direct naar inhoud van 5.9 Flora en fauna
Plan: Woonboulevard kanaleneiland IKEA e.o.
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0344.BPWOONBOULKANIKEA-0601

5.9 Flora en fauna

5.9.1 Inleiding

De Flora- en faunawet legt een zorgplicht op ten aanzien van natuur, planten en dieren. Indien een initiatief mogelijk de bestaande natuurwaarden kan verminderen moet de initiatiefnemer aangeven hoe dat beperkt en/of gecompenseerd gaat worden. Bij grote ingrepen of een behoorlijke aantasting waarbij beschermde planten of diersoorten in het geding zijn dient een ontheffing Flora Faunawet te worden aangevraagd bij het ministerie LNV.

Wanneer bij planvorming de bestemming in een gebied verandert, moet middels een flora-fauna inventarisatie de huidige waarde worden bekeken en moet er inzicht worden gegeven in het voorkomen van beschermde planten en diersoorten. In het kader van dit bestemmingsplan is door het adviesbureau Bugel Hajema het rapport "Advies Natuurwaarden IKEA Utrecht" van 12 november 2009 Projectnummer 249.15.50.00.00 opgesteld.

5.9.2 Toetsingskader

Op 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Het soortenbeleid uit de Vogelrichtlijn van 1979 en de Habitatrichtlijn van 1992 van de Europese Unie is hiermee in de nationale wetgeving verwerkt.

Soortenbescherming
Achter de Flora- en faunawet staat het idee van de zorgplicht voor in het wild levende dieren en planten (zowel beschermde als onbeschermde) en hun leefomgeving. Die zorgplicht houdt in ieder geval in dat iedereen die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen heeft voor flora of fauna, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten.

Diegene moet alle maatregelen nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden verwacht om die nadelige gevolgen te voorkomen, zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken (artikel 2).

Het plangebied ligt in kilometerhok 135-452 en in uurhok1 31-58 Een kilometerhok is een vastgelegd gebied van 1 km bij 1 km. Een uurhok is een gebied van 5 km bij 5 km, gebaseerd op diezelfde verdeling.

Het gebied is onderzocht op de aanwezigheid van beschermde planten en dieren. Daarnaast is onderzocht of de plannen voor het gebied nadelige effecten hebben voor de daar aanwezige plant en diersoorten.

Gebiedsbescherming
Naast het soorten beleid uit de Europese Vogelrichtlijn (1979) en de Habitatrichtlijn (1992) moet op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) ook aandacht worden besteed aan beschermde natuurgebieden uit deze regelgeving. Dit is uitgewerkt in het Natura 2000-beleid. Natura 2000 is het netwerk van natuurgebieden in de Europese Unie die worden beschermd op grond van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. De richtlijnen geven aan welke typen natuur en welke soorten precies moeten worden beschermd. De lidstaten wijzen daarvoor speciale beschermingszones aan.

In het kader van de Vogelrichtlijn zijn speciale beschermingszones aangewezen ter bescherming van vogelsoorten vermeld in bijlage I van deze richtlijn, van trekvogels op de Nederlandse Rode lijst en van hun habitatten. Deze aanwijzing is in Nederland nagenoeg voltooid. In het kader van de Habitatrichtlijn zijn speciale beschermingszones aangemeld bij de Europese Commissie ter bescherming van leefgebieden vermeld in bijlage I en van planten- en diersoorten vermeld in bijlage II van deze richtlijn. Alle gebieden die zich kwalificeren voor aanmelding zijn op grond van de genoemde richtlijnen beschermd alsof ze al zijn aangewezen.

Ecologische Hoofdstructuur
De Ecologische Hoofdstructuur uit de Nota Ruimte (Regeringsbeslissing 2006) en het Streekplan Utrecht 2005-2015 geniet een vergelijkbare bescherming. Ingrepen bij deze gebieden worden door het bevoegd gezag, het college van Gedeputeerde Staten van de provincie, getoetst bij een ruimtelijke procedure.

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) mag niet worden aangetast. Aantasting wordt alleen verdedigbaar geacht als aantoonbaar is dat het project van groot openbaar belang is en er geen redelijk alternatief bestaat. Hier geldt het zogenaamde 'nee, tenzij'-principe. De aantasting moet zoveel mogelijk worden gemitigeerd. Restschade moet worden gecompenseerd.

5.9.3 Onderzoeksresultaten en conclusie

Soortenbescherming
Van alle soorten is voldoende beeld verkregen op basis van het veldbezoek en de overige gegevens. Nader onderzoek is niet nodig. Van de volgende soortengroepen worden geen verbodsbepalingen overtreden in het plangebied:

  • vaatplanten;
  • vleermuizen;
  • reptielen;
  • vissen;
  • dagvlinders; libellen;
  • overige ongewervelde soorten.

Vogels
Alle vogelsoorten (uitgezonderd exoten) zijn beschermd. Er zijn in of in de omgeving van het plangebied geen permanent bewoonde nesten of belangrijke rust- of foerageer gebieden van vogels aanwezig. Mogelijk broeden er enkele vrij algemeen voorkomende soorten en een enkele rode lijst soort in en rond het plangebied. Daarom kan men er in dit plangebied van uitgaan dat geen verbodsbepalingen worden overtreden als buiten het broedseizoen wordt gewerkt of als de werkzaamheden voor het broedseizoen worden begonnen en continu voortduren. Indien wordt gekozen voor de laatste optie moeten te amoveren bebouwing en opgaande begroeiing ruim voor aanvang het broedseizoen worden verwijderd. Als de werkzaamheden voor het broedseizoen worden gestart en continu voortduren, zullen broedvogels een rustiger broedplaats (op enige afstand) zoeken en niet door de werkzaamheden worden gestoord. Voor het broedseizoen wordt in het kader van de Flora- en faunawet geen standaardperiode gehanteerd. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen van ongeveer 15 maart tot 15 juli duurt.

Vrijgestelde soorten
In het plangebied is voor geen enkele soort de goede staat van instandhouding in het geding. In het plangebied komen enkele beschermde soorten voor in de groepen amfibieƫn en zoogdieren die worden verstoord door de werkzaamheden. Deze staan in tabel C, (zie bijlage). Voor deze soorten geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling voor de artikelen 9 tot en met 12 van de Flora- en faunawet. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. Voor verstoring van deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. De verboden in de artikelen 9, 10 en 11 gelden niet voor mol, bosmuis en veldmuis. Ook gelden ze niet voor huis spitsmuis als deze zich in of op gebouwen of daarbij behorende erven of roerende zaken bevindt. In het plangebied komen geen soorten voor, waarvoor ontheffing dient te worden aangevraagd.

Gebiedsbescherming en Ecologische hoofdstructuur
Het plangebied is geen onderdeel van een gebied uit de Natuurbeschermingswet 1998. Het dichtstbijzijnde gebied hieruit is het Natura 2000-gebied Uiterwaarden Lek. Dit gebied ligt ruim 11 km ten zuidwesten van het plangebied.

De Ecologische Hoofdstructuur, Laagraven, ligt op 2 km afstand aan de oostzijde van de stad. Een ecologische verbindingszone ligt op 200 m afstand, aan de overzijde van het Amsterdam-Rijnkanaal ten zuiden van de A12.

Beschermde gebieden in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 en de Ecologische Hoofdstructuur liggen op voldoende afstand van het plangebied en zijn hiervan gescheiden door bebouwing en infrastructuur. Gezien de aard van de ingrepen zijn geen negatieve effecten te verwachten op deze gebieden.

Voor deze activiteit is daarom geen vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet nodig. De activiteit is op het punt van de gebiedsbescherming voor de Ecologische Hoofdstructuur niet in strijd met de Nota Ruimte en het Streekplan Utrecht 2005-2015.

Op beide punten is het aan het bevoegd gezag, het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht, om deze visie te bevestigen in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1. Bro.