6.2 Afwijken van de bouwregel
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 6.1 voor het bouwen van bouwwerken ten behoeve van het bestaande gebruik van de gronden, met inachtneming van de betreffende regels van deze verordening, mits de ecologische waarden niet onevenredig worden aangetast.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden ter plaatse van het besluitsubvlak '15' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:
-
a. het verwijderen, aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden, en het aanbrengen van eventuele andere oppervlakteverhardingen (al dan niet tijdelijk);
-
b. het aanbrengen van boven en/of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
-
c. het ontginnen, verlagen, afgraven, ophogen, opvullen of egaliseren van de bodem waaronder begrepen het ophogen met bagger- of grondspecie;
-
d. het vellen of rooien van houtopstanden of -gewassen, anders dan bij wijze van verzorging;
-
e. het aanleggen van oeverbeschoeiingen, kaden of aanlegplaatsen;
-
f. het, al dan niet tijdelijk, opslaan en/of storten van bouw- en afvalmateriaal;
-
g. het verlagen of verhogen van de grondwaterstand;
-
h. het permanent aanleggen van dammen of soortgelijke constructies, die de watergang beïnvloeden, in waterlopen.
6.3.2 Uitzondering op het uitvoeringsverbod
Het verbod als bedoeld in artikel 6.3.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
-
a. betrekking hebben op het normaal onderhoud en beheer;
-
b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van deze verordening;
-
c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende (omgevings)vergunning.
6.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
De in artikel 6.3.1 bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de ecologische- en natuurwaarden van de gronden.