direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Nieuweweg Noord 273
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0345.BPNieuwewegn273-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

1.1 Aanleiding en doel

In deze toelichting worden de ruimtelijke consequenties weergegeven van de realisatie van een extra burgerwoning op het perceel Nieuweweg Noord 273 met toepassing van een “ruimte voor ruimte” regeling. De noodzakelijke sloop van bedrijfsgebouwen vinden plaats op het eigen perceel, deels gelegen binnen de gemeente Veenendaal en deels binnen de gemeente Renswoude.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.BPNieuwewegn273-vg01_0001.png"

Over de toepassing van de bovengenoemde regeling is een principeverzoek ingediend. Op 19 april 2011 heeft college van burgemeester en wethouders besloten om het verzoek zoals is ingediend af te wijzen, wegens het niet voldoen aan de ruimte voor ruimte regeling.

  • Er wordt te weinig bebouwing gesloopt;
  • Er blijven te veel bijgebouwen staan;
  • De nieuwe woning ligt buiten het bouwvlak.

Het college van burgemeester en wethouders zijn wel bereid om te komen tot een maatwerkoplossing.

Over deze maatwerkoplossing zijn diverse gesprekken geweest tussen de gemeente Veenendaal en initiatiefnemers. In hoofdstuk 2 wordt verder ingegaan op de ruimte voor ruimteregeling en het maatwerkoplossing

Zowel de gemeente Veenendaal als de provincie Utrecht zien kansen voor maatwerk. Deze moeten leiden tot verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en het behalen van natuurdoelstellingen. Belangrijke voorwaarde om te komen tot een maatwerkoplosssing is dat de agrarische gronden ten goede komen voor natuurontwikkeling.

Na het doorlopen van de juridische planologische procedure op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan medewerking worden verleend aan de beoogde realisatie van een extra woning.

1.2 Ligging plangebied

De nieuwe woning wordt opgericht op het perceel Nieuweweg Noord 273, kadastraal bekend gemeente Veenendaal, sectie G, nummer 976.

Het plangebied wordt begrensd aan de noordzijde door de spoorlijn Utrecht – Arnhem. Aan de oostzijde ligt een woning (Nieuweweg Noord 271) en Fort aan de Buurtsteeg (onderdeel van de Grebbelinie). Aan de zuidzijde en oostzijde grenst het bouwperceel aan agrarische gronden, de Emminkhuizerberg en de EHS (ecologische hoofstructuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.BPNieuwewegn273-vg01_0002.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.BPNieuwewegn273-vg01_0003.png"

1.3 Geldend bestemmingsplan

Op de locatie is het bestemmingsplan “herziening Landelijk Gebied” van kracht, vastgesteld door de gemeenteraad op 7 oktober 1976. Het perceel heeft de bestemming “Agrarische doeleinden, bouwperceel” De omringende gronden zijn bestemd als “Agrarische doeleinden, gebied met landschappelijke waarden” en “Agrarisch natuurrandgebied”. Binnen al deze bestemmingen is geen burgerwoning toegestaan. Daarom moeten de vigerende bestemmingsplannen worden herzien ex artikel 3.1 Wro.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.BPNieuwewegn273-vg01_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.BPNieuwewegn273-vg01_0005.png"

1.4 Nieuw bestemmingsplan

Het perceel is gelegen in het ontwerp bestemmingsplan “Buitengebied”. Het ontwerp bestemmingsplan heeft in 2011 ter inzage gelegen en de verwachting is dat het bestemmingsplan in september 2012 door de gemeenteraad wordt vastgesteld. Het perceel is bestemd tot Agrarisch met waarde, bouwvlak. In het ontwerp bestemmingsplan is tevens een ruimte voor ruimte regeling opgenomen. De regels voor Wonen in het bestemmingsplan Nieuweweg Noord 273 komen overeen met de regels voor Wonen uit het ontwerp bestemmingsplan Buitengebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.BPNieuwewegn273-vg01_0006.png"

1.5 Leeswijzer

Het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:

  • In hoofdstuk 2 wordt het plan beschreven;
  • In hoofdstuk 3 volgt vervolgens een beschrijving van het beleidskader dat van toepassing is; o
  • In hoofdstuk 4 worden vervolgens de relevante milieu- en omgevingsaspecten behandeld;
  • In hoofdstuk 5 en 6 wordt de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid besproken
  • In hoofdstuk 7 komt welstand aan bod;
  • In hoofdstuk 8 beschrijft duurzaam bouwen
  • In hoofstuk 9 wordt tenslotte de juridische planopzet besproken

Hoofdstuk 2 BESCHRIJVING VAN HET PLAN

2.1 Bestaande situatie

Op de locatie Nieuweweg Noord 273 is op dit moment een agrarisch bedrijf gevestigd. Het bedrijf heeft een milieuvergunning voor zowel melkvee (24 stuks) als varkens (155 stuks). De oppervlakte cultuurgrond bedraagt circa 10 hectare. Hiervan is 3986 m² in het geldende bestemmingsplan aangegeven als agrarisch bouwvlak.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.BPNieuwewegn273-vg01_0007.png"

Op dit moment staan er op het perceel diverse bedrijfsbebouwing, een woningen, bijgebouwen en overige bouwwerken. Door de sloop van de bebouwing wordt verrommeling in het buitengebied tegen gegaan.

2.2 De ontwikkeling

Het is de bedoeling het perceel Nieuweweg Noord 273 te herontwikkelen in het kader van de ruimte voor ruimte regeling, met de realisatie van een burgerwoning.

2.2.1 Ruimte voor ruimte regeling

In het reconstructieplan is het beleid voor functieverandering primair gericht op ruimtelijke kwaliteitswinst door ontstening van het landelijk gebied. Om dit budgetneutraal te laten plaatsvinden, wordt sloop van voormalige bedrijfsbebouwing financieel gecompenseerd door het ter plaatse toestaan van een extra burgerwoning en beëindiging van de agrarische functie. De ruimte voor ruimte regeling is mogelijk mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • Omliggende agrarische bedrijven worden niet belemmerd in hun bedrijfsvoering:
  • Eventuele bijbehorende gronden blijven of komen beschikbaar voor de nieuwe grondgebonden functie;
  • Cultuurhistorisch waardevolle bebouwing wordt niet gesloopt;
  • De nieuwe situatie wordt zorgvuldig landschappelijk ingepast, een beeldkwaliteitsrapport is daarbij een nuttig hulpmiddel;
  • Er vindt geen buitenopslag plaats;
  • Er is geen sprake van detailhandel;
  • De nieuwe functie trekt geen overmatig verkeer aan.

Indien alle voormalige bedrijfsbebouwing met een oppervlakte van tenminste 1.000 m² wordt gesloopt, kan maximaal één extra burgerwoning worden toegestaan. Het eerste plan wat ingediend is voldeed aan voorwaarden voor de toepassing van de ruimte voor ruimte regeling.

In het eerste plan werd te weinig bebouwing gesloopt

Er werd uitgegaan van de sloop van 662 m² aan bebouwing en 535 m² aan mestopslag. Formeel gezien valt deze mestopslag niet onder de regeling van de ruimte voor ruimteregeling, aangezien er in het geval van een mestopslag geen sprake is van een bedrijfsgebouw. Het resterend deel dat overblijft, is circa 662 m². Dit is te weinig om voor de Ruimte voor ruimte regeling in aanmerking te komen. Voor grondgebonden bedrijven geldt dat minimaal 1000 m² moet worden gesloopt, ook in extensiveringgebied.

In het eerste plan bleven te veel bijgebouwen staan
Bij de resterende woning bleven te veel bijgebouwen staan. Bij de voormalige bedrijfswoning is maximaal 50 m² aan bijgebouwen mogelijk. De woning met inpandig stalgedeelte en een tweetal vrijstaande bijgebouwen. Bij elkaar is dit 193 m² aan vrijstaande bijgebouwen en circa 125 m² inpandig stalgedeelte.

Bij een minder groot sloopoppervlak dan vereist is, kan via maatwerk toch een extra burgerwoon worden toegestaan, mits er sprake is van extra compensatie. Hiervoor is wel ontheffing nodig van Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht op grond van artikel 4.9 van de Provinciale Ruimtelijke verordening 2009.

2.2.2 Afwijking ruimte voor ruimte regeling

De gemeente, maar ook de provincie zien kansen voor maatwerk, die moeten leiden tot verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en het behalen van natuurdoelstellingen. Het huidige plan voldoet aan de volgende randvoorwaarden:

Verkoop van alle agrarische gronden ten behoeve van natuurontwikkeling en tegengaan verdroging Meeuwenkampje.
Zowel ten noorden als ten zuiden van de spoorlijn ligt het bijzondere natuurgebied het Meeuwenkampje. Dit gebied is in 2007 aangewezen als Top-gebied verdroging. Dit betekent dat onderzocht wordt op welke wijze verdere verdroging van dit beschermd natuurgebied kan worden tegengegaan. De omringende percelen zijn in 2009 aangewezen als prioritaire EHS, omdat ze onmisbaar zijn bij de bestrijding van verdroging. Door herijking van de EHS is het gebied in het akkoord van Utrecht aangegeven als categorie deels 1: gedeelte (circa 10 ha) blijft EHS en gedeelte wordt categorie 2 (groene contour). Doordat de onderhandelingen voor dit gebied al liepen, is dit meegenomen in het akkoord van Utrecht en zijn de gronden inmiddels verworven.

Sloop van alle bedrijfsgebouwen
In het oorspronkelijke verzoek was uitgegaan van sloop van 1197 m². Dit is inclusief de mestopslag van circa 535 m². Formeel gezien valt deze mestopslag, niet onder een bouwwerk en kan daarom niet worden meegerekend bij de oppervlakte van gebouwen en bouwwerken. Het resterend deel dat overblijft, is circa 660 m². Dit is te weinig om voor de Ruimte voor ruimte regeling in aanmerking te komen. Voor grondgebonden bedrijven in extensiveringsgebied dient feitelijk minimaal 1.000 m² te worden gesloopt. Afgesproken is dat ook de kapschuur van 144 m² zal worden gesloopt. Daarmee komt de te slopen bebouwing op 800 m². Omdat het feitelijk gaat om een deels grondgebonden en deels niet-grondgebonden, wordt hierbij aangesloten bij de minimaal te slopen oppervlakte voor intensieve veehouderijbedrijven in extensiveringsgebied.
Naast de sloop van de bedrijfsgebouwen zal eveneens de mestopslag van 535 m² worden gesloopt, zie afbeelding 8. Op deze manier blijft de voormalige bedrijfswoning met inpandig stalgedeelte en een bijgebouw van 50 m² gehandhaafd.

Uitgegaan zal moeten worden van een zo compact mogelijk bebouwingscluster, waarbij de extra woning zoveel mogelijk richting de bestaande bedrijfswoning wordt gesitueerd. Tevens dient het geheel landschappelijk te worden ingepast.
Door de geluidzonering van de spoorlijn is het niet mogelijk de woning binnen het bestaande agrarisch bouwvlak te situeren. Dit betekent dat de woning ten zuiden van de bestaande woning komt te liggen. Enerzijds heeft de gemeente als uitgangspunt dat het karakteristiek open gebied en de zichtlijnen vanuit het Fort aan de Buursteeg naar de Emminkhuizerberg, beide onderdeel van de Grebbelinie, behouden moeten blijven, anderzijds mag de geluidsbelasting niet boven de 68 db liggen. De huidige situering van de nieuwe woning is akkoord. Hierbij is de nieuwe woning wel in dezelfde richting als de bestaande woning geplaatst, zodat sprake is van een verspringende rooilijn, maar wel in dezelfde richting. De nieuwe woning komt te liggen in een gebied met een geluidsbelasting tussen 60-65db voor spoorweglawaai. Dit betekent dat niet voldaan wordt aan de voorkeurswaarde van 55db en voor deze woning een hogere grenswaarde (gebaseerd op een akoestisch onderzoek) moet worden vastgesteld, zie paragraaf 4.6 Geluid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.BPNieuwewegn273-vg01_0008.png"

2.2.3 Advies provincie

De provincie Utrecht kan vanuit het provinciaal beleid instemmen met het voorgenomen plan en de wijze waarop het nu onderbouwd is. Een ontheffing op grond van de provinciale verordening is niet noodzakelijk. De provincie geeft aan dat zij in het verleden vaker hebben meegewerkt aan vergelijkbare initiatieven (bescheiden afwijking, geen sprake van verlegging van de rode contour) zonder hiervoor een formele ontheffing te verlenen op grond van de provinciale verordening. Volgens de provincie is in dit geval sprake van een gedegen ruimtelijke onderbouwing en er is sprake van compensatie voor groen. Ook gezien het overleg met de provincie is de afgelopen jaren draagt hier aan bij.

In een recente uitspraak van de afd. Bestuursrechtspraak Raad van State (1 aug. 2012, nr. 201111951/1/R3) is namelijk een plan dat via dergelijke handelswijze tot stand was gekomen in stand gelaten. Ook daar was sprake van een ruimte voor ruimte zaak waarbij minder dan het in de PRV genoemde minimum werd gesloopt, ook daar was sprake van ruimtelijke kwaliteitswinst en ook daar is bewust geen ontheffing verleend van de in de PRV vastgelegde normen. De provincie heeft in die situatie geen gebruik gemaakt van de middelen die door de Wro worden geboden, althans werd in dat geval een eerder ingediende zienswijze weer ingetrokken.  De afdeling Bestuursrechtspraak was op de hoogte van de strijdigheid met het provinciaal beleid zoals dat is neergelegd in de PRV en heeft het niet nodig gevonden om dat aspect mee te laten wegen in de uitspraak.

Gezien het vele overleg dat reeds is gevoerd over het plan aan de Nieuweweg Noord stemt de provincie in met dit bestemmingsplan. De provincie geeft dan ook aan dat er in het kader van debestemmingsplansprocedure geen zienswijze worden ingediend of andere stappen worden ondernomen.

2.2.4 Conclusie

De ruimte voor ruimteregeling, die is neergelegd in het Streekplan Utrecht 2005-2015 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening Provincie Utrecht (2009) houdt samengevat in dat de bouw van één extra woning in het landelijk gebied mogelijk is indien voormalige bedrijfsgebouwen met een oppervlakte van ten minste 1000 m² worden gesloopt. In speciale situaties is echter maatwerk mogelijk en mag met de sloop van een kleinere oppervlakte worden volstaan, waarbij als voorwaarde geldt dat uiteindelijk sprake is van verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Een voorbeeld van maatwerk is volgens het streekplan de situatie waarin minder dan 1000 m² wordt gesloopt, maar toch voldoende aanvullende ruimtelijke kwaliteitswinst wordt behaald. In dit plan komen de voormalige agrarische grond beschikbaar voor natuur- en landschapsontwikkeling.

Met de beoogde ontwikkeling wordt er voldoende ruimtelijke kwaliteitswinst behaald (sloop conform afbeelding 8) en dat deze ontwikkelingen door maatwerk toe te passen niet in strijd zijn met de ruimte voor ruimte regeling.

Hoofdstuk 3 BELEIDSKADER

3.1 Algemeen

In een groot aantal landelijke, provinciale en gemeentelijke plannen en besluiten worden randvoorwaarden en uitgangspunten vermeld die van belang zijn voor de ontwikkeling van het gebied. In de navolgende paragrafen wordt in het kort ingegaan op de plannen en besluiten, voor zover deze van belang zijn voor onderhavig plan.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Op 13 maart 2012 is de SVIR vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Ruimte. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.

De SVIR vervangt verschillende nota's, waaronder ook de Nota Ruimte en geeft de ambitie aan voor Nederland in 2040. Met de SVIR zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Er is nu te vaak sprake van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale blik met negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van Nederland. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. De SVIR geeft invulling aan het streven van het kabinet naar deregulering en decentralisatie van de ruimtelijke ordening. Het Rijk heeft gekozen voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk gaat er vanuit dat de nationale belangen die via wet- en regelgeving opgedragen worden aan de andere overheden goed door hen worden behartigd.

Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

In dit geval is er geen sprake van één van deze 3 nationale belangen. De SVIR vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig plan.

3.2.2 Nationaal waterplan

In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen.

Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het Nationaal Waterplan pleit daarom voor meer samenhang tussen het beleid voor water, ruimtelijke ordening en milieu, gericht op de verschillende belangen zoals veiligheid, landbouw, natuur, drinkwatervoorziening, transport, recreatie en visserij, daarbij ruimte scheppend voor gebiedsgericht maatwerk.

3.3 Provinciaal beleid

In december 2004 hebben Provinciale Staten het streekplan 2005-2015 van Utrecht vastgesteld. In het streekplan 2005-2015 geeft de provincie Utrecht inzicht in de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de provincie op de middellange termijn (tot 2015).

Het streekplan vormt het actuele toetsingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen in de Provincie Utrecht. De provincie streeft in het streekplan naar kwaliteit, uitvoering en samenwerking. De provincie kiest voor kwaliteit boven eenvoudige oplossingsrichtingen. De provincie zet in op beheerste groei en zorgvuldig ruimtegebruik. Rond steden en dorpen zijn daarom rode contouren gelegd. Het plangebied ligt buiten de rode contour van Veenendaal.

Het streekplan dient niet langer slechts als ruimtelijk toetsingskader, maar is tevens een instrument om gewenste ruimtelijke ontwikkelingen in gang te zetten. Het streekplan is afgestemd op andere ruimtelijke plannen, zoals het provinciaal waterhuishoudingsplan (WHP, 2004) en het milieubeleidsplan (PMP, 2004). Het streekplan is door de provincie beleidsneutraal omgezet in een structuurvisie, en de Beleidslijn nieuwe Wro en Provinciale Ruimtelijke Verordening 2009. Dit in verband met de nieuwe Wet ruimtelijke ordening die op 1 juli 2008 inwerking is getreden.

In het landelijk gebied wil de provincie de landschappelijke kernkwaliteiten ontwikkelen en richtinggevend laten zijn bij verdere ontwikkelingen in het landelijk gebied. De relatie tussen stad en land dient waar mogelijk te worden verbeterd. Een integratie en afstemming met water- en milieubeleid wordt noodzakelijk geacht, evenals het inzetten op meervoudig ruimtegebruik.

Ter benutting en ontwikkeling van de kernkwaliteiten is het landelijk gebied in vier zones ingedeeld. Het plangebied valt binnen de zone: Landelijk gebied 4: Natuur, zoals in afbeelding 9, is weergegeven. Landelijk gebied 4: hoofdfunctie natuur.

Het gaat om bestaande natuurgebieden en gebieden die als nieuwe natuur worden ingericht, beide vaak met recreatief medegebruik. Behoud van bestaande en ontwikkeling van nieuwe natuurwaarden staan centraal. De EHS ligt in het plangebied en wordt door de verkoop van de agrarische gronden verstevigd. Ook kan de nieuwe natuur bijdragen aan de ontwikkeling van het natuurgebied het Meeuwenkampje (voorkoming uidroging).

De beoogde ontwikkeling draagt bij aan de in de Streekplan opgenomen doelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.BPNieuwewegn273-vg01_0009.png"

Ruimte voor Ruimte

Het beleid voor wat betreft vrijkomende bebouwing is primair gericht op de kwaliteitswinst door ontsteniging van het Landelijk gebied. Dit kan bereikt worden door sloop van voormalige bedrijfsbebouwing in combinatie met vervangende woningbouw. De ruimte voor ruimte regeling is opgenomen in artikel 4.9 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2009.

Hierbij gelden een aantal voorwaarden.

  • omliggende agrarische bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd;
  • eventueel bijbehorende gronden blijven of komen beschikbaar voor de grondgebonden functies
  • landbouw, natuur of recreatie, overeenkomstig de functie van het gebied;
  • er wordt geen cultuurhistorisch waardevolle bedrijfsbebouwing gesloopt;
  • een zorgvuldige landschappelijke inpassing is vereist.

De ruimte voor ruimte regeling is in hoofdstuk 2 aan de orde gekomen in kader van het bouwplan.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie

Op 5 november 2009 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie Veenendaal 2025 vastgesteld. De Structuurvisie geeft een integraal beeld van de gewenste ruimtelijke en verkeerskundige ontwikkeling van Veenendaal. De visie geeft onder andere zoekgebieden voor wonen en werken aan. Daarnaast is er aandacht voor het versterken van de landschappelijke kwaliteit van de gebieden rondom de stad. Een ander streven is het meer zichtbaar maken van het historische karakter van oude linten, zoals de Kerkewijk, en het vergroten van de leefbaarheid in deze straten.

De Structuurvisie geeft de ruimtelijke en verkeerskundige visie op Veenendaal in 2025. De visie geeft de hoofdlijnen van de beoogde ontwikkeling weer. De visie is geformuleerd aan de hand van de volgende tien ambities:

  • 1. Zichtbare en sterke historische identiteit;
  • 2. Woon- en werkgebieden met eigen karakters;
  • 3. Heldere routes met duidelijke entrees;
  • 4. Brandpunten in de stad;
  • 5. Groene stad;
  • 6. Aantrekkelijke woonwijken;
  • 7. Goed gebruik van beschikbare ruimte;
  • 8. Bereikbare economische gebieden;
  • 9. Een fietsende stad;
  • 10. Goed openbaar vervoer.

Voor iedere ambitie is geformuleerd wat de gemeente Veenendaal wil bereiken en zijn voorbeelden gegeven hoe dit bereikt kan worden. Daarnaast bevat de visie een structuurkaart. Deze geeft de gewenste ontwikkeling weer voor de komende jaren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.BPNieuwewegn273-vg01_0010.png"

Conclusie
Op de structuurkaart valt het plangebied binnen het als “Zoekgebied met landschappsontwikkeling" met recratieve verbinding aangeduide gebied. Het voorgenomen plan van een extra burgerwoning en de verkoop van grond ten behoeve van natuurontwikkeling draagt bij aan de vise voor het gebied wat is opgenomen in de Structuurvisie Veenendaal 2025.

3.4.2 Landschapsontwikkelingsplan

Het landelijk gebied verandert. Waar vroeger alleen landbouwactiviteiten plaatsvonden, vinden nu ook andere activiteiten plaats, zoals recreatie, verkoop aan huis en er zijn woningen bijgekomen. Ook het landschap en de natuur zijn veranderd: het gebied is meer open geworden door het verdwijnen van de houtwallen en andere streekeigen beplanting.

Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP), vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2007, beschrijft hoe de gemeente omgaat met het veranderende landelijk gebied.

Het plangebied maakt volgens het LOP deel uit van het deelgebied Fort Buursteeg.Het deelgebied ligt in een uitgebreide vlakte van ten dele verspoelde dekzanden, waar een groot deel van de Gelderse Vallei ook deel van uitmaakt. Het gebied heeft de doelmatige karaktertrekken van een jong broek- en heideontginningslandschap. Opvallend aan het gebied is de openheid en de landelijke sfeer.

Vanuit het LOP is het behoud van de bestaande natuurwaarden (Meeuwenkampje) het uitgangspunt. Voor het overige deel is de wens om het open landschap te behouden en te versterken.

De voorgenomen ontwikkeling zet agrarische gronden om in natuur. Door de provincie is het gebied ook aangewezen voor nieuwe natuur. Hierdoor kan het Meeuwenkampje extra beschermd worden. De beoogde ontwikkeling draagt bij aan de doelstellingen genoemd in het LOP.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.BPNieuwewegn273-vg01_0011.png"

3.4.3 Waterplan Veenendaal 2006

Op 21 september 2006 heeft de gemeenteraad het Waterplan Veenendaal vastgesteld. Het wensbeeld van Veenendaal op het gebied van water is: 'Het komen tot een duurzaam en integraal waterbeheer, gericht op het behouden en verstreken van de functies en kwaliteiten van het water in al zijn facetten voor de langere termijn'.

Het doel van het waterplan is de randvoorwaarden te scheppen waarmee het wensbeeld wordt bereikt, op voorwaarde dat dit past binnen de kaders van de bestuurlijke prioritering.

Het waterplan kent twee onderdelen: een algemeen visiedeel voor een termijn van 15 jaar en een maatregelendeel voor de termijn van 4 jaar.

Het visiedeel van het plan is een overkoepelend plan, dat aangeeft welke doelen en ambitieniveaus worden nagestreefd. Verbanden tussen beleidsvelden worden integraal neergezet. Dit deel geeft voeding aan andere plannen en voornemens.

In het uitvoeringsgerichte deel worden bindende afspraken gemaakt over concrete maatregelen die in de nabije toekomst worden genomen. Waar nog onzekerheid bestaat over de aard en omvang van de maatregelen zal het voornemen van nader onderzoek in het plan worden vastgelegd. De afspraken gaan over de inhoud, uitvoering, planning en financiering en wie een bepaalde actie trekt.

Hoofdstuk 4 MILIEU- EN OMGEVINGSASPECTEN

In dit hoofdstuk worden de relevante milieu- en omgevingsaspecten voor de ontwikkeling van de planlocatie beschreven. Het gaat hierbij om de aspecten natuur, water, archeologie, bodem, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Voor ieder aspect is een onderzoek of toets uitgevoerd.

4.1 Verkeer

Ontsluiting

De bestaande ontsluiting van het perceel zal blijven functioneren.

Parkeren

Parkeren zal plaatsvinden op het eigen perceel.

4.2 Bodem

Van de locatie Nieuweweg-Noord 273 is een historisch onderzoek1 bekend. Hierin is aangegeven, dat er een verdachte deellocatie aanwezig is. Dit betreft een bovengrondse huisbrandolie tank met een inhoud van 1.200 l. De tank staat, of zou hebben gestaan, in de nabijheid van het hoofdgebouw. De bedrijfsactiviteit van de locatie, een veehouderij, wordt niet als verdacht gezien voor mogelijke veroorzaking van bodemverontreiniging.

Daarnaast is van luchtfoto's bekend dat de opstallen, die gesloopt gaan worden, veelal een dak hebben van asbestverdachte golfplaten. De bodem rond de opstallen wordt hierdoor als verdacht op bodemverontreiniging beschouwd.

Om een uitspraak te kunnen doen of de milieuhygiënische bodemkwaliteit een belemmering kan vormen voor de toekomstige bestemming, is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, conform NEN5740:2009. Hierbij is van belang dat er aandacht is voor de asbestverdachte deellocaties.

Bodemonderzoek

Het uitgevoerde bodemonderzoek is gerapporteerd als:

Verkennend bodemonderzoek NEN 5740, nieuwbouwlocatie woonhuis, Nieuweweg-noord 273 te Veenendaal; rapportdatum 19-12-2012; rapport P12-0113-026; Buro BOOT

Er zijn op basis van de uitgevoerde vooronderzoeken en de waarnemingen tijdens het veldwerk drie verdachte deellocaties onderscheiden op en nabij de bouwkavel, namelijk:

een met puin gemengde ophooglaag bij het schuurtje op de bouwlocatie (deellocatie A2), een voormalige bovengrondse tank (deellocatie B) bij de oude woning, asbestverdacht puin op het maaiveld bij een buiten de bouwlocatie gelegen schuur (deellocatie C).

Uit de resultaten van het verkennend onderzoek blijkt dat er asbest in de bodem zit ter plaatse van deellocatie A2. De ernst en omvang zijn echter nog niet vastgesteld. In de bodem van deellocatie B is geen verontreiniging met minerale olie en/of vluchtige aromaten aangetroffen en deze deellocatie geldt daarom niet langer als verdacht.

Het puin op maaiveld van deellocatie C is inderdaad asbesthoudend. De onderliggende bodem bevat geen asbest. De overige vaste bodem van de bouwkavel, deellocatie A1 genoemd, is als onverdachte bodem onderzocht. Hier wordt alleen voor PAK een overschrijding van de Achtergrondwaarde geconstateerd. Het grondwater van het hele terrein is licht verontreinigd met barium, koper, nikkel.

Conclusies

Het asbesthoudend puin op maaiveld bij gebouw 8 (deellocatie C) kan/moet worden verwijderd tegelijk met de sloop van de asbest bevattende opstallen.

Zonder nader onderzoek dat het tegendeel aantoont, moet ervan worden uitgegaan dat de met asbestverontreinigde ophooglaag (deellocatie A2) een geval van ernstige bodemverontreiniging is volgens de Wet bodembescherming. Er moet daarom worden voldaan aan de saneringsregels van de Wbb. Het bevoegd gezag is de provincie Utrecht.

Na uitvoering van de sloop- en bodemsaneringswerkzaamheden dient ter afsluiting een terreininspectie te worden uitgevoerd en zo nodig nog een verificatieonderzoek te worden gedaan naar asbest op / in de bodem.

4.3 Milieuzonering

De nieuw te bouwen woning ligt niet binnen de invloedssfeer van milieubelastende activiteiten, zoals die worden gedefinieerd in de publicatie “Bedrijven en milieuzonering' van de VNG. Er is geen sprake van stankcirkels van de in de omgeving aanwezige agrarische bedrijven.

Dit aspect vormt derhalve geen belemmering voor het project.

4.4 Externe veiligheid en leidingen

De beoogde locatie ligt tussen de rijksweg A12 en de spoorlijn Utrecht-Arnhem, ten westen van het bedrijventerrein De Batterijen. De hiernaast getoonde uitsnede van de Risicokaart (bron: Provincie Utrecht) toont de omgeving van de planlocatie. Afbeelding 11 toont de ligging van de planlocatie ten opzichte van de noordelijk gelegen buisleidingen meer gedetailleerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.BPNieuwewegn273-vg01_0012.png"

Afbeelding 13toont de ligging van de planlocatie ten opzichte van de noordelijk gelegen buisleidingen meer gedetailleerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.BPNieuwewegn273-vg01_0013.png"

Risicobedrijven

Er zijn geen inrichtingen aanwezig waarvan de risicocontouren het plangebied beïnvloeden.

Transport van gevaarlijke stoffen

Er zijn geen transportroutes aanwezig waarvan de risicocontouren het plangebied beïnvloeden.

Buisleidingen

Ten noorden van de planlocatie liggen 2 buisleidingen: een defensieleiding voor brandbare vloeistoffen en een hogedrukaardgasleiding. Voor beide leidingen geldt dat er geen contour is voor het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar. De aandachtszones voor het groepsrisico bedragen 31 meter voor de defensieleiding en 95 meter voor de aardgasleiding.

Hoogspanningslijnen

Er zijn geen hoogspanningslijnen aanwezig waarvan de risicocontouren het plangebied beïnvloeden.

Zendmasten

Uit de gegevens op de website www.antenneregister.nl blijkt dat de in het plangebied aanwezige zendmasten geen overschrijdingen veroorzaken van de geldende blootstellingslimieten voor elektrische en magnetische veldsterkten.

Beoordeling nieuwe situatie

De plaatsgebonden risico's van de buisleidingen vormen geen belemmering voor de bouw van de nieuwe woning. De detailkaart laat zien dat deze woning ook buiten de aandachtszones van de groepsrisico's van de buisleidingen ligt. Er hoeft dus geen rekening met de groepsrisico's van de leidingen rekening gehouden te worden.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de bouw van de woning.

4.5 Luchtkwaliteit

Een woningbouwlocatie behoort tot één van de categorieën genoemd in artikel 4 van het Besluit niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteiteisen). Dit houdt in dat een woningbouwlocatie met netto niet meer dan 500 woningen en één ontsluitingsweg niet in betekende mate bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit.

Dit aspect vormt derhalve geen belemmering voor het project.

4.6 Geluid

Inleiding

In het kader van de Wet geluidhinder liggen er zones rond wegen, spoorlijnen en gezoneerde industrieterreinen. Binnen een zone moet voor het realiseren van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen, onderzoek worden gedaan naar de optredende geluidsbelasting. Als de geluidsbelasting hoger is dan de in de Wet geluidhinder genoemde voorkeurswaarde moet worden geprobeerd bron- of overdrachtsmaatregelen te treffen om wel aan de voorkeurswaarde te voldoen. Als deze niet mogelijk zijn, kan het college van b&w ontheffing verlenen door een hogere waarde vast te stellen. Hierbij geldt wel een maximale ontheffingswaarde.

Gemeentelijke beleidsregel hogere waarden Wgh

Voor de afweging voor het verlenen van hogere waarden heeft het college van b&w de beleidsregel hogere waarden Wgh vastgesteld. In deze beleidsregel worden randvoorwaarden genoemd voor het toestaan van hogere geluidsbelastingen dan de voorkeurswaarde. De belangrijkste aspecten hieruit zijn dat elke woning ten minste één gevel heeft met een geluidsniveau dat niet hoger is dan de voorkeurswaarde (geluidsluwe gevel) en dat de gemeente geen hogere waarden verleend die hoger zijn dan de voorkeurswaarde plus 10 dB.

Geluidssituatie

De toekomstige woning ligt in de geluidszone van het spoortraject Utrecht-Arnhem. Uit het akoestisch onderzoek van bureau Appel (projectnummer 12.018, versie 2.0, datum oktober 2012) blijkt dat ten gevolge van het spoortraject de geluidsbelasting bij de woning 62 dB bedraagt, zie ook onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.BPNieuwewegn273-vg01_0014.png"

Afbeelding 14 geluidsbelasting

Hiermee wordt de voorkeurswaarde van 55 dB overschreden, maar de gemeentelijke maximale ontheffingswaarde van 65 dB niet. Uit het akoestisch onderzoek blijkt tevens dat het treffen van bron- en overdrachtsmaatregelen niet doelmatig is. Omdat het plan voldoet aan het gemeentelijk geluidsbeleid kan het college van b&w van de gemeente Veenendaal ontheffing verlenen. Hiervoor moet, gelijktijdig met de bestemmingsplanprocedure, een hogere waarden procedure worden doorlopen.

Bouwbesluit

Het Bouwbesluit stelt eisen aan de karakteristieke geluidwering van de gevels van de woning. Omdat voor de woning een hogere waarde wordt vastgesteld, geldt dat, om de binnenwaarde van 33 dB niet te overschreden de geluidwering groter moet zijn dan de minimale eis van 20 dB, namelijk 29 dB.

Conclusie

De woning ligt in de geluidszone van het spoortraject Utrecht-Arnhem. De geluidsbelasting overschrijdt de voorkeurswaarde en het treffen van geluidsreducerende maatregelen is niet doelmatig. Het college van b&w moet daarom voor de woning hogere waarde van 62 dB verlenen. Het ontwerp besluit hogere grenswaarde heeft tegelijkertijd ter inzage gelegen als het ontwerp bestemmingsplan. De karakteristieke geluidwering van de gevels van de woning dient 29 dB te bedragen.

4.7 Waterhuishouding

Watertoets

Het uitvoeren van een watertoets en opnemen van een waterparagraaf in ruimtelijke plannen is ingegeven vanuit het “Waterbeleid voor de 21e eeuw” (WB21) en het daaruit voortvloeiende Nationaal Bestuursakkoord Water, getekend op 2 juli 2003. De Watertoets is wettelijk verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening en verplicht tot het opnemen van 'een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding'.


Het Waterschap Vallei en Eem heeft bepaald dat geen watercompenserende maatregelen nodig zijn als sprake is van een toename van minder dan 0,25 ha (2.500 m²) verharding binnen het stedelijk gebied. In het plangebied was reeds bebouwing aanwezig (bijgebouw), waardoor de netto verharding met minder dan 0,25 ha (2.500 m²) toeneemt. Volgens het beleid van het waterschap blijkt dat daarom geen compensatie noodzakelijk is.

Riool

Voor beide woningen moeten aparte rioolaansluiten worden aangelegd (nieuwe uitlegger).

Het aspect Water vormt derhalve geen belemmering voor de geplande herontwikkeling.

4.8 Archeologie & Cultuurhistorie

In en om het gebied bevindt zich geen rijks- of gemeentemonument en het ligt ook niet binnen de invloedsfeer van een molenbiotoop.

Op basis van het Verdrag van Malta en de Wet op de monumentenzorg is het verplicht om de archeologische waarden bij ruimtelijke planvorming te betrekken, in het bijzonder bij plannen waarbij bodemverstorende werkzaamheden uitgevoerd worden. Het gaat hierbij om het bekende en nog niet bekende bodemarchief. Uitgangspunt hierbij is, dat de archeologische waarden zoveel mogelijk behouden moeten blijven en niet aangetast mogen worden.

Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Veenendaal (Vestiga BV, 2009) is de onderhavige projectlocatie aangegeven als gebied met hoge verwachting buitengebied (catergorie 2). Onderzoeksplicht is bij bodemingrepen vanaf 1000 m² verplicht. Het plan behelst een bodemingreep van minder dan 1000 m².

Er zijn derhalve in archeologisch en cultuurhistorisch opzicht geen belemmeringen voor de geplande herontwikkeling.

4.9 Groen, natuur en landschap

4.9.1 Flora & Faunawet

Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen, artikelen 8 t/m 12). Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren (zorgplicht, artikel 2). Daarnaast is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren. De Flora- en faunawet heeft dan ook belangrijke consequenties voor ruimtelijke plannen.

Bij ruimtelijke plannen met mogelijke gevolgen voor beschermde planten en dieren is het verplicht om vooraf te toetsen of deze kunnen leiden tot overtreding van algemene verbodsbepalingen. Wanneer dat het geval dreigt te zijn, moet onderzocht worden of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen, of de gevolgen voor beschermde soorten te verminderen. Onder bepaalde voorwaarden geldt een vrijstelling of is het mogelijk van de minister van LNV ontheffing van de algemene verbodsbepalingen te krijgen voor activiteiten op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Ten aanzien van de criteria die voor vrijstellingen en ontheffingen gelden, kunnen drie groepen soorten worden onderscheiden. Deze groepen sluiten aan bij de indeling in tabellen van de AMvB Flora- en faunawet.

  • A.
    Groep 1: Algemene soorten waarvoor een vrijstelling geldt (Tabel 1 AMvB) Voor algemeen voorkomende soorten geldt een algemene vrijstelling van de verboden 8 tot en met 12. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. Wel blijft ook voor deze soorten de zorgplicht van kracht.

  • Groep 2: Overige soorten waarvoor een vrijstelling geldt wanneer volgens een gedragscode gewerkt wordt (Tabel 2 AmvB; vogels) Voor een aantal soorten geldt een vrijstelling mits volgens een door het ministerie goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt. Wanneer een dergelijke gedragscode (nog) niet beschikbaar is, kan een ontheffing worden aangevraagd. Deze kan worden verleend indien de beoogde ruimtelijke ingreep geen afbreuk doet aan de gunstige staat van instandhouding van de soort(en). Eventueel moeten hiertoe mitigerende en compenserende maatregelen genomen worden. Voor vogels geldt echter een uitgebreide toets voor een ontheffing (zie onder groep 3).

  • Groep 3: Habitatrichtlijn bijlage IV-soorten en in AMvB aanvullend aangewezen soorten (streng beschermde soorten) (Tabel 3 AMvB). Voor soorten genoemd in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en voor de door het ministerie van LNV per algemene maatregel van bestuur nog aanvullend aangewezen soorten geldt een zwaar beschermingsregime. Voor deze soorten geldt geen vrijstelling voor ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Een ontheffing kan alleen worden verleend wanneer er:
  • geen andere bevredigende oplossing bestaat;
  • sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en voor het milieu gunstige effecten;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

4.9.2 Quick scan Flora & Fauna

Omdat in het plangebied en/of in de directe omgeving mogelijk beschermde soorten voorkomen is een quick scan Flora en Fauna uitgevoerd om de consequenties met betrekking tot beschermde natuurwaarden in kaart te brengen

De Groene Ruimte heeft een zogenaamde quick scan Flora en Fauna in en rond het plangebied uitgevoerd en hiervan een rapport opgesteld. Een quick scan betreft een beoordeling van de aanwezige natuurwaarden in en rond het plangebied. Bronnenonderzoek, een terreinbezoek en ecologische kennis vormen de basis van de beoordeling.

4.9.2.1 Conclusies

De Groene Grens komt in de quickscan tot de volgende conclusies:

Zoogdieren

  • Er zijn vier vaste verblijfplaatsen van Gewone dwergvleermuis vastgesteld in het plangebied. Er zijn één vaste verblijfplaats van Laatvlieger en één vaste verblijfplaats van Ruige dwergvleermuis vastgesteld in het woonhuis. Vaste verblijfplaatsen zijn wettelijk beschermd middels de Flora- en faunawet en mogen door de ingreep niet verstoord worden. Door de geplande ingreep worden één zomerverblijfplaats en één paarverblijfplaats van Gewone dwergvleermuis verstoord. De andere verblijfplaatsen blijven behouden.
  • Waarschijnlijk heeft Rosse vleermuis een kolonieverblijfplaats ten zuiden van het plangebied. Rosse vleermuis gebruikt de bomen in het westen van het plangebied als essentieel onderdeel van de vliegroute. De functionaliteit van deze bomen mag niet worden aangetast.
  • Gewone grootoorvleermuis en (waarschijnlijk) Watervleermuis hebben mogelijk een vliegroute langs de bomenrij langs het spoor, ten noorden van het plangebied. De vliegroute zal door de ingreep, gezien de locatie, niet worden verstoord.
  • Er is een Egel aangetroffen in het plangebied. Waarschijnlijk komen meer Egels voor.
  • Ten westen van het plangebied zijn vier Reeën waargenomen. De dieren gebruiken hetnoordelijke deel van het plangebied mogelijk als foerageergebied.

Vogels

  • In het plangebied zijn twee jaarrond beschermde verblijfplaatsen van Kerkuil aangetroffen;
  • en vaste verblijfplaats van een individu en een nest in de nestkast in gebouw 9a. In de nestkast is een broedgeval succesvol afgerond. Nesten van Kerkuil zijn wettelijk beschermd middels de Flora- en faunawet en mogen door de ingreep niet worden verstoord.
  • Er broedt nog één paartje Boerenzwaluw in het plangebied, in schuur 9a. Gezien hetgeringe aantal aanwezige dieren, is het plangebied momenteel niet (meer) van groot ecologisch belang voor Boerenzwaluw.Gedurende het nader onderzoek zijn geen andere broedgevallen aangetroffen dan hierboven genoemd. Er kunnen wel broedgevallen voorkomen in de singel in het oosten van het plangebied. Broodgevallen mogen niet worden verstoord.

Flora

  • Er zijn geen beschermde planten aangetroffen in het plangebied. In de directe omgeving van het plangebied zijn wel veel beschermde soorten aanwezig, met name in 'Het Meeuwenkampje'.
  • Ten noordoosten van het plangebied zijn twee Koningsvarens aangetroffen. Ondanks dat deze buiten het plangebied liggen, bevinden deze planten zich mogelijk binnen de invloeds-sfeer van de ingreep.
  • In het noorden van het plangebied liggen enkele zwerfkeien die er mogelijk al sinds de laatste ijstijd liggen. Deze keien zijn landschappelijk waardevol.

4.9.2.2 Adviezen
  • Er zijn mitigerende maatregelen en/of vaste voorzieningen voor Gewone dwergvleermuis en Kerkuil noodzakelijk tijdens de werkzaamheden en in de nieuwe situatie. Indien de bomen in het westen van het plangebied worden gekapt, moeten er ook maatregelen worden getroffen voor Rosse vleermuis.
  • Ondanks dat het plangebied momenteel geen groot ecologisch belang (meer) heeft voor Boerenzwaluw, wordt geadviseerd om in de nieuwe situatie wel voorzieningen aan te leggen voor Boerenzwaluw, zodat het plangebied op de lange termijn een functie kan blijven vervullen voor de Boerenzwaluw.
  • Er zijn geen maatregelen noodzakelijk voor flora. Geadviseerd wordt om tijdens de ingreep rekening te houden met het voorkomen van beschermde soorten in de omgeving, bijvoorbeeld indien er door de ingreep iets veranderd aan de grondwaterstand. Bovendien dienen de Koningsvarens ten noordoosten van het plangebied onaangetast te blijven.
  • Bij de herinrichting van de zone langs het spoor, wordt geadviseerd om aansluiting te zoeken bij 'Het Meeuwenkampje' om zo het areaal van de bijzondere soorten uit dit gebiedje te kunnen vergroten.
  • Geadviseerd wordt om een ontheffing (of een zogenaamde positieve afwijzing) aan te vragen en te verkrijgen bij de Dienst Regelingen (Ministerie van Economie, Landbouw en Innovatie) alvorens de werkzaamheden uit te voeren. Bij de aanvraag dient een activiteitenplan te worden opgenomen, waarin onder andere maatregelen staan vermeld om verstoring te voorkomen.
  • Bovendien wordt geadviseerd om een ecologisch werkprotocol op te (laten) stellen, waarin specifieke maatregelen zijn uitgewerkt om verstoring van dieren te voorkomen en waarin is uitgewerkt op welke wijze wordt omgegaan met de aanwezigheid van de beschermde verblijfplaatsen tijdens de ingreep. In het ecologisch werkprotocol wordt ook aangegeven hoe om te gaan met andere aanwezige, beschermde en niet beschermde soorten en wordt invulling gegeven aan de zorgplicht. Uiteraard dient (aantoonbaar) volgens dit protocol te worden gewerkt.
  • Indien mogelijk verstorende werkzaamheden plaatsvinden in een periode waarin zich broedgevallen voor kunnen doen, dan dient kort voor de aanvang vastgesteld te worden dat er daadwerkelijk geen broedgevallen aanwezig zijn en verstoord kunnen worden.
  • Voor alle soorten (beschermd en niet beschermd) geldt de algemene zorgplicht. Deze houdt in dat de werkzaamheden op een zodanige wijze worden uitgevoerd dat planten en dieren zo min mogelijk worden verstoord. In elk geval dient de verstoring beperkt te blijven tot het (netto) plangebied. Ook materialenopslag, bouwketen etc. dienen binnen de begrenzing van het plangebied een plaats te krijgen en mogen in elk geval geen verstorend effect hebben buiten het plangebied. Bij de werkzaamheden is het van belang de bestaande, te handhaven landschapselementen als grasland, houtopstanden en struwelen niet aan te tasten. Ook verdient het aanbeveling de zwerfkeien niet te verplaatsen.

4.9.2.3 Ontheffing

Inmiddels is er een ontheffing op grond van de Flora en Faunawet aangevraagd. Uit de quick scan is gebleken dat de ontheffing haalbaar is en dat er geen aanleiding wordt gezien om de ontheffing niet te verlenen. Het aspect Flora en Fauna vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.10 Overige aspecten

Beschrijving en beoordeling van aspecten welke hierboven niet aan de orde zijn gekomen maar welke wel van invloed kunnen zijn zoals: privaatrechtelijke verhoudingen, kabels en leidingen, eerdere besluitvorming door college en/of raad.

4.11 Totaalbeeld aspecten

Uit alle gevoerde onderzoeken komt naar voren dat de nu voorgenomen ontwikkeling op geen onacceptabele gevolgen of belemmeringen stuit voor de directe omgeving. Wel zal in het kader van de Flora- en faunawetgeving de zorgplicht in acht moeten worden genomen.

Hoofdstuk 5 ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

Met de aanvrager is een contract getekend, een anterieure overeenkomst. In deze overeenkomst zijn afspraken gemaakt over de ontwikkeling van de locatie en de te ontvangen of te betalen exploitatiebijdrage. Uit de overeenkomst blijkt dat het verhaal van de kosten, inclusief mogelijke planschade, zullen worden gedragen door de initiatiefnemer. Zodoende is de economische uitvoerbaarheid niet in het geding.

Hoofdstuk 6 MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

Het ontwerp bestemmingsplan "Nieuweweg Noord 273" heeft gedurende 6 weken ter inzage gelegen en een ieder heeft gedurende deze termijn de gelegenheid om zienswijzen in te dienen.

In het kader van vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro zal de ruimtelijke onderbouwing ook worden toegezonden naar de diverse rijks-, provinciale-, gemeentelijke- en private instanties.

De resultaten van inspraak en overleg worden vewerkt in het definitieve vergunning.

6.1 Vooroverleg

Het plangebied is gelegen buiten de rode contouren. Het bouwplan is aan te merken als provinciaal belang. Er heeft uitvoerig voorleg plaatsgevonden. De provincie heeft dan ook ingestemd met dit bouwplan.

Ook komen hier geen belangen in het geding van eventueel betrokken andere gemeenten, waterschappen of diensten van het rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen voortvloeiend uit dit ontwerp bestemmingsplan.

6.2 Zienswijzen

Het ontwerp bestemmingsplan “Nieuweweg Noord 273” heeft met de onderliggende stukkken conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht met ingang van XXX gedurende 6 weken voor een ieder ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn wel/geen zienswijzen ingediend. In deze periode wordt een ieder in de gelegenheid gesteld om kennis te nemen van het plan en te reageren op de inhoud van het ontwerpprojectbesluit. Daarbij wordt de mogelijkheid geboden om zowel schriftelijk, via de email als mondeling zienswijzen in te dienen

Hoofdstuk 7 WELSTAND

Vooruitlopend op de inwerkingtreding van het bestemmingsplan is er een concept aanvraag omgevingsvergunning ingediend. Deze conceptaanvraag moet uiteindelijk leiden tot een omgevingsvergunning, die de bouw van de tweede woning mogelijk maakt.

Deze omgevingsvergunning zal moeten voldoen aan redelijke eisen van welstand. Het concept van dit plan is daartoe ter toetsing aan de adviescommissie voor ruimtelijke kwaliteit voorgelegd. Het concept van het plan is een aantal keren met de commissie besproken en akkoord bevonden. De uiteindelijke aanvraag zal moeten overeenstemmen met dit advies. De commissie adviseert derhalve op grond van het beleid van de gemeente (welstandsnota en stedenbouwkundige randvoorwaarden) positief.

Hoofdstuk 8 DUURZAAM BOUWEN

Met betrekking tot duurzaam bouwen is in het milieukwaliteitplan van de gemeente Veenendaal als ambitie het volgende opgenomen:

  • toepassen van alle vaste, kostenneutrale en besparende variabele maatregelen uit
    Basispakketten Woningbouw. Utiliteitsbouw of Gww.
  • Toepassen alle maatregelen met kwalificatie 'altijd doen' uit het Basispakket Duurzaam Stedenbouw

Hoofdstuk 9 JURIDISCHE PLANOPZET

9.1 Inleiding

Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat verbeelding en regels te allen tijde in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.

Verbeelding

Zoals reeds eerder gesteld is de verbeelding gerelateerd aan de regels (en vice versa) en heeft tevens de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen.
Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Verder kunnen er binnen een bestemming verklaringen zijn aangegeven. Deze hebben juridisch gezien geen enkele betekenis en zijn uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens).
De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.

Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.

Toelichting

De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter geen rechtsreeks burgers bindende werking.

Wabo

Met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsvergunning (Wabo), per 1 oktober 2010, worden de aanlegvergunning, de sloopvergunning en de binnenplanse ontheffing als instrumenten van het bestemmingsplan onderdeel van de omgevingsvergunning (Wabo). De genoemde vergunningen en ontheffing zijn begrippen die in de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) zijn opgenomen en in de praktijk veel worden toegepast. In een bestemmingsplan onder de Wabo, zoals in dit geval, wordt bijvoorbeeld niet meer gesproken van ontheffingsregels, maar van afwijkingsregels. Een aanlegvergunning wordt een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

9.2 De indeling van de planregels

De indeling van de planregels is als volgt:

9.2.1 Inleidende regels (hoofdstuk 1)

Dit hoofdstuk bevat alle bepalingen die nodig zijn om de overige planregels goed te

kunnen hanteren:

  • begrippen: bevat in het plan gebruikte begrippen die uitleg behoeven;
  • wijze van meten: bevat technische regelingen met betrekking tot het bepalen van oppervlaktes, percentages, hoogtes, dieptes, breedtes en dergelijke. Hieronder valt tevens de wijze van peilbepaling.
9.2.2 Bestemmingsregels (hoofdstuk 2)

Binnen dit plan komen de volgende bestemmingen voor:

Natuur
Verkeer
Wonen  
-N-
-V-
-W-  
   
Dubbelbestemmingen    
Waarde - Archeologie
Waterstaat - Waterkering
 
-WR-A-
-WS-WK-
 


In paragraaf wordt er per bestemming aangegeven wat de gebruiksmogelijkheden en de bouwmogelijkheden zijn.

Indien bestemmingsspecifieke flexibiliteitsregels aan de orde zijn worden deze per artikel opgenomen. Algemene flexibiliteitsregels zijn in hoofdstuk 3 opgenomen.

9.2.3 Algemene regels (hoofdstuk 3)

Hoofdstuk 3 bestaat achtereenvolgens uit de volgende artikelen: (facultatief)

  • Anti-dubbeltelregel:
  • Algemene bouwregels;
  • Algemene afwijkingsregels;
  • Algemene wijzigingsregels;

9.3 Bestemmingen

Het gemeentelijk beleid is vertaald in de planregels. Daarbij is geprobeerd een flexibel stelsel van regels te ontwikkelen zonder daarbij tekort te doen aan eisen van rechtszekerheid.

Gekozen is voor zo min mogelijk bestemmingen. Dit deelplan bevat normatieve bepalingen, die bindend zijn voor zowel de overheid als de burger. Het is voor beide partijen van groot belang, dat de verbeelding en de planregels duidelijke informatie verschaffen. Door te kiezen voor zo weinig mogelijk bestemmingen wordt de leesbaarheid en duidelijkheid van zowel deverbeelding als de planregels vergroot. Een leesbaar en duidelijk plan zorgt voor een plan, dat goed te handhaven is.

In de volgende paragrafen worden kort de voor dit plan geldende bestemmingen toegelicht. Steeds wordt per bestemming aangegeven wat de gebruiks- en bouwmogelijkheden zijn.

Bouwmogelijkheden

Op de gronden mogen in principe alleen gebouwen van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd worden. Uitsluitend ter plaatse van een bouwvlak mogen gebouwen, niet zijnde de gebouwen van algemeen nut, met een maximale bouwhoogte van 3 m¹ gebouwd worden. Tevens is het mogelijk binnen deze bestemming objecten van beeldende kunst, speelvoorzieningen en ontmoetings- en hondenuitlaatvoorzieningen te realiseren.

Natuur -N-

Deze bestemming is toegekend aan de gronden die in eigendom zijn van XXX en als natuurgebied worden beheerd. Het gebied is ook aangewezen als EHS. Ter bescherming van de natuurwaarden is een vergunningsplicht (Wabo) opgenomen voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden.

Bouwmogelijkheden

Op de gronden mogen in principe alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd worden. Uitzondering is gemaakt voor bijvoorbeeld schuilgelegenheden en bergingen, mits de nooodzaak daavan is aangetoond.

Wonen -W-

Gebruiksmogelijkheden

Op de gronden met de bestemming 'Wonen -W-' mag natuurlijk gewoond worden. Daarnaast is het direct toegestaan om beroepsmatige activiteiten uit te oefenen in hoofd- of bijgebouw tot een maximum van 45 m². Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zijn alleen na afwijking via omgevingsvergunning toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding [bg] zijn alleen bijgebouwen zoals, garageboxen toegestaan.

Binnen het plangebied is de volgende woningtype toegestaan:

  • ter plaatse van de aanduiding [vrij] mogen alleen vrijstaande woningen worden gebouwd;

Ook maakt dit deelplan middels een afwijkingsbevoegdheid afhankelijke woonruimte in vrijstaande bijgebouwen mogelijk. Deze afwijkingsbevoegdheid wordt ingetrokken indien de noodzaak vanuit het oog van mantelzorg niet meer aanwezig is. Daarnaast is er een afwijkingsmogelijkheid via omgevingsvergunning opgenomen voor de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten in het hoofd- of bijgebouw.

Bouwmogelijkheden

In de bestemmingsregeling wordt onderscheid gemaakt tussen drie zones:

  • het bouwvlak;
  • het erf en;
  • tuin.

Het hoofdgebouw mag uitsluitend binnen het op de plankaart aangegeven bouwvlak gebouwd worden. De maximale inhoudsmaat . Bijgebouwen zijn toegestaan binnen het bouwvlak en mogen in principe alleen op het erf gebouwd worden. Uitzondering hierop zijn:

  • 1. de erkerregeling;
  • 2. de afwijkende bebouwingsregeling, waarbij de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen niet meer mag bedragen dan maximaal 50 m² buiten het bouwvlak en de bouw van bijgebouwen niet tot gevolg hebben dat meer dan 50% van het totale erf wordt bebouwd.

Binnen het op de plankaart aangegeven differentiatievlak “bedrijfsdoeleinden” is een oppervlakte aan (bij)gebouwen toegestaan tot maximaal 300 m².

Verkeer -V-

Gebruiksmogelijkheden

De gronden met de bestemming 'Verkeersdoeleinden' zijn primair bestemd voor wegen. Daarnaast zijn deze gronden bestemd voor de aanleg en instandhouding van kunstwerken, parkeervoorzieningen, water, verhardingen, doeleinden van algemeen nut, objecten van beeldende kunst, verkeerstechnische voorzieningen en afvalcontainers.

Bouwmogelijkheden

Op deze gronden mogen gebouwen van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde gebouwd worden.