direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Nedereindseweg 576, Rijnenburg
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0344.WPNEDER576RIJNENBU-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

Het voorliggende wijzigingsplan heeft betrekking op de Nedereindseweg 576 in Utrecht. Het agrarisch bedrijf op deze locatie is volledig beëindigd. Initiatiefnemer wil de voormalige agrarische bedrijfswoning als reguliere woning in gebruik nemen en de woning splitsen in twee wooneenheden. Dit initiatief past binnen de wijzigingsbevoegdheid zoals die is opgenomen in het geldende bestemmingsplan 'Rijnenburg, Utrecht'. Er is voor de ontwikkeling een indicatieaanvraag ingediend waarop door de gemeente Utrecht op 16 december 2020 in beginsel positief gereageerd is.

In het voorliggende wijzigingsplan wordt aangetoond dat deze ontwikkeling past binnen deze wijzigingsbevoegdheid en dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Nedereindseweg in Rijnenburg, ten zuidwesten van Utrecht in de gemeente Utrecht. Het plangebied is kadastraal bekend onder de gemeente Utrecht, sectie Z, perceelnummers 687 en 688. De gezamenlijke oppervlakte van deze twee percelen bedraagt 6.235 m². Het plangebied is globaal begrensd door een watergang en de Nedereindseweg in het zuiden en agrarische percelen in het westen, noorden en oosten.

De navolgende afbeeldingen geven de globale ligging en begrenzing van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.WPNEDER576RIJNENBU-VA01_0001.jpg"

Globale ligging plangebied, rood omcirkeld (bron: Google Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.WPNEDER576RIJNENBU-VA01_0002.jpg"

Globale begrenzing plangebied, rood omkaderd (bron: Google Maps)

1.3 Geldende plannen

De gronden van het plangebied liggen binnen de plangrenzen van het geldende bestemmingsplan 'Rijnenburg, Utrecht', vastgesteld op 5 maart 2015 door de raad van de gemeente Utrecht. Tevens geldt het bestemmingsplan 'Chw Algemene regels over bouwen en gebruik', vastgesteld op 31 oktober 2018 door de raad van de gemeente Utrecht.

De navolgende afbeelding geeft een uitsnede van het geldende bestemmingsplan 'Rijnenburg, Utrecht' weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.WPNEDER576RIJNENBU-VA01_0003.jpg"

Uitsnede geldend bestemmingsplan Rijnenburg, Utrecht, plangebied rood omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Enkelbestemming 'Agrarisch'

Voor de gronden van het plangebied geldt de bestemming 'Agrarisch'. Deze gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor de uitoefening van agrarische bedrijven. Dankzij de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - 1' is er tevens een agrarisch loonbedrijf mogelijk. De bestaande bebouwing is opgenomen in een royaal bouwvlak, waarbij uitgegaan wordt van de bestaande bebouwde oppervlakte vermeerderd met maximaal 10% van de oppervlakte van het bouwvlak. De goot- en bouwhoogte van een bedrijfswoning en bedrijfsgebouwen mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 6 meter en 10 meter. Tevens is geregeld dat de bedrijfsgebouwen in beginsel uit maximaal één bouwlaag mogen bestaan.

Het bestemmingsplan biedt in artikel 3.7, lid a de mogelijkheid om af te wijken middels een wijzigingsplan. In paragraaf 1.4 wordt er getoetst aan deze wijzigingsbevoegdheid.

Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'

Het gehele plangebied is voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Deze dubbelbestemming is opgenomen voor de bescherming en veiligstelling van archeologische (verwachtings)waarden.

Dubbelbestemming 'Waarde - Landschap'

Het zuidelijke en westelijke deel van het plangebied dat grenst aan de Nedereindseweg is voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap'. Deze dubbelbestemming is opgenomen voor het behoud en de bescherming van de aanwezige landschappelijke waarden.

Dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie'

De gronden aangrenzend aan het water aan de zuidkant van het plangebied hebben op de verbeelding de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie'. In de regels betreft het evenwel de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Deze dubbelbestemming is opgenomen voor het in stand houden en het onderhoud van de waterkering, naast de andere daar voorkomende bestemmingen.

Met het gebruik van de wijzigingsbevoegdheid, opgenomen in artikel 3.7, lid a kan de beoogde ontwikkeling mogelijk gemaakt worden. Om het initiatief juridisch-planologisch mogelijk te maken is een wijzigingsplan nodig, waarin getoetst wordt aan de gestelde voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid. Het voorliggende wijzigingsplan voorziet hierin.

1.4 Wijzigingsbevoegdheid opgenomen in het vigerend bestemmingsplan

In de regels van het bestemmingsplan 'Rijnenburg, Utrecht' is in artikel 3.7 lid a een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het voorgenomen plan mogelijk maakt. De wijzigingsbevoegdheid luidt als volgt:

Burgemeester en wethouders kunnen de agrarische bestemming wijzigen met in achtneming van de volgende regels:

  • a. De bestemming van de agrarische bedrijfswoning en de tot het hoofdgebouw behorende aangebouwde bedrijfsruimte wordt gewijzigd in de bestemming Wonen – waarbij het op de verbeelding aangegeven bouwvlak komt te vervallen -, onder de voorwaarden dat:
    • 1. het agrarisch bedrijf volledig is beëindigd;
    • 2. de bestaande cultuurhistorische en landschappelijke waarden worden behouden of verstrekt;
    • 3. omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd;
    • 4. er geen belemmeringen zijn van milieutechnische aard, zoals wegverkeerslawaai;

waarbij splitsing van het gebouw in meerdere wooneenheden aanvaardbaar is, mits de eenheid in de bebouwing gehandhaafd blijft.

Planspecifiek

In de wijzigingsbevoegdheid worden vier voorwaarden gesteld waar aan voldaan moet worden. Zoals hieronder beschreven wordt aan al deze voorwaarden voldaan. Aanvullend wordt er voor woningsplitsing nog een vijfde voorwaarde gesteld. De eenheid in de bebouwing zal gehandhaafd blijven en ook aan deze voorwaarde wordt dus voldaan.

1) Het agrarisch bedrijf op de planlocatie is volledig beëindigd.

2) Met behulp van het inrichtingsplan zijn de bestaande cultuurhistorische en landschappelijke waarden behouden en versterkt. Zo blijft het voorterrein in dezelfde staat behouden en wordt door het toevoegen van nieuwe knotwilgen de landschapsinrichting en de omkadering van het boeren ensemble versterkt. In het schetsplan (d.d. 15 juni 2021) wordt dit verder toegelicht, zie Hoofdstuk 4. De landschappelijke inpassing is ook als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels (zie Schetsplan Nedereindseweg 576).

3) Op de planlocatie is op het moment al een bedrijfswoning aanwezig. De omliggende agrarische bedrijven dienen al rekening te houden met deze woning. Er wordt geen nieuwe woning toegevoegd op een andere locatie binnen het plangebied. De omliggende agrarische bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd (zie ook onder punt 4).

4) Zoals beschreven in Hoofdstuk 5 wordt er aan alle milieuaspecten en randvoorwaarden voldaan.

Splitsing van het gebouw in meerdere wooneenheden is aanvaardbaar, aangezien de eenheid in de bebouwing gehandhaafd blijft. Tevens is de tweede wooneenheid in het woongebouw georiënteerd op de Nedereindseweg; zie ook het eerder genoemde schetsplan.

1.5 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat de beschrijving van de relevante beleidskaders. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de bestaande situatie. Onder andere de historische ontwikkeling van het gebied en de beschrijving van de aanwezige functies worden hier beschreven. In hoofdstuk 4, de planbeschrijving, worden de mogelijkheden die het plan biedt aan de toekomstige ontwikkelingen beschreven. De diverse noodzakelijke onderzoeken ten aanzien van bijvoorbeeld milieuaspecten komen in hoofdstuk 5 aan bod. Hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan. In hoofdstuk 7 komt de juridische toelichting op de planregels aan bod.

Hoofdstuk 2 Relevante beleidskaders

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw, zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:

  • 1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.

Planspecifiek

Het beoogde plan is in lijn met de nationale belangen, al is de NOVI niet direct van toepassing op het onderhavige initiatief. De NOVI vormt geen belemmering voor dit plan.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) (2012)

De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014 en 1 juli 2016 op onderdelen aangevuld.

Planspecifiek

De voorgenomen ontwikkeling valt niet binnen één van de projecten die zijn aangewezen in het Barro. Daarnaast is de ontwikkeling dusdanig klein van schaal dat het niet direct van nationaal belang is. Vanuit het Barro zijn er dan ook geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.

2.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en in 2012 vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat overheden een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting van het bestemmingsplan moeten motiveren. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe laddersystematiek geldt.

Het doel van de motivering op grond van de Ladder is een zorgvuldige afweging bij ruimtelijke besluiten die zorgt voor zuinig ruimtegebruik en tegengaan van overprogrammering en leegstand. Het besluit voldoet hiermee aan een goede ruimtelijke ordening.

De toetsing aan de Ladder kan bij het opnemen van uitwerkingsplichten en wijzigingsbevoegdheden in het bestemmingsplan, doorschuiven naar de fase van de vaststelling van het uitwerkings- of wijzigingsplan.

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt moet een motivering bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling. Wanneer het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied moet het bestemmingsplan een motivering bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. De Ladder is kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke besluiten van de decentrale overheden, waaronder het bestemmingsplan.

Beschrijving behoefte

De behoefte is kort gezegd het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd. De Ladder bepaalt niet voor welk gebied de behoefte in beeld moet worden gebracht. De uitkomst van de beoordeling van de behoefte moet in de plantoelichting worden vermeld. Naast een kwantitatieve beoordeling vindt ook een kwalitatieve beoordeling plaats.

Beschrijving behoefte buiten het bestaand stedelijk gebied

Wanneer de beoogde ontwikkeling niet kan plaatsvinden binnen het stedelijk gebied door bijvoorbeeld het toepassen van een andere bestemming van een gebied, herstructurering van bestaande terreinen of door transformatie van bestaande gebouwen of gebieden moet een motivering worden opgenomen waarom dit niet mogelijk is. Het bestaande stedelijk gebied kan worden gedefinieerd als het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, en de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Sommige provincies hebben in een verordening de afbakening van het bestaand stedelijk gebied in woord of kaartbeeld vastgelegd, waaronder de provincie Utrecht.

Planspecifiek

Stedelijke ontwikkeling

Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. Daarnaast geldt voor ontwikkelingen met een ruimtebeslag van minder dan 500 m² of een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte kleiner dan 500 m², dat deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling wordt aangemerkt.

Beoogde ontwikkeling betreft de bestemmingswijziging en woningsplitsing van een bestaande bedrijfswoning en de herinrichting van de kavel. Gezien de beperkte omvang kan deze ontwikkeling als een niet-stedelijke ontwikkeling worden gezien. Derhalve is het niet noodzakelijk om het plan te toetsen aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

2.1.4 Structuurvisie Ondergrond

In 2018 hebben de ministeries van Infrastructuur en Waterstaat en van Economische Zaken en Klimaat de Structuurvisie Ondergrond opgesteld.

De Structuurvisie Ondergrond gaat over de nationale belangen van de drinkwatervoorziening en de energievoorziening, en de weging van beide belangen ten opzichte van elkaar. Het gaat bijvoorbeeld over grondwaterwinning, gaswinning, geothermie en het opslaan van CO2. Deze Structuurvisie beoogt duidelijkheid te verschaffen over de mogelijke combinatie van grondwaterwinning en mijnbouwactiviteiten en tegelijkertijd beide belangen in voldoende mate te dienen. Dat betekent dat er steeds gezocht is naar de balans tussen enerzijds het beschermen van het grondwater voor de toekomstige drinkwatervoorziening en anderzijds het benutten van de ondergrond voor de - transitie naar een duurzame - energievoorziening. In de structuurvisie wordt aangegeven waar activiteiten in de ondergrond ruimtelijk uitgesloten of gecombineerd kunnen worden, nog voorafgaand aan een concreet initiatief.

Planspecifiek

Gezien de schaal en het karakter van de voorgenomen ontwikkeling is de Structuurvisie Ondergrond niet specifiek van toepassing.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Provincie Utrecht

De Omgevingsvisie Provincie Utrecht is op 10 maart 2021 vastgesteld. De ruimte in de provincie is beperkt terwijl de vraag naar ruimte groot is. Dat stelt de provincie Utrecht voor een grote uitdaging: 'hoe gaan we om met de groei van inwoners en bedrijven zonder dat dit ten koste gaat van een prettige en gezonde leefomgeving? We móeten keuzes maken'. Daarom is het uitgangspunt om waar mogelijk te kiezen voor slim combineren en concentreren. Met zeven beleidsthema’s geeft de provincie richting aan de ontwikkeling en de bescherming van een gezonde en veilige leefomgeving. In 2050 is de provincie Utrecht een inclusieve en circulaire provincie:

  • waarin Stad en land gezond zijn;
  • die Klimaatbestendig en waterrobuust is;
  • waarin Duurzame energie een plek heeft;
  • met Vitale steden en dorpen;
  • die Duurzaam, gezond en veilig bereikbaar is;
  • met een Levend landschap, erfgoed en cultuur;
  • die een Toekomstbestendige natuur en landbouw heeft.

Slim combineren

Met slim combineren bedoelt de provincie Utrecht dat de beschikbare ruimte op meerdere manieren gebruikt kan worden. De provincie combineert bijvoorbeeld het versterken van de rivierdijken met de ontwikkeling van nieuwe fiets- en wandelroutes en nieuwe recreatie- en natuurgebieden. Door te zorgen dat het autoverkeer op de dijken vermindert, ontstaat er meer ruimte voor wandelaars en fietsers.

Concentreren

Concentreren betekent bijvoorbeeld dat nieuwe woningen voornamelijk gebouwd worden dichtbij stations en in steden en dorpskernen. Veel van wat je nodig hebt, is dan in de buurt en goed bereikbaar. Als het nodig is om kernen leefbaar te houden, is daarnaast een kleine uitbreiding mogelijk. Daarbij is voldoende ruimte om te bewegen en voldoende groen en water belangrijk. En door te bouwen in bebouwd gebied (concentreren), wordt er juist gezorgd dat er op andere plekken in de provincie ruimte overblijft voor andere zaken dan wonen. Denk aan natuur, het verbouwen van voedsel en het opwekken van zonne- en windenergie.

De vraagstukken waar de provincie voor staan kan zij niet alleen oplossen. Samenwerking met inwoners, ondernemers, belangenorganisatie, medeoverheden, partners en de samenleving is cruciaal. Alleen dan kunnen de ambities bereikt worden.

Planspecifiek

Kaart 4 geeft aan dat de polder Rijnenburg een locatie is voor grootschalige integrale ontwikkeling wonen-werken-bereikbaarheid. Daarnaast wordt aangegeven dat het ook een locatie is voor een (tijdelijk) energielandschap. Dit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling, aangezien het hier een bestaand (agrarisch) perceel betreft.

Kaart 5 geeft aan dat op het plangebied het thema groenblauwe structuur van belang is. Omdat mensen aantoonbaar gezonder zijn als ze in een bruikbare en bereikbare groene omgeving wonen en door de grote druk op de ruimte is het noodzakelijk om de groenblauwe ruimte efficiënt en multifunctioneel in te delen en te benutten. Hierbij richt de provincie zich op de ontwikkeling van groenblauwe structuren. Gezien de aard en omvang van onderhavig plan heeft het plan een beperkte invloed op de groenblauwe structuren. Wel zal rekening gehouden worden met natuur en water. de bestaande watergangen worden gehandhaafd en de landschappelijke structuur wordt ter plaatse versterkt met knotwilgen en een boomgroep. Bovendien wordt de hoeveelheid verharding verminderd.

Kaart 8 geeft aan dat het plangebied is gelegen in overstroombaar gebied. Hierbinnen wordt gewerkt aan gevolgenbeperking bij overstromingen. Dit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling aangezien het een bestaande situatie betreft.

Het plangebied is gelegen in het 'Landschap Groene Hart'. Elk Utrechts landschap heeft zijn eigen kwaliteiten. De Kernkwaliteiten van het Groene Hart zijn de openheid, het veenweidekarakter, de landschappelijke diversiteit en de rust en stilte. De provincie Utrecht heeft de ambitie om de kernkwaliteiten van de landschappen te behouden en doorontwikkelen. De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het karakteristieke profiel. De kernkwaliteiten worden verder niet aangetast. De ontwikkeling heeft, gelet op de aard en omvang, verder geen invloed op de hiervoor genoemde samenhangende stelsels.

Geconcludeerd kan worden dat de beoogde ontwikkeling op de planlocatie in lijn is met de Omgevingsvisie provincie Utrecht.

2.2.2 Interim Omgevingsverordening Provincie Utrecht

Het beleid van de Omgevingsvisie wordt uitgevoerd met behulp van de op 10 maart 2021 vastgestelde Interim Omgevingsverordening en Programma's:

De Omgevingsverordening

In de Interim Omgevingsverordening van de provincie Utrecht staan de regels die horen bij het beleid dat in de Omgevingsvisie staat. Bijvoorbeeld regels voor natuurgebieden, waterwingebieden en woningbouw. Het opstellen van deze regels is een wettelijke taak of is het gevolg van politieke keuzes van de provincie Utrecht. In de Omgevingsverordening gaat het deels om regels die alleen voor gemeenten, waterschappen en uitvoeringsdiensten gelden en deels om regels die voor iedereen gelden. De provincie Utrecht heeft de ambitie om alleen regels te maken om risico’s uit te sluiten. Soms is het mogelijk van regels af te wijken.

De provincie Utrecht vindt het belangrijk om ruimte te geven aan nieuwe initiatieven en maatwerk per gebied. In de Omgevingsverordening zijn alle regels voor de leefomgeving samengebracht en de provincie Utrecht is van zo’n 20 verordeningen naar één Omgevingsverordening gegaan. Dit moet het voor iedereen eenvoudiger maken om te zien welke regels waar gelden.

Programma's

Om het beleid uit te voeren zijn er niet alleen regels nodig, maar ook op uitvoering gerichte programma’s. De provincie zal hier samen met overheden, partners en de samenleving invulling aan geven. Bijvoorbeeld in het programma ‘wonen en werken’. Gemeenten in een regio en provincie zitten daarbij samen aan tafel en leggen vast welke woningen waar op welk moment gebouwd gaan worden en welke bedrijventerreinen ontwikkeld gaan worden. Daarbij wordt ook rekening gehouden met andere zaken, zoals dat mensen naar hun werk kunnen gaan en dat er voldoende recreatie en groen is. Met de Omgevingsvisie wil de provincie Utrecht duidelijkheid geven hoe de Utrechtse leefomgeving ingericht kan worden. Welke rol de provincie pakt, hangt af van de situatie. De ene keer zal de provincie Utrecht een ontwikkeling stimuleren, de andere zorgt ze ervoor dat plannen worden aangepast om de kwaliteiten van de omgeving te beschermen.

Planspecifiek

Op kaart 3 'Watersysteem kaart 2' staat aangeven dat het plangebied in overstroombaar gebied ligt. Daarbij wordt in artikel 2.10 gesteld dat er rekening gehouden moet worden met overstromingsrisico's. Binnendijks is dit van toepassing op kwetsbare en vitale objecten en woonwijken en bedrijventerreinen. Buitendijks geldt dit ook voor individuele woningen en bedrijven. Het plangebied ligt binnendijks waardoor dit artikel voor onderhavig plan niet van toepassing is.

Op kaart 5 'Watersysteem kaart 4' staat aangegeven dat het plangebied in 'gebied dempen oppervlaktewaterlichamen' ligt. In dit gebied is het verboden om zonder ontheffing geheel of gedeeltelijk oppervlaktewateren te dempen, tenzij de activiteit is toegelaten op grond van artikel 2.35 en 2.36 van de Interim Omgevingsverordening. Daarnaast geldt hier ook een specifieke zorgplicht met betrekking op oppervlaktewaterlichamen. Het initiatief is niet van invloed op watergangen; de bestaande sloten worden gehandhaafd.

Volgens kaart 16 'Cultuurhistorie en landschap kaart 2' ligt het plangebied in het landschap Groene Hart. Ontwikkelingen mogen de kernkwaliteiten van het landschap niet aantasten. Het voorliggende plan betreft de herbestemming en splitsing van een bedrijfswoning en de herinrichting van het plangebied. Hierbij zullen de kernkwaliteiten van het landschap niet verder aangetast worden. Geconcludeerd kan worden dat, gezien de aard en omvang van de beoogde ontwikkeling, er geen kernkwaliteiten van het Groene Hart worden aangetast.

Geconcludeerd kan worden dat het beoogde plan voor de woningsplitsing in lijn is met de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Coalitieakkoord 'Utrecht ruimte voor iedereen'

Op 1 juni 2018 is het coalitieakkoord 2018-2022 'Utrecht: ruimte voor iedereen' verschenen. Het coalitieakkoord bestaat uit drie onderdelen:

  • Plaats voor iedereen. Het eerste deel van het akkoord bevat verschillende maatregelen op het gebied van onderwijs, economie, werk, sport, welzijn, zorg en veiligheid. Samen met inwoners, bedrijven, maatschappelijke organisaties en vrijwilligers maken we van Utrecht een plaats voor iedereen.
  • Gezonde groei voor iedereen. Het tweede deel van het akkoord bevat maatregelen over wonen, mobiliteit, nieuwe energie en een gezonde omgeving om in te leven. We vinden dat er voor iedereen ruimte moet zijn om in Utrecht te wonen en dat Utrecht aantrekkelijk en bereikbaar moet blijven. Ook willen we graag koploper zijn in de verandering naar een duurzame energievoorziening en economie.
  • De kracht van iedereen. Het derde deel van het akkoord gaat over hoe we de genoemde doelen willen bereiken, samen met Utrechters en andere betrokkenen.

Om te komen tot gezonde groei voor iedereen worden diverse maatregelen voorgesteld op het gebied van gebiedsontwikkelingen in alle woningcategorieën, meer woningen in de sociale voorraad, bevorderen circulaire bouw en klimaatadaptatie en aandacht voor dierenwelzijn.

Utrecht wil zo snel mogelijk klimaatneutraal zijn. Hierbij is het belangrijk om de groei van de stad en de daarmee gepaard gaande ruimtelijke ontwikkelingen te koppelen aan de energietransitie en daarvoor worden onder meer de volgende stappen genomen:

  • in 2025 ligt op 20% van de Utrechtse daken zonnepanelen;
  • alle nieuwbouwwoningen zijn aardgasvrij en minimaal energieneutraal. We nemen duidelijke duurzaamheidseisen op in tenders voor gebiedsontwikkelingen en stimuleren circulaire bouw;
  • (kleinschalige) initiatieven op het gebied van warmte-koudeopslag worden aangemoedigd.

Planspecifiek
Met het realiseren van de woningsplitsing wordt er ruimte gecreëerd voor nieuwe inwoners. Vanuit de gedachte dat er plaats is in Utrecht voor iedereen, is de ontwikkeling in lijn met het Coalitieakkoord. Bovendien worden de nodige duurzaamheidsmaatregelen overwogen, zoals zonnepanelen en hergebruik van materialen. Tevens wordt de landschappelijke structuur versterkt en neemt de hoeveelheid verharding op het perceel af, wat ten goede komt aan de biodiversiteit en klimaatadaptatie.

2.3.2 Omgevingsvisie Utrecht

In de omgevingsvisie staat wat het gemeentelijke beleid is voor de 'fysieke leefomgeving'. Dit is de omgeving waarin we wonen, werken en recreëren. De ondergrond, de lucht en het water maken deel uit van de leefomgeving, maar ook de gebouwen, bestrating en planten. De omgevingsvisie bevat drie niveaus:

  • 1. De koers: het beleid voor de lange termijn. Utrecht kiest voor een gezonde groei als koers voor de lange termijn. Utrecht groeit van een gemeente met 340.000 inwoners in 2016 naar ongeveer 410.000 inwoners in 2030. Daarom bouwen we de komende jaren duizenden woningen. Bij het bouwen van nieuwe woningen staan gezondheid, leefbaarheid en duurzaamheid voorop. De gemeente wil de woningen binnen het stedelijk gebied bouwen en daarbij flink investeren in de openbare ruimte en voorzieningen.
  • 2. Thematisch beleid: het gemeentelijke beleid over een bepaald onderwerp. Het thematisch beleid, ook wel sectoraal beleid genoemd, beziet een bepaald aspect van de fysieke leefomgeving, bijvoorbeeld geluidhinder, verkeer of bodemkwaliteit. Deze aspecten vertegenwoordigen een belang dat door het gemeentebestuur wordt meegewogen, als het bestuur een besluit neemt over een activiteit die invloed kan hebben op de fysieke leefomgeving. Bij het bouwen van een nieuwe woonwijk, onderzoekt de gemeente of dat wel kan gezien de geluidhinder rond die woonwijk, of het verkeer wel goed afgewikkeld kan worden en of de bodemgesteldheid het bouwen van woningen toelaat. De uitkomst van dat onderzoek kan bijvoorbeeld zijn dat de gemeente het bouwen niet gaat toestaan of onder bepaalde voorwaarden.
  • 3. Gebiedsbeleid: beleid dat alleen in een bepaald gebied geldt. In gebiedsbeleid staat wat de gemeente in een gebied, wijk of buurt wil. De koers en het thematische beleid worden vertaald in beleid voor dat gebied, voor zover dat mogelijk is. Uit het gebiedsbeleid kan afgeleid worden welke veranderingen de gemeente wil toestaan en welke waarden in het gebied behouden moeten blijven.

Niet alle gemeentelijke beleidskaders hebben betrekking op het plangebied. Hieronder worden daarom alleen de relevante beleidskaders nader toegelicht.

2.3.2.1 De koers

Het ruimtelijke beleid voor de langere termijn is vastgesteld in de Ruimtelijke Strategie 2040 'Utrecht dichtbij: de tien-minutenstad' (hierna: RSU 2040). De RSU 2040 is één van de koersdocumenten van de Omgevingsvisie Utrecht. Daarmee maakt de RSU 2040 deel uit van één van de instrumenten van de Omgevingswet, die op 1 juli 2022 in werking treedt. Dat betekent dat de ambities uit de RSU 2040 doorwerken in de regels die vanaf 1 juli 2022 in het omgevingsplan zullen worden vastgelegd. De RSU 2040 is op 15 juli 2021 vastgesteld en bevat uitgangspunten voor een gezonde groei en ontwikkeling van de stad tot 2040. In de strategie verbinden we belangrijke thema's met elkaar, zoals mobiliteit, economie, voorzieningen, wonen, energie, groen, sport en ontspanning en werk. Ook is beschreven hoe Utrecht zich kan ontwikkelen tot tien-minutenstad. Daarmee zorgt de gemeente ervoor dat de groei van het aantal inwoners en woningen in balans blijft met een toename van groen in de stad, met een groei van banen en voorzieningen, met een passende infrastructuur voor verkeer en vervoer en met de ambities op basis van de energietransitie.

Om bij de groei de specifieke kwaliteiten van de stad te behouden, kiezen we ervoor een stad te zijn waarin alle belangrijke functies voor dagelijks gebruik dichtbij de woon- en werkomgeving te vinden zijn: Utrecht, de tien-minutenstad. Daarbij zijn twee hoofdstructuren leidend voor het ordenen van de nieuwe plekken in de stad, namelijk de groenstructuur en de mobiliteitsstructuur. Groen, landschap en water in en rond de stad zijn een voorwaarde voor gezonde stedelijke ontwikkeling, voor groenbeleving en recreatie, maar ook voor bijvoorbeeld klimaatadaptatie en biodiversiteit. Daarmee wordt de bestaande stad ook versterkt. Er worden functies toegevoegd en de kwaliteit van de stad wordt verbeterd.

We maken de keuze om de groei van de stad op een aantal plekken in de stad te concentreren, waar hoge bouwvolumes worden gerealiseerd. Daarmee verandert Utrecht van een stad met één centrum naar een stad met meerdere centra. Op deze nieuwe knooppunten komen veel verschillende stedelijke functies samen: een mix van wonen, werken, voorzieningen en groen. Hierdoor beperkt de gemeente ook de groei van het aantal vervoersbewegingen.


De Merwedekanaalzone, het Jaarbeursterrein en Leidsche Rijn zijn gebieden waar komende jaren veel gebouwd wordt. Maar er wordt ook gebouwd op kleinere plekken, zoals bij de 2e Daalsedijk en het Kruisvaartterrein. Ook in de binnenstad, het stationsgebied, het Utrecht Science Park, Leidsche Rijn Centrum en Papendorp is ruimte voor extra woningen, winkels en bedrijven. En voor cultuur en maatschappelijke instellingen.


Omdat er met de met de ambities van de RSU 2040 veel geld gemoeid gaat, is in de RSU 2040 ook een investeringsstrategie opgenomen. Daarnaast is een uitvoeringsstrategie opgesteld, waarin staat welke ontwikkelingen als eerste plaatsvinden en in welke tijdsvolgorde de stad zich tot 2040 ontwikkelt. Ook heeft de gemeenteraad op 12 maart 2020 het koersdocument Leefbare stad en maatschappelijke voorzieningen vastgesteld. Hierin staan de ontwikkelopgaven voor scholen, sportplekken en andere maatschappelijke voorzieningen. Het document Gezondheid voor iedereen, volksgezondheidbeleid 2019-2023 is ook onderdeel van de koers. Zie hiervoor paragraaf 2.3.2.2.6.

Planspecifiek
Het plangebied maakt geen deel uit van de ontwikkelopgaves uit de RSU. Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling is de RSU niet specifiek van toepassing. Wel wordt mogelijk bijgedragen aan perspectief op wonen en duurzaamheid.

Ruimtelijke Strategie Utrecht 2040

In Ruimtelijke Strategie Utrecht 2040 (RSU 2040) staan de ambities die de gemeente Utrecht heeft op de grote vraagstukken voor de stad, nu en in de toekomst. De RSU2040 is het vervolg op de vorige Ruimtelijke Strategie uit 2016. In de RSU2040 is meer aandacht en ruimte voor groen, werken, mobiliteit en (sociaal-maatschappelijke) voorzieningen.

Het is een visiedocument en geeft een beeld van de toekomst van de stad. In de visie staan de volgende uitgangspunten:

  • Utrecht moet een stad voor iedereen blijven. Een stad waarin iedereen mee kan doen. Waarin huizen, de openbare ruimte en voorzieningen beschikbaar en toegankelijk zijn voor iedereen.
  • Utrechters voelen zich verbonden met elkaar.
  • De hele stad wordt groener en gezonder en er zijn en blijven rustige plekken in de stad.
  • De ontwikkelingen gaan gepaard met het behouden van het karakter van de stad.

Planspecifiek

Het onderhavige initiatief zet in op het behoud van het karakter en past daarmee binnen de ambities van de gemeente Utrecht, zoals weergegeven in de RSU2040.

2.3.2.2 Thematisch beleid

2.3.2.2.1 Wonen

Woonvisie Utrecht beter in balans

De woonvisie Utrecht beter in balans is op 18 juli 2019 vastgesteld door de gemeenteraad. In de woonvisie zijn de punten van het collegeakkoord verwerkt. Daarin streven we naar goede betaalbare duurzame woningen in gemengde wijken. De horizon voor de visie op de Utrechtse woningmarkt is 2040. Onze ambities vragen meerjarige inzet en meervoudig sturen. Vanuit die visie en aanpak zijn voor de korte termijn vijf speerpunten en bijbehorende activiteiten benoemd en uitgewerkt die gevolgd worden en zo nodig tussentijds bijstellen. Voor de komende jaren zijn dat:

  • Versnellen en (langdurig) verhogen bouwproductie; we benutten de groei van onze stad om onze partners te stimuleren de bouwproductie hoog te houden om aan te sluiten op de gezamenlijke ambities. Daarmee werken we naar streefpercentages voor de lange termijn.
  • Meer gemengde wijken; de Utrechtse wijken krijgen meer een mix van woonsegmenten waar sociale huur tot duurdere koopwoningen zijn te vinden.
  • Doorstroming; gemengde projecten, verhuisketens en toename van kwalitatief goede woningen in de middencategorie zorgen voor een betere doorstroming.
  • Een (t)huis voor iedereen; we streven naar een passend woningaanbod binnen een redelijke termijn voor alles (toekomstige) inwoners van Utrecht, ook voor de mensen die daar (tijdelijk) zelf niet in kunnen voorzien.
  • Duurzaamheid en toekomstbestendigheid; we bouwen aan een duurzamere woningvoorraad en richten ons op thema's als energieneutraliteit en terugdringing gasaansluitingen.

Planspecifiek

Het voorgenomen plan voorziet in het splitsen van een woning en daarmee het toevoegen van één woning. Dit bevordert de doorstroming en een (t)huis voor iedereen. De beoogde ontwikkeling past daarmee binnen de kaders van de woonvisie.

Huisvestingsbeleid, woningvorming en omzetting

Het beleid voor het omzetten, onttrekken, samenvoegen, woningvormen en kadastraal splitsen van woningen is per 1 juli 2019 gewijzigd met de inwerkingtreding van de nieuwe Huisvestingsverordening Regio Utrecht 2019, gemeente Utrecht en de uitwerking hiervan in de beleidsregels Wijziging samenstelling van de woningvoorraad (woningsplitsen en omzetten). Omdat er in Utrecht schaarste is in alle segmenten van de woningvoorraad en daarnaast de leefbaarheid in alle wijken onder druk staat, heeft de gemeenteraad met de nieuwe Huisvestingsverordening de gehele woningvoorraad als vergunningplichtig aangewezen.

Omdat is gebleken dat ongereguleerde omzetting en vorming van woningen kan leiden tot een aantasting van het woon- en leefklimaat, wordt daarnaast in lijn van het bestemmingsplan 'Chw Algemene regels voor bouwen en gebruik' in alle bestemmingsplannen een regeling opgenomen voor omzetting en woningvorming. In verband met een goede ruimtelijke ordening worden regels gesteld die zien op een goede kwaliteit van het woon- en leefklimaat. Deze regels werken aanvullend op het Bouwbesluit, waarin veiligheid en gezondheid geregeld zijn en op de Huisvestingsverordening 2019 die gericht is op het beheer van een goede woningvoorraad.

De beleidsregels 'Wijziging samenstelling van de woningvoorraad (woningsplitsen en omzetten)' zien onder meer op het beoordelen van de gevolgen voor het woon- en leefklimaat, enerzijds door de eisen met betrekking tot de minimale omvang van woningen en anderzijds door het in beeld brengen van de gevolgen van extra woningen binnen de context van de bestaande situatie. De bestemmingsregeling kan daarom nauw aansluiten bij de wijze waarop het beleid over omzetting en woningvorming is neergelegd in die beleidsregels.

Planspecifiek

In het voorliggende geval is sprake van een woningsplitsing, maar wel in een bijzondere situatie waar dat ook regulier is toegestaan (via de wijzigingsbevoegdheid). Daarmee is het initiatief in lijn met het huisvestingsbeleid.

Vitale stadswijken, functiemenging in woonwijken (2013)

In de notitie 'Vitale Stadswijken, functiemenging in woonwijken' is uitgewerkt hoe binnen de woonwijken met functiemenging om zal worden gaan. Het doel van de notitie is de beleidsrichting aan te geven en randvoorwaarden te scheppen voor het faciliteren van meer functiemenging in woonwijken en het bieden van een toetsingskader voor initiatieven in afwijking op het bestemmingsplan.

Planspecifiek

Het plangebied bevindt zich niet in een woonwijk. Deze notitie is daarom niet van toepassing op de voorgenomen ontwikkeling.

2.3.2.2.2 Natuur

Bomenbeleid Utrecht (2009)

De nota Bomenbeleid Utrecht is in 2009 vastgesteld. Een van de belangrijkste doelen van het Utrechtse bomenbeleid is een samenhangende bomenstructuur voor de stad te verbeteren en te ontwikkelen, gebaseerd op cultuurhistorische, ruimtelijke en ecologische uitgangspunten en milieu.

Sinds 1 januari 2007 kennen alle gemeentelijke ruimtelijke plannen in de stad een bomenparagraaf. De bomenparagraaf biedt vanaf het begin en in alle fasen van een planproces de mogelijkheid een belangenafweging te maken over de gevolgen van een ruimtelijk plan voor bomen.

Planspecifiek

Binnen het plangebied zijn bestaande bomen aanwezig die gehandhaafd worden. Tevens wordt voorzien in een versterking van de bomenstructuur. In paragraaf 5.10 is een bomenparagraaf opgenomen, waarin een en ander nader wordt toegelicht.

Nota Utrechtse soortenlijst (2018)

Op 7 juni 2018 heeft de gemeenteraad de Nota Utrechtse soortenlijst vastgesteld, ter bescherming en stimulering van de voor Utrecht belangrijke plant- en diersoorten en daarmee ter bevordering van de biodiversiteit in de stad. Onder de bescherming vallen 5 vogelsoorten, 3 vissoorten, 6 soorten wilde bijen, 40 plantensoorten en 10 paddenstoelsoorten. De Utrechtse soortenlijst wordt meegewogen bij de voorbereiding van gemeentelijke ruimtelijke plannen. Bij gebiedsontwikkelingen van derden wordt dringend geadviseerd om de Utrechtse soortenlijst bij de onderzoeken te betrekken.

Planspecifiek

Er is geen onderzoek gedaan naar aanwezige dier- en plantsoorten, in paragraaf 5.9 wordt verder op natuurbescherming ingegaan.

2.3.2.2.3 Bouwen

Welstandsnota Utrecht 'De schoonheid van Utrecht' (2004)

In de Welstandsnota Utrecht "De schoonheid van Utrecht", welke in juli 2004 is vastgesteld, is geformuleerd op welke wijze het welstandsbeleid van de gemeente Utrecht uitgevoerd zal worden. Dit betreft vanzelfsprekend de welstandstoetsing van vergunningplichtige bouwwerken en toetsing op basis van de loketcriteria.

De nota, die verplicht is om welstandsbeleid te kunnen voeren, kent de volgende doelen:

  • het plaatsen van de welstandsbeoordeling binnen een inhoudelijk, objectief kader waarmee de rechtszekerheid voor de initiatiefnemer wordt gediend;
  • het verhogen van de kwaliteit van de welstandsadvisering;
  • het vastleggen van efficiënte en transparante procedures voor de welstandszorg;
  • het bieden van meer samenhang in het beleid dat zich richt op het uiterlijk van de stad.

Voor vergunningplichtige bouwwerken geldt het volgende:

  • op basis van een gebiedsgerichte analyse per buurt of wijk worden in hoofdlijnen een ruimtelijke karakteristiek gegeven;
  • ambities worden vertaald in beleidsniveaus per gebied; deze beleidsniveaus zijn: behoud, respect en open; de drie niveaus onderscheiden zich onderling in mate van vrijheid in omgaan met de bestaande structuur en architectuur;
  • algemeen geldende beoordelingscriteria verschillen alleen per beleidsniveau en niet per gebied.

Planspecifiek

Het plangebied is aangeduid met het beleidsniveau 'behoud': behoud en herstel van het aanwezige bebouwingsbeeld en versterken van de bestaande of historisch bepaalde karakteristiek van stedenbouwkundige, architectonische, landschappelijke of cultuurhistorische aard.

Het plangebied is gelegen op een prominente plek aan de Nedereindseweg. Dit stelt eisen aan de ruimtelijke opzet en de beeldkwaliteit van de bebouwing. Het voornemen is om de aanpassingen aan de bebouwing passend in de ruimtelijke opzet van de Nedereindseweg te realiseren. Er zal beperkt aangepast worden zodat het aanwezige bebouwingsbeeld behouden blijft. Bovendien worden hierbij de landschappelijke kwaliteiten versterkt.

Geconcludeerd wordt dat de beoogde ontwikkeling passend is binnen het beleidsniveau 'behoud'.

2.3.2.2.4 Erfgoed en cultuurhistorie

De Utrechtse Erfgoedagenda (2013)

De Utrechtse Erfgoedagenda is in 2013 vastgesteld. Utrecht heeft veel erfgoed. Van bewoningssporen uit de bronstijd tot naoorlogse bouwkunst in wijken als Kanaleneiland en Overvecht. Utrecht is een van de oudste steden van Nederland en dat is overal terug te vinden. Utrecht is in de afgelopen decennia zo zorgvuldig mogelijk met het erfgoed omgegaan. En zal dit blijven doen.

De Utrechtse Erfgoedagenda beschrijft het beleid, de projecten en de aandachtsgebieden met betrekking tot monumenten, archeologie en architectuur- en bouwhistorie en de mate waarin deze objecten toegankelijk zijn voor publiek.

Archeologie

De gemeente Utrecht heeft ter bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen een verordening opgesteld voor het hele grondgebied van de gemeente. In de verordening op de archeologische monumentenzorg is een vergunningenstelsel opgenomen ter bescherming van het archeologische erfgoed, waarmee de wettelijk vereiste bescherming kan worden geboden. In bestemmingsplannen is verwezen naar de verordening en is een regel opgenomen (dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'). In deze dubbelbestemming is opgenomen dat de voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden ook zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachtingen. Met deze specifieke gebruiksregel is geregeld dat onder een met het bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval wordt begrepen het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg. Door de verordening en de daarbij behorende archeologische waardenkaart is de bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen in de bodem van de gemeente Utrecht gewaarborgd en zijn verstoringen van de bodem vanaf een op de archeologische waardenkaart aangegeven oppervlakte en diepte vergunningplichtig.

Planspecifiek

In het bestemmingsplan is ter bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen. In paragraaf 5.12 wordt nader ingegaan op de archeologische waarden in het plangebied.

2.3.2.2.5 Verkeer en mobiliteit

Parkeervisie Fiets- en autoparkeren in een groeiend Utrecht (2021)
De gemeenteraad heeft op 25 november 2021 de Parkeervisie Fiets- en autoparkeren in een groeiend Utrecht vastgesteld. Met de beleidsregels parkeernormen fiets en parkeernormen auto, die 1 februari 2022 in werking zijn getreden, bepaalt de gemeente de benodigde capaciteit van het (fiets)parkeren.

In de parkeervisie wordt een viertal doelen gesteld, ten behoeve van een gezonde, leefbare en bereikbare stad, die daarnaast ook verkeersveilig is en waar een goede luchtkwaliteit is.

Deze doelen zijn:

  • 1. Bereikbaarheid van en binnen de stad;
  • 2. Kwaliteitsslag openbare ruimte;
  • 3. Stimuleren duurzame(re) vormen van mobiliteit;
  • 4. Rechtvaardige verdeling van schaarse parkeerruimte.


De gemeente zet in op groei binnen de bestaande stad. Daardoor groeit ook de mobiliteit in de stad. Om leefbaarheid en bereikbaarheid te waarborgen, wil de gemeente het fietsgebruik stimuleren en het autogebruik niet verder laten toenemen. Om dit te kunnen bereiken is een gebiedsoverstijgende aanpak en een stadsbrede sturing nodig en moet gekeken worden naar een (her)verdeling en verspreiding van de bestaande parkeercapaciteit over de gehele stad. Dit is nieuw in de gemeentelijke aanpak, omdat tot nu toe met name buurtgericht, wijkgericht of ontwikkelingsgericht werd gekeken.

De nieuwe parkeervisie gaat in op de maatregelen die nodig zijn in de verschillende buurten in Utrecht en geeft aan wat nodig is om de stad bereikbaar te houden, fietsen te stimuleren en het autoverkeer, ondanks de groei van de stad, niet verder te laten toenemen. In het beleid wordt gestuurd op het aanwenden van andere mobiliteit (anders dan de auto), onder andere door het beperken van de mogelijkheid tot aanleg van reguliere particuliere parkeerplaatsen in betaald parkeergebied.

In zes modules, behorende bij de parkeervisie, werkt de gemeente de uitvoering van de parkeervisie verder uit. Op dit moment zijn twee van de zes modules vastgesteld: 'Parkeernormen' en 'Aanpak betaald parkeren'. De modules 'Parkeerhubs', 'Fietsparkeren', 'Aanpak parkeren openbare ruimte' en 'Parkeren en toegankelijkheid' worden op dit moment uitgewerkt. De beleidsregel parkeernormen fiets en beleidsregel parkeernormen auto zijn een uitwerking van de module 'parkeernormen'.

Utrecht wordt in de parkeervisie opgedeeld in verschillende parkeerzones. De parkeerzones verschillen van elkaar in bijvoorbeeld de hoogte van parkeernormen voor fiets en auto, de gehanteerde tarieven bij betaald parkeren of voorwaarden voor de uitgifte van parkeervergunningen. De gebiedsindeling wordt per zone (A, B of C) met de daarbij behorende normen op een kaart aangegeven.

In de module 'parkeernormen' wordt aangegeven hoe omgegaan moet worden met fiets- en autoparkeerplaatsen bij bouwontwikkelingen. Hierbij wordt ingegaan op:

  • de aantallen parkeervoorzieningen die nodig zijn bij ontwikkelingen;
  • de eisen voor de plek en kwaliteit;
  • de mogelijke alternatieven voor parkeren bij ontwikkelingen en
  • het meebetalen aan alternatieve vervoersmiddelen via een nieuw bereikbaarheidsfonds.


Daarnaast wordt aangegeven hoe ervoor gezorgd wordt dat de parkeervoorzieningen worden gebruikt zoals ze zijn bedoeld.

Planspecifiek

Het plangebied ligt niet in een 'maatwerkgebied'. Er kan in Rijnenburg niet worden geparkeerd op openbare wegen. Parkeren moet daarom op eigen terrein worden opgelost. In hoofdstuk 4 wordt verder ingegaan op het parkeren in het plangebied.

2.3.2.2.6 Gezond stedelijk leven

Nota Gezondheid voor iedereen – Volksgezondheidsbeleid Utrecht 2019-2023
De ambitie van de nota is dat mensen op een prettige, gezonde manier in de groeiende stad Utrecht kunnen wonen, werken en leven. Met de nota worden kansen benut door gezondheid te koppelen aan gebiedsontwikkeling, duurzaamheid, mobiliteit en sociale- en economische ontwikkelingen. In de nota is gezonde leefomgeving één van de 7 speerpunten. De ambitie is een gezonde leefomgeving voor elke Utrechter die zo is ingericht dat gezond leven gemakkelijk is, de druk op gezondheid zo laag mogelijk is en dat mensen zich prettig voelen.

Gezond leven is gemakkelijk
De openbare ruimte wordt zo ontworpen dat deze voor iedereen bespeelbaar is en uitnodigt om te bewegen, te sporten, te verblijven en te ontmoeten. De voetganger en de fietser krijgen vaker voorrang dan de auto en krijgen meer ruimte. Het openbaar vervoer wordt een aantrekkelijk alternatief door betere bus-, tram- en treinverbindingen. Nieuwe woonwijken worden zo ontworpen dat de auto minder nodig is. Door voorzieningen dichtbij en door ontmoetingsplekken wordt ontmoeting gefaciliteerd. Dit draagt bij aan de sociale cohesie in de buurt. Er wordt toegewerkt naar een omgeving waar Utrechters gemakkelijk voedselkeuzes kunnen maken die gezond zijn voor mens, dier en milieu.

De druk op de gezondheid is zo laag mogelijk
Er wordt gekozen om idealiter geen nieuwe woningen binnen 100 meter van een autosnelweg te realiseren. Ook wordt de markt uitgedaagd om bij nieuwe gebiedsontwikkelingen aan drukke binnenstedelijke wegen (> 10.000 motorvoertuigen per etmaal), met (innovatieve) maatregelen te komen die de gezondheidseffecten door luchtverontreiniging en geluidbelasting minimaliseren met behoud van een goed binnenmilieu en een prettige woon-en verblijfskwaliteit. Voor groepen mensen die extra gevoelig zijn voor luchtverontreiniging (ouderen, mensen met een zwakke gezondheid en kinderen van 0-18 jaar) wordt bij het bestemmen van nieuwbouw van voorzieningen (scholen, kinderopvang en woon(zorg)voorzieningen) bij drukke binnenstedelijke wegen (>10.000 motorvoertuigen per etmaal) een minimale afstand van 50 meter en bij autosnelwegen een minimale afstand van 300 meter aangehouden. Voor bestaande voorzieningen die renovatie, aanbouw of vervangende nieuwbouw nodig hebben, wordt onderzocht of een alternatieve locatie ruimtelijk en binnen de financiële kaders mogelijk is. Bij tijdelijke schoolgebouwen en noodlokalen wordt er ook naar gestreefd om aan het afstandscriterium te voldoen.

Er worden hogere lokale ambitiewaarden voor geluid gehanteerd dan de wettelijke grenswaarden namelijk 63 dB voor nieuwe situaties langs wegen en spoorwegen (dit is 5 dB lager dan de wettelijke grenswaarde). Ook worden stille plekken beschermd. In dit licht worden geen horecavoorzieningen toegestaan in stille hofjes en rustige woonstraten.

Bij bouwplannen moeten alle soorten woningen (sociale huur, midden huur, koopwoningen etc.) in het plan een vergelijkbare lucht- en geluidskwaliteit hebben. Nieuwe wegen, woningen en kantoren leiden niet tot een hogere druk op gezondheid door bijvoorbeeld een slechtere lucht- of geluidskwaliteit. Als dat toch zo is, dan compenseren we de extra druk door aanvullende maatregelen zoals een geluidsluwe zijde en extra groen.

Mensen voelen zich prettig
Een evenwichtige balans tussen wonen, werken en recreëren is belangrijk voor een gezonde leefomgeving. Zo is er ruimte voor groen, water en is er ruimte om te spelen, te ontmoeten en te bewegen. Dit betekent ook dat er voldoende ruimte is om te recreëren in de buurt. Er zijn voldoende (maatschappelijke) voorzieningen en er is aandacht voor diversiteit in functies van de openbare ruimte. De aanwezigheid van groen is goed voor de gezondheid van mensen, en voor de biodiversiteit in de stad. Groene ruimtes nodigen uit tot bewegen, zorgen voor verkoeling, zijn belangrijk als recreatieve (ontmoetings-) ruimte en absorberen geluid. Straten, pleinen, binnenterreinen, daken en gevels worden zo groen mogelijk ingericht volgens het 'groen tenzij' principe. Elke Utrechter heeft de mogelijkheid om vanuit zijn woning een prettig ommetje te maken, want dat nodigt mensen uit tot meer bewegen en draagt bij aan ontmoeten.

Planspecifiek

Voor de ontwikkeling is het aspect gezondheid beoordeeld. Hierbij is gekeken naar de luchtkwaliteit en de geluidskwaliteit in het plangebied. De hoeveelheid groen en natuur in de omgeving draagt bij aan een gezonde leefomgeving, terwijl op perceel niveau een positieve bijdrage wordt geleverd aan de biodiversiteit en tegengaan hittestress, door verhardingen te verwijderen en de bomenstructuur te versterken. In de paragrafen 5.4, 5.7 en 5.14 wordt hier nader op ingegaan.

De beoogde ontwikkeling is overeenstemming met het volksgezondheidsbeleid.

Geluidnota Utrecht 2014-2018 (2014)

De Geluidnota Utrecht 2014-2018 is op 11 februari 2014 vastgesteld. Dit beleid gaat over het beperken en minimaliseren van geluidhinder bij ruimtelijke ontwikkelingen in Utrecht. De Geluidnota heeft betrekking op weg-, rail- en industrielawaai. Hiervoor is landelijke wet- en regelgeving van toepassing. Daarbinnen is echter ook ruimte voor gemeentelijke beleidsvrijheden. In de Geluidnota wordt aangegeven hoe hier mee wordt omgegaan. De belangrijkste regels uit de Geluidnota zijn:

  • nieuw te bestemmen woningen beschikken over een geluidsluwe gevel, een rustige buitenruimte en een akoestisch goede woningindeling;
  • behoud van goed akoestisch woon- en leefklimaat in rustige woonwijken bij bestemmen van nieuwe woningen en bedrijven in elkaars nabijheid.

Ook onderwerpen, die meer algemeen onder het begrip 'een goede ruimtelijke ordening' vallen, worden in de Geluidnota beschreven.

Planspecifiek

Voor de Wet geluidhinder is het plangebied gelegen binnen de invloedssfeer van de Nedereindseweg. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is daarom onderzoek gedaan naar de geluidbelasting vanwege wegverkeer op de Nedereindseweg. De resultaten van het akoestisch onderzoek zijn verwerkt in paragraaf 5.4.

Nota externe veiligheid (2007)

De Nota externe veiligheid, welke in 2007 is vastgesteld, gaat in op het beleid van de gemeente Utrecht voor de beheersing van risico's als gevolg van het werken met gevaarlijke stoffen in inrichtingen (bedrijf, productielocatie of kantoor) en het vervoer van gevaarlijke stoffen. De genoemde risico's zijn veiligheidsrisico's voor mensen die zich in de buurt van de inrichting of het transport bevinden.

De beleidskeuzes hebben betrekking op nieuwe situaties, waarin een risicobron zich vestigt of uitbreidt of een risico-ontvanger, zoals een woning, planologisch mogelijk wordt gemaakt. De randvoorwaarden en regels zijn vertaald in afstandseisen tussen risicobronnen (bedrijven, transportroutes (weg, spoorweg, vaarweg) of buisleidingen) en omgevingsobjecten. De gemeente Utrecht kiest ervoor om geen zwaardere veiligheidseisen op te leggen dan die vermeld staan in de risiconormering van de rijksoverheid. In sommige gevallen biedt de rijksregelgeving ruimte tot afwijken van de normering. In de Nota spreekt de gemeente zich uit om terughoudend om te gaan met de mogelijkheid tot afwijken.

Planspecifiek

Bij de herontwikkeling in het plangebied is rekening gehouden met het aspect externe veiligheid, zie paragraaf 5.6.

Actieplan luchtkwaliteit Utrecht 'Lucht voor ambitie'

Op 3 december 2009 heeft de gemeenteraad het Actieplan Luchtkwaliteit 2009 vastgesteld. Schone lucht, een bereikbare stad en duurzame groei. Dat zijn de doelstellingen van het Actieplan Luchtkwaliteit Utrecht (ALU). Het ALU bevat een samenhangend pakket maatregelen om de luchtkwaliteitsknelpunten op te lossen, bewoners, werkenden en bezoekers te stimuleren meer met het openbaar vervoer en de fiets te reizen en knelpunten in het autoverkeer op te lossen.

Planspecifiek

Het plangebied ligt niet op loopafstand van voorzieningen of openbaar vervoer. Wel ligt de locatie op fietsafstand van een aantal bushaltes en de meeste voorzieningen. Door de nabijheid van deze voorzieningen wordt het gebruik van met name de fiets gestimuleerd. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in lijn is met het Actieplan luchtkwaliteit.

2.3.2.2.7 Bodem, ondergrond en water

Nota Bodembeheerplan 2017-2027 'Grondig Werken 4' (2017) en Aanvulling Nota Bodembeheerplan 2017-2027 beleid PFAS (2020)

In 2017 is de Nota Bodembeheer 2017-2027 'Grondig Werken 4' vastgesteld. De Nota bodembeheer 2012–2022 is met de voorliggende Nota bodembeheer 2017-2027 geactualiseerd. Utrecht groeit en er wordt zowel in de stad als aan de randen veel gebouwd. Door deze bouwinitiatieven kan de vraag naar bouwgrond periodiek groot zijn. De gemeente wil voorkomen dat deze bouwgrond van elders (vaak over lange afstand) wordt aangevoerd. De aanpak in de Nota Bodembeheer 2017 – 2027 zorgt ervoor dat de benodigde grond duurzaam uit de eigen en uit omliggende gemeenten in de regio kan komen, wat bijdraagt aan een gezonde verstedelijking en een circulaire economie. In 2020 is de Nota uitgebreid met een aanvullende nota over PFAS-stoffen.

De gemeente Utrecht volgt zoveel mogelijk het algemene landelijke beleid zoals dat is opgenomen in het Besluit bodemkwaliteit. Dit landelijke beleid past echter niet in elke lokale situatie. De wetgever heeft het mogelijk gemaakt om lokaal beleid toe te staan. In Utrecht speelt, naast de grote vraag naar bouwgrond, mee dat gebiedseigen grond niet altijd kan worden hergebruikt en dat er te weinig hergebruiksmogelijkheden zijn. De lokale gebiedsgerichte invulling sluit aan bij de functie, kwaliteit en ontwikkelingen van een gebied. De nota is hierdoor ingedeeld in: gebiedsspecifiek beleid, ander gemeentelijk beleid en landelijk beleid.

Planspecifiek

Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is rekening gehouden met het gemeentelijke beleid: er is een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd. Voor de resultaten wordt er verwezen naar paragraaf 5.8.

Plan Gemeentelijke Watertaken 2016-2019

Het Plan Gemeentelijke Watertaken beschrijft de invulling van de wettelijke gemeentelijke zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater. Ook de wijze van beheer van oppervlaktewater wordt beschreven. Op basis van de zorgplichten heeft de gemeente op het gebied van water de volgende taken:

  • 1. een veilige inzameling en transport van afvalwater, zonder risico's voor de volksgezondheid en het milieu;
  • 2. het inzamelen en verwerken van hemelwater zonder dat er wateroverlast optreedt;
  • 3. het voorkomen en verminderen van structurele grondwateroverlast;
  • 4. het samen met de waterschappen realiseren van veilig, gezond en aantrekkelijk oppervlaktewater waarlangs het goed wonen, werken en recreëren is.

Planspecifiek

Voor de beoogde ontwikkeling is een waterparagraaf opgesteld. In paragraaf 5.11 wordt hier nader op ingegaan.

2.3.2.2.8 Energie

Utrecht: energiek middelpunt van het land, Energieplan Utrecht en duiding van het college bij het Energieplan (2016) en de Utrechtse Energieagenda's 2016 - 2019

De gemeenteraad heeft op 14 januari 2016 het Energieplan besproken en het document Duiding van het College bij het Energieplan vastgesteld. Deze documenten geven samen richting aan het energiebeleid in Utrecht voor de komende jaren. Het Energieplan is door 165 Utrechters opgesteld en hierbij stond de volgende vraag centraal: realiseer een klimaatneutraal Utrecht. Aan de hand van de onderwerpen wonen, werken, vervoer en centrale energievoorziening in Utrecht zijn, om dit te bereiken, te nemen maatregelen geformuleerd. Bewustwording via het verbeteren van informatievoorziening is hierbij belangrijk en de gemeente heeft een grote en pro-actieve rol bij de overgang naar duurzame energie.

In het najaar van 2015 zijn de Utrechtse Energieagenda's verschenen, welke een vervolg zijn op het Energieplan en de duiding daarop van het college. Hierin worden de concrete gemeentelijke werkzaamheden gepresenteerd en de inzet van middelen welke leiden tot een klimaatneutraal Utrecht richting 2030. Om deze ambitie te bereiken zijn de volgende ambitieuze doelstellingen voor 2020 geformuleerd:

  • 20% CO2-reductie ten opzichte van 2010;
  • 20% van het totale energieverbruik wordt duurzaam opgewekt;
  • 10% van de daken zijn voorzien van zonnepanelen.

Met het coalitieakkoord 'Utrecht: Ruimte voor iedereen' (2018) zijn voorgaande doelstellingen vervangen. Utrecht wil zo snel mogelijk klimaatneutraal zijn en om hiertoe te komen worden de volgende stappen genomen:

  • de gemeentelijke energie-inkoop is in 2020 volledig verduurzaamd;
  • in 2025 ligt op 20% van de Utrechtse daken zonnepanelen;
  • in 2030 is het Utrechtse systeem van stadsverwarming verduurzaamd;
  • in 2030 zijn minimaal 40.000 bestaande woningen van het gas af;
  • het gemeentelijke vastgoed is in 2040 volledig verduurzaamd.

Planspecifiek

Vanaf 1 januari 2021 gelden de eisen van BENG (Bijna Energieneutrale Gebouwen). Hieraan dient vanuit het Bouwbesluit 2012 voldaan te worden. In paragraaf 5.16 is aangegeven hoe de duurzaamheidsambities in het voorgenomen plan worden ingevuld.

Visie op de warmtevoorziening (2017)

Op 2 november 2017 heeft de gemeenteraad de Visie op de warmtevoorziening vastgesteld. De CO2-uitstoot in onze stad wordt voor een derde veroorzaakt door het verwarmen van huizen en gebouwen met aardgas (inclusief de stadsverwarming). Ook gebruiken gebouwen op dit moment relatief veel warmte door een lage isolatiegraad en installaties met een laag rendement. Om de doelstelling te behalen om als Utrecht in 2030 klimaatneutraal te zijn, is een omschakeling naar een duurzame warmte- en koudevoorziening nodig. Met het nieuwe coalitieakkoord is de doelstelling opgenomen om zo snel mogelijk klimaatneutraal te zijn en 40.000 bestaande woningen van het gas af te halen. Een duurzame warmtevoorziening kan gerealiseerd worden door de vraag naar warmte te beperken, te stoppen met het gebruik van aardgas en over te stappen op duurzame warmtebronnen. Dit vraagt om ingrijpende aanpassingen in gebouwen, de energieinfrastructuur en door nog meer gebruik te maken van duurzame warmtebronnen. Natuurlijke momenten, op zowel gebouw- als gebiedsniveau, moeten worden benut om de warmtetransitie te versnellen. Een klimaatneutrale warmtevoorziening moet aan de voorwaarden duurzaam, betaalbaar en betrouwbaar voldoen.

In het door het VNG ondertekende Klimaatakkoord is een nieuwe regierol voor de gemeente vastgelegd. Gemeenten moeten voor eind 2021 een Transitievisie Warmte (TVW) en een Regionale Energiestrategie (RES) opstellen. In de Transitievisie Warmte staat hoe de gemeente een aardgasvrije stad gaat maken en welke planning daarvoor wordt gehanteerd. In de TVW staat wanneer we in welke buurt starten met het aardgasvrij maken van gebouwen en het aanpassen van de energie-infrastructuur. In de RES staat hoe Utrecht en haar regiogemeenten invulling gaan geven aan de landelijke energiedoelstellingen in het Klimaatakkoord voor het verduurzamen van de energiebronnen. In de RES staat hoeveel en waar duurzame elektriciteit (wind en zon) in 2030 wordt opgewekt. Ook staat er in de RES welke duurzame warmtebronnen te gebruiken zijn zodat buurten van het aardgas af kunnen. Beide documenten worden in de Omgevingsvisie verankerd. De landelijke wet- en regelgeving wordt hiervoor de komende tijd aangepast.

Planspecifiek

Het betreft een bestaand pand, waarbij veel ongewijzigd blijft. Wel zullen de woningen goed geïsoleerd worden en worden zonnepanelen overwogen.

2.4 Conclusie

De conclusie is dat de ontwikkeling past binnen de beschreven beleidskaders.

Hoofdstuk 3 Bestaande situatie

Het plangebied ligt aan de Nedereindseweg in Rijnenburg. Op het perceel bevinden zich een agrarische bedrijfswoning, een voormalige hooiberg, een loods en een stal van het agrarisch bedrijf. Het agrarisch bedrijf op deze locatie is volledig beëindigd en de Hinderwetvergunning voor de huidige bedrijfsactiviteiten in de loods wordt ingeleverd. De loods is nu al weinig tot niet meer bedrijfsmatig in gebruik.

Het verharde terrein in het noordoosten van het plangebied wordt voornamelijk gebruikt voor de opslag van materialen en het parkeren van eigen voertuigen. Het plangebied is voor een groot deel verhard, met uitzondering van de west-, oost- en zuidgrens. Ten zuiden van de woning bevindt zich grasland met een nieuw aangeplante boomgaard en een solitaire eik. Ten oosten van de woning is voornamelijk grasland met een rij knotwilgen, een boomgroep en een solitaire wilg aanwezig. Tevens is sprake van het hobbymatig houden van een tweetal paarden. Hiervoor is een paddock aanwezig ten oosten van de voorste stal.

Overzicht oppervlakte bestaande bebouwing:

  • hoofdgebouw (bedrijfswoning): 145 m²
  • loods; 450 m²
  • stal; 200 m²
  • hooiberg; 60 m².

In onderstaande afbeeldingen en het schetsplan is de ruimtelijke inrichting weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.WPNEDER576RIJNENBU-VA01_0004.jpg"

Ruimtelijke inrichting in de bestaande situatie (bron: Buro SRO d.d. 15 juni 2021)

De onderstaande afbeeldingen geven de huidige situatie van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.WPNEDER576RIJNENBU-VA01_0005.jpg"

Bestaande situatie v.l.n.r.: de bedrijfswoning, de stal naast de bedrijfswoning en zicht op Nedereindseweg (bron: Buro SRO, 27 mei 2021)

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.WPNEDER576RIJNENBU-VA01_0006.jpg"

Bestaande situatie v.l.n.r.: voorgevel bestaande bedrijfswoning, achterzijde stal met hooiberg en loods en entree met paddock (bron: Buro SRO, 27 mei 2021)

Historische ontwikkeling, monumenten en cultuurhistorie

De rijke geschiedenis van het gebied laat zich aflezen aan de verschillende (agrarische) bouwstijlen die zich met name bevinden langs de Nedereindseweg. De boerderijen langs deze weg zijn gebouwd vanaf de 17e eeuw tot en met de 20e eeuw. De huidige boerderijen liggen op het erf met daarvoor een groente- en bloementuin en een representatieve uitstraling naar het lint. Op het achtererf bevinden zich nog vaak oorspronkelijke bijgebouwen zoals de hooiberg, schuren en stallen, die inmiddels meestal een andere functie hebben, bijvoorbeeld als woning of garage.

De huidige bebouwing op het perceel Nedereindseweg 576 staat niet beeldbepalend of anderszins cultuurhistorisch waardevol, maar sluit wel aan bij de hiervoor genoemde kenmerken.

De bebouwing is niet aangemerkt als gemeentelijk of Rijksmonument. De woning op het perceel tegenover de planlocatie en ten westen van de planlocatie betreft wel twee Rijksmonumenten.

Structuurbepalende elementen

Het lint van de Nedereindseweg is een mooi ensemble van landelijke bebouwing en erfbeplantingen, watergangen en bruggetjes, open vergezichten over de weilanden en een kronkelende weg met laanbeplanting. Het voorliggende initiatief voegt zich naar deze structuurbepalende elementen.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

Initiatiefnemer heeft het voornemen de bestaande bedrijfswoning te verbouwen tot twee wooneenheden. Hiervoor zal de woning intern verbouwd worden en worden dakkapellen toegevoegd. De entrees van de woningen komen naast elkaar, zodanig dat de beide woningen georiënteerd zijn op de Nedereindseweg. Ook krijgen de twee woningen een gezamenlijke parkeerplaats aan de voorzijde van de voorste stal.

De bebouwing van het beëindigde agrarisch bedrijf zal behouden blijven. In de toekomstige situatie krijgen de beide woningen elk één stal/loods ter beschikking.

  • De stal, met een oppervlakte van 200 m², blijft vooral in gebruik voor het hobbymatig houden van twee paarden en van schapen, zoals dat nu reeds het geval is.
  • Voor het gebruik van de loods, die een oppervlakte heeft van 450 m², is van belang dat hiervan de Hinderwetvergunning wordt ingeleverd. In de nieuwe situatie wordt de loods uitsluitend nog hobbymatig gebruikt, onder andere voor de stalling van eigen voertuigen (geen caravanstalling), voor opslag van tuinmaterialen, ruimte voor hobbymatige houtbewerking e.d.
  • Ook de hooiberg (60 m²) blijft behouden en zal als parkeergelegenheid kunnen dienen.

Het terrein zal opnieuw ingericht worden. Hiervoor is een schetsplan opgesteld (d.d. 15 juni 2021), zie Schetsplan Nedereindseweg 576. De belangrijke en waardevolle groenstructuren op het perceel blijven behouden en worden aangevuld. In het noordoosten wordt in totaal ca. 850 m² aan verharding (stelconplaten) verwijderd en vervangen door een groene weide. De boomgroep in deze weide wordt uitgebreid met inheemse soorten. Tevens worden knotwilgen toegevoegd aan de bestaande rij knotwilgen op de oostelijke rand van het perceel. Het voorterrein blijft in dezelfde fraaie staat behouden. De beoogde landschappelijke inrichting is als voorwaardelijke verplichting in de regels opgenomen.

Onderstaande afbeelding toont een schets van de beoogde situatie van de ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.WPNEDER576RIJNENBU-VA01_0007.jpg"

Schets beoogde situatie plangebied (bron: Buro SRO, d.d. 15-06-2021)

Verkeer

De beide woningen zullen gebruik maken van de bestaande inrit vanaf de Nedereindseweg. Het aantal woningen zal met één woning toenemen. De Nedereindseweg heeft genoeg capaciteit om deze verkeersbewegingen te verwerken. Overigens ging de voormalige agrarische functie ook gepaard met verkeersbewegingen, juist ook van zwaar verkeer. Per saldo zal de verkeerssituatie zondermeer verbeteren.

Parkeren

De parkeernorm die gebruikt wordt is bepaald in de Nota Stallen en Parkeren van de gemeente Utrecht. Het plangebied is gelegen in zone C2 (buiten)gebied en uitgegaan wordt van woningen van 80 tot 130 m² bvo. Dit betekent een parkeernorm (inclusief bezoekers) van minimaal 1,6 en maximaal 1,8 parkeerplaatsen per woning. In totaal zullen er daarom vier parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd worden. Er is hiervoor voldoende ruimte op eigen terrein. Het parkeren van de bewoners heeft 'uit het zicht' plaats, bijvoorbeeld in de voormalige hooiberg en in de loods achterop het terrein. Voor bezoekers is er wel (informele) parkeergelegenheid aan de voorzijde van het perceel.

Hoofdstuk 5 Onderzoek en randvoorwaarden

5.1 Inleiding

In toenemende mate wordt de milieukwaliteit van belang bij de ontwikkeling van functies in het landelijk en stedelijk gebied. Het milieubeleid heeft zich in de loop van enkele decennia ontwikkeld tot een complexe materie, die er in de praktijk toe leidt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen met verschillende milieuaspecten rekening moet worden gehouden. In dit hoofdstuk is een overzicht gegeven van de relevante (milieu)aspecten in het plangebied en de diverse onderzoeken die zijn uitgevoerd.

5.2 Milieueffectrapportage

Kader

Het doel van een milieueffectrapportage (m.e.r.) is om vooraf de mogelijke milieueffecten van plannen en besluiten in beeld brengen en deze een volwaardige rol te laten spelen bij de besluitvorming over deze plannen en besluiten.

Het maken van een milieueffectrapport is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten, die activiteiten mogelijk maken welke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

In onderdeel C van de bijlagen bij het Besluit m.e.r. wordt aangegeven welke activiteiten altijd m.e.r.-plichtig zijn. Bij de activiteiten die in onderdeel D van die bijlage genoemd worden moet beoordeeld worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Uit deze m.e.r.-beoordeling kan de conclusie volgen dat er een milieueffectrapportage moet worden opgesteld.

Planspecifiek

Uit een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2018:2414, 18 juli 2018) dat het antwoord op de vraag of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Daarbij mogen de bestaande planologische mogelijkheden worden meegewogen bij de vraag of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

Deze ontwikkeling heeft betrekking op een woningsplitsing en een herinrichting van het perceel. Het aantal woningen neemt daardoor toe, maar het ruimtebeslag van deze woningen is gelijk aan dat in de huidige situatie. Gezien de beperkte omvang kan deze ontwikkeling als een niet-stedelijke ontwikkeling worden gezien. Verder vinden er geen aanpassingen aan het plangebied plaats die een nadelige invloed hebben op het milieu. Dit betekent dat het Besluit milieueffectrapportage niet van toepassing is en dat er geen m.e.r.-(beoordelings)plicht geldt. Het opstellen van een milieueffectrapportage is dan ook niet noodzakelijk. Ook is het niet nodig is om een aanmeldnotitie op te stellen om een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren.

Conclusie

Het aspect milieueffectrapportage vormt geen belemmering voor dit wijzigingsplan.

5.3 Bedrijven en milieuzonering

Kader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Het streven is om in de stad wonen en werken op een goede manier te laten samengaan. Beide functies zijn zeer belangrijk in Utrecht, maar voorkomen moet worden dat milieuhinder van bedrijven een negatieve invloed heeft op de woonomgeving. Het streven is om werkfuncties in de woonomgeving te integreren en om daarmee de levendigheid in de woonwijken te vergroten. Deze werkfuncties mogen alleen geen overlast veroorzaken. Dus bedrijven die (te veel) geur of geluidshinder veroorzaken, overlast geven of andere risico' s voor de gezondheid en veiligheid meebrengen, moeten ruimtelijk worden gescheiden van gevoelige bestemmingen als wonen. Dit wordt bereikt door milieuzonering.

Planspecifiek

Het plangebied bevindt zich in een omgeving met voornamelijk agrarische functies. De geplande ontwikkeling bevat geen nieuwe bedrijvigheid, anders dan beroep of bedrijf aan huis. Ten aanzien van omliggende agrarische bedrijven moet aan de afstandsnorm van 50 m tot een geurgevoelig object worden voldaan. De richtafstanden volgens de VNG-brochure ‘Bedrijven en Milieuzonering’ gelden daarbij tussen enerzijds de grens van de bestemming die agrarische bedrijven toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan is toegelaten.

De bestaande woning wordt gesplitst. Hierdoor wordt een geurgevoelig object gerealiseerd. Alleen ten oosten van het plangebied bevindt zich een agrarisch bedrijf. De afstand van onderhavige woning tot de rand van het agrarische bouwvlak van het betreffende agrarische bedrijf bedraagt ca. 130 m. Dit agrarische bedrijf bevindt zich derhalve op een afstand van meer dan 50 m, waardoor wordt voldaan aan de afstandsnorm tot een geurgevoelig object.

Gezien het voorgaande is de conclusie dat een goed woon- en leefmilieu gegarandeerd kan worden en dat bedrijven in de omgeving niet in hun bedrijfsvoering belemmerd worden.

Conclusie

Het aspect bedrijven- en milieuzonering vormt geen belemmering.

5.4 Geluidhinder

Kader

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Woningen zijn geluidgevoelige objecten in het kader van de Wet geluidhinder (Wgh). Met het voorliggende initiatief neemt het aantal woningen toe. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek naar wegverkeerlawaai is dan ook noodzakelijk. Hiertoe is een onderzoek uitgevoerd naar het wegverkeerslawaai (zie Bijlage 2).

De ontwikkeling ligt buiten de bebouwde kom van Utrecht binnen de geluidzone van de Nedereindseweg op 17 meter uit de as van de weg. De geluidbelasting door wegverkeer op de Nedereindseweg bedraagt 49 dB op de zuidgevel na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt hiermee overschreden. De maximale grenswaarde van 53 dB wordt niet overschreden. De zijgevels voldoen wel aan de voorkeursgrenswaarde: deze gevels zijn als geluidluw te bestempelen.

De geluidbelasting door alle wegverkeer samen bedraagt ten hoogste 54 dB zonder aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh.

Het verlagen van de geluidbelasting door het treffen van maatregelen aan de bron is civieltechnisch niet mogelijk. Afscherming van de woning langs een secundaire weg wordt door de gemeente Utrecht niet onderzocht of afgewogen. Voor de zuidgevel van de zuidelijke woning is derhalve een hogere waarde nodig van 49 dB (rekenpunt 1), voor wegverkeer op de Nedereindseweg. De overige gevels van de zuidelijke woning zijn als geluidluw te bestempelen. Alle gevels van de noordelijke woning zijn geluidluw, voor deze nieuwe woning is geen hogere waarde nodig.

Bij het toetsen of er sprake is van een “goede ruimtelijke ordening” is aangesloten bij het toetsingskader van de Wgh en van het geluidbeleid van de gemeente. Aan dit toetsingskader kan worden voldaan zoals hierboven omschreven. De ambitiewaarde uit het geluidbeleid voor de gecumuleerde geluidbelasting van 63 dB zonder aftrek wordt niet overschreden. Daarmee leidt de ontwikkeling niet tot een onaanvaardbare situatie. Voor het aspect geluid zal sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening als voor de woningen wordt voldaan aan de eisen voor de geluidwering conform het Bouwbesluit.

De geluidbelaste zuidgevel van de zuidelijke woning ondervindt een geluidbelasting van 54 dB zonder aftrek. De benodigde karakteristieke geluidwering voor deze gevel bedraagt in een nieuwbouwsituatie GA;k = 21 dB. Het Bouwbesluit stelt andere eisen aan nieuwbouwsituaties dan aan bestaande situaties. Omdat het gaat om de transitie van ruimten met een niet-geluidgevoelige functie naar een woonfunctie in een bestaand gebouw kan worden uitgegaan van de eisen voor een bestaande situatie (verbouw). In dat geval hoeft niet te worden uitgegaan van een nieuwbouwsituatie, maar kan dan worden uitgegaan van het “rechtens verkregen niveau”.

Conclusie

De conclusie is dat het aspect gelueidhinder geen belemmering vormt voor deze ontwikkeling, mits voor de zuidelijke woning een hogere waarde wordt verkregen. Daarnaast moet aan de eisen voor de geluidwering conform het Bouwbesluit worden voldaan.

5.5 Geur

Kader

Sinds 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) van kracht. In deze wet is bepaald wat geuroverlast is en in hoeverre sprake mag zijn van geuroverlast bij geurgevoelige objecten. In het kader van de realisatie van de burgerwoningen is sprake van het toevoegen van geurgevoelige objecten. Om te bepalen of het woon- en leefklimaat acceptabel is én of veehouderijen worden belemmerd, is het aspect geur nader beschouwd.

De afstand tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld (zoals bij een grondgebonden veehouderij het geval is), en een geurgevoelig object, zoals een burgerwoning bedraagt:

  • 1. ten minste 100 m indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • 2. ten minste 50 m indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Bij het onderscheid binnen de bebouwde kom/buiten de bebouwde kom gaat het om de ligging van het geurgevoelige object. Of de veehouderij binnen (of buiten) de bebouwde kom ligt, maakt niet uit.

Planspecifiek

Het aspect geur is aan de orde gesteld in paragraaf 5.3.

Conclusie

Dit aspect vormt geen belemmering voor het onderhavige initiatief.

5.6 Externe veiligheid

Kader

Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:

  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar

Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels en horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.

Plaatsgebonden risico en groepsrisico

Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6-contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5-contour.

Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.

Risicovolle (Bevi-)inrichtingen

Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit milieubeheer veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.

Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.

Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een ruimtelijk plan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor

Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.

Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.

Indien een ruimtelijk plan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.

Planspecifiek

In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is bepaald dat woningen kwetsbare objecten zijn. Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen, buisleidingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd.

Transport gevaarlijke stoffen

Uit de risicokaart blijkt dat het plangebied niet in de nabijheid van transportroutes voor gevaarlijke stoffen is gelegen. Bij calamiteiten zijn geen bijzondere voorzieningen nodig om de omvang van een ramp te beperken en om de aanwezige personen veiligheid te bieden. Het sluiten van ramen, deuren en ventilatieroosters, en zoveel mogelijk uitschakelen van ventilatiesystemen na alarmering door de Veiligheidsregio of bericht van NL-Alert, is daarvoor voldoende.

Inrichtingen

Op basis van de risicokaart kan worden geconcludeerd dat er geen risicovolle bedrijven of activiteiten (stationaire inrichtingen) in of nabij het plangebied aanwezig zijn. Het plangebied ligt daarmee niet in een invloedsgebied van een risicovolle inrichting. Ook worden door het plan geen risicovolle inrichtingen mogelijk gemaakt.

Buisleidingen

Uit de risicokaart komt naar voren dat op circa 320 meter ten zuiden van het plangebied een buisleiding ligt. Het gaat hier om een buisleiding waardoor aardgas vervoerd wordt (W-515-2, werkdruk 40 bar, diameter 220 mm). Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van deze buisleiding.

Hoogspanningslijnen

Het plangebied ligt niet binnen de indicatieve veiligheidszone van een hoogspanningslijn, waarbinnen beperkingen gelden voor nieuwe stralingsgevoelige objecten.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect externe veiligheid geen belemmering is voor de uitvoering van dit plan.

5.7 Luchtkwaliteit

Kader

Luchtkwaliteit heeft betrekking op luchtverontreiniging door gasvormige stoffen en verontreiniging van de lucht met stof, door met name verkeer. De luchtkwaliteit beïnvloedt in belangrijke mate de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Wegverkeer is samen met de hoge achtergrondconcentratie in Utrecht, in belangrijke mate van invloed op de luchtkwaliteit. In november 2007 is de wijziging van de Wet milieubeheer met betrekking tot luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wetswijziging staat bekend als de "Wet luchtkwaliteit". Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. Op basis van deze wet, opgenomen in artikel 5.16 lid 1 Wet milieubeheer, dient het bevoegd gezag bij het vaststellen van een bestemmingsplan dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, rekening te houden met de effecten op de luchtkwaliteit.

Planspecifiek

Het voorgenomen plan voorziet in de realisatie van maximaal 2 woningen (woningsplitsing). In de Regeling NIBM staat hoeveel woningen en/of kantoren (vloeroppervlak) zijn toegestaan. De aantallen in het plan zijn veel lager. Het plan draagt dus 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtverontreiniging. Er worden geen andere plannen in de buurt (tot ongeveer 1 km) verwacht die samen met dit plan zorgen voor te veel luchtverontreiniging (anticumulatiebepaling Besluit NIBM).

Wel is ten behoeve van ‘een goede ruimtelijke ordening’, met behulp van de Atlas Leefomgeving, gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. Hieruit blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse ruim voldoet aan de gestelde grenswaarde van 40 µg/m3 voor zowel fijnstof als stikstofdioxide. De specifieke concentraties over 2019 van fijnstof (PM10), fijnstof (PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) in het plangebied bedragen respectievelijk 17 µg/m³ PM10, 10 µg/m³ PM2,5 en 16 µg/m³ NO2. Daarmee worden de wettelijke grenswaarden niet overschreden.

Conclusie

De conclusie is dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoering van dit plan.

5.8 Bodem

Kader

Bij het bestemmingsplan wordt getoetst of de bodemkwaliteit geschikt is of geschikt gemaakt kan worden voor de geplande functies. Het gemeentelijk bodembeleid gaat uit van de volgende algemene uitgangspunten uit de Wet bodembescherming:

  • Nieuwe bodemverontreiniging moet worden voorkomen en indien er toch bodemverontreiniging ontstaat, moet de bodem direct worden gesaneerd. Een geval van bodemverontreiniging waarbij de verontreiniging geheel of grotendeels na 1987 is ontstaan, is een 'nieuw' geval. Deze zorgplicht houdt in dat nieuwe gevallen van bodemverontreiniging zoveel mogelijk ongedaan dienen te worden gemaakt.
  • Overige gevallen van ernstige bodemverontreiniging moeten binnen een bepaalde termijn worden gesaneerd als er tevens sprake is van risico's. Het gaat daarbij om humane of milieuhygiënische risico's en om risico's voor verspreiding van de verontreiniging. De sanering gebeurt ten minste functiegericht en kosteneffectief.
  • Nieuwbouw op of graafwerkzaamheden in een geval van ernstige bodemverontreiniging zijn ongeacht de risico's niet toegestaan zonder saneringsmaatregelen, middels een melding of een vergunning.
  • Hergebruik van (schone of licht verontreinigde) grond kan bij onverdachte terreinen plaatsvinden op basis van de bodemkwaliteitskaart en het bodembeheerplan.

Bij een aanvraag van een omgevingsvergunning moet een bodemonderzoek conform de NEN 5740 worden verricht. Op basis van dit onderzoek wordt beoordeeld of de locatie geschikt is voor de geplande functie of dat er nog een nader onderzoek of een bodemsanering noodzakelijk is, voordat de locatie geschikt is voor de geplande functie. Als er voor de bouwwerkzaamheden een grondwateronttrekking nodig is, moet gekeken worden of nabij gelegen grondwaterverontreinigingen hierdoor kunnen verplaatsen, waarbij een saneringsvergunning aangevraagd of melding (eventueel of grond van gebiedsgerichte aanpak Utrecht) gedaan moet worden.

Planspecifiek

Met de beoogde ontwikkeling vindt een bestemmingswijziging naar strenger gebruik plaats. Bodemonderzoek wordt derhalve noodzakelijk geacht. In dit kader heeft een Verkennend bodemonderzoek plaatsgevonden (zie Bijlage 1).

Verkennend bodemonderzoek NEN 5740

Op basis van het uitgevoerde vooronderzoek is een hypothese opgesteld met betrekking tot een mogelijke verontreinigingssituatie in de bodem, namelijk verdacht voor diverse stoffen ter plaatse van de dempingen en de algemene bodemkwaliteit en asbest in de puinverharding.

Op grond van de uitgevoerde onderzoeken wordt het volgende geconcludeerd:

  • Ter plaatse van de dempingen is de bodem tot circa 1,5 m-mv geroerd. In het onderzochte puinhoudende dempingsmateriaal (MM6) zijn lichte verontreinigingen met zware metalen en PAK vastgesteld. Het dempingsmateriaal zonder bodemvreemde materialen (MM5) is niet verontreinigd.
  • De bovengrond met bijmengingen van bodemvreemde materialen (0,0 – 0,5 m-mv, MM1 en MM2) is licht verontreinigd met zware metalen, PAK, PCB en minerale olie.
  • De zintuiglijk onverdachte bovengrond onder de puinverharding (0,5 – 1,0 m-mv, MM3) is niet verontreinigd met de onderzochte stoffen.
  • De zintuiglijk onverdachte ondergrond op de locatie (0,5 – 1,0 m-mv, MM4) is licht verontreinigd met zware metalen en PAK.
  • Het grondwater op de onderzoekslocatie (peilbuis 112) is licht verontreinigd met diverse zware metalen, minerale olie, benzeen, xylenen en naftaleen. Tevens is een matig verhoogde concentratie aan barium gemeten.

Op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek is de hypothese ‘verdacht voor verontreiniging’ bevestigd, vanwege de aangetoonde verontreinigingen in de grond en in het grondwater. De lichte verontreinigingen met zware metalen, PAK en PCB in de grond worden toegeschreven aan de bijmengingen met puin, in combinatie met een diffuse historische bodembelasting. De matig verhoogde concentratie aan barium en licht verhoogde concentraties van enkele overige zware metalen in het grondwater worden beschouwd als natuurlijk verhoogde achtergrondwaarden. De lichte verontreinigingen met minerale olie, benzeen, xylenen en naftaleen staan naar verwachting in verband met de voormalige tankplaats en olievatenopslag.

De aangetoonde verhoogde gehalten zijn zodanig licht verhoogd dat aanvullend onderzoek (eventueel op basis van een aangepaste onderzoeksstrategie) of nadere maatregelen niet noodzakelijk worden geacht.

Asbestonderzoek

In het opgegraven puin (REPAC, stabilisatielaag) is visueel en analytisch geen asbest aangetoond. De verdenking op een verontreiniging met asbest voor de puinverharding is daarmee opgeheven. In de opgegraven grond, onder de puinverharding ter plaatse van de sleuven 204 en 205, is asbest aangetoond. Aangezien het asbestgehalte hoger is dan de interventiewaarde van 100 mg/kg is in principe de uitvoering van nader onderzoek nodig is. Omdat het betreffende terreindeel volledig verhard is met stelconplaten (met enkele klinkerstroken) kan de verontreiniging, bij handhaving van de verharding, al als gesaneerd beschouwd worden. Dit kan geformaliseerd worden middels een BUS-melding.

Omdat over nagenoeg het gehele terrein puinbijmengingen zijn aangetroffen, is het overige terrein ook verdacht voor een verontreiniging met asbest. Om vast te stellen of op het overige terrein al dan niet sprake is van een verontreiniging met asbest, is de uitvoering van een verkennend asbestonderzoek noodzakelijk.

Concluisie

De conclusie is dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor dit wijzigingsplan. Aanvullend moet een asbest-in-grond onderzoek worden uitgevoerd op een deel van het terrein. Bovendien moet na sloop ter plaatse van de gesloopte opstallen een aanvullend onderzoek worden verricht. Dit komt aan de orde in het kader van de omgevingsvergunning.

5.9 Natuurbescherming

Kader

Op grond van de Wet natuurbescherming moeten initiatiefnemers onderzoek doen naar de effecten van hun activiteiten op beschermde dier- en plantensoorten en beschermde gebieden. Bij het vaststellen van (wijzigingen in) een bestemmingsplan moet van tevoren duidelijk zijn dat de Wet natuurbescherming niet in de weg staat aan de uitvoering van het plan. Daarnaast moet worden gekeken naar de regels in de Provinciale Ruimtelijke Verordening Provincie Utrecht en de Provinciale Verordening Natuur en Landschap provincie Utrecht 2017.

Beschermde dier- en plantensoorten

Voorafgaand aan de vaststelling van een bestemmingsplan moet er worden onderzocht:

  • 1. of er beschermde soorten voorkomen in het plangebied;
  • 2. of er verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming worden overtreden;
  • 3. of er vrijstellingen gelden of dat er een ontheffing nodig is.

Als er een ontheffing nodig is, moet aannemelijk zijn dat deze verleend zal worden. Daarnaast moet er duidelijkheid zijn over eventuele ontheffingsvoorwaarden en het treffen van mitigerende maatregelen.

Utrechtse soortenlijst
Naast de beschermde soorten onder de Wet natuurbescherming, geldt binnen de gemeente de Utrechtse soortenlijst. Hierin staan kwetsbare soorten die voor Utrecht erg belangrijk zijn opgenomen. De algemene bescherming van deze soorten op grond van de voormalige Flora en faunawet is met het in werking treden van de Wet natuurbescherming per 1 januari 2017 vervallen. De Utrechtse Soortenlijst is onderdeel van de Omgevingsvisie.

De gemeenteraad heeft besloten dat bij gemeentelijke ruimtelijke plannen de Utrechtse soortenlijst bij het onderzoek en ontwikkelingen wordt betrokken zodat de soorten zo goed mogelijk beschermd worden.

Bij ruimtelijke plannen van derden beveelt de gemeente nadrukkelijk aan om de Utrechtse soortenlijst mee te nemen in onderzoek en ontwikkelingen. Wanneer de Utrechtse soortenlijst niet wordt meegenomen in het plan of project, dan wordt dit gemotiveerd.

Planspecifiek

Met de beoogde ontwikkeling vindt de splitsing van twee woningen plaats. Hierbij wordt vooral intern verbouwd en wordt een aantal dakkapellen geplaatst. Dit wordt als een beperkte externe ingreep aan de woning beschouwd. Het terrein rondom de woning en loodsen wordt groener dan in de bestaande situatie. Tevens worden er nieuwe bomen toegevoegd.

Soortenbescherming

Deze locatie staat op de gemeentelijke Natuurwaardenkaart bekend als locatie waar o.a. steenuil (erf als leefgebied, schuur als potentiële verblijfsplek), huismus (leefgebied, nestlocaties) en vleermuizen voorkomen. Er zullen geen ingrepen plaatsvinden aan de schuren op het terrein en er worden geen bomen verwijderd. De ingrepen aan het terrein zullen plaatsvinden op verhard terrein waar zich nu vooral stelconplaten bevinden en waar verder geen beplanting of bomen aanwezig zijn.

De ingrepen aan de woning beperken zich tot interne verbouwingen en het toevoegen van dakkappelen. De woning is niet geschikt voor steenuilen, er zijn geen ongebruikte zolders. De interne ingrepen hebben geen invloed op eventuele verblijfplaatsen van vleermuizen, zoals een spouwmuur of spleten en gaten aan de buitenzijde van het gebouw. De kans dat het realiseren van de dakkappelen invloed heeft op verblijfplaatsen van de huismus wordt klein geacht. Volgens de werkwijze van de gemeente Utrecht hoeft geen quickscan aangevraagd te worden wanneer de dakkapel de randen van het dak niet beïnvloedt, aangezien de kans groot is dat eventuele huismussen zich aan de rand van het dak bevinden. Tevens heeft de Regionale Uitvoeringsdienst (RUD Utrecht) aangegeven dat de effecten met betrekking tot beschermde soorten klein zijn, aangezien de werkzaamheden voornamelijk intern plaatsvinden en het plaatsen van de dakkapellen de dakrand ongemoeid laten. Daarbij wordt opgemerkt dat de werkzaamheden aan het dak dan buiten de broedperiode (loopt globaal van half maart tot half augustus) van vogels plaats dienen te vinden.

Eventuele verblijfsplekken van beschermde flora en fauna worden niet worden beïnvloedt door de werkzaamheden. Onderzoek en/of het aanvragen van ontheffing is niet noodzakelijk voor beschermde soorten flora en fauna. Om diezelfde reden hoeft ook geen onderzoek te worden gedaan naar de Utrechtse soorten.

Gebiedsbescherming

De planlocatie maakt geen deel uit van een beschermd gebied en locatie betreffende Natura 2000 of het Natuurnetwerk Nederland. Op een afstand van ongeveer 8 km ligt het Natura 2000-gebied 'Uiterwaarden Lek'. De planlocatie ligt op een afstand van ca. 1 km van het Natuurnetwerk Nederland. Er zijn geen karakteristieke landschapselementen aanwezig. Voor effecten op Natura 2000-gebieden (trillingen, geluid, optische verstoring, etc.) geldt dat de afstand tot de omliggende Natura 2000-gebieden voldoende is om effecten uit te kunnen sluiten.

Stikstofdepositie

Een ontwikkeling mag niet leiden tot een toename in stikstofdepositie op omliggende Natura 2000-gebieden. Per 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering in werking getreden, samen met het Besluit stikstofreductie en natuurverbetering. Op grond daarvan is geen beoordeling meer nodig van de stikstofuitstoot in de bouwfase ('bouwvrijstelling'). Gelet op de relatief grote afstand tot Natura 2000-gebied 'Uiterwaarden Lek' (ongeveer 8 km) en de uiterst beperkte schaal van het initiatief (één extra woning) is de reële verwachting dat de effecten op de Natura 2000-gebieden nihil zijn. Een stikstofberekening is niet nodig.

Houtopstanden

Aangezien er geen bomen gekapt zullen worden in het plangebied is een kapmelding bij de provincie Utrecht voor beschermde houtopstanden niet aan de orde.

De beoogde ontwikkeling is uitvoerbaar zoals is bepaald in in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordeningen en art. 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening.

Daarbij kan worden opgemerkt dat bij de verdere uitwerkingen aandacht besteed zal worden aan diervriendelijk bouwen. Dat betreft ook de inrichting van het noordoostelijke deel van het perceel, waar 850 m² aan verharding plaats maakt voor een groene invulling met inheemse soorten. Tevens worden knotwilgen toegevoegd aan de bestaande rij knotwilgen op de oostelijke rand van het perceel.

Algemene zorgplicht
Er moet tijdens de werkzaamheden voorzichtig gehandeld worden met alle aanwezige flora en fauna (zorgplicht). Voor planten- en diersoorten geldt in het kader van de Wet Natuurbescherming de algemene zorgplicht. Deze bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen kan hebben voor flora en/of fauna, deze handelingen achterwege dient te laten of verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. De zorgplicht kan gezien worden als algemene fatsoenseis die voor iedereen geldt.

Conclusie

Het aspect natuurbescherming vormt geen belemmering voor dit wijzigingsplan.

5.10 Bomen

Kader

Volgens de nota Bomenbeleid Utrecht 2009 is bij ruimtelijke plannen een 'Bomenparagraaf' noodzakelijk. Hierin dient een uitspraak gedaan te worden over de wijze waarop rekening wordt gehouden met het belang van de bomen.

Planspecifiek

In de huidige situatie zijn meerdere bomen aanwezig binnen de plangrens, met name op het voorterrein. Deze bomen blijven behouden. Hiermee wordt voldaan aan de ruimtelijke randvoorwaarden de bestaande bomen te behouden. Binnen het plangebied worden daarnaast nieuwe bomen aangeplant. De bomenrij aan de oostzijde van het plangebied (knotwilgen) wordt uitgebreid zodat deze de gehele lengte van het plangebied aan deze zijde zal begrenzen en een boomgroep wordt versterkt. Op deze wijze wordt rekening gehouden met het belang van de bomen.

Conclusie

Het aspect bomen vormt geen belemmering voor dit wijzigingsplan.

5.11 Water

Kader

Door ruimtelijke ontwikkelingen kan het functioneren van het watersysteem onder druk komen te staan. Het doel van de 'Watertoets' is het waarborgen van water gerelateerd beleid en water gerelateerde beheeraspecten door ruimtelijke ontwikkelingen vroegtijdig en evenwichtig te toetsen aan de relevante ruimtelijke plannen en besluiten van Rijk, provincies en gemeenten.

Ruimtelijke plannen moeten wettelijk voorzien zijn van een onderbouwing van de huidige en toekomstige waterhuishoudkundige situatie. Met de watertoets worden de waterhuishoudkundige gevolgen van plannen vroegtijdig inzichtelijk gemaakt, de afwegingen expliciet en toetsbaar vastgelegd en in het wateradvies van de waterbeheerders opgenomen.

Planspecifiek

Verhard oppervlak

Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden schrijft voor dat bij een verhardingstoename van meer dan 500 m² er minimaal 45 mm berging per m² moet worden gerealiseerd of als het in oppervlaktewater wordt uitgevoerd, dan betreft het 15% van de toe te voegen verharding. Daarnaast is een vergunning nodig voor de lozingsconstructies naar oppervlaktewater.

In de huidige situatie is het plangebied voor een groot gedeelte verhard. Met het voorgenomen plan wordt een deel van de verharding verwijderd en vervangen door groen, waarmee de oppervlakte aan verharding met in totaal ca. 850 m² zal afnemen ten opzichte van de huidige situatie. Conform de eisen van HDSR hoeft niet voorzien te worden in compensatie door middel van de aanleg van (extra) waterberging. Het is dan ook niet nodig om de benodigde (minimale) waterberging te berekenen op basis van het nieuw verhard oppervlak.

Waterafvoer

In de Visie Klimaatadaptatie Utrecht (2022) is als doelstelling vastgelegd dat er naar gestreefd wordt om minimaal 90% van de jaarlijkse neerslag vast te houden via de volgende drie stappen:

  • 1. vasthouden en nuttig gebruiken;
  • 2. bovengronds infiltreren;
  • 3. ondergronds infiltreren via een voorziening.

Bij de meest gangbare bodemopbouw en infiltratiecapaciteit in Utrecht betekent dit dat er een bergingsvoorziening nodig is met de inhoud van 15 mm (15 liter per m²) over het aangesloten verharde oppervlak. Hiermee wordt de sponswerking van de stad vergroot en wordt schade door droogte voorkomen.

In de voorliggende situatie gaat het om bestaande bebouwing waarvan de oppervlakte niet toeneemt. De situatie van de waterafvoer wordt eveneens niet gewijzigd: het hemelwater wordt net als in de huidige situatie vertraagd via onverhard terrein afgevoerd naar het oppervlaktewater. Daarbij is van belang dat op het perceel juist meer infiltratiemogelijkheden gaan ontstaan, doordat in totaal ca. 850 m² aan verharding (stelconplaten) wordt verwijderd, om plaats te maken voor groen. Infiltratievoorzieningen zijn om die reden hier dan ook niet nodig.

Het initiatief sluit aan bij de ambities uit de Visie Klimaatadaptatie Utrecht.

Waterkeringen

Op basis van de legger van het hoogheemraadschap is het plangebied niet gelegen binnen een beschermingszone van een watergang of waterkering. Wel wordt de huidige dubbelbestemming 'waterstaat - Waterkering' overgenomen in het voorliggende wijzigingsplan.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor deze ontwikkeling.

5.12 Archeologie

In 1992 heeft Nederland het Europese Verdrag van Malta ondertekend en in 1998 geratificeerd. Doel van dit verdrag is een betere bescherming van het Europese archeologische erfgoed door een structurele inpassing van de archeologie in ruimtelijke ordeningstrajecten. Eén van de belangrijkste uitgangspunten van het Verdrag van Malta is dat archeologische waarden zoveel mogelijk in situ in de bodem bewaard dienen te blijven. Alleen als behoud in situ niet mogelijk is, wordt overgegaan tot behoud van de archeologische informatie ex situ, door middel van opgraven en bewaren in depot. Een ander uitgangspunt is dat het onderzoek naar de aanwezigheid van archeologische waarden in een zo vroeg mogelijk stadium dient plaats te vinden, zodat hiermee bij de planontwikkeling rekening gehouden kan worden. Een derde uitgangspunt is het 'de verstoorder betaalt principe'. Alle kosten die samenhangen met archeologisch onderzoek dienen worden betaald door de initiatiefnemer van de geplande bodemingrepen. Ten slotte richt het Verdrag van Malta zich tevens op een toename van kennis, herkenbaarheid en beleefbaarheid van het archeologische erfgoed.

De Erfgoedwet heeft betrekking op archeologie op het land en onder water. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Op grond van Hoofdstuk 9 Overgangsrecht blijft artikel 38a van de Monumentenwet 1988 van toepassing tot inwerkingtreding van de Omgevingswet. Artikel 38a schrijft voor dat in een bestemmingsplan rekening moet worden gehouden met in de grond te aanwezige dan wel te verwachten archeologische resten.

Verordening en bestemmingsplan

De gemeente Utrecht heeft ervoor gekozen ter bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen een verordening op te stellen voor het hele grondgebied van de gemeente. In de verordening op de archeologische monumentenzorg is een vergunningenstelsel opgenomen ter bescherming van het archeologische erfgoed, waarmee de wettelijk vereiste bescherming kan worden geboden. Door de verordening en de daarbij behorende archeologische waardenkaart is de bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen in de bodem van de gemeente Utrecht gewaarborgd en zijn verstoringen van de bodem vanaf een op de archeologische waardenkaart aangegeven oppervlakte en diepte vergunningplichtig.

Gemeentelijke archeologische waardenkaart

De Archeologische Waardenkaart van de gemeente Utrecht ligt ten grondslag aan de verordening op de archeologische Monumentenzorg. Deze waardenkaart is geënt op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarde (IKAW) van de provincie en op de kennis en ervaring opgedaan in tientallen jaren archeologisch onderzoek in de stad. Hij geeft inzicht in de ligging van beschermde archeologische rijksmonumenten, gebieden van hoge archeologische waarde, gebieden van hoge archeologische verwachting en gebieden van archeologische verwachting en bij welk te verstoren oppervlakte en diepte een vergunningsplicht geldt. In de op de waardenkaart aangeduide gebieden waar een vergunningplicht geldt zal van toekomstige initiatiefnemers tot bodemverstorende activiteiten een inspanning vereist worden om resten uit het verleden op te laten sporen en zo nodig veilig te stellen.

Planspecifiek

Het plangebied bevindt zich op de gemeentelijke archeologische waardenkaart in een gebied van hoge archeologische verwachting. In een dergelijk gebied dient op grond van de Verordening Archeologische Monumentenzorg van de gemeente Utrecht bij grondroerende werkzaamheden van meer dan 100 m² en 30 cm diepte ten opzichte van maaiveld een archeologievergunning aangevraagd te worden. Gelet op het feit dat het een bestaande situatie betreft en alleen (interne) verbouw plaats heeft, kan archeologisch onderzoek achterwege blijven. Ook voor het verwijderen van circa 850 m² aan verharding wordt de genoemde dieptemaat niet overschreden, aangezien het hier gaat om een verharding met stelconplaten. Wel wordt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' gehandhaafd binnen het voorliggende wijzigingsplan.

Conclusie

het aspect archeologie vormt geen belemmering voor het onderhavige initiatief.

5.13 Kabels en leidingen

Het betreft een volledig particulier initiatief. Het eventueel aanpassen/verleggen van aanwezige kabels en leidingen ten behoeve van deze ontwikkeling is de verantwoordelijkheid van de initiatiefnemer. Er bevinden zich geen planologisch relevante kabels- en leidingen in het projectgebied.

Conclusie

Uit de beschikbare gegevens (Klic-melding) blijkt dat er alleen object gebonden kabels en leidingen (huisaansluitingen) op het terrein liggen. Er liggen geen hoofdkabels of leidingen in het plangebied die moeten worden beschermd via een regeling in het wijzigingsplan.

5.14 Gezondheid

Kader
In paragraaf 2.3.2.2.6 is het gemeentelijke beleid voor een gezond stedelijk leven uiteengezet. In Utrecht streven wij naar gezond stedelijk leven voor iedereen (Nota Volksgezondheid 'Gezondheid voor iedereen').

Een gezonde leefomgeving van Utrechters is zo ingericht dat gezond leven gemakkelijk is, de druk op gezondheid zo laag mogelijk is en dat mensen zich prettig voelen. Hieronder wordt aangegeven op welke manier hier invulling aan is gegeven.

Planspecifiek

De ontwikkeling vindt plaats op aanzienlijke afstand van de snelweg. Hierdoor is de kans op een schone lucht, weinig geluidhinder en betere water- en bodemkwaliteit groter. Met het inrichtingsplan zal de leefomgeving ter plaatse prettig ingericht worden. De derde invalshoek is niet relevant voor de voorgenomen ontwikkeling.

Conclusie

Gezondheid vormt geen belemmering voor de planvorming. De ontwikkeling is in overeenstemming met het volksgezondheidsbeleid.

5.15 Toegankelijkheid

Kader

Utrecht wil een stad zijn waar iedereen mee kan doen, waar niemand wordt buitengesloten. Een inclusieve toegankelijke stad: alle Utrechters, met en zonder beperking, moeten alle openbare gebouwen, woningen, de openbare ruimte en dienstverlening kunnen gebruiken.

De gemeente Utrecht werkt al sinds 2007 actief aan toegankelijkheid, eerst met Agenda 22 en nu volgens het VN-verdrag handicap. De ambities van de gemeente voor het VN-verdrag handicap staan in de agenda 'Utrecht voor iedereen toegankelijk'. In de agenda 'Utrecht voor iedereen toegankelijk' zijn drie kansen omschreven die de gemeente wil pakken. Dit zijn: sneller en concreet resultaat, niet alleen fysiek maar ook sociaal toegankelijk en samenwerken met de stad. Hiervoor is het uitvoeringsprogramma 'Utrecht voor iedereen toegankelijk' opgesteld.

Planspecifiek

Voor woningen is het Bouwbesluit van kracht. Dat houdt bijvoorbeeld in dat drempels niet hoger mogen zijn dan 2 centimer. Daarnaast wil de gemeente Utrecht graag rolstoelbezoekbare en rolstoelbewoonbare woningen, zodat een ieder nieuwe of verbouwde woningen kan bezoeken. In de plannen wordt hiermee rekening gehouden, al betreft het wel een aanpassing in een bestaand gebouw, met alle beperkingen vandien.

Conclusie

Er zal waar mogelijk rekening worden gehouden met de toegankelijkheid van minder validen.

5.16 Duurzaamheid

Kader

In Utrecht wordt ingezet op duurzame energie. Het streven is meer energie besparen en meer duurzame energie opwekken. Voor woningen en gebouwen komt er een duurzame warmtevoorziening, waardoor geen aardgas meer nodig is. De overstap naar een duurzaam huis of bedrijf zal voor iedereen mogelijk zijn. Duurzame ontwikkeling betekent dat de keuzes die nu gemaakt worden, ervoor zorgen dat Utrecht in de toekomst aantrekkelijk is voor haar bewoners en bedrijven. Dit uit zich in nieuwbouw projecten in drie aspecten: energie, duurzaamheid en circulair bouwen. Aspecten als vergroening van daken voor opvang van hemelwater en het verminderen van de koellast, het toepassen van een slim energiesysteem met zonnepanelen en toepassing van een WKO zijn mogelijkheden.

Elk bouwinitiatief moet een bijdrage leveren aan de duurzaamheidsdoelen van de gemeente. Daartoe worden initiatiefnemers uitgedaagd om in een energievisie aan te geven, in lijn met het Utrechts Energie Protocol en op basis van Total Cost of Ownership, hoe wordt geminimaliseerd naar energieverbruik en gemaximaliseerd naar het opwekken van hernieuwbare energie.

Utrecht heeft de wens dat deze gebieds- en/of gebouwontwikkeling gaat bijdragen aan de transitie naar een klimaatneutrale, klimaatadaptieve, circulaire en natuur-inclusieve stad. Onderwerpen die de revue kunnen passeren zijn de milieubelasting van het materiaalgebruik van de draagconstructie, omhulling, afbouw/afwerking en installaties, het terugbrengen van het fossiel energieverbruik, de inzet van efficiënte en/of hernieuwbare energievormen, het verbeteren van het binnenmilieu en het effect van het initiatief op de belevingskwaliteit van de (semi-)openbare ruimte. Maar ook meer People georiënteerde onderwerpen zijn van belang.

Speciale aandacht gaat uit naar de toenemende schaarste van grondstoffen, in het bijzonder zeldzame aardmetalen. Zuinig zijn met grondstoffen is een nieuwe uitdaging.

Circulair

Op het gebied van duurzaam bouwen spelen meerdere factoren een rol. Zo vraagt de gemeente aandacht voor circulair bouwen, groen, klimaatadaptatie (d.w.z. beperken hittestress, berging regenwater bij stortbuien etc.) diervriendelijk bouwen, duurzaamheidsaspecten Integrale woonkwaliteit en een hoge kwaliteit voor de gebruiker. Een plan van aanpak voor een circulaire ontwikkeling aan de hand van het 10-R model (voorstel NEPROM-aanpak), welke in de uitwerking in nadere afspraken wordt vastgelegd.

BENG

Utrecht wil zo snel mogelijk klimaatneutraal zijn. Dit houdt in dat alle nieuwbouw aardgasloos gebouwd wordt, en zoveel mogelijk energie duurzaam opwekt. In de warmtevisie zijn hiervoor de eerst beleidsregels vastgelegd. Concreet betekent dit voor Utrecht dat er wordt ontworpen met de BENG methodiek om de energiebehoefte te beperken en uit wordt gegaan van lage temperatuurafgiftesystemen in gebouwen. Daarnaast dienen er voorzieningen te worden getroffen rekening houdend met zowel gebouwgebonden verbruik (verwarming, etc.) en gebruiksgebonden verbruik (tv. koelkast, pc, etc.). Doel is zo min mogelijk CO2 uitstoot van het gebouw. Het toepassen van het Nul op de Meter concept is daarbij gewenst.

Bij toepassing van bodemwarmtepompen dient rekening te worden gehouden met het beperken van uitputting van de bodem; volledige regeneratie van de bodemtemperatuur is het uitgangspunt. Bij luchtwarmtepompen dient rekening te worden gehouden met geluidsaspecten. Tevens dient rekening te worden gehouden met het feit dat in grote delen van de stad alleen het 1e watervoerend pakket tot 50 meter diepte gebruikt kan worden.

Planspecifiek

Bij de beoogde ontwikkeling wordt rekening gehouden met de duurzaamheidsambities van de gemeente Utrecht. Allereerst betreft het het hergebruik van een bestaand pand. Daarnaast heeft hergebruik van materialen plaats, worden zonnepanelen overwogen en worden de woningen goed geïsoleerd.

Conclusie 

Het aspect duurzaamheid vormt geen belemmering voor deze ontwikkeling.

5.17 Conclusie

Op basis van de hierboven beschreven paragrafen zijn er geen belemmeringen voor de ontwikkeling van het plan. De onderzoeken die bij deze paragrafen horen zijn opgenomen in bijlagen bij deze plantoelichting.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Gemeenten zijn op grond van de Wro verplicht om de kosten van de grondexploitatie te verhalen. Ingeval de gemeente de uitgeefbare gronden in eigendom heeft, vindt verhaal van de kosten van de grondexploitatie plaats door verkoop van bouwrijpe grond. Ingeval de gemeente niet over de gronden beschikt, kan de gemeente een overeenkomst over grondexploitatie aangaan waarbij de grondeigenaar zich verbindt de kosten van grondexploitatie aan de gemeente te voldoen. Indien het niet mogelijk is het kostenverhaal bij overeenkomst te verzekeren moet er, gelijktijdig met het bestemmingsplan, een exploitatieplan vastgesteld worden. In dat laatste geval worden de kosten van de grondexploitatie verhaald door een financiële voorwaarde aan de bouwvergunning te verbinden.

De gemeentelijk kosten voor de begeleiding en toetsing van aanvragen voor het wijzigingsplan worden uit de daarvoor bestemde leges gedekt, waarbij legescategorie B van toepassing is. Hiertoe heeft de initiatiefnemers separaat een opgave van de investeringskosten aangeleverd bij de gemeente. Verder zijn er voor de gemeente geen kosten gemoeid met het onderhavige initiatief. Het gebeurt geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemers.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Participatie

De direct omwonden zijn de afgelopen jaren regelmatig bijgepraat over het onderhavige initiatief. Daarbij zijn geen bedenkingen of zorgen geuit. Op 7 februari 2022 heeft initiatiefnemer opnieuw alle directe buren persoonlijk gesproken. De uitkomst daarvan is dat allen de initiatiefnemer succes wensen en hopen op een voorspoedig verloop.

6.2.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening

Het wijzigingsplan is aan het Hoogheemraadschap De Stischtse Rijnlanden (hierna HDSR) en de provincie Utrecht toegezonden voor een reactie op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

De provincie Utrecht heeft aangegeven dat het wijzigingsplan geen aanleiding geeft om opmerkingen te plaatsen in het kader van het provinciaal belang zoals dat is opgenomen in de Omgevingsvisie Provincie Utrecht en geborgd in de bijbehorende Interim Omgevingsverordening Provincie Utrecht.

Het HDSR adviseert om de toelichting van het wijzigingsplan aan te passen, op basis van onderstaande opmerkingen:

1. Concretiseren benodigde klimaatopgave

De richtlijn van de gemeente Utrecht en HDSR is dat bij herstructurering minimaal 15 mm waterberging (per m2 nieuw verhard oppervlak) wordt gerealiseerd. Wij vragen u om de benodigde (minimale) waterberging te berekenen op basis van het nieuw verhard oppervlak en deze op te nemen in de beschrijving in par. 5.11 van het wijzigingsplan.

Reactie
Er wordt binnen dit plan enkel gewijzigd in de massa van het gebouw en daarbij wordt ook op het erf een hoeveelheid verharding weggehaald, omdat deze overbodig is. We zien geen reden om de 15 mm uit de klimaatvisie toe te passen. Dat is aan de orde als sprake is van een herontwikkeling. Dus gebouwen slopen en nieuwe gebouwen terugplaatsen en het opnieuw inrichten van het kavel. Dan is die 15 mm wel van toepassing.


2. Uitwerken keuze voor infiltratievoorzieningen

HDSR vraagt om in paragraaf 5.11 aan te geven met welke (kansrijke) maatregelen, zoals groene daken, halfverharding of wadi's, de berekende klimaatopgave (zie punt 1) wordt gerealiseerd.

Reactie
Zie reactie onder punt 1.

3. Overige aspecten

Daarnaast adviseert HDSR om in het plan rekening te houden met onderstaande adviespunten en deze op te nemen in par. 5.11 van het wijzigingsplan:

  • Het vloerpeil van panden ligt minimaal 0,15 m boven straatpeil;
  • Het gebied dient zo ingericht te worden dat zelfs bij een zeer extreme regenbui er geen schade optreedt. Hieraan wordt voldaan, als een extreme bui van 80 mm in één uur, verwerkt kan worden zonder dat er schade optreedt in gebouwen en vitale infrastructuur, zoals nutsvoorzieningen, door instromend regenwater.
  • De ledigingstijd van infiltratievoorzieningen bedraagt circa 48 uur. De buffer dient hierna weer volledig beschikbaar te zijn voor nieuwe buien.

Reactie
Er worden geen gebouwen gesloopt en opnieuw gebouwd. Vloerpeil van de gebouwen wijzigen niet. Aan de hemelwaterleidingen van het huidige gebouw veranderd niets. Aan de afvoer van hemelwater op de erfverharding veranderd ook niets (loopt nu ook de berm, het grasveld of het weiland in), waarna het infiltreert in de bodem. Hemelwater werd in alle gevallen al indirect afgevoerd naar het oppervlaktewater en was al afgekoppeld van de (druk)riolering.

6.2.3 Ter inzage legging

Het ontwerpwijzigingsplan is op grond van de Wet ruimtelijke ordening gedurende 6 weken, van 18 maart tot en met 28 april 2022, ter inzage gelegd. Er zijn geen zienswijzen ingediend. Het college van Burgemeesters en wethouders stelt het wijzigingsplan vast.

Hoofdstuk 7 Juridische plantoelichting

7.1 Inleiding

Het wijzigingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere leesbaarheid, raadpleegbaarheid en helderheid voor de gebruiker en draagt zo bij aan een effectiever en efficiëntere dienstverlening.

7.2 Planvorm

Het wijzigingsplan vloeit voort uit het bestemmingsplan 'Rijnenburg, Utrecht', waarin onder artikel 3.7, lid a een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen om de bestemming te wijzigen naar 'Wonen'.

Dit wijzigingsplan vormt nadat het onherroepelijk is geworden een onderdeel van het moederplan.

Naast het bestemmingsplan 'Rijnenburgh, Utrecht' geldt het bestemmingsplan Chw Algemene regels over bouwen en gebruik. Deze regels bestemmingsplan zijn in dit wijzigingsplan verwerkt in Hoofdstuk 3 Algemene regels.

7.3 Artikelsgewijze toelichting

Hieronder wordt per bestemming uitgelegd wat de achtergrond is van een bepaalde bestemming.

Artikel 3 Wonen

De bestemming 'Wonen' is gegeven aan het gehele perceel. De gronden zijn bestemd voor wonen, in samenhang met de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven danwel bed & breakfast. Daarbij zijn bepalingen opgenomen voor wat betreft de goot- en bouwhoogte. Ten hoogste het op de verbeelding met 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven aantal wooneenheden (2) is toegestaan. Het is in afwijking van de regels voor woningvorming en omzetting mogelijk het hoofdgebouw te splitsen in twee wooneenheden. Daarnaast is een regeling opgenomen voor de omvang en situering van bijbehorende bouwwerken, waarbij uitgegaan wordt van de bestaande bijbehorende bouwwerken en een regeling voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals erfafscheidingen. Dit moet in relatie worden gezien met de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap' (artikel 5), waarin bepaald is dat ter plaatse van die dubbelbestemming geen (vergunningvrij) bijbehorende bouwwerken zijn toegelaten, met uitzondering van bestaande bouwwerken, geen gebouwen zijnde en van erfafscheidingen tot ten hoogste 2 meter.

ook is een voorwaardelijke verplichting opgenomen over de landschappelijke inrichting. Hiermee is veiliggesteld dat de beoogde landschappelijke inrichting zoals weergegeven op het schetsplan van 15 juni 2021 (zie Bijlage 2) binnen 18 maanden na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan is gerealiseerd, beheerd en als zodanig in stand wordt gehouden.

Artikel 4 Waarde - Archeologie

De archeologische waarde en verwachtingen in het plangebied zijn door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' en de specifieke gebruiksregel die verwijst naar de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg beschermd.

Artikel 5 Waarde - Landschap

De landschappelijke waarde in het plangebied is door de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap' beschermd. Het aangewezen gebied dient vrij te worden gehouden van vergunningplichtige en vergunningvrije bebouwing om het bijzondere karakter van het gebied te beschermen. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend bestaande bouwwerken, geen gebouwen toegestaan, alsmede erfafscheidingen tot ten hoogste twee meter. Daarnaast is voor bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden een omgevingsvergunning nodig.

Artikel 6 Waterstaat - Waterkering

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het in stand houden en het onderhoud van de waterkering aan de zijde van de Nedereindseweg.

Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat een stuk grond dat al eens was betrokken bij het verlenen van een omgevingsvergunning bij de beoordeling van latere bouwplannen nogmaals wordt betrokken.

Artikel 8 Algemene bouwregels
Dit artikel regelt de mogelijkheid voor (beperkte) overschrijdingen van bebouwingsgrenzen die op de kaart zijn aangegeven, een voorwaardelijke verplichting over parkeren en regels voor woningvorming en omzetting.

Voorwaardelijke verplichting over parkeren
Deze planregel volgt uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 9 september 2015 (201410585/1) over bestemmingsplan "KPN Campus Fockema Andreaelaan, Rubenslaan e.o.".
Artikel 3.1.2, tweede lid, van het Bro maakt het mogelijk dat een bestemmingsplan ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening regels kan bevatten waarvan de uitleg bij de uitoefening van een daarbij aangegeven bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Artikel 8.3 lid 1 van de planregels regelt dat bij een omgevingsvergunning voor het bouwen de parkeergelegenheid voor auto's en fietsen voldoet aan het gemeentelijk beleid. 

Bij het toetsen van een bouwaanvraag aan het wijzigingsplan, zal onderzocht worden of de aanvraag voldoet aan de voorwaarde om voldoende parkeergelegenheid te regelen. Met de beleidsregels parkeernormen fiets en parkeernormen auto bepaalt de gemeente de benodigde capaciteit van het (fiets)parkeren.

Als gedurende de geldigheid van dit bestemmingsplan het parkeerbeleid wordt gewijzigd, geldt als uitgangspunt dat een aanvraag om omgevingsvergunning aan het op dat moment geldende parkeerbeleid wordt getoetst. In beleidsregels wordt door middel van een overgangsregeling bepaald in welke gevallen het eerdere parkeerbeleid blijft gelden.

Op 25 november 2021 is de parkeervisie Fietsparkeren en autoparkeren in een groeiend Utrecht vastgesteld. De bijbehorende beleidsregels zijn op 1 februari 2022 in werking getreden.

Woningvorming en omzetting
De gemeenteraad heeft op 26 november 2015 de Beleidsnotitie Woningsplitsen en omzetten vastgesteld, waarin is geregeld dat het splitsen en omzetten van woningen niet zonder meer is toegestaan. Op grond van dit beleid is zowel in de Huisvestingsverordening Regio Utrecht 2019 gemeente Utrecht, als in het Chw bestemmingsplan Algemene regels voor bouwen en gebruik een vergunningplicht opgenomen voor woningvorming (door bouwkundig splitsen) of omzetting van woonruimte.

Woningvorming en omzetting van woonruimte voor kamerverhuur voorziet weliswaar in de behoefte aan woonruimte voor starters en studenten, maar kan de leefbaarheid van de omgeving nadelig beïnvloeden. Daarom wil de gemeente kunnen toetsen of de woningvorming of omzetting de leefomgeving niet onevenredig aantast.

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening kan de gemeente een vergunning vragen voor woningvorming en omzetting. In lid 8.4 bepaalt de regel onder 1 dat het omzetten en woningvormen zonder vergunning verboden is. De regel onder 2 geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid om, in afwijking van de regel onder 1, woningvorming of omzetting van zelfstandige naar onzelfstandige woonruimte toe te staan. Burgemeester en wethouders toetsen hierbij aan de algemene leefbaarheidstoets en de fysieke leefbaarheidseisen van de Beleidsregels Wijziging samenstelling van de woonruimtevoorraad (woningsplitsen en omzetten) gemeente Utrecht. De voorwaarde voor het verlenen van de vergunning is, dat de nieuwe woningen of onzelfstandige woonruimten voldoen aan de oppervlakte- en geluidseisen en dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het woon- en leefklimaat, het verkeer, de parkeersituatie en de gebruiksmogelijkheden van de buren.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels
Strijdig gebruik
De Wabo bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Een algemeen gebruiksverbod hoeft derhalve niet meer in de planregels te worden opgenomen. Het is wel mogelijk om in het bestemmingsplan aan te geven wat onder verboden gebruik in ieder geval wordt verstaan. In dit artikel is opgenomen dat onder verboden gebruik wordt verstaan: onbebouwde gronden te gebruiken als staanplaats voor onderkomens als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan of als stortplaats voor puin en afvalstoffen.

Het gebruik of bouwen in strijd met het bestemmingsplan was vroeger onder de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening via een algemene gebruiksbepaling en strafbepaling geregeld in het bestemmingsplan. Onder de Wet ruimtelijke ordening was een en ander geregeld in de wet zelf. Met de invoering van de Wabo is dat opnieuw gewijzigd. Nu is het als volgt geregeld.

Voor elke verandering van gebruik (in ruime zin) die in strijd komt met een bestemmingsplan is volgens artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo een omgevingsvergunning nodig. Indien voor een dergelijk planologisch strijdig gebruik geen omgevingsvergunning wordt gevraagd of een gevraagde vergunning niet wordt verleend, komt dit gebruik dus in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Dat artikel kan vervolgens bestuursrechtelijk of strafrechtelijk via de Wet op de economische delicten worden gehandhaafd.

Strijdig gebruik met planologische regelingen waarvan afwijking niet is toegestaan valt niet onder artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. Met het oog op dergelijk gebruik is in artikel 7.2 Wet ruimtelijke ordening een verbodsbepaling opgenomen bij de invoering van de Wabo.

Woningvorming en omzetting
Het bestemmingsplan bevat een algemene gebruiksregel voor het vormen en het omzetten van woningen met behoud van een goede leefkwaliteit. Deze regel is, in aanvulling op de algemene bouwregel over woningvorming en omzetting nodig, omdat woningvorming en omzetting soms ook zonder bouwkundige aanpassingen kan plaatsvinden.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
Dit artikel regelt de bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders om af te wijken van de regels. Dit heeft primair tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Ze kunnen worden toegepast als er niet op grond van de bestemmingsregelingen in hoofdstuk 2 al afgeweken kan worden. Het gaat dan om een afwijking van maten, afmetingen en percentages, het plaatsen van objecten van beeldende kunst, het realiseren van kleine nutsgebouwtjes.

Artikel 12 Overige regels
Er mogen uitsluitend geluidgevoelige bestemmingen worden opgericht indien het bouwplan in overeenstemming is met de Wet geluidhinder of met het besluit ontheffing Hogere waarde.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht
In het Besluit ruimtelijke ordening is overgangsrecht opgenomen dat in elk bestemmingsplan moet worden overgenomen.

Indien de in het plan opgenomen regels, voor wat betreft gebruik of bebouwing, afwijken van een bestaande legale situatie, dan zijn daarop de overgangsregels van toepassing. De overgangsregel heeft tot doel bestaande belangen te respecteren totdat realisering van de nieuwe regels plaatsvindt.

Voor bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, is bepaald dat deze gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande afwijking niet wordt vergroot. Gehele vernieuwing is in principe uitgesloten, waaronder ook gefaseerde vernieuwing van een bouwwerk wordt verstaan. Het doel van het overgangsrecht is dat het bestaande bouwwerk in de bestaande staat in stand mag worden gehouden. Uitsluitend na het tenietgaan van het bouwwerk door een calamiteit, waarmee onder andere brand of extreme weersomstandigheden wordt bedoeld, is onder voorwaarden gehele vernieuwing toegestaan.

Vergunningplichtige bouwwerken die zonder vergunning zijn opgericht, kunnen door overgangsrecht niet gelegaliseerd worden. Bouwen zonder vergunning is immers een overtreding van de Wabo die niet door een regeling in een bestemmingsplan ongedaan kan worden gemaakt.

Wel kan met een beroep op het overgangsrecht een aanvraag worden ingediend voor de verbouw van een illegaal bouwwerk. Om te voorkomen dat een dergelijke aanvraag moet worden gehonoreerd, is in de overgangsbepaling van dit plan opgenomen dat deze slechts van toepassing is op legale bouwwerken.

Voor het gebruik dat onder het overgangsrecht valt, is bepaald dat dat gebruik mag worden voortgezet. Het gebruik mag eveneens worden gewijzigd, voor zover de afwijking ten opzichte van het toegestane gebruik niet vergroot wordt.

Hiervoor is reeds aangegeven dat illegale bouwwerken niet gelegaliseerd kunnen worden door overgangsrecht. Voor gebruik is dat in principe wel mogelijk maar vanuit het oogpunt van handhaving ongewenst. Gezien het voorgaande is in de overgangsbepaling opgenomen dat het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, van het overgangsrecht is uitgesloten.

Ook na het van kracht worden van dit plan kan dus nog met succes handhavend worden opgetreden tegen gebruik dat reeds in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan. Dit laatste is uiteraard mede afhankelijk van andere aspecten, waaronder de vraag of het strijdige gebruik reeds zolang plaatsvindt dat de gemeente haar rechten heeft verwerkt.

Artikel 14 Slotregel
In dit artikel is de naam van het wijzigingsplan, de citeertitel, omschreven.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Ter bescherming van de landschappelijke waarden is een vergunningenstelsel opgenomen. Ook is het vergunningvrij bouwen binnen de bestemming Waarde - Landschappelijk aan banden gelegd. Bij de bestemmingsomschrijving van verschillende bestemmingen is aangegeven dat voor de gronden die de dubbelbestemming Waarde - Landschap het verboden is om bepaalde werken en werkzaamheden uit te voeren zonder een omgevingsvergunning. Het betreft werken en werkzaamheden zoals: het wijzigen van het gevelaanzicht, het ophogen, verlagen of afgraven van de gronden, het aanleggen van verhardingen, het aanbrengen van constructies die verband houden met bovengrondse leidingen en dergelijke. Op werken en werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen, noodzakelijk zijn voor het op de bestemming gerichte beheer of gebruik van de grond of reeds vergunde werken of werkzaamheden is het verbod niet van toepassing. De omgevingsvergunning wordt afgegeven als geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke waarden.

7.5 Lijst van Bedrijven functiemenging

Toepassing Lijst van Bedrijven functiemenging

Algemeen
In de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) zijn twee voorbeeldstaten voor milieuzonering opgenomen, namelijk de 'Staat Bedrijfsactiviteiten bedrijventerreinen' en de 'Staat Bedrijfsactiviteiten functiemenging'.

De aanpak van milieuzonering en de in dit plan gebruikte Lijst van Bedrijven functiemenging is gebaseerd op de Staat Bedrijfsactiviteiten functiemenging in de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009). De Lijst van Bedrijven functiemenging wordt gehanteerd in gebieden waar bedrijven of andere milieubelastende functies verspreid zijn gesitueerd tussen woningen of andere gevoelige functies. Onderstaand wordt hier meer in detail op ingegaan. Het gaat in dergelijke gebieden in het algemeen om relatief kleinschalige bedrijvigheid die op korte afstand van woningen kan worden toegestaan. De toelaatbaarheid van activiteiten wordt voor dergelijke gebieden in de VNG-publicatie (en de Lijst van Bedrijven functiemenging) bepaald met behulp van op deze situaties toegesneden toelatingscriteria.

Functiemengingsgebieden
In bestaande gebieden waar in enige vorm sprake is van functiemenging, of in gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd (bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen), wordt de Lijst van Bedrijven functiemenging toegepast. Zoals in de VNG-publicatie is aangegeven kan bij functiemengingsgebieden gedacht worden aan:

  • stadscentra, dorpskernen en winkelcentra;
  • horecaconcentratiegebieden;
  • zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen en in lintbebouwingen;
  • (delen van) woongebieden met kleinschalige of ambachtelijke bedrijvigheid.

Daarnaast kan ook in (delen van) woongebieden waar enige vorm van bedrijvigheid aanwezig of gewenst is de Lijst van Bedrijven functiemenging worden toegepast.

Kenmerken van de activiteiten
De activiteiten in dergelijke gebieden verschillen in het algemeen qua aard en schaal sterk van de activiteiten op een bedrijventerrein. Behalve in historisch gegroeide situaties gaat het voornamelijk om:

  • kleinschalige, meestal ambachtelijke bedrijvigheid;
  • bedrijven waarbij de productie of laad- en loswerkzaamheden alleen in de dagperiode plaatsvindt;
  • activiteiten die hoofdzakelijk inpandig geschieden.

De toegepaste Lijst van Bedrijven functiemenging

De bovenvermelde criteria liggen mede ten grondslag aan de selectie van activiteiten die zijn opgenomen in de Lijst van Bedrijven functiemenging. In de Lijst van Bedrijven functiemenging zijn de aspecten geluid, geur, stof en gevaar en de index voor verkeersaantrekkende werking in de categorisering opgenomen. Deze Lijst is samengesteld volgens dezelfde methodiek als de betreffende Staat Bedrijfsactiviteiten functiemenging uit de VNG-publicatie. Op twee punten is een andere werkwijze toegepast:

  • 1. In dit plan wordt alleen de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten gekoppeld aan de Lijst. In de Lijst van Bedrijven functiemenging zijn daarom alleen de activiteiten opgenomen die passen binnen de definitie van bedrijf volgens de begripsbepalingen in de regels van dit bestemmingsplan. De toelaatbaarheid van andere functies wordt in dit plan indien nodig op een andere wijze in de regels en op de plankaart van dit bestemmingsplan geregeld (bijvoorbeeld horecabedrijven via een afzonderlijke Lijst van Horeca-activiteiten). Toegevoegd zijn enkele regelmatig voorkomende bedrijfsactiviteiten die in de lijst van de VNG-publicatie niet specifiek zijn opgenomen, maar wel aan de vermelde criteria voldoen zoals een ambachtelijke glas-in-loodzetterij en caravanstalling. Voor aannemers, SBI-code 45, heeft een nadere specificatie van de activiteiten plaatsgevonden met bijbehorende categorie-indeling die is afgestemd op de verwachte milieueffecten van deze activiteiten.
  • 2. In de Lijst van Bedrijven functiemenging is in de categorie-indeling een nader onderscheid gemaakt tussen categorie B1 en B2. Voor de toepassing in dit bestemmingsplan blijkt het onderscheid tussen categorie A en categorie B zoals beschreven in de VNG-publicatie te groot om de toelaatbaarheid van activiteiten voldoende af te kunnen stemmen op de kenmerken van de functiemengingsgebieden en het daarin te volgen beleid.

Categorie-indeling
Zoals in de VNG-publicatie is aangegeven kan, vanwege de bijzondere kenmerken van gebieden met enige vorm van functiemenging, niet worden gewerkt met een systematiek van richtafstanden en afstandsstappen: vanwege de zeer korte afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies is een dergelijke systematiek niet geschikt voor functiemengingsgebieden. De Lijst van Bedrijven functiemenging hanteert vier categorieën A, B1, B2 en C met specifieke criteria voor de toelaatbaarheid die onderstaand uiteen zijn gezet.

Categorie A
Bedrijfsactiviteiten die direct naast of beneden woningen/andere gevoelige functies zijn toegestaan, desgewenst in daarvoor omschreven zones binnen rustige woongebieden. De activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn.

Categorie B1
Bedrijfsactiviteiten die direct naast of beneden woningen/andere gevoelige functies in een daarvoor omschreven gebied met functiemenging zijn toegestaan. De activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn.

Categorie B2
Bedrijfsactiviteiten die in een gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter bouwkundig afgescheiden van woningen/andere gevoelige functies. Bouwkundig afgescheiden betekent dat de panden los van elkaar dienen te staan. Uitzondering hierop vormen binnenterreinen omringd door voornamelijk woningen: ook al zijn bedrijven bouwkundig afgescheiden van woningen, op deze locaties zijn hooguit categorie B1 bedrijven toegestaan.

Categorie C
Activiteiten vermeld onder categorie B2, waarbij vanwege relatief grote verkeersaantrekkende werking een directe ontsluiting op hoofdinfrastructuur gewenst is.  

Flexibiliteit


De Lijst van Bedrijven functiemenging blijkt in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door bedrijfsactiviteiten in te schatten. De inschalingen gaan uit van een gemiddeld bedrijf met een moderne bedrijfsvoering. Het komt in de praktijk voor dat een bepaald bedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een milieuvriendelijke werkwijze of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Lijst van Bedrijven functiemenging is verondersteld. In de regels is daarom bepaald dat het college van burgemeester en wethouders een dergelijk bedrijf toch kan toestaan, indien dit bedrijf niet binnen de algemene toelaatbaarheid past. Bij de Lijst van Bedrijven functiemenging is deze mogelijkheid beperkt tot maximaal 1 categorie (dus bijvoorbeeld categorie B1 in plaats van A of categorie B2 in plaats van B1). Om te kunnen afwijken moet worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie.

Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde bedrijven zich aandienen, waarvan de activiteiten in de Lijst van Bedrijven functiemenging niet zijn vermeld, maar die qua aard en invloed overeenkomen met bedrijven die wel zijn toegestaan. Met het oog hierop is in de regels bepaald dat het college van burgemeester en wethouders kan afwijken en vestiging van een dergelijk bedrijf kan toestaan. Om te kunnen afwijken moet op basis van milieutechnisch onderzoek worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met direct toegelaten bedrijven.