen waar nodig de ruimte die het bestemmingsplan biedt dus invullen ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit. Het welstandsadvies kan zich dan richten op de gekozen invulling binnen het bestemmingsplan. In een situatie waarin een bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan, maar het bestemmingsplan eveneens ruimte biedt voor alternatieven, kan een negatief welstandsadvies worden gegeven als de gekozen stedenbouwkundige of architectonische oplossing te sterk afbreuk doet aan de ruimtelijke beleving van het betreffende gebied. Uiteraard moet in zo'n geval de welstandsnota daartoe de argumentatie leveren.
Toetsing
MooiSticht, de commissie voor ruimtelijke kwaliteit, heeft reeds een principe-akkoord gegeven op de hoofdopzet van het bouwplan.
Aan de hand van dit plan zijn er enkele uitgangspunten geformuleerd die als beeldkwaliteitplan aan de welstandsnota gekoppeld zullen worden.
De later in te dienen aanvraag voor een omgevingsvergunning zal door MooiSticht worden beoordeeld en kan worden verleend als aan het beeldkwaliteitplan wordt voldaan. Op dat moment wordt geadviseerd over details, kleuren en materialen.
3D beeld van de voor- en zijgevel van de nieuw te bouwen woning (voorlopig ontwerp)
In dit hoofdstuk worden de relevante milieu- en omgevingsaspecten voor de ontwikkeling van de planlocatie beschreven. Het gaat hierbij om de aspecten natuur, water, archeologie, bodem, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Voor ieder aspect is een onderzoek of toets uitgevoerd.
Bij bodem wordt onderscheid gemaakt in de fysische en de chemische bodemkwaliteit. De fysische bodemkwaliteit heeft betrekking op de opbouw en samenstelling van de bodem. Denk hierbij aan draagkracht en in de bodem aanwezige voorwerpen, zoals archeologische vondsten.
Besluit ruimtelijke ordening (Bro)
Volgens het Bro zullen burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer een onderzoek verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op daarvoor geschikte gronden te worden gerealiseerd.
Wet bodembescherming
De Wet Bodembescherming bevat de voorwaarden die kunnen en worden verbonden aan het verrichten van handelingen in of op de bodem. Primair komt bescherming en sanering in de wet aan bod. De wet heeft betrekking op zowel landbodems als waterbodems. De Wet bodembescherming geeft aan wanneer er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en of er dan ook gesaneerd moet worden (saneringsnoodzaak). De hoeveelheid grond dan wel grondwater (beide in m³) en de mate van vervuiling, gemiddeld boven de interventiewaarde, zijn de criteria voor een geval van ernstige bodemverontreiniging.
De interventiewaarde is de waarde, waarboven er mogelijk sprake is van humane, ecologische of verspreidingsrisico's. De urgentie van sanering wordt bepaald door de geplande projectontwikkeling. Voor gevallen van ernstige bodemverontreiniging is er bij niet gewijzigd grondgebruik soms geen noodzaak tot saneren. Voorbeelden zijn voormalige stortplaatsen en kleine verontreinigingen in het diepere grondwater. De gevallen van ernstige bodemverontreinigingen zijn door de Gemeente Veenendaal in beeld gebracht. In een aantal gevallen is in een beschikking Wet bodembescherming aangegeven wat er met een geval van ernstige bodemverontreiniging moet gebeuren. Nadat er is gesaneerd, kunnen er restverontreinigingen aanwezig zijn. Soms zijn er gebruiksbeperkingen.
Besluit bodemkwaliteit
Het doel van het Besluit bodemkwaliteit is te voorkomen dat de bodem (grond en grondwater) en het oppervlaktewater verontreinigd worden door het gebruik van bouwstoffen, grond of baggerspecie. Daarnaast wordt gestreefd naar hergebruik van grondstoffen, zodat minder materiaal wordt gestort en minder nieuwe grondstoffen hoeven te worden gewonnen. In het besluit zijn regels opgenomen over kwaliteitsborging, bouwstoffen, grond en baggerspecie. Grondverzet kan plaatsvinden conform het Besluit Bodemkwaliteit.
Op de bodemkwaliteitskaart (Omgevingsdienst Utrecht) heeft de grond waar gebouwd gaat worden de bodemfunctieklasse 'Wonen'.
Montferland Milieu B.V. heeft een verkennend bodemonderzoek uitgevoed op de betreffende locatie. Het rapport d.d. 14 december 2021 concludeert het volgende:
- Tijdens het veldwerk is de opgeboorde grond zintuiglijk beoordeeld op de mogelijke aanwezigheid van bodemverontreiniging. Hierbij zijn geen indicaties waargenomen die hierop duiden.
- In de grond(meng)monsters is geen van de onderzochte stoffen aangetroffen in een concentratie boven de achtergrondwaarde of de detectiegrens van de desbetreffende stof.
- De aangetroffen licht verhoogde gehalten in het grondwater vormen geen belemmering voor het toekomstige gebruik.
- Uit de onderzoeksresultaten kan geconcludeerd worden dat er op de locatie geen ernstige bodem- of grondwaterverontreinigingen aanwezig zijn. De vastgestelde waarden overschrijden enkel de streefwaarde, wat duidt op enkel lichte (natuurlijke) verontreinigingen.
- De tevoren gestelde hypothese ‘De gehele onderzoekslocatie kan op basis van het vooronderzoek als niet-verdacht worden beschouwd’ dient formeel gezien te worden verworpen. De verhogingen in het grondwater zijn echter gering en kunnen als niet significant beschouwd worden.
- Uit milieukundig oogpunt is er naar onze mening geen bezwaar tegen de voorgenomen nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).
Gezien het verkennende karakter van dit onderzoek is het, ondanks de zorgvuldigheid waarmee het is uitgevoerd, altijd mogelijk dat eventueel lokaal voorkomende verontreinigingen niet zijn ontdekt. Hoewel voldaan wordt aan de geldende wetten en regelgeving, wordt tijdens een verkennend of nader bodemonderzoek een beperkt aantal boringen, inspectiegaten of inspectiesleuven verricht. Tenslotte dient in acht genomen te worden dat elk bodemonderzoek een momentopname is. Eventuele toekomstige calamiteiten (bijvoorbeeld brand of morsing van bodemvreemde vloeistoffen), sloopwerkzaamheden of bouwrijp maken en aanvoer van grond van elders kunnen de bodemkwaliteit (sterk) beïnvloeden.
Eventueel vrijkomende grond kan niet zondermeer in het grondverkeer worden opgenomen. Mocht de grond naar elders worden getransporteerd, dient te worden nagegaan in hoeverre de kwaliteit van de af te voeren grond overeenstemt met de verwerkingsmogelijkheden die voor de betreffende stort- c.q. hergebruikslocatie gelden. Deze zijn geformuleerd in het Besluit bodemkwaliteit. Aanbevolen wordt dan ook de eindverwerkingslocatie in overleg met het bevoegd gezag vast te stellen. Mocht grondwater onttrokken worden t.b.v. bemaling, dient bekeken te worden in hoeverre de grondwaterkwaliteit de lozingsnormen overschrijdt.
Het bodemonderzoek geeft een representatief beeld van de milieuhygiënische bodemkwaliteit en de onderzoeksresultaten geven geen aanleiding geven tot aanvullend onderzoek of sanering. Het onderzoek, mits niet verouderd, voldoet eveneens om in te dienen bij een toekomstige aanvraag omgevingsvergunning.
De bodem van het plangebied is geschikt voor de voorgenomen functie; het aspect bodem vormt geen belemmering voor dit ruimtelijk plan.
Besluit ruimtelijke ordening (Bro)
Vanuit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geldt de verplichting tot het doorlopen van het watertoetsproces bij een bestemmingsplanwijziging. Binnen dit proces wordt een afweging gemaakt van het waterbelang binnen de ruimtelijke planprocessen. Ruimtelijke wijzigingen kunnen een aandeel leveren in het bevorderen van de waterkwaliteit, maar mogen zeker niet leiden tot verslechtering van de waterkwaliteit. Deze verplichte watertoets geldt alleen voor ruimtelijke besluiten waar sprake is van belangrijk ruimtelijke ingrepen.
Waterschap Vallei en Veluwe
Vanuit het waterschap Vallei en Veluwe zijn er ook een aantal gebiedsspecifieke aandachtspunten:
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen.
In de keur van Waterschap Vallei en Veluwe is bepaald dat er geen watercompenserende maatregelen nodig zijn als sprake is van een toename van minder dan 0,15 ha (1500 m²) verharding binnen het stedelijk gebied.
Het Gemeentelijk Riolerings- en Waterplan (GRWP)
Het Gemeentelijk Riolerings- en Waterplan (GRWP) beschrijft hoe de gemeente haar zorgtaken voor afvalwater, hemelwater, grondwater en oppervlaktewater uitvoert.
De watertaken van de gemeente bestaan uit het inzamelen en afvoeren of verwerken van stedelijk afvalwater en hemelwater. Voor zover doelmatig neemt de gemeente maatregelen tegen grondwateroverlast en zorgt zij samen met het waterschap Vallei en Veluwe dat het stedelijk oppervlaktewater schoon, veilig en beleefbaar is.
Bewoners en bedrijven hebben ook een taak. Zo moeten zij zelf voor de voorzieningen op hun perceel zorgen. In sommige gebieden en situaties moeten zij ook het hemelwater bergen en verwerken of afvoeren, of zelf maatregelen nemen tegen grondwaterproblemen.
In dit GRWP zijn speerpunten benoemd die de komende planperiode extra aandacht krijgen. Het meest omvangrijk is het scheiden van vuil water en schoon hemelwater, ook op particulier terrein. In een groot deel van Veenendaal ligt een gemengd rioolstelsel, waarbij het vuile en schone water door dezelfde buis wordt afgevoerd. De gemeente zet het vervangen van de gemengde rioolstelsels door gescheiden systemen voort. Het schone hemelwater wordt van de riolering afgekoppeld. Het helpt om wateroverlast tegen te gaan en de gemeente klimaatbestendig te maken. Daarnaast is het goed voor het milieu.
Op 23 december 2021 is de digitale watertoets uitgevoerd. Hieruit blijkt dat het plan geen belangen van het Waterschap raakt.
Met initiatiefnemer zijn afspraken gemaakt omtrent waterberging op eigen perceel en het realiseren van een gescheiden stelsel.
Het aspect water vormt geen belemmering voor dit ruimtelijk plan.
Externe veiligheid is de kans om te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Beleid en regelgeving op dit gebied is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege:
Met betrekking tot risico's wordt onderscheid gemaakt in twee risicomaten: Het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico is gedefinieerd als het risico op een plaats buiten een risicobron, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die risicobron waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. Binnen de wet- en regelgeving zijn aan deze definitie grens- en richtwaarden opgehangen ten aanzien van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.
Het groepsrisico is gedefinieerd als cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een risicobron en een ongewoon voorval binnen die risicobron waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. In wet- en regelgeving is aan het groepsrisico een oriënterende waarde toegekend als indicator voor de omvang van een ramp en een afwegingsproces gericht op zelfredzaamheid, beheersbaarheid, rampenbestrijding en resteffecten.
De regelgeving voor inrichtingen met (over het algemeen) grotere hoeveelheden gevaarlijke stoffen is samengebracht in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In dit Besluit is aangegeven welke bedrijven bij het verlenen van een milieuvergunning of het nemen van een besluit op grond van de Wro nadere aandacht behoeven.
De wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid biedt geen absolute veiligheid. Een kleine kans op een zwaar ongeval met gevaarlijke stoffen wordt geacht tot het normaal maatschappelijk risico te behoren. Getracht wordt om door middel van regelgeving de gevolgen zo veel als mogelijk is te beperken.
De regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen is neergelegd in het “Besluit transportroutes externe veiligheid”. Deze wetgeving verankert het zogenaamde Basisnet en daarmee is de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen per 01-04-2015 vervallen.
Externe veiligheid in relatie tot transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) dat op 01-01-2011 in werking is getreden.
Inrichtingen
Uit de risicoatlas (www.risicokaart.nl) blijkt dat er in de nabijheid van het plangebied geen inrichtingen zijn gelegen waarbij risico’s kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen.
Positie aanwezige inrichtingen ten opzichte van de woningbouwlocatie.
De plaatsgebonden risicocontouren (10-6/jaar) reiken niet tot het perceel waar de woning wordt gerealiseerd en zijn daarmee geen belemmering voor het plan.
Er is geen sprake van een significante toename van het groepsrisico vanwege het realiseren van een woning aan de Componistensingel (op voldoende afstand van bedrijven gelegen).
Risico's door vervoer over weg, water of spoor
A12
Het plangebied is gelegen op een afstand van meer dan 1000 meter van de autosnelweg A12 (ter hoogte van afrit 23 Veenendaal West). Volgens bijlage 1 tabel basisnet weg uit de Regeling Basisnet zijn voor baanvak G8 A12: afrit 23 (Veenendaal) tot knooppunt Maanderbroek de volgende waarden opgenomen:
Er is geen sprake van bijzonderheden in de vorm van afwijkend wegtype of tunnelcategorie. Het plangebied is gelegen buiten de toepasselijke basisnetafstand. Het plangebied is gelegen buiten het plasbrandaandachtsgebied (PAG) van 30 meter.
In de Handreiking Risicoanalyse Transport (HART) zijn per stofcategorie en per modaliteit vaste afstanden opgenomen voor de begrenzing van het invloedsgebied. Het invloedsgebied voor het groepsrisico GF3 bedraagt 880 meter, gemeten vanaf de as van de weg. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied op een afstand van meer dan 1000 meter vanaf de as van de A12. Het groepsrisico hoeft derhalve niet verder te worden onderzocht.
Spoorlijn Rhenen-Leusden
Het plangebied is gelegen op een afstand van 530 meter van de spoorlijn Rhenen – Leusden (Veenendaallijn). Deze spoorlijn is niet opgenomen in bijlage 2 “tabel basisnet spoor uit de Regeling Basisnet. Dit betekent dat op genoemd baanvak geen sprake is van transport van stoffen die tot gevaarlijke situatie kunnen resulteren. (stofcategorieën A , B2, B3, C3, D3 of D4).
Voor omgevingsbesluiten die ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken langs doorgaande routes van spoorwegen die deel uitmaken van het Basisnet Spoor kan de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege blijven. Voor deze spoorlijnen gelden namelijk de veiligheidsafstanden die in de Regeling Basisnet zijn opgenomen. Op een hoofdspoorweg is het referentiepunt gelegen in het midden tussen de buitenste sporen van de spoorbundel voor het doorgaand verkeer (art. 4 Regeling Basisnet). Het plangebied ligt ver buiten de PR 10 -6 -contour van spoortrajecten. Daarmee vormt het plaatsgebonden risico als gevolg van spoorlijnen geen belemmering voor de planontwikkeling.
Naast het plaatsgebonden risico geldt langs spoorlijnen waarover veel zeer brandbare vloeistoffen vervoerd (kunnen) worden een vast “plasbrandaandachtsgebied” (PAG) tot 30 meter ter weerszijden van de spoorbaan. Het PAG geldt alleen voor nieuw te bouwen objecten. Bij een planontwikkeling in een PAG dient rekening te worden gehouden met de effecten van een plasbrand. Rekening houden met de effecten van een plasbrand bestaat uit een verantwoording van de keuze om in dat gebied te gaan bouwen. Die verantwoording lijkt op hetgeen bij groepsrisico vereist is. Voor het beschouwde spoortraject geldt geen PAG. Daarmee vormt het PAG geen belemmering op voor de planontwikkeling.
In de Handreiking Risicoanalyse Transport (HART) zijn per stofcategorie en per modaliteit vaste afstanden opgenomen voor de begrenzing van het invloedsgebied. De ligging van het invloedsgebied is per stofcategorie in tabel 4.2 opgenomen.
Over het spoor vindt geen transport plaats van de genoemde stofcategorieën. Het plangebied is daarmee niet gelegen binnen de genoemde afstanden van de bestaande spoorlijnen. Verwacht mag worden dat vanwege de grote afstand van het plangebied tot de spoorlijn het groepsrisico niet zal toenemen. Vanuit het Bevt kan een verdere verantwoording van het groepsrisico dan achterwege blijven.
Elektromagnetische straling
Er zijn geen bronnen van elektromagnetische straling (hoogspanningslijnen) aanwezig in de directe omgeving van het plan. De afstand tot de hoogspanningsverbinding bedraagt meer dan 275 meter.
De voorgenomen ontwikkeling van de bouw van een woning (kwetsbaar object) aan de Componistensingel is niet gelegen binnen een risicocontour van een bestaande risicobron (inrichtingen, transport gevaarlijke stoffen en luchthavens). Het aspect externe veiligheid staat daarmee de voorgenomen realisatie niet in de weg.
In 1992 ondertekende Nederland het Europese Verdrag inzake de bescherming van het archeologische erfgoed – kortweg ‘het Verdrag van Malta’ (of Valletta). Sindsdien is het uitgangspunt van het (rijks)beleid dat archeologische waarden volwaardig meetellen in beslissingen over de ruimtelijke inrichting van ons land. De Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) heeft als doel bodemverstorende activiteiten beter te reguleren. Centraal daarbij staat de verplichting om archeologische waarden in bestemmingsplannen vast te leggen. Gemeenten zijn daarbij bevoegd gezag inzake de omgang met archeologische waarden. Binnen de kaders van rijks- en provinciaal beleid hebben zij de vrijheid naar eigen inzicht financieel en beleidsmatig invulling te geven aan de zorg voor de archeologie binnen hun grondgebied.
Het verdrag is in 2007 wettelijk verankerd in de herziene Monumentenwet 1988. Een deel hiervan is op 1 juli 2016 overgegaan naar de Erfgoedwet. Zowel archeologie als een deel van cultuurhistorie zijn namelijk sinds 1 juli 2016 verankerd in de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. In juli 2015 nam de Tweede Kamer een amendement op de Omgevingswet aan, waarin gesteld wordt dat gemeente de archeologische dubbelbestemmingen beter moeten onderbouwen. Daarbij is van belang dat de archeologische monumenten aantoonbaar moeten worden gemaakt.
Het archeologisch erfgoed heeft hiermee een prominente plaats gekregen in het proces van de ruimtelijke planvorming. Uitgangspunten zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse) en de introductie van het zogenaamde "veroorzakerprincipe". Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden.
Gemeenten dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan of beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1 en 3.38 Wro altijd rekening te houden met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden. Deze bestemmingsplanverplichting brengt met zich mee dat gemeenten het kader moeten stellen voor de archeologische monumentenzorg. Zij hebben dus een kerntaak in de uitvoering van de archeologische monumentenzorg en moeten bij ruimtelijke besluitvorming het archeologische belang afwegen tegen de andere belangen.
In de afgelopen 8 jaar zijn diverse archeologische onderzoeken binnen de gemeente uitgevoerd en zijn er nieuwe bronnen beschikbaar die relevant zijn voor de archeologische verwachting. Daarom is de archeologische beleidskaart uit 2010 geactualiseerd en heeft er een verfijning plaatsgevonden van het verwachtingenmodel. Dit heeft geresulteerd in een geactualiseerde archeologische beleidskaart die op 25 juni 2020 door de gemeenteraad is vastgesteld. De beleidskaart is vervolgens juridisch vertaald in het bestemmingsplan 'Parapluplan 2020', welke eveneens is vastgesteld door de raad op 25 juni 2020.
In het bestemmingsplan 'Woongebieden 2018' heeft deze locatie de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 4'. Dit was in dat plan de laagste archeologische waarde en was alleen van toepassing bij plannen van meer dan 10.000 m² en een diepte van meer dan 0,5 meter onder maaiveld.
In het 'Parapluplan 2020' is de archeologische bestemming van deze locatie verdwenen.
Uitsnede archeologische beleidskaart RAAP-rapport 3334 (bijlage 3) met plangebied wit omcirkeld.
Uit de archeologische beleidskaart uit 2020 (RAAP, rapport 3334, kartbijlage 3) blijkt dat de Componistensingel 2 een lage verwachting (groen) heeft qua archeologie. Hier geldt dat alleen archeologisch onderzoek nodig is bij MER--plichtige projecten. Voorliggend plan is niet MER-plichtig en archeologisch onderzoek is derhalve niet vereist.
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Er kan echter niet worden uitgesloten dat bij uitvoering van de werkzaamheden archeologische vondsten worden gedaan. Voor dergelijke (toevals)vondsten geldt de wettelijke meldplicht als genoemd in artikel 5.10 van de Erfgoedwet. Dit houdt in dat als bij uitvoering van de werkzaamheden wordt vermoed dat er sprake is van een archeologische vondst, dit moet worden gemeld bij de bevoegde overheid (Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed).
In 2010 is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
In 2018 is de cultuurhistorische waardenkaart door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld. De cultuurhistorische waardenkaart bestaat uit kenmerkenkaarten voor de disciplines landschap en gebouwde omgeving, uit waardenkaarten voor diezelfde aspecten, uit een viertal themakaarten en uit een integrale ensemblekaart, waarop de gebieden die staan die – samen met de sectorale landschappelijke en gebouwde kaarten – het palet aan cultuurhistorisch erfgoed van de gemeente Veenendaal laten zien.
De thema’s waarop in het bijzonder ingezoomd is, zijn vervening, industrie, religie en militair erfgoed. Deze vier thema’s vormen een belangrijk deel van het ‘verhaal van Veenendaal’, waarvan in wisselende hoeveelheden ook nog relicten in het huidige Veenendaal – ondergronds, landschappelijk of gebouwd – terug te vinden zijn.
Op de Cultuurhistorische waardenkaart heeft het plangebied geen specifieke aanduiding voor wat betreft bescherming van erfgoed. Het gebied maakt deel uit van de vroegere Stichtse Venen: Ruisseveen en grens aan park Ruisseveen, een groenstructuur met lint en oude erven uit de periode 1980-2000. Er zijn geen oude waterlopen of structuren die vanuit cultuurhistorisch oogpunt aandacht vragen.
Vanuit het aspect cultuurhistorie zijn er geen belemmeringen om aan het plan mee te werken.
Het is bekend dat in de gemeente Veenendaal tijdens de Tweede Wereldoorlog oorlogshandelingen zijn geweest. Dit houdt in dat er op plaatsen mogelijk ontplofbare oorlogsresten (voorheen: conventionele explosieven) in de bodem kunnen zijn achtergebleven. Uit de praktijk is gebleken dat circa 10% van de afgeworpen bommen niet is geëxplodeerd en in de bodem is achtergebleven als blindganger.
De gemeente Veenendaal heeft in mei 2018 beleid ten aanzien van ontplofbare oorlogsresten vastgesteld. Door het vaststellen van een gemeentelijk beleid wordt geborgd dat activiteiten met betrekking tot CE binnen de gemeente worden getoetst en daar waar nodig beheersmaatregelen kunnen worden genomen en/of voorgeschreven. Het beleid is tevens bedoeld om een ieder die van plan is grondroerende werkzaamheden binnen de gemeente uit te voeren, te verplichten de benodigde acties te ondernemen met betrekking tot de mogelijke aanwezigheid en risico's van CE op de betreffende locatie.
Het opsporen en verwijderen van (mogelijke) CE wordt alleen uitgevoerd om het risico met betrekking tot CE weg te nemen, en daarmee een veilige werkomgeving en leefomgeving te creëren tijdens uit te voeren werkzaamheden of activiteiten. Dit is ook de reden dat de gemeente Veenendaal altijd ingelicht moet worden als er projectmatig bodemroerende activiteiten plaatsvinden binnen gebieden die als verdacht zijn aangemerkt.
Vanwege voortschrijdende inzichten in de gebeurtenissen tijdens de Tweede Oorlog heeft er in 2020 een update van de bodembelastingkaart Conventionele Explosieven plaatsgevonden (Vooronderzoek Conventionale Explosieven gemeente Veenendaal d.d. 9 oktober 2020/ RAP1715401_1003D1 Expload/ Bombs away).
Overzicht verdachte gebieden en aandachtsgebied binnen het onderzoeksgebied Veenendaal uit onderzoek CE 2020.
Het plangebied ligt buiten verdacht gebied. Een nader onderzoek is daarom niet vereist.
Vanuit het aspect ontplofbare oorlogsresten zijn er geen belemmeringen om aan het plan mee te werken.
Mochten er tijdens de werkzaamheden toch ontplofbare oorlogsresten worden aangetroffen, dan dient te worden gehandeld overeenkomstig het protocol 'Onverwacht aantreffen van CE'.
Voor ecologie moet er bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening worden gehouden met soortbescherming gericht en met gebiedsbescherming. De natuurbescherming in Nederland is geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming zorgt voor een goede natuurbescherming van planten- en diersoorten, natura 2000-gebieden, en bossen. Sommige plant- en diersoorten worden beschermd omdat ze als kwetsbaar worden gekenmerkt. De Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet, en de Flora- en Faunawet zijn vanaf 1 januari 2017 opgenomen in de Wet natuurbescherming.
De provincie is het bevoegd gezag voor de Wet natuurbescherming (Wnb). Hierin worden de soortbescherming en de gebiedsbescherming nader belicht omdat beide voor het bestemmingsplan van belang zijn. De regels die voorheen in de Boswet waren opgenomen zijn binnen het plangebied niet van toepassing omdat het gehele gebied binnen de bebouwde kom ligt. Een nadere beschrijving van dit deel van de wet is dan ook niet opgenomen.
Soortbescherming
Een belangrijk doel van de wet is het beschermen van alle soorten planten- en dieren die in het wild in
Nederland voorkomen. De wet gebiedt dat alle in het wild levende dieren en planten in principe met rust worden gelaten, wat is vastgelegd in de algemene zorgplicht. In de regelgeving heeft de gunstige staat van in stand houding van soorten een prominentere plek gekregen.
De Wet natuurbescherming verdeelt beschermde soorten in twee groepen:
Provincies hebben de mogelijkheid om voor bepaalde soorten aanvullende maatregelen vast te stellen. De provincie Utrecht heeft hiervoor al een lijst opgesteld met prioritaire soorten en aanvullende maartregelen per soort.
Gebiedsbescherming
De gebiedsbescherming is van toepassing op natuurgebieden die door de overheid zijn aangewezen in het kader van de vogelrichtlijn en/of de habitatrichtlijn. De Habitatrichtlijn richt zich op de bescherming van natuurlijke habitats en leefgebieden van aangewezen planten- en dierensoorten. De Vogelrichtlijn richt zich op de bescherming van leefgebied van beschermde vogelsoorten.
Belangrijk is dat ruimtelijke projecten niet zonder meer mogen worden gerealiseerd in beschermde natuurgebieden (Natura 2000). Projecten die in de nabijheid van beschermde natuurgebieden (inclusief de Habitatrichtlijngebieden) worden geprojecteerd, dienen te worden getoetst op de mogelijke negatieve effecten die zij op deze gebieden kunnen hebben (externe werking).
Indien een negatief effect vermoed wordt dan moet bij de Provincie een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming aangevraagd worden. De Provincie zal naar aanleiding van de aanvraag een beschikking opstellen. De beschikking kan een verbod van het project betekenen of voorwaarden verbinden aan de uitvoer. De Wet natuurbescherming beschermt geen gebieden buiten de natura 2000 gebieden.
Natuurnetwerk Nederland
Naast de volgens de wet aangewezen gebieden kent Nederland het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS). Het NNN is bedoeld voor het ontwikkelen van ecologische zones tussen verschillende natuurgebieden zodat populaties met elkaar in verbinding blijven en versnippering van natuur wordt tegen gegaan. Het is uiteraard niet wenselijk dat een ontwikkeling een verstorende werking heeft op de functie van deze verbindingszones. Deze zones zijn niet beschermd volgens de Wet natuurbescherming maar krijgen planologische bescherming doordat deze in bestemmingsplannen worden opgenomen. Projecten en bestemmingsplannen worden getoetst aan dit provinciale beleid.
Ecologisch onderzoek
Op 12 januari 2022 is door Inventarium een Quickscan natuurtoets opgesteld. Hieruit wordt het volgende geconcludeerd:
Gebiedsbescherming
Natura 2000
Gezien de aard van de werkzaamheden en de afstand ten opzichte van Natura 2000 gebieden is nader onderzoek niet noodzakelijk.
Natuur Netwerk Nederland
Volgens de routekaart NNN is vastgesteld dat een verdere toetsing niet aan de orde is.
Stikstofberekening
Het plangebied ligt op meer dan 3 kilometer van natura 2000 gebieden. Gezien de beperkte omvang van het plan wordt geen relevante bijdrage van stikstof op natura 2000 gebieden verwacht. Hierbij is het uitgangspunt dat de woning gasvrij gerealiseerd zal worden. Een (Aerius)berekening stikstofdepositie wordt daarom niet noodzakelijk geacht.
Soortbescherming
Flora: Geen overtreding wet natuurbescherming.
Vleermuizen: Geen overtreding wet natuurbescherming.
Zoogdieren: Geen overtreding wet natuurbescherming.
Vogels: Geen overtreding wet natuurbescherming.
Houtopstanden: Er worden geen bomen gekapt, zoals bedoeld in het onderdeel houtopstanden binnen de wet Natuurbescherming.
Er zijn geen belemmeringen te verwachten vanwege het aspect ecologie.
Tussen de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet geluidhinder (Wgh) is een koppeling gelegd. Dat blijkt uit art. 76 en 76a van de Wgh. Dit betekent dat de geluidssituatie binnen het plangebied moet voldoen aan de voorwaarden uit de Wgh. Als nadere invulling van deze voorwaarden heeft de gemeente Veenendaal de beleidsregel hogere waarden Wgh opgesteld.
In het kader van de Wet geluidhinder liggen er zones rond wegen en spoorlijnen en gezoneerde industrieterreinen. Wegen op een woonerf of met een maximumsnelheid van 30 km/uur hebben geen zone. Binnen een zone moet voor het realiseren van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen, onderzoek worden gedaan naar de geluidbelasting. Binnen de geluidszone geldt een voorkeurswaarde voor de geluidsbelasting ter plaatse van nieuwe geluidsgevoelige gebouwen of terreinen. Hierbij geldt een afzonderlijke toetsing per weg, spoorweg of industrieterrein. Bij overschrijding van de voorkeurswaarde moet worden onderzocht of geluid reducerende maatregelen getroffen kunnen worden, waarbij de volgorde bron- overdracht- en ontvangermaatregelen de voorkeur geniet.
Beleidsregel hogere waarden
Pas als blijkt dat niet aan de voorkeurswaarde kan worden voldaan kan het college van Burgemeester en Wethouders een hogere waarde verlenen (ontheffing van de voorkeurswaarde). Hierbij geldt wel een maximale ontheffingswaarde. Voordat een hogere waarde vast te stellen dienen bron- en overdrachtsmaatregelen afgewogen te worden.
In deze beleidsregel worden randvoorwaarden genoemd voor het toestaan van hogere geluidsbelastingen dan de voorkeurswaarde. De voorwaarden zijn geformuleerd als eis of als inspanningsverplichting. Indien niet aan de inspanningsverplichting kan worden voldaan dient de initiatiefnemer te motiveren waarom dit niet kan of waarom voor een alternatieve oplossing is gekozen.
Het plangebied ligt in de zone van de Componistensingel. Door TecMaP is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd in het kader van de Wet geluidhinder (20210222-1 /13-1-2022) waarbij de geluidsbelastingen ten gevolge van wegverkeer op de woning inzichtelijk is gemaakt en getoetst is volgens het systeem uit de Wgh.
Uit de berekeningen en toetsing blijkt het volgende:
- De geluidbelasting vanwege het verkeer over de Componistensingel bedraagt na aftrek 51 dB L den. Dit betekent dat niet voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde. De maximaal toelaatbare grenswaarde wordt wel gerespecteerd. Voor de woning moet voor deze weg een hogere waarde als bedoeld in de Wet geluidhinder worden aangevraagd. Dit overeenkomstig de beleidsregel hogere waarde van de gemeente Veenendaal.
- De geluidbelasting vanwege het verkeer over de overige wegen (Bartokpad en Ruisseveen) bedraagt na aftrek minder dan 48 dB L den. Dit betekent dat voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde. Voor de woning hoeft voor deze wegen geen hogere waarde als bedoeld in de Wet geluidhinder te worden aangevraagd.
Voor de woning moet worden voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit 2012 ten aanzien van de karakteristieke geluidwering van de gevels, waarbij uitgegaan moet worden van de gecumuleerde geluidbelasting exclusief aftrek ex artikel 3.4 RMV 2012. Deze bedraagt in dit geval maximaal 56 dB L den. De grenswaarde van het geluidniveau in de geluidgevoelige ruimten van de nieuw te realiseren woningen mag daarbij maximaal 33 dB bedragen. De karakteristieke geluidwering van de nieuw te bouwen woningen moet volgens het Bouwbesluit 23 dB bedragen. Bij de aanvraag omgevingsvergunning moet worden aangetoond dat aan de op dat moment geldende eisen uit het Bouwbesluit wordt voldaan.
In de woonvertrekken en buitenverblijfsruimten (tuinen en terras) is onder genoemde voorwaarden sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Op de noordwestgevel van de te bouwen woning is de geluidbelasting veroorzaakt door de Componistensingel hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De maximale ontheffingswaarde wordt niet overschreden. Aangetoond is dat het treffen van bron- en overdrachtsmaatregelen bezwaren treft van financiële en stedenbouwkundige aard. Dit betekent dat voor deze gevel een hogere waarde moet worden verleend. Aan het beleid hogere waarde van de gemeente Veenendaal wordt voldaan. De procedure loopt gelijktijdig met de planprocedure. Bij de bouw van de woning dienen er mogelijk extra geluidwerende maatregelen te worden genomen om te voldoen aan het Bouwbesluit. Dit dient middels een akoestisch onderzoek gevelwering te worden aangetoond die moet worden gevoegd bij de toekomstige aanvraag omgevingsvergunning.
Onder deze voorwaarden vormt het aspect geluid geen belemmering voor dit ruimtelijk plan.
Voor een goede ruimtelijke ordening moet aandacht worden besteed aan voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Om dit te voorkomen moet tussen milieubelastende activiteiten en gevoelige bestemmingen (zoals woningen) voldoende afstand in acht genomen worden. Voor het bepalen van deze afstanden wordt getoetst conform de VNG Handreiking ‘Bedrijven en milieuzonering’ (editie 2009) en de Wet milieubeheer. De richtafstanden gelden in beginsel tussen de perceelsgrens van een bedrijf enerzijds en de gevel van een - in een rustige woonwijk gelegen - woning anderzijds. Bij functiemenging kan worden afgeweken van deze afstanden.
1.1 Het woon- en leefklimaat vanwege bedrijven (inclusief tennisvereniging) is goed.
In de omgeving liggen geen bedrijven. Op ruim 80 meter ligt een perceel met de bestemming sport, waar een tennisvereniging zit. Aan de richtafstand van 50 meter wordt voldaan. Er zijn bestaande woningen op een kortere afstand die bepalend zijn voor het geluid van de tennisvereniging.
1.2 Er worden geen bedrijven (inclusief tennisvereniging) belemmerd
In de onmiddellijke omgeving liggen geen bedrijven. Voor verder weg gelegen bedrijven zijn dichterbij gelegen woningen beperkend. Aan de richtafstand voor de tennisvelden wordt voldaan. Voor de tennisvelden zijn er woningen die dichterbij liggen dan de nieuwe woning, zodat de tennisvereniging niet zal worden belemmerd door de nieuwe woning.
Er zijn geen belemmeringen vanuit milieuzonering voor de nieuwe woning.
Voor luchtkwaliteit zijn de luchtkwaliteitseisen (hoofdstuk 5.2) van de Wet milieubeheer van kracht. Hierin is vastgelegd dat onder meer ruimtelijke ontwikkelingen dienen te worden getoetst aan de in de wet opgenomen grenswaarden en richtwaarden. Deze Wet is nader uitgewerkt in Besluiten en Regelingen, waarvan het Besluit en de Regeling niet in betekenende mate (nibm), het Besluit gevoelige bestemmingen en de Regeling beoordeling de belangrijkste zijn. Daarnaast is ook het beginsel van een goede en duurzame ruimtelijke ordening van belang.
Niet in betekenende mate (nibm)
Alleen projecten die ‘in betekenende mate’ bijdragen aan de concentraties luchtvervuiling worden getoetst aan de grenswaarden. Er dient te worden onderzocht of een project ‘in betekenende’ mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Het Besluit nibm bepaalt dat een ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie luchtvervuiling als deze minder dan 3% van de grenswaarde, ofwel 1,2 microgram per m3. De Regeling nibm is hier een nadere uitwerking van. Hierin is bepaald dat woningbouwprojecten tot 1.500 woningen en kantoren tot 100.000 m 2 zijn vrijgesteld van toetsing aan de wettelijke grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof.
Besluit gevoelige bestemmingen
Kinderen, ouderen en zieken zijn gevoeliger voor luchtvervuiling en worden daarom extra beschermd. Op basis van het Besluit gevoelige bestemmingen gelden voor gevoelige bestemmingen nabij wegen zwaardere beperkingen. Zo mogen binnen 300 meter van rijkswegen en 50 meter vanaf provinciale wegen geen bestemmingen voor langdurig verblijf als kinderdagverblijven, scholen of verzorgingstehuizen worden gebouwd, als de wettelijke grenswaarden worden overschreden. Het Besluit verplicht overheden om onderzoek uit te voeren naar de concentraties stikstofdioxide en fijn stof. Voor gemeentelijke wegen geldt een zwaardere motiveringsplicht.
Concentraties stikstofdioxide en (ultra) fijn stof
De Omgevingsdienst heeft de concentraties stikstofdioxide en (ultra) fijn stof voor het jaar 2015 en 2025 berekenend met het rekenmodel GeoMilieu. De wettellijk toegestane jaargemiddelde grenswaarde ligt op 40 microgram per m3. De uurgemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide van 200 microgram per m3 wordt overschreden wanneer de concentraties gemideld op jaarbais boven de 60 microgram per m3 uitkomen.
De concentraties van stikstofdioxide, fijn stof en zeer fijn stof voldoen aan de wettelijke normen.
De huidige en toekomstige concentraties stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) voldoen aan de Nederlandse normen. Hieronder is een tabel weergegeven met de huidige en toekomstige concentraties (afkomstig van de website van de ODRU).
Er wordt voldaan aan de eisen uit de Wet luchtkwaliteit.
Het project aan de Componistensingel is een dusdanig kleinschalig project dat het niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit is daarom niet noodzakelijk.
De toekomstige concentraties van stikstofdioxide, fijn stof en zeer fijn stof voldoen niet aan de WHO advieswaarden.
Recentelijk is gebleken dat NO2 en fijn stof schadelijker zijn dan gedacht. De WHO heeft daarom de advieswaarden voor zowel NO2 , PM10 en PM2,5 drastisch verlaagt naar respectievelijk 10, 15 en 5 microgram per m³. Hoewel naar verwachting de komende jaren de lucht een stuk schoner wordt, wordt nog geen van deze WHO-advieswaarden in de nabije toekomst gehaald.
Er zijn geen belemmeringen voor het aspect luchtkwaliteit.
Op 26 november 2020 heeft de raad de Notitie parkeernormen Veenendaal 2020 vastgesteld. De parkeernormen zijn hiermee herzien. In het vastgestelde beleid worden flexibelere parkeernormen toegepast, waardoor er meer maatwerk mogelijk is bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in Veenendaal. Hierbij wordt meer rekening gehouden met het bestaande stedelijk gebied en met de mogelijkheden om met andere vervoerswijzen te reizen naast de personenauto. Ook worden er fietsparkeernormen geïntroduceerd om de positie van Veenendaal als fietsstad verder te versterken. Tot slot kunnen initiatiefnemers van grote ruimtelijke ontwikkelingen met behulp van een mobiliteitsplan gemotiveerd een reductie op de parkeernormen verdienen door andere vormen van mobiliteit aan te bieden en gebruik te maken van de kwaliteiten die aanwezig zijn in de nabije omgeving van het plangebied.
De nieuwe woning valt binnen zone 4 van de Notitie Parkeernormen Veenendaal 2020. Hier geldt een parkeernorm van 1,6 voor een vrijstaande woning. Minimaal twee parkeerplaatsen van de in de notitie genoemde minimale maatvoering dienen op eigen terrein te worden gerealiseerd. Het plan voorziet hierin. Zowel in dit bestemmingsplan als in de exploitatieovereenkomst zijn afspraken gemaakt omtrent aanleg en instandhouding van deze parkeerplaatsen.
Zones Notitie parkeernormen Veenendaal 2020
Op eigen terrein wordt tevens overeenkomstig de notitie een berging gerealiseerd ten behoeve van het fietsparkeren. Het toevoegen van één woning in bestaand woongebied vormt geen onevenredig nadelige gevolgen ten aanzien van het aspect verkeer.
De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
In juli 2017 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r) in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de procedure voor de vormvrije m.e.r.- beoordeling. Voor een aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, zal door de initiatiefnemer een aanmeldnotitie opgesteld moeten worden. Na het indienen van de aanmeldnotitie dient het bevoegd binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbeslissing te nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden. Vervolgens moet de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen. De vormvrije m.e.r.-beoordeling is vereist als een besluit wordt voorbereid over activiteiten die voorkomen op de D-lijst en de besluiten (kolom 4) die daaraan zijn gekoppeld, in gevallen waarin de omvang van activiteiten onder de drempelwaarden (kolom 2 van de D-lijst) liggen.
Het antwoord op de vraag of er sprake is van een ‘stedelijk ontwikkelingsproject’ in de zin van het Besluit m.e.r. is volgens jurisprudentie afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. In dit geval gaat het om de realisatie van een vrijstaande woning in een bestaande woonwijk. Het geldende bestemmingsplan staat de woonfunctie reeds toe, alleen het toevoegen van een extra woning niet. Gelet op de omstandigheden van de specifieke situatie en gezien de omvang van de voorgenomen ontwikkeling is in dit geval geen sprake van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2, onderdeel D, van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.
In artikel 5.7 Ecologie is reeds beoordeeld dat er geen sprake is van een activiteit die significante gevolgen voor een Natura-2000 gebied zal hebben.
Gelet op de specifieke kenmerken van het plan kan worden geconcludeerd dat er geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Er zijn geen ernstige milieugevolgen te verwachten die het nodig maken een m.e.r.(beoordelings) procedure te volgen.
Uit alle gevoerde onderzoeken en toetsen komt naar voren dat het bestemmingsplan niet op onacceptabele gevolgen of belemmeringen stuit voor de directe omgeving of het milieu.
Geconcludeerd wordt dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding/ plankaart en regels en is voorzien van een toelichting.
Verbeelding
De verbeelding is gerelateerd aan de regels (en vice versa) en heeft tevens de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen.
Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Verder kunnen er binnen een bestemming verklaringen zijn aangegeven. Deze hebben juridisch gezien geen enkele betekenis en zijn uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens).
De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.
Regels
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van gronden of bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.
Toelichting
De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter geen rechtstreeks voor burgers bindende werking.
De indeling van de planregels is als volgt:
Dit hoofdstuk bevat alle bepalingen die nodig zijn om de overige planregels goed te
kunnen hanteren:
Binnen dit plan komen de volgende bestemmingen voor:
Groen Verkeer Wonen |
In 6.3 Bestemmingen wordt er per bestemming aangegeven wat de gebruiksmogelijkheden en de bouwmogelijkheden zijn.
Hoofdstuk 3 bestaat achtereenvolgens uit de volgende artikelen:
In hoofdstuk 4 van de regels is het overgangrecht geformuleerd. De formulering is conform de tekst als in het Bro omschreven. Zonder vergunning opgerichte, dus illegale, bouwwerken vallen niet onder het overgangsrecht. Indien de bouwwerken door wetgeving inmiddels vergunningvrij kunnen worden opgericht, worden deze niet als illegaal beschouwd.
In de slotregel wordt genoemd hoe het plan kan worden aangehaald.
De bestemmingen bestaan uit een opsomming van omschrijvingen die aangeven hoe een bepaalde plek gebruikt mag worden en wat er op een bepaalde plek gebouwd mag worden. Dit wordt respectievelijk opgesomd in de bestemmingsomschrijving en de bouwregels. Daarnaast gelden er voor sommige bestemmingen aanvullende specifieke gebruiksregels (bijvoorbeeld verboden) en mogelijkheden tot afwijken van de gebruiks- en bouwregels.
In dit bestemmingsplan is bij de bestemmingsomschrijvingen het begrip additionele voorzieningen toegevoegd. Deze voorzieningen vormen een onderdeel van de bestemming of functie en zijn daaraan ondergeschikt. Met deze ruime begripsomschrijving worden meerdere voorzieningen aan de bestemmingen gekoppeld om flexibiliteit voor (kleine) bouwwerken in het plan te waarborgen.
Hieronder wordt de voor dit plan geldende bestemming toegelicht. Er wordt aangegeven wat de gebruiks- en bouwmogelijkheden zijn.
Groen
Gebruiksmogelijkheden
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groen(voorziening) en hier noodzakelijke functies. Fietspaden en parkeerplaatsen vallen onder de bestemming Verkeer en vallen niet onder de bestemming Groen. Bij additionele voorzieningen kan worden gedacht aan plantenbakken, bankjes, prullenbakken en verlichting.
Bouwmogelijkheden
Op de gronden mogen in principe alleen gebouwen en overige bouwwerken van algemeen nut gebouwd worden.
Afwijken ten behoeve van wegreconstructies
Voor het gebruiken van gronden voor niet-ingrijpende herinrichting van het openbaar gebied zoals voor wegreconstructies is het mogelijk om binnen de groenbestemming flexibiliteit toe te staan. Het kan bijvoorbeeld gaan om het toevoegen van een aantal parkeerplaatsen in een groenstrook, het verleggen van trottoirs of het aanbrengen van groenvoorzieningen. Op deze manier wordt de groenbestemming beschermd, maar is er voor het college een mogelijkheid om wegreconstructies doorgang te laten vinden. Een voorwaarde hiervoor is groencompensatie.
Verkeer
Gebruiksmogelijkheden
De gronden met de bestemming 'Verkeer' zijn primair bestemd voor wegen. Daarnaast zijn deze gronden bestemd voor doeleinden van algemeen nut.
Bouwmogelijkheden
Op deze gronden zijn uitsluitend gebouwen en bouwwerken toegestaan die ten dienste staan van deze bestemming. Per mogelijk te bouwen bouwwerk is een maximale oppervlakte en/of bouwhoogte genoemd. Bij additionele voorzieningen voor deze bestemming kan worden gedacht aan bankjes of prullenbakken.
Wonen
Gebruiksmogelijkheden
Op de gronden met de bestemming 'Wonen' mag natuurlijk gewoond worden. Daarnaast is het direct toegestaan om beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteiten uit te oefenen in hoofd- of bijgebouw tot een maximum van 45 m². Dit gebruik is echter wel aan voorwaarden onderhevig, de voorwaarden worden in specifieke gebruiksregels binnen de bestemming opgenomen. Additionele voorzieningen: gedacht kan worden aan: parkeerplaatsen, tuinen, vijvers, garages, carports, erven etc.
Bouwmogelijkheden
Het hoofdgebouw dient binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak en in de naar de weg gekeerde bouwgrens te worden gebouwd. Er mag op dit perceel maximaal 1 woning gebouwd worden, die vrijstaand moet zijn. Er dient minimaal 2,5 meter afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrenzen te worden aangehouden. De maximale bouwhoogte bedraagt 7 meter.Gelet op de bijzondere kapvorm van de woning is geen maximale goothoogte opgenomen.
Bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en binnen de aanduiding 'erf' gebouwd worden. Er is geen maximale oppervlakte genoemd, omdat de oppervlakte reeds beperkt wordt door het bouwvlak en de aanduiding 'erf'. Vrijstaande bijbehorende bouwwerken zijn uitgesloten om vanaf het park een compact bebouwingsbeeld te bewaken. Omdat de bijbehorende bouwwerken in de kapvorm van het hoofdgebouw worden opgenomen, is geen maximale goothoogte bepaald, alleen een maximale bouwhoogte.
Omdat het perceel met een groene haag wordt ontsloten en voor de instandhouding hiervan een voorwaardelijke verplichting wordt opgenomen, zijn geen regels over erf- of perceelafscheidingen opgenomen. Dit is wenselijk gelet op de situering naast het park. Verder zijn bouwregels opgenomen over eventuele reclame-uitingen in het geval van een beroep/bedrijf aan huis en voor overige bouwwerken, geen gebouw zijnde.
Voorwaardelijke verplichting groen
Met deze voorwaardelijke verplichting wordt een groene inpassing van het perceel en de instandhouding daarvan gewaarborgd.
Specifieke gebruiksregels
Er zijn specifieke gebruiksregels opgenomen voor beroep of bedrijf aan huis, bewoning of aanbieden van logies van een bijbehorend bouwwerk, bewoning van een woning door meer dan 1 zelfstandig huishoudens en detailhandel.
Afwijken van de gebruiksregels
Om kamerbewoning onder voorwaarden toe te staan is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen.
Tegelijkertijd met de vaststelling van een bestemmingsplan kunnen exploitatieplannen (ex. art. 6.12 Wro) worden vastgesteld. Op basis van het exploitatieplan kunnen (plan)kosten worden verhaald.
Een exploitatieplan hoeft niet opgesteld te worden als het kostenverhaal ‘anderszins verzekerd’ is, door middel van bijvoorbeeld anterieure overeenkomsten of als de gemeente eigenaar is van de gronden.
Om de financiële haalbaarheid van het plan te garanderen en te voldoen aan de wettelijke plicht ex artikel 6.12 Wro, is met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst aangegaan. In deze overeenkomst zijn afspraken gemaakt over de ontwikkeling van het plangebied, de te betalen exploitatiebijdrage en eventuele planschade. Uit de overeenkomst blijkt dat de kosten zullen worden gedragen door de initiatiefnemer. Zodoende is de economische uitvoerbaarheid niet in het geding.
Het gemeentelijke beleid is er op gericht om in de voorbereiding op de bestemmingsplanprocedure een participatietraject te volgen. Om in het voortraject inspraak te kunnen hebben worden belanghebbenden uitgenodigd om te participeren in de totstandkoming van het bestemmingsplan. Dit vervangt de ter inzagelegging van het voorontwerpbestemmingsplan. Met de burgerparticipatie wordt eenieder in de gelegenheid gesteld om kennis te nemen van het plan en te reageren op de inhoud.
De direct omwonenden van het plangebied zijn door de initiatiefnemers persoonlijk op de hoogte gebracht van de plannen. Omdat het hier om een zeer beperkt aantal belanghebbenden gaat, is gekozen voor een persoonlijk gesprek in plaats van een bijeenkomst. Het verslag van de gevoerde gesprekken is als bijlage aan dit plan gehecht. Hiermee is voldaan aan onze werkwijze om direct belanghebbenden vooraf te informeren over ruimtelijke plannen.
In het kader van vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit omgevingsrecht wordt het ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de provincie Utrecht en het Waterschap Vallei en Veluwe.
Het plan raakt geen belangen van het Rijk of andere gemeenten.
Het ontwerpbestemmingsplan is gepubliceerd in de online versie van het Gemeenteblad op 23 februari 2022. Van 24 februari 2022 t/m 6 april 2022 heeft het ontwerp ter inzage gelegen. Binnen deze termijn zijn er geen zienswijzen ingediend die betrekking hebben op de Componistensingel naast 2.