direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Zand 46a e.o. Hoge Woerd
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0344.BPZAND46EOHOGEWOER-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel 't Zand 46 is een voormalig loon- en grondwerkbedrijf gevestigd. Het bedrijf zelf is inmiddels verplaatst naar een bedrijventerrein, omdat het bedrijf niet meer paste in de huidige omgeving. Momenteel is het terrein gedeeltelijk ontruimd en vinden er nog enkele activiteiten plaats. De eigenaar van het perceel wil in samenwerking met een ontwikkelaar de voormalige bedrijfsbebouwing slopen en in ruil daarvoor 4 woningen en een woon-zorginstelling met circa 30 studio's realiseren op het perceel. In Juli 2021 is de bouwenvelop voor deze ontwikkeling vastgesteld.

Op basis van het huidige bestemmingsplan is het niet mogelijk om deze 4 woningen en een woonzorginstelling te realiseren. In het geldende bestemmingsplan is wel een wijzigingsbevoegdheid naar woningen opgenomen, maar die gaat uit van maximaal 6 wooneenheden. Daarom is een nieuw bestemmingsplan nodig om het initiatief mogelijk te maken. Dit plan voorziet hierin en past binnen de uitgangspunten van de vastgestelde bouwenvelop.

1.2 Doelstelling

De hoofddoelstelling van het bestemmingsplan is de nieuwe ontwikkelingen op het perceel 't Zand 46a planologisch-juridisch mogelijk te maken. De woningbouwmogelijkheden worden daarbij verruimd tot 4 woningen en 30 woonzorgeenheden.

1.3 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied 't Zand 46 omvat het voormalige loon- en grondwerkbedrijf dat bestaat uit de bestaande opstallen en een stuk braakliggend terrein aan de noordzijde. Het plangebied is begrensd door een woning en een parkeerplaats aan de noordzijde, een boomgaard aan de oostzijde, woningen en de Groenedijk aan de zuidzijde en woningen en 't Zand aan de westzijde. Het plangebied ligt in het Maximapark: het centrale park dat Leidsche Rijn, De Meern en Vleuten met elkaar verbindt.

Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZAND46EOHOGEWOER-VA01_0001.png"

Begrenzing plangebied rood omlijnd.

1.4 Vigerend bestemmingsplan

Binnen het plangebied vigeert het volgende bestemmingsplan:

Bestemmingsplan   Vastgesteld door raad   Onherroepelijk  
De Hoge Woerd, 1e herziening   5 juli 2018   19 december 2018  
Chw Algemene regels over bouwen en gebruik      

Het plangebied valt in twee verschillende bestemmingen. Het grootste deel van het plangebied valt binnen de bestemming Agrarisch. In de bestemming Agrarisch is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming te wijzigen naar Wonen voor maximaal 6 woningen. De ontwikkeling van vier woningen en een woonzorggebouw past niet binnen de bestemming Agrarisch. De drie woningen die in dit deel van het plangebied komen passen wel binnen de wijzigingsbevoegdheid maar het woonzorggebouw niet. Het gaat namelijk om een maatschappelijke voorziening die de bestemming Maatschappelijk krijgt.

Een klein deel van het plangebied valt binnen de bestemming Wonen – 2. Binnen deze bestemming mag het aantal bestaande woningen niet uitgebreid worden, dit betekent dat hier geen nieuwe woning gebouwd kan worden op basis van het geldende bestemmingsplan. Het plan van de initiatiefnemer, het bouwen van vier woningen en een woon-zorghuis, past niet binnen het bestemmingsplan Hoge Woerd 1e Herziening.

Naast bestemmingsplan Hoge Woerd, 1e Herziening geldt ook bestemmingsplan Chw Algemene regels over bouwen en gebruik. Dit bestemmingsplan vervangt de algemene bouwregels en de algemene gebruiksregels van alle onherroepelijk bestemmingsplannen van de gemeente Utrecht die op grond van artikel 7g, eerste lid, van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet deel uitmaken van het bestemmingsplan van Utrecht (peildatum 29 mei 2017). In dit bestemmingsplan zijn onder andere regels opgenomen over woningvorming en omzetting en parkeren.

Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZAND46EOHOGEWOER-VA01_0002.png"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan. Plangebied rood omlijnd.

1.5 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat de beschrijving van de relevante beleidskaders. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de bestaande situatie. Onder andere de ruimtelijke structuur, de historische ontwikkeling van het gebied en de beschrijving van de aanwezige functies worden hier beschreven. In hoofdstuk 4, de planbeschrijving, worden de mogelijkheden die het plan biedt aan de toekomstige ontwikkelingen beschreven. De diverse noodzakelijke onderzoeken ten aanzien van bijvoorbeeld milieuaspecten komen in hoofdstuk 5 aan bod. Hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 7 komt de juridische toelichting op de planregels aan bod.

In de bijlagen zijn de onderzoeken naar de randvoorwaarden opgenomen.

Hoofdstuk 2 Relevante beleidskaders

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Nationale Omgevingsvisie (2020)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw, zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd.

De gemeente Utrecht kan vooral aan de volgende nationale belangen een bijdrage leveren:

  • 1. bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving;
  • 2. realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit;
  • 3. waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving;
  • 4. zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften;
  • 5. waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem;
  • 6. waarborgen van een goede toegankelijkheid van de leefomgeving;
  • 7. beperken van klimaatverandering;
  • 8. realiseren van een toekomstbestendige, circulaire economie;
  • 9. waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid (inclusief vitale infrastructuur voor water en mobiliteit);
  • 10. waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid van zoetwater;
  • 11. waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat;
  • 12. behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang;
  • 13. verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit.


De NOVI benoemt vier prioriteiten
De opgaven die voortkomen uit de nationale belangen van het Rijk zijn vertaald in vier integrale prioriteiten:

  • 1. ruimte maken voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. duurzaam economisch groeipotentieel bevorderen;
  • 3. zorgen voor sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. stimuleren van een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.


Omgevingsinclusieve benadering
Centraal in de te maken belangenafwegingen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving in zijn volledige omvang (boven- en ondergrond). Hierbij wordt aangesloten bij de integrale opvatting van het begrip fysieke leefomgeving uit de Omgevingswet en wordt de noodzaak van een integrale afweging benadrukt. Het belangrijkste spanningsveld in die afwegingen is het spanningsveld tussen beschermen en ontwikkelen.

Een omgevingsinclusieve benadering van de leefomgeving houdt in, dat ontwikkeling van de leefomgeving samen gaat met versterking van te beschermen waarden als gezondheid, landschap, waterveiligheid, natuur, cultureel erfgoed, leefomgevingskwaliteit en milieukwaliteit. Veiligheid, gezondheid en duurzaamheid zijn basale randvoorwaarden voor alle maatschappelijke activiteiten zoals bedrijfsmatige activiteiten, de energietransitie en de woningbouw.

Afwegingsprincipes
Beschermen en ontwikkelen gaan niet altijd en overal samen (en zijn soms onverenigbaar), maar ze kunnen elkaar ook versterken. Om dit afwegingsproces en de omgevingsinclusieve benadering richting te geven, is in de NOVI een drietal afwegingsprincipes geformuleerd:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte.
  • 2. Kenmerken & identiteit van een gebied staan centraal. De optimale balans tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere.
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen. Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.


Plangebied
De ontwikkeling 't Zand 46a brengt ruimtelijke kwaliteit doordat een (voormalig) bedrijf met bijbehorende loodsen wordt vervangen door een woonzorgcomplex en door de aanheling en versterking van het historische lint met daarbij passende woningen. Deze ontwikkeling draagt bij aan het vergroten van de woningvoorraad en voorziet met name in woonzorgwoningen, waar in Utrecht veel behoefte aan is. Bij de planvorming wordt ruim aandacht besteed aan diverse belangen, zoals de bescherming van gezondheid, groen, water, ecologie en erfgoed.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) (2012) en Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) (2012)


In de Wet ruimtelijke ordening zijn de besluitmogelijkheden van gemeenten begrensd om nationale belangen te borgen of te beschermen. Wanneer namelijk nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kan een algemene maatregel van bestuur (AMvB) regels stellen over de inhoud van een bestemmingsplan. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, oftewel de AMvB Ruimte) zijn nationale belangen beschreven die om bescherming van het Rijk vragen, zoals bijvoorbeeld de 'erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde'. Voor deze belangen is het Rijk namelijk verantwoordelijk. Verder zijn in de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) nadere regels opgenomen voor onder andere militaire terreinen, radarverstoringsgebieden, reserveringen voor spoor en wegen en buisleidingen. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden, zoals de gemeente Utrecht, beleidsruimte.

Plangebied
In het plangebied zijn erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde aanwezig. Het gehele plangebied is aangewezen als kernzone van het UNESCO werelderfgoed (Romeinse Limes). Hiermee is het BARRO van toepassing op het plangebied. Het grootste deel van het plangebied is bovendien aangewezen als archeologisch beschermd rijksmonument. Er is een indirecte doorwerking via het provinciaal beleid.

2.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is in 2012 vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat overheden een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting van het bestemmingsplan moeten motiveren. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe laddersystematiek geldt.

Het doel van de motivering op grond van de Ladder is een zorgvuldige afweging bij ruimtelijke besluiten die zorgt voor zuinig ruimtegebruik en tegengaan van overprogrammering en leegstand. Het besluit voldoet hiermee aan een goede ruimtelijke ordening.

De toetsing aan de Ladder kan bij het opnemen van uitwerkingsplichten en wijzigingsbevoegdheden in het bestemmingsplan, doorschuiven naar de fase van de vaststelling van het uitwerkings- of wijzigingsplan.

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt moet een motivering bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling. Wanneer het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied moet het bestemmingsplan een motivering bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. De Ladder is kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke besluiten van de decentrale overheden, waaronder de bestemmingsplannen van de gemeente Utrecht.

Beschrijving behoefte
De behoefte is kort gezegd het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd. De Ladder bepaalt niet voor welk gebied de behoefte in beeld moet worden gebracht. De uitkomst van de beoordeling van de behoefte moet in de plantoelichting worden vermeld. Naast een kwantitatieve beoordeling vindt ook een kwalitatieve beoordeling plaats.

Beschrijving behoefte buiten het bestaand stedelijk gebied
Wanneer de beoogde ontwikkeling niet kan plaatsvinden binnen het stedelijk gebied door bijvoorbeeld het toepassen van een andere bestemming van een gebied, herstructurering van bestaande terreinen of door transformatie van bestaande gebouwen of gebieden moet een motivering worden opgenomen waarom dit niet mogelijk is. Het bestaande stedelijk gebied kan worden gedefinieerd als het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, en de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. De provincie Utrecht heeft in de Omgevingsvisie en de Interim Omgevingsverordening de afbakening van het bestaand stedelijk gebied vastgelegd.

 
Nieuwe stedelijke ontwikkeling

Allereerst moet de vraag worden beantwoord of sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Wat onder een stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro (Besluit ruimtelijke ordening) opgenomen. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit ‘een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen’. Andere stedelijke voorzieningen betreffen volgens de Nota van Toelichting (2017) “accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoorsport en leisure”

Dit bestemmingsplan biedt een juridisch-planologische regeling voor de bouw van 4 nieuwe woningen en 30 studio's in een woonzorggebouw in Utrecht. Relevant is of deze ontwikkeling is aan te merken als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Bro. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Uit jurisprudentie blijkt dat een woningbouwplan dat voorziet in de realisatie van maximaal 11 woningen binnen een dorpskern niet hoeft te worden aangemerkt als woningbouwlocatie of een andere stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro (ABRvS 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2921). Een woningbouwplan dat voorziet in de ontwikkeling van 12 woningen of meer, wordt daarentegen wel aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724). Op basis van bovenstaande is de voorgenomen ontwikkeling aan te merken als een stedelijk ontwikkeling. Een uitgebreide toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking is noodzakelijk. Onderstaand wordt de ladder verder uitgewerkt.


Bestaand stedelijk gebied

Zoals hierboven aangegeven wordt het grootste deel van de woningbouwbehoefte van de gemeente Utrecht opgevangen in stedelijk gebied. Het plangebied ligt binnen de rode contour van de stad Utrecht. Het plangebied bevindt zich binnen een woonwijk/ woongebied en daarmee binnen bestaand stedelijk gebied.

Behoefte woningen en woonzorggebouw voor dementerende ouderen

Wanneer we met een bestemmingsplan een stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, tonen we de behoefte aan deze ontwikkeling aan. De behoefte moet worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de ontwikkeling. De aard en omvang van de ontwikkeling zijn leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen. Het verzorgingsgebied moet van geval tot geval worden bekeken en kan sterk verschillen per functie.

Met de nieuwbouw van de woningen en het woonzorggebouw leveren we een bijdrage aan het oplossen van het kwantitatieve en kwalitatieve tekort aan woningen in de stad. In de woonvisie 'Utrecht beter in Balans' geeft de gemeente Utrecht aan in te zetten op vijf speerpunten:

  • Versnellen en (langdurig) verhogen bouwproductie;
  • Meer gemengde wijken;
  • Doorstroming
  • Een (t)huis voor iedereen;
  • Duurzaamheid en toekomstbestendig.

In de woonvisie geeft de gemeente Utrecht aan dat er in de gemeente Utrecht behoefte is aan ongeveer 60.000 woningen tot 2040 en dat de gemeente rekening houdt met bewoners met een zorgvraag. Daarbij heeft de gemeente Utrecht de ambitie om zorg zo dichtbij mogelijk en op maat te realiseren.

De voorliggende ontwikkeling voorziet in de realisatie van bovengenoemde punten uit de woonvisie. De 4 woningen die met dit initiatief gerealiseerd worden, dragen bij aan de opgave van 60.000 woningen. Ook wordt er voorzien in de woonbehoefte van Utrechters met een zorgvraag. Dit initiatief voorziet specifiek in de woonbehoefte van Utrechters die een mentale beperking hebben en daardoor niet meer in staat zijn om zelfstandig te wonen. Hiermee wordt er uitwerking gegeven aan de ambitie van de gemeente Utrecht om zorg zo dichtbij mogelijk en op maat te realiseren.

Het aantal en het aandeel ouderen in Leidsche Rijn neemt tussen 2021 en 2040 toe van 2735 naar 7134 ofwel van 6,4% naar 11,6%. Ouderen worden ook steeds ouder. Deze beide ontwikkelingen versterken elkaar in een toenemend aantal zorgafhankelijke ouderen en daarmee een groeiende behoefte aan woonvormen voor intensieve zorg.

Conclusie

Het initiatief voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking. De behoefte aan de ontwikkeling is aangetoond en de ontwikkeling bevindt zich binnen bestaand stedelijk gebied.

2.1.4 Erfgoedwet

De Erfgoedwet heeft betrekking op archeologie op het land en onder water. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Op grond van Hoofdstuk 9 Overgangsrecht blijven paragraaf 2 en 3 van hoofdstuk II van de Monumentenwet 1988 van toepassing tot inwerkingtreding van de Omgevingswet. Hierin staat dat aantasting van de beschermde archeologische monumenten niet is toegestaan. Voor wijziging, sloop of verwijdering van een archeologisch Rijksmonument moet een vergunning worden aangevraagd waarop de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed beslist.

Sinds 27-07-2021 valt het plangebied in de kernzone van het UNESCO werelderfgoed van de Nerderlands-Germaanse Limes. Onderdeel van het nominatiedossier is een managementplan dat bindend is voor overheden.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Provinciale Omgevingsvisie en Interim Omgevingsverordening

Op 10 maart 2021 stelden Provinciale Staten de Omgevingsvisie en de Interim Omgevingsverordening vast. Beiden zijn in werking getreden op 1 april 2021. De Interim Omgevingsverordening is nodig omdat de Omgevingsverordening alleen onder de Omgevingswet in werking kan treden. Met de Interim Omgevingsverordening kunnen plannen en ambities eerder vormgegeven worden. De Omgevingsverordening heeft van 1 juni 2021 tot en met 12 juli 2021 ter inzage gelegen en zal naar verwachting in maart 2022 vastgesteld worden. De Omgevingsverordening treedt op 1 juli 2022 tegelijk met de Omgevingswet in werking.

In de Omgevingsvisie staat hoe de provincie er in 2050 uitziet. De Omgevingsvisie geeft richting aan de toekomstige en fysieke leefomgeving. Dit is alles op, boven en onder de grond en inclusief de sociale aspecten zoals toegankelijkheid en inclusiviteit. In de Interim Omgevingsverordening staan de regels en instructieregels die daarvoor nodig zijn. Provincie Utrecht geeft bij de onderstaande 7 thema's de provinciale belangen aan die verplichtingen met zich meebrengen. Dat geeft al een doorkijk naar deze instructieregels.

Om voor te sorteren op de toekomst richt de Omgevingsvisie zich op een aantal ontwikkelingen:

  • extra woningen die gebouwd moeten worden;
  • toename van werkgelegenheid;
  • toename van verkeer;
  • energietransitie;
  • klimaatverandering;
  • verandering in de landbouw;
  • versterking van natuur en recreatief groen.

Provincie Utrecht vindt het daarbij belangrijk om de bestaande kwaliteiten te behouden, te versterken en in balans te laten zijn met deze ontwikkelingen. De ruimte voor ontwikkelingen is beperkt, terwijl de vraag naar ruimte groot is.

Uitwerking beleid in 7 thema's
De Omgevingswet staat voor een goede balans tussen het benutten en beschermen van de fysieke leefomgeving en voor het mogelijk maken van lokale afwegingen als een veilige en gezonde leefomgeving daarbij gebaat is. Het beleid voor de gezonde en veilige leefomgeving is beschreven in 7 thema's.

  • 1. Stad en land gezond
    Dit thema gaat over milieu, gezondheid, recreatie en toerisme. Provincie Utrecht wil graag voor de woon-, werk-, en leefgebieden bereiken dat deze gezond zijn en uitnodigen tot bewegen. In en rondom steden en dorpen moeten voldoende groene gebieden zijn om te recreëren.
  • 2. Klimaatbestendig en waterrobuust
    Dit thema gaat over een duurzaam en robuust bodem- en watersysteem, een klimaatbestendige en waterveilige leefomgeving en een perspectief voor bodemdalingsgebieden. Provincie Utrecht wil graag bereiken dat er bescherming is tegen overstromingen, een tekort aan zoetwater of de gevolgen van extreem weer (wateroverlast en hitte).
  • 3. Duurzame energie
    Dit thema gaat over het stimuleren van energiebesparing en het opwekken van duurzame energie uit wind, zon, bodem en water.
  • 4. Vitale steden en dorpen
    Dit thema gaat over ruimte voor wonen en leven en ruimte voor werken en winkelen. Provincie Utrecht wil graag bereiken dat nieuwe woningen en bedrijven vooral komen op plekken binnen de bebouwde kom. Ook is het belangrijk dat deze plekken goed bereikbaar zijn met trein, bus, tram en fiets. Prioritaire locaties voor grootschalige integrale ontwikkeling zijn onder meer Leidsche Rijn, Utrecht Centraal Station (Beurskwartier/Lombokplein en Merwedekanaalzone), Lunetten-Koningsweg en Utrecht Science Park/Rijnsweerd.
  • 5. Duurzaam, gezond en veilig bereikbaar
    Dit thema gaat over een goed bereikbare provincie, ontwikkeling bij knooppunten en optimalisatie van netwerken, wegen, OV en fiets. Provincie Utrecht wil graag bereiken dat er nieuwe verbindingen voor openbaar vervoer en (snel)fietspaden komen tussen de woon-, werk-, en leefgebieden. Daarbij moet er beter gebruik gemaakt worden van bestaande wegen.
  • 6. Levend landschap, erfgoed en cultuur
    Dit thema gaat over aantrekkelijke landschappen en een toegankelijke cultuur en waardevol erfgoed. Provincie Utrecht wil graag bereiken dat veel mensen kunnen genieten van de landschappen, waterlinies, forten, kastelen en buitenplaatsen. Ook is belangrijk dat het cultuuraanbod (zoals festivals en musea) meegroeit met het aantal inwoners.
  • 7. Toekomstbestendige natuur en landbouw
    Dit thema gaat over een robuuste natuur met hoge biodiversiteit en een duurzame landbouw. Provincie Utrecht wil graag bereiken dat de natuur wordt beschermd en nieuwe natuurgebieden worden aangelegd die elkaar verbinden. Verder worden boeren geholpen om een omslag te maken naar kringlooplandbouw.

Alle thema's moeten in samenhang bekeken worden. Dat betekent dat niet alles overal kan. Met het uitgangspunt slim combineren en concentreren kan de groei van inwoners en bedrijven en een gezonde leefomgeving in balans blijven. Het concentreren richt zich bijvoorbeeld op het bouwen van nieuwe woningen dichtbij stations en in steden en dorpskernen. Op die manier blijft er op andere plekken voldoende ruimte voor bewegen, groen, water en natuur.

Uitvoering
In drie regio's werkt Provincie Utrecht het beleid verder uit. De samenhang tussen de thematische ambities krijgt hier aandacht. Voor Utrecht is de regio U16 van belang. In deze uitwerking gaat het over de verstedelijkingsstrategie. De verwachting is dat er tot 2040 in de regio ongeveer 99.000 tot 125.000 extra woningen nodig zijn. Na 2040 tot 2050 is er verdere ruimte voor woningbouw onder meer over ontwikkelingen langs de A12 tussen knooppunten Lunetten en Oudenrijn en het benutten van bestaande OV-knooppunten in de regio.

Plangebied en Interim Omgevingsverordening

Voor dit initiatief zijn de volgende artikelen uit de verordening relevant:

Artikel 7.3: Het plangebied is aangemerkt als Instandhouding en versterking UNESCO Werelderfgoed Neder-Germaanse Limes. Het artikel luidt als volgt:

  • 1. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties in het UNESCO Werelderfgoed Neder-Germaanse Limes (bufferzone) bevat bestemmingen en regels ter instandhouding en versterking van de uitzonderlijke universele waarde van de Neder-Germaanse Limes.
  • 2. Als uitzonderlijke universele waarde van de Neder-Germaanse Limes gelden de kernkwaliteiten, bedoeld in de Bijlage 14 Cultuurhistorie bij deze verordening.
  • 3. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties in het (Voorlopige Lijst) UNESCO Werelderfgoed Neder-Germaanse Limes (bufferzone) bevat in ieder geval een verbod op het zonder omgevingsvergunning uitvoeren van activiteiten met een oppervlakte van 100 m2 of meer, waarbij de bodem tot meer dan 30 centimeter onder maaiveld wordt geroerd.
  • 4. De oppervlakte- en dieptemaat kunnen zowel naar boven als naar beneden worden bijgesteld, voor zover archeologische gegevens hier aanleiding toe geven en de bijstelling ondersteund wordt door een motivering, opgesteld door een archeologisch deskundige.
  • 5. Het archeologisch onderzoek en ex-situ behoud in de vorm van een opgraving wordt uitgevoerd conform de geldende kwaliteitsregels in de Nederlandse archeologie, door een daartoe op grond van artikel 5.3 Erfgoedwet gecertificeerd bedrijf.
  • 6. De motivering van een bestemmingsplan bevat:
    • a. een beschrijving van de in (de directe omgeving van) het plangebied aanwezige uitzonderlijke universele waarde van de Neder-Germaanse Limes; en
    • b. een beschrijving en motivering van de wijze waarop die waarde wordt beschermd.

In de toelichting op artikel 7.3 van deze verordening is aangegeven dat alleen regels opgenomen zijn voor gebieden die in de zogenaamde bufferzone vallen en niet voor gebieden die in de kernzone vallen, omdat deze gebieden als archeologisch rijksmonument al via het rijksmonumentenregime beschermd worden.

Het plangebied lag eerst deels in de kernzone en deels in de bufferzone van het werelderfgoed Neder-Germaanse Limes, maar is op basis van de evaluatie van het nominatiedossier door adviesorgaan ICOMOS, in zijn geheel aangewezen als kernzone en op 27 juli 2021 als Werelderfgoed ingeschreven op de Werelderfgoedlijst (zie onderstaande verbeelding). Nu het gehele plangebied als kernzone is aangewezen en niet meer deels als bufferzone, is artikel 7.3 van de Interim Omgevingsverordening dus niet van toepassing op dit plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZAND46EOHOGEWOER-VA01_0003.png"

Het grootste deel van dit plangebied is aangewezen als beschermd archeologisch rijksmonument op de archeologische waardenkaart. Voor dit gebied is de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed namens het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap verantwoordelijk voor de bescherming van het monument. Een klein strookje van het plangebied is echter niet als Rijksmonument op de huidige archeologische waardenkaart aangewezen en geniet deze bescherming dus niet.

Om dit strookje van de kernzone de juiste bescherming te kunnen bieden, is dit strookje in dit bestemmingsplan aangeduid met 'waarde Archeologie (dubbelbestemming)'. Hiermee is de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg en de bijbehorende archeologische Waardenkaart van toepassing. Het gemeentelijik beleid voor erfgoed en archeologie is uitgewerkt in paragraaf 2.3.2.2.5. De aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden in de omgeving worden beschreven in paragraaf 3.2.2. De bescherming van de waarden van de limes is uitgewerkt in paragraaf 5.10.


Artikel 9.2: Het plangebied is aangemerkt als stedelijk gebied. In dit gebied kunnen bestemmingsplannen worden opgesteld die regels bevatten voor verstedelijking. Hierbij dient wel aan een aantal voorwaarden voldaan te worden:

  • 1. de woningbouw past in het door gedeputeerde staten vastgestelde programma Wonen en werken;
  • 2. de woningbouw leidt niet tot extra bodemdaling;


Hieronder zijn de voorwaarden uitgewerkt:

  • 1. In paragraaf 2.3.2.2.2 wordt aangetoond dat het initiatief past binnen de geldende woningbouwprogrammering van de gemeente Utrecht. Deze programmering is tevens op provinciaal niveau afgestemd. Het initiatief is daarmee passend binnen het provinciale programma.
  • 2. Zoals blijkt uit de gegevens uit paragraaf 5.7 zal het initiatief niet leiden tot extra bodemdaling omdat het plangebied ligt in een gebied dat minder gevoelig is voor zettingen.

Artikel 2.10: 

De ontwikkeling is gelegen in een gebied dat op grond van artikel 2.10 van de Interim omgevingsverordening is aangewezen als overstroombaar gebied. Lid 2 van die bepaling voorziet in een instructieregel dat de motivering op een bestemmingsplan een beschrijving bevat van het door de gemeente te voeren beleid ter zake en de wijze waarop het met het overstromingsrisico is omgegaan. Aangezien de ontwikkeling voorziet in woningen voor een kwetsbare doelgroep, namelijk zorgwoningen voor dementerende ouderen, is het van belang aandacht te besteden aan het overstromingsrisico.
In paragraaf 5.9 is aangegeven hoe dit aspect geregeld wordt voor het plangebied.

Conclusie
Het initiatief draagt bij aan de ambities van de provincie Utrecht. Ter plaatse wordt gezorgd voor een klimaatbestendige en duurzaam ingerichte woninglocatie. Het initiatief sluit aan bij de Provinciale Omgevingsvisie en is voor het overige niet strijdig.

2.2.2 Beleidskader Binnenstedelijke Ontwikkeling (2016)

Het Beleidskader Binnenstedelijke Ontwikkeling is in 2016 vastgesteld. Vanuit de centrale missie 'Utrecht Topregio' is het hoofddoel voor binnenstedelijke ontwikkeling: 'Blijvend aantrekkelijke steden en dorpen waar het goed wonen, werken en ontmoeten is'.

De drie hoofdambities voor binnenstedelijke ontwikkeling zijn:

  • Een aanbod van stedelijke milieus passend bij de vraag. Waaronder het realiseren van een passend woningaanbod, het transformeren, revitaliseren of creëren van werklocaties en het in stand houden en creëren van aantrekkelijke centrumgebieden.
  • Een toekomstbestendige binnenstedelijke kwaliteit. Waaronder het realiseren en versterken van een goede woonomgeving, het creëren van een aantrekkelijk vestigingsmilieu, energieneutrale nieuwbouw en een gezonde binnenstedelijke leefkwaliteit.
  • Optimaal gebruik van de binnenstedelijke ruimte. Waaronder het realiseren van binnenstedelijke woningbouw, transformatie van bestaande bedrijventerreinen en kantorenlocaties en beleefbaar water en groen in het stedelijk gebied.


De focus bij binnenstedelijke ontwikkeling ligt op vastgoed en openbare ruimte. Van provinciale betrokkenheid bij binnenstedelijke ontwikkeling kan pas sprake zijn als een of meer van de stedelijke functies wonen, werken, winkelen aan de orde is. Bij wonen gaat het vooral om toevoeging van woningen teneinde bij te dragen aan het wegwerken van het woningtekort, terwijl het bij werken en winkelen vooral gaat om transformeren, revitaliseren en herstructureren. Uitvoering vindt enerzijds plaats door 'verbinding in gebieden' en anderzijds door 'verbinding op thema'.

Plangebied
Het initiatief sluit aan bij het Beleidskader Binnenstedelijke Ontwikkeling. Het initiatief draagt onder andere bij aan het wegwerken van het woningtekort in Utrecht. Het initiatief voorziet ook in de transformatie van een werklocatie naar een woonlocatie. Voor de overige onderdelen is het initiatief niet strijdig met dit beleid. Het Beleidskader Binnenstedelijke Ontwikkeling vormt geen belemmering voor het initiatief.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Coalitieakkoord 'Utrecht ruimte voor iedereen'

Op 1 juni 2018 is het coalitieakkoord 2018-2022 'Utrecht: ruimte voor iedereen' verschenen. Het coalitieakkoord bestaat uit drie onderdelen:

  • Plaats voor iedereen
    Het eerste deel van het akkoord bevat verschillende maatregelen op het gebied van onderwijs, economie, werk, sport, welzijn, zorg en veiligheid. Samen met inwoners, bedrijven, maatschappelijke organisaties en vrijwilligers maken we van Utrecht een plaats voor iedereen.
  • Gezonde groei voor iedereen
    Het tweede deel van het akkoord bevat maatregelen over wonen, mobiliteit, nieuwe energie en een gezonde omgeving om in te leven. We vinden dat er voor iedereen ruimte moet zijn om in Utrecht te wonen en dat Utrecht aantrekkelijk en bereikbaar moet blijven. Ook willen we graag koploper zijn in de verandering naar een duurzame energievoorziening en economie.
  • De kracht van iedereen
    Het derde deel van het akkoord gaat over hoe we de genoemde doelen willen bereiken, samen met Utrechters en andere betrokkenen.

Om te komen tot gezonde groei voor iedereen worden onder andere de volgende maatregelen genomen:

  • samen met marktpartijen maken we vanaf het begin van deze collegeperiode afspraken over het verhogen van het tempo in gebiedsontwikkelingen in alle woningcategorieën;
  • we streven er naar dat in 2040 in Utrecht 35% van de woningvoorraad behoort tot de sociale voorraad en 25% tot de middencategorie;
  • bij nieuwe ontwikkelingen zijn groen, een hoogwaardige en toegankelijke openbare ruimte en circulaire bouw belangrijk. We bevorderen klimaatadaptatie bijvoorbeeld via verticale bossen (hoogbouw), groene gevels en het voorkomen van verstening;
  • één van de manieren om ruimte te maken voor een goede openbare ruimte is meer focussen op hoogbouw;
  • dierenwelzijn heeft onze zorg. Bij bouwen houden we rekening met stadsvogels en vleermuizen. Daarnaast hebben we oog voor het beschermen van inheemse soorten.

Utrecht wil zo snel mogelijk klimaatneutraal zijn. Hierbij is het belangrijk om de groei van de stad en de daarmee gepaard gaande ruimtelijke ontwikkelingen te koppelen aan de energietransitie en daarvoor worden onder meer de volgende stappen genomen:

  • in 2025 ligt op 20% van de Utrechtse daken zonnepanelen;
  • alle nieuwbouwwoningen zijn aardgasvrij en minimaal energieneutraal. We nemen duidelijke duurzaamheidseisen op in tenders voor gebiedsontwikkelingen en stimuleren circulaire bouw;
  • (kleinschalige) initiatieven op het gebied van warmte-koudeopslag worden aangemoedigd.

Plangebied
Het initiatief sluit aan bij het punt Gezonde groei voor iedereen. Ook worden er duurzame maatregelen gerealiseerd. Dit sluit aan bij de Utrechtse ambitie om klimaatneutraal te zijn. Het initiatief is in lijn met het coalitieakkoord.

2.3.2 Omgevingsvisie Utrecht

In de omgevingsvisie staat wat het gemeentelijke beleid is voor de 'fysieke leefomgeving'. Dit is de omgeving waarin we wonen, werken en recreëren. De ondergrond, de lucht en het water maken deel uit van de leefomgeving, maar ook de gebouwen, bestrating en planten. De omgevingsvisie bevat drie niveaus:

  • 1. De koers: het beleid voor de lange termijn.
    Utrecht kiest voor een gezonde groei als koers voor de lange termijn. Utrecht groeit van een gemeente met 340.000 inwoners in 2016 naar ongeveer 455.000 inwoners in 2040. Daarom bouwen we de komende jaren duizenden woningen. Bij het bouwen van nieuwe woningen staan gezondheid, leefbaarheid en duurzaamheid voorop. De gemeente wil de woningen binnen het stedelijk gebied bouwen en daarbij flink investeren in de openbare ruimte en voorzieningen.
  • 2. Thematisch beleid: het gemeentelijke beleid over een bepaald onderwerp.
    Het thematisch beleid, ook wel sectoraal beleid genoemd, beziet een bepaald aspect van de fysieke leefomgeving, bijvoorbeeld geluidhinder, verkeer of bodemkwaliteit. Deze aspecten vertegenwoordigen een belang dat door het gemeentebestuur wordt meegewogen, als het bestuur een besluit neemt over een activiteit die invloed kan hebben op de fysieke leefomgeving. Bij het bouwen van een nieuwe woonwijk, onderzoekt de gemeente of dat wel kan gezien de geluidhinder rond die woonwijk, of het verkeer wel goed afgewikkeld kan worden en of de bodemgesteldheid het bouwen van woningen toelaat. De uitkomst van dat onderzoek kan bijvoorbeeld zijn dat de gemeente het bouwen niet gaat toestaan of onder bepaalde voorwaarden.
  • 3. Gebiedsbeleid: beleid dat alleen in een bepaald gebied geldt.
    In gebiedsbeleid staat wat de gemeente in een gebied, wijk of buurt wil. De koers en het thematische beleid worden vertaald in beleid voor dat gebied, voor zover dat mogelijk is. Uit het gebiedsbeleid kan afgeleid worden welke veranderingen de gemeente wil toestaan en welke waarden in het gebied behouden moeten blijven.


De omgevingsvisie is digitaal te raadplegen via: www.utrecht.nl/bestuur-en-organisatie/beleid/omgevingsvisie/.

Niet alle gemeentelijke beleidskaders hebben betrekking op het plangebied. Hieronder worden daarom alleen de relevante beleidskaders nader toegelicht.

2.3.2.1 De koers

Het ruimtelijke beleid voor de langere termijn is op 15 juli 2021 vastgesteld in de Ruimtelijke Strategie 2040, 'Utrecht dichtbij: de tien-minutenstad' (hierna: RSU 2040). De RSU 2040 is één van de koersdocumenten van de Omgevingsvisie Utrecht. Daarmee maakt de RSU 2040 deel uit van één van de instrumenten van de Omgevingswet, die op 1 juli 2022 in werking treedt. Dat betekent dat de ambities uit de RSU 2040 doorwerken in de regels die vanaf 1 juli 2022 in het Omgevingsplan Utrecht zullen worden vastgelegd.

De RSU 2040 bevat uitgangspunten voor een gezonde groei en ontwikkeling van de stad in 2040. In de strategie verbinden we belangrijke thema's met elkaar, zoals mobiliteit, economie, voorzieningen, wonen, energie, groen, sport en ontspanning en werk. Ook is beschreven hoe Utrecht zich kan ontwikkelen tot tien-minutenstad. Daarmee zorgt de gemeente ervoor dat de groei van het aantal inwoners en woningen in balans blijft met een toename van groen in de stad, met een groei van banen en voorzieningen, met een passende infrastructuur voor verkeer en vervoer en met de ambities op basis van de energietransitie.

Om bij de groei de specifieke kwaliteiten van de stad te behouden, kiezen we ervoor een stad te zijn waarin alle belangrijke functies voor dagelijks gebruik dichtbij de woon- en werkomgeving te vinden zijn; Utrecht, de tien-minutenstad.
Daarbij zijn twee hoofdstructuren leidend voor het ordenen van de nieuwe plekken in de stad, namelijk de groenstructuur en de mobiliteitsstructuur.
Groen, landschap en water in en rond de stad zijn een voorwaarde voor gezonde stedelijke ontwikkeling, voor groenbeleving en recreatie, maar ook voor bijvoorbeeld klimaatadaptatie en biodiversiteit. Daarmee wordt de bestaande stad ook versterkt; er worden functies toegevoegd en de kwaliteit van de stad wordt verbeterd.

We maken de keuze om de groei van de stad op een aantal plekken in de stad te concentreren, waar hoge bouwvolumes worden gerealiseerd. Daarmee verandert Utrecht van een stad met één centrum naar een stad met meerdere centra. Op deze nieuwe knooppunten komen veel verschillende stedelijke functies samen: een mix van wonen, werken, voorzieningen en groen. Hierdoor beperkt de gemeente ook de groei van het aantal vervoersbewegingen.

De Merwedekanaalzone, het Jaarbeursterrein en Leidsche Rijn zijn gebieden waar komende jaren veel gebouwd wordt. Maar er wordt ook gebouwd op kleinere plekken, zoals bij de 2e Daalsedijk en het Kruisvaartterrein. Ook in de binnenstad, het stationsgebied, het Utrecht Science Park, Leidsche Rijn Centrum en Papendorp is ruimte voor extra woningen, winkels en bedrijven. En voor cultuur en maatschappelijke instellingen.

Omdat er met de met de ambities van de RSU 2040 veel geld gemoeid gaat, is in de RSU 2040 ook een investeringsstrategie opgenomen. Daarnaast is een uitvoeringsstrategie opgesteld, waarin staat welke ontwikkelingen als eerste plaatsvinden en in welke tijdsvolgorde de stad zich tot 2040 ontwikkelt. Ook heeft de gemeenteraad op 12 maart 2020 het koersdocument Leefbare stad en maatschappelijke voorzieningen vastgesteld. Hierin staan de ontwikkelopgaven voor scholen, sportplekken en andere maatschappelijke voorzieningen. Het document Gezondheid voor iedereen, volksgezondheidbeleid 2019-2023 is ook onderdeel van de koers. Zie hiervoor paragraaf 2.3.2.2.7.

Plangebied

Het plan maakt de bouw van 4 woningen en een woonzorgcentrum mogelijk en draagt daarmee bij aan het terugdringen van het woningtekort en aan het voldoen aan de woonbehoefte van Utrechters met een zorgvraag. Meer specifiek gaat het hier om woonzorgplekken voor ouderen met dementie. Hiermee wordt er uitwerking gegeven aan de ambitie van de gemeente Utrecht om (ouderen)zorg zo dichtbij mogelijk en op maat te realiseren. Met dit woonzorggebouw worden ook nieuwe functies toegevoegd aan het gebied. De ontwikkeling voldoet aan de voorwaarden omtrent duurzaamheid, bescherming van erfgoed en draagt bij aan de kansen voor verschillende thema's binnen de opgave Gezond Stedelijk Leven, zoals vergroening, zorg voor een aantrekkelijke woon- en leefklimaat, aansluiting op de ecologische groenstructuur, het beschermen van de luchtkwaliteit, diervriendelijk bouwen etc.

2.3.2.2 Thematisch beleid
2.3.2.2.1 Luchtkwaliteit

Utrecht kiest voor gezonde lucht, luchtkwaliteitsbeleid en Uitvoeringsprogramma 2020-2025.
Op 10 december 2020 heeft de gemeenteraad 'Utrecht kiest voor gezonde lucht' vastgesteld. Deze nota bevat het luchtkwaliteitsbeleid van de gemeente Utrecht en een samenhangend pakket maatregelen om de luchtkwaliteit verder te verbeteren, waarmee we versneld op weg gaan naar het behalen van de gezondheidskundige advieswaarden voor luchtkwaliteit van de Wereldgezondheidsorganisatie. Het pakket bevat maatregelen, zoals het instellen van milieuzones voor personen-, bestel- en vrachtwagens, een sloopsubsidie voor oude dieselauto's, het verbieden van mobiele (bouw)werktuigen lager dan Fase IV, een voorlichtingscampagne en subsidieregeling op het gebied van (het terugdringen) van emissies veroorzaakt door houtstook, en het verplaatsen van snorfietsen van het fietspad naar de rijbaan op een samenhangend netwerk van wegen.

Plangebied
Het plangebied maakt onderdeel uit van het NSL-project IB-1310 (Ontwikkeling Leidsche Rijn Utrecht), zodat de luchtkwaliteit niet afzonderlijk in beschouwing behoeft te worden genomen. Het plan moet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen van het Besluit luchtkwaliteit. Dit betekent dat het plan niet mag leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De verantwoording over de luchtkwaliteit is uitgewerkt in paragraaf 5.6.

2.3.2.2.2 Wonen

Woonvisie Utrecht beter in balans
De woonvisie Utrecht beter in balans is op 18 juli 2019 vastgesteld door de gemeenteraad. In de woonvisie zijn de punten van het collegeakkoord verwerkt. Daarin streven we naar goede betaalbare duurzame woningen in gemengde wijken. De horizon voor de visie op de Utrechtse woningmarkt is 2040. Onze ambities vragen meerjarige inzet en meervoudig sturen. Vanuit die visie en aanpak zijn voor de korte termijn vijf speerpunten en bijbehorende activiteiten benoemd en uitgewerkt die we volgen en zo nodig tussentijds bijstellen. Voor de komende jaren zijn dat:

  • Versnellen en (langdurig) verhogen bouwproductie;
    We benutten de groei van onze stad om onze partners te stimuleren de bouwproductie hoog te houden om aan te sluiten op de gezamenlijke ambities. Daarmee werken we naar streefpercentages voor de lange termijn.
  • Meer gemengde wijken;
    De Utrechtse wijken krijgen meer een mix van woonsegmenten waar sociale huur tot duurdere koopwoningen zijn te vinden.
  • Doorstroming;
    Gemengde projecten, verhuisketens en toename van kwalitatief goede woningen in de middencategorie zorgen voor een betere doorstroming.
  • Een (t)huis voor iedereen;
    We streven naar een passend woningaanbod binnen een redelijke termijn voor alles (toekomstige) inwoners van Utrecht, ook voor de mensen die daar (tijdelijk) zelf niet in kunnen voorzien.
  • Duurzaamheid en toekomstbestendigheid;
    We bouwen aan een duurzamere woningvoorraad en richten ons op thema's als energieneutraliteit en terugdringing gasaansluitingen.

Plangebied
Het initiatief voorziet in de realisatie van nieuwe woningen en van een woonzorggebouw met 30 eenheden voor ouderen met dementie. De realisatie van dit woonzorggebouw draagt bij aan de woningbouwopgave en aan het speerpunt 'Een thuis voor iedereen'. Het initiatief is in lijn met dit beleid.

Huisvestingsbeleid, woningvorming en omzetting
Het beleid voor het omzetten, onttrekken, samenvoegen, woningvormen en kadastraal splitsen van woningen is per 1 juli 2019 gewijzigd met de inwerkingtreding van de nieuwe Huisvestingsverordening Regio Utrecht 2019, gemeente Utrecht en de uitwerking hiervan in de beleidsregels 'Wijziging samenstelling van de woonruimtevoorraad (woningsplitsen en omzetten) gemeente Utrecht'. Omdat er in Utrecht schaarste is in alle segmenten van de woningvoorraad en daarnaast de leefbaarheid in alle wijken onder druk staat, heeft de gemeenteraad met de nieuwe Huisvestingsverordening de gehele woningvoorraad als vergunningplichtig aangewezen.

Omdat is gebleken dat ongereguleerde omzetting en vorming van woningen kan leiden tot een aantasting van het woon- en leefklimaat, wordt daarnaast in lijn van het bestemmingsplan 'Chw Algemene regels voor bouwen en gebruik' in alle bestemmingsplannen een regeling opgenomen voor omzetting en woningvorming. In verband met een goede ruimtelijke ordening worden regels gesteld die zien op een goede kwaliteit van het woon- en leefklimaat. Deze regels werken aanvullend op het Bouwbesluit, waarin veiligheid en gezondheid geregeld zijn en op de Huisvestingsverordening 2019 die gericht is op het beheer van een goede woningvoorraad.

De beleidsregels 'Wijziging samenstelling van de woonruimtevoorraad (woningsplitsen en omzetten) gemeente Utrecht' zien onder meer op het beoordelen van de gevolgen voor het woon- en leefklimaat. In de beleidsregels zijn eisen opgenomen over de minimale omvang van woningen en is de verplichting opgenomen om de gevolgen van extra woningen of bewoners voor de bestaande situatie in beeld te brengen. De bestemmingsregeling kan daarom nauw aansluiten bij de wijze waarop het beleid over omzetting en woningvorming is neergelegd in die beleidsregels.

Plangebied
Voorliggend initiatief voorziet in de realisatie van nieuwe woningen. Er worden in de eerste instantie geen regelingen mogelijk gemaakt die woningvorming of woningspliting binnen bestaande bebouwing mogelijk maken. Het initiatief is niet strijdig met dit beleid.

Beleidskader Particuliere Vakantieverhuur (2018) en beleid tijdelijk verblijf (short stay) 2019.
Op 8 maart 2018 heeft de gemeenteraad het beleidskader Particuliere Vakantieverhuur vastgesteld. De verhuur van een woning voor particuliere vakantieverhuur is onder voorwaarden toegestaan. Deze voorwaarden staan in de beleidsregels Particuliere Vakantieverhuur.


Daarnaast is op 19 december 2019 het beleid tijdelijk verblijf (short stay) door de gemeenteraad vastgesteld. Onder tijdelijk verblijf of short stay wordt verstaan: het bedrijfsmatig (met het oogmerk om winst te behalen) verstrekken van logies met een minimumperiode van twee weken tot 6 maanden met uitloop tot maximaal 12 maanden. Dit gebruik valt onder de bestemming hotel met aanduiding logies voor tijdelijk verblijf en is niet meer toegestaan onder een woonbestemming.

2.3.2.2.3 Natuur

Groenstructuurplan Utrecht 'Stad en land verbonden' en 'Actualisatie van Groenstructuurplan Utrecht'
De gemeente Utrecht wil het groen in de stad voor iedereen bereikbaar houden en de kwaliteit verbeteren. Grote groengebieden en belangrijke groene verbindingen wil de gemeente verder ontwikkelen, verbeteren en beschermen.

Groen maakt een stad leefbaar, mooi en het is goed voor het milieu. Woont u in Utrecht? Dan willen we bijvoorbeeld dat u een mooie fietstocht kunt maken langs een groene route. Of dat u kunt ontspannen in een mooi park. Veel groen is ook aantrekkelijk voor bezoekers van de stad.

In het groenstructuurplan Utrecht Stad en land verbonden is dit verwoord in 3 ambities:

  • meer groen om de stad
  • sneller naar buiten
  • beter groen in de stad


Het groenstructuurplan van 2007 is bijgewerkt in de actualisatie groenstructuurplan Utrecht 2017 – 2030. Naast de 3 ambities ligt de nadruk meer op hoe we groen inzetten voor de gezonde stad. En hoe groen ons helpt om de gevolgen van klimaatverandering op te vangen. Dit plan is op 8 maart 2018 door de gemeenteraad vastgesteld.

De groei van de stad vraagt om het vastleggen van de plekken die we groen willen houden in en om de stad, zodat bij ontwikkelingen daar rekening mee gehouden kan worden en het groen zoveel mogelijk beschermd kan worden. Daarnaast vraagt de groei van het aantal inwoners in de stad om ontwikkeling van nieuw groen, goede recreatieve en groene verbindingen en het verbeteren van bestaand groen.

De groengebieden die we extra beschermen zijn geselecteerd op basis van ecologische, landschappelijke, recreatieve of cultuurhistorische kwaliteiten. Deze gebieden staan aangegeven op de kaart in het groenstructuurplan. Als in die gebieden plannen zijn waardoor groen verdwijnt, moet de gemeenteraad daar eerst over beslissen. Bij de beoordeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning toetst de gemeente concreet of deze in de groenstructuur ligt.

Plangebied
In de visie op de stedelijke groenstructuur Utrecht 2030 is het plangebied weergegeven als onderdeel van de stedelijke groenstructuur. Het perceel is gelegen binnen de ruimtelijke contouren van het Maximapark en vraagt om een inrichting die passend is binnen deze contouren. Daarom wordt er gezocht naar een zo groen mogelijke invulling van het terrein en zullen er groene elementen zoals een tuin met gras en bomen bij de woningen en het woonzorggebouw worden gerealiseerd. Ook neemt het verharde oppervlak in de nieuwe situatie af met ongeveer430 m2.. De woningen worden gerealiseerd tussen en naast de bestaande lintbebouwing aan 't Zand.

Plangebied
Bij de ontwikkeling van het initiatief wordt ernaar gestreefd om een uitstraling van een agrarisch erf aan te houden. Daarbij wordt er rekening gehouden met de realisatie van groen, en de afname in verhard oppervlak. Dit past bij de ambities van Actualisatie Groenstructuurplan 2017-2030.

Bomenbeleid Utrecht (2009)
De nota Bomenbeleid Utrecht is in 2009 vastgesteld. Een van de belangrijkste doelen van het Utrechtse bomenbeleid is een samenhangende bomenstructuur voor de stad te verbeteren en te ontwikkelen, gebaseerd op cultuurhistorische, ruimtelijke en ecologische uitgangspunten en milieu.
Voor 2030 zet de gemeente in op het behoud en de ontwikkeling van de bomenstructuur. Dit zal gebeuren door twee beleidsdoelstellingen:

  • Waar mogelijk ontbrekende bomen in de bomenstructuur aanvullen om zo een samenhangende structuur te creëren. Dat betekent bij de ruimtelijke plannen in de komende jaren bezien waar bomen kunnen worden toegevoegd om zo de bomenlanen en pleinen te completeren. Daarnaast bij ingrepen in de huidige structuur op basis van een goed programma van eisen de structuur weer aanvullen;
  • De bomenstructuur verder verbeteren door extra zorg aan beheer en onderhoud te besteden. Dit kan resulteren in extra zorg bij aanplanting van bomen, bij groeiplaatsen van oudere bomen, bij de verzorging van de bomen in de jeugdfase en bij bomenziekten.


Sinds 1 januari 2007 kennen alle gemeentelijke ruimtelijke plannen in de stad een bomenparagraaf. De bomenparagraaf biedt vanaf het begin en in alle fasen van een planproces de mogelijkheid een belangenafweging te maken over de gevolgen van een ruimtelijk plan voor bomen. Het initiatief is in lijn met dit beleid.

Plangebied
In de bestaande situatie zijn er in het plangebied geen bomen aanwezig. Er hoeft niet voldaan te worden aan de herplantplicht. Wel zullen vanuit de ambities voor het Maximapark, ecologie en klimaatadaptatie tien extra bomen geplant moeten worden. Het initiatief heeft daarmee een positieve invloed op de bomen in de omgeving en is daarmee in lijn met dit beleid. In paragraaf 5.17 is de bomenparagraaf uitgewerkt.

Nota Utrechtse soortenlijst (2018)
Op 7 juni 2018 heeft de gemeenteraad de Nota Utrechtse soortenlijst vastgesteld, ter bescherming en stimulering van de voor Utrecht belangrijke plant- en diersoorten en daarmee ter bevordering van de biodiversiteit in de stad. Onder de bescherming vallen 5 vogelsoorten, 3 vissoorten, 6 soorten wilde bijen, 40 plantensoorten en 10 paddenstoelsoorten. De Utrechtse soortenlijst wordt meegewogen bij de voorbereiding van gemeentelijke ruimtelijke plannen. Bij een gebiedsontwikkeling waarbij de gemeente Utrecht initiatiefnemer is moet naar de aanwezigheid van deze Utrechtse soorten onderzoek worden gedaan. Bij gebiedsontwikkelingen van derden wordt dringend geadviseerd om de Utrechtse soortenlijst bij de onderzoeken te betrekken.

Plangebied
Het initiatief is getoetst aan de Utrechtse soortenlijst. Dit is verder uitgewerkt in paragraaf 5.8 Natuurbescherming.

2.3.2.2.4 Bouwen

Welstandsnota Utrecht 'De schoonheid van Utrecht' (2004)
In de Welstandsnota Utrecht "De schoonheid van Utrecht", welke in juli 2004 is vastgesteld, is geformuleerd op welke wijze het welstandsbeleid van de gemeente Utrecht uitgevoerd zal worden. Dit betreft vanzelfsprekend de welstandstoetsing van vergunningplichtige bouwwerken en toetsing op basis van de loketcriteria.

De nota, die verplicht is om welstandsbeleid te kunnen voeren, kent de volgende doelen:

  • het plaatsen van de welstandsbeoordeling binnen een inhoudelijk, objectief kader waarmee de rechtszekerheid voor de initiatiefnemer wordt gediend;
  • het verhogen van de kwaliteit van de welstandsadvisering;
  • het vastleggen van efficiënte en transparante procedures voor de welstandszorg;
  • het bieden van meer samenhang in het beleid dat zich richt op het uiterlijk van de stad.

Voor vergunningplichtige bouwwerken geldt het volgende:

  • op basis van een gebiedsgerichte analyse per buurt of wijk worden in hoofdlijnen een ruimtelijke karakteristiek gegeven;
  • ambities worden vertaald in beleidsniveaus per gebied; deze beleidsniveaus zijn: behoud, respect en open; de drie niveaus onderscheiden zich onderling in mate van vrijheid in omgaan met de bestaande structuur en architectuur;
  • algemeen geldende beoordelingscriteria verschillen alleen per beleidsniveau en niet per gebied.

Plangebied
Het plangebied is aangeduid met het beleidsniveau 'behoud'. Voor 'behoud' geldt het volgende beleid:
Behoud en herstel van het aanwezige bebouwingsbeeld en versterken van de bestaande of historisch bepaalde karakteristiek van stedenbouwkundige, architectonische, landschappelijke of cultuurhistorische aard. Dit betekent:

  • primaire oriëntatie op monumentale en beeldbepalende kwaliteiten en eigenschappen van de gebouwen;
  • authenticiteit staat voorop, zowel voor nieuwe als voor bestaande gebouwen;
  • geen nabouwen van maar voortbouwen op de historische context, waarbij "voortbouwen op" zowel op een traditionele als vooruitstrevende manier mag plaatsvinden;
  • nieuwe interpretaties zijn mogelijk.

Bij het ontwerp van de nieuwe bebouwing in het plangebied wordt er rekening gehouden met bovenstaande beleidspunten. Het initiatief is in lijn met dit beleid.

2.3.2.2.5 Erfgoed en cultuurhistorie

Archeologie
De gemeente Utrecht heeft ervoor gekozen ter bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen een verordening op te stellen voor het hele grondgebied van de gemeente. In de verordening op de archeologische monumentenzorg is een vergunningenstelsel opgenomen ter bescherming van het archeologische erfgoed, waarmee de wettelijk vereiste bescherming kan worden geboden. In bestemmingsplannen wordt verwezen naar de verordening en een regel opgenomen (dubbelbestemming Waarde - Archeologie). In deze dubbelbestemming is opgenomen dat de voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden mede zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachtingen. Met deze specifieke gebruiksregel wordt geregeld dat onder een met het bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval wordt begrepen het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg. Door de verordening en de daarbij behorende archeologische waardenkaart is de bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen in de bodem van de gemeente Utrecht gewaarborgd en zijn verstoringen van de bodem vanaf een op de archeologische waardenkaart aangegeven oppervlakte en diepte vergunningplichtig.

Archeologische rijksmonumenten zijn extra beschermde terreinen en vallen onder de bevoegdheid van de rijksoverheid. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed is namens het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap verantwoordelijk voor de bescherming van archeologische rijksmonumenten.

Plangebied
In het bestemmingsplan is ter bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen de dubbelbestemming Waarde-Archeologie opgenomen voor een klein deel van het plangebied (strookje in het zuid-westen). Dit gebied is namelijk wel aangewezen als kernzone van het UNESCO werelderfgoed, maar niet aangewezen als archeologisch rijksmonument. Hierdoor vallen de archeologische waarden in dit stukje van het plangebied niet onder de bescherming van het rijksmonument en is het nodig deze bescherming te regelen door de toekenning van de dubbelbestemming Waarde-Archeologie. Hiermee is de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg en de bijbehorende archeologische Waardenkaart van toepassing. Deze zone ligt op de vigerende archeologische waardenkaart in een gebied van archeologische verwachting (groen aangeduid op de kaart), waarvoor geldt dat bodemingrepen groter dan 1000m2 en dieper dan 50 cm archeologievergunningplichtig zijn.

Doordat de planontwikkeling groter is dan 1000m2, valt deze ontwikkeling niet onder de vrijstelling en gelden de regels uit de verordening op de Archeologische Monumentenzorg. Met deze regels worden de archeologische waarden ook op deze strook in stand gehouden. Er vinden in het kader van dit initiatief geen opgravingen plaats. Wel is het mogelijk dat aan bepaalde sloopwerkzaamheden de voorwaarde van archeologische begeleiding wordt verbonden. De aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden in de omgeving worden beschreven in paragraaf 3.2.2. De bescherming van de waarden van de limes is uitgewerkt in paragraaf 5.10.

 

2.3.2.2.6 Verkeer en mobiliteit

Nota Stallen en Parkeren (2013) en Addendum Nota parkeernormen fiets en auto (2019) Parkeervisie Fiets- en autoparkeren in een groeiend Utrecht (vastgesteld 25 november 2021)

De gemeenteraad heeft op 28 maart 2013 de Nota Stallen en Parkeren vastgesteld. Met de uitwerkingsnota 'Parkeernormen Fiets en Auto' bepaalt de gemeente de benodigde capaciteit van het (fiets)parkeren. Voor de veiligheid, leefbaarheid en aantrekkelijkheid van Utrecht geeft de gemeente meer ruimte aan voetgangers en fietsers. Dit betekent dat er op sommige plekken op straat minder ruimte komt voor geparkeerde auto's. De gemeente stimuleert auto's om langs de rand van de stad te parkeren: in één van de drie herkenbare grote P+R terreinen, bij NS-stations en andere OV-knooppunten. Als stimulans voor binnenstedelijke ontwikkelingen, en daarmee voor een aantrekkelijke en bereikbare stad zijn de autoparkeernormen in betaald parkeergebied verlaagd.

Ook schept de gemeente flexibiliteit door de vrijstellingsmogelijkheden van de parkeernormen te verruimen. Nieuw in de gemeentelijke aanpak is de verplichting om bij nieuwbouw, uitbreiding van bestaande gebouwen of in geval van een functiewijziging ook fietsenstallingen te realiseren. De parkeernormen hebben een bandbreedte, om optimale flexibiliteit en maatwerk te bieden bij de realisatie van bouwplannen.

Op 28 maart 2019 heeft de gemeenteraad het addendum Nota parkeernormen fiets en auto vastgesteld. Het addendum bevat een aantal algemene wijzigingen en wijzigingen voor bepaalde gebieden, de maatwerklocaties. De algemene wijzigingen hebben betrekking op de parkeernorm voor sociale- en middenhuurwoningen en juridische en technische wijzigingen.

Nieuwe parkeervisie
De gemeenteraad heeft op 25 november 2021 de 'Parkeervisie Fiets- en autoparkeren in een groeiend Utrecht' vastgesteld. In de parkeervisie wordt een viertal doelen gesteld, ten behoeve van een gezonde, leefbare en bereikbare stad, die verkeersveilig is en waar de luchtkwaliteit goed is. Deze doelen zijn:

  • Bereikbaarheid van en binnen de stad;
  • Kwaliteitsslag openbare ruimte;
  • Stimuleren duurzame(re) vormen van mobiliteit;
  • Rechtvaardige verdeling van schaarse parkeerruimte.


De gemeente zet in op groei binnen de bestaande stad. Daardoor groeit ook de mobiliteit in de stad. Om leefbaarheid en bereikbaarheid te waarborgen wil de gemeente het fietsgebruik stimuleren en het gebruik van de auto niet verder laten toenemen. Om dit te kunnen bereiken is een gebiedsoverstijgende aanpak en stadsbrede sturing op parkeren nodig en moet gekeken worden naar een (her)verdeling en verspreiding van de bestaande parkeercapaciteit over de gehele stad. Dit is nieuw in de gemeentelijke aanpak omdat tot nu toe met name buurtgericht, wijkgericht of ontwikkelingsgericht werd gekeken.

De nieuwe parkeervisie gaat in op de maatregelen die nodig zijn in de verschillende buurten in Utrecht, en geeft aan wat nodig is om de stad bereikbaar te houden, fietsen te stimuleren en het autoverkeer, ondanks de groei van de stad, niet verder te laten toenemen. De parkeervisie is verder uitgewerkt In zes modules. De module parkeernormen is uitgewerkt in beleidsregels parkeernormen Fiets en Auto.

Plangebied
Voor de planontwikkeling aan het Zand 46a e.o. – Hoge Woerd gelden de parkeernormen uit de oude parkeernota en het addendum 'Nota parkeernormen fiets en auto' uit 2019 omdat de bouwenvelop voor deze ontwikkeling ruim voor de besluitvorming over de nieuwe parkeervisie en beleidsregels is vastgesteld. Het plangebied ligt niet in een maatwerkgebied. In de algemene bouwregels van dit bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen over parkeren. In paragraaf 4.2 wordt verder ingegaan op het aspect verkeer en parkeren in het plangebied.

2.3.2.2.7 Gezond stedelijk leven - Volksgezondheidsbeleid Utrecht 2019-2023

In de Nota 'Gezondheid voor iedereen (2019-2023)' staat beschreven dat Utrecht streeft naar 'gezond stedelijk leven voor iedereen'. De ambitie van de nota is dat mensen op een prettige, gezonde manier in de groeiende stad Utrecht kunnen wonen, werken en leven. Met de nota worden kansen benut door gezondheid te koppelen aan gebiedsontwikkeling, duurzaamheid, mobiliteit en sociale- en economische ontwikkelingen. In de nota is gezonde leefomgeving één van de 7 speerpunten. De ambitie is een gezonde leefomgeving voor elke Utrechter die zo is ingericht dat gezond leven gemakkelijk is, de druk op gezondheid zo laag mogelijk is en dat mensen zich prettig voelen.

Gezond leven is gemakkelijk
De openbare ruimte wordt zo ontworpen dat deze voor iedereen bespeelbaar is en uitnodigt om te bewegen, te sporten, te verblijven en te ontmoeten. De voetganger en de fietser krijgen vaker voorrang dan de auto en krijgen meer ruimte. Het openbaar vervoer wordt een aantrekkelijk alternatief door betere bus-, tram- en treinverbindingen. Nieuwe woonwijken worden zo ontworpen dat de auto minder nodig is. Door voorzieningen dichtbij en door ontmoetingsplekken wordt ontmoeting gefaciliteerd. Dit draagt bij aan de sociale cohesie in de buurt. Er wordt toegewerkt naar een omgeving waar Utrechters gemakkelijk voedselkeuzes kunnen maken die gezond zijn voor mens, dier en milieu.

De druk op de gezondheid is zo laag mogelijk
Er wordt gekozen om idealiter geen nieuwe woningen binnen 100 meter van een autosnelweg te realiseren. Ook wordt de markt uitgedaagd om bij nieuwe gebiedsontwikkelingen aan drukke binnenstedelijke wegen (> 10.000 motorvoertuigen per etmaal), met (innovatieve) maatregelen te komen die de gezondheidseffecten door luchtverontreiniging en geluidbelasting minimaliseren met behoud van een goed binnenmilieu en een prettige woon-en verblijfskwaliteit.

Voor groepen mensen die extra gevoelig zijn voor luchtverontreiniging (ouderen, mensen met een zwakke gezondheid en kinderen van 0-18 jaar) wordt bij het bestemmen van nieuwbouw van voorzieningen (scholen, kinderopvang en woon(zorg)voorzieningen) bij drukke binnenstedelijke wegen (>10.000 motorvoertuigen per etmaal) een minimale afstand van 50 meter en bij autosnelwegen een minimale afstand van 300 meter aangehouden. Voor bestaande voorzieningen die renovatie, aanbouw of vervangende nieuwbouw nodig hebben, wordt onderzocht of een alternatieve locatie ruimtelijk en binnen de financiële kaders mogelijk is. Bij tijdelijke schoolgebouwen en noodlokalen wordt er ook naar gestreefd om aan het afstandscriterium te voldoen.

Er worden hogere lokale ambitiewaarden voor geluid gehanteerd dan de wettelijke grenswaarden namelijk 63 dB voor nieuwe situaties langs wegen en spoorwegen (dit is 5 dB lager dan de wettelijke grenswaarde). Ook worden stille plekken beschermd. In dit licht worden geen horecavoorzieningen toegestaan in stille hofjes en rustige woonstraten.

Bij bouwplannen moeten alle soorten woningen (sociale huur, midden huur, koopwoningen etc.) in het plan een vergelijkbare lucht- en geluidskwaliteit hebben. Nieuwe wegen, woningen en kantoren leiden niet tot een hogere druk op gezondheid door bijvoorbeeld een slechtere lucht- of geluidskwaliteit. Als dat toch zo is, dan compenseren we de extra druk door aanvullende maatregelen zoals een geluidsluwe zijde en extra groen.

Mensen voelen zich prettig
Een evenwichtige balans tussen wonen, werken en recreëren is belangrijk voor een gezonde leefomgeving. Zo is er ruimte voor groen, water, er is ruimte om te spelen, te ontmoeten en te bewegen. Dit betekent ook dat in de stad voldoende ruimte is om te recreëren in de buurt. Er zijn voldoende (maatschappelijke) voorzieningen en er is aandacht voor diversiteit in functies van de openbare ruimte.

De aanwezigheid van groen is goed voor de gezondheid van mensen, en voor de biodiversiteit in de stad. Groene ruimtes nodigen uit tot bewegen, zorgen voor verkoeling, zijn belangrijk als recreatieve (ontmoetings-) ruimte en absorberen geluid. Straten, pleinen, binnenterreinen, daken en gevels worden zo groen mogelijk ingericht volgens het 'groen tenzij' principe. Elke Utrechter heeft de mogelijkheid om vanuit zijn woning een prettig ommetje te maken, want dat nodigt mensen uit tot meer bewegen en draagt bij aan ontmoeten.

Plangebied
In paragraaf 5.11 wordt ingegaan op het gezond stedelijk leven. De aspecten geluid en luchtkwaliteit worden behandeld in respectievelijk paragraaf 5.3 en 5.4 en paragraaf 5.6.

2.3.2.2.8 Bodem, ondergrond en water

Nota Bodembeheerplan 2017-2027 'Grondig Werken 4' (2017) en Aanvulling Nota Bodembeheerplan 2017-2027 beleid PFAS (2020)
In 2017 is de Nota Bodembeheer 2017-2027 'Grondig Werken 4' vastgesteld. De Nota bodembeheer 2012–2022 is met de voorliggende Nota bodembeheer 2017-2027 geactualiseerd. Utrecht groeit en er wordt zowel in de stad als aan de randen veel gebouwd. Door deze bouwinitiatieven kan de vraag naar bouwgrond periodiek groot zijn. We willen voorkomen dat deze bouwgrond van elders (vaak over lange afstand) wordt aangevoerd. De aanpak in de Nota Bodembeheer 2017 – 2027 zorgt ervoor dat de benodigde grond duurzaam uit de eigen en uit omliggende gemeenten in de regio kan komen, wat bijdraagt aan een gezonde verstedelijking en een circulaire economie. In 2020 is de Nota uitgebreid met een aanvullende nota over PFAS-stoffen.

Daarbij is de ambitie om maximaal voordeel te behalen voor mens en milieu, efficiënter te werken (goedkoper, kortere doorlooptijden) en werk met werk te maken. In de Nota bodembeheer staat hoe beschikbare vrijgekomen grond en baggerspecie op en in de landbodem van de gemeente Utrecht mag worden opgeslagen, hergebruikt of toegepast en welke regels en procedures hierbij gelden. De nota is bedoeld voor professionele partijen.

De gemeente Utrecht volgt zoveel mogelijk het algemene landelijke beleid zoals dat is opgenomen in het Besluit bodemkwaliteit. Dit landelijke beleid past echter niet in elke lokale situatie. De wetgever heeft het mogelijk gemaakt om lokaal beleid toe te staan. In Utrecht speelt, naast de grote vraag naar bouwgrond, mee dat gebiedseigen grond niet altijd kan worden hergebruikt en dat er te weinig hergebruiksmogelijkheden zijn. De lokale gebiedsgerichte invulling sluit aan bij de functie, kwaliteit en ontwikkelingen van een gebied. De nota is hierdoor ingedeeld in: gebiedsspecifiek beleid, ander gemeentelijk beleid en landelijk beleid.

Het gebiedsspecifieke beleid bestaat uit:

  • een uitbreiding van het beheergebied en acceptatie van bodemkwaliteitskaarten uit omringende gemeenten;
  • lokale maximale waarden op gebiedsniveau om zo gebruik te maken van de toegestane kwaliteit die past bij de bodemfunctie. Het betreft enkele wijken van Leidsche Rijn en de gemeentelijke hoofdwegen aan de oostzijde van de stad. Met deze lokale maximale waarden sluiten we aan bij de (toekomstige) woonfunctie van de wijken of industriefunctie van de hoofdwegen;
  • lokale maximale waarden voor de stofgroepen polychloorbifenylen (PCB's) en organochloor bestrijdingsmiddelen (OCB's) binnen bepaalde gebieden. Bij beide stofgroepen is met de lokale maximale waarden aangesloten bij de gebiedseigen kwaliteit;
  • lokale maximale waarden voor het Noorderpark. Aangesloten is bij de gebiedseigen kwaliteit;
  • een strengere eis met betrekking tot het gewichtspercentage bodemvreemd materiaal bij het toepassen van grond;
  • lokale maximale waarden voor de stofgroep PFAS, waarbij de gehele gemeente als één zone wordt beschouwd. Deze waarden gelden voor de bovenste meter.

Ander gemeentelijk beleid bestaat uit:

  • strengere onderzoekseisen bij bodemonderzoek en hergebruik van arseenhoudende veenlagen afkomstig van bodemlagen dieper dan 2 meter;
  • een strengere eis met betrekking tot het volumepercentage bodemvreemd materiaal bij het toepassen van grond;
  • regels voor het toepassen van grond met zichtbare asbestdeeltjes (dit is geen verplichting, maar een advies. De gemeente heeft hierin een voorbeeldfunctie en verplicht zichzelf wel) ;
  • regels voor het toepassen van grond vanuit diepere bodemlagen;
  • tijdelijke uitname van grond bij kabels- en leidingen cunetten (uitgravingen).
  • Verminderde onderzoeksinspanning voor gebieden met een verhoogde kans op bestrijdingsmiddelen.


Landelijk beleid geldt voor alle andere gebieden en stoffen die niet onder het gebiedsspecifiek beleid of ander gemeentelijk beleid vallen.

Plangebied
Op de bodemfunctieklassenkaart is het plangebied aangeduid met de functie 'wonen'. De bodem is daarmee geschikt voor de realisatie van het initiatief. Het aspect bodem wordt tevens verder uitgewerkt in paragraaf 5.6.

Plan Gemeentelijke Watertaken 2016-2019
Het Plan Gemeentelijke Watertaken beschrijft de invulling van de wettelijke gemeentelijke zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater. Ook de wijze van beheer van oppervlaktewater wordt beschreven. Op basis van de zorgplichten heeft de gemeente op het gebied van water de volgende taken:

  • 1. een veilige inzameling en transport van afvalwater, zonder risico's voor de volksgezondheid en het milieu;
  • 2. het inzamelen en verwerken van hemelwater zonder dat er wateroverlast optreedt;
  • 3. het voorkomen en verminderen van structurele grondwateroverlast;
  • 4. het samen met de waterschappen realiseren van veilig, gezond en aantrekkelijk oppervlaktewater waarlangs het goed wonen, werken en recreëren is.


Plangebied
Het aspect water is in dit bestemmingsplan verder uitgewerkt in paragraaf 5.8.

2.3.2.2.9 Energie

Utrecht: energiek middelpunt van het land, Energieplan Utrecht en duiding van het college bij het Energieplan (2016) en de Utrechtse Energieagenda's 2016 - 2019
De gemeenteraad heeft op 14 januari 2016 het Energieplan besproken en het document 'Duiding van het College bij het Energieplan' vastgesteld. Deze documenten geven samen richting aan het energiebeleid in Utrecht voor de komende jaren. Het Energieplan is door 165 Utrechters opgesteld en hierbij stond de volgende vraag centraal: realiseer een klimaat neutraal Utrecht. Om dit in Utrecht te bereiken zijn aan de hand van de onderwerpen wonen, werken, vervoer en centrale energievoorziening een aantal maatregelen geformuleerd. Bewustwording via het verbeteren van informatievoorziening is hierbij belangrijk en de gemeente heeft een grote en proactieve rol bij de overgang naar duurzame energie.

In het najaar van 2015 zijn de Utrechtse Energieagenda's verschenen, die een vervolg zijn op het Energieplan en de duiding daarop van het college. Hierin worden de concrete gemeentelijke werkzaamheden gepresenteerd en de inzet van middelen die leiden tot een klimaatneutraal Utrecht richting 2030. Om deze ambitie te bereiken zijn de volgende ambitieuze doelstellingen voor 2020 geformuleerd:

  • 30% CO2-reductie ten opzichte van 2010;
  • 20% van het totale energieverbruik wordt duurzaam opgewekt;
  • 10% van de daken zijn voorzien van zonnepanelen.

Met het coalitieakkoord 'Utrecht: Ruimte voor iedereen' (2018) zijn voorgaande doelstellingen vervangen. Utrecht wil zo snel mogelijk klimaatneutraal zijn en om hiertoe te komen worden de volgende stappen genomen:

  • de gemeentelijke energie-inkoop is in 2020 volledig verduurzaamd;
  • in 2025 ligt op 20% van de Utrechtse daken zonnepanelen;
  • in 2030 is het Utrechtse systeem van stadsverwarming verduurzaamd;
  • in 2030 zijn minimaal 40.000 bestaande woningen van het gas af;
  • het gemeentelijke vastgoed is in 2040 volledig verduurzaamd.

Plangebied

Het initiatief wordt voorzien van duurzame maatregelen. Dit wordt verder uitgewerkt in paragraaf 5.14. Het initiatief is in lijn met dit beleid.

Visie op de warmtevoorziening (2017)
Op 2 november 2017 heeft de gemeenteraad de Visie op de warmtevoorziening vastgesteld. De CO2-uitstoot in onze stad wordt voor een derde veroorzaakt door het verwarmen van huizen en gebouwen met aardgas (inclusief de stadsverwarming). Ook gebruiken gebouwen op dit moment relatief veel warmte door een lage isolatiegraad en installaties met een laag rendement. Om de doelstelling te behalen om als Utrecht in 2030 klimaatneutraal te zijn, is een omschakeling naar een duurzame warmte- en koudevoorziening nodig. Met het nieuwe coalitieakkoord is de doelstelling opgenomen om zo snel mogelijk klimaatneutraal te zijn en 40.000 bestaande woningen van het gas af te halen. Een duurzame warmtevoorziening kan gerealiseerd worden door de vraag naar warmte te beperken, te stoppen met het gebruik van aardgas en over te stappen op duurzame warmtebronnen. Dit vraagt om ingrijpende aanpassingen in gebouwen, de energie-infrastructuur en door nog meer gebruik te maken van duurzame warmtebronnen. Natuurlijke momenten, op zowel gebouw- als gebiedsniveau, moeten worden benut om de warmtetransitie te versnellen. Een klimaatneutrale warmtevoorziening moet aan de voorwaarden duurzaam, betaalbaar en betrouwbaar voldoen.

In het door VNG ondertekende klimaatakkoord is een nieuwe regierol voor de gemeente vastgelegd. Gemeenten moeten voor eind 2021 een Transitievisie Warmte (TVW) en een Regionale Energietransitie (RES) opstellen. In de Transitievisie Warmte staat hoe de gemeente een aardgasvrije stad gaat maken en welke planning daarvoor wordt gehanteerd. In de TVW staat wanneer we in welke buurt starten met het aardgasvrij maken van gebouwen en het aanpassen van de energie-infrastructuur. In de RES staat hoe Utrecht en haar regiogemeenten invulling geven aan de landelijke energiedoelstellingen in het Klimaatakkoord voor het verduurzamen van energiebronnen. In de RES staat hoeveel en waar duurzame elektriciteit (wind en zon) in 2030 wordt opgewekt. Ook staat er in de RES welke duurzame warmtebronnen te gebruiken zijn, zodat buurten van het aardgas af kunnen. Beide documenten worden in de omgevingsvisie verankerd. De landelijke wet- en regelgeving wordt hiervoor de komende tijd aangepast.

Plangebied
Het initiatief wordt voorzien van duurzame warmtevoorziening. Dit wordt verder uitgewerkt in paragraaf 5.14. Het initiatief is in lijn met dit beleid.

2.3.2.3 Gebiedsbeleid

In gebiedsbeleid maakt de gemeente de koers en het thematische beleid passend binnen een specifiek gebied.

Omgevingsvisie deelgebied Vleuten-De Meern
Utrecht groeit hard en gaat richting 400.000 inwoners. Dit heeft ook gevolgen voor Vleuten – De Meern. De groei van de stad brengt kansen met zich mee, maar de ontwikkeling moet wel passen bij de wijk en bij de wensen en waarden van inwoners. Vleuten – De Meern voelt als een dorp in een stad. Dit is een belangrijke en unieke waarde voor de wijk. De koers in Vleuten – De Meern is dan ook ontwikkelen met dorps karakter. De huidige leefomgeving is al erg goed.

Bewoners hebben input gegeven aan de gemeente over wat zij belangrijk vinden. Daaruit kwamen de volgende thema's:

  • voldoende groen;
  • elkaar makkelijk ontmoeten;
  • fijne woon- en werkomgeving;
  • prettig kunnen verplaatsen.


Nieuwe ontwikkelingen en trends, bijvoorbeeld de groei van de stad, kunnen bijdragen aan het goed houden, verbeteren van deze thema's. In de omgevingsvisie is met een lijst 'kaders en ambities' beschreven welke initiatieven een bijdrage kunnen leveren aan de wijk.

Plangebied
Het initiatief draagt bij aan de kwaliteit van de woonomgeving. Ter plaatse van een voormalig bedrijf wordt een woonlocatie ingericht met een prettige (groene) verblijfskwaliteit. De nieuwe woningbouw zal ingepast worden in de bestaande lintbebouwing. Voor het overige is het initiatief niet strijdig met dit beleid.

2.3.3 Conclusie

Het initiatief is in lijn met het gemeentelijk beleid en bevat geen strijdigheden.

Hoofdstuk 3 Bestaande situatie

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft inzicht in de huidige situatie van het plangebied en analyseert het plangebied is ruimtelijke en functioneel opzicht.

3.2 Beschrijving van het plangebied

3.2.1 Historische ontwikkeling

Het Zand is cultuurhistorisch en archeologisch één van de rijkste deelgebieden van Leidsche Rijn. De cultuurhistorische en archeologische rijkdom van dit gebied wordt vooral verklaard door de vroegere loop van de Oude Rijn, de bewoningssporen van de Romeinen en Den Hoet. Het grondgebruik betrof voornamelijk glastuinbouw, vollegrondstuinbouw en enkele karakteristieke boomgaarden.

Het Zand had van oorsprong een kleinschalig, landelijk karakter met smalle wegen en beplanting met lintbebouwing van woningen en kleine tot middelgrote bedrijven. Door deze kleinschaligheid, de kassen, de boomgaarden en de hoge hagen langs wegen was het gebied zeer besloten. De meest prominente lintweg is 't Zand, die dwars door het plangebied loopt. Daarnaast zorgden de Utrechtseweg, Johanniterweg, Den Hoet en Westlandsetuin voor ontsluiting binnen het plangebied.

3.2.2 Monumenten, beeldbepalende elementen en cultuurhistorie

In de nabijheid van het plangebied zijn geen monumentale gebouwen gelegen. Wel is er onder het plangebied een archeologisch monument aanwezig dat ook is aangewezen als rijksmonument en inmiddels is aangewezen als UNESCO Werelderfgoed Neder-Germaanse Limes. Ter plaatse van dit monument is Het Castellum opgericht: een eigentijdse replica van een Romeinse legerbasis. Bij de inrichting van het perceel wordt rekening gehouden met deze archeologische waarden. Tevens is er afstemming geweest met de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed rondom het initiatief.

3.2.3 Structuurbepalende elementen

't Zand is één van de vijf zogenoemde cultuurhistorisch waardevolle linten in Het Zand. Het lint doorsnijdt het gebied als hoofdontsluitingsweg en wordt (evenals de andere linten) gekenmerkt door een wisselende, losstaande bebouwing aan een straat. Deze bebouwing varieert sterk in ouderdom en wordt omgeven door relatief grote tuinen. Zowel de bebouwing als de tuinen langs de linten zijn van cultuurhistorische waarde. Ze bepalen in belangrijke mate het karakter van het gebied.

3.2.4 Ruimtelijke context en karakteristiek

Context en omgeving

Het plangebied bevindt zich binnen de ruimtelijke contouren van het Maximapark. In de directe omgeving van het plangebied ligt binnen dit park een aantal bijzondere (recreatieve) voorzieningen:

  • Op de hoek 't Zand-Groenedijk is een restaurant gevestigd;
  • Het Castellum: een herbouw/impressie van een Romeinse legerbasis;
  • Maatschappelijke functies en horeca (museum, kinderdagopvang, moskee, restaurant/café, volkstuinen, kinderboerderij);
  • Fruitboomgaarden;
  • Langs de weg 't Zand ligt een parkeerplaats die een ondersteunende functie heeft voor deze voorzieningen en voor bezoekers van het Maximapark.

Het plangebied ligt aan twee wegen: 't Zand en de Groenedijk. Dit zijn beide historische bebouwingslinten die tot ver buiten de omgeving van het plangebied doorlopen. De weg 't Zand is ter plaatse van het plangebied ruimtelijk afgesneden van de rest van 't Zand door een rotonde en wegverspringing. Wanneer in deze toelichting wordt gesproken over deze wegen, gaat dit alleen over het deel van de weg ter hoogte van het plangebied.

De loods en kas zijn gesitueerd in de 'oksel' van de Groenedijk en 't Zand. Er is een inrit aan zowel de Groenedijk als 't Zand. De bebouwing zelf is op een afstand van circa 20 en 35 meter afstand van respectievelijk 't Zand en de Groenedijk.

Ruimtelijke karakteristiek van 't Zand:

De kavels waar nieuwe woonbebouwing is geprojecteerd, zijn primair georiënteerd op 't Zand.

Verkavelingstypologie:
De straat is aan één zijde verkaveld met individuele percelen. De overzijde van de straat bestaat uit haaks parkeren. Deze parkeerplaatsen domineren het beeld van de straat. De verkaveling bestaat merendeels uit woonpercelen. Aan de noordzijde van 't Zand is relatief recent een twee-onder-een-kapwoning gerealiseerd. Deze staat in de vrije ruimte tussen een parkeerterrein en een agrarisch perceel. De oudere bebouwing is geconcentreerd aan de zuidzijde van 't Zand en is kleinschaliger. Deze bebouwing bestaat uit vrijstaande woningen die relatief dicht op elkaar staan.

Bebouwingstypologie: Er is een diversiteit aan bebouwing gerealiseerd. De oudere bebouwing bestaat uit één bouwlaag met een bescheiden kap. De kap is in de meeste gevallen een mansardekap die haaks op de straat staat. De nieuwere bebouwing is wisselend in schaal. Een vrijstaande woning heeft een forse maat. De twee-onder-een-kap kent een kleinere schaal die aansluit bij de oudere woningen in de straat. Een aantal woningen staat achter een schutting of hoge haag. Deze hagen dragen bij aan een groen straatbeeld, maar punt van aandacht is wel de zichtrelatie tussen de woning en de openbare ruimte.

Openbare ruimte: Er is relatief weinig groen in de straat zelf aanwezig. De verharding van de straat en het haaksparkeren domineert. Er staan twee bomen en tussen de parkeerplaatsen is een grasveld. Aan de westzijdevan 't Zand is een parklandschap in de vorm van een boomgaard met daarbinnen twee kleine bouwwerken (deels in gebruik voor kinderopvang). Op de hoek 't Zand-Groenedijk is het voorterrein van het Castellum als plein ingericht. Aan de noordzijde grenst het zand aan het Lint van het Maximapark. Hier is ook een parkeerterrein voor het Castellum en voor evenementen.

Terrein: Een duidelijk hoogteverschil is merkbaar. Het Castellum ligt verhoogd in het landschap en domineert het beeld. De weg 't Zand ligt hoger dan de aangrenzende kavels. Vanaf 't Zand naar de boomgaard ten westen daarvan loopt het maaiveld ca. 1 meter naar beneden.

Ruimtelijke karakteristiek van de Groenedijk: 

De entree van de bestaande loods is georiënteerd op de Groenedijk.

Verkavelingstypologie:
De verkaveling bestaat merendeels uit woonpercelen op relatief grote kavels. Naast woonbebouwing grenst op dit deel van de Groenedijk ook aan agrarische gronden in de vorm van een boomgaard.

Bebouwingstypologie:
De bebouwing bestaat grotendeels uit vrijstaande woningen en een enkele twee-onder-een-kap. De woningen bestaan uit één bouwlaag met een kap. In de meeste gevallen een dwarskap.

Openbare ruimte:
De Groenedijk is een relatief smalle straat die alleen een doorgaande functie heeft voor fietsers. De straat heeft een groen karakter, wat grotendeels voortkomt uit de tuininrichting met relatief grote tuinen met voornamelijk beplanting en enkele bomen.

Terrein:
Een duidelijk hoogteverschil is merkbaar. Het Castellum ligt verhoogd in het landschap. De Groenedijk stijgt daarmee in westelijke richting in hoogte. De Groenedijk ligt ter plaatse van de entree van het plangebied vrijwel gelijk met de aangrenzende kavels.

Grootschaligere bebouwing oostkant hoge woerd

De bebouwing die achter de historische bebouwingslinten gelegen is, is grootschaliger; De Moskee, Brouwerij Maximus, en de kinderopvang zijn gebouwen met een grote maat.

3.3 Beschrijving van de bestaande functies in het plangebied

Op het moment is het terrein voor een deel bebouwd en voor een deel onbebouwd. Binnen het plangebied zijn de volgende functies aanwezig:

- Een stenen loods (ca.540 m2) en bijbehorend erf (ca. 860 m2) met een ontsluiting op de Groenedijk. In een deel van de loods is tijdelijk een wijnhandel gevestigd. Ook vindt nog incidenteel stalling ten behoeve van het oorspronkelijke bedrijf plaats.

- Een glazen kas (ca. 2200 m2) en bijbehorend erf (ca. 420 m2) met een ontsluiting op 't Zand. De kas wordt op het moment deels gebruikt als caravanstalling.
 
- Aan de noordzijde van de bebouwing bevindt zich agrarisch gebied dat op het moment in gebruik is als grasland (ca. 2800 m2).

Op onderstaande afbeeldingen zijn enkele impressies van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZAND46EOHOGEWOER-VA01_0004.png"

Plangebied gezien vanaf inrit Groenedijk

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZAND46EOHOGEWOER-VA01_0005.png"

Plangebied gezien vanaf noordzijde

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZAND46EOHOGEWOER-VA01_0006.png"

Plangebied gezien vanaf 't Zand

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Projectbeschrijving

4.1.1 Programma

De initiatiefnemer is voornemens om de bestaande bebouwing te verwijderen en 4 woningen te realiseren in het plangebied. Daarnaast wordt er een woonzorggebouw gerealiseerd voor mensen (voornamelijk ouderen) met dementie, die niet meer zelfstandig kunnen wonen. Binnen dit woonzorggebouw worden 30 studio's en twee logeerverblijven gerealiseerd.
De drie noordelijke kavels worden door de huidige grondeigenaar verkocht als zelfbouwkavels. De kavel tussen 't Zand 44 en 46 wordt verkocht door Vrijborg.

4.1.2 Stedenbouwkundig plan

Aan de noordzijde van het plangebied worden drie woningen gerealiseerd. Tussen de percelen 't Zand 44 en 46 wordt de vierde woning gerealiseerd. Op de achterliggende tuinkavel tussen de woningen en de boomgaard in (waar nu de kassen staan), wordt het woonzorggebouw gerealiseerd. Het woonzorggebouw wordt gerealiseerd in een L-vorm. De binnenzijde van deze L-vorm wordt op het noordwesten georiënteerd.

Aan de noordzijde van het woonzorggebouw worden 3 van de 4 woningen gerealiseerd. Deze worden gerealiseerd als vrijstaande woning en als twee-onder-één-kap woning, aansluitend bij het heersende straatbeeld. De vierde woning wordt tussen de percelen 't Zand 44 en 46 gerealiseerd.

Op onderstaande afbeeldingen zijn de plattegrond en een impressie van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZAND46EOHOGEWOER-VA01_0007.png"

Plattegrond nieuwe situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZAND46EOHOGEWOER-VA01_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZAND46EOHOGEWOER-VA01_0009.png"

Mogelijke impressies nieuwe situatie

4.2 Verkeer en openbare ruimte

In deze paragraaf wordt de nieuwe verkeer- en parkeersituatie beschreven.

Verkeer

Het initiatief voorziet in de realisatie van 4 woningen en een woonzorggebouw met 30 wooneenheden en twee logeerverblijven. Voor de bepaling van het aantal verkeersbewegingen is gebruik gemaakt van CROW publicatie 381, december 2018. Op basis van deze publicatie is er rekening gehouden met 8 verkeersbewegingen per etmaal per woning, en voor het woonzorggebouw is er rekening gehouden met 2,7 verkeersbewegingen per wooneenheid. Al met al komt dit neer op een totaal van 113 verkeersbewegingen per etmaal. De ontsluitingswegen en de omliggende wegen kunnen deze extra verkeersdruk goed verwerken.

De woningen worden aan 't Zand gerealiseerd en worden ook direct via deze weg ontsloten. De woonzorginstelling wordt voor het autoverkeer ook via 't Zand ontsloten. De Burgemeester Middelweerdbaan en de Langerakbaan zijn de belangrijkste gebiedsontsluitingswegen in het gebied. Het woonzorggebouw moet goed met de auto bereikbaar zijn. Tegelijkertijd heeft de auto een ondergeschikte plek in de structuur binnen een park (Máximapark). De ontsluiting voor auto's vindt daarom alleen via het 't Zand plaats en de auto's worden zo snel mogelijk naar hun bestemming geleid.

Uitgangspunt is een autoluwe (woon)omgeving met ruimte voor groen en verblijf. In de de woonomgeving geldt een 30 km/uur regime gelden. Bij de nieuwe ontsluiting naar het woonzorggebouw is een normale twee richtingsstraat gewenst die aansluit op de omliggende straten in de wijk. Qua uitstraling van de nieuwe inrichting kan dit overeen komen met de weginrichting in de straten in de omgeving zoals 't Zand. De nieuwe ontsluiting naar de woonzorginstelling zal voornamelijk gebruikt worden door bestemmingsverkeer. Gezien de korte afstand, smalle wegbreedte en de lage intensiteit, zijn drempels hier niet noodzakelijk.

De ontsluiting van het woonzorggebouw loopt over de strook grond, waarop ook een reservering is gemaakt voor een eventueel toekomstig fiets-/wandelpad door de boomgaard.

Binnen het park is een maximale doorwaadbaarheid voor langzaam verkeer gewenst. Daarom wordt er een extra toegang voor langzaam verkeer naar het woonzorggebouw toegevoegd vanaf de Groenedijk.

Parkeren
Voor deze ontwikkeling gelden nog de (fiets)parkeernormen op basis van de oude parkeernota uit 2013 en het Addendum Nota parkeernormen fiets en auto (2019).

Op het terrein van het woonzorgcentrum moeten voldoende fietsvoorzieningen aanwezig zijn, zodat bezoekers veilig hun (brom)fiets kunnen stallen. Het aantal fietsparkeerplekken moet voldoen aan de eisen van het gemeentelijke parkeerbeleid.

Autoparkeren van de woningen moet op eigen terrein worden opgelost. Ook het bezoekersparkeren kan op eigen terrein worden opgelost. De vrijstaande woningen moeten voorzien worden van 2 parkeerplaatsen per woning. Deze parkeerplaatsen worden op het eigen terrein bij de woning gerealiseerd.
Parkeren wordt gerealiseerd uit het zicht: naast of achter de woning en/of binnen een garage. Per woning is er maximaal 1 inrit toegestaan. De breedte van de inrit is maximaal de breedte van een auto, plus de noodzakelijke breedte voor een persoon om langs de auto te kunnen lopen. Parkeren op eigen terrein wordt ook vastgelegd in de anterieure overeenkomst.

Voor het initiatief is een parkeernotitie opgesteld. Deze notitie is opgenomen in Bijlage 1.
In de parkeernotitie is onderbouwd dat er voor het woonzorggebouw kan worden volstaan met een parkeernorm van 0,31 per wooneenheid. Om mogelijk drukkere momenten op te vangen, zal een marge aangehouden worden en houden we een parkeernorm van 0,4 aan. Dit betekent een totale capaciteit van 12 parkeerplaatsen, die op eigen terrein gerealiseerd moeten worden. De ontwikkelaar heeft aangetoond dat de parkeerplaatsen in de omgeving structureel beschikbaar zijn op tijden dat het nodig is voor de parkeervraag van het woonzorggebouw. Daarmee kan voor de 30 wooneenheden, gerekend met bovenstaande parkeernorm van 0,31 plus enige marge, volstaan worden met 10 in plaats van 12 parkeerplaatsen op eigen terrein.

Openbare ruimte
Ten behoeve van het initiatief wordt een toegangsweg gerealiseerd. Deze weg krijgt een openbare status. Eventueel kan hier in de toekomst een recreatieve route overheen getrokken worden. De toegangsweg krijgt een groen karakter evenals de rest van het terrein rondom het complex. De hoeveelheid verharding wordt zo minimaal mogelijk gehouden en daar waar mogelijk wordt halfverharding toegepast.

Hoofdstuk 5 Onderzoek en randvoorwaarden

5.1 Inleiding

In toenemende mate wordt de milieukwaliteit van belang bij de ontwikkeling van functies in het landelijk en stedelijk gebied. Het milieubeleid heeft zich in de loop van enkele decennia ontwikkeld tot een complexe materie, die er in de praktijk toe leidt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen met verschillende milieuaspecten rekening moet worden gehouden. In dit hoofdstuk is een overzicht gegeven van de relevante (milieu)aspecten in het plangebied en de diverse onderzoeken die zijn uitgevoerd.

5.2 Milieueffectrapportage


Kader
Het doel van een milieueffectrapportage (m.e.r.) is om vooraf de mogelijke milieueffecten van plannen en besluiten in beeld brengen en deze een volwaardige rol te laten spelen bij de besluitvorming over deze plannen en besluiten.


Het maken van een milieueffectrapport is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten, die activiteiten mogelijk maken welke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.


In onderdeel C van de bijlagen bij het Besluit m.e.r. wordt aangegeven welke activiteiten altijd m.e.r.-plichtig zijn. Bij de activiteiten die in onderdeel D van die bijlage genoemd worden moet beoordeeld worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Uit deze m.e.r.-beoordeling kan de conclusie volgen dat er een milieueffectrapportage moet worden opgesteld.


Situatie plangebied
De in het plan opgenomen activiteiten vallen onder categorie D11.2 (aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject) zoals deze is opgenomen in onderdeel D van de bijlagen bij het Besluit m.e.r. Voor deze activiteit is in het Besluit m.e.r. een drempelwaarde opgenomen van 2.000 woningen, een projectgebied van 100 hectare en 200.000 m² bvo aan bedrijfsoppervlakte of meer. Het plan blijft onder deze drempelwaarden en overschrijdt deze niet.

Op grond van artikel 2, lid 5, sub b, van het Besluit m.e.r. dient echter ook in 'overige gevallen' bekeken te worden of sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen (de vormvrije m.e.r.-beoordeling). Op basis van deze vormvrije m.e.r.-beoordeling dient het bevoegd gezag (in dit geval de gemeente Utrecht) een besluit te nemen om voor het project wel of geen m.e.r.-procedure te volgen voor het project alvorens het ontwerp bestemmingsplan ter inzage wordt gelegd.
Om te beoordelen of sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen is een vormvrije m.e.r.-beoordeling (aanmeldnotitie) opgesteld. In deze vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt geconcludeerd dat geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen en er derhalve geen aanleiding is om een m.e.r.-procedure te doorlopen. De gemeente heeft dan ook op 14 oktober 2021 besloten om voor dit plan geen m.e.r.-procedure toe te passen. De aanmeldnotitie m.e.r is opgenomen in Bijlage 3 Aanmeldnotitie m.e.r.. De vormvrije m.e.r.-beoordeling is opgenomen in Bijlage 2 Besluit m.e.r.


Conclusie
Er is geen sprake van belangrijke nadelige milieugevolgen door de beoogde ontwikkeling. Het opstellen van een milieueffectrapportage is dan ook niet noodzakelijk.

5.3 Geluidhinder

Kader

In het kader van de Wet geluidhinder is bij de vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai. Dit geldt alleen voor (geplande) geluidsgevoelige bestemmingen die binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein liggen.

Situatie plangebied

Om de realisatie van de nieuwe woningen mogelijk te maken, is een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 4.

Uit het onderzoek blijkt dat twee woningen niet voldoen aan de wettelijke eisen wat betreft wegverkeerslawaai. Om de realisatie van deze woning mogelijk te maken dient het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Utrecht een hogere waarde te verlenen.

Mogelijk zijn er naar aanleiding van het verlenen van de hogere waarde aanvullende geluidsisolerende maatregelen aan de gevels van de betreffende woning noodzakelijk.

De akoestische impact van het gebruik van het woonzorggebouw op de bestaande en nieuwe woningen en van omliggende functies op het plangebied is opgenomen in paragraaf 5.4 Bedrijven en milieuzonering.

Conclusie

Ten aanzien van de realisatie van twee van de woningen dient een hogere waardebesluit vastgesteld te worden. Het besluit hogere waarde is bijgevoegd in Bijlage 5. Voor de overige gebouwen in het initiatief vormt het aspect geluidhinder zoals dit geregeld is in de Wet geluidhinder, geen belemmering.

5.4 Bedrijven en milieuzonering

Kader

In het kader van de Wet milieubeheer dient in nieuwe situaties rekening te worden gehouden met (wenselijke) afstanden tussen bepaalde milieubelastende functies en milieugevoelige functies. In de uitgave Bedrijven en Milieuzonering (2009) is een richtafstandenlijst opgenomen. In de lijst is voor allerlei soorten "milieubelastende activiteiten" aangegeven welke richtafstanden vanwege geur, stof, geluid en gevaar bij voorkeur aangehouden moeten worden ten opzichte van "milieugevoelige activiteiten". De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie.

Plangebied

In de omgeving van het plangebied bevinden zich enkele inrichtingen in milieucategorie 2. Deze vormen gelet op de afstand tussen die inrichtingen en de beoogde woningen voor de geplande bestemmingen geen beperking.

Spuitzones

Uit jurisprudentie blijkt dat de Raad van State geen nader onderzoek noodzakelijk vindt wanneer er sprake is van een afstand van 50 meter of meer tussen gevoelige functies en percelen waar gewasbeschermingsmiddelen mogen worden gebruikt. Er is dan in principe sprake van een ruimtelijk aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Een kortere afstand is volgens rechtspraak ook zeker mogelijk mits uit een locatiespecifiek onderzoek is onderbouwd dat ondanks een kortere afstand, er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

In het kader van de korte afstand tot de spuitzones is dit onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 6. Uit het onderzoek blijkt dat op een afstand van 5 meter of meer geen sprake meer is van onacceptabele blootstelling.

Om te komen tot een ruimtelijk inpasbare situatie voor deze ontwikkeling is een goed woon- en leefklimaat voor de toekomstige bewoners van het woonzorggebouw en van de woningen aan 't Zand 46a noodzakelijk. Om dit te kunnen garanderen, wordt gekozen voor toepassing van 99% driftreductie (in aanvulling op de wettelijke verplichting tot 75% driftreductie op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer) bij de behandeling van de fruitbomen. Daarbij zullen de bomen binnen een afstand van 5 meter uit de erfgrens, enkel van de erfgrens af bespoten worden. Op deze wijze wordt maximaal driftverspreiding cq. blootstelling buiten de boomgaard voorkomen bij behandeling van de bomen. Het aanhouden van een veiligheidsafstand van 5 meter in de boomgaard en het realiseren van een afschermende haag tot 50 centimeter boven de hoogte van de boomgaard is dan niet nodig.

Voor onkruidbestrijding wordt niet gekozen voor de spuittechniek met 99% driftreductie. Bij onkruidbestrijding wordt neerwaarts gespoten. Daarom zal de spuithoogte ook zeer beperkt zijn. In een boomgaard is in principe sprake van spotsgewijze toepassing, waardoor geen hoge blootstelling aan drift kan optreden. Vanwege het risico op drift vanwege onkruidbestrijding kan uit voorzorg ervoor worden gekozen om langs de erfgrens een haag aan te planten met een minimale hoogte van 50 centimeter.

Uit voorzorg en in aanvulling op bovenstaande maatregelen zal voor dit plan langs de erfgrens een haag geplant worden met een minimale hoogte van 150 centimeter. De haag zal een aaneengesloten bladerdek moeten bevatten gedurende het gehele jaar. Hiermee zal eventuele drift vanwege onkruidbestrijding afdoende worden afgeschermd.
De afspraken over de wijze van spuiten zullen privaatrechtelijk worden vastgelegd.

Geluid

Akoestische impact gebruik woonzorggebouw op de omgeving.

Om te zorgen voor een goede ruimtelijke inpassing is aanvullend onderzoek gedaan naar de akoestische impact van het gebruik van het woonzorggebouw op de omgeving (Bijlage 7 Aanvullend akoestisch onderzoek woonzorggebouw). In dit onderzoek is de mogelijke geluidsoverlast van parkerende bezoekers voor de woning aan 't Zand 44 meegenomen en daarnaast mogelijke geluidsoverlast van mensen op het terras van het woonzorggebouw en van het buitendeel van de warmtepomp. Op basis van de resultaten van het onderzoek kunnen wij de volgende conclusies trekken:

  • Indien het buitendeel van de warmtepomp een bronniveau heeft van 79 dB(A) of lager, zal er geen overschrijding optreden van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau in de dag-, de avond- en de nachtperiode;
  • De bijdrage van de sprekende mensen op het terras van het woonzorggebouw blijft ruim onder de norm;
  • Dat geldt ook voor de rijdende en manoeuvrerende auto's op het eigen terrein;
  • De piekniveaus, veroorzaakt door dichtslaande portieren bij het parkeerterrein veroorzaken geen overschrijdingen van de norm. Eventueel optredende piekgeluiden veroorzaakt door het incidenteel schreeuwen van (met name een jonge) bezoeker zal in de dagperiode een kleine overschrijding van maximaal 2 dB veroorzaken; in de avondperiode is de overschrijding maximaal 7 dB. Het plaatsen van een scherm lijkt ons een te kostbare en weinig effectieve manier om dit te voorkomen met name ook omdat de vaste bewoners en de medewerkers deze overlast niet zullen veroorzaken. Het zal ook zeer sporadisch voorkomen, schatten we in.


Op basis van dit onderzoek concluderen wij dat omwonenden in de nieuwe situatie met het woonzorggebouw waarschijnlijk wel meer geluid zullen ervaren, maar het woon- en leefklimaat van omwonenden zal niet onevenredig worden aangetast.

Akoestische impact van omliggende functies

In de nabijheid van het initiatief zijn enkele geluidproducerende functies gelegen. Het gaat hier om een kinderdagverblijf en om een horecagelegenheid.

Voor de horecagelegenheid is in de publicatie Bedrijven en Milieuzonering een richtafstand van minimaal 30 meter opgenomen. Het initiatief ligt buiten deze zonering van 30 meter.

Voor het kinderdagverblijf is in de publicatie Bedrijven en Milieuzonering een richtafstand van minimaal 30 meter opgenomen. Het initiatief ligt ook buiten deze zonering van 30 meter.

Ter plaatse van de ontwikkeling heeft in het vigerende bestemmingsplan Hoge Woerd, 1e Herziening reeds een akoestisch onderzoek plaatsgevonden naar de geluidsbelasting van evenementen bij het Castellum. Uit dit onderzoek blijkt dat de aanwezigheid van enkele evenementen per jaar geen belemmering vormt voor de realisatie van woningbouw in het plangebied.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het initiatief. Er komen geen beperkingen op het perceel als gevolg van de naastliggende spuitzone. Wel dient op de oostelijke perceelsgrens (tussen het plangebied en de fruitboomgaard) over de gehele lengte een haag van 1,50 meter aangelegd te worden. Om geluidsoverlast te voorkomen mag het buitendeel van de warmtepomp geen bronniveau hebben van meer dan 79 dB(A).

5.5 Externe veiligheid

Kader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor of water en door buisleidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicorelevante inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

In 2013 is de Amvb Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) vastgesteld. Het Bevt vervangt de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RVGS). In het Bevt is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en (spoor)wegen opgenomen. Op basis hiervan geldt voor bestaande situaties een grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en een streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten geldt in nieuwe situaties een richtwaarde van 10-6 per jaar. Op basis van het Bevt geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. Het Bevt vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel kan de verantwoordingsplicht voor het GR nog buiten deze 200 m strekken.
In het Bevt zijn ook de veiligheidsafstanden en plasbrandaandachtsgebieden uit het Basisnet Weg en het Basisnet Water opgenomen.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is aangesloten bij de risiconormering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi): een normering voor het PR en een oriëntatiewaarde voor het GR. Voor het PR geldt dat er binnen de risicocontour van 10-6 geen kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Voor het GR wordt een oriëntatiewaarde als ijkpunt gehanteerd. Het GR in de omgeving van buisleidingen moet worden verantwoord (in bestaande en nieuwe situaties). In een aantal situaties kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het GR. Het betreft de volgende situaties:

  • 1. het plangebied ligt buiten het gebied behorende bij de afstand waar nog 100% van de aanwezigen kan komen te overlijden of, bij toxische stoffen, het plangebied buiten de grens ligt waarbij het PR 10-8 per jaar is; of
  • 2. het GR is kleiner dan 0,1 maal de oriënterende waarde; of
  • 3. het GR neemt met minder dan 10% toe en de oriënterende waarde wordt niet overschreden.

Bij een beperkte verantwoording kan worden volstaan met het vermelden van:

de personendichtheid in het invloedsgebied van de buisleiding en een uitspraak over de verwachte toekomstige personendichtheid in geval van concrete ontwikkelingen in het invloedsgebied;

het GR per kilometer buisleiding en de bijdrage van de ontwikkeling (toegelaten beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten) aan de hoogte van het GR;

  • de mogelijkheden tot bestrijding en beperking van rampen;
  • de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van personen in het plangebied.

Situatie plangebied

Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van de risicokaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZAND46EOHOGEWOER-VA01_0010.png"

Uitsnede risicokaart. Plangebied rood omlijnd.

Op de risicokaart is te zien dat er in de directe nabijheid van het plangebied geen risicovolle inrichtingen of transportroutes aanwezig zijn. Er is geen toename in het groeps- en plaatsgebonden risico.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het initiatief.

5.6 Luchtkwaliteit


Kader
De realisatie van de beoogde ontwikkeling kan invloed hebben op de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied en de nabije omgeving. In deze paragraaf wordt nader ingegaan op het aspect luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit heeft betrekking op luchtverontreiniging door gasvormige stoffen en verontreiniging van de lucht met fijnstof, door vooral verkeer, maar - naar mate het verkeer schoner wordt - ook door andere bronnen zoals houtstook. De luchtkwaliteit beïnvloedt in belangrijke mate de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Wegverkeer, mobiele (bouw)werktuigen en houtstook zijn, samen met de hoge achtergrondconcentratie in Utrecht, de belangrijkste lokale bronnen van luchtverontreiniging. In artikel 5.16 lid 1 van de Wet milieubeheer is vastgelegd dat het bevoegd gezag bij het vaststellen van een bestemmingsplan dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, rekening moet houden met de effecten op de luchtkwaliteit.

Wet milieubeheer
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' van de Wet milieubeheer, ook wel de Wet luchtkwaliteit genoemd. In de Wet luchtkwaliteit en bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes, lood, koolmonoxide en benzeen. In tabel 5.1 zijn de grenswaarden voor de luchtkwaliteit bepalende verbindingen fijnstof (PM2,5 en PM10) en stikstofdioxide (NO2) opgenomen.

Tabel 3: Grenswaarden conform de Wet milieubeheer

Stof   Type norm   Concentratie in µg/m3  
PM2,5   Jaargemiddelde   25  
PM10   Jaargemiddelde   40  
  Daggemiddelde dat 35 keer per jaar mag worden overschreden   50  
NO2   Jaargemiddelde   40  
  Uurgemiddelde dat 18 keer per jaar mag worden overschreden   200  

De overige in de Wet milieubeheer opgenomen verbindingen vormen geen probleem meer in Nederland. De concentraties van deze verbindingen vertonen een dalende trend en zijn dermate laag dat overschrijding van de daarvoor geldende grens- of richtwaarden redelijkerwijs uitgesloten is. Deze verbindingen worden dan ook niet nader beschouwd.

WHO-advieswaarden
De Wereld Gezondheidsorganisatie (WHO) heeft in 2005 advieswaarden opgesteld voor gezonde lucht. Deze advieswaarden zijn voor fijnstof strenger dan de wettelijke (Europese) grenswaarden. De WHO stelt zelfs dat er géén veilige concentratie is aan te geven voor fijnstof; op grond van haalbaarheid heeft zij daarom een gezondheids-kundige advieswaarde vastgesteld voor PM10 en PM2,5.

Tabel 4: WHO-advieswaarden voor NO2, PM10 en PM2,5

Stof   Grenswaarde EU   WHO-advieswaarde-2005   Toetsingsperiode  
NO2 (stikstofdioxide)   40 µg /m3   40 µg / m3   Jaargemiddelde  
PM10 (fijnstof)   40 µg /m3   20 µg /m3   Jaargemiddelde  
PM2,5 (fijnstof)   25 µg /m3   10 µg /m3   Jaargemiddelde  


Op 22 september 2021 heeft de WHO nieuwe advieswaarden voor fijnstof en stikstofdioxide opgesteld, die (beduidend) lager liggen dan de WHO-advieswaarden uit 2005. Deze WHO-advieswaarden bedragen voor stikstofdioxide 10 µg/m3 en voor fijnstof 15 µg/m3 voor PM10 en 5 µg /m3 voor PM2,5.


Niet in betekenende mate
Titel 5.2 van de Wet milieubeheer maakt onderscheid tussen kleine en grote ruimtelijke projecten. Kleine projecten waarvan vooraf duidelijk is dat deze de luchtkwaliteit 'niet in betekenende mate' (NIBM) verslechteren, hoeven niet meer op luchtkwaliteit te worden getoetst. Dit is opgenomen in het 'Besluit niet in betekenende mate bijdrage luchtkwaliteitseisen'. Het gaat daarbij om projecten die leiden tot een maximale bijdrage van 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. De grenswaarde voor het NIBM betreft een jaargemiddelde concentratie van PM10 en NO2 onder de 1,2 µg/m3.

Schone lucht in Utrecht
Sinds 2017 wordt overal in Utrecht voldaan aan de Europese grenswaarden, zoals opgenomen in de wet Milieubeheer.

In 2015 heeft de gemeente Utrecht een motie aangenomen waarin de gemeente zich als doel stelt om in de toekomst (2030) niet alleen aan de wettelijke grenswaarden te voldoen, maar ook aan de strengere WHO advieswaarden uit 2005 voor fijnstof. Deze motie is uitgewerkt in het Raadsbesluit 'Utrecht kiest voor gezonde lucht - luchtkwaliteitsbeleid en uitvoeringsprogramma' van december 2020, waarin is vastgelegd om toe te werken naar de WHO-advieswaarden-2005, die expliciet zijn benoemd in de samenvatting bij het Raadsbesluit.

Ook neemt de gemeente Utrecht deel aan het Schone Lucht Akkoord, waarin rijksoverheid, provincies en gemeenten samenwerken aan maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit, met als doel een gezondheidswinst te behalen van minimaal 50 procent in 2030 ten opzichte van 2016.
 
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten opzichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.

Beperkingen vanwege volksgezondheidsbeleid (gevoelige bestemmingen)
Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming: Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden.

Situatie plangebied
Het plangebied maakt onderdeel uit van het NSL-project IB-1310 (Ontwikkeling Leidsche Rijn Utrecht), zodat de luchtkwaliteit niet afzonderlijk in beschouwing behoeft te worden genomen. Het plan moet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen van het Besluit luchtkwaliteit. Dit betekent dat het plan niet mag leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. In dit bestemmingsplan dient een verantwoording over de luchtkwaliteit te worden opgenomen. Deze verantwoording is hieronder opgenomen.

Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit, heeft het Ministerie van I&W in samenwerking met InfoMil de nibm-tool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool is voor de totale toename van verkeer als gevolg van voorliggende ontwikkeling de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald. Op de onderstaande afbeelding is de Nibm-tool weergegeven. Daaronder zijn kaarten weergegeven met de bestaande fijnstofconcentraties ter plaatse van het plangebied en zijn de resultaten uit de NSL-monitoringstool opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZAND46EOHOGEWOER-VA01_0011.png"

Nibm-Tool

Concentraties fijnstof PM10 ter plaatse. Plangebied rood omlijnd

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZAND46EOHOGEWOER-VA01_0012.jpg"

Concentraties fijnstof PM2,5 ter plaatse. Plangebied rood omlijnd

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZAND46EOHOGEWOER-VA01_0013.jpg"

NSL monitoringstool 2020. Plangebied rood omlijnd

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZAND46EOHOGEWOER-VA01_0014.jpg"

NSL monitoringstool 2030. Plangebied rood omlijnd

Conclusie
Op basis van de Nibm-tool blijkt dat het project niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Daarnaast blijkt uit de NSL-monitoringstool dat in 2020 wel voldaan wordt aan de WHO-advieswaarde voor PM10, maar nog niet aan de advieswaarde voor PM2,5. In 2030 wordt aan beide advieswaarden voldaan en leidt de NIBM-bijdrage van het project niet tot overschrijding van de WHO-advieswaarde voor PM2,5. Uit het onderzoek blijkt dat er geen belemmeringen zijn voor de realisatie van dit plan.

5.7 Bodemkwaliteit

Kader

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden aangetoond dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Een bodemonderzoek moet uitwijzen of de locatie mag worden gebruikt voor de gewenste ontwikkeling. Daarnaast behoort een bodemonderzoek tot een indieningsvereiste bij een aanvraag omgevingsvergunning bouwen. Als er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging moeten er saneringsmaatregelen worden getroffen. De bodemkwaliteit mag niet verslechteren door grondverzet, graafwerkzaamheden of grondwateronttrekkingen.

Onderzoek

Tot de jaren '60 had de locatie een agrarisch gebruik. Vervolgens is op een deel van het terrein een kassencomplex (bloementeelt) en op een ander deel van het terrein het bedrijfspand met kantoor van een Aannemers-en sloopbedrijf gevestigd. In de loop der tijd is het hele terrein in gebruik genomen door dit bedrijf. Het bedrijf heeft de locatie in de '90-er jaren verlaten waarna caravanstalling in de kassen plaatsvond en de bedrijfsgebouwen van Oskam in gebruik zijn genomen door enkele kleine bedrijven. Op de locatie waren verschillende ondergrondse opslagtanks voor diesel en benzine aanwezig. De meeste tanks zijn verwijderd en hierbij heeft ook bodemsanering plaatsgevonden.

Ter plaatse van de oprit, vanaf de Groenedijk, bevinden zich nog twee ondergrondse tanks. Deze moeten, inclusief de aanwezige verontreiniging, verwijderd worden.

In het kader van de mogelijk aanwezige verontreinigingsbronnen in het plangebied is een bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is te vinden in Bijlage 8. Uit de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken blijkt dat de bodem over het algemeen licht verontreinigd is met zware metalen en plaatselijk PCB, OCB en minerale olie. In de oprit aan de Groenedijk liggen twee ondergrondse tanks die verwijderd moeten worden inclusief, in verband met de zorgplicht, de omliggende, met olie verontreinigde, grond. Na uitvoering van deze sanering is de locatie in principe geschikt voor het beoogde gebruik: wonen met tuin.

Op grond van artikel 9.2 uit de Interim Omgevingsverordening van de Provincie Utrecht mag het initiatief niet leiden tot extra bodemdaling. Dit zal voor dit initiatief niet aan de orde zijn, omdat uit onderstaande gegevens blijkt dat de locatie 't Zand 46A minder gevoelig is voor zettingen (groen).

Zettingsgevoeligheid plangebied (Bron: Stroomlijn)

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZAND46EOHOGEWOER-VA01_0015.png"

Conclusie

De aanwezige tanks ter plaatse zullen gesaneerd worden voordat het initiatief wordt aangelegd. Met betrekking tot de vervuilde grond romdom de tanks dient sanering van deze grond in overleg met de RCE plaats te vinden. Na sloop van de opstallen moet ter plaatse van deze gesloopte opstallen een aanvullend bodemonderzoek worden verricht. Voor het overige vormt het aspect bodem geen verdere belemmering voor het initiatief.

5.8 Natuurbescherming

Kader
Op grond van de Wet natuurbescherming moeten initiatiefnemers onderzoek doen naar de effecten van hun activiteiten op beschermde dier- en plantensoorten en beschermde gebieden. Bij het vaststellen van een bestemmingsplan moet van tevoren duidelijk zijn dat de Wet natuurbescherming niet in de weg staat aan de uitvoering van het plan. Daarnaast moet worden gekeken naar de regels in de Interim Omgevingsverordening.

Beschermde dier- en plantensoorten
Voorafgaand aan de vaststelling van een bestemmingsplan moet er worden onderzocht:

  • 1. of er beschermde soorten voorkomen in het plangebied;
  • 2. of er verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming worden overtreden;
  • 3. of er vrijstellingen gelden of dat er een ontheffing nodig is.


Als er een ontheffing nodig is, moet aannemelijk zijn dat deze verleend zal worden. Daarnaast moet er duidelijkheid zijn over eventuele ontheffingsvoorwaarden en het treffen van mitigerende maatregelen.

Utrechtse soortenlijst
Naast de beschermde soorten onder de Wet natuurbescherming, geldt binnen de gemeente de Utrechtse soortenlijst. Hierin staan kwetsbare soorten die voor Utrecht erg belangrijk zijn opgenomen. De algemene bescherming van deze soorten op grond van de voormalige Flora en faunawet is met het in werking treden van de Wet natuurbescherming per 1 januari 2017 vervallen. De Utrechtse Soortenlijst is onderdeel van de Omgevingsvisie.

De gemeenteraad heeft besloten dat bij gemeentelijke ruimtelijke plannen de Utrechtse soortenlijst bij het onderzoek en ontwikkelingen wordt betrokken zodat de soorten zo goed mogelijk beschermd worden.

Bij ruimtelijke plannen van derden beveelt de gemeente nadrukkelijk aan om de Utrechtse soortenlijst mee te nemen in onderzoek en ontwikkelingen. Wanneer de Utrechtse soortenlijst niet wordt meegenomen in het plan of project, dan wordt dit gemotiveerd.

Diervriendelijk bouwen
Utrecht wil dat haar gebouwen diervriendelijk zijn, want gebouwen, woningen en kantoren zijn belangrijk, bijvoorbeeld voor het kunnen maken van een nest. Onder “diervriendelijk” bouwen wordt verstaan: bouwen met relatief kleine ingrepen, die verblijfsplekken creëren voor verschillende dieren in het stedelijk landschap. Met “diervriendelijk” bouwen wordt de biodiversiteit van de stad vergroot. De stadsecologen van gemeente Utrecht bepalen per project welk aantal maatregelen toegepast dient te worden.


Beschermde gebieden
Natura 2000-gebieden
Bij het opstellen van een bestemmingsplan wordt door middel van een zogenaamde 'voortoets' bekeken of een passende beoordeling van dat plan moet worden gemaakt. Een passende beoordeling moet worden gemaakt als de waarschijnlijkheid of het risico bestaat dat het plan significante gevolgen heeft voor een of meerdere Natura 2000-gebieden (al dan niet in combinatie met andere plannen of projecten). Het bestemmingsplan kan in beginsel alleen worden vastgesteld als er zekerheid bestaat dat de natuurlijke kenmerken van het betreffende gebied niet worden aangetast. Als er een passende beoordeling nodig is, geldt er ook een plan-merplicht (art. 7.2a Wm).

Als het plan een herhaling of voortzetting is van een plan of project waarvoor al eerder een passende beoordeling is gemaakt, hoeft er niet opnieuw een passende beoordeling te worden gemaakt (voor zover deze redelijkerwijs geen nieuwe gegevens of inzichten kan opleveren over de significante gevolgen ervan).

Nationaal Natuur Netwerk (v.m. EHS) en Groene Contour
In de Interim Omgevingsverordening (artikel 6.1 en verder) zijn regels vastgelegd waar (afwijkingen) van bestemmingsplannen aan moeten voldoen.

Algemene zorgplicht
Ten slotte geldt de zorgplicht van artikel 1.11 Wet natuurbescherming: een ieder neemt voldoende zorg in acht voor alle in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving. Als het toch noodzakelijk is om handelingen uit te voeren, dan moet zoveel als redelijkerwijs mogelijk, geprobeerd worden om negatieve effecten te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken. Daarom moet iemand die een bepaalde handeling wil verrichten zich vooraf op de hoogte stellen van de aanwezige flora en fauna, de kwetsbaarheid ervan en de mogelijke gevolgen daarvoor van zijn handelen. De zorgplicht dient mede als vangnet voor de bescherming van soorten, waarvoor op grond van de Wnb geen specifiek verbod geldt.

Om een juiste invulling te kunnen geven aan de zorgplicht is de Leidraad werken met beschermde flora en fauna van de gemeente Utrecht van toepassing. Voor aanvang van de werkzaamheden moet een ecologisch werkprotocol worden opgesteld door een deskundige.

Nationaal Natuur Netwerk (v.m. EHS) en Groene Contour
In de Interim Omgevingsverordening (artikel 6.1 en verder) zijn regels vastgelegd waar (afwijkingen) van bestemmingsplannen aan moeten voldoen.

Plansituatie
Beschermde dier- en plantensoorten en de algemene zorgplicht
In 2019 is onderzoek gedaan naar het voorkomen van beschermde soorten in het plangebied. Zie hiervoor Bijlage 9. Ook is de database van de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) geraadpleegd.

Uit de ecologische inventarisatie is naar voren gekomen dat een nader onderzoek naar vleermuizen nodig is om de aan- of afwezigheid van verblijfplaatsen in de te slopen bebouwing vast te stellen. Een ontheffing voor andere soorten is niet nodig. Wel moet bij de planning van de werkzaamheden rekening worden gehouden met het broedseizoen van vogels. Negatieve effecten ten aanzien van in het kader van de Wnb beschermde Natura 2000-gebieden en in het kader van het provinciaal ruimtelijk beleid beschermde natuurgebieden treden niet op. Het plan is op het punt van gebiedenbeleid niet in strijd met de Wnb. Ook is het plan op het punt van provinciaal natuurbeleid niet in strijd met de Interim Omgevingsverordening.

Het plangebied is ambtelijk onderzocht op het voorkomen van Utrechtse soorten. Tijdens de ecologische inventarisatie is de merel waargenomen. De merel staat op de Utrechtse soortenlijst. Door de ontwikkeling worden meer bomen en lage struiken geplaatst in het plangebied. Het leefgebied van de merel neemt hierdoor toe. Het plangebied is niet geschikt voor andere soorten van de Utrechtse soortenlijst.

Uit de quickscan blijkt dat er nader onderzoek nodig was naar vleermuizen, zie hiervoor Bijlage 10. Rond de onderzoekslocatie zijn enkele foeragerende gewone dwergvleermuizen aangetroffen, echter zal er geen aantasting zijn van essentieel foerageergebied. Het is op basis van de uitgevoerde onderzoeksinspanning uit te sluiten dat de bebouwing op de onderzoekslocatie een functie heeft als verblijfplaats voor vleermuizen. De sloop van de bebouwing zal daarom niet leiden tot overtreding van de Wet Natuurbescherming.

Diervriendelijk bouwen
Bij de planning van de werkzaamheden dient rekening gehouden te worden met het broedseizoen van verschillende soorten vogels.
In het woonzorggebouw worden minimaal 10 nestkasten voor huismussen ingebouwd en er wordt een dekking voor huismussen gerealiseerd in de vorm van wintergroene, opgaande struiken. In de nok van het gebouw wordt een steenuilenkast ingebouwd. Ook worden er verblijfplaatsen voor vleermuizen gerealiseerd. Tijdens de bouw- en gebruiksfase worden lichtarmaturen gebruikt die naar beneden gericht zijn, zodat foeragerende vleermuizen niet verstoord worden. Ook wordt de tuin van het woonzorggebouw structuurrijk ingericht met veel variatie in beplanting.

Beschermde gebieden
Natura 2000-gebied
In Nederland zijn ongeveer 160 Natura 2000-gebieden aangewezen, gebieden met een Europese beschermingsstatus. Veel van die gebieden zijn (ook) gevoelig voor stikstofdepositie. Een verdere toename van de stikstofdepositie kan leiden tot 'significante effecten' op de beschermde natuurgebieden, wat alleen is toegestaan met een Wet natuurbescherming vergunning.

Om de effecten van de ontwikkeling op beschermde natuurgebieden in beeld te brengen is een onderzoek uitgevoerd naar de stikstofdepositie met het programma Aerius2020. De berekening betreft een gecombineerde berekening voor de aanleg- en gebruiksfase. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 11. Het onderzoek is uitgevoerd om te bepalen of er sprake is van mogelijke significante gevolgen en daarmee een eventuele vergunning- of meldingsplicht ingevolge de Wet natuurbescherming. De meest nabije Natura 2000-gebieden zijn:

  • Oostelijke Vechtplassen (ongeveer 6 km noordoostelijk);
  • Uiterwaarden Lek (ongeveer 13 km zuidelijk);
  • Zouweboezem (ongeveer 15 km zuidelijk);
  • Nieuwkoopse Plassen & De Haeck (ongeveer 18 km noordwestelijk).

Uit het onderzoek blijkt dat er zowel de bouwfase als in de gebruiksfase geen stikstofdepositie in stikstofgevoelige Natura-2000 gebieden plaatsvindt als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling. Een Wnb-vergunning is niet noodzakelijk in het kader van dit project.

Natuurnetwerk Nederland en Groene Contour
Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Negatieve effecten op het NNN zijn uit te sluiten en het toetsingskader van het NNN is niet van toepassing. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Groene Contour.

Conclusie
Het initiatief heeft geen negatieve effecten op beschermde soorten van de Wet Natuurbescherming of de Utrechtse soortenlijst. Om te voldoen aan de algemene zorgplicht voor alle in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving en negatieve effecten hierop te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken, zal voor aanvang van de werkzaamheden een ecologisch werkprotocol worden opgesteld door een deskundige.

5.9 Water

Algemeen
Door ruimtelijke ontwikkelingen kan het functioneren van het watersysteem onder druk komen te staan. Het doel van de 'Watertoets' is het waarborgen van water gerelateerd beleid en water gerelateerde beheeraspecten door ruimtelijke ontwikkelingen vroegtijdig en evenwichtig te toetsen aan de relevante ruimtelijke plannen en besluiten van Rijk, provincies en gemeenten.

Ruimtelijke plannen moeten wettelijk voorzien zijn van een 'Waterparagraaf', een ruimtelijke onderbouwing van de huidige en toekomstige waterhuishoudkundige situatie. Met de watertoets worden de waterhuishoudkundige gevolgen van plannen vroegtijdig inzichtelijk gemaakt, de afwegingen expliciet en toetsbaar vastgelegd en in het wateradvies van de waterbeheerder opgenomen.

Door afstemming met de waterbeheerder wordt voorkomen dat door een ruimtelijke ontwikkeling de kansen voor de waterhuishouding niet worden benut en de bedreigingen niet worden herkend. Door de bestaande (geo)hydrologische situatie en randvoorwaarden, de geplande ontwikkeling en de ruimtelijke consequenties ten aanzien van de waterhuishouding te analyseren, kan het streven naar een duurzaam en robuust watersysteem tijdig in het ontwerpproces worden geïntegreerd. De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de gemeente en waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De inzet daarbij is om in elk afzonderlijk plan met maatwerk het reeds bestaande waterhuishoudkundige en ruimtelijke beleid goed toe te passen en uit te voeren.

Beleidskader
In het algemeen is het beleid van het Rijk, de provincie Utrecht, de gemeente Utrecht en het waterschap HDSR en het waterschap AGV(Waternet) gericht op een duurzaam en robuust waterbeheer. Bij ruimtelijke ontwikkelingen worden (indien doelmatig) de waterkwaliteitstrits 'gescheiden inzamelen-gescheiden afvoeren-gescheiden verwerken' en de waterkwantiteitstrits 'water vasthouden, bergen-vertraagd afvoeren' gehanteerd. Dit beleid is per overheidsniveau in de onderstaande beleidsdocumenten verankerd:

  • Europese richtlijn: Kaderrichtlijn Water (KRW);
  • Rijksbeleid: Nationaal Waterplan, WB21, NBW, Waterwet, etc.;
  • Provinciale Omgevingsvisie (in werking getreden op 1 april 2021);
  • Provinciale Interim Omgevingsverordening (in werking getreden op 1 april 2021)
  • Gemeentelijk beleid: Plan Gemeentelijke Watertaken Utrecht 2016-2019, de visie Water en Riolering (ter visie voorgelegd, 2021), de visie Klimaatadaptatie (ter visie voorgelegd, 2021);
  • Waterschapsbeleid HDSR: Waterschapsbeleid: Waterwet, Waterbeheerplan “Waterkoers 2016-2021”, Beleidsregels Keur 2019;

Watervergunning – onttrekking en lozing
Tijdelijke onttrekking van grondwater tijdens de bouwfase is vergunningsplichtig en onder voorwaarden toegestaan, evenals tijdelijke lozing van bemalingswater op het oppervlaktewater.
Nader onderzoek naar de kwantiteit en kwaliteit van het grondwater is noodzakelijk om na te gaan of er een lozingsvergunning nodig is om overtollig water te onttrekken en af te voeren.

Voor alle onderbemalingen, bronneringen en andere grondwateronttrekkingen waarbij middels bronbemaling globaal meer dan 100 m3 per uur, langer dan 6 maanden en dieper dan 9 m grondwater wordt onttrokken, moet een vergunning worden aangevraagd bij het waterschap HDSR (zie artikel 3.10 Keur 2019). Indien de grondwateronttrekking bij deze criteria onder de grenswaarden blijft, kan volstaan worden met een melding. Een (tijdelijke) lozing van grondwater op de openbare riolering is niet toegestaan, tenzij bij Algemene maatregel van bestuur (lozingsbesluiten) of bij maatwerkvoorschrift als bedoeld in de Wet Milieubeheer anders is bepaald.

Watervergunning - Keur
Voor het dempen en graven, aanleggen van vlonders en steigers, bouwen in en langs water en uitvoeren van HDD boringen onder watergangen, kunstwerken en peilscheidingen door, is een Watervergunning van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden noodzakelijk. Alle wateraspecten (inclusief Keur-aspecten) worden in de watervergunning geregeld.

Rechtstreekse afvoer van hemelwater naar oppervlaktewater is vergunning- of meldingsplichtig in het kader van de Waterwet. Om vervuiling van afstromend hemelwater en verslechtering van de waterkwaliteit te voorkomen, is het niet toegestaan om uitlogende bouwmaterialen (zoals zink, lood en koper) zonder KOMO-keurmerk toe te passen voor dak, dakgoot en regenpijp indien het hemelwater vanaf deze oppervlakken direct afvoert naar het oppervlaktewater.

In het kader van het rioleringsplan moet, als de plannen concreter worden, worden aangegeven of al het regenwater in het plangebied geborgen kan worden of dat een overloop voorziening richting oppervlaktewater of hemelwaterstelsel zal worden aangebracht waarvoor er voor dit project mogelijk een watervergunning aangevraagd moet worden.

Beleid hemel- en afvalwater

Bij de afvoer van overtollig hemelwater is infiltratie van water in de bodem het uitgangspunt, omdat dit het meest duurzaam is. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen. Bij het infiltreren van schoon hemelwater in de bodem (afkoppelen) kan het afvalwater worden afgevoerd naar het vuilwaterriool/DWA.

Situatie plangebied

Het watertoetsproces voor het project bestemmingsplan 't Zand is op 27 januari 2020 digitaal doorlopen via www.dewatertoets.nl. Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is via deze weg door de initiatiefnemer van de ruimtelijke ontwikkeling op de hoogte gebracht van de plannen. Uit de digitale analyse blijkt dat er geen grote waterbelangen zijn. De ruimtelijke ontwikkeling voldoet aan de belangrijkste minimale voorwaarde: "het standstill beginsel". Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding ontstaat. Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden adviseert positief over het ruimtelijk plan. Het toetsresultaat is te vinden in Bijlage 12.

Basisprincipes omgaan met water:

  • Klimaatbestendige leefomgeving (ruimtelijke adaptatie)
  • Vasthouden - bergen - afvoeren (waterkwantiteit)
  • Schoon houden - scheiden - zuiveren (waterkwaliteit)

Water in relatie tot de ruimtelijke ontwikkeling

Door de voorgenomen ontwikkeling neemt het totaal aan verhard oppervlak met ongeveer 8% af. Deze afname is gunstig voor het watersysteem. Het bestaande watersysteem kan tijdens een hevige regenbui al het hemelwater vanaf dit oppervlak verwerken en bergen. Het bestaande oppervlaktewater wordt niet aangepast. Water wordt niet buiten het plangebied geborgen. De haalbaarheid hiervan zal worden aangetoond via een civieltechnisch onderzoek, welke door de gemeente wordt getoetst.

Omdat er in het gebied geen hemelwaterriool aanwezig is, zal het water binnen het eigen perceel verwerkt moeten worden of ter plekke moeten infiltreren in de bodem, zonder negatieve gevolgen voor het eigen perceel en naastgelegen percelen. Om dit te realiseren zal er in ieder geval aan de zuidkant en de oostkant van het perceel een wadi worden ingericht (met inheems groen). Deze wadi kan ook het eventuele water opvangen dat door het hoogteverschil naar het naastgelegen perceel zou kunnen lopen. In totaal zullen de aangelegde waterbergingen een capaciteit hebben van minimaal 150m3.

Er vindt geen lozing plaats van verontreinigingen en/of verontreinigd water naar oppervlaktewater. Het plangebied ligt niet op of nabij een waterkering of belangrijke watergang. Het plangebied ligt niet nabij een rioolwaterzuiveringsinstallatie (rwzi) of rioolpersleiding. Het gebied valt onder de boringsvrije zone rondom het waterwingebied De Meern.

Afvoer hemelwater
Hemelwater kan niet worden afgevoerd via een hemelwaterriool, aangezien deze niet aanwezig is. Al het hemelwater dient dus ter plekke te worden geïnfiltreerd in de bodem en/of te worden opgeslagen. De capaciteit van de maatregelen voor infiltratie van hemelwater dient groot genoeg te zijn om wateroverlast te voorkomen. Van de extreme bui van 80mm, moet 45mm binnen het bouwblok en het perceel worden vastgehouden en verwerkt, door middel van de geplande wadi's of vergelijkbare maatregelen.

Afvalwater
Afvalwater wordt via een gescheiden rioolstelsel afgevoerd.
In het woonzorggebouw worden twee keukens gerealiseerd, van waaruit huishoudelijk afvalwaterof qua biologische samenstelling en afbreekbaarheid gelijkwaardig afvalwater, wordt afgevoerd. Bij het bereiden van voedingsmiddelen worden geen grootkeuken apparaten gebruikt. Hieruit volgt dat beide emmissies vallen onder de zorgplicht van de Wet milieubeheer en dat er geen aanvullende voorwaarden nodig zijn om een goed woon en leefklimaat te kunnen borgen.

Waterhuishouding
Het plangebied ligt in twee peilgebieden van het peilbesluit Vleuten, de Meern en Leidsche Rijn (VLR). Het noordelijk deel van het plangebied ligt in VLR_017 met een vastpeil van +0,35 m NAP en het zuidelijke deel van het plangebied ligt in VLR_028 met een vastpeil van +0,10 m NAP.

Grondwater

1e watervoerend pakket

De gemiddelde, langjarige stijghoogte van het 1e WVP zijn afgeleid uit de dichtstbijzijnde peilbuizen en vastgelegd in de 'Grondwatercontourkaart gemeente Utrecht' (09-10- 2012).

Op basis van deze kaart wordt voor het plangebied de volgende gemiddelde stijghoogten en seizoens-variatie verondersteld:

- droge periode, gemiddelde lage grondwaterstand (GLG) = -0,30 m NAP;

- gemiddeld periode, gemiddelde grondwaterstand (GGG) = -0,10 m NAP;

- natte periode, gemiddelde hoge grondwaterstand (GHG) = +0,10 m NAP;

De grondwaterstroming in het plangebied is van oost naar west en varieert in natte perioden.


Drooglegging en ontwateringsdiepte

Een droge ondergrond is een belangrijke randvoorwaarde voor het faciliteren van een bestemming van een gebied. Voldoende drooglegging en ontwateringsdiepte in een plangebied is van groot belang om grondwateroverlast te voorkomen. Daarnaast is de verwachting dat in de toekomst grondwaterstanden in de zomer soms te ver kunnen gaan uitzakken met droogteschade tot gevolg. Het vasthouden van regenwater voor nuttig gebruik, zoals voor groen, is ook daarom van belang.

De drooglegging, het verschil tussen maaiveld en streefpeil, moet volgens de norm van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden minimaal 1,0 m te zijn. De ontwateringsdiepte, het hoogteverschil tussen maaiveld en de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG), moet volgens de norm van de gemeente Utrecht minimaal 0,7 m te bedragen. De gemiddelde ontwateringsdiepte in het plangebied is +2,30 m NAP – +0,10 m (GHG) = 2,20 m. Deze voldoet in de huidige situatie aan de gestelde norm.

Toekomstige ontwikkelingen

Indien in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn, waarbij het verhard oppervlak uitbreidt met meer dan 500m2 in stedelijk gebied en/of 1000 m2 in landelijk gebied, heeft dit tot gevolg dat het hemelwater van dit oppervlak versneld tot afvoer komt. Om de waterhuishouding niet te verslechteren, moet deze versnelde afvoer worden voorkomen of gecompenseerd. Toekomstige ontwikkelingen zullen klimaatbestendig worden gerealiseerd.

Overstromingsgevaar

Op grond van artikel 2.10 van de Interim Verordening van de Provincie Utrecht moet in de plantoelichting van een bestemmingsplan aangegeven worden hoe wordt omgegaan met overstromingsrisico's. Zeker wanneer er sprake is van kwetsbare en vitale objecten en woonwijken en bedrijventerreinen.

Grote delen van de provincie Utrecht liggen in overstroombare gebieden van Neder-Rijn, Lek en het Eemmeer. Het is belangrijk dat vitale en kwetsbare objecten, zoals elektriciteitscentrales, ziekenhuizen, woonwijken en bedrijventerreinen, bestand zijn tegen overstromingen. Door een goeddoordachte locatiekeuze en inrichting kunnen de gevolgen van een overstroming flink beperkt worden.

Plangebied
Het plangebied ligt in een overstroombaar gebied en de ontwikkeling voorziet in de realisatie van een woonzorgcentrum met kwetsbare bewoners. Door middel van een slimme ruimtelijke inrichting kunnen de effecten van een overstroming beperkt worden. In het ontwerp van de openbare ruimte zal met dit aspect rekening gehouden worden. Ook is van hierbij van belang dat het plangebied in verband met archeologische waarden iets opgehoogd zal worden. Daarnaast zal het totaal aan verhard oppervlak door de plantonwikkeling afnemen, wat de infiltratie in de bodem bevordert.

In het Regionaal Programma Gevolgbeperking Overstromingen staan (ruimtelijke) maatregelen voor een overstromingsrobuustere inrichting, vermindering van schade, letsel, overlast en tot verbetering van rampenbestrijding en crisisbeheersing. Daarnaast is in de paragraaf over klimaatadaptatie aangegeven welke maatregelen genomen worden om wateroverlast tegen te gaan.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor het initiatief.

5.10 Archeologie

Kader

In 1992 heeft Nederland het Europese Verdrag van Malta ondertekend en in 1998 geratificeerd. Doel van dit verdrag is een betere bescherming van het Europese archeologische erfgoed door een structurele inpassing van de archeologie in ruimtelijke ordeningstrajecten. Eén van de belangrijkste uitgangspunten van het Verdrag van Malta is dat archeologische waarden zoveel mogelijk in situ in de bodem bewaard dienen te blijven. Alleen als behoud in situ niet mogelijk is, wordt overgegaan tot behoud van de archeologische informatie ex situ, door middel van opgraven en bewaren in depot. Een ander uitgangspunt is dat het onderzoek naar de aanwezigheid van archeologische waarden in een zo vroeg mogelijk stadium dient plaats te vinden, zodat hiermee bij de planontwikkeling rekening gehouden kan worden. Een derde uitgangspunt is het 'de verstoorder betaalt principe'. Alle kosten die samenhangen met archeologisch onderzoek dienen worden betaald door de initiatiefnemer van de geplande bodemingrepen. Ten slotte richt het Verdrag van Malta zich tevens op een toename van kennis, herkenbaarheid en beleefbaarheid van het archeologische erfgoed.


De Erfgoedwet heeft betrekking op archeologie op het land en onder water. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Op grond van Hoofdstuk 9 Overgangsrecht blijft artikel 38a van de Monumentenwet 1988 van toepassing tot inwerkingtreding van de Omgevingswet. Artikel 38a schrijft voor dat in een bestemmingsplan rekening moet worden gehouden met in de grond te aanwezige dan wel te verwachten archeologische resten.


Verordening en bestemmingsplan
De gemeente Utrecht heeft ervoor gekozen ter bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen een verordening op te stellen voor het hele grondgebied van de gemeente. In de verordening op de archeologische monumentenzorg is een vergunningenstelsel opgenomen ter bescherming van het archeologische erfgoed, waarmee de wettelijk vereiste bescherming kan worden geboden. In bestemmingsplannen wordt verwezen naar de verordening en een regel opgenomen (dubbelbestemming Waarde - Archeologie). In deze dubbelbestemming is opgenomen dat de voor Waarde- archeologie aangewezen gronden mede zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachtingen. Met deze specifieke gebruiksregel wordt geregeld dat onder een met het bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval wordt begrepen het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg. Door de verordening en de daarbij behorende archeologische waardenkaart is de bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen in de bodem van de gemeente Utrecht gewaarborgd en zijn verstoringen van de bodem vanaf een op de archeologische waardenkaart aangegeven oppervlakte en diepte vergunningplichtig.


Gemeentelijke archeologische waardenkaart
De Archeologische Waardenkaart van de gemeente Utrecht ligt ten grondslag aan de verordening op de archeologische Monumentenzorg. Deze waardenkaart is geënt op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarde (IKAW) van de provincie en op de kennis en ervaring opgedaan in tientallen jaren archeologisch onderzoek in de stad. Hij geeft inzicht in de ligging van beschermde archeologische rijksmonumenten, gebieden van hoge archeologische waarde, gebieden van hoge archeologische verwachting en gebieden van archeologische verwachting en bij welk te verstoren oppervlakte en diepte een vergunningsplicht geldt. In de op de waardenkaart aangeduide gebieden waar een vergunningplicht geldt zal van toekomstige initiatiefnemers tot bodemverstorende activiteiten een inspanning vereist worden om resten uit het verleden op te laten sporen en zo nodig veilig te stellen.


Beschermde archeologische rijksmonumenten worden op grond van de Erfgoedwet beschermd. Op grond van Hoofdstuk 9 Overgangsrecht blijven paragraaf 2 en 3 van hoofdstuk II van de Monumentenwet 1988 van toepassing tot inwerkingtreding van de Omgevingswet. Hierin staat dat aantasting van de beschermde archeologische monumenten niet is toegestaan. Voor wijziging, sloop of verwijdering van een archeologisch Rijksmonument moet een vergunning worden aangevraagd waarop de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed beslist.


Gebieden van hoge archeologische waarde (rood) zijn gebieden waarvan bekend is dat er archeologische waarden zijn, maar die niet beschermd zijn als archeologisch rijks- of gemeentelijk monument. Hier geldt een archeologievergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 50 m2 en dieper dan 50 cm. Gebieden van hoge archeologische verwachting (geel) zijn zones waar op grond van eerder uitgevoerd archeologisch onderzoek dan wel op basis van historisch geografisch onderzoek archeologische waarden te verwachten zijn (er wordt een middelhoge tot hoge dichtheid aan archeologische vondsten of sporen verwacht). Hier geldt een archeologievergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 50 cm. Bij gebieden met een archeologische verwachting (groen) zijn de verwachtingen lager (er wordt een middelhoge dichtheid aan archeologische vondsten of sporen verwacht). Hier geldt een archeologievergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 1000 m2 en dieper dan 50 cm. Daarnaast zijn op de kaart witte gebieden aangewezen. Voor deze zones geldt geen verwachting en geen vergunningstelsel.

Archeologie in het plangebied

Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van de Archeologische Waardenkaart van de gemeente Utrecht weergegeven. Het plangebied is lichtblauw omcirkeld. Op de waardenkaart zijn binnen het plangebied verschillende archeologische waarden- en verwachtingszones weergeven.

Het plangebied lag eerst deels in de kernzone en deels in de bufferzone van het werelderfgoed Neder-Germaanse Limes, maar is op basis van de evaluatie van het nominatiedossier door adviesorgaan ICOMOS, in zijn geheel aangewezen als kernzone en op 27 juli 2021 als Werelderfgoed ingeschreven op de Werelderfgoedlijst. Zie voor de wijzging van deze aanwijzing ook de verbeelding in paragraaf 2.2.1 Provinciale Omgevingsvisie en Interim Omgevingsverordening.

Het grootste deel van het plangebied is aangewezen als beschermd archeologisch rijksmonument op de archeologische waardenkaart. Voor dit gebied is de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed namens het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap verantwoordelijk voor de bescherming van het monument. Een klein strookje van het plangebied is echter niet als Rijksmonument op de huidige archeologische waardenkaart aangewezen en geniet deze bescherming dus niet. Om dit strookje van de kernzone de juiste bescherming te kunnen bieden, is dit strookje in dit bestemmingsplan aangeduid met 'waarde Archeologie (dubbelbestemming)'.

Alleen voor die zone is de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg en de bijbehorende Archeologische Waardenkaart van toepassing. Deze zone ligt op de archeologische waardenkaart in een gebied van archeologische verwachting (groen aangeduid op de kaart), waarvoor geldt dat bodemingrepen groter dan 1000m2 en dieper dan 50 cm archeologievergunningplichtig zijn.

De voorgenomen ontwikkelplannen overschrijden deze vrijstellingsgrens en de bodemingrepen in de zone aangeduid met Waarde Archeologie (dubbelbestemming) zijn dan ook archeologievergunningplichtig. Aan de vergunning kunnen voorwaarden worden verbonden ten aanzien van archeologisch onderzoek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZAND46EOHOGEWOER-VA01_0016.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZAND46EOHOGEWOER-VA01_0017.png" Uitsnede archeologische waardenkaart Utrecht; plangebied blauw omlijnd.

Onderzoek in het plangebied

In het plangebied is in het kader van de voorgenomen ontwikkeling op de locatie van een Archeologisch beschermd Rijksmonument een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd. Dit betreft een bureau- en booronderzoek en de rapportage is toegevoegd als Bijlage 13.
Uit dit onderzoek is gebleken dat onder een groot deel van het terrein (vondstrijke) archeologische cultuurlagen aanwezig zijn, die waarschijnlijk verband houden met de vicus van het castellum de Hoge Woerd. De in de ondergrond aanwezige resten maken deel uit van een grote burgerlijke nederzetting die aan de oostzijde van het Romeinse castellum heeft gelegen. In de Romeinse tijd lag er op de huidige locatie van Vleuten een fort (castellum) met een aangrenzend kampdorp (vicus). Het terrein waarin de resten van het castellum en de vicus zijn aangetoond, zijn als een wettelijk beschermd archeologisch monument bekend onder rijksmonumentnummer 46097. Binnen het plangebied zijn de archeologisch waardevolle lagen op verschillende dieptes aangetroffen. In het zuidelijk gelegen terrein ligt deze bewoningslaag vrijwel direct onder het huidige maaivelden/of bestaande bebouwing In het noordelijk deel ligt de bewoningslaag onder een verstoringspakket van ongeveer 1 tot 2 m dikte.

Aanbeveling op basis van het uitgevoerde onderzoek

Het bureau- en aanvullend booronderzoek heeft aangetoond dat in het plangebied, met name op het zuidelijke deel, ter hoogte van de bouwkavels 4 – 8, sprake is van (resten van) Romeinse cultuurlagen. Deze cultuurlagen bevinden zich relatief ondiep onder het huidige oppervlak. Door deze geringe diepteligging worden ze bij vrijwel elke met de beoogde herinrichting van het gebied met woningen gepaard gaande bodemingreep bedreigd. Om de woningbouw op archeologie vriendelijke wijze te realiseren is het mogelijk om het gebied op te hogen waarmee bereikt wordt dat de benodigde bodemingrepen boven de archeologische niveaus plaatsvinden. Randvoorwaarden hierbij is dat er wordt zorggedragen voor een voldoende dikke ophoging waarmee risico's op aantasting van de archeologische niveaus bij de bouw van de woningen, aanleg van kabels en leidingen en aanleg en onderhoud van tuinen voorkomen worden. Bij het aanbrengen van een ophoging dient zorggedragen te worden voor de aanleg van afdoende drainage om stagnerend regenwater op de archeologische lagen te voorkomen. Het strekt tot voorkeur om niet te bouwen op heipalen aangezien de heipalen verstorend werken en door de aanwezigheid van de heipalen de mogelijkheden voor eventueel toekomstig onderzoek bemoeilijkt worden.

Op basis van de bovenstaande uitkomst heeft de initiatiefnemer besloten een betonplaat te gebruiken als fundament, en de archeologische waarden 'in situ' te bewaren. Alle voorgenomen ingrepen dienen te worden voorgelegd aan en geaccordeerd door het bevoegd gezag (de RCE (rijksmonument) en de afdeling Erfgoed van de gemeente Utrecht, namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap).

Conclusie

Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt onder voorwaarden geen belemmering voor het initiatief. Wel moeten de voorgenomen ontwikkelingen nauw afgestemd worden met de afdeling Erfgoed van de gemeente Utrecht en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Afhankelijk van de ingrepen in de bodem kan er sprake zijn van de verplichting voor aanvullend archeologisch onderzoek en/of een archeologievergunning. De wettelijke meldingsplicht bij het doen van archeologische toevalsvondsten blijft altijd van kracht. Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dient hiervan, conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet melding te worden gedaan bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. archeologen van de afdeling Erfgoed van de gemeente Utrecht.

5.11 Gezond stedelijk leven

Kader

In paragraaf 2.3.2.2.7 is het gemeentelijke beleid voor een gezond stedelijk leven uiteengezet. In Utrecht streven wij naar gezond stedelijk leven voor iedereen (Nota Volksgezondheid 'Gezondheid voor iedereen').

Een gezonde leefomgeving van Utrechters is zo ingericht dat gezond leven gemakkelijk is, de druk op gezondheid zo laag mogelijk is en dat mensen zich prettig voelen:

  • De leefomgeving bevordert de gezondheid, doordat deze uitnodigt om te bewegen, te spelen, te sporten, te verblijven en te ontmoeten in de openbare ruimte. Dat kan onder meer door dagelijkse beweging in de buurt beter te faciliteren met goede wandel- en fietsroutes, fietsparkeervoorzieningen en speelmogelijkheden. Ontmoeting wordt aangemoedigd door het realiseren van voorzieningen dichtbij en door het creëren van voldoende ontmoetingsplekken in de buurt. Dit draagt bij aan de sociale cohesie.
  • De druk op gezondheid zo laag mogelijk houden; ook wel gezondheidsbescherming genoemd. Adviezen zijn gericht op het bouwen van woningen op een redelijke afstand van de snelweg, een schonere lucht, een betere water- en bodemkwaliteit en op minder geluidhinder. Het gaat hier om meer dan alleen het naleven van de milieunormen. Geluid heeft ook invloed op gezondheid. Daarom worden in Utrecht hogere lokale ambitiewaarden voor geluid gehanteerd dan de wettelijke grenswaarden, namelijk 63 dB voor nieuwe situaties langs wegen en spoorwegen.
  • De leefomgeving wordt door mensen als prettig ervaren; Het gaat hierbij onder anderen om een sociale veiligheid, een goede balans tussen rust en reuring en voldoende voorzieningen in de buurt. In de leefomgeving is voldoende, goed bereikbaar en kwalitatief groen aanwezig.

Plangebied
Bij de ontwikkeling van 'Zand Hoge Woerd worden vier woningen gerealiseerd en een woonzorggebouw met maximaal 30 eenheden voor ouderen met dementie (24 uurs zorg).
Bij deze ontwikkeling wordt op verschillende wijzen gestreefd naar een gezonde leefomgeving.

Gezondheidsbevorderende maatregelen
Verschillende voorzieningen zoals sportverenigingen, scholen en openbaar vervoer zijn op loop en fietsafstand. Het plangebied ligt aan de twee linten 't Zand en Groenedijk waarbij de laatste een doorgaande fietsroute betreft waar de auto te gast is. Via deze route is het centrum van Utrecht en het Maximapark goed te bereiken met de fiets. Deze vorm van gezonde mobiliteit wordt daarmee aangemoedigd onder de toekomstige bewoners. Daarbij liggen het Maximapark en het Prinses Amaliapark op loopafstand. Nieuwe bewoners kunnen gemakkelijk een ommetje maken, wat de gezondheid bevordert.

Gezondheidsbeschermende maatregelen
De woningen liggen op voldoende afstand van drukke binnenstedelijke wegen (>10.000 mve/24h) en snelwegen waardoor de luchtkwaliteit door lokaal verkeer minimaal beïnvloed wordt.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat twee woningen niet voldoen aan de wettelijke eisen voor wat betreft wegverkeerslawaai. Om de realisatie van deze woning mogelijk te maken dient het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Utrecht een hogere waarde te verlenen. Mogelijk zijn er voor het verlenen van de hogere waarde aanvullende geluidsisolerende maatregelen aan de gevels van de betreffende woningen noodzakelijk.

De omgeving wordt als prettig ervaren
Op verschillende plekken in het plan wordt groen toegevoegd. Groen heeft een positief effect op de gezondheid van mensen en werkt klimaatadaptief. Groen reduceert stress, bevordert herstel van ziekte, stimuleert tot bewegen, geeft de mogelijkheid om tot rust te komen/ om te ontspannen, zorgt voor schaduw, verkoelt de lucht, zorgt voor waterberging en draagt bij aan biodiversiteit. Rondom het woonzoggebouw wordt een grote tuin aangelegd en komt een terras met zitjes waar de bewoners elkaar kunnen ontmoeten. Ook is er in de tuin, als ook in de omgeving voldoende mogelijkheid om een wandeling te maken.

Kansengelijkheid
Naast vier woningen wordt er ook een woonzorggebouw voor ouderen met dementie gerealiseerd. Hierdoor worden woningen voor een kwetsbare doelgroep gerealiseerd, wat bijdraagt aan de ambitie om in te zetten op kansengelijkheid.

Conclusie
De ontwikkeling van 'Zand Hoge Woerd draagt bij aan de ambities van een gezonde leefomgeving zoals beschreven in de Nota Volksgezondheidsbeleid 'Gezondheid voor iedereen '2019-2023' en draagt ook bij aan ruimtelijke kansengelijkheid.

5.12 Kwaliteit van de leefomgeving

In het kader van kwaliteit van de leefomgeving wordt door de gemeente in ruimtelijke plannen in belangrijke mate steeds meer aandacht gevraagd voor de aspecten zon en schaduw, sociale veiligheid, toegankelijkheid voor minder validen en windhinder omdat dit aspecten zijn die de kwaliteit van de openbare ruimte beïnvloeden.

Bezonning

Bij bezonning bij ruimtelijke plannen gaat het om voldoende zon op de gevel en om schaduwwerking. Nieuwbouw kan schaduw veroorzaken op de openbare ruimte of tuinen van omwonenden. Voorkomen moet worden dat de schaduw te veel toeneemt. Sommige functies hebben juist een goede bezonning nodig, zoals tuinen, terrassen of speelplekken.

In de huidige situatie zijn er kassen en schuren aanwezig.

Het nieuwe woonzorggebouw staat verder af van bestaande woningen dan de huidige bedrijfsgebouwen. Verwacht wordt dat het nieuwe woonzorggebouw nauwelijks tot geen effect op de bezonning van de bestaande woningen.

Het slopen van de kas en het nieuw bouwen van het woonzorggebouw heeft wellicht positieve effecten op het naburige perceel. De kas staat dicht bij de perceelgrens en heeft schaduwwerking op de huidige boomgaard. Het nieuwe woonzorggebouw komt iets verder van de grens af te staan, waardoor er minder schaduwwerking optreedt op het naburige perceel.

Windhinder

Als een bestemmingsplan bebouwing met een bouwhoogte van 30 meter of hoger mogelijk maakt, moet onderzoek plaatsvinden naar de windhinder. Als lager dan 30 meter gebouwd mag worden, moet er een afweging plaatsvinden of de bebouwing kan leiden tot windhinder. De beoordeling van windhinder is nodig vanuit een goede ruimtelijke ordening. In het plangebied is de toekomstige bebouwing niet hoger dan 10 meter. Een onderzoek naar windhinder zal in deze situatie niet nodig zijn.

5.13 Toegankelijkheid

Kader
Utrecht wil een stad zijn waar iedereen mee kan doen, waar we niemand buitensluiten. Een inclusieve toegankelijke stad. We willen dat alle inwoners en bezoekers, met en zonder beperking, alle (openbare) gebouwen, woningen, de openbare ruimte en dienstverlening kunnen gebruiken.

Utrecht werkt al sinds 2007 actief aan toegankelijkheid, eerst met Agenda 22 en nu volgens het VN-verdrag handicap. Het uitgangspunt van het VN-verdrag handicap is 'niets over ons zonder ons'. Samenwerking met de belangenorganisaties voor inwoners met een beperking in een zo vroeg mogelijk stadium van de planontwikkeling is daarmee noodzakelijk. De ambities van de gemeente voor het VN-verdrag handicap staan in de agenda 'Utrecht voor iedereen toegankelijk'. In de agenda 'Utrecht voor iedereen toegankelijk' zijn drie kansen omschreven die we als gemeente willen pakken. Dit zijn: sneller en concreet resultaat, niet alleen fysiek maar ook sociaal toegankelijk en samenwerken met de stad. Met het uitvoeringsprogramma 'Utrecht voor iedereen toegankelijk' laten we zien wat we al doen en wat we nieuw op pakken. Dit zijn acties die nodig zijn voor het benutten van de drie kansen.

Daarnaast moeten gebouwen en woningen voldoen aan het Bouwbesluit 2012. Met ingang van 1 juli 2021 is het Bouwbesluit 2012 op een aantal punten gewijzigd en per 1 januari 2022 treedt nog een aantal wijzigingen in werking. Er zijn dan nieuwe toegankelijkheidseisen voor bijvoorbeeld drempels bij hoofdingangen van nieuwe publiek toegankelijke gebouwen en alle toegangen bij nieuwbouwwoningen.

Plangebied

Woningen en woonzorggebouw
Utrecht wil graag rolstoelbezoekbare en rolstoelbewoonbare woningen. Wij willen dat iedereen, ook als hij of zij gebruik maakt van een rolstoel, alle nieuwe of verbouwde woningen kan bezoeken. Iedereen kan vanaf de openbare weg bij de voordeur komen, een brief in de bus doen, aanbellen, binnengaan, in de woonkamer komen en bij het toilet, gebruik maken van de buitenruimte zoals een balkon of tuin. Dit houdt bijvoorbeeld in dat er geen trappetjes of opstapjes zijn, binnen of buiten de woning. Dit is een woning die bezoekbaar is. We willen dat mensen in een rolstoel in alle nieuwe of verbouwde nultredenwoningen (woningen waarbij de entree, woonkamer/eetkamer, keuken, badkamer, toilet en ten minste één slaapkamer zonder trap bereikbaar zijn) kunnen wonen. Of het is gemakkelijk om daarvoor te zorgen. De ambitie van Utrecht gaat hiermee verder dan het Bouwbesluit.

Openbare ruimte
De openbare ruimte moet zo zijn ingericht dat iedereen, met of zonder beperking zich goed kan verplaatsen. In de Kadernota Kwaliteit Openbare Ruimte staan de uitgangspunten. Het Handboek Openbare Ruimte en de richtlijn Voetpaden voor iedereen kunnen helpen bij de uitwerking. Aandacht is nodig bij hoogte verschillen en het overbruggen daarvan.

Conclusie

Het aspect toegankelijkheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.14 Duurzaamheid

Kader
De gemeente stelt hoge duurzaamheidseisen aan de bebouwde omgeving met als doel een gezond stedelijk leven voor iedereen, nu en in de toekomst. Op het gebied van duurzaamheid heeft de gemeente Utrecht bij projectontwikkeling duurzaamheidsambities onderverdeeld op de volgende onderdelen: energie, GPR gebouw, circulair bouwen en klimaatadaptatie. Naast deze specifiek benoemde duurzaamheidsthema's moet rekening gehouden te worden met het thematische beleid zoals opgenomen op https://omgevingsvisie.utrecht.nl

Energie.
De gemeente Utrecht wil zo spoedig mogelijk klimaatneutraal zijn, waaraan alle partijen een relevante bijdrage moeten leveren. Voor bouwprojecten betekent dit energieneutraal of beter te bouwen. Gebruik van aardgas wordt niet toegestaan. Concrete invulling van energieneutraal bouwen wordt uitgelegd in het Utrechts Energieprotocol. Samenvattend komt het neer op het volgende:

- Warmte- en koudevraag
De energiebehoefte (BENG 1) wordt zo laag mogelijk gemaakt. Uitgangspunt is daarnaast dat het plan/gebied zelfvoorzienend is in de warmte- en koudevraag van de bebouwing. Dit betekent dat er zo min mogelijk aanspraak wordt gedaan op externe bronnen zoals stadsverwarming. Wanneer het mogelijk is worden warmte- of koudeoverschotten van het gebied ter beschikking gesteld aan derden door de systemen te koppelen. Verder is het van belang dat de eindgebruiker comfort ervaart en geen hoge energielasten heeft.

- Energievraag
Uitgangspunt is dat de bebouwing jaarlijks evenveel hernieuwbare elektriciteit opwekt om te voorzien in de jaarlijkse energievraag. Dit is de gebouwgebonden energievraag, de gebruikersgebonden energievraag en de openbare ruimte in het gebied. Als het niet mogelijk is om binnen het plangebied voldoende hernieuwbare elektriciteit op te wekken dan mag er buiten het gebied gezocht worden naar opweklocaties om alsnog te voldoen.

- Laadpunten elektrische voertuigen
Vanuit de Europese richtlijn voor energieprestatie voor gebouwen is in maart 2020 een gewijzigd Bouwbesluit van kracht geworden. Wordt een gebouw ingrijpend verbouwd of wordt er nieuw gebouwd met meer dan 10 parkeerplaatsen, dan moet er minimaal één oplaadpunt gemaakt worden. Daarnaast moeten er lege mantelbuizen gelegd worden voor minimaal één op de vijf parkeerplaatsen

Integrale duurzaamheid (GPR gebouw)
Het middel GPR Gebouw wordt gebruikt om de duurzaamheid van een ontwerp integraal te toetsen. Dit wordt uitgedrukt via een rapportcijfer op de onderdelen Energie, Milieu, Gezondheid, Gebruikskwaliteit en Toekomstwaarde. Door van deze vijf onderdelen het gemiddelde te nemen wordt het eindcijfer bepaald. De gemeente Utrecht houdt hier als ambitieniveau een 8,0 aan als gemiddeld eindcijfer.

Circulair bouwen
In Utrecht is circulair bouwen de norm, zoals gesteld in motie 252 te 2016. Utrecht wil in 2050 een circulaire stad zijn. Het Actieprogramma Utrecht Circulair 2020-2023 (vastgesteld in november 2020) maakt onderdeel uit van de Omgevingsvisie en is een eerste stap op weg naar 2050. Het actieplan richt zich vooral op de gebouwde omgeving, waarbij de woningbouwopgave van groot belang is voor de circulaire ambitie: bestaande gebouwen worden circulair getransformeerd en nieuwe woningen zijn circulair te bouwen.

De circulaire economie gaat niet alleen om het nuttig gebruik van grondstoffen, componenten en producten die hun levenseinde hebben bereikt. Een belangrijk onderdeel is ook de manier waarop deze producten worden ontworpen, vervaardigd en toegepast met het oog op makkelijk (her)gebruik aan het einde van hun leven. Dit gebeurt met aandacht voor zowel het grondstoffengebruik als de benodigde energie en de milieu impact.

Binnen de gemeente Utrecht vullen we circulair bouwen daarom in door op vier fases van de bebouwing te sturen. Op alle vier onderdelen vragen we invulling:

1.         Ingaande materialenstroom in ontwerpfase

De ingaande materialenstroom wordt getoetst op milieueffecten door deze met een Milieu Prestatie Gebouw (MPG) berekening te berekenen. De MPG maakt een levenscyclusanalyse van de toegepaste materialen en installaties en drukt dat uit in een schaduwprijs per m² bruto vloeroppervlak per jaar. De schaduwprijs is een fictieve prijs die de kosten aangeeft om de milieuschade ongedaan te maken en is gestoeld op wetenschappelijk onderzoek. Hoe lager de schaduwprijs, hoe beter dus.

Binnen de gemeente Utrecht willen we een schaduwprijs van ten hoogste €0,70/m²bvo.jr en hebben de ambitie deze zo snel mogelijk naar €0,50/m²bvo.jr te brengen. Dit kan o.a. bereikt worden door milieuvriendelijker materialen toe te passen, minder materialen toe te passen of hergebruikte materialen toe te passen.

Binnen de circulaire bouw is het gebruik van biobased materialen een relevante ontwikkeling. Utrecht heeft op 8 februari 2021 de City Deal Circulair en Conceptueel bouwen ondertekend. Biobased materialen en producten zijn hernieuwbaar en kunnen in veel gevallen worden gefabriceerd uit afval- en reststromen. Dit leidt tot minder gebruik van primaire grondstoffen en lagere milieukosten: natuurlijk materiaal (grassen, bomen, e.a.) slaat CO2 op/houdt het vast, terwijl de productie van veel reguliere bouwmaterialen (staal, beton) juist met veel CO2-uitstoot gemoeid gaat.

Volgens het Bouwbesluit hoeft alleen datgene ingevoerd te worden om aan de Bouwbesluiteisen te voldoen (bijv. EPC 0,40). Ook is volgens het Bouwbesluit alleen bij woningen en kantoorgebouwen een MPG berekening vereist. Wij vragen echter een MPG berekening die conform het ontwerp is ingevoerd, ongeacht de gebruiksfunctie.

2.         Vermijden van afval en efficiënt grondstoffengebruik in de bouwfase

Tijdens de bouwfase is het van belang om afval zoveel mogelijk te vermijden en grondstoffen maximaal te benutten. Afval vermijden kan door maatregelen te treffen tegen overproductie, te grote voorraden en het voorkomen van defecte en afgewezen producten. De toepassing van prefab bouwen en het benutten van een bouwhub bieden hierbij veel voordelen, waaronder het spaarzaam omgaan met grondstoffen en duurzaam beheer van de bouwplaats, vermindering van de hoeveelheid afval op de bouwplaats, minder overlast op de bouwplaats, en eenvoudige (re)montage van elementen.

3.         Aanpasbaarheid in de gebruiksfase

Door zo te ontwerpen dat het gebouw makkelijk aangepast kan worden, wordt de milieubelasting van de aanpassingen verlaagd en de levensduur van het gebouw verlengd. Dit kan bijvoorbeeld door ruimtelijke indeelbaarheid te vergroten, overmaats te ontwerpen of onafhankelijke lagen te bouwen met een verschillende levensduur. Door al bij het ontwerp rekening te houden met demontage in de toekomst, kunnen de componenten of het hele gebouw aan het einde worden hergebruikt. Makkelijk bereikbare installaties zijn daarbij belangrijk. Denk ook aan hoe het gebouw in een andere gebruiksfunctie zou functioneren. Indien van toepassing, zou bijvoorbeeld een kantoor gemakkelijk getransformeerd kunnen worden naar woningen.

4.         Herbruikbaarheid na gebruiksfase

Aan het einde van de gebruiksfase wordt een gebouw normaliter gesloopt. Een circulair gebouw wordt gedemonteerd en de vrijgekomen materialen/constructies worden ter beschikking gesteld voor een nieuw bouwproject. Om dit te bewerkstelligen is het ten eerste van belang dat het gebouw zo demontabel mogelijk wordt ontworpen. Ten tweede moeten de vrijkomende materialen herbruikbaar zijn, dus giftige of anderzijds eenmalig bruikbare materialen moeten vermeden worden. Ten derde is het van belang dat de materialen in het gebouw opgeslagen zijn in een paspoort. Dat laatste is van belang omdat zonder kennis van de opgeslagen materialen in het gebouw, de waarde ervan verloren gaat.

Proces
We schrijven niet exact voor hoe een circulair ontwerp gemaakt moet worden, of hoe circulair gebouwd moet worden. We hebben wel een hoge circulaire ambitie en belonen inzet daarop. De markt wordt uitgedaagd en krijgt de ruimte om zelf te komen met creatieve, innovatieve circulaire voorstellen met zo hoog mogelijke ambities. Hierbij dient een duurzaamheidsvisie en -plan te worden opgesteld, waarin aandacht wordt besteed aan bovengenoemde onderwerpen.

Het is goed om vroeg in het proces te overleggen met de adviseur duurzaamheid van de afdeling Ruimte van de gemeente Utrecht over de sturing van ontwerp- en materiaalkeuzen. Het doel hiervan is het vroegtijdig bespreken van de duurzaamheidsambities en het in beeld brengen van kansen, (duurzaamheidsvisie) de aanpak van duurzame bouw vastleggen (duurzaamheidsplan) en het vastleggen hoe tijdens ontwerp en bouw wordt getoetst.

Situatie plangebied

Energie

Ontwikkelingen binnen de kaders van dit bestemmingsplan zullen getoetst worden aan het beleid van de gemeente met betrekking tot klimaat en duurzaamheid. In dit geval wordt er onder andere specifiek getoetst aan het Utrechts Energieprotocol.

- Warmte- en koude vraag
In de nieuwe BENG (bijna energie neutrale gebouwen) eisen is de kwaliteit van de schil vastgelegd in de BENG 1 indicator. Hierbij zal voldaan worden aan de ondergrens die vanaf 1 januari geldt voor woonzorggebouwen van 65 kWh/m².  Ook aan de eis BENG 2 = 50kWh/m² en BENG 3 =40% hernieuwbare energie wordt voldaan. De ambitie is de BENG 1 eis te overtreffen en onder de 50 kWh/m² uit te komen. Dit is mogelijk door een combinatie van goed isoleren, luchtdicht bouwen en ventilatie met warmteterugwinning.

-Energievraag

Conform het landelijke bouwbesluit worden gasaansluitingen voor nieuwe woningen en het woonzorgcomplex niet gehonoreerd. Voor het woonzorggebouw zal gebruik gemaakt gaan worden van zonnepanelen op de zuidzijde van het dak van het woonzorggebouw. Er wordt ca. 280 m² (175 stuks standaardafmetingen) aan panelen aangebracht. In het gebouw zal verder een collectieve lucht/water warmtepomp worden toegepast, welke het gebouw energiezuinig en op lage temperatuur zal verwarmen.

Het aansluiten van een electrisch oplaadpunt is in dit plan met 10 parkeerplaatsen niet verplicht. Bij de realisatie zal er nog geen oplaadpunt geplaatst worden. Wel worden de benodigde kabels en leidingen hiervoor aangelegd.

Integrale duurzaamheid
Voor het plan geldt een minimale GPR-gebouwscore van 8. Met deze GPR-score wordt middels vijf thema's (energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde) een waarde gegeven aan de algemene duurzaamheid van de bouwontwikkeling.

De GPR-score voor het woonzorgcomplex wordt onder andere beïnvloed door gebruik te maken van FSC-gecertificeerd hout voor de gebouwschil, waterbesparende toiletten, douches en tapkranen, kranen met begrenzers, LED-verlichting, een flexibele indeling, (voorbereiding op) zonwering, maar ook de beleving van het gebouw en de buitenruimte. Onderzocht wordt of de bouw volledig kan worden uitgevoerd in CLT (Cross Laminated Timber), ofwel kruislaaghout. Dit is een belangrijke factor voor de uiteindelijke GPR-score.

De GPR-score voor de vrijesectorwoningen kan onder andere ingevuld worden door nog energiezuiniger te bouwen. Op het thema gezondheid door het inzetten van betere geluidwering of ventilatie met CO2 sturing. Gebruikskwaliteit kan verbeterd worden door rekening te houden met grotere ruimten en doorgangen zodat deze beter toegankelijk worden. Tot slot wordt extra toekomstwaarde gecreëerd door het gebouw klaar te maken voor (mogelijk) toekomstige wijzingen. Bijvoorbeeld door het mogelijk te maken de woning te kunnen uitbreiden of indelingen relatief eenvoudig te kunnen aanpassen.

Circulair bouwen
1.         Ingaande materialenstroom in ontwerpfase

Voor de Milieu Prestatie Gebouwen (MPG) geldt als ambitie 0,60 (het bouwbesluit eist nu maximaal 1). Het is van belang om zoveel mogelijk vernieuwbare grondstoffen zoals bijvoorbeeld hout, toe te passen en daarbij het beperken van beton- en steenachtige constructies. In de gevel wordt hout als natuurlijk en hernieuwbare grondstof toegepast. Voor het maken van de constructie wordt onderzocht of houtskeletbouw of CLT (Cross Laminated Timber) kan worden toegepast. CLT is kruislaags verlijmd hout dat constructief kan worden toegepast en vormt een prima alternatief voor beton of staal.

2.         Vermijden van afval en efficiënt grondstoffengebruik in de bouwfase

Bij de sloop van de bestaande opstallen wordt onderzocht welke onderdelen hergebruikt kunnen worden, binnen of buiten het project, door circulair te slopen. Alles wat opnieuw gebruikt kan worden, draagt bij aan de beperking van de CO2 uitstoot. Voor het op de markt zetten van deze secundaire materialen kan de gemeente adviseren en is gebruik te maken van haar circulaire netwerk. Bij de keuze van de aannemer die circulair gaat demonteren speelt de ervaring die zo'n bedrijf al heeft op dit vlak een belangrijke rol.

3.         Aanpasbaarheid in de gebruiksfase

4.         Herbruikbaarheid na gebruiksfase

Er wordt gebruik gemaakt van een materialenpaspoort.

Conclusie
De ontwikkeling houdt rekening met het aspect duurzaamheid en voorziet in duurzame maatregelen. Duurzaamheid vormt geen verdere belemmering voor het initiatief.

5.15 Klimaatadaptatie en hittestress

Kader

De klimaatwetenschappen tonen aan dat de aarde opwarmt, dat klimaatpatronen verschuiven en extremen in weer toenemen. Voor Nederland betekent dit dat in de toekomst langere periodes met hoge temperaturen worden verwacht, onderbroken door intensievere regenbuien in vergelijking met hedendaags. Binnen stedelijk gebied leidt dit met name tot uitdagingen op het gebied van voldoende waterberging en beperken hittestress in gebouwen en openbare ruimte. Het plan moet bijdragen aan voldoende waterberging op eigen terrein en het beperken van hittestress.

Plangebied

Klimaatadaptatie
Hemelwater dient op het te ontwikkelen terrein te worden geïnfiltreerd en niet te worden afgevoerd. Het doel is om 45 mm gerekend over het verharde oppervlak zoals daken en bestrating te kunnen bergen en ter plaatse te infiltreren. Met deze eis kan de herontwikkeling als waterneutraal worden beschouwd. Om te bepalen op welke manier geïnfiltreerd kan worden is onderzoek ter plaatse noodzakelijk. Grondwaterstand en bodemgesteldheid stellen randvoorwaarden aan de infiltratiemogelijkheden.

De voorgenomen ontwikkeling moet "klimaat adaptief" worden ingericht. Een combinatie van groen, water, slimme kavelinrichting en ontwerp van de toekomstige gebouwen kan ingezet worden om wateroverlast en calamiteiten in de toekomst te voorkomen. Het gebied moet zo ingericht worden dat zelfs bij een zeer extreme regenbui er geen schade optreedt.

Het waterschap en de gemeente stellen hier de volgende eisen aan:

  • Het vloerpeil van panden ligt minimaal 0,15 m boven straatpeil;
  • Het gebied moet zo ingericht worden dat een extreme bui van 80 mm in één uur, verwerkt kan worden zonder dat er schade optreedt in gebouwen en vitale infrastructuur, zoals nutsvoorzieningen, door instromend regenwater en er ook geen gezond- en veiligheidsrisico's kunnen optreden, zoals bijvoorbeeld door opdrijvende putdeksels. Een bui van 80 mm per uur is tot op heden de zwaarste bui die door een weerstation van het KNMI is geregistreerd (Herwijnen, 2011).
    Voor het plangebied betekent dit dat bij een extreme bui van 80mm, 45mm binnen het bouwblok en het perceel wordt vastgehouden en verwerkt, d.m.v. een wadi of gelijkwaardige maatregel. Op deze manier wordt de kans op wateroverlast verkleind. Daarnaast kan de realisatie van waterberging in combinatie met groen ook bijdragen aan de reductie van hittestress en droogte.
  • De ledigingstijd van deze buffer mag maximaal 48 uur zijn. De buffer moet hierna weer volledig beschikbaar zijn voor nieuwe buien.

Hittestress

De volgende punten dragen bij aan het beperken van 'hittestress':

  • Afstand tot koelte verkleinen.
  • Percentage schaduw op loopgebieden vergroten.
  • Percentage groen per wijktype.

Door de voorgenomen ontwikkeling zal het verhard oppervlak met 8% afnemen. Dit zorgt voor minder hittestress in het plangebied. De aan te leggen belevingstuin voor de bewoners van ongeveer 1.400 m², draagt bij aan het beperken van de opwarming. De tuin biedt met haar bomen (minimaal 5 bomen), beplanting en zitjes een fijne plek, zorgt voor schaduw en biedt bescherming tegen hitte.

Voor de inrichting van de toegangsweg wordt een ontwerp gemaakt met een groene aankleding, bestaande uit inheemse (fruit) bomen en struiken. Langs het openbare pad vanaf 't Zand worden minimaal 5 bomen geplant.

5.16 Geur

Kader

Bepaalde bedrijven kunnen geurhinder veroorzaken. Voor specifieke bedrijven is in de Wet milieubeheer een richtwaarde aangegeven voor de hoeveelheid geur (uitgedrukt in geureenheden/m3) die acceptabel is in de omgeving van bedrijven. Deze geuruitstoot heeft ruimtelijke consequenties. In de directe omgeving van het bedrijf zijn vanuit de norm van de Wet milieubeheer beperkingen gesteld aan de mogelijkheid voor nieuwe ontwikkeling van gevoelige bebouwing (met name wonen). Dit soort bedrijven bevindt zich niet binnen het plangebied of in de directe omgeving daarvan. Kleinere bedrijven zoals horecavestigingen, of een bakkerij kennen soms ook geurhinder maar daarvoor zijn geen richtlijnen opgesteld. Daarnaast kan de mestopslag bij agrarische bedrijven geurhinder veroorzaken. Door een geschikte locatie van de mestopslag te bepalen, is een deel van de hinder te voorkomen. Echter bij grotere bedrijven is voldoende afstand ten opzichte van woningen van derden noodzakelijk. Dit wordt geregeld in de bestemmingsplanregels.

Plangebied

Binnen het plangebied bevinden zich geen geuremiterende functies. Ook in de nabijheid van het plangebied zijn geen geuremiterende functies aanwezig. Nader onderzoek naar geur is dan ook niet nodig.

Conclusie

Binnen het plangebied is geen sprake van industriële geurhinder. Het aspect geur vormt geen belemmering voor het initiatief.

5.17 Bomen

Kader

Vanaf 21 november 2018 geldt de herplantplicht bij kapvergunningen. Als verplanten of behoud van een boom niet mogelijk is, dan geldt bij compensatie de volgende volgorde: 1e keus herplant op locatie, 2e keus herplant dichtbij locatie, 3e keus herplant elders. Als blijkt dat herplant niet mogelijk is, kan in het uiterste geval worden overgegaan tot financiële compensatie waarbij de inkomsten worden geoormerkt voor het aanplanten van bomen en groen elders in de gemeente Utrecht. Soms mag er worden afgeweken van de herplantplicht. Dat kan als er sprake is van onder- of bovengronds ruimtegebrek, onveiligheid, klimaat- of gezondheidsredenen. De herplantplicht is niet van toepassing op gevallen waarin het college of de raad op basis van een ruimtelijk plan een besluit heeft genomen of omgevingsvergunningen waarvan de aanvraag voor 21 november 2018 is ingediend.

Daarnaast is in 2009 de nota Bomenbeleid Utrecht vastgesteld. Een van de belangrijkste doelen van het Utrechtse bomenbeleid is een samenhangende bomenstructuur voor de stad te verbeteren en te ontwikkelen, gebaseerd op cultuurhistorische, ruimtelijke en ecologische uitgangspunten en milieu.

Voor 2030 zet de gemeente in op het behoud en de ontwikkeling van de bomenstructuur door waar mogelijk ontbrekende bomen in de bomenstructuur aan te vullen om zo een samenhangende structuur te creëren en door de bomenstructuur verder te verbeteren door extra zorg aan beheer en onderhoud te besteden.

Plangebied

Ter plaatse van het initiatief zijn op het moment geen bomen aanwezig. Er hoeft niet voldaan te worden aan de herplantplicht. Wel zullen vanuit de ambities voor het Maximapark, ecologie en klimaatadaptatie de volgende extra bomen geplant moeten worden bij de realisatie van dit initiatief:

- Er worden minimaal 5 bomen/grote struiken geplant op het terrein van het woonzorggebouw (dus op eigen terrein).

- Langs het openbare pad vanaf 't Zand worden minimaal 5 bomen geplant. er bomen worden aangeplant.

Met het aanplanten van deze bomen wordt de bomenstructuur en de groenstructuur in en om het plangebied verbeterd. De aanplant van bomen kan alleen met goedkeuring, en binnen de voorwaarden, van de RCE.

Conclusie

Het aspect bomen vormt geen verdere belemmering voor het initiatief.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Financiële uitvoerbaarheid

De kosten die gepaard gaan met de bijbehorende uitvoeringskosten zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten voor het opstellen van dit bestemmingsplan zijn eveneens voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten van de ruimtelijk-juridische procedure zullen door middel van een anterieure overeenkomst worden verrekend met de initiatiefnemer.

Planschadeclaims zijn op voorhand niet uit te sluiten. Namens initiatiefnemer is een planschaderisico inventarisatie opgesteld. In de anterieure overeenkomst wordt een paragraaf omtrent planschade opgenomen, inhoudende dat eventuele toegekende planschadeclaims voor rekening komen van initiatiefnemer.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Overleg ex artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening
Het conceptbestemmingsplan is aan Provincie Utrecht, Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden (HDSR) en RCE toegezonden voor reactie als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. De reacties zijn verwerkt in dit bestemmingsplan.
De reactie van de provincie betrof de ligging van het plangebied in de kernzone van het werelderfgoed (UNESCO) en de borging van de juiste bescherming hiervan, aandacht voor de eis uit artikel 9.2 over dat de planontwikkeling niet mag leiden tot extra bodemdaling en aandacht voor maatregelen die genomen kunnen worden om de gevolgen bij overstroming te beperken (artikel 2.10 interim verordening).

Vanuit de HDSR is aangegeven dat uit de conclusie van de watertoets blijkt dat er geen sprake is van een groot waterbelang en dat zij de ambitie van de gemeente Utrecht delen om een buffercapaciteit (waterberging) te creëren van minimaal 45 mm ten opzichte van het nieuw verhard oppervlak. Op deze manier wordt de kans op wateroverlast verkleind. Daarnaast kan de realisatie van waterberging in combinatie met groen ook bijdragen aan de reductie van hittestress en droogte.

Vanuit de RCE is een reactie gegeven op de onderdelen Archeologie en erfgoed uit hoofdstuk 2 en 5 van de toelichting. Deze onderdelen zijn hierop aangepast. Belangrijkste conclusie is dat het gehele plangebied is aangewezen als kernzone binnen het UNESCO werelderfgoed en dat bijna het gehele plangebied is aangewezen als archeologisch rijksmonument. Bescherming van archeologische waarden vindt plaats via de bescherming van het rijksmonument en voor een klein deel via de verordening op de archeologische monumentenzorg. Voor alle ingrepen is een monumentenvergunning vereist.

Participatie

Buurtbewoners

Op 10 december 2019 is in de foyer van het castellum Hoge Woerd een eerste inloopavond gehouden waarbij omwonenden konden reageren op de plannen. Het initiatief is door de aanwezigen positief ontvangen. Men is met name positief over het huisvesten van ouderen met dementie in het woonzorggebouw. De buurtbewoners gaven wel aan dat zij graag zien dat er bij de ontwikkeling van het initiatief rekening wordt gehouden met de zichtlijnen en de waarborging van privacy. Naar aanleiding van alle reacties heeft initiatiefnemer, in overleg met bewoners, het schetsontwerp aangepast door minder dakkapellen aan de zuidgevel toe te passen en door bomen toe te voegen om de inkijk tegen te gaan.

Op de tweede informatieavond, op 12 november 2020, is het aangepaste plan met de concept bouwenvelop aan omwonenden gepresenteerd. Een aantal omwonenden en andere betrokkenen hebben inhoudelijke vragen gesteld. Deze vragen zijn gebundeld met beantwoording in de zogenaamde reactienota, welke is toegevoegd aan de bouwenvelop.

De meeste vragen gaan over de hoogte van het woonzorggebouw, afwatering, bodemverontreiniging, spuitzone, archeologie, ontsluiting, erfafscheidingen, installaties, overlast en privacy. Het plan is waar nodig aangepast op basis van de vragen en opmerkingen van omwonenden en de RCE.

Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed

De Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) is betrokken gezien het feit dat het plangebied in zijn geheel binnen de kernzone van het Werelderfgoed van de Neder-Germaanse Limes ligt. Verreweg het grootste deel ervan is een beschermd archeologisch rijksmonument, dat recentelijk is uitgebreid en daarmee een groter gebied beslaat dan op de vigerende archeologische waardenkaart uit 2009 is weergegeven. Dit betekent dat het grootste deel van het plangebied op dit moment niet onder de bevoegdheid van de gemeente valt en dat de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed namens het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap verantwoordelijk is voor de bescherming van dit monument.

Hoofdstuk 7 Juridische plantoelichting

7.1 Inleiding

Het bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere leesbaarheid, raadpleegbaarheid en helderheid voor de gebruiker en draagt zo bij aan een effectiever en efficiëntere dienstverlening.

7.2 Opbouw regels

De opzet van de bestemmingsregels is steeds gelijk:

  • bestemmingsomschrijving (met ondergeschikte en nevengeschikte doeleinden);
  • bouwregels;
  • nadere eisen waar de bestemmingsregeling dat nodig maakt;
  • afwijkingsregels van de bouwregels;
  • waar nodig: een bijzondere gebruiksregel, bijvoorbeeld bij wonen een aan-huis-verbonden bedrijf.
  • afwijkingsregels van de gebruiksregels;
  • eventueel een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, ter bescherming van aanwezige cultuurhistorische, landschappelijke of natuurwaarden;
  • waar nodig: een wijzigingsbevoegdheid of uitwerkingsplicht.
7.2.1 Het gebruik van het woord of

Wanneer in de regels van dit bestemmingsplan in een opsomming van gevallen het woord 'of' wordt gebruikt, is daaronder mede begrepen de situatie dat meer dan een van de genoemde gevallen zich tegelijk voordoen. Onder 'of' wordt een combinatie van opties niet uitgesloten.

7.2.2 Nadere eisen

Op basis van artikel 3.6, lid 1 onder d van Wro, kan worden bepaald dat burgemeester en wethouders met inachtneming van de bij het plan te geven regels, nadere eisen kunnen stellen ten aanzien van in het plan omschreven onderwerpen of onderdelen. Het stellen van nadere eisen kan betrekking hebben op een heel scala van onderwerpen. Zo kan bijvoorbeeld worden bepaald dat de nadere eisen betrekking hebben op de situering of afmetingen van gebouwen of bouwwerken, of op het stellen van eisen aan parkeergelegenheid op eigen terrein, maar evenzeer kunnen nadere eisen betrekking hebben op het treffen van bouwkundige voorzieningen of aanpassingen die van belang zijn voor een goede ruimtelijke ordening.

In hoofdzaak vindt een goede ruimtelijke ordening plaats door het toekennen van bestemmingen en daarbij bouwmogelijkheden aan percelen. Hoewel daarmee op hoofdlijnen de gewenste ruimtelijk inrichting van een perceel (qua functie en bebouwingsvolume) is vastgelegd, kan er echter op detailniveau aanleiding zijn of behoefte bestaan om specifieke ruimtelijke belangen op een juiste manier af te stemmen. Hiervoor is het instrument van nadere eisen in de wet opgenomen.

Om nadere eisen te kunnen opnemen, wordt in de toelichting een beschrijving gegeven van bijvoorbeeld de relevante te beschermen karakteristiek van een plangebied, de parkeersituatie, de cultuurhistorische waarden die beschermd kunnen worden door middel van andere eisen enz.

Nadere eisen dienen er voor om binnen de toegekende bestemming en bouwmogelijkheden maatwerk te kunnen leveren op perceelsniveau. De noodzaak voor dit maatwerk is gelegen in de specifieke ruimtelijke omstandigheden van het betreffende (of het aangrenzende) perceel, die niet op voorhand te regelen zijn in de algemeen geformuleerde bestemmingsregeling.

Deze specifieke ruimtelijke omstandigheden kunnen de volgende aspecten betreffen:

  • stedenbouwkundige aspecten;
  • landschappelijke en of ecologische aspecten;
  • milieukundige aspecten;
  • cultuurhistorische aspecten;
  • verkeersaspecten;
  • sociale veiligheid;
  • de gebruiksmogelijkheden van naastgelegen percelen/bouwwerken.

7.3 Regeling bijbehorende bouwwerken

In het Besluit omgevingsrecht Bijlage II, artikel 2, staan de vergunningvrije bijbehorende bouwwerken opgesomd. Deze vergunningvrije bouwwerken zijn in 2014 aanzienlijk verruimd. De vergunningvrije bouwwerken komen overeen met de voorheen door de gemeente Utrecht gehanteerde standaard erfbebouwingsregeling bij woningen. Besloten is daarom om in bestemmingsplannen geen aparte regels meer op te nemen voor bijbehorende bouwwerken, maar om te verwijzen naar de vergunningvrije bijbehorende bouwwerkenregeling in het Besluit omgevingsrecht.

In het onderhavige plan is echter sprake van een archeologisch rijksmonument en voor het wijzigen daarvan is een monumentenvergunning vereist die de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed namens de minister van OCW verleent. Deze bouwwerken zijn daarom vergunningplichtig. Om archeologische en stedenbouwkundige redenen is hierom een aantal aanvullende regels opgenomen voor bijbehorende bouwwerken (zie artikel3.2.1 en 6.2.2).

7.4 Systematiek van de bestemming Wonen

Aan-huis-verbonden bedrijf
Een belangrijk onderdeel van de bestemming Wonen is de regeling van de aan-huis-verbonden bedrijven als ondergeschikte functie bij het wonen. Zoals de naam al aangeeft, gaat het bij een aan-huis-verbonden bedrijf om een beroeps- of bedrijfsuitoefening in combinatie met wonen en dus door één van de bewoners van de woning. De maximale oppervlakte die daarvoor is toegestaan is 1/3 deel van het vloeroppervlak van de woning (inclusief aanbouwen) en vrijstaande bijgebouwen met een maximum van 60 m². Bij een aan-huis-verbonden bedrijf mag geen sprake zijn van detailhandel, horeca, afhaalzaken of belhuizen.

Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor het toestaan van milieucategorie B2 voor een aan-huis-verbonden bedrijf, echter onder de voorwaarde dat de bedrijfsactiviteit in kwestie naar aard en invloed op de omgeving gelijk kan worden gesteld met bedrijfsactiviteiten in milieucategorie A of B1 van de Lijst van Bedrijven functiemenging.

Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan het handhaven van parkeergelegenheid op eigen terrein. Door het toenemend autobezit en het toenemend aantal woninguitbreidingen "tot het maximaal mogelijke" zou de situatie kunnen ontstaan, dat parkeergelegenheid op eigen terrein vervalt of onvoldoende wordt. In deze gevallen is het wenselijk te kunnen "sturen" en door middel van het stellen van nadere eisen parkeergelegenheid op eigen terrein te kunnen behouden in de bestemming Wonen. Ook kan het uit een oogpunt van de bebouwingskarakteristiek in de omgeving of de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden of bouwwerken nodig of gewenst zijn nadere eisen te stellen aan de situering van bebouwing ten opzichte van de zijdelingse perceelsgrens.

7.5 Artikelsgewijze toelichting

Op een aantal bestemmingen is in deze paragraaf een nadere toelichting opgenomen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Verkeer - Verblijfsgebied

De ontsluitingsweg naar het woonzorggebouw vanaf het Zand is specifiek als Verkeer-Verblijfsgebied bestemd omdat deze weg bedoeld is voor bestemmingsverkeer en omdat dit gebied openbaar toegankelijk zal blijven. Ook ligt op dit terrein een reservering voor een eventueel toekomstig fiets/wandelpad door de boomgaard ten oosten van het plangebied. Pleinen, bermen van wegen en snippergroep maken deel uit van deze bestemming. Er zijn kleine gebouwtjes toegestaan, bijvoorbeeld voor het realiseren van fietsenstallingen.

Maatschappelijk
De bestemming maatschappelijk voorziet in het mogelijk maken van de dertig zorgappartementen zoals beoogd met dit plan. De zorgappartementen maken deel uit van een woonzorggebouw voor mensen met geheugenproblemen die niet meer zelfstandig kunnen wonen.

Zoals vastgelegd in het Ontwikkelingskader Horeca Utrecht (OHU) gaat het bij additionele horeca om horeca-activiteiten die ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie die ter plaatse is toegestaan. In dit plan is dat een woonzorggebouw. Deze additionele activiteiten worden juridisch-planologisch gezien niet onder de afzonderlijke functie 'horeca' geschaard, maar gerekend tot de bestemming van de hoofdfunctie van de instelling. In dit geval betreft dat een maatschappelijke bestemming.

3.2.1 Gebouwen

Dit artikel bepaalt dat zowel het hoofdgebouw als de bijbehorende bouwwerken binnen het bouwvlak gebouwd moeten worden en dat de zorgbebouwing is geconcentreerd in één bouwvolume. Deze regel is opgenomen omdat de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed heeft bepaald dat het vanwege de gewenste bescherming van archeologische waarden, niet wenselijk is dat overal op het achtererf bijbehorende bouwwerken worden gebouwd.

Om bij het woonzorggebouw een fietsenstalling en een kas op een goede locatie te kunnen plaatsen, wordt in het tweede lid een uitzondering gemaakt voor bijbehorende bouwwerken met een totale oppervlakte van maximaal 75m2. De maximale bouwhoogte voor deze bouwwerken is 3 meter en 4,5 meter bij bijbehorende bouwwerken met een kap. Hiermee sluiten we aan bij de bestemmingsregels voor de andere bijbehorende bouwwerken in de omgeving (bestemmingsplan Hoge Woerd, eerste herziening).

De bijbehorende bouwwerken zijn overigens niet vergunningvrij. Omdat het gehele plangebied is aangewezen als kernzone UNESCO werelderfgoed en bijna het gehele plangebied is aangewezen als archeologisch rijksmonument, zal voor alle bouwwerken een monumentenvergunning moeten worden aangevraagd.

3.3 Voorwaardelijke verplichting haag

Ten oosten van de plangrens ligt een boomgaard met fruitbomen, die bespoten worden met chemische middelen. Om een goed woon- en leefklimaat voor de toekomstige bewoners van het woonzorggebouw en van de woningen aan 't Zand 46a te kunnen garanderen, is het noodzakelijk om driftverspreiding van de spuitnevel van de behandeling van de fruitbomen cq. blootstelling hieraan buiten de boomgaard te voorkomen. Hiervoor zijn in de bruikleenovereenkomst met de boer afspraken gemaakt over de wijze van spuiten en het gebruik van 99% reductiespuitdoppen. Daarnaast zal uit voorzorg en in aanvulling op bovenstaande maatregelen voor dit plan langs de erfgrens een haag geplant moeten worden met een minimale hoogte van 150 centimeter. De haag zal een aaneengesloten bladerdek moeten bevatten gedurende het gehele jaar.

Wonen
De bestemming 'Wonen' voorziet in de vier woningen die aan de doorgaande weg 't Zand gerealiseerd worden. De woningen sluiten aan bij het bestaande bebouwingsbeeld van het lint.

6.2.1 Hoofdgebouwen

De regels uit dit artikel borgen dat de te realiseren woonbebouwing passend is binnen de lintbebouwing aan 't Zand. Om deze reden is in dit artikel opgenomen dat hoofdgebouwen alleen in het bouwvlak mogen worden gebouwd en dat het hoofdgebouw minimaal 3 meter van de perceelsgrens af moet staan. Het ontwerp van de woning respecteert de kwaliteiten van het lint en versterkt deze waar mogelijk. Deze kwaliteiten zijn bijvoorbeeld de openheid tussen de bebouwing, de bouwrichting, de beperkte schaal en maat van de bebouwing. Ook is van belang dat de bouwrichting van de voorgevel de richting volgt van het gebouw dat ten zuiden van de bouwlocatie is gelegen.

6.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Artikel 2 van bijlage II van het Bor staat onder voorwaarden bijbehorende bouwwerken vergunningvrij toe. Deze regeling past de gemeente overal toe. Een bouwer moet er wel rekening meehouden dat de locatie is aangewezen als werelderfgoed en dat voor alle bouwwerken een monumentenvergunning moet worden aangevraagd.

In artikel 6.2.2 is bepaald dat bijbehorende bouwwerken in het bouwvlak en alleen achter de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw gerealiseerd mogen worden. Ook is het volume aan bijbehorende bouwwerken beperkt tot 50m2 per perceel. Deze regels zijn ten eerste opgenomen om wandvorming van aaneengesloten bebouwing te voorkomen en de kwaliteiten van het lint te respecteren. Daarnaast zijn vrijstaande bijbehorende bouwwerken op het achtererf ook onwenselijk vanwege de bescherming van archeologische waarden en de cultuurhistorie.

6.3 Nadere eisen

Voor de bestemming wonen kan het stellen van nadere eisen nodig zijn om te borgen dat de woonbebouwing passend is binnen de lintbebouwing aan 't Zand en de kwaliteiten hiervan waar mogelijk versterkt.

Daarnaast kunnen nadere eisen nodig zijn om ervoor te zorgen dat de parkeerplaatsen/garages op eigen terrein ook daadwerkelijk gebruikt worden om de eigen auto('s) te parkeren. Het is niet de bedoeling dat de garages bij de woningen gebruikt worden voor andere functies dan parkeren en dat de auto's van de bewoners geparkeerd worden op de openbare parkeerplaatsen aan 't Zand.


6.4 Voorwaardelijke verplichting haag

Zie hiervoor de toelichting bij artikel 3.3.

Artikel 5 Waarde - Archeologie
Het gehele plangebied is aangewezen als kernzone binnen het UNESCO werelderfgoed, maar niet het gehele plangebied is ook aangewezen als beschermd archeologisch rijksmonument. Om te zorgen dat ook het stukje van het plangebied dat niet onder het beschermd rijksmonument valt, toch voldoende bescherming krijgt, is voor dit kleine stukje in dit bestemmingsplan de dubbelbestemming waarde Archeologie opgenomen.

Daarmee geldt ook voor dit deel van het plangebied de regel dat de gronden mede bestemd zijn voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachtingen en dat onder een met het bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval wordt begrepen, het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg.
Door de verordening en de daarbij behorende archeologische waardenkaart is de bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen in de bodem van de gemeente Utrecht gewaarborgd en zijn verstoringen van de bodem vanaf een op de archeologische waardenkaart aangegeven oppervlakte en diepte vergunningplichtig.

Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat een stuk grond dat al eens was betrokken bij het verlenen van een omgevingsvergunning bij de beoordeling van latere bouwplannen nogmaals wordt betrokken.

Artikel 8 Algemene bouwregels
Dit artikel regelt de mogelijkheid voor (beperkte) overschrijdingen van bebouwingsgrenzen die op de kaart zijn aangegeven, een voorwaardelijke verplichting over parkeren en regels voor woningvorming en omzetting.

8.3 Voorwaardelijke verplichting over parkeren

Deze planregel volgt uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 9 september 2015 (201410585/1) over bestemmingsplan "KPN Campus Fockema Andreaelaan, Rubenslaan e.o.".
Artikel 3.1.2, tweede lid, van het Bro maakt het mogelijk dat een bestemmingsplan ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening regels kan bevatten waarvan de uitleg bij de uitoefening van een daarbij aangegeven bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels.

Artikel 8.3 regelt dat bij een omgevingsvergunning voor het bouwen de parkeergelegenheid voor auto's en fietsen voldoet aan het gemeentelijk beleid.  Bij het toetsen van een bouwaanvraag aan het bestemmingsplan, zal onderzocht worden of de aanvraag voldoet aan de voorwaarde om voldoende parkeergelegenheid te regelen conform de beleidsregels die op de ontwikkeling van toepassing zijn. Voor de onderhavige ontwikkeling is dat de Parkeernota Stallen en Parkeren uit 2013 en het addendum Nota parkeernormen fiets en auto van 2019. In paragraaf 4.2 van de plantoelichting is uitgelegd dat voor het realiseren van (fiets) parkeerplaatsen maatwerkafspraken kunnen worden gemaakt. De onderbouwing van deze maatwerkafspraak voldoet aan de eisen uit paragraaf 5.2.2 'Minder dan de minimumnorm' uit de Parkeernota Stallen en Parkeren 2013.

Woningvorming en omzetting
De gemeenteraad heeft op 26 november 2015 de Beleidsnotitie Woningsplitsen en omzetten vastgesteld, waarin is geregeld dat het splitsen en omzetten van woningen niet zonder meer is toegestaan. Op grond van dit beleid is zowel in de Huisvestingsverordening Regio Utrecht 2019 gemeente Utrecht, als in het Chw bestemmingsplan Algemene regels voor bouwen en gebruik een vergunningplicht opgenomen voor woningvorming (door bouwkundig splitsen) of omzetting van woonruimte.

Woningvorming en omzetting van woonruimte voor kamerverhuur voorziet weliswaar in de behoefte aan woonruimte voor starters en studenten, maar kan de leefbaarheid van de omgeving nadelig beïnvloeden. Daarom wil de gemeente kunnen toetsen of de woningvorming of omzetting de leefomgeving niet onevenredig aantast.

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening kan de gemeente een vergunning vragen voor woningvorming en omzetting. In artikel 8.4 bepaalt de regel onder 1 dat het omzetten en woningvormen zonder vergunning verboden is. De regel onder 2 geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid om, in afwijking van de regel onder 1, woningvorming of omzetting van zelfstandige naar onzelfstandige woonruimte toe te staan. Burgemeester en wethouders toetsen hierbij aan de algemene leefbaarheidstoets en de fysieke leefbaarheidseisen van de Beleidsregels Wijziging samenstelling van de woonruimtevoorraad (woningsplitsen en omzetten) gemeente Utrecht. De voorwaarde voor het verlenen van de vergunning is, dat de nieuwe woningen of onzelfstandige woonruimten voldoen aan de oppervlakte- en geluidseisen en dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het woon- en leefklimaat, het verkeer, de parkeersituatie en de gebruiksmogelijkheden van de buren.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

9.1 Additionele horeca
Additionele horeca is alleen toegestaan, als die activiteit voldoet aan een aantal voorwaarden. De eerste voorwaarde in artikel 9.1 bevat een limitatieve lijst van activiteiten die zich bij uitstek lenen voor de additionele horeca-activiteit. Daarmee wordt de regeling duidelijker en beter toepasbaar. Voor additionele horeca bij de genoemde activiteiten is geen vergunning nodig, omdat additionele horeca wordt gezien als een ondergeschikt onderdeel van die activiteit. Ondergeschikt betekent dat de additionele horeca-activiteit ook in zijn uitstraling een deel is van de hoofdactiviteit. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de ruimte die ervoor beschikbaar is, de omvang van het personeel voor de additionele horeca en de kosten daarvan in de begroting. Een percentage van 30% van de bebouwde vloeroppervlakte moet gezien worden als maximum. Onderdeel 2 verduidelijkt dat de additionele horeca alleen in relatie met de hoofdfunctie gebruikt mag worden. In de praktijk komt het nog wel eens voor dat bijvoorbeeld een sportkantine verhuurd wordt voor het houden van een feest. Dat mag dus niet.

9.2 Strijdig gebruik
De Wabo bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Een algemeen gebruiksverbod hoeft derhalve niet meer in de planregels te worden opgenomen. Het is wel mogelijk om in het bestemmingsplan aan te geven wat onder verboden gebruik in ieder geval wordt verstaan. In dit artikel is opgenomen dat onder verboden gebruik wordt verstaan: onbebouwde gronden te gebruiken als staanplaats voor onderkomens als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan of als stortplaats voor puin en afvalstoffen.

Het gebruik of bouwen in strijd met het bestemmingsplan was vroeger onder de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening via een algemene gebruiksbepaling en strafbepaling geregeld in het bestemmingsplan. Onder de Wet ruimtelijke ordening was een en ander geregeld in de wet zelf. Met de invoering van de Wabo is dat opnieuw gewijzigd. Nu is het als volgt geregeld.

Voor elke verandering van gebruik (in ruime zin) die in strijd komt met een bestemmingsplan is volgens artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo een omgevingsvergunning nodig. Indien voor een dergelijk planologisch strijdig gebruik geen omgevingsvergunning wordt gevraagd of een gevraagde vergunning niet wordt verleend, komt dit gebruik dus in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Dat artikel kan vervolgens bestuursrechtelijk of strafrechtelijk via de Wet op de economische delicten worden gehandhaafd.

Strijdig gebruik met planologische regelingen waarvan afwijking niet is toegestaan valt niet onder artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. Met het oog op dergelijk gebruik is in artikel 7.2 Wet ruimtelijke ordening een verbodsbepaling opgenomen bij de invoering van de Wabo.

9.3 Woningvorming en omzetting zonder bouwkundige aanpassingen
Het bestemmingsplan bevat een algemene gebruiksregel voor het vormen en het omzetten van woonruimte met behoud van een goede leefkwaliteit. Deze regel is, in aanvulling op de algemene bouwregel over woningvorming en omzetting nodig, omdat woningvorming en omzetting soms ook zonder bouwkundige aanpassingen kan plaatsvinden.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
Dit artikel regelt de bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders om af te wijken van de regels. Dit heeft primair tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Ze kunnen worden toegepast als er niet op grond van de bestemmingsregelingen in hoofdstuk 2 al afgeweken kan worden. Het gaat dan om een afwijking van maten, afmetingen en percentages, het plaatsen van objecten van beeldende kunst, het realiseren van kleine nutsgebouwtjes.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 11 Overige regels
Er mogen uitsluitend geluidgevoelige bestemmingen worden opgericht indien het bouwplan in overeenstemming is met de Wet geluidhinder of met het besluit ontheffing Hogere waarde.

Artikel 12 Overgangsrecht
In het Besluit ruimtelijke ordening is overgangsrecht opgenomen dat in elk bestemmingsplan moet worden overgenomen.

Indien de in het plan opgenomen regels, voor wat betreft gebruik of bebouwing, afwijken van een bestaande legale situatie, dan zijn daarop de overgangsregels van toepassing. De overgangsregel heeft tot doel bestaande belangen te respecteren totdat realisering van de nieuwe regels plaatsvindt.

Voor bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, is bepaald dat deze gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande afwijking niet wordt vergroot. Gehele vernieuwing is in principe uitgesloten, waaronder ook gefaseerde vernieuwing van een bouwwerk wordt verstaan. Het doel van het overgangsrecht is dat het bestaande bouwwerk in de bestaande staat in stand mag worden gehouden. Uitsluitend na het tenietgaan van het bouwwerk door een calamiteit, waarmee onder andere brand of extreme weersomstandigheden wordt bedoeld, is onder voorwaarden gehele vernieuwing toegestaan.

Vergunningplichtige bouwwerken die zonder vergunning zijn opgericht, kunnen door overgangsrecht niet gelegaliseerd worden. Bouwen zonder vergunning is immers een overtreding van de Wabo die niet door een regeling in een bestemmingsplan ongedaan kan worden gemaakt.

Wel kan met een beroep op het overgangsrecht een aanvraag worden ingediend voor de verbouw van een illegaal bouwwerk. Om te voorkomen dat een dergelijke aanvraag moet worden gehonoreerd, is in de overgangsbepaling van dit plan opgenomen dat deze slechts van toepassing is op legale bouwwerken.

Voor het gebruik dat onder het overgangsrecht valt, is bepaald dat dat gebruik mag worden voortgezet. Het gebruik mag eveneens worden gewijzigd, voor zover de afwijking ten opzichte van het toegestane gebruik niet vergroot wordt.

Hiervoor is reeds aangegeven dat illegale bouwwerken niet gelegaliseerd kunnen worden door overgangsrecht. Voor gebruik is dat in principe wel mogelijk maar vanuit het oogpunt van handhaving ongewenst. Gezien het voorgaande is in de overgangsbepaling opgenomen dat het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, van het overgangsrecht is uitgesloten.

Ook na het van kracht worden van dit plan kan dus nog met succes handhavend worden opgetreden tegen gebruik dat reeds in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan. Dit laatste is uiteraard mede afhankelijk van andere aspecten, waaronder de vraag of het strijdige gebruik reeds zolang plaatsvindt dat de gemeente haar rechten heeft verwerkt.

Artikel 13 Slotregel
In dit artikel is de naam van het bestemmingsplan, de citeertitel, omschreven.

Prostitutie
In het plangebied van dit bestemmingsplan zijn geen seksinrichtingen gevestigd met een vergunning op basis van de APV. Gezien het in Utrecht gehanteerde maximumstelsel zijn nieuwe seksinrichtingen niet toegestaan en zijn seksinrichtingen uitgesloten in de gebruiksbepaling en in de begripsbepaling "aan-huis-verbonden bedrijf". Gelet op het binnen de gemeente gehanteerde maximumstelsel betekent de regeling in dit bestemmingsplan geen algeheel verbod, maar wel een verbod op seksinrichtingen binnen dit plangebied.

7.6 Lijst van Bedrijven functiemenging

Toepassing Lijst van Bedrijven functiemenging
Algemeen
In de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) zijn twee voorbeeldstaten voor milieuzonering opgenomen, namelijk de 'Staat Bedrijfsactiviteiten bedrijventerreinen' en de 'Staat Bedrijfsactiviteiten functiemenging'.

De aanpak van milieuzonering en de in dit plan gebruikte Lijst van Bedrijven functiemenging is gebaseerd op de Staat Bedrijfsactiviteiten functiemenging in de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009). De Lijst van Bedrijven functiemenging wordt gehanteerd in gebieden waar bedrijven of andere milieubelastende functies verspreid zijn gesitueerd tussen woningen of andere gevoelige functies. Onderstaand wordt hier meer in detail op ingegaan. Het gaat in dergelijke gebieden in het algemeen om relatief kleinschalige bedrijvigheid die op korte afstand van woningen kan worden toegestaan. De toelaatbaarheid van activiteiten wordt voor dergelijke gebieden in de VNG-publicatie (en de Lijst van Bedrijven functiemenging) bepaald met behulp van op deze situaties toegesneden toelatingscriteria.

Functiemengingsgebieden
In bestaande gebieden waar in enige vorm sprake is van functiemenging, of in gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd (bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen), wordt de Lijst van Bedrijven functiemenging toegepast. Zoals in de VNG-publicatie is aangegeven kan bij functiemengingsgebieden gedacht worden aan:

  • stadscentra, dorpskernen en winkelcentra;
  • horecaconcentratiegebieden;
  • zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen en in lintbebouwingen;
  • (delen van) woongebieden met kleinschalige of ambachtelijke bedrijvigheid.


Daarnaast kan ook in (delen van) woongebieden waar enige vorm van bedrijvigheid aanwezig of gewenst is de Lijst van Bedrijven functiemenging worden toegepast.

Kenmerken van de activiteiten
De activiteiten in dergelijke gebieden verschillen in het algemeen qua aard en schaal sterk van de activiteiten op een bedrijventerrein. Behalve in historisch gegroeide situaties gaat het voornamelijk om:

  • kleinschalige, meestal ambachtelijke bedrijvigheid;
  • bedrijven waarbij de productie of laad- en loswerkzaamheden alleen in de dagperiode plaatsvindt;
  • activiteiten die hoofdzakelijk inpandig geschieden.

De toegepaste Lijst van Bedrijven functiemenging
De bovenvermelde criteria liggen mede ten grondslag aan de selectie van activiteiten die zijn opgenomen in de Lijst van Bedrijven functiemenging als opgenomen in Bijlage 1 bij deze regels. In de Lijst van Bedrijven functiemenging zijn de aspecten geluid, geur, stof en gevaar en de index voor verkeersaantrekkende werking in de categorisering opgenomen. Deze Lijst is samengesteld volgens dezelfde methodiek als de betreffende Staat Bedrijfsactiviteiten functiemenging uit de VNG-publicatie. Op twee punten is een andere werkwijze toegepast:

  • 1. In dit plan wordt alleen de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten gekoppeld aan de Lijst. In de Lijst van Bedrijven functiemenging zijn daarom alleen de activiteiten opgenomen die passen binnen de definitie van bedrijf volgens de begripsbepalingen in de regels van dit bestemmingsplan. De toelaatbaarheid van andere functies wordt in dit plan indien nodig op een andere wijze in de regels en op de plankaart van dit bestemmingsplan geregeld. Toegevoegd zijn enkele regelmatig voorkomende bedrijfsactiviteiten die in de lijst van de VNG-publicatie niet specifiek zijn opgenomen, maar wel aan de vermelde criteria voldoen zoals een ambachtelijke glas-in-loodzetterij en caravanstalling. Voor aannemers, SBI-code 45, heeft een nadere specificatie van de activiteiten plaatsgevonden met bijbehorende categorie-indeling die is afgestemd op de verwachte milieueffecten van deze activiteiten.
  • 2. In de Lijst van Bedrijven functiemenging is in de categorie-indeling een nader onderscheid gemaakt tussen categorie B1 en B2. Voor de toepassing in dit bestemmingsplan blijkt het onderscheid tussen categorie A en categorie B zoals beschreven in de VNG-publicatie te groot om de toelaatbaarheid van activiteiten voldoende af te kunnen stemmen op de kenmerken van de functiemengingsgebieden en het daarin te volgen beleid.

Categorie-indeling
Zoals in de VNG-publicatie is aangegeven kan, vanwege de bijzondere kenmerken van gebieden met enige vorm van functiemenging, niet worden gewerkt met een systematiek van richtafstanden en afstandsstappen: vanwege de zeer korte afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies is een dergelijke systematiek niet geschikt voor functiemengingsgebieden. De Lijst van Bedrijven functiemenging hanteert vier categorieën A, B1, B2 en C met specifieke criteria voor de toelaatbaarheid die onderstaand uiteen zijn gezet.

Categorie A
Bedrijfsactiviteiten die direct naast of beneden woningen/andere gevoelige functies zijn toegestaan, desgewenst in daarvoor omschreven zones binnen rustige woongebieden. De activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn.

Categorie B1
Bedrijfsactiviteiten die direct naast of beneden woningen/andere gevoelige functies in een daarvoor omschreven gebied met functiemenging zijn toegestaan. De activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn.

Categorie B2
Bedrijfsactiviteiten die in een gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter bouwkundig afgescheiden van woningen/andere gevoelige functies. Bouwkundig afgescheiden betekent dat de panden los van elkaar dienen te staan. Uitzondering hierop vormen binnenterreinen omringd door voornamelijk woningen: ook al zijn bedrijven bouwkundig afgescheiden van woningen, op deze locaties zijn hooguit categorie B1 bedrijven toegestaan.

Categorie C
Activiteiten vermeld onder categorie B2, waarbij vanwege relatief grote verkeersaantrekkende werking een directe ontsluiting op hoofdinfrastructuur gewenst is.  

Flexibiliteit
De Lijst van Bedrijven functiemenging blijkt in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door bedrijfsactiviteiten in te schatten. De inschalingen gaan uit van een gemiddeld bedrijf met een moderne bedrijfsvoering. Het komt in de praktijk voor dat een bepaald bedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een milieuvriendelijke werkwijze of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Lijst van Bedrijven functiemenging is verondersteld. In de regels is daarom bepaald dat het college van burgemeester en wethouders een dergelijk bedrijf toch kan toestaan, indien dit bedrijf niet binnen de algemene toelaatbaarheid past. Bij de Lijst van Bedrijven functiemenging is deze mogelijkheid beperkt tot maximaal 1 categorie (dus bijvoorbeeld categorie B1 in plaats van A of categorie B2 in plaats van B1). Om te kunnen afwijken moet worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie.

Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde bedrijven zich aandienen, waarvan de activiteiten in de Lijst van Bedrijven functiemenging niet zijn vermeld, maar die qua aard en invloed overeenkomen met bedrijven die wel zijn toegestaan. Met het oog hierop is in de regels bepaald dat het college van burgemeester en wethouders kan afwijken en vestiging van een dergelijk bedrijf kan toestaan. Om te kunnen afwijken moet op basis van milieutechnisch onderzoek worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met direct toegelaten bedrijven.

7.7 Handhaving

Door handhaving controleert de overheid of burgers, bedrijven en bijvoorbeeld overheidsorganen zich aan de wet- en regelgeving houden. Onder handhaving wordt verstaan het door controle (toezicht en opsporing) en het toepassen (of dreigen daarmee) van bestuursrechtelijke sancties, bereiken dat het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift wordt nageleefd. De handhaving van de van toepassing zijnde regeling binnen de gemeente Utrecht, wordt uitgevoerd door diverse diensten en afdelingen. Zo wordt namens het college onder andere gehandhaafd op de regels van voorliggend bestemmingsplan. Dit betekent dat de regels voor wat betreft het gebruik en de bebouwingsregels worden gehandhaafd. Dit gebeurt veelal door toetsing tijdens het behandelen van de aanvragen om omgevingsvergunning, maar kan ook gebeuren als gevolg van toezicht tijdens de uitvoering van de bouw of op grond van een eigen constatering indien een bouwwerk of een perceel in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt. Indien er bijvoorbeeld sprake is van illegale ingebruikname van gemeentelijke grond, dan zal hiertegen worden opgetreden.

Doel handhavend optreden
Het doel van het handhavend optreden van de gemeente is niet direct gekoppeld aan de noodzaak van een actueel bestemmingsplan. Voor de bewoners van het plangebied is duidelijk waar zij aan toe zijn (qua bouwen, zoals bijvoorbeeld uitbreiding van de woning, en qua gebruik), maar het niet handhaven haalt de effectiviteit van een actueel bestemmingsplan onderuit. De toegevoegde waarde van het verlenen van een omgevingsvergunning voor een vrijstaand bijbehorend bouwwerk is niet groot, indien er op andere plaatsen - zonder vergunning - vrijstaande bijbehorende bouwwerken zijn geplaatst. Dit wordt nog eens problematischer zodra een omgevingsvergunning wordt geweigerd, terwijl diverse vergelijkbare bouwwerken reeds illegaal zijn geplaatst. In dit laatste geval is de roep om handhavend op te treden dan ook het grootst.

Wijze van handhaven
Op grond van de Algemene wet bestuursrecht heeft het college een tweetal instrumenten bij handhaving van bestemmingsplannen tot haar beschikking: bestuursdwang en dwangsom. Bij het toepassen van bestuursdwang wordt de overtreding (het geconstateerde illegale bouwwerk c.q. gebruik) ongedaan gemaakt op kosten van de overtreder. Dit kan betekenen dat een bouwwerk door de gemeente wordt afgebroken en de kosten van bijvoorbeeld de aannemer en de gemeentelijke (voorbereidings)kosten op de overtreder worden verhaald. Het is tevens mogelijk om, indien er zonder omgevingsvergunning wordt gebouwd en de bouw wordt stilgelegd door middel van een bouwstop, de bouwmaterialen weg te slepen en elders op te slaan. Het opleggen van een last onder dwangsom betekent bijvoorbeeld dat het illegale gebruik moet worden gestaakt binnen een door het college gestelde termijn. Overschrijdt men de termijn, dan zal de dwangsom in rekening worden gebracht bij de overtreder. Doel van de dwangsom is het onaantrekkelijk maken van het voortzetten van de geconstateerde overtreding. De dwangsom zal dan ook in relatie moeten staan aan (en zal derhalve altijd hoger zijn dan) het voordeel dat de overtreder heeft bij het voortzetten van de illegaliteit. In het plangebied zal handhavend worden opgetreden tegen het illegale gebruik van bouwwerken en percelen. Bijvoorbeeld het verhuren van opslagruimte ten behoeve van de stalling van caravans, maar ook het gebruik van een winkel als café. Verder zal er bij de bouw worden gecontroleerd op de uitvoering van verleende omgevingsvergunningen. Uiteraard zal er ook gecontroleerd worden of, in het geval van een geweigerde omgevingsvergunning voor een woning, de betreffende woning niet alsnog wordt gebouwd. Voorts zal de gemeente toezien op - onder de Wet milieubeheer vallende - bedrijven. Dit vloeit voort uit de regels van het bestemmingsplan. Indien er immers ter plaatse een bedrijfsactiviteit plaats mag vinden, zal dit qua gebruik (intensiteit en hinder) gehandhaafd worden.