direct naar inhoud van Regels
Plan: Nieuweweg Noord 273
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0345.BPNieuwewegn273-vg01

Regels

Hoofdstuk 1 INLEIDENDE REGELS

Artikel 1 begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Nieuweweg Noord 273 met identificatienummer NL.IMRO.0345.BPNieuwewegn273-vg01 van de gemeente Veenendaal

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 verbeelding:

de verbeelding van het bestemmingsplan Nieuweweg Noord 273, bestaande uit de kaart NL.IMRO.0345.BPNieuwewegn273-vg01 waarbij gebruik is gemaakt van een ondergrond welke is ontleend aan GBKN-10_11;

1.4 aan- of uitbouw:

een aan een hoofdgebouw gebouwd bouwwerk dat ruimtelijk ondergeschikt is aan het hoofdgebouw maar in functioneel opzicht deel uitmaakt van dat hoofdgebouw;

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 ambachtelijk bedrijf:

een bedrijf, dat is gericht op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen;

1.8 archeologisch onderzoek:

onderzoek verricht door of namens de gemeente, door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het Centraal College van Deskundigen (CCvD) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA);

1.9 archeologisch vooronderzoek:

archeologisch vooronderzoek dat kan bestaan uit locatiegericht bureauonderzoek, booronderzoek, geofysisch prospectieonderzoek, het graven van proefsleuven of een combinatie daarvan. De verschillende vormen van onderzoek worden verricht door een erkende partij en uitgevoerd volgens de desbetreffende specificaties in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). De resultaten van het onderzoek worden weergegeven en geïnterpreteerd in een rapport. Op basis daarvan beoordeelt de gemeente of een omgevingsvergunning kan worden verleend;

1.10 archeologische verwachting:

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten in dat gebied;

1.11 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten;

1.12 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.13 bedrijfsgebouwen:

het geheel aan gebouwen, behorend bij een bedrijf;

1.14 bedrijfsvloeroppervlakte:

de brutovloeroppervlakte van de bedrijfsgebouwen;

1.15 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op dan wel bij een terrein, dienend voor de huisvesting van een persoon (en diens huishouden), wiens huisvesting ter plaatse, gelet op de bedrijfsvoering, noodzakelijk is;

1.16 beroepsmatige activiteiten in of bij een woning

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, door (een van) de bewoner(s) wordt uitgeoefend;

1.17 Besluit externe veiligheid inrichtingen:

besluit van 27 mei 2004, houdende milieukwaliteiteisen voor externe veiligheid van inrichtingen milieubeheer (Staatsblad 2004, nr. 250) zoals deze luidt (inclusief wijzigingen) op het tijdstip van in werking treding van dit plan;

1.18 Besluit MER 1994:

besluit van 4 juli 1994, houdende uitvoering van het hoofdstuk Milieu-effectrapportage van de Wet milieubeheer zoals deze luidt (inclusief wijzigingen) op het tijdstip van in werking treding van dit plan;

1.19 bestaande afstand, bouwwerk, object, oppervlakte

afstand, bouwwerk, object, oppervlakte die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan zijn, zullen of worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens een omgevingsvergunning;

1.20 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.21 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.22 bijgebouw:

een gebouw dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan het op dezelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, zowel vrijstaand als aangebouwd;

1.23 bodemingrepen:

werken en werkzaamheden, waarvan mag worden aangenomen dat zij het bodemarchief kunnen aantasten;

1.24 boogkas:

een transparante afdekking van gewassen, geen bouwwerk zijnde;

1.25 bos

elk terrein waarop bosbouw wordt uitgeoefend, gericht op de duurzame instandhouding en ontwikkeling van bestaande en nieuwe bossen ten behoeve van (een of meerdere van de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu (waaronder begrepen waterhuishouding) en recreatie;

1.26 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.27 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.28 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.29 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.30 bouwperceelsgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.31 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.32 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.33 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied;

1.34 deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg:

een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen ambtenaar;

1.35 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.36 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder belwinkel en internetcafé;

1.37 erkende partij:

een dienst, bedrijf of instelling, erkend door het Centraal College van Deskundigen (CCvD) en werkend volgens de specificaties van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie;

1.38 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.39 geluidswerende voorziening:

een al dan niet gebouwde voorziening kennelijk bedoeld voor het beperken van geluidhinder, zoals een geluidscherm of een geluidwal;

1.40 grondgebonden agrarisch bedrijf:

het houden van melk- en ander vee geheel of nagenoeg geheel op open grond, waaronder begrepen de teelt van ruwvoedergewassen;

1.41 hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een perceel door zijn gebruik, karakter, constructie en/of afmetingen als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.42 horeca:

het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf;

1.43 horeca van categorie 2:

vormen van horeca, waar in hoofdzaak maaltijden worden verstrekt, die ter plaatse worden geconsumeerd zoals: restaurants, bistro, pizzeria, poffertjeszaak, pannenkoekenhuis;

1.44 intensieve veehouderij:

een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf voor het houden van vee en pluimvee – zelfstandig of als neventak – waarbij dit houden van vee en pluimvee geheel of nagenoeg geheel plaatsvindt in gebouwen. Het biologisch houden van dieren conform een regeling krachtens artikel 2 Landbouwkwaliteitswet en het houden van melkrundvee, schapen of paarden wordt niet aangemerkt als intensieve veehouderij;

1.45 kampeermiddel:

een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde, waarvoor een omgevingsvergunning ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht vereist is; een en ander voorzover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.46 kantoor:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres- en vergaderaccommodatie;

1.47 kelder

een gedeelte van een gebouw, dat aan de bovenzijde wordt afgedekt door de begane grondvloer van datzelfde gebouw;

1.48 Landbouwkwaliteitswet:

wet van 8 april 1971 (Staatsblad 1971, nr. 371), houdende een algemene regeling betreffende de kwaliteit van voortbrengselen van de landbouw en de visserij zoals deze luidt (inclusief wijzigingen) op het tijdstip van in werking treding van dit plan;

1.49 lijst van bedrijfsactiviteiten:

de lijst van bedrijven bevattende basisinformatie voor milieuzonering, zoals die lijst is opgenomen als bijlage bij de regels;

1.50 mantelzorg

het bieden van zorg aan eenieder die aantoonbaar hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband, welke zorg wordt geboden in een woning of in een afhankelijke woonruimte;

1.51 Monumentenwet:

wet van 23 december 1988 (Staatsblad 638), tot het vaststellen van nieuwe bepalingen voor het behoud van monumenten van bouwkunst en archeologie zoals deze luidt (inclusief wijzigingen) op het tijdstip van in werking treding van dit plan;

1.52 natuur- en landschapsdeskundige:

een door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen op het gebied van natuur en landschap;

1.53 nutsbedrijf:

bedrijf gericht op de productie en/of distributie van drinkwater, electriciteit, gas of warmte en op het telecommunicatieverkeer;

1.54 nutsvoorziening:

(bouwkundige) voorzieningen ten behoeve (de aansluiting op) het openbare net van gas, water, elektriciteit, riolering, stadsverwarming, en het telecommunicatieverkeer, of daaraan gelijk te stellen voorzieningen;

1.55 ondergronds bouwwerk:

een (gedeelte van een) bouwwerk, waarvan de vloer is gelegen op tenminste 1,75 m beneden peil;

1.56 onderkomen:

een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken, vaar- of voertuig, ark of caravan, voorzover dat of die niet als een bouwwerk is aan te merken, alsook een tent;

1.57 opgraving:

de ontsluiting van een archeologische vindplaats met als doel de informatie te verzamelen en vast te leggen die nodig is voor het beantwoorden van de in het Programma van Eisen verwoorde onderzoeksvra(a)g(en) en het behalen van de onderzoeksdoelstellingen.

Opgravingen worden verricht door een erkende partij, beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 45 van de Monumentenwet en uitgevoerd volgens de desbetreffende specificatie in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA);

1.58 paardenbak:

een niet overdekt terrein ingericht voor het africhten, trainen en berijden van paarden en pony's en het anderszins beoefenen van de paardensport;

1.59 peil

voor een gebouw waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst:
a. de hoogte van die weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;

1.60 perceelsgrens:

de grens van een aaneengesloten stuk grond waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar horende bebouwing is toegelaten;

1.61 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.62 risicovolle inrichting:

inrichting zoals bedoeld in artikel 2 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.63 scheidingslijn

een als zodanig aangegeven lijn, die de grens vormt tussen delen van vlakken, waarvoor verschillende bouw- of andere bepalingen gelden;

1.64 schuilgelegenheid

een bouwwerk in een weiland dat beschutting biedt tegen weersinvloeden aan vee;

1.65 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan een prostitutiebedrijf (bordeel);

1.66 teeltondersteunende voorziening:

voorzieningen ter bescherming van gewassen met een hoogte van maximaal 1,5 m, die uitsluitend zijn toegestaan zolang de teelt het vereist. Hieronder worden in ieder geval verstaan tunnels van halfronde bogen waarover plastic of gaasdoek wordt gespannen, insectengaas, afdekfolies en vlakveldfolies;

1.67 transportroute gevaarlijke stoffen:

route aangewezen voor het transport van gevaarlijke stoffen zoals bedoeld in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen;

1.68 verbindingsteken

teken waarmee wordt aangegeven dat de daardoor verbonden gebiedsdelen als één worden aangemerkt;

1.69 voorgevel:

de naar de weg gekeerde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel of, indien het een gebouw betreft met meerdere zodanige gevels, één van die gevels;

1.70 voorgevellijn

denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen;

1.71 voorgevelrooilijn

langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;

1.72 vrijstaande woning:

een niet-aaneengebouwde woning;

1.73 waarde-archeologie 2:

gronden (buitengebied) met een hoge archeologische verwachtingswaarde zoals vermeld op de gemeentelijke archeologische maatregelen/beleidskaart;

1.74 waarde-archeologie 3:

gronden (bebouwd gebied) met een hoge archeologische verwachtingswaarde en/of gronden (buitengebied) met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde zoals vermeld op de gemeentelijke archeologische maatregelen/beleidskaart;

1.75 waarde-archeologie 4:

gronden (bebouwd gebied) met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde zoals vermeld op de gemeentelijke archeologische maatregelen/beleidskaart;

1.76 weg

al dan niet openbaar toegankelijke gronden die zijn bedoeld voor de afwikkeling van verkeer, en daarbij behorende voorzieningen;

1.77 Wet geluidhinder:

Wet van 16 februari 1979 (Staatsblad 99), houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidt (inclusief wijzigingen) op het tijdstip van in werking treding van dit plan;

1.78 Wet Milieubeheer:

Wet van 13 juni 1979 (Staatsblad 442), houdende regels met betrekking tot een aantal algemene onderwerpen op het gebied van de milieuhygiëne, zoals deze luidt (inclusief wijzigingen) op het tijdstip van in werking treding van dit plan;

1.79 woning:

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor zelfstandige huisvesting van maximaal 1 huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de (zijdelingse) perceelsgrens:

de kortste afstand tussen de grens van een bouwperceel en enig punt van het op het bouwperceel voorkomende of nog te bouwen gebouw;

2.2 de afstand tussen gebouwen:

de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen;

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.5 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.6 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;

2.7 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen, met dien verstande dat

- een kelder dient te worden meegerekend indien er sprake is van een ruimtelijke uitstraling en de kelder van buiten toegankelijk is en;
- loggia's meetellen voor de bepaling van de inhoud;

2.8 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend;

2.9 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

Hoofdstuk 2 BESTEMMINGSREGELS

Artikel 3 Natuur

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Natuur" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. instandhouding en ontwikkeling van ter plaatse voorkomende dan wel daaraan eigen landschaps-, natuur- en cultuurhistorische waarden,
  • b. instandhouding van aldaar voorkomende watergangen, sloten, poelen en andere waterpartijen,
  • c. extensieve openluchtrecreatie, voor zover de onder a, b en e bedoelde waarden niet onevenredig worden aangetast en,
  • d. agrarisch medegebruik, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “agrarisch medegebruik”,
  • e. landschapswaarden, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "landschapswaarde",
  • f. paden.

3.2 Bouwregels

Op en in de gronden als bedoeld in artikel 3.1, mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouw zijnde, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 2 m¹ mag bedragen.

3.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in artikel 3.2, ten behoeve van het bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwen ten dienste van de bestemming, zoals schuilgelegenheden en bergingen, mits de noodzaak daarvan is aangetoond en de in artikel 3.1bedoelde waarden niet onevenredig worden aangetast.

Voor het bouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen mag niet meer dan 300 m² bedragen, waarbij de oppervlakte per gebouw maximaal 50 m² mag bedragen;
  • b. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer dan 3 m¹ bedragen.

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.4.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Natuur zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen of verharden van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage
  • c. het aanleggen van boven- of ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • d. het planten, verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting.

3.4.2 Uitzonderingen

Het verbod van lid 3.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.
3.4.3 Voorwaarde

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 3.4.2 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de natuur-en/of landschapswaarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

3.4.4 Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde in lid 3.4.1 is een strafbaar feit, zoals bedoeld in artikel 1a van de Wet op de economische delicten.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. beroepsmatige activiteiten in of bij een woning, met dien verstande dat maximaal 45 m² van de oppervlakte van de bebouwing op het woonperceel ten behoeve van deze activiteit in gebruik mag zijn;
  • c. tuinen;
  • d. erven;
  • e. verharde en onverharde paden en wegen en, binnen het bouwvlak, parkeervoorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 toegestane bouwwerken

Op en in de gronden als bedoeld in 4.1 mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. woningen;
  • b. aan- of uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, en
  • c. bouwwerken, geen gebouw zijnde, zoals erf- of perceelafscheidingen en tuinmeubilair, niet zijnde overkappingen.

4.2.2 bouwen

Voor het bouwen van bouwwerken als bedoeld in 4.1 gelden de volgende bepalingen:

woning

  • a. woningen mogen uitsluitend binnen bouwvlakken worden gebouwd;
  • b. binnen bouwvlakken met de hierna aangegeven (specifieke) bouwaanduidingen mogen woningen uitsluitend worden gebouwd op de daarbij aangegeven wijze:
    Functie-
    aanduiding  
    Bouwwijze  
    vrij   vrijstaand;  
  • c. binnen een bouwvlak mag tussen twee niet aaneengebouwde woningen de afstand van elk van de woningen tot de onderlinge zijdelingse perceelsgrens niet minder dan 2,5 m bedragen of niet minder dan de bestaande afstand, indien die minder dan 2,5 m is;
  • d. de goothoogte en de bouwhoogte van woningen mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3,5 m en 8 m, tenzij ter plaatse een maatvoeringsaanduiding is opgenomen met een afwijkende goothoogte en bouwhoogte.
  • e. de dakhelling van de woning mag niet minder dan 30 o en niet meer dan 52o bedragen;
  • f. de inhoud van de woning inclusief aan- en uitbouwen en exclusief de inhoud van kelders voor zover deze zijn gelegen onder het gebouw en geen sprake is van een ruimtelijke uitstraling en de kelder niet van buiten toegankelijk is, mag niet meer dan 600 m³ bedragen of:
    • 1. indien de bestaande inhoud meer dan 600 m³ bedraagt, niet meer dan de bestaande inhoud of,
    • 2. indien het bouwvlak is gelegen binnen de zone vrijstaand/maximale goot- en bouwhoogte, dan geldt er geen maximale inhoudsmaat.

 

aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

voor het bouwen van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, met uitzondering van de gemeentelijke monumenten, gelden de volgende bepalingen:

  • 1. met uitzondering van het bepaalde onder 2 ten aanzien van “uitbreiding woning aan voorzijde” mogen aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding “erf” worden gebouwd, mits niet gebouwd wordt op gronden met de aanduiding “landschapswaarde”;
  • 2. voor het bouwen van deze aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de maatvoerings- en situeringseisen, zoals aangegeven in onderstaande tabel:
Uitbreiding woning aan achterkant   Eis 1)  
maximale diepte vanaf de achterste bouwgrens   3 m  
maximale bouwhoogte   3,1 m  
Uitbreiding woning aan zijkant   Eis 1)  
minimaal aan te houden afstand tot voorgevel   3 m  
Maximale diepte vanaf de verlengde achterste bouwgrens   3 m  
maximale goothoogte   3,1 m  
maximale bouwhoogte   4,5 m  
Aan te houden afstand tot zijdelingse perceelsgrens   Geen, mits niet voor de voorgevel van een achterliggende woning wordt gebouwd  
Uitbreiding woning aan voorzijde   Eis 1)  
maximale breedte   60% van voorgevel  
maximale diepte   1 m  
maximale bouwhoogte   3,1 m  
minimale afstand tot voorste perceelsgrens   2 m  
Bijgebouwen bij een woning   Eis 1)  
maximale oppervlakte buiten bouwvlak   50 m²   
minimaal aan te houden afstand tot voorgevellijn   3 m  
maximale goothoogte   3,1 m  
maximale bouwhoogte   4,5 m  
Aan te houden afstand tot zijdelingse perceelsgrens   Geen, mits niet voor de voorgevel van een achterliggende woning wordt gebouwd  
   
1) Indien de bestaande afstand, goothoogte, bouwhoogte en/of oppervlakte meer bedraagt/bedragen dan in de tabel staat aangegeven, dan geldt de bestaande afstand, goothoogte, bouwhoogte of oppervlakte  

  • 3. de bouw van een aan- of uitbouw, bijgebouw of overkapping mag niet tot het gevolg hebben dat het totale erf voor meer dan 50 % wordt bebouwd;
  • 4. de bouw van een aan- of uitbouw mag niet tot gevolg hebben dat de inhoud van de woning meer bedraagt dan 600 m3.

bouwwerken, geen gebouw zijnde

  • a. de hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer bedragen dan daarbij hierna is aangegeven:
    Bouwwerken, geen gebouw zijnde   Eis  
    Keermuren   2 m  
    pergola's   2,5 m  
    erfafscheiding voor voorgevelrooilijn   1 m  
    erfafscheiding achter voorgevelrooilijn   2 m  
    overige bouwwerken, geen gebouw zijnde   2 m  
    terreinafscheiding ten behoeve van paardenbakken   1,5 m  
  • b. de oppervlakte van paardenbakken mag niet meer bedragen dan de bestaande oppervlakte.

4.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 15.2.2 onder a, voor de uitbreiding van de woning buiten het bouwvlak, met dien verstande dat:

  • a. de inhoud van de woning niet meer bedraagt dan 600 m³, dit is inclusief aan en uitbouwen en exclusief de inhoud van kelders voor zover deze zijn gelegen onder het gebouw en geen sprake is van een ruimtelijke uitstraling en de kelder niet van buiten toegankelijk is;
  • b. de vergroting van de woning plaatsvindt in aansluiting van de bestaande woning en waarbij maximaal 25 % van de oppervlakte van de woning buiten het bouwvlak is gesitueerd.

4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, zoals bedoeld in Artikel 2.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. detailhandel;
  • b. de uitoefening van een seksinrichting.
4.4.2 Voorwaardelijke verplichting

De extra woning mag niet in gebruik worden genomen indien de maatregelen en inrichting uit het inrichtingsplan, zoals opgenomen in bijlage 1 Landschappelijke inpassing van de toelichting, niet gerealiseerd is.

4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.5.1 mantelzorg

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 4.1, teneinde afhankelijke woonruimte mogelijk te maken in een woning of bij een woning behorend bijgebouw, met dien verstande dat:

  • a. het gebruik noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg, hetgeen aangetoond dient te worden door een verklaring van een door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige;
  • b. op het perceel al een woning aanwezig is;
  • c. er geen milieuhygiënische belemmeringen vanwege percelen van derden bestaan c.q. bestaande belemmeringen vanwege percelen van derden zijn opgeheven;
  • d. de afhankelijke woonruimte binnen de regeling inzake de woning of de bijgebouwen wordt ingepast.

4.5.2 Intrekking mantelzorg

Burgemeester en wethouders trekken de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.1 in, indien de bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

4.5.3 Afwijken voor bedrijf aan huis

Van het bepaalde in artikel 4.1 kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken voor de uitoefening van een bedrijf aan huis in het hoofd- of bijgebouw, met dien verstande dat:

  • a. de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
  • b. bedoeld gebruik geen onevenredige hinder voor het woonmilieu mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt, hetgeen betekent dat:
    • 1. geen omgevingsvergunning wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid, dat onder de werking van de Wet milieubeheer of andere wetgeving valt, tenzij het desbetreffende gebruik door middel van het stellen van voorwaarden verantwoord is;
    • 2. vast dient te staan dat het gebruik een kleinschalig karakter heeft en zal behouden;
    • 3. het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;
    • 4. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijgebouw uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;
    • 5. het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
    • 6. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in verband met bedrijfsmatige activiteiten in of bij het hoofdgebouw;
    • 7. gezamenlijk maximaal 45 m² van de oppervlakte van de bebouwing op het woonperceel ten behoeve van beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten in gebruik mag zijn;
    • 8. in gevallen waarin het bedrijf in een bijgebouw wordt uitgeoefend: de activiteiten worden uitgevoerd binnen de bestaande bijgebouwenregeling.

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Water" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. watergangen, waterpartijen en oeverstroken;
  • b. waterhuishouding;
  • c. instandhouding en ontwikkeling van ter plaatse voorkomende danwel daaraan eigen natuurwaarden;
  • d. extensieve openluchtrecreatie, voor zover de onder c en f bedoelde waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • e. bij een en andere behorende voorzieningen, zoals bruggen,steigers, duikers en beschoeiingen;
  • f. landschapswaarden, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "landschapswaarden".

5.2 Bouwregels

Op de gronden als bedoeld in artikel 5.1 mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouw zijnde, zoals bruggen, steigers, duikers en beschoeiingen, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 4 m¹ mag bedragen.

Artikel 6 Waarde - Archeologie - 2

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 2', aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming van en onderzoek naar de in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden.

6.1.1 rangorderegeling

Indien strijd ontstaat tussen het belang van het behoud en de bescherming van archeologische waarden en het bepaalde in de artikelen 3 tot en met 4 prevaleert de (dubbel)bestemming 'Waarde - Archeologie - 2'.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen

Op en in de gronden als bedoeld in 6.1 mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde worden opgericht ten dienste van de in 6.1 omschreven doeleinden.

6.2.2 Uitzonderingen

In afwijking van het bepaalde in 6.2.1 mogen op of in deze gronden gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd ten behoeve van de voor deze gronden geldende andere bestemmingen, mits:

  • a. de oppervlakte van de bebouwing niet meer bedraagt dan 1.000 m²;
  • b. de benodigde bodemingrepen niet dieper gaan dan 0.50 m onder het maaiveld.

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaats, de fundering en de afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zulks ter voorkoming van onevenredige aantasting van het zicht op en de landschappelijke inpassing van de betreffende waardevolle terreinen, maar ook omdat de exacte begrenzingen van archeologische terreinen niet in alle gevallen vaststaan.

6.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 6.2.1 voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van de voor deze gronden geldende andere bestemmingen mits uit archeologisch vooronderzoek blijkt dat de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

6.4.1 Verbindende voorschriften

In het belang van de archeologische monumentenzorg kunnen aan een omgevingsvergunning als bedoeld in 6.4 de volgende voorschriften worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een erkende partij op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
6.4.2 Inwinnen advies

Alvorens een beslissing te nemen over een omgevingsvergunning als bedoeld in 6.4.1 winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.

6.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Behoudens het bepaalde in 6.5.1 is het in het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige of verwachte archeologische waarden verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders op of in de gronden als bedoeld in 35.1 de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren op een diepte van meer dan 0.50 m onder het peil en over een oppervlakte van meer dan 1.000 m²:

  • a. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  • c. het ophogen en egaliseren van gronden;
  • d. het verlagen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegde waterschap;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  • f. het slopen van bouwwerken

6.5.1 Uitzonderingen

Het in 6.5 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:

  • a. in het kader van archeologisch vooronderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • b. waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

De bepaling in 6.5 op grond waarvan géén omgevingsvergunning is vereist voor werken en werkzaamheden over een oppervlakte van 1.000 m² of minder geldt niet indien in de periode van 24 maanden voor de datum van voorgenomen werken of werkzaamheden deze bepaling van toepassing is geweest op aangrenzende terreinen of terreinen op een afstand van minder dan 25 meter van het onderhavige terrein.

6.5.2 Toelaatbaarheid van werken en werkzaamheden

Werken en werkzaamheden als bedoeld in 6.5, zijn slechts toelaatbaar, indien:

  • a. door de uitvoering daarvan, dan wel de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, danwel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind, en;
  • b. vooraf door aanvrager een rapport op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie is overgelegd waaruit blijkt dat de archeologische waarden van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld:
    • 1. dat de archeologische waarden in voldoende mate zijn zekergesteld;
    • 2. dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    • 3. dat de archeologische waarden hierdoor niet of niet onevenredig worden geschaad.
6.5.3 Inwinnen advies

Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in 6.5 winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen terzake deskundige.

6.6 Wijzigingsbevoegdheid
6.6.1 Wijziging bestemmingsvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan zodanig te wijzigen dat:

  • a. het bestemmingsvlak naar ligging wordt verschoven;
  • b. het bestemmingsvlak naar omvang wordt vergroot of verkleind;
  • c. het bestemmingsvlak van de plankaart wordt verwijderd;
  • d. aan (een deel van) het bestemmingsvlak een andere archeologische verwachtingswaarde wordt toegekend;
6.6.2 Inwinnen advies

Over de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in 6.6.1 winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen deskundige.

Artikel 7 Waarde - Archeologie - 3

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 3', aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming van en onderzoek naar de in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden.

7.1.1 Rangorderegeling

Indien strijd ontstaat tussen het belang van het behoud en de bescherming van archeologische waarden als bedoeld in 7.1 en het bepaalde in de artikelen 3 tot en met 4 prevaleert de (dubbel)bestemming 'Waarde - Archeologie - 3'.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Algemeen

Op en in de gronden als bedoeld in 7.1 mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde worden opgericht ten dienste van de in 7.1 omschreven doeleinden.

7.2.2 Uitzondering

In afwijking van het bepaalde in 7.2.1 mogen op of in deze gronden gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd ten behoeve van de voor deze gronden geldende andere bestemmingen, mits:

  • a. de oppervlakte van de bebouwing niet meer bedraagt dan 5.000 m²;
  • b. de benodigde bodemingrepen niet dieper gaan dan 0.50 m onder het maaiveld.

7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaats, de fundering en de afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zulks ter voorkoming van onevenredige aantasting van het zicht op en de landschappelijke inpassing van de betreffende waardevolle terreinen, maar ook omdat de exacte begrenzingen van archeologische terreinen niet in alle gevallen vaststaan.

7.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 7.2.1 voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van de voor deze gronden geldende andere bestemmingen mits uit archeologisch vooronderzoek blijkt dat de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

7.4.1 Verbindende voorschriften

In het belang van de archeologische monumentenzorg kunnen aan een omgevingsvergunning als bedoeld in 7.4 de volgende voorschriften worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een erkende partij op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
7.4.2 Inwinnen advies

Alvorens een beslissing te nemen over een omgevingsvergunning als bedoeld in 7.4 winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.

7.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Behoudens het bepaalde in 7.5.1 is het in het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige of verwachte archeologische waarden verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden op of in de gronden als bedoeld in 7.1 de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren op een diepte van meer dan 0.50 m onder het peil en over een oppervlakte van meer dan 5.000 m²:

  • a. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  • c. het ophogen en egaliseren van gronden;
  • d. het verlagen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegde waterschap;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  • f. het slopen van bouwwerken

7.5.1 Uitzonderingen

Het in 7.5 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:

  • a. in het kader van archeologisch vooronderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • b. waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

De bepaling in 7.5 op grond waarvan géén omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is vereist voor werken en werkzaamheden over een oppervlakte van 5.000 m² of minder geldt niet indien in de periode van 24 maanden voor de datum van voorgenomen werken of werkzaamheden deze bepaling van toepassing is geweest op aangrenzende terreinen of terreinen op een afstand van minder dan 25 meter van het onderhavige terrein.

7.5.2 Toelaatbaarheid van werken en werkzaamheden

Werken en werkzaamheden als bedoeld in 7.5, zijn slechts toelaatbaar, indien:

  • a. door de uitvoering daarvan, dan wel de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, danwel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind, en;
  • b. vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden een rapport op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie is overgelegd waaruit blijkt dat de archeologische waarden van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld:
    • 1. dat de archeologische waarden in voldoende mate zijn zekergesteld;
    • 2. dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    • 3. dat de archeologische waarden hierdoor niet of niet onevenredig worden geschaad.

7.5.3 Inwinnen advies

Alvorens een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden te verlenen als bedoeld in 7.5 winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen terzake deskundige.

7.6 Wijzigingsbevoegdheid
7.6.1 Wijziging bestemmingsvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan zodanig te wijzigen dat:

  • a. het bestemmingsvlak naar ligging wordt verschoven;
  • b. het bestemmingsvlak naar omvang wordt vergroot of verkleind;
  • c. het bestemmingsvlak van de plankaart wordt verwijderd;
  • d. aan (een deel van) het bestemmingsvlak een andere archeologische verwachtingswaarde wordt toegekend;

7.6.2 Inwinnen advies

Over de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in 7.6.1 winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen deskundige.

Artikel 8 Waterstaat - Waterstaatkundige functie

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Waterstaat - Waterstaatkundige functie” aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het onderhouden van de watergangen.

8.1.1 Rangorderegeling

Indien strijd ontstaat tussen het belang van het onderhouden van de watergangen zoals bedoeld in artikel 8.1 en het bepaalde in artikel 3 tot en met artikel 4 prevaleert de bestemming “Waterstaat – Waterstaatkundige functie”.

8.2 Bouwregels
8.2.1 Algemeen

Op of in de gronden als bedoeld in 8.1, mag, in afwijking van het bepaalde ten aanzien van de andere bestemmingen, niet worden gebouwd.

8.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 8.2.1 voor het bouwen ten dienste van de voor deze gronden geldende andere bestemmingen, met dien verstande dat:

  • a. er geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de belangen als bedoeld in artikel 26.1;
  • b. er vooraf advies wordt ingewonnen van de beheerder en dit advies de bouwwerken niet in de weg staat.

Artikel 9 Waterstaat - Waterkering

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Waterstaat - Waterkering” aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. instandhouding van waterkeringen en bijbehorende beschermingszone;
  • b. bij deze bestemming behorende waterstaatkundige voorzieningen.
9.1.1 Rangorderegeling

Indien strijd ontstaat tussen het belang van de bescherming van de waterkering als bedoeld in artikel 9.1 en het bepaalde in artikel 3 tot en met artikel 4 prevaleert de bestemming “Waterstaat - Waterkering”.

9.2 Bouwregels
9.2.1 Algemeen

Op en in de gronden als bedoeld in 9.1, mogen, in afwijking van het bepaalde ten aanzien van de andere bestemmingen, uitsluitend worden gebouwd: bouwwerken, geen gebouw zijnde, voor de bestemming "Waterstaat-Waterkering", waarvan de bouwhoogte niet meer dan 2 m mag bedragen.

9.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 24.2 ten behoeve van het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, voor de voor deze gronden geldende andere bestemming en ten behoeve van niet voor bewoning bestemde gebouwen voor de voor deze gronden geldende andere bestemming en/of bestemming “Waterstaat - Waterkering”, met dien verstande dat:

  • a. er geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de belangen als bedoeld in artikel 9.2;
  • b. er vooraf advies wordt ingewonnen van de beheerder en dit advies de bouwwerken niet in de weg staat.
9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Behoudens het bepaalde in 9.4.1 is het verboden om zonder of in afwijking aan een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren op of in de gronden als bedoeld in 9.1:

  • a. het verrichten van afgravingen en seismische onderzoeken;
  • b. het brengen of hebben van werken met een overdruk van 10 bar;
  • c. het opslaan van explosiegevaarlijke materialen of het hebben van explosiegevaarlijke inrichtingen.
9.4.1 Uitzonderingen

Het in 9.4 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:

  • a. werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. werken en werkzaamheden, waarmee is of mag worden begonnen ten tijde van het verkrijgen van rechtskracht van het plan.
9.4.2 Toelaatbaarheid van werken en werkzaamheden

Werken en werkzaamheden als bedoeld in 9.4, zijn slechts toelaatbaar, indien door de uitvoering daarvan, dan wel de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen:

  • a. geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen als bedoeld in artikel 24.1;
  • b. en ter zake daarvan vooraf advies van de beheerder is ingewonnen en dit advies de uitvoering van de werken en/of werkzaamheden bouwwerken niet in de weg staat.

Hoofdstuk 3 ALGEMENE REGELS

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene bouwregels

11.1 Ondergrondse bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken geldt, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, dat deze uitsluitend toegestaan zijn binnen de bouwvlakken, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen die ook buiten de bouwvlakken zijn toegestaan.

Artikel 12 Algemene gebruiksregels

12.1 Vormen van verboden gebruik
12.1.1 onbebouwde gronden

Een verboden gebruik, als bedoeld in artikel 2.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, is in ieder geval het gebruik van onbebouwde gronden:

  • 1. als stand- of ligplaats van onderkomens;
  • 2. als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten;

een en ander tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden.

12.1.2 bouwwerken

Een verboden gebruik van bouwwerken, als bedoeld in artikel 2.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, is in ieder geval het gebruik van een aangebouwd of vrijstaand bijgebouw voor bewoning, anders dan voor mantelzorg waarvoor op grond van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning is verleend.

Artikel 13 Algemene aanduidingsregels

13.1 Reconstructiewetzone - extensiveringsgebied

De gronden met de gebiedsaanduiding 'Reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' zijn bedoeld voor het weergeven van de Extensiveringsgebieden, zoals bedoeld in de Reconstructiewet.

13.2 Reconstructiewetzone - verwevingsgebied

De gronden met de gebiedsaanduiding 'Reconstructiewetzone - verwevingsgebied' zijn bedoeld voor het weergeven van de Verwevingsgebieden, zoals bedoeld in de Reconstructiewet.

13.3 Veiligheidszone - leiding gas
13.3.1 Aanduidingsomschrijving

Binnen de aanduiding 'veiligheidszone - leiding gas' mogen, onverminderd het elders in dit plan bepaalde, geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten worden gerealiseerd die voorzien in een regelmatig verblijf van personen.

13.3.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de daar voorkomende bestemmingen mogen op de in 13.3.1 bedoelde gronden, geen gebouwen worden gebouwd.

13.3.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 13.3.2 voor de bouw van beperkt kwetsbare objecten indien:

  • a. dit op grond van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (24 juli 2010) uit oogpunt van externe veiligheid aanvaardbaar wordt geacht;
  • b. de voorgenomen ontwikkelingen uit oogpunt van groepsrisico verantwoord worden geacht;
  • c. schriftelijk advies is ingewonnen bij de leidingbeheerder;

Artikel 14 Algemene afwijkingsregels

14.1 Algemeen

Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels kan worden afgeweken dan kunnen burgemeester en wethouders met een omgevingsvergunning afwijken van:

    • a. de regels van het plan ten behoeve van het afwijken van de in de regels voorgeschreven maatvoering met ten hoogste 10%;
    • b. de regels van het plan ten behoeve van het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bouwgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de plankaart. De afwijking mag ten hoogste 5 m bedragen;
    • c. de regels van het plan ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, om toe te staan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
    • d. de regels van het plan om toe te staan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits de inhoud per gebouwtje niet meer dan 50 m³ bedraagt;
    • e. de regels van het plan ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen om toe te staan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals luchtkokers, liftkokers en lichtkappen wordt vergroot, mits de vergroting leidt tot een hoogte welke niet meer bedraagt dan 1,2 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw.

14.2 Geen onevenredige afbreuk

De in 14.1 genoemde omgevingsvergunningen mogen slechts worden verleend, indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden en beheerdoelen van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 15 Algemene wijzigingsregels

15.1 Algemeen
  • 1. Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen ten aanzien van:
    • a. het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 5 m mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de plankaart;
    • b. het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande regels, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp van het plan, worden gewijzigd.
  • 2. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen ten aanzien van het toevoegen van de zinsnede "seksinrichtingen toegestaan" aan de bestemming bedrijf en de daarvan afgeleide of daarmee vergelijkbare bestemmingen met aspecten van commerciële dienstverlening, mits:
    • a. er niet reeds één seksinrichting in de gemeente is gevestigd of krachtens geldende bestemmingsplannen kan worden gevestigd;
    • b. het geen bestemming betreft, welke betrekking heeft op een bestaande of nog te realiseren gebouw, dat gedeeltelijk in een woonfunctie voorziet;
    • c. het woon-, leef- en/of werkklimaat in de desbetreffende omgeving niet onaanvaardbaar wordt aangetast.

Burgemeester en wethouders kunnen hieraan voorwaarden verbinden met betrekking tot:

  • parkeren;
  • toegankelijkheid;
  • omvang van de seksinrichting.
  • 3. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening, het plan in die zin te wijzigen dat de aangeduide “ Vervoer gevaarlijke stoffen” kan worden veranderd dan wel kan worden verwijderd. Dit naar aanleiding van veranderingen in het gebruik van de route of het beëindigen van deze route.
15.2 Woningsplitsing

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening, het plan te wijzigen zodanig, dat uitsluitend binnen de aaneengesloten bebouwing van een bestaande woning, danwel een bestaande al of niet agrarische bedrijfs- of bedrijfswoning, een tweede woning is toegestaan:

  • a. indien die bestaande woning een beschermd monument is in de zin van de Monumentenwet 1988 of de gemeentelijke verordening .
  • b. indien zulks leidt tot instandhouding van die bestaande woning, en
  • c. vaststaat dat de woning past in het gemeentelijk woningbouwprogramma, en
  • d. mits op geen van de gevels van de tweede woning, bij voltooiing, de geluidbelasting de ter plaatse toegestane grenswaarde krachtens de Wet geluidhinder overschrijdt,
  • e. mits in de betreffende woning, danwel een bestaande al of niet agrarische bedrijfs- of bedrijfswoning een functieverandering heeft plaatsgevonden, en
  • f. mits vooraf advies is ingewonnen van de monumentencommissie,

met dien verstande dat, onverminderd het overigens in het plan bepaalde, voor die woningen geldt, dat geen van de woningen buiten de aaneengesloten bebouwing van die bestaande woning mag worden geplaatst.

Hoofdstuk 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

Artikel 16 Overgangsrecht

16.1 Overgangsrecht bouwwerken
16.1.1 algemeen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
16.1.2 Vergroten inhoud

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig met een omgevingsvergunning af wijken van het bepaalde in 16.1.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 16.1.1 met maximaal 10%.

16.1.3 Uitzondering

Het bepaalde in 16.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

16.2 Overgangsrecht gebruik
16.2.1 Algemeen

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

16.2.2 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 16.1.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

16.2.3 Onderbroken gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in 16.1.1 na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

16.2.4 Uitzondering

Het bepaalde in 16.1.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 17 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Nieuweweg Noord 273

Behoort bij het besluit van de raad der gemeente Veenendaal

d.d. tot vaststelling van het bestemmingsplan Nieuweweg Noord 273

Mij bekend,

de griffier.