direct naar inhoud van Regels
Plan: Beheersverordening Griftpark
Status: geconsolideerde versie
Plantype: beheersverordening
IMRO-idn: NL.IMRO.0344.GCBVGRIFTPARK-GC02

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 aan-huis-verbonden beroep of bedrijf:

een beroep of bedrijf dat in een woning wordt uitgeoefend waarvan de ruimtelijke uitwerking of uitstraling met de woonfunctie verenigbaar is en waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en degene die het beroep of het bedrijf uitoefent ook bewoner van de woning is;

hieronder wordt in ieder geval niet verstaan: een detailhandelsvestiging, een afhaalzaak, een horecabedrijf, een belhuis en een (raam)prostitutiebedrijf; hieronder wordt onder andere wel verstaan: een kleinschalige voorziening ten behoeve van kinderopvang.

1.2 achtererfgebied:

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.

1.3 additionele horeca:

het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse als ondergeschikte activiteit bij een hoofdfunctie, niet zijnde horeca, waarbij de additionele horeca-activiteiten passen bij de hoofdfunctie qua uitstraling, dienen ter ondersteuning van de hoofdfunctie en niet zelfstandig worden uitgeoefend en/of toegankelijk zijn los van de hoofdfunctie.

1.4 afhaalzaak:

een specifieke vorm van detailhandel waar in hoofdzaak kant en klare maaltijden en kleine etenswaren, alsmede alcoholvrije drank en consumptie-ijs worden verkocht voor directe consumptie anders dan ter plaatse.

1.5 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.6 atelier:

werkplaats in het bijzonder voor kunstenaars, waarbij tevens kunstwerken tentoongesteld en verkocht kunnen worden.

1.7 bebouwingspercentage:

het in de regels aangegeven percentage, dat aangeeft hoeveel van het desbetreffende bouwperceel ten hoogste mag worden bebouwd met gebouwen en bijbehorende bouwwerken.

1.8 bed & breakfast:

het tegen betaling verstrekken van logies met ontbijt binnen de (bedrijfs) woning.

1.9 belhuis

een onderneming die in de sfeer van publiekgerichte dienstverlening in hoofdzaak is gericht op het aanbieden van diensten op het gebied van telecommunicatie, zoals telefoon- en internetverbindingen.

1.10 besluitsubvlak

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge deze verordening regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.11 bestaand:
  • a. bestaand gebruik:het gebruik van de gronden en bouwwerken zoals aanwezig op moment van de vaststelling van de verordening of kan worden gebruikt krachtens een omgevingsvergunning; daaronder valt niet het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
  • b. bestaande bouwwerken: bouwwerken die op het tijdstip van de vaststelling van de verordening
    • 1. aanwezig zijn én bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of de Woningwet zijn gebouwd;
    • 2. nog kunnen worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of een bouwvergunning op grond van de Woningwet.
1.12 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw, dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk met een dak.

1.13 bouwen:

plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.

1.14 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, kap en/of bijzondere bouwlaag.

1.15 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge deze regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.16 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.17 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder uitstalling ten verkoop, het verkopen, het verhuren en/of het leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Hieronder worden niet verstaan afhaalzaken.

1.18 dienstverlening:

dienstverlening door een bedrijf of instelling dat in hoofdzaak baliewerkzaamheden verricht of andere diensten verleent, gericht op het publiek, zoals stomerijen, wasserettes, kappers, pedicures, makelaars, reis- en uitzendbureaus e.d.. Hieronder worden niet verstaan belhuizen.

1.19 ecologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarden die verband houden met de aanwezigheid en samenhang van dieren en planten en hun leefomgeving en/of tussen dieren en planten onderling.

1.20 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.21 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.22 horeca:

het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse en/of het exploiteren van zaalaccommodatie.

1.23 kantoor:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat dient voor de bedrijfsmatige uitoefening van administratieve werkzaamheden en voor zakelijke dienstverlening.

1.24 Lijst van Bedrijven functiemenging

de Lijst van Bedrijven functiemenging die deel uitmaakt van deze verordening.

1.25 maatschappelijke voorzieningen

voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, religie, onderwijs, kinderopvang, buitenschoolse opvang, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen sectoren.

1.26 openbare ruimte

wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat- al dan niet- voor publiek algemeen toegankelijk is.

1.27 peil
  • a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  • b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van vaststelling van deze verordening.
1.28 productiegebonden detailhandel

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie duidelijk ondergeschikt is aan de productiefunctie.

1.29 (raam)prostitutiebedrijf

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin prostitutie plaatsvindt, bij een raamprostitutiebedrijf voorzien van één of meer vitrines. Hieronder vallen ook erotische massagesalons en prostitutiehotels.

1.30 structureel groen

openbare ruimte die in gebruik is en ingericht is als groenvoorziening, zoals aangegeven op de inventarisatiekaart in bijlage 5 Structureel groen van de regels van deze beheersverordening.

1.31 terugliggende bouwlaag

gedeelte van een gebouw in de vorm van een bouwlaag, voorzien van een plat dak en/of kap, waarvan het gevelvlak tenminste 1 meter terug ligt ten opzichte van het daarmee corresponderende gevelvlak van de lager gelegen bouwlaag.

1.32 erfzone

de zone van 2,5 meter diep direct grenzend aan de achterkant en de zijkant van een hoofdgebouw op het achtererfgebied.

1.33 verordening

beheersverordening Griftpark overeenkomstig de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0344.GCBVGRIFTPARK-GC02 met bijbehorende bestanden.

1.34 Verordening op de Archeologische Monumentenzorg

de sedert 22 december 2009 van kracht zijnde Verordening op de Archeologische Monumentenzorg van de gemeente Utrecht, zoals deze luidt op moment van vaststelling van deze verordening.

1.35 verordeningsgebied

het gebied waarop deze verordening van toepassing is zoals aangegeven in het besluitvak 1.

1.36 wegen

alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten.

1.37 Eigen toegang

Een deur die direct toegang geeft tot de woning, die bereikbaar is via de straatzijde of vanuit een gemeenschappelijke hal en die voorzien is van een door de gemeente verleend huisnummer.

1.38 Omzetting (van een woning)

Een zelfstandige woning, of een deel daarvan, in gebruik geven of laten geven als onzelfstandige woonruimte.

1.39 Onzelfstandige woonruimte

Woonruimte die niet voldoet aan de begripsbepaling zelfstandige woonruimte.

1.40 Woning

Het complex van ruimten dat een zelfstandige woonruimte vormt, bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.41 Woningvorming

Een woning verbouwen tot twee of meer woningen of het zodanig inrichten, gebruiken of laten gebruiken van een deel van de woning dat er feitelijk twee of meer woningen ontstaan.

1.42 Woonruimte

Besloten ruimte die, al dan niet tezamen met één of meer andere ruimten, bestemd of geschikt is voor bewoning van één huishouden.

1.43 Zelfstandige woonruimte

Woonruimte die een eigen toegang heeft en die door één huishouden kan worden bewoond zonder daarbij afhankelijk te zijn van wezenlijke voorzieningen, zoals badruimte, toilet en keuken, buiten de woonruimte.

Artikel 2 Meten

2.1 Wijze van meten

Tenzij anders bepaald, worden de waarden die in m of m2 zijn uitgedrukt op de volgende wijze gemeten:

  • a. afstanden loodrecht;
  • b. hoogten vanaf het aansluitende afgewerkte terrein, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven, en
  • c. maten buitenwerks, waarbij uitstekende delen van ondergeschikte aard tot maximaal 0,5 m buiten beschouwing blijven.
2.2 Hoogte

Bij het meten van de hoogten als bedoeld in 2.1, onderdeel b, wordt een bouwwerk, voor zover het zich bevindt op een erf- of perceelsgrens, gemeten aan de kant waar het aansluitend afgewerkt terrein het hoogst is.

Hoofdstuk 2 Gebiedsregels

Artikel 3 Gebruiks- en bouwregels

3.1 Bestaand gebruik en bestaande bouwwerken
  • a. de in het verordeningsgebied gelegen gronden en bestaande bouwwerken mogen worden gebruikt overeenkomstig het bestaande gebruik;
  • b. bestaande bouwwerken mogen worden vervangen door bouwwerken van dezelfde afmetingen en op dezelfde locatie.
3.2 Aanvulling op lid 3.1 ten aanzien van het BOUWEN
3.2.1 Vergroting hoofdgebouwen

In aanvulling op het bepaalde in lid 3.1 is het toegestaan om de bestaande goot- of bouwhoogte van hoofdgebouwen te verhogen tot een maximale goot- of bouwhoogte overeenkomstig de in de tabel opgenomen maximale goot- of bouwhoogte, ter plaatse van de desbetreffende besluitsubvlakken:

Besluitsubvlak   Maximale goothoogte/bouwhoogte  
15   goothoogte 10 meter  
16   goothoogte 14 meter  
17   bouwhoogte 4 meter  
18   bouwhoogte 15 meter  
19   bouwhoogte 13 meter  
20   goothoogte 13 meter  
21   bouwhoogte 10 meter  
22   bouwhoogte 7,30 meter  
23   bouwhoogte 12 meter  

3.2.2 Bijbehorende bouwwerken
  • 1. In aanvulling op het bepaalde in lid 3.1 is het toegestaan om in het achtererfgebied bijbehorende bouwwerken bij hoofdgebouwen, niet zijnde woonschepen, te bouwen waarbij de volgende voorwaarden gelden:
    • a. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend 1 meter achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw worden gebouwd;
    • b. de diepte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk aan het hoofdgebouw mag, gemeten vanuit (het verlengde van) de oorspronkelijke achtergevel van het hoofdgebouw, maximaal 3 meter bedragen;
    • c. de breedte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk aan de oorspronkelijke zijgevel van het hoofdgebouw mag, gemeten vanuit (het verlengde van) de zijgevel van het hoofdgebouw, maximaal 3 meter bedragen;
    • d. de bouwhoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk mag maximaal de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw bedragen, vermeerderd met 0,3 meter;
    • e. de bouwhoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk mag maximaal 3 meter bedragen; indien het vrijstaande bijbehorende bouwwerk wordt afgedekt met een kap mag de bouwhoogte maximaal 4,5 meter bedragen;
    • f. de erfzone mag volledig worden bebouwd met bijbehorende bouwwerken;
    • g. indien het achtererfgebied een oppervlakte heeft van 300 m2 of minder, mag maximaal 50% van het achtererfgebied met bijbehorende bouwwerken worden bebouwd, met een maximum van 30 m2 naast hetgeen is toegestaan in de erfzone;
    • h. indien het achtererfgebied een oppervlakte heeft van 300 m2 tot 1500 m2, mag maximaal 10% van het achtererfgebied met bijbehorende bouwwerken worden bebouwd, met een maximum van 75 m2 naast hetgeen is toegestaan in de erfzone;
    • i. indien het achtererfgebied een oppervlakte heeft van meer dan 1500 m2, mag maximaal 5% van het achtererfgebied met bijbehorende bouwwerken worden bebouwd, met een maximum van 125 m2 naast hetgeen is toegestaan in de erfzone;
    • j. voor vrijstaande bijbehorende bouwwerken die worden afgedekt met een kap op percelen bedoeld onder h. mag de maximale goothoogte 3 meter en de maximale bouwhoogte 6 meter bedragen.
  • 2. ter plaatse van het besluitsubvlak '12' is het toegestaan om schuilhutten ten behoeve van dieren te bouwen, met een oppervlakte van maximaal 20 m2 en een bouwhoogte van maximaal 2,50 meter.
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • 1. op de gronden die vóór de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw zijn gelegen, mogen erfafscheidingen met een bouwhoogte van ten hoogste 1 meter worden gebouwd. De bouwhoogte van de overige erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 meter;
  • 2. de bouwhoogte van de overige bouwwerken geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan:
    • a. 6 meter voor palen en masten;
    • b. 3 meter voor de overige.
3.2.4 Parkeerregeling
  • a. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, staat vast dat voldoende parkeergelegenheid, overeenkomstig de normen in de beleidsregels in de Nota Parkeernormen Fiets en Auto, die als bijlage 1 bij de Nota Stallen en Parkeren 2013 hoort, wordt gerealiseerd.
  • b. Als de onder regel a bedoelde beleidsregels worden gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.
3.2.5 Woningvorming en omzetting
  • a. Het veranderen, vervangen of vergroten van een woning mag niet leiden tot omzetting van zelfstandige naar onzelfstandige woonruimte of tot de vorming van een extra woning.
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de regel onder a en woningvorming en omzetting toestaan, als na toepassing van de algemene leefbaarheidstoets en de fysieke leefbaarheidseisen van de Beleidsnotitie en beleidsregels Woningsplitsen en omzetten, blijkt dat kwalitatief goede onzelfstandige woonruimten of woningen ontstaan en er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het woon- en leefmilieu;
    • 2. de privacy van omwonenden;
    • 3. het verkeer en de parkeersituatie;
    • 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.2.6 Bouwen in de openbare ruimte

In aanvulling op het bepaalde in lid 3.1 is het toegestaan om in openbaar gebied bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bouwen, met inachtneming van het bepaalde in lid 3.3.4 en van de volgende voorwaarden:

  • a. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 meter;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a bedraagt de bouwhoogte van speelvoorzieningen maximaal 4 meter;
  • c. het bepaalde onder a. geldt niet voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ter geleiding, begeleiding en regeling van het verkeer.
3.3 Aanvulling op lid 3.1 ten aanzien van het GEBRUIK
3.3.1 Functiemenging

In aanvulling op het bepaalde in lid 3.1 is het volgende toegestaan:

  • a. ter plaatse van het besluitsubvlak '1' zijn de volgende functies toegestaan:
    • 1. wonen;
    • 2. maatschappelijke voorzieningen;
    • 3. dienstverlening en kantoor met een maximum vloeroppervlak van 250 m² per vestiging;
    • 4. atelier;
    • 5. het uitoefenen van kleinschalige bedrijvigheid in de ambacht en nijverheid, voor zover deze voorkomen in de categorieën A en B1 van de bij deze verordening behorende Lijst van Bedrijven functiemenging met dien verstande dat deze functie uitsluitend aanwezig mag zijn op de begane grondlaag, met uitzondering van die panden waar die zelfde functie reeds ten tijde van de vaststelling van deze verordening aanwezig was;
    • 6. productiegebonden detailhandel.
  • b. ter plaatse van het besluitsubvlak '2' zijn de volgende functies toegestaan:
    • 1. maatschappelijke voorzieningen;
    • 2. dienstverlening en kantoor met een maximum vloeroppervlak van 250 m² per vestiging;
    • 3. atelier;
    • 4. het uitoefenen van kleinschalige bedrijvigheid in de ambacht en nijverheid tot en met categorie A en B1, zoals vermeld in de bij deze verordening behorende Lijst van Bedrijven functiemenging, met dien verstande dat deze functie uitsluitend aanwezig mag zijn op de begane grondlaag, met uitzondering van die panden waar die zelfde functie reeds ten tijde van de vaststelling van deze verordening aanwezig was;
    • 5. productiegebonden detailhandel.
  • c. ter plaatse van het besluitsubvlak '3' zijn de volgende functies toegestaan:
    • 1. wonen;
    • 2. maatschappelijke voorzieningen;
    • 3. dienstverlening en kantoor met een maximum vloeroppervlak van 250 m² per vestiging;
    • 4. atelier;
    • 5. het uitoefenen van kleinschalige bedrijvigheid in de ambacht en nijverheid, voor zover deze voorkomen in de categorieën A en B1 van de bij deze verordening behorende Lijst van Bedrijven functiemenging met dien verstande dat deze functie uitsluitend aanwezig mag zijn op de begane grondlaag, met uitzondering van die panden waar die zelfde functie reeds ten tijde van de vaststelling van deze verordening aanwezig was;
    • 6. productiegebonden detailhandel;
    • 7. een garagebedrijf, tot en met categorie 3.1 zoals vermeld in de bij deze verordening behorende Lijst van Bedrijfsactiviteiten;
  • d. ter plaatse van het besluitsubvlak '4' zijn de volgende functies toegestaan:
    • 1. wonen, uitlsuitend op de verdieping;
    • 2. kantoor, uitsluitend op de eerste verdieping;
    • 3. geluidwerende luifel;
    • 4. onderdoorgang ten behoeve van het wegverkeer, uitsluitend op de begane grond.
  • e. ter plaatse van het besluitsubvlak '5' zijn de volgende functies toegestaan:
    • 1. kantoor;
    • 2. atelier;
    • 3. wonen;
  • f. ter plaatse van het besluitsubvlak '6' zijn de volgende functies toegestaan:
    • 1. het uitoefenen van kleinschalige bedrijvigheid in de ambacht en nijverheid tot en met categorie A en B1, zoals vermeld in de bij deze verordening behorende Lijst van Bedrijven functiemenging, met een maximum vloeroppervlak van 200 m² per bedrijfsvestiging;
    • 2. kantoor, met een maximum vloeroppervlak van 200 m² per vestiging.
  • g. ter plaatse van het besluitsubvlak '7' is horeca toegestaan in de categorieën D1 en D2 van de bij deze verordening behorende Lijst van Horeca-activiteiten;
  • h. ter plaatse van het besluitsubvlak '8' zijn de volgende functies toegestaan:
    • 1. wonen;
    • 2. gebouwde parkeervoorziening in vier lagen;
    • 3. het uitoefenen van kleinschalige bedrijvigheid in de ambacht en de nijverheid, voor zover deze bedrijven voorkomen in de categorieën A en B1 van de bij deze verordening behorende Lijst van Bedrijven functiemenging, op de begane grondlaag en gesitueerd aan het Hooghiemstraplein, tot een maximum vloeroppervlak van 200 m², en op de eerste en tweede verdieping ieder tot een maximum vloeroppervlak van 215 m²;
  • i. ter plaatse van het besluitsubvlak '9' zijn de volgende functies toegestaan:
    • 1. nutsvoorzieningen, waaronder een 50kV-station wordt begrepen;
    • 2. bouwwerken ten behoeve van de openbare dienst, waaronder gemeentewerven en veegposten.
3.3.2 Aan-huis-verbonden-beroep of -bedrijf

In aanvulling op het bepaalde in lid 3.1 is het toegestaan om een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf in samenhang met wonen uit te oefenen, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  • a. het vloeroppervlak ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf is niet groter dan 1/3 deel van het vloeroppervlak van de woning, tot een maximum van 60 m², inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken;
  • b. de vloeroppervlakte ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, bedraagt maximaal
    60 m², indien het beroep of bedrijf aan huis in een vrijstaand bijbehorende bouwwerk wordt uitgeoefend;
  • c. het betreft, in geval van bedrijfsactiviteiten, bedrijfsactiviteiten tot en met categorie A en B1, zoals vermeld in de bij deze verordening behorende Bijlage 1 Lijst van Bedrijven functiemenging, en bedrijfsactiviteiten waarvoor geen omgevingsvergunning voor het oprichten, veranderen of in werking hebben van een inrichting is vereist;
  • d. er is geen sprake van verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte.
3.3.3 Bed & breakfast

In aanvulling op het bepaalde in lid 3.1 is het toegestaan om een bed & breakfast in samenhang met wonen uit te oefenen indien de hoofdbewoner minimaal 50% van de woning in gebruik houdt voor wonen.

3.3.4 Openbare ruimte en structureel groen

De openbare ruimte mag worden gebruikt voor:

  • a. rijwegen, fiets- en wandelpaden, groen, parkeervoorzieningen, fietsenstallingen, nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen, water(berging), geluidwerende voorzieningen, kruisingen met water en railverkeer, reclame-uitingen, kunstwerken;
  • b. de openbare ruimte mag niet zodanig gewijzigd worden dat er sprake is van een reconstructie van wegen zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;
  • c. de gebieden die behoren tot de openbare ruimte maar gebruikt worden en ingericht zijn als structureel groen, zoals aangegeven in de bij deze regels bijlage 5 Structureel groen, mogen niet worden gebruikt voor rijwegen of parkeerplaatsen, zoals bedoeld onder a.
3.3.5 Maatschappelijke voorzieningen

Indien het bestaande gebruik een maatschappelijke voorziening betreft, mag het gebruik worden gewijzigd in een andere maatschappelijke voorziening.

Artikel 4 Specifieke regels in verband met archeologische waarden

4.1 Specifieke gebruiksregels

Onder met de verordening strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg ter plaatse van het besluitvlak 'Archeologie'.

Artikel 5 Specifieke regels in verband met ecologische waarden

5.1 Specifieke bouwregel

In afwijking van het in deze verordening elders bepaalde is het verboden ter plaatse van het
besluitsubvlak '11' te bouwen.

5.2 Afwijken van de bouwregel

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 5.1 voor het bouwen van bouwwerken ten behoeve van het bestaande gebruik van de gronden, met inachtneming van de betreffende regels van deze verordening, mits de ecologische waarden niet onevenredig worden aangetast.

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden ter plaatse van het besluitsubvlak '11' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het verwijderen, aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden, en het aanbrengen van eventuele andere oppervlakteverhardingen (al dan niet tijdelijk);
  • b. het aanbrengen van boven en/of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • c. het ontginnen, verlagen, afgraven, ophogen, opvullen of egaliseren van de bodem waaronder begrepen het ophogen met bagger- of grondspecie;
  • d. het vellen of rooien van houtopstanden of -gewassen, anders dan bij wijze van verzorging;
  • e. het aanleggen van oeverbeschoeiingen, kaden of aanlegplaatsen;
  • f. het, al dan niet tijdelijk, opslaan en/of storten van bouw- en afvalmateriaal;
  • g. het verlagen of verhogen van de grondwaterstand;
  • h. het permanent aanleggen van dammen of soortgelijke constructies, die de watergang beïnvloeden, in waterlopen.
5.3.2 Uitzondering op het uitvoeringsverbod

Het verbod als bedoeld in lid 5.3.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op het normaal onderhoud en beheer;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van deze verordening;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende (omgevings)vergunning.
5.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 5.3.1 zijn slechts toelaatbaar voor zover geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de ecologische- en natuurwaarden van de gronden.

Artikel 6 Specifieke regels in verband met schermwand

6.1 Specifieke gebruiksregels

Ter plaatse van het besluitsubvlak '10' geldt dat:

  • a. de gronden uitsluitend mogen worden bebouwd met de hiervoor noodzakelijk bouwwerken geen gebouwen zijnde;
  • b. de gronden niet mogen worden gebruikt op een wijze waardoor enig gevaar en/of nadeel voor de schermwand is te duchten;
  • c. de isolerende voorzieningen (leeflaag en schermwand) op geen enkele wijze mogen worden aangetast;
  • d. geen contactmogelijkheden mogen worden gecreëerd met de verontreiniging;
  • e. de beheersmaatregelen in het gebied niet mogen worden verstoord.
6.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.2.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden ter plaatse van het besluitsubvlak '10' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het wijzigen van maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
  • b. het aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;
  • c. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • d. het verrichten van graaf- en grondwerkzaamheden (bijvoorbeeld ten behoeve van het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage), anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  • e. het planten van bomen en aanbrengen van hoogopgaand en/of diepwortelende beplantingen, zoals rietbeplanting;
  • f. het, al dan niet tijdelijk, opslaan en/of storten van goederen, waaronder bouw- en afvalmateriaal;
  • g. het aanleggen van waterlopen, zoals vijvers, of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen, zoals vijvers;
  • h. het plaatsen van onroerende objecten, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.
6.2.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 6.2.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op het normale onderhoud en beheer;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het inwerkingtreding van deze verordening;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende (omgevings)vergunning.

Artikel 7 Specifieke regels in verband met beschermde stads- en dorpsgezichten

7.1 Specifieke bouwregels

Ter plaatse van het besluitsubvlak '13' geldt dat:

  • a. de breedte van hoofdgebouwen niet meer en niet minder mag bedragen dan de bestaande breedte van het hoofdgebouw;
  • b. de voorgevels van hoofdgebouwen uitsluitend in de naar de weg gekeerde bouwgrenzen mogen worden gebouwd; deze bepaling geldt niet voor bebouwing in de binnenterreinen en stegen;
  • c. de gevelindeling van gebouwen geen andere dan voor het beschermd stadsgezicht karakteristieke verticale geleding mag vertonen.
7.2 Sloopverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden ter plaatse van het besluitsubvlak '13' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning bestaande gebouwen te slopen, tenzij:

  • a. het slopen van een bestaand bouwwerk waarvan de sloop reeds in uitvoering was ten tijde van de inwerkingtreding van deze verordening;
  • b. het slopen van een bestaand bouwwerk krachtens een reeds verleende (omgevings)vergunning.
7.3 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning
  • a. Het is verboden op of in de gronden ter plaatse van het besluitsubvlak '13' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het verwijderen, aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden, en het aanbrengen van eventuele andere oppervlakteverhardingen (al dan niet tijdelijk);
    • 2. het ontginnen, afgraven, ophogen, opvullen of egaliseren van de bodem waaronder begrepen het ophogen met bagger- of grondspecie;
    • 3. het dempen van sloten;
    • 4. het vellen of rooien van houtopstanden of -gewassen, anders dan bij wijze van verzorging;
    • 5. het, al dan niet tijdelijk, opslaan en/of storten van bouw- en afvalmateriaal;
  • b. de omgevingsvergunningplicht als bedoeld onder a. is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
    • 1. betrekking hebben op het normale onderhoud en beheer;
    • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze verordening;
    • 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende (omgevings)vergunning;
  • c. de werken of werkzaamheden als bedoeld onder a. zijn slechts toelaatbaar voor zover geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de met het beschermd stadsgezicht verbonden cultuurhistorische waarden.
7.4 Adviesprocedure voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van werkzaamheden en slopen

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.2 en 7.3 wint het bevoegd gezag advies in bij het team Erfgoed omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning cultuurhistorische waarden (kunnen) worden aangetast en welke voorschriften, ter bescherming van deze waarden, aan de omgevingsvergunning moeten worden verbonden.

Artikel 8 Specifieke regels in verband met waterkeringen

8.1 Specifieke bouwregels

Het is verboden ter plaatse van het besluitsubvlak '14' te bouwen, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de waterkering, met een maximale bouwhoogte van 3 meter.

8.2 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 8.1 voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het bestaande gebruik van de gronden, met inachtneming van de betreffende regels van deze verordening, mits vooraf advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende waterkering.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

  • 1. Onder met de beheersverordening strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen het gebruik van/of het laten gebruiken van:
    • a. onbebouwde gronden als staan- of ligplaats voor onderkomens;
    • b. onbebouwde gronden en/of bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen;
    • c. stacaravans en recreatiewoningen voor permanente bewoning;
    • d. onbebouwde gronden als kampeerterrein;
    • e. vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
    • f. onbebouwde gronden als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan;
    • g. onbebouwde gronden als stortplaats voor puin en afvalstoffen, voor zover dit niet betreft het storten of opslaan in bij gebouwen behorende tuinen van geringe hoeveelheden afvalstoffen die afkomstig zijn van het onderhoud van die tuinen.
  • 2. nieuwe bouwwerken worden gebruikt overeenkomstig het ter plaatse bestaande gebruik van de gronden of van de bestaande gebouwen waarbij zij worden gebouwd.
  • 3. Algemene gebruiksregel over woningvorming en omzetting:
  • a. Een gebruiksverandering waarvoor geen omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen nodig is, mag niet leiden tot de omzetting van zelfstandige woonruimte in onzelfstandige woonruimte of tot de vorming van een extra woning.
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de regel onder a en woningvorming en omzetting toestaan, als na toepassing van de algemene leefbaarheidstoets en de fysieke leefbaarheidseisen uit de Beleidsnotitie en beleidsregels Woningsplitsen en omzetten, blijkt dat kwalitatief goede onzelfstandige woonruimten of woningen ontstaan en er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. het woon- en leefmilieu;
    2. de privacy van omwonenden;
    3. het verkeer en de parkeersituatie;
    4. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

Burgemeester en wethouder kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, afwijken van:

  • a. de in de gebiedsregels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. de gebiedsregels voor het plaatsen van bouwwerken, geen gebouwen zijde, ten behoeve van vlucht- en/of noodtrappen;
  • c. het overschrijden van de maximale bouwhoogte van gebouwen voor het plaatsen van hekwerken of borstweringen ten behoeve van dakterrassen, met dien verstande dat de maximale bouwhoogte met niet meer dan 1,50 meter mag worden overschreden;
  • d. de gebiedsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 meter;
  • e. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen wordt verhoogd ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals liftkokers, trappenhuizen, lichtkappen.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van de Beheersverordening Griftpark'.