direct naar inhoud van 4.3 Omgevingsaspecten
onherroepelijk
NL.IMRO.0344.BVPIJLSTUINWTUIND-0601

4.3 Omgevingsaspecten

Voorafgaand aan de keuze voor de inzet van de beheersverordening voor het verordeningsgebied heeft een scan plaatsgevonden van relevante omgevingsaspecten in het gebied. Dit onderzoek is beperkt van aard, omdat de beheersverordening gericht is op instandhouding van de bestaande situatie. Het onderzoek richtte zich erop te bepalen of in het gebied vanuit het oogpunt van milieu, natuur, verkeer of water aanleiding bestaat tot het treffen van maatregelen. Hiervoor is een toets uitgevoerd op het voldoen aan wet- en regelgeving.

4.3.1 Milieu, natuur, verkeer en water

Voorafgaand aan de keuze voor de inzet van de beheersverordening voor het plangebied heeft een scan plaatsgevonden van relevante omgevingsaspecten in het gebied. Dit onderzoek is beperkt van aard, omdat de beheersverordening gericht is op instandhouding van de bestaande situatie. Het onderzoek richtte zich erop te bepalen of in het gebied vanuit het oogpunt van milieu, natuur, verkeer of water aanleiding bestaat tot het treffen van maatregelen. Hiervoor is een toets uitgevoerd op het voldoen aan wet- en regelgeving. Daarnaast geldt voor het gebied een specifieke onderzoeksverplichting op grond van externe veiligheid. De scan van omgevingsaspecten omvatte de volgende aandachtsgebieden:

  • bodem;
  • externe veiligheid;
  • geluid van weg- en railverkeer;
  • industrielawaai en bedrijvigheid;
  • luchtkwaliteit;
  • geur;
  • flora en fauna, aanwezigheid van ecologische verbindingen;
  • straalpaden;
  • waterhuishouding.


Geconstateerd is dat geen van de genoemde omgevingsaspecten in het gebied aanleiding geeft tot het treffen van maatregelen. De bestaande situatie wordt gehandhaafd en er wordt voldaan aan de vigerende wet- en regelgeving.

Er is geen scan verricht naar de bodemkwaliteit, de aanwezige flora en fauna en eventuele geurbelasting. In de beheersverordening zijn beperkt ontwikkelingen mogelijk. In het geval van sloop- of bouwwerkzaamheden, moet voor de bodemkwaliteit en de beschermde soorten uit de flora- en faunawet in het kader van de omgevingsvergunning alsnog een onderzoek worden verricht.

4.3.2 Bodem

Pijlsweerd en Tuinwijk liggen in een gebied, waar omvangrijke verontreinigingen met vluchtige gechloreerde koolwaterstoffen aanwezig zijn in het diepere grondwater. Bij grondwateronttrekkingen, voor bijvoorbeeld WKO-systemen, zal men hiermee rekening moeten houden. Ook zijn er diverse grondverontreinigingen aanwezig, waar nazorg voor nodig is of gebruiksbeperkingen gelden.

Bij werkzaamheden op of in de bodem (zoals afgraven of afvoeren van grond of grondwateronttrekkingen) moet aan de regels uit het Besluit bodemkwaliteit en de Wet bodembescherming worden voldaan. Informatie over de bodemkwaliteit voor bijvoorbeeld een specifiek adres is te vinden op www.utrecht.nl/milieu/bodem.

4.3.3 Externe veiligheid

In en direct rond het plangebied is een inventarisatie gedaan naar risicoveroorzakende activiteiten.

  • Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de spoorlijn Utrecht – Amsterdam; De spoorlijn is slechts voor een klein gedeelte van het verordeningsgebied van invloed op het gebied, namelijk ter hoogte van de wijk rond de 1e Daalsedijk. Voor de spoorlijn bestaat volgens het Basisnet geen PR 10-6 contour. Ook zijn volgens het Basisnet geen plasbrandaandachtsgebieden aanwezig. Het groepsrisico blijft ruim onder de oriëntatiewaarde en wordt als aanvaardbaar beschouwd, mede rekening gehouden met de mogelijkheden voor de rampenbestrijding en zelfredzaamheid.
  • Spoorlijn Utrecht – Amersfoort; De spoorlijn maakt geen deel uit van het Basisnet. Dit betekent dat er voor deze spoorlijn geen risicoruimte wordt opgenomen in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en dat in verband met het berekenen van het groepsrisico uitgegaan kan worden van nul transporten. De consequentie hiervan is dat er geen enkele PR contour bestaat en dat het groepsrisico gelijk is aan nul.
  • Vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen; In of nabij het plangebied bevinden zich geen buisleidingen voor gevaarlijke stoffen;
  • Bedrijven die vallen onder het Bevi; In het plangebied bevinden zich geen Bevi bedrijven. Ook buiten het plangebied bevinden zich geen Bevi bedrijven die van invloed zijn op het verordeningsgebied.

Nadere informatie, onderbouwing en de wettelijk verplichte verantwoording van het groepsrisico zijn uitgewerkt in bijlage 6 bij de toelichting.

Conclusie

Op basis van voorgaande wordt geconcludeerd dat de risicosituatie binnen het verordeningsgebied aanvaardbaar is. Er is geen sprake van een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico en er worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die kunnen leiden tot een toename van het groepsrisico.

4.3.4 Geluid

In deze beheersverordening wordt in een aantal gevallen ruimte geboden voor nieuwe geluidgevoelige functies (vanwege de functiemengingsregeling in artikel 4.3.1 en 4.3.2). Om te borgen dat deze functies binnen de kaders van de Wet geluidhinder worden opgericht is bepaald dat nieuwe geluidgevoelige functies enkel zijn toegestaan indien aan de voor die betreffende functie geldende voorkeursgrenswaarde wordt voldaan.

In enkele gevallen wordt ook de uitbreiding van bestaande geluidgevoelige functies toegestaan. Voor deze locaties is het advies zoals opgenomen in bijlage 7 van belang. Uit dit advies blijkt voor welke locaties de uitbreiding van geluidgevoelige functies wel en niet mogelijk is. Dit advies is in de verordening verwerkt.

Binnen het plangebied bevinden zich geen geluidszones van industrieterreinen. Dit aspect vormt zodoende geen afwegingskader voor deze verordening.

Conclusie

In de verordening worden geen geluidgevoelige objecten en wordt geen uitbreiding van geluidgevoelige objecten toegestaan op overbelaste locaties qua geluid. Het aspect geluid vormt om die reden geen belemmering voor de vaststelling van de verordening.

4.3.5 Lucht

Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen)

In artikel 5.16 van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) is een limitatieve opsomming opgenomen van de bevoegdheden waarbij luchtkwaliteitseisen een directe rol spelen. Het gaat in ieder geval om ruimtelijke besluiten, zoals bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen milieu, die direct gevolgen voor de luchtkwaliteit hebben en daardoor kunnen bijdragen aan overschrijding van een grenswaarde.

Op grond van artikel 5.16 Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit uitoefenen, indien aannemelijk is gemaakt dat:

  • a. de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
  • b. de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
  • c. bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
  • d. de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde is opgenomen (lid 1 onder c);
  • e. het voorgenomen besluit past binnen, is genoemd in of is in elk geval niet in strijd met het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).


Met andere woorden, luchtkwaliteitseisen spelen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van een dergelijke bevoegdheid, als tenminste aan één van de bovengenoemde voorwaarden wordt voldaan.

In de beheersverordening is in hoofdstuk 3, paragraaf 3.3.1 t/m 3.3.3 vastgelegd dat beheer van de bestaande situatie het uitgangspunt is (paragraaf 3.3.1) en wat reeds bestaande planologische uitbreidingsmogelijkheden zijn (paragraaf 3.3.2). Ook is de gemeentelijke standaard in de beheersverordening ingepast (paragraaf 3.3.3). Voor de reeds bestaand planologische uitbreidingsmogelijkheden is beoordeeld of deze moeten worden overgenomen in de beheersverordening. Voor een beperkt aantal uitbreidingsmogelijkheden is dit niet het geval

Met de vaststelling van de beheersverordening worden er per saldo géén nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt en worden enkele uitbreidingsmogelijkheden niet overgenomen. Daarmee wordt voldaan aan de Wet milieubeheer, artikel 5.16 lid 1 onder b.

Conclusie

Omdat wordt voldaan aan artikel 5.16 lid 1 onder a uit de Wet milieubeheer is er geen belemmering uit het oogpunt van luchtkwaliteit om de beheersverordening vast te stellen.

4.3.6 Bedrijvigheid

In het verordeningsgebied komt bedrijvigheid voor. Verder komen in het gebied verspreid bedrijven voor in de woonomgeving. De aanwezigheid van deze bedrijven vormt geen aanleiding voor het treffen van maatregelen naar de woonomgeving, omdat de bestaande situatie wordt gehandhaafd en er geen nieuwe (geluid) gevoelige bestemmingen worden toegestaan. De afstanden van bedrijven tot woningen zijn conform de eisen uit de VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering" en vormen daarmee geen belemmering voor het vaststellen van de beheersverordening.

4.3.7 Geur

In het verordeningsgebied worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt, waardoor geen sprake is van nieuwe geurgevoelige objecten. Het aspect geur vormt om die reden geen belemmering voor het vaststellen van de verordening.

4.3.8 Ecologie

Het Groenstructuurplan Utrecht (vastgesteld door de raad in april 2007) heeft tot doel het verhogen van de kwaliteit van het stedelijk groen ten behoeve van de leefbaarheid van de stad. In het Groenstructuurplan zijn de bestaande en wenselijke stedelijke groenstructuren vastgelegd. Deze groenstructuren hebben zowel een landschappelijke, cultuurhistorische, recreatieve als ook ecologische functie. Het is op grond van dit Groenstructuurplan de bedoeling dat de kwaliteit van het groen in deze zones steeds verder ontwikkelt en verbetert. Veranderen van functie is alleen mogelijk na bestuurlijke afweging. Een afname van oppervlakte van de stedelijke groenstructuur dient te worden gecompenseerd.

In de Flora en faunawet zijn verschillende verbodsbepalingen opgenomen om in het wild levende flora en fauna te beschermen. Het is verboden om dieren opzettelijk te verontrusten, te doden of hun rust- of verblijfplaats te verstoren of te beschadigen. Ook is het verboden om beschermde planten te beschadigen of van hun groeiplaats te verwijderen. De Flora en Faunawet legt daarnaast een algemene zorgplicht op voor alle (wilde) dieren en planten en hun directe leefomgeving.

Ruimtelijke ontwikkelingen en uitvoering van projecten of (bestemmings-)plannen mogen niet in strijd zijn met de internationale richtlijnen of de Flora en fauna wet. Indien er een besluit wordt genomen op grond van de Wet ruimtelijke ordening waarbij de uitvoering van het besluit gevolgen kan hebben voor beschermde soorten, moet getoetst worden of beschermde soorten aanwezig (kunnen) zijn. Ook dient te worden bekeken wat de eventuele effecten van de activiteiten op de soorten zijn. De centrale vraag daarbij is of er een vrijstelling of een ontheffing nodig is op grond van de Flora en faunawet. Dit is afhankelijk van de beschermingsgraad van de aangetroffen soort.

Bij het vaststellen van ruimtelijke plannen dient van tevoren duidelijk te zijn dat de Flora en faunawet niet in de weg staat aan de uitvoering van het plan en dat eventuele ontheffing of vrijstelling zal worden verleend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BVPIJLSTUINWTUIND-0601_0010.jpg"

Figuur 4.3. Detail van de hoofdgroenstructuur uit het Groenstructuurplan Utrecht

In het deelgebied Pijlsweerd/Tuinwijk zijn de Vecht, de Weerdsingel, het Zwarte Water en het groen langs de Willem Arntszkade evenals het groen langs de spoorlijn groene verbindingen in het kader van het Groenstructuurplan Utrecht uit 2007. In het deelgebied Tuindorp/Tuindorp-Oost zijn de Jordanlaan en het groen langs de Oosterspoorlijn als zodanig weergegeven en vormen de volkstuinen een groen kerngebied. Deze onderdelen uit de hoofdgroenstructuur hebben conform deze visie een ecologische en recreatieve functie. Ter bescherming van deze groenstructuren gelden voor deze gebieden beperkte bouwmogelijkheden en is wijziging van het gebruik van deze gronden uitsluitend toegestaan indien hierdoor de ecologische waarden niet onevenredig worden aangetast.

Ter verhoging van de ecologische waarde van het verordeningsgebied wordt langs de Jordanlaan nieuw water gegraven, zodat er een verbinding met fort Blauwkapel ontstaat. De Catharijnesingel wordt doorgetrokken naar de Weerdsingel en in de Vechtvisie is versterking van de groene structuur langs de Vecht voorzien.

4.3.9 Water

Ten behoeve van deze verordening is een waterparagraaf opgesteld. Zie bijlage 8. In het kader van het vooroverleg is deze paragaraf aan het Hoogheemraadschap toegestuurd ter beoordeling, waarna zij te kennen hebben gegeven in te kunnen stemmen met deze tekst.

De waterbelangen zijn in deze verordening geborgd door onder meer de bestaande situatie van de waterstructuren vast te leggen (via de regeling voor het openbaar gebied). Daarnaast is voor de primaire watergangen een vlak 'waterkering' opgenomen, waarmee wordt geborgd dat bebouwing niet zonder meer langs de betreffende oevers (de Vecht en de Weerdsingel) kan worden opgericht.