direct naar inhoud van Regels
Plan: Chw bestemmingsplan, Windpark Rijnenburg en Reijerscop
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0344.BPWINDRIJNENREIJER-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 Aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur die de locatie aanwijst als werkingsgebied van een regel.

1.2 Agrarisch bedrijf

Een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen of het houden van dieren, nader te onderscheiden in:

  • a. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen bosbouw, sier- en fruitteelt;
  • b. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond;
  • c. intensieve veehouderij: de teelt van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen en (nagenoeg) zonder weidegang, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel;
  • d. glastuinbouw: de teelt van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;
  • e. sierteelt: de teelt van siergewassen al dan niet met behulp van kassen en al dan niet gecombineerd met de handel in boomkwekerijgewassen en vaste planten;
  • f. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
  • g. bollenteelt: de teelt van bloembollen in samenhang met de teelt van bolbloemen;
  • h. bosbouw: de teelt van bomen vanwege de houtproductie;
  • i. intensieve kwekerij: de teelt van gewassen of dieren (anders dan bij wijze van intensieve veehouderij) (nagenoeg) zonder gebruik te maken van daglicht;
  • j. boomkwekerij: een bedrijf gericht op het telen van bomen al dan niet gecombineerd met de verhandeling daarvan;
  • k. een paardenfokkerij en paardenhouderij.
1.3 Archeologisch onderzoek

Onderzoek verricht door of namens een bedrijf dat beschikt over het in artikel 1, eerste lid, van de Erfgoedwet, bedoelde certificaat. 

1.4 Archeologische verwachtingswaarde

De aan een gebied toegekende waarde in verband met de waarschijnlijk in dat gebied voorkomende historische overblijfselen in de bodem.

1.5 Ashoogte

De hoogte waarop de as van de windturbine zich bevindt, gemeten in meters ten opzichte van het peil.

1.6 Beperkt kwetsbaar object

Objecten als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zoals van toepassing ten tijde van ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan.

1.7 Bebouwing

Eén of meer bouwwerken.

1.8 Bebouwingspercentage

Het met een aanduiding of in de regels aangegeven percentage, dat aangeeft hoeveel van een bouwperceel ten hoogste mag worden bebouwd met gebouwen en bijbehorende bouwwerken.

1.9 Bedrijf

Een onderneming waarbij het accent ligt op het maken, bewerken, herstellen, installeren en verhandelen van goederen, waarbij detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop of levering van ter plaatse gemaakte, bewerkte of herstelde goederen, of van goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.

1.10 Bestaand
  • 1. Bestaand gebruik: het feitelijke of vergunde gebruik van de gronden en bouwwerken op moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van het bestemmingsplan; daaronder valt niet het gebruik dat al in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
  • 2. Bestaande bouwwerken: bouwwerken die op het tijdstip van het ter inzage leggen van het ontwerp van het bestemmingsplan:
    • a. bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of de Woningwet zijn gebouwd;
    • b. nog kunnen worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of een bouwvergunning op grond van de Woningwet.
1.11 Bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.12 Bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij horende bijlagen. Zie ook: Plan.

1.13 Bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.14 Bevi-inrichting

Een inrichting als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.15 Bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak (bron: Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht).

1.16 Bouwen

Plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.

1.17 Bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.18 Bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.19 Bouwperceelsgrens

Een grens van een bouwperceel.

1.20 Bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bouwwerken zijn toegelaten.

1.21 Bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.22 Cultuurhistorische waarde

De aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en/of historische gaafheid.

1.23 Functie

Een onderscheidend kenmerk van een locatie waaruit blijkt voor welke activiteiten de locatie bedoeld of geschikt is; functie in de zin van artikel 4.2 van de Omgevingswet; bestemming als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening.

1.24 Gebouw

Een bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.25 Gevoelig object

Gevoelige gebouwen en gevoelige terreinen.

1.26 Gevoelig gebouw

Woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder, zoals ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan van toepassing, worden aangemerkt als andere geluidsgevoelige gebouwen, met uitzondering van die gebouwen behorende bij de betreffende inrichting.

1.27 Geluidsgevoelig terrein

Terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder, zoals ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan van toepassing, worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen, met uitzondering van die terreinen behorende bij de betreffende inrichting.

1.28 Glastuinbedrijf

Een bedrijf, dat is gericht op het telen van gewassen door in hoofdzaak gebruik te maken van permanente kassen of tunnels.

1.29 Grondwerk

Activiteit die het verstoren van de bodem of de daarop aanwezige beplanting tot gevolg kunnen hebben zoals graven, ploegen, ophogen, het aanbrengen of verwijderen van verharding, het leggen van leidingen, het dempen van oppervlaktewater of het aanbrengen van drainage, funderingen, constructies of apparatuur in de bodem; activiteit in de zin van artikel 3.3, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening.

1.30 Hinderlijke slagschaduw

Het gebied waarbinnen 'hinderlijke slagschaduw' kan optreden wordt berekend onder de volgende aannames; minimale zonhoek is 3 graden en minimale zonafdekking is 20%.

1.31 Hoofdgebouw

Een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen of gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.32 Inkoopruimte

Bouwwerk of verzameling bouwwerken voor het onderbrengen van schakel- en meetapparatuur om de windturbines te verbinden met het landelijke/regionale elektriciteitsnet.

1.33 Kaart

De digitale weergave van het grondgebied van de gemeente dat bij een bestemmingsplan hoort, waarop de locaties en aanduidingen die in de regels worden genoemd zijn ingetekend op een topografische ondergrond, met uitzondering van locaties of aanduidingen die voor het hele grondgebied van dat bestemmingsplan gelden.

1.34 Kantoren

Een gebouw of een gedeelte van een gebouw voor het bedrijfsmatig verrichten van administratieve werkzaamheden.

1.35 Kassen

Gebouwen waarvan de wanden en het dak voornamelijk bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden, zoals het kweken, trekken, vermeerderen, opkweken, of verzorgen van vruchten, bloemen, groenten, planten of bomen, alsmede in voorkomende gevallen tot bescherming van de omgeving tegen milieubelastende stoffen.

1.36 Kraanopstelplaats

Een verharde plek ten behoeve van het bouwen van en het onderhoud aan een windturbine. Ook wel opstelplaats genoemd.

1.37 Kwetsbaar object

Objecten als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder l, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zoals van toepassing ten tijde van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.

1.38 Landschappelijke waarde

De aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur.

1.39 Lijst van bedrijfsactiviteiten

Lijst die een onderverdeling van bedrijfsactiviteiten aangeeft. De onderverdeling is gemaakt op basis van de te verwachten invloed van een activiteit op de omgeving. De lijst maakt deel uit van de regels.

1.40 Natuurwaarde

De aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologisch, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.

1.41 Nutsvoorzieningen

Voorzieningen zoals transformatorhuisjes en andere bouwwerken voor het leveren van gas, elektriciteit of internettoegang, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.42 Omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 5.1 van de Omgevingswet, voor activiteiten die geregeld worden in het omgevingsplan. Of voor inwerkingtreding van de Omgevingswet: de omgevingsvergunning op basis van artikel 2.1 of 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.43 Paardenfokkerij

Een agrarisch bedrijf dat uitsluitend is gericht op het fokken van paarden, de verkoop van gefokte paarden en het houden van paarden ten behoeve van de fokkerij.

1.44 Paardenhouderij

Een bedrijf dat uitsluitend is gericht op het houden, stallen of africhten van paarden en pony's, alsmede de handel in paarden.

1.45 Paardrijactiviteiten

Het houden van paarden en pony's ten behoeve van verhuur en eigen gebruik, alsmede het bieden van gelegenheid aan derden om paarden en pony's in pension te stallen, te trainen, te dresseren en te weiden.

1.46 Peil
  • 1. Voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg.
  • 2. Voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
  • 3. Voor gebouwen die grenzen aan een dijk: de hoogte van de kruin van de dijk ter plaatse van het bouwwerk.
1.47 Plan

Het bestemmingsplan Chw bestemmingsplan, Windpark Rijnenburg en Reijerscop van de gemeente Utrecht met identificatienummer NL.IMRO.0344.BPWINDRIJNENREIJER-VA01.

1.48 Referentievlak

Een geometrisch bepaald vlak op de verbeelding.

1.49 Rijksdriehoeksstelsel

Het Stelsel van de Rijksdriehoeksmeting (RD) is het nationale coördinatensysteem.

1.50 Rotor

Het samenstelsel van drie rotorbladen (ook wel wieken genoemd) en hub of wiekenas van een windturbine.

1.51 Rotordiameter

De diameter van de cirkel die door de tip (het uiteinde) van een rotorblad (wiek) wordt beschreven.

1.52 Schakelkast

Bouwwerk behorende bij een windturbine ten behoeve van het transporteren van opgewekte elektriciteit en het op spanning houden van de interne parkbekabeling.

1.53 Tiphoogte

Het hoogste punt van het bovenste verticaal staande rotorblad.

1.54 Transformatorstation

Een bouwwerk voor het transporteren van de door de windturbines opgewekte elektriciteit naar het landelijke/regionale hoog- en middenspanningsnetwerk met bijbehorende installaties en voorzieningen.

1.55 Voorgevelrooilijn

Een lijn die wordt bepaald door de naar het openbaar toegankelijk gebied, zoals de weg, openbaar groen of water, gekeerde gevel of het verlengde daarvan, van een hoofdgebouw.

1.56 Wgh- inrichting

Bedrijf zoals bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.

1.57 Windturbine

Een bouwwerk ter opwekking van elektriciteit door benutting van windkracht.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van de regels worden onderstaande regels over het meten en berekenen gebruikt.

2.1 Afstand tussen windturbine en objecten

Gemeten van een punt op ashoogte van de windturbine tot de gevel van het object.

2.2 Bebouwd(e) oppervlak(te) van een bouwperceel

Tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.3 Hoogte- en dieptematen
  • 1. De hoogte van een bouwwerk: de afstand vanaf het peil tot aan het hoogste punt van het gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
  • 2. De goothoogte van een bouwwerk: de afstand vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
  • 3. De hoogte van een kap: de afstand vanaf de bovenkant van de goot, de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot het hoogste punt van de kap.
  • 4. Verticale bouwdiepte: vanaf het peil tot aan het laagste punt van een ondergronds bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals funderingen of heipalen. Als de vloer het laagste punt is dan geldt de onderkant van de vloer.
2.4 Bouwhoogte van een windturbine

Vanaf peil tot aan de as van de windturbine.

2.5 Rotordiameter van een windturbine

De diameter van de cirkel die door de tip (het uiteinde) van een rotorblad (wiek) wordt beschreven.

2.6 Tiphoogte van een windturbine

Vanaf peil tot aan het hoogste punt van het bovenste verticaal staande rotorblad.

2.7 Oppervlakte
  • 1. De oppervlakte van een bouwwerk: de oppervlakte, gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
  • 2. Bruto vloeroppervlakte (b.v.o.): het totaal van de binnen een gebouw beschikbare vloeroppervlakte van alle verdiepingen, inclusief kelders en souterrains.
  • 3. Verkoopvloeroppervlakte (v.v.o.): de totale oppervlakte van de voor publiek toegankelijke en zichtbare winkelruimte, inclusief de etalageruimte en de ruimte achter de toonbank.
  • 4. Bedrijfsvloeroppervlakte: de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf, met inbegrip van de magazijnen en overige dienstruimten. Gebouwde, ondergrondse of half verdiept gelegen, parkeervoorzieningen worden hierbij niet meegeteld.
  • 5. De gebruiksoppervlakte van woonruimte: met toepassing van de norm NEN 2580.
2.8 Inhoud

De inhoud van een bouwwerk: de inhoud, gemeten tussen

  • de onderzijde van de begane grondvloer,
  • de buitenzijde van de gevels, het hart van de scheidsmuren en
  • de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • 1. de uitoefening van een agrarisch bedrijf met uitzondering van glastuinbouw, niet grondgebonden veehouderij, intensieve kwekerij, bosbouw, sierteelt, fruitteelt en boomkwekerij;
  • 2. voor de instandhouding van de aanwezige cultuurhistorische en landschappelijke waarden;
  • 3. water, waterbeheer en waterberging;
  • 4. natuurvriendelijke oevers, natuurvriendelijk grasland;
  • 5. bestaande fiets- en wandelpaden, veetunnels en paardenbakken;
  • 6. ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone – windturbine' is overdraai van de rotor van een windturbine toegestaan, alsmede:
    • a. kraanopstelplaatsen voor de bouw en het onderhoud van windturbines, waarbij maximaal 1 kraanopstelplaats per windturbine is toegestaan met een maximale oppervlakte van 2.500 m2 per kraanopstelplaats en dat deze op minimaal 1,5 meter vanaf peil wordt aangelegd;
    • b. kabels en leidingen;
    • c. toegangs- en onderhoudswegen, alsmede bijbehorende waterhuishoudkundige voorzieningen zoals bermsloten, bruggen en duikers, waarbij de maximale breedte van een toegangs- en onderhoudsweg 7 meter is met uitzondering van kruisingen met andere wegen en bochten;
    • d. een transformatorstation inclusief inkoopruimte onder de volgende voorwaarden:
      • de maximale oppervlakte van het transformatorstation inclusief inkoopruimte bedraagt 300 m2, waarbij maximaal één transformatorstation inclusief inkoopruimte voor het gehele windpark is toegestaan;
      • de maximale bouwhoogte van het transformatorstation inclusief inkoopruimte en bijbehorende voorzieningen bedraagt 5,5 meter, met dien verstande dat de maximale bouwhoogte voor bliksemafleiders 11,5 meter bedraagt.
      • een transformatorstation inclusief inkoopruimte wordt op minimaal 1,5 meter vanaf peil aangelegd.
3.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen geen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd.

3.3 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde genoemd in lid 3.1 sub 5 voor de aanleg van en het gebruik ten behoeve van wandel- en fietspaden en ruiterpaden, mits dit het gebruik van de agrarische gronden niet belemmert en er geen nadelige effecten ontstaan voor flora en fauna.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Een gebruik in strijd met de bestemming is in ieder geval ook het gebruik van gronden voor opslag van caravans, vaar- en vliegtuigen en naar de aard daarmee gelijk te stellen onderkomens.

Artikel 4 Bedrijf - Windturbine

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Windturbine' aangewezen gronden zijn, met inachtneming van lid 4.4, bestemd voor:

  • 1. windturbines die elektrische energie opwekken met een vermogen van 3 MW of meer per windturbine;
  • 2. kraanopstelplaatsen voor de bouw en het onderhoud van windturbines, waarbij maximaal 1 kraanopstelplaats per windturbine is toegestaan met een maximale oppervlakte van 2.500 m2 per kraanopstelplaats en dat deze op minimaal 1,5 meter vanaf peil wordt aangelegd;
  • 3. wegen en paden ten behoeve van de bouw en het onderhoud van windturbines met een maximale breedte van 7 meter met uitzondering van kruisingen met andere wegen en bochten;
  • 4. ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch': tevens voor de uitoefening van agrarische bedrijfsactiviteiten als bedoeld in artikel 3 lid 3.1;
  • 5. kabels en leidingen;
  • 6. overige nutsvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Windturbinepark
  • 1. het maximum aantal windturbines bedraagt ten hoogste 4, waarbij maximaal één windturbine per bouwvlak is toegestaan;
  • 2. de minimale bouwhoogte van een windturbine bedraagt tenminste de met de aanduiding 'minimale bouwhoogte (m)' aangegeven waarde, waarbij dat tenminste 140 meter is;
  • 3. de maximale bouwhoogte van een windturbine bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' aangegeven waarde, waarbij dat ten hoogste 180 meter is, met dien verstande dat artikel 11 lid 11.2 sub 1 niet toegepast mag worden voor het extra verhogen van de bouwhoogte van de windturbines;
  • 4. de rotordiameter van een windturbine bedraagt tenminste 150 meter;
  • 5. de rotordiameter van een windturbine bedraagt ten hoogste 180 meter;
  • 6. de tiphoogte van een windturbine bedraagt ten hoogste 270 meter;
  • 7. elke windturbine heeft drie rotorbladen;
  • 8. de bouwhoogten van alle windturbines binnen dit bestemmingsplan mogen niet meer dan 10% afwijken van elkaar. De rotordiameter en vormgeving van alle windturbines dienen hetzelfde te zijn;
  • 9. de bouwhoogte van een windturbinefundament bedraagt ten hoogste 3,5 meter boven peil en heeft een maximale oppervlakte van 800 m2. Een windturbinefundament wordt op minimaal 1,5 meter vanaf peil aangelegd.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • 1. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen, met uitzondering van terreinafscheidingen welke niet meer dan 4 meter hoog mogen zijn.
  • 2. In afwijking van de regel onder 1 mag de bouwhoogte van palen en masten niet meer dan 6 meter bedragen.
  • 3. er is maximaal één schakelkast en transformator per windturbine toegestaan;
  • 4. de hoogte van de schakelkasten en transformatoren bedragen ten hoogste 4,5 meter en de oppervlakte van schakelkasten op de grond bedraagt ten hoogste 25 m² per windturbine. De schakelkasten en transformatoren worden op minimaal 1,5 meter vanaf peil aangelegd.
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Opruimplicht

Uiterlijk 12 maanden nadat de windturbines permanent buiten gebruik zijn genomen, worden de windturbines, kraanopstelplaatsen, schakelkasten, transformators, kabels en leidingen, toegangswegen en het transformatorstation inclusief inkoopruimte verwijderd. De fundering van de windturbines wordt onder het maaiveld afgeknipt, waarbij voorkomen moet worden dat er lekkages optreden in watervoerende lagen door het verwijderen van de funderingspalen.

4.3.2 Voorwaardelijke verplichting Radarhinderverstoring

Wanneer er een ander type windturbine dan de Vestas V162 van 6.2 MW wordt gebouwd, mag niet eerder met de bouw van de windturbine(s) gestart worden dan dat vaststaat dat een schriftelijk positief advies is afgegeven door het Ministerie van Defensie met betrekking tot de maximale bouwhoogte die met de windturbines wordt overschreden binnen het radarverstoringsgebied, zoals vastgesteld in artikel 2.4 van De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening.

4.3.3 Voorwaardelijke verplichting lichtschittering

Voordat een windturbine voor energieproductie in gebruik genomen en gehouden mag worden, dient deze ten behoeve van het voorkomen of beperken van lichtschittering voorzien te zijn van niet reflecterende materialen of coatinglagen op betreffende onderdelen (glansgraad maximaal 30%), waarbij het meten van reflectiewaarden plaatsvindt overeenkomstig NEN-EN-ISO 2813 of een daaraan ten minste gelijkwaardige meetmethode.

4.3.4 Voorwaardelijke verplichting obstakelverlichting en ijsdetectiesysteem
  • 1. Voordat een windturbine voor energieproductie in gebruik genomen en gehouden mag worden, dient de obstakelverlichting op de windturbine gerealiseerd te zijn conform een door de Inspectie Leefomgeving en Transport goedgekeurd verlichtingsplan, dat voldoet aan de volgende eisen:
    • a. het verlichtingsplan is gericht op het zoveel mogelijk beperken van hinder voor de omgeving en dit betekent dat de toe te passen obstakelverlichting in ieder geval moet worden voorzien van een naderingsdetectiesysteem of een daaraan ten minste gelijkwaardige technologie;
    • b. waarbij de veiligheid van het luchtverkeer niet in gevaar wordt gebracht.
  • 2. Een windturbine dient te worden voorzien van een ijsdetectiesysteem, tenzij de veiligheid ten aanzien van ijsafworp op andere wijze aantoonbaar geborgd kan worden.
4.3.5 Voorwaardelijke verplichting gemeentelijke groencompensatie
  • 1. Wanneer de toegangsweg behorende bij de tweede windturbine (vanaf het westen geteld) wordt aangelegd, is het in gebruik hebben en houden van het windpark niet toegestaan totdat de compensatiemaatregelen zijn gerealiseerd overeenkomstig het Groencompensatieplan Windpark Rijnenburg, zoals opgenomen in bijlage 1 van de regels. Deze groencompensatie wordt in stand gehouden zo lang de toegangsweg behorende bij de tweede windturbine (vanaf het westen geteld) in stand blijft.
  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van de regel onder 1, wanneer met een alternatief groencompensatieplan een vergelijkbare groenstructuurcompensatie binnen of buiten het plangebied wordt bereikt.
4.3.6 Voorwaardelijke verplichting slagschaduw

Voordat een windturbine voor energieproductie in gebruik genomen en gehouden mag worden, dient deze ten behoeve van het voorkomen of beperken van hinderlijke slagschaduw, aan de volgende regels te voldoen:

  • 1. de windturbine moet voorzien zijn van een automatische stilstandvoorziening die de windturbine afschakelt om te voorkomen dat hinderlijke slagschaduw optreedt ter plaatse van gevoelige objecten en zich in de door de slagschaduw getroffen uitwendige scheidingsconstructie van gevoelige objecten ramen bevinden;
  • 2. de windturbine moet voorzien zijn van een automatische stilstandvoorziening die de windturbine afschakelt om te voorkomen dat hinderlijke slagschaduw optreedt ter plaatse van panden met een (legale en in gebruik zijnde) kantoorfunctie voor zover gemiddeld meer dan 5 uur en 40 minuten per jaar hinderlijke slagschaduw kan optreden gedurende weekdagen (maandag t/m vrijdag) en tijdens kantooruren (08:30 t/m 17:30) en voor zover zich in de door de slagschaduw getroffen uitwendige scheidingsconstructie van kantoren ramen bevinden;
  • 3. de windturbine moet voorzien zijn van een automatische stilstandvoorziening die de windturbine afschakelt om te voorkomen dat hinderlijke slagschaduw optreedt op toekomstige gevoelige objecten in de polder Rijnenburg en zich in de door de slagschaduw getroffen uitwendige scheidingsconstructie van gevoelige objecten ramen bevinden ter plaatse van het referentievlak zoals weergegeven in bijlage 4 bij de regels;
  • 4. sub 3 geldt vanaf het moment dat de gevoelige objecten in de polder Rijnenburg in gebruik zijn genomen.
4.3.7 Voorwaardelijke verplichting geluid

Voordat een windturbine voor energieproductie in gebruik genomen en gehouden mag worden, dient deze ten behoeve van het voorkomen of beperken van geluidhinder, aan de volgende regels te voldoen:

  • 1. de geluidsbelasting van alle windturbines van Windpark Rijnenburg en Reijerscop samen mag vanwege het beperken van geluidhinder niet hoger zijn dan 45 dB Lden en 39 dB Lnight op de grens van gevoelige terreinen en niet hoger dan 45 dB Lden en 39 dB Lnight op de gevel van gevoelige gebouwen, tenzij deze zijn gelegen op een gezoneerd industrieterrein. Op deze bepaling is de Handhavings- en rekenmethodiek van toepassing zoals opgenomen in bijlage 2 bij deze regels.
  • 2. de geluidsbelasting van alle windturbines van Windpark Rijnenburg en Reijerscop samen mag vanwege het beperken van geluidhinder op toekomstige geluidsgevoelige objecten in de polder Rijnenburg niet hoger zijn dan 45 dB Lden en 39 dB Lnight ter plaatse van de vooraf bepaalde referentiepunten, waarbij de coördinaten zijn weergegeven in het Rijksdriehoeksstelsel en zoals opgenomen in bijlage 4 bij de regels.

Referentiepunt   RD x   RD y   Hoogte boven maaiveld  
A   130.674   452.453   5m  
B   131.450   452.399   5m  

  • 3. sub 2 geldt vanaf het moment dat de toekomstige gevoelige objecten in de polder Rijnenburg in gebruik zijn genomen én deze geluidsgevoelige objecten zich binnen de 45 dB Lden-contour van het Windpark Rijnenburg en Reijerscop bevinden.
4.3.8 Voorwaardelijke verplichting externe veiligheid

Voordat een windturbine voor energieproductie in gebruik genomen en gehouden mag worden, dient deze ten behoeve van het voorkomen of beperken van externe veiligheidsrisico's, aan de volgende regels te voldoen:

  • 1. het plaatsgebonden risico voor een kwetsbaar object, veroorzaakt door een of meer windturbines van Windpark Rijnenburg en Reijerscop, is niet hoger dan 10-6 per jaar.
  • 2. het plaatsgebonden risico voor een beperkt kwetsbaar object, veroorzaakt door een of meer windturbines van Windpark Rijnenburg en Reijerscop, is niet hoger dan 10-5 per jaar;
  • 3. plaatsing van windturbines is alleen toegestaan indien zij voldoen aan de veiligheidseisen opgenomen in NEN-EN-IEC 61400-1.

Daarnaast moeten de windturbines in het kader van veiligheid en onderhoud aan de volgende regels voldoen:

  • 4. een windturbine moet ten minste eenmaal per kalenderjaar worden beoordeeld op de noodzakelijke beveiligingen, onderhoud en reparaties door een deskundige op het gebied van windturbines;
  • 5. een windturbine moet onmiddellijk buiten bedrijf worden gesteld en het bevoegd gezag daaromtrent worden geïnformeerd indien wordt geconstateerd of indien het redelijk vermoeden bestaat dat een onderdeel of onderdelen van de windturbine een gebrek bezitten, waardoor de veiligheid voor de omgeving in het geding is. De windturbine wordt eerst weer in bedrijf genomen nadat alle gebreken zijn hersteld.
4.4 Verbod en binnenplanse vergunningplicht voor in gebruik nemen gronden voor meest oostelijke windturbine
  • 1. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - windturbine' de gronden in gebruik te nemen voor een windturbine.
  • 2. Burgemeester en wethouders verlenen een omgevingsvergunning als bedoeld onder 1, indien geen onaanvaardbaar verhoogd veiligheidsrisico voor het verkeer van Knooppunt Oudenrijn ontstaat door de meest oostelijke windturbine. Hierbij baseren burgemeester en wethouders zich op een advies van Rijkswaterstaat en een gezamenlijk door gemeente en Rijkswaterstaat uit te laten voeren verkeersveiligheidsonderzoek.

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • 1. verkeer- en verblijfsgebied voor gemotoriseerd verkeer en langzaam verkeer;
  • 2. parkeervoorzieningen;
  • 3. water, waterbeheer, waterberging en kruisingen met water;
  • 4. geluidwerende voorzieningen;
  • 5. de bij de bestemming behorende verkeers- en groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, fietsenstallingen, kunstwerken en duikers en bruggen en overige civiel-technische kunstwerken.
5.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

5.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • 1. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  • 2. de bouwhoogte van speelvoorzieningen mag in afwijking van het bepaalde vermeld onder 1 niet meer bedragen dan 4 meter;
  • 3. de bouwhoogte van palen en masten mag in afwijking van het bepaalde vermeld onder 1, niet meer bedragen dan 6 meter;
  • 4. het gestelde onder 1 geldt niet voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ter geleiding, begeleiding en regeling van het verkeer.

Artikel 6 Water

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • 1. waterlopen met bijbehorende taluds en oevers;
  • 2. waterhuishouding;
  • 3. waterbeheer en waterberging;
  • 4. kruisingen met wegverkeer;
  • 5. de bij de bestemming behorende groenvoorzieningen, kunstwerken en kademuren;
  • 6. ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone – windturbine' is overdraai van de rotor van een windturbine toegestaan.
6.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, zoals keermuren voor de waterbeheersing, oeverbeschoeiingen, duikers, bruggen en steigers.

Artikel 7 Waterstaat - Waterstaatkundige functie

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) bestemd voor de bescherming en onderhoud van primaire watergangen.

7.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 7 lid 7.1 bedoelde dubbelbestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd tot een bouwhoogte van maximaal 3 meter.

7.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 7 lid 7.2 ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen van de gronden, met inachtneming van de desbetreffende regels, mits:

  • 1. hierdoor geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de watergang, en
  • 2. ter zake daarvan vooraf advies van de beheerder van de betreffende watergang is ingewonnen.

Hoofdstuk 3 Bouwen en slopen

Artikel 8 Inleidende regels over het bouwen en het slopen

8.1 Werking van de regels in dit hoofdstuk

Regels in dit hoofdstuk blijven buiten toepassing voor zover zij niet te verenigen zijn met een regel over de toegewezen functie.

8.2 Nieuwe bouwwerken

Het bouwen is alleen toegestaan als de activiteit bouwen past bij het doel van de functie en als ook de activiteit of activiteiten waar het bouwwerk voor gebouwd wordt passen bij het doel van de functie.

8.3 Bestaande bouwwerken
  • 1. Bouwwerken die legaal zijn gebouwd, zijn in overeenstemming met de regels die dit plan over de activiteit bouwen stelt.
  • 2. Bouwwerken of voorzieningen die zijn gebouwd of aangebracht om te voldoen aan een voorwaarde van een regel over een functie die op een locatie geldt, mogen niet worden gesloopt, verwijderd of veranderd, als daardoor niet meer aan die voorwaarde wordt voldaan.
8.4 Voorbereiding van de bouw: peil aangeven, rooilijnen uitzetten

De bouw van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend mag in ieder geval niet beginnen, voordat het bevoegde gezag of zijn vertegenwoordiger:

  • het straatpeil heeft aangegeven en
  • de rooilijnen en bouwgrenzen op het bouwterrein heeft uitgezet of
  • heeft vastgesteld dat het aangeven van het straatpeil of het uitzetten van rooilijnen niet nodig is.

Artikel 9 Bijzondere regels over bouwen

9.1 Voorwaardelijke verplichting over parkeren
  • 1. Een vergunning voor het bouwen wordt alleen verleend, als vast staat dat er voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd.
  • 2. De regel onder 1 is niet van toepassing op het bouwen van bijbehorende bouwwerken, dakopbouwen of dakterrassen.
  • 3. Aan de hand van beleidsregels waarin de normen voor parkeergelegenheid zijn opgenomen, stellen burgemeester en wethouders vast of aan de regel onder 1 wordt voldaan.

Artikel 10 Bouwen is toegestaan

10.1 Vergunningvrij bouwen

Op grond van dit plan is voor het bouwen geen vergunning nodig:

  • 1. als wettelijk bepaald is dat een bouwactiviteit niet hoeft te voldoen aan de regels van het bestemmingsplan;
  • 2. als de locatie niet is aangeduid als 'overige zone - omgevingskwaliteit' en
    • a. als het bouwwerk op grond van de volgende leden van dit artikel is toegestaan of
    • b. als in de regels over de toegewezen functie regels over het bouwen zijn opgenomen en het bouwen in overeenstemming is met die regels en met de regels in dit hoofdstuk.
10.2 Gevallen waarin het overschrijden van de bouwgrens is toegestaan
  • 1. Een bouwgrens die geen bestemmingsgrens is mag, ongeacht de aanduidingen en regels over maatvoering en situering, met maximaal 1,5 meter overschreden worden door bij gebouwen horende trappenhuizen, entreeportalen, veranda's, en afdaken of andere ondergeschikte bouwdelen.
  • 2. De regel onder 1 geldt niet als daarbij gebouwd wordt op een locatie die in verband met een functie beschermd is met een verbod om te bouwen.
10.3 Bijbehorend bouwwerk dat aan een openbaar gebied grenst
  • 1. Een bijbehorend bouwwerk bij een woning dat niet voldoet aan de bepaling in artikel 2, onderdeel 3, onder c, van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, maar wel voldoet aan de overige bepalingen van dat onderdeel, mag gebouwd worden, als het openbaar toegankelijke gebied een deel van een binnenterrein is dat aan alle zijden omgeven is door hoofdgebouwen.
  • 2. Voor de toepassing van de regel onder 1 wordt de versie van het Besluit omgevingsrecht gebruikt die geldt op de datum van vaststelling van dit plan.
10.4 Bouwen in de openbare ruimte

In de openbare ruimte is, als de toegewezen functies zich daartegen niet verzetten en de verkeersveiligheid, de waterveiligheid en de veiligheid van personen die in de openbare ruimte verblijven niet worden aangetast, het bouwen van de volgende voorzieningen toegestaan:

  • 1. sport- of speeltoestellen die niet hoger zijn dan 4 meter en die uitsluitend functioneren met behulp van de zwaartekracht of de fysieke kracht van de mens;
  • 2. geluidwerende voorzieningen en
  • 3. kunstobjecten.

Artikel 11 Bouwen met vergunning

11.1 Bouwen buiten de bouw- en bestemmingsgrens
  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen een vergunning verlenen voor het afwijken van de regels die op een locatie gelden en daarbij toestaan dat een bouw- en bestemmingsgrens, ongeacht de aanduidingen en regels over die functies of over de maatvoering en de situering, met maximaal 1,5 meter overschreden worden door:
    • a. bij gebouwen horende trappenhuizen, entreeportalen, veranda's;
    • b. andere ondergeschikte bouwdelen, zoals bij gebouwen horende stoepen, stoeptreden, hellingbanen;
    • c. balkons, erkers en afdaken, als de vrije hoogte, gemeten van de onderzijde van het overschrijdende bouwdeel tot aan het aansluitende, afgewerkte maaiveld minimaal 2,2 meter bedraagt.
  • 2. Burgemeester en wethouders verlenen de onder 1 bedoelde vergunning niet als:
    • a. de overschrijding niet te verenigen is met het doel van de functie of
    • b. de overschrijding onevenredige hinder voor aangrenzende percelen tot gevolg heeft of
    • c. op een locatie die in verband met een functie beschermd is met een verbod om te bouwen.
11.2 Bouwen met een kleine afwijking van regels

Burgemeester en wethouders kunnen, voor zover geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen, een vergunning verlenen voor:

  • 1. het afwijken van hoogtematen en bebouwingspercentages met maximaal 10% van deze maten en percentages, voor zover de afwijking niet leidt tot een extra bouwlaag;
  • 2. het afwijken van de regels voor het plaatsen van vlucht- of noodtrappen;
  • 3. het overschrijden van de maximale bouwhoogte van gebouwen met maximaal 1,5 meter voor het plaatsen van hekwerken of borstweringen voor dakterrassen op een locatie zonder de aanduiding 'overige zone - bouwen';
  • 4. het afwijken van de regels voor het bouwen met een geringe afwijking van de plaats en richting van de bestemmingsgrenzen, als dit noodzakelijk is in verband met onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een kleine afwijking vraagt;
  • 5. het afwijken van de regels over de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor een bouwhoogte van maximaal 10 meter;
  • 6. het afwijken van de regels over de hoogte van bouwwerken voor een bouwhoogte van sirenemasten of masten voor mobiel dataverkeer toestaan tot maximaal 30 meter.
11.3 Bouwen op locaties waar het bouwen in verband met de functie verboden is
  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen een vergunning verlenen om af te wijken van een regel die een locatie in verband met een functie beschermt door de activiteit bouwen te verbieden, als het bouwwerk past bij het doel van de andere aan de locatie toegewezen functies en het doel van de beschermde functie niet doorkruist.
  • 2. De vergunning wordt geweigerd, als het bouwen of het bouwwerk, gezien het belang van de te beschermen functie, schade of gevaar kan veroorzaken of als het te bouwen bouwwerk bij wet als kwetsbaar of zeer kwetsbaar object is aangewezen.
  • 3. Burgemeester en wethouders betrekken het advies van de beheerder van de te beschermen functie bij het besluit over de vergunning.
  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen, om schade uit te sluiten of om gevaar te voorkomen, voorschriften aan de vergunning verbinden.

Artikel 12 Bouwen is niet toegestaan

Het bouwen van andere bouwwerken dan de bouwwerken die op grond van de artikelen 8 tot en met 11 toegestaan zijn, is verboden.

Hoofdstuk 4 Gebouwen en locaties gebruiken

Artikel 13 Activiteiten die niet zijn toegestaan

13.1 Een activiteit moet passen bij het doel van functies

Activiteiten die niet passen bij het in de regels beschreven doel van een functie die aan een locatie is toegewezen zijn verboden.

13.2 Activiteiten die in het algemeen niet mogen
  • 1. De volgende activiteiten zijn verboden:
    • a. het plaatsen, laten plaatsen of geplaatst houden van een onderkomen op een sta- of ligplaats op onbebouwde locaties;
    • b. bedrijfsmatige seksactiviteiten;
    • c. zelfstandige horeca-activiteiten, belhuizen en afhaalzaken;
    • d. het aanbieden van logies;
    • e. het permanent bewonen van stacaravans en recreatiewoningen;
    • f. het kamperen op onbebouwde gronden;
    • g. het wonen in vrijstaande bijbehorende bouwwerken;
    • h. het opslaan van goederen voor de voorgevelrooilijn;
    • i. het opslaan van goederen in de openbare ruimte, anders dan opslag die hoort bij een aan de openbare ruimte toegewezen functie;
    • j. het opslaan van voertuigen, vliegtuigen, boten of onderdelen daarvan op onbebouwde locaties;
    • k. het storten of het opslaan van puin en afvalstoffen op onbebouwde locaties, met uitzondering van het voor korte tijd opslaan van huishoudelijk tuinafval.
  • 2. Het verbod onder 1 geldt niet voor locaties met een functie die de activiteit expliciet toestaat.

Artikel 14 Bedrijfsactiviteiten

14.1 Bedrijfsactiviteiten in een hogere categorie

Burgemeester en wethouders kunnen, in afwijking van de maximale bedrijfscategorie die een functie toestaat, een vergunning verlenen voor andere dan de op de lijst aangeven activiteiten, waaronder bedrijfsactiviteiten in een hogere categorie, als de invloed van die activiteit op de omgeving vergelijkbaar is met activiteiten die binnen de functie passen.

14.2 Kantoren die bij een bedrijf horen

Aan de bedrijfsactiviteiten ondergeschikte en daarmee samenhangende kantoorruimte is onder de volgende voorwaarden toegestaan:

  • 1. de oppervlakte van de kantoorruimte per bedrijf is maximaal 30% van de totale bruto vloeroppervlakte;
  • 2. de oppervlakte van de kantoorruimte mag maximaal 2.000 m2 per bedrijf bedragen.

Artikel 15 Kruisingen, tunnels, bruggen en viaducten

15.1 Werking van dit artikel

Dit artikel is alleen van toepassing op kruisingen van verkeersinfrastructuur of water met andere verkeersinfrastructuur of met water, waarbij de toegewezen functie, een andere functie doorkruist, wat onder meer blijkt uit het feit dat ter plaatse van de kruising aan weerszijden diezelfde andere functie is toegewezen.

15.2 Activiteitenregeling bij kruisingen

Op de locatie van de kruising zijn naast de activiteiten die bij de toegewezen functie horen ook de activiteiten toegestaan die bij de functie horen die gekruist wordt.

Hoofdstuk 5 Grondwerk

Artikel 16 Vergunning in verband met de bescherming van een functie

16.1 Grondwerk dat niet is toegestaan

Het volgende grondwerk is niet toegestaan op een locatie die in verband met een functie beschermd is met een verbod om grondwerk te verrichten:

  • 1. het wijzigen van het maaiveldniveau door afgraven of ophogen;
  • 2. het aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;
  • 3. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • 4. het verrichten van graafwerkzaamheden (zoals ten behoeve van rioleringen, kabels, leidingen en drainage);
  • 5. het planten of rooien van bomen of van andere diep wortelende planten;
  • 6. het aanleggen van oppervlaktewater, het verbreden of het dempen van bestaand oppervlaktewater.
16.2 Vergunning voor afwijken
  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen in afwijking van de regel in lid 16.1 een vergunning voor het verrichten van grondwerk verlenen, als het grondwerk, gezien het belang van de beschermde functie, geen onevenredige schade of gevaar kan veroorzaken.
  • 2. Burgemeester en wethouders betrekken het advies van de beheerder van de beschermde functie bij het besluit over de vergunning.
16.3 Vergunningvoorschriften

Burgemeester en wethouders kunnen, om onevenredige schade uit te sluiten of om onveilige situaties te voorkomen, voorschriften aan de vergunning verbinden.

Artikel 17 Bescherming van archeologische waarden

17.1 Grondwerk waarvoor geen vergunning in verband met archeologische waarden nodig is

Met inachtneming van artikel 16 is het volgende grondwerk toegestaan:

  • 1. grondwerk dat wordt verricht op een locatie die niet is aangeduid als een archeologische verwachtingszone en die niet is aangewezen als archeologisch monument;
  • 2. in gevallen waarin het grondwerk in omvang en diepte binnen een bestaande bodemverstoring plaatsvindt:
    • a. grondwerk dat normaal onderhoud en beheer betreft, zoals onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
    • b. grondwerk dat samenhangt met vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • 3. grondwerk dat nodig is voor archeologisch onderzoek;
  • 4. grondwerk dat in overeenstemming met de wettelijke voorschriften al in uitvoering is op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan.
17.2 Grondwerk zonder vergunning in verband met de zone archeologische verwachtingswaarde

Met inachtneming van artikel 16 en lid 17.3 mag het volgende grondwerk op een locatie binnen een zone met een archeologische verwachtingswaarde zonder vergunning uitgevoerd worden, voor zover de activiteit aan de op de locatie geldende voorwaarden voldoet:

  • 1. op een locatie met de aanduiding 'overige zone - archeologische verwachting - 2' onder de voorwaarde dat het grondwerk geen verstoring veroorzaakt dieper dan 30 cm onder het maaiveld;
  • 2. op een locatie met de aanduiding 'overige zone - archeologische verwachting - 3' onder de voorwaarde dat het grondwerk een oppervlakte van maximaal 30 m2 verstoort en geen verstoring veroorzaakt dieper dan 30 cm onder het maaiveld;
  • 3. op een locatie met de aanduiding 'overige zone - archeologische verwachting - 4' onder de voorwaarde dat het grondwerk een oppervlakte van maximaal 100 m2 verstoort en geen verstoring veroorzaakt dieper dan 30 cm onder het maaiveld;
  • 4. op een locatie met de aanduiding 'overige zone - archeologische verwachting - 5' onder de voorwaarde dat het grondwerk een oppervlakte van maximaal 500 m2 verstoort en geen verstoring veroorzaakt dieper dan 30 cm onder het maaiveld;
  • 5. op een locatie met de aanduiding 'overige zone - archeologische verwachting - 6' onder de voorwaarde dat het grondwerk een oppervlakte van maximaal 5000 m2 verstoort en geen verstoring veroorzaakt dieper dan 50 cm onder het maaiveld.
17.3 Regels over het bepalen van de omvang van het grondwerk en van de zone
  • 1. Als de verstoring in meer dan één zone valt, geldt voor de toepassing van lid 17.2 de zone die de minste verstoring toestaat.
  • 2. Bij een gefaseerde uitvoering van een project waarvoor grondwerk nodig is, is voor het bepalen van de verstoring de totale verstoring (oppervlakte en/of diepte) van het gehele project bepalend.
17.4 Vergunning in verband met de archeologische waarde
  • 1. Op een locatie met een van de in lid 17.2 genoemde aanduidingen is het verboden om zonder vergunning grondwerk te verrichten, behalve als de activiteit op grond van lid 17.1 of lid 17.2 is toegestaan.
  • 2. De vergunning wordt verleend, als is gebleken dat het grondwerk geen directe of indirecte gevolgen heeft voor het archeologische erfgoed of als er maatregelen zijn getroffen waardoor de archeologische resten in de bodem worden behouden.
  • 3. De vergunning wordt geweigerd als op voorhand zeker is dat de vergunning die op grond van artikel 16 voor het grondwerk nodig is niet verleend kan worden.
  • 4. Bij de aanvraag voor een vergunning als bedoeld onder 1 wordt een deskundigenrapport overlegd dat goedgekeurd is door of namens het bevoegd gezag, als zo'n rapport over de gevolgen van het grondwerk op de archeologische waarde nodig is voor een goede beoordeling van de aanvraag.
  • 5. Aan de vergunning als bedoeld onder 1 kunnen in ieder geval de volgende voorschriften worden verbonden:
    • a. de verplichting tot het treffen van maatregelen waardoor de archeologische resten in de bodem worden behouden;
    • b. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
    • c. de verplichting om het grondwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Hoofdstuk 6 Overgangs- en slotregels

Artikel 18 Overgangsrecht

18.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, of dat gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een vergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van vaststelling van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
18.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Als het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van vaststelling van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

Artikel 19 Slotregel


Deze regels worden aangehaald als:

regels van het bestemmingsplan Chw bestemmingsplan, Windpark Rijnenburg en Reijerscop.