Plan: | Verkabeling hoogspanningsverbinding Rijnvliet Strijkviertel |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0344.BPVERHOOGRIJNSTRIJ-VA01 |
Het gebied ten oosten van de Strijkviertelplas, tussen Langerak en de snelweg A12, De Meern en de snelweg A2 in Leidsche Rijn wordt ontwikkeld voor de woonwijk Rijnvliet en een bedrijventerrein. Aan de westkant van dit gebied is een 150 kilovolt (kV) verbinding (Utrecht Lage Weide - Oudenrijn - Nieuwegein) aanwezig. Dit is vanaf mast 8 een bovengrondse hoogspanningsverbinding, zie afbeelding 1. Deze hoogspanningsverbinding wordt ondergronds gebracht, om de ontwikkelingen in Rijnvliet en Strijkviertel goed in te kunnen passen. Deze wijziging past niet binnen de daar geldende bestemmingsplannen. De hoofddoelstelling van het bestemmingsplan is de verkabeling van de hoogspanningsverbinding tussen mast 8 en 11 planologisch-juridisch mogelijk te maken.
Afbeelding 1 Hoogspanningsverbinding Utrecht Lage Weide - Oudenrijn - Nieuwegein
In het plan zijn de wijzigingen in de wet- en regelgeving en het beleid van de verschillende overheden op het gebied van de ruimtelijke ordening, die zich in de loop van de tijd hebben voorgedaan, verwerkt.
Het plangebied is gelegen aan de zuidwestkant van Utrecht. Het plangebied is begrensd door de Strijkviertelplas in het westen en de nieuwe woonwijk Rijnvliet en een toekomstig bedrijventerrein in het oosten. In het noorden vormt mast 8, nabij busbaan Rijnvliet, de plangrens, in het zuiden vormt mast 11, nabij de C.H. Letschertweg, de plangrens. Het plangebied omvat het tracé van de ondergrondse hoogspanningsleiding en de daarbij behorende belemmeringenstrook en de bestaande, op termijn te verwijderen belemmeringenstrook. Zie afbeelding 2 voor de ligging en begrenzing van het plangebied.
Afbeelding 2 Begrenzing plangebied
In het plangebied gelden de volgende bestemmingsplannen:
Bestemmingsplan | Vastgesteld door Raad | Onherroepelijk | |
Rijnvliet | 3 november 2016 | 19 april 2017 | |
Actualisering diverse gebieden, Leidsche Rijn e.o. | 31 oktober 2013 | 12 september 2014 | |
Actualisering diverse gebieden, Leidsche Rijn e.o. 1e Herziening | 18 mei 2017 | 13 februari 2019 | |
Chw Algemene regels over bouwen en gebruik | 30 november 2017 | 31 oktober 2018 |
Dit bestemmingsplan betreft een zogenaamde partiële herziening. Dat betekent dat de onderliggende bestemmingsplannen slechts op onderdelen worden gewijzigd. In dit geval wordt een dubbelbestemming, waarmee de ondergrondse hoogspanningsverbinding mogelijk wordt gemaakt en wordt beschermd, aan de bestaande bestemmingsplannen toegevoegd. De huidige dubbelbestemming voor de bovengrondse hoogspanningsverbinding is met een voorlopige bestemming opgenomen. Deze voorlopige bestemming vervalt na 4 jaar. De onderliggende bestemmingen blijven gelden. Een uitzondering daarop is de locatie van het opstijgpunt, waar de hoogspanningsverbinding van ondergronds naar bovengronds gaat, daar gelden de onderliggende bestemmingen niet meer.
Hoofdstuk 2 bevat de beschrijving van de relevante beleidskaders. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de bestaande situatie, het plan en de uitvoeringsaspecten. Hoofdstuk 4 gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 5 komt de juridische toelichting op de planregels aan bod.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (hierna ook: SVIR) vastgesteld. In de SVIR geeft het kabinet een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Het kabinet schetst hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. In de structuurvisie worden belangrijke accenten geplaatst op het brede gebied van ruimtelijke ordening en bestuurlijke verantwoordelijkheden, die sterk verschillen met het voorgaande nationaal ruimtelijke beleid. Daarbij wordt het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid.
De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits Aanpak, de structuurvisie voor de Snelwegomgeving en de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de Agenda Landschap, de Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.
De nationale belangen uit de SVIR die juridische borging vragen, staan in de AMvB Ruimte (ook wel bekend als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening – Barro). De AMvB Ruimte is gericht op doorwerking van nationale belangen in bestemmingsplannen. Bij het opstellen van bestemmingsplannen moeten gemeenten zich houden aan bij AMvB of verordening gestelde regels. Nieuwe of gewijzigde regels moeten binnen een bepaalde termijn in de bestaande bestemmingsplannen worden verwerkt. Dit kan betekenen dat gemeenten bestemmingsplannen moeten aanpassen aan de AMvB Ruimte.
Plangebied
In de SVIR wordt ten aanzien van een energieontwikkeling en -transitie aangegeven dat een toekomstbestendige energievoorziening van vitaal belang is voor de Nederlandse economie. Daarin speelt leveringszekerheid van energie (gas en elektriciteit) een cruciale rol.
Een van de hoofddoelen van het SVIR is het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland. Een van de subdoelen daarvan is het efficiënt gebruik van de ondergrond en ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie. De ruimtebehoefte en het beleid voor ruimtelijke inpassing voor de nationale elektriciteitsinfrastructuur (220 kV en meer) zijn uitgewerkt in het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening en ruimtelijk geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Omdat de voorliggende ontwikkeling een 150 kV-verbinding betreft valt deze niet onder de nationale elektriciteitsinfrastructuur. Het SVIR staat de verkabeling van deze verbinding niet in de weg.
Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde Structuurvisie (SVIR) vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, defensie, ecologische hoofdstructuur, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).
De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, dat wil zeggen door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, vastgesteld op 30 december 2011) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Voor één onderwerp geregeld in dit besluit, voorziet het besluit niet in de (definitieve) begrenzing. Dit betreft de EHS. Ten aanzien van deze begrenzing is bepaald dat de provincies die grenzen (nader) bepalen.
Een deel van het Barro is gebaseerd is op eerdere PKB's en beleidsnota's die in de SVIR worden herbevestigd. Deze onderdelen kunnen na vaststelling van de structuurvisie de procedure volgen en vervolgens in werking treden. Het betreft de volgende onderdelen:
Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.
Plangebied
De elektriciteitsvoorziening is aangemerkt als een nationaal belang. Wat betreft de elektriciteitsvoorziening zijn bestaande hoogspanningsverbindingen opgenomen. In het Barro zijn regels opgenomen voor deze hoogspanningsverbindingen (220 kV en meer). Omdat de voorliggende ontwikkeling een 150 kV-verbinding betreft valt deze niet onder de hoogspanningsverbindingen zoals in Barro bedoeld is. Het Barro staat de verkabeling van deze verbinding niet in de weg.
De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en in 2012 vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat overheden een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting van het bestemmingsplan moeten motiveren. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe laddersystematiek geldt.
Het doel van de motivering op grond van de Ladder is een zorgvuldige afweging bij ruimtelijke besluiten die zorgt voor zuinig ruimtegebruik en tegengaan van overprogrammering en leegstand. Het besluit voldoet hiermee aan een goede ruimtelijke ordening.
Plangebied
Het ondergronds brengen van de hoogspanningsverbinding is geen stedelijke ontwikkeling in het kader van de Ladder voor duurzame verstedelijking. Het ondergronds brengen van de hoogspanningsverbinding is noodzakelijk om de woningbouw in Rijnvliet goed in te kunnen passen. De ladder staat daarmee de ontwikkeling niet in de weg.
In 2001 verscheen de kabinetsnota 'Een wereld en een wil: werken aan duurzaamheid', beter bekend als het vierde Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4). Het NMP4 geldt voor de periode 2001-2030. In dit beleidsplan licht het kabinet het te voeren milieubeleid toe. Het NMP4 wil een eind maken aan het afwentelen van milieulasten op de toekomstige generaties en op mensen in arme landen.
Het milieubeleid voor de komende periode is gebaseerd op een aantal leidende beginselen:
Plangebied
Het Nationaal milieubeleidsplan noemt elektromagnetische velden afkomstig van hoogspanningslijnen een reden tot zorg. In paragraaf 3.3.11 wordt beschreven hoe met de elektromagnetische velden van de hoogspanningsverbinding wordt omgegaan. Er wordt voldaan aan de aanbevelingen op Europees en nationaal niveau.
De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRS) is op 4 februari 2013 vastgesteld. Bij de PRS is een Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) gemaakt. Van beide plannen zijn de herijkingen in december 2016 vastgesteld. De structuurvisie geeft aan wat de provincie de komende jaren samen met haar partners wil bereiken op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling. De verordening zorgt voor de doorwerking van de structuurvisie naar de gemeenten.
De provincie moet aantrekkelijk blijven om te wonen, werken en recreëren. Het ruimtelijk beleidsvizier is daar op gericht. Het ruimtelijke beleid is gebaseerd op vier pijlers die bijdragen aan de aantrekkelijkheid, leefbaarheid en kwaliteit van de provincie:
Deze pijlers leiden tot de volgende twee belangrijkste beleidsopgaven; opgaven die nodig zijn om Utrecht aantrekkelijk te houden als vestigingsplaats:
Plangebied
In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie en Verordening is geen specifiek beleid voor hoogspanningsverbindingen opgenomen. Het provinciaal beleid levert geen belemmeringen op voor het verkabelen van de hoogspanningsverbinding.
Water is een belangrijke pijler van een veilige, gezonde en prettige leefomgeving. Vanuit die achtergrond werkt Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden aan bescherming tegen overstromingen, een gezond grond- en oppervlaktewatersysteem en het zuiveren van afvalwater.
Het waterschap heeft haar ambities en visies vastgelegd in de Waterkoers 2016-2021.
De koers is een omslag in denken, waarbij het waterschap zich flexibel opstelt en daarbij ruimte laat voor initiatieven uit de samenleving. Andere onderwerpen die in de Waterkoers aan de orde komen zijn waterveiligheid, voldoende water, gezond water, gezuiverd afvalwater en genieten van water.
Plangebied
In paragraaf 3.3.8 en de bijbehorende bijlage wordt beschreven hoe wordt omgegaan met de diverse aspecten van het water in en rondom het plangebied.
Op 1 juni 2018 is het coalitieakkoord 2018-2022 'Utrecht: ruimte voor iedereen' verschenen. Het coalitieakkoord bestaat uit drie onderdelen:
• Plaats voor iedereen
Het eerste deel van het akkoord bevat verschillende maatregelen op het gebied van onderwijs, economie, werk, sport, welzijn, zorg en veiligheid. Samen met inwoners, bedrijven, maatschappelijke organisaties en vrijwilligers maken we van Utrecht een plaats voor iedereen.
• Gezonde groei voor iedereen
Het tweede deel van het akkoord bevat maatregelen over wonen, mobiliteit, nieuwe energie en een gezonde omgeving om in te leven. We vinden dat er voor iedereen ruimte moet zijn om in Utrecht te wonen en dat Utrecht aantrekkelijk en bereikbaar moet blijven. Ook willen we graag koploper zijn in de verandering naar een duurzame energievoorziening en economie.
• De kracht van iedereen
Het derde deel van het akkoord gaat over hoe we de genoemde doelen willen bereiken, samen met Utrechters en andere betrokkenen.
In de omgevingsvisie staat wat het gemeentelijke beleid is voor de 'fysieke leefomgeving'. Dit is de omgeving waarin we wonen, werken en recreëren. De ondergrond, de lucht en het water maken deel uit van de leefomgeving, maar ook de gebouwen, bestrating en planten. De omgevingsvisie bevat drie niveaus:
De omgevingsvisie is digitaal te raadplegen via: www.utrecht.nl/bestuur-en-organisatie/beleid/omgevingsvisie/.
Niet alle gemeentelijke beleidskaders hebben betrekking op het plangebied. Hieronder worden daarom alleen de relevante beleidskaders nader toegelicht.
Het ruimtelijke beleid voor de langere termijn is vastgesteld in de Ruimtelijke Strategie Utrecht (hierna: RSU). De RSU is in 2016 vastgesteld. In de RSU zijn de contouren voor de ontwikkelopgaven van de economische ontwikkelingsgebieden, verdichtingsgebieden en aandachtsgebieden in beeld gebracht. Utrecht groeit en we willen die groei vooral faciliteren door inbreiding. Belangrijke nieuwe woningbouwlocaties in de stad die daar - naast Leidsche Rijn - aan moeten bijdragen zijn het Beurskwartier en de Merwedekanaalzone. De Binnenstad, het Stationsgebied, het Utrecht Science Park en Leidsche Rijn (Centrum) worden beschouwd als economische hotspots waar we kansen willen creëren en benutten. Tevens willen we de openbare ruimte beter benutten en grotere betekenis geven als de plek waar de stad zich presenteert. Gezonde verstedelijking is in alle gevallen het uitgangspunt. Dat betekent focussen op bewegen, welbevinden, perspectief op wonen, werk en opleiding, duurzaamheid.
De RSU bevat tevens een Investeringsstrategie, waarmee een verbinding wordt gelegd tussen de ruimtelijke ambities van de stad met betrekking tot gezonde verstedelijking en de investeringsopgave die daarmee samenhangt.
Plangebied
Het ondergronds brengen van de hoogspanningsverbinding is nodig om de ontwikkeling van een deel van Rijnvliet, wat behoort tot de ontwikkeling van Leidsche Rijn, mogelijk te maken. Het ondergronds brengen van de hoogspanningsverbinding past binnen de RSU.
Groenstructuurplan Utrecht 'Stad en land verbonden' en 'Actualisatie van Groenstructuurplan
Utrecht'
De gemeente Utrecht wil het groen in de stad voor iedereen bereikbaar houden en de kwaliteit verbeteren. Grote groengebieden en belangrijke groene verbindingen wil de gemeente verder ontwikkelen, verbeteren en beschermen.
Groen maakt een stad leefbaar, mooi en het is goed voor het milieu. Woont u in Utrecht? Dan willen we bijvoorbeeld dat u een mooie fietstocht kunt maken langs een groene route. Of dat u kunt ontspannen in een mooi park. Veel groen is ook aantrekkelijk voor bezoekers van de stad.
In het groenstructuurplan Utrecht Stad en land verbonden is dit verwoord in 3 ambities:
Het groenstructuurplan van 2007 is bijgewerkt in de actualisatie groenstructuurplan Utrecht 2017 – 2030. Naast de 3 ambities ligt de nadruk meer op hoe we groen inzetten voor de gezonde stad. En hoe groen ons helpt om de gevolgen van klimaatverandering op te vangen. Dit plan is op 8 maart 2018 door de gemeenteraad vastgesteld.
De groei van de stad vraagt om het vastleggen van de plekken die we groen willen houden in en om de stad, zodat bij ontwikkelingen daar rekening mee gehouden kan worden en het groen zoveel mogelijk beschermd kan worden. Daarnaast vraagt de groei van het aantal inwoners in de stad om ontwikkeling van nieuw groen, goede recreatieve en groene verbindingen en het verbeteren van bestaand groen.
De groengebieden die we extra beschermen zijn geselecteerd op basis van ecologische, landschappelijke, recreatieve of cultuurhistorische kwaliteiten. Deze gebieden staan aangegeven op de kaart in het groenstructuurplan. Als in die gebieden plannen zijn waardoor groen verdwijnt, moet de gemeenteraad daar eerst over beslissen. Bij de beoordeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning toetst de gemeente concreet of deze in de groenstructuur ligt.
Plangebied
In de visie op de stedelijke groenstructuur Utrecht 2030 ligt het plangebied in verschillende groenstructuren. Bestaande elementen van de stedelijke groenstructuur en de hoofdbomenstructuur worden beschermd. Uitgangspunt voor de voorgenomen werkzaamheden is dat er geen bomen gerooid worden en het groen areaal niet wordt verminderd. Het ondergronds brengen van de hoogspanningsverbinding zal de bestaande groenstructuur niet aantasten. Het Groenstructuurplan vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.
Afbeelding 3 Uitsnede Actualisatiekaart visie Groenstructuur 2030
Bomenbeleid Utrecht (2009)
De nota Bomenbeleid Utrecht is in 2009 vastgesteld. Een van de belangrijkste doelen van het Utrechtse bomenbeleid is een samenhangende bomenstructuur voor de stad te verbeteren en te ontwikkelen, gebaseerd op cultuurhistorische, ruimtelijke en ecologische uitgangspunten en milieu.
Voor 2030 zet de gemeente in op het behoud en de ontwikkeling van de bomenstructuur. Dit zal gebeuren door twee beleidsdoelstellingen:
Sinds 1 januari 2007 kennen alle gemeentelijke ruimtelijke plannen in de stad een bomenparagraaf. De bomenparagraaf biedt vanaf het begin en in alle fasen van een planproces de mogelijkheid een belangenafweging te maken over de gevolgen van een ruimtelijk plan voor bomen.
Plangebied
Langs de Strijkviertelplas staat een aantal bomen. Vanwege het ondergronds brengen van de hoogspanningsverbinding door boring hoeven er geen bomen gekapt te worden. In paragraaf 3.3.7 wordt het aspect bomen verder beschreven.
Archeologie
De gemeente Utrecht heeft ervoor gekozen ter bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen een verordening op te stellen voor het hele grondgebied van de gemeente. In de verordening op de archeologische monumentenzorg is een vergunningenstelsel opgenomen ter bescherming van het archeologische erfgoed, waarmee de wettelijk vereiste bescherming kan worden geboden. In bestemmingsplannen wordt verwezen naar de verordening en een regel opgenomen (dubbelbestemming Waarde - Archeologie). In deze dubbelbestemming is opgenomen dat de voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden mede zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachtingen. Met deze specifieke gebruiksregel wordt geregeld dat onder een met het bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval wordt begrepen het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg. Door de verordening en de daarbij behorende archeologische waardenkaart is de bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen in de bodem van de gemeente Utrecht gewaarborgd en zijn verstoringen van de bodem vanaf een op de archeologische waardenkaart aangegeven oppervlakte en diepte vergunningplichtig.
Plangebied
In het bestemmingsplan is ter bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen de dubbelbestemming Waarde-Archeologie opgenomen. In paragraaf
3.3.9
van dit plan wordt verder ingegaan op de archeologie in het plangebied.
Volksgezondheid 'Bouwen aan een gezonde toekomst 2015-2018' (2015)
De nota 'Bouwen aan een gezonde toekomst 2015-2018 is in 2015 vastgesteld. In deze nota wordt de verbinding gelegd tussen fysieke, sociale en economische vraagstukken, die kansen bieden om bij te dragen aan gezonder wonen, werken en leven in Utrecht. De stad wordt uitgenodigd om initiatief te nemen en samenwerking te zoeken en samen bij te dragen aan een gezonde stad. Er wordt gewerkt aan het bevorderen van gezondheid via gezond duurzaam lokaal voedsel, gezonde leefstijl en gezond gedrag.
Plangebied
Dit bestemmingsplan voorziet in een ondergrondse hoogspanningsverbinding. Bij hoogspanningsverbindingen komen elektromagnetische velden voor. In paragraaf 3.3.11 wordt beschreven hoe met de elektromagnetische velden van de hoogspanningsverbinding wordt omgegaan. Er wordt voldaan aan de aanbevelingen op Europees en nationaal niveau.
Nota externe veiligheid (2007)
De Nota externe veiligheid, welke in 2007 is vastgesteld, gaat in op het beleid van de gemeente Utrecht voor de beheersing van risico's als gevolg van het werken met gevaarlijke stoffen in inrichtingen (bedrijf, productielocatie of kantoor) en het vervoer van gevaarlijke stoffen. De genoemde risico's zijn veiligheidsrisico's voor mensen die zich in de buurt van de inrichting of het transport bevinden.
De beleidskeuzes hebben betrekking op nieuwe situaties, waarin een risicobron zich vestigt of uitbreidt of een risico-ontvanger, zoals een woning, planologisch mogelijk wordt gemaakt. De randvoorwaarden en regels zijn vertaald in afstandseisen tussen risicobronnen (bedrijven, transportroutes (weg, spoorweg, vaarweg) of buisleidingen) en omgevingsobjecten. De gemeente Utrecht kiest ervoor om geen zwaardere veiligheidseisen op te leggen dan die vermeld staan in de risiconormering van de rijksoverheid. In sommige gevallen biedt de rijksregelgeving ruimte tot afwijken van de normering. In de Nota spreekt de gemeente zich uit om terughoudend om te gaan met de mogelijkheid tot afwijken.
Plangebied
De ondergrondse verkabeling valt niet onder één van de categorieën van inrichtingen waarop het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van toepassing is. Ook worden er geen kwetsbare objecten ontwikkeld. Zie ook paragraaf 3.3.4.
Nota Bodembeheerplan 2017-2027 'Grondig Werken 4' (2017)
In 2017 is de Nota Bodembeheer 2017-2027 'Grondig Werken 4' vastgesteld. De Nota bodembeheer 2012–2022 is met de voorliggende Nota bodembeheer 2017-2027 geactualiseerd. Utrecht groeit en er wordt zowel in de stad als aan de randen veel gebouwd. Door deze bouwinitiatieven is de vraag naar bouwgrond in Utrecht groot. Deze bouwgrond wordt momenteel van elders (vaak over lange afstand) aangevoerd. De aanpak in de Nota Bodembeheer 2017 – 2027 zorgt ervoor dat de benodigde grond duurzaam uit de eigen en uit omliggende gemeenten in de regio kan komen, wat bijdraagt aan een gezonde verstedelijking en een circulaire economie.
Daarbij is de ambitie om maximaal voordeel te behalen voor mens en milieu, efficiënter te werken (goedkoper, kortere doorlooptijden) en werk met werk te maken. In de Nota bodembeheer staat hoe beschikbare vrijgekomen grond en baggerspecie op en in de landbodem van de gemeente Utrecht mag worden opgeslagen, hergebruikt of toegepast en welke regels en procedures hierbij gelden. De nota is bedoeld voor professionele partijen.
De gemeente Utrecht volgt zoveel mogelijk het algemene landelijke beleid zoals dat is opgenomen in het Besluit bodemkwaliteit. Dit landelijke beleid past echter niet in elke lokale situatie. De wetgever heeft het mogelijk gemaakt om lokaal beleid toe te staan. In Utrecht speelt, naast de grote vraag naar bouwgrond, mee dat gebiedseigen grond niet altijd kan worden hergebruikt en dat er te weinig hergebruiksmogelijkheden zijn. De lokale gebiedsgerichte invulling sluit aan bij de functie, kwaliteit en ontwikkelingen van een gebied. De nota is hierdoor ingedeeld in: gebiedsspecifiek beleid, ander gemeentelijk beleid en landelijk beleid.
Het gebiedsspecifieke beleid bestaat uit:
Ander gemeentelijk beleid bestaat uit:
Landelijk beleid geldt voor alle andere gebieden en stoffen die niet onder het gebiedsspecifiek beleid of ander gemeentelijk beleid vallen.
Plangebied
Er is in het plangebied een verkennend bodemonderzoek en waterbodemonderzoek gedaan. In paragraaf 3.3.5 wordt dit beschreven. De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan. Bij de uitvoering moet rekening gehouden worden met aanvullend onderzoek op asbest eventuele afvoerkosten van licht verontreinigde vrijkomende grond.
Plan Gemeentelijke Watertaken 2016-2019
Het Plan Gemeentelijke Watertaken beschrijft de invulling van de wettelijke gemeentelijke zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater. Ook de wijze van beheer van oppervlaktewater wordt beschreven. Op basis van de zorgplichten heeft de gemeente op het gebied van water de volgende taken:
Plangebied
Voor het bestemmingsplan is een waterparagraaf opgesteld. Deze staat in paragraaf 3.3.8.
In gebiedsbeleid maakt de gemeente de koers en het thematische beleid passend binnen een specifiek gebied. Voor het plangebied is geen gebiedsbeleid opgesteld.
De verkabeling van de hoogspanningsverbinding tussen Utrecht Lage Weide - Oudenrijn - Nieuwegein tussen mast 8 en 11 past binnen het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid.
Op dit moment is binnen het plangebied een bovengrondse hoogspanningsverbinding aanwezig. Tot en met mast 8, de noordzijde van het plangebied, is de hoogspanningsverbinding ondergronds. Deze wordt vanaf mast 8 via een opstijgpunt, richting het zuiden bovengronds. De hoogspanningsverbinding loopt langs de Strijkviertelplas aan de westzijde en langs bestaande sportvelden en een manege aan de oostzijde. De grond onder de bovengrondse hoogspanningsverbinding bestaat voornamelijk uit grasland. Bij de manege is een toegangsweg en parkeerterrein aanwezig.
Afbeelding 4 Bestaande situatie
De bestaande bovengrondse hoogspanningsverbinding wordt van mast 8 tot en met mast 11 verkabeld (ondergronds gebracht). Bij mast 11 zal het nieuwe opstijgpunt komen. Mast 11 wordt vervangen voor een nieuwe mast die naast de huidige mast wordt gebouwd. Vanaf daar zal de hoogspanningsverbinding het bestaande bovengrondse tracé volgen.
Het verkabelen van de hoogspanningsverbinding gebeurt via een zogenaamde Horizontal Directional Drilling(HDD) boring. Dit is een horizontaal gestuurde boring die vanaf het maaiveld wordt uitgevoerd. Een voordeel van deze techniek is dat het maaiveld grotendeels gesloten en onaangetast blijft, een sleuf graven is niet nodig. Een nadeel van de gestuurde boring is dat deze over het algemeen duurder is dan het aanleggen in open ontgraving en dat onderhoud bij storingen lastiger is. Er is gekozen voor een HDD boring omdat hierbij bomen kunnen worden behouden, overlast voor de manege tijdens werkzaamheden kan worden voorkomen en het mogelijk is water ter plaatse van de hoogspanningsverbinding aan te leggen waardoor er meer ruimte voor het toekomstige bedrijventerrein vrij komt.
De ondergrondse hoogspanningsleiding heeft een lengte van ongeveer één kilometer en komt voor het grootste deel op ongeveer 23 meter onder het maaiveld te liggen. De ondergrondse hoogspanningsleiding houdt net zoals de bovengrondse hoogspanningsverbinding een netspanning van 150 kV.
Tijdens de verkabeling wordt er een tijdelijke hoogspanningsverbinding vanaf mast 10, via een noodmast naast mast 11, naar mast 12 aangelegd. Zie afbeelding 5. Hiervoor zal een aparte planologische procedure doorlopen worden.
Afbeelding 5 Tijdelijke hoogspanningsverbinding weergegeven met de rode lijn (indicatief)
In dit hoofdstuk is een overzicht gegeven van de (milieu)aspecten in het plangebied en de diverse onderzoeken die zijn uitgevoerd.
Het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) geeft aan of voor een project een m.e.r.-(beoordelings)plicht van toepassing is. De onderhavige ontwikkeling, de aanleg van een ondergrondse hoogspanningsverbinding, is als activiteit opgenomen in de D-lijst onder categorie D24.2 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een ondergrondse hoogspanningsleiding). Met de aanleg van de ondergrondse hoogspanningsleiding worden de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. niet overschreden, zodat op basis daarvan geen m.e.r.- (beoordelings)plicht geldt. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de drempelwaarden ligt, moet worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Dit is een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.- beoordeling'. Als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.
De vormvrije m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te bepalen of er bij de voorgenomen activiteit mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Bij dit bestemmingsplan is een aanmeldingsnotitie opgesteld. Op basis van de informatie in de aanmeldingsnotitie besluit het bevoegd gezag of een uitgebreidere m.e.r-procedure nodig is. Uit de aanmeldingsnotitie blijkt dat, gezien de omvang van de activiteiten in relatie tot de drempelwaarden en te verwachten effecten, er geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu te verwachten zijn. Nader onderzoek in een MER of m.e.r.-beoordeling is dan ook niet noodzakelijk. De aanmeldingsnotitie en het besluit staan in bijlage 1.
Plansituatie
De aanleg van de kabelverbinding heeft tijdelijke geluidseffecten. Tijdens de aanlegfase produceren verschillende bronnen geluid. Het gaat hierbij om tijdelijk geluid veroorzaakt door vrachtverkeer, graven en boren. De Wet geluidhinder bevat geen regels voor dergelijke tijdelijke situaties. De ondergrondse kabelverbinding veroorzaakt geen geluidhinder in de gebruiksfase.
Conclusie
De Wet geluidhinder is niet van toepassing op deze ontwikkeling en vormt daarmee geen belemmering voor het bestemmingsplan.
Plansituatie
De ondergrondse kabelverbinding valt niet onder één van de categorieën van inrichtingen waarop het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van toepassing is. Daarnaast worden er met het project geen kwetsbare objecten gerealiseerd.
Conclusie
Een toets aan het Bevi is niet van toepassing. Externe veiligheid vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.
Kader
Bij het bestemmingsplan wordt getoetst of de bodemkwaliteit geschikt is of geschikt gemaakt kan worden voor de geplande functies. Het gemeentelijk bodembeleid gaat uit van de volgende algemene uitgangspunten uit de Wet bodembescherming:
Bij een aanvraag van een omgevingsvergunning moet een bodemonderzoek conform de NEN 5740 worden verricht. Op basis van dit onderzoek wordt beoordeeld of de locatie geschikt is voor de geplande functie of dat er nog een nader onderzoek of een bodemsanering noodzakelijk is, voordat de locatie geschikt is voor de geplande functie. Als er voor de bouwwerkzaamheden een grondwateronttrekking nodig is, moet rekening gehouden worden met nabij gelegen grondwaterverontreinigingen.
Plansituatie
Het gebied heeft in het verleden overwegend een agrarische functie gehad. Recent zijn binnen en nabij het plangebied een sportpark, de manege “De Voornruiters” en de busbaan “Rijnvliet” gerealiseerd en is een aantal kleine watergangen gedempt. Het plangebied ligt ten oosten van een bedrijventerrein en de Strijkviertelplas. Ter plaatse van deze locaties is het grondwater verontreinigd met gechloreerde koolwaterstoffen (VOCl).
In 2018 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740 in verband met de toekomstige verplaatsing van de hoogspanningskabel tussen de masten 8 en 11 in de polder Rijnvliet te Utrecht, AMOS, nr. 184.055.BR.21.ROS, d.d. 25 juli 2018), zie hiervoor bijlage 2. De bodem bestaat overwegend uit klei tot 2,0 a 3,0 meter diepte met daaronder een (dunne) veenlaag en zand. De kwaliteit van de bodem voldoet in het algemeen aan de generieke achtergrondwaarden. Op een aantal locaties is de grond licht verontreinigd met zware metalen of minerale olie en PAK. Het grondwater is (van nature) licht tot matig verontreinigd met barium. In het onderzoek is visueel geen asbest aangetroffen. Er zijn geen grondmonsters geanalyseerd op asbest. Ter plaatse van de busbaan en de omliggende wegbermen zijn in de bodem (geringe) bijmengingen met bodemvreemde materialen, waaronder puin, waargenomen. Hierdoor is de locatie formeel verdacht voor de aanwezigheid van asbest en moet hier aanvullend onderzoek naar plaatsvinden.
In 2018 zijn ook de aanwezige watergangen binnen het plangebied onderzocht (Waterbodemonderzoek Strijkviertel-Rijnvliet, de Meern, ATKB, nr. 20180363/rap01, d.d. 27 juni 2018), zie hiervoor bijlage 3. Uit het onderzoek blijkt dat de kwaliteit van het te baggeren materiaal in het onderzoeksgebied is geclassificeerd als klasse AW (vaste bodem) en klasse A-AW (slib). Er zijn tijdens het veldwerk geen bodemvreemde materialen aangetroffen of asbestverdacht materiaal waargenomen. Op het land zijn plaatselijk puinresten aangetroffen. In het onderzoeksgebied komt zowel klasse A als vrij toepasbare slib voor. De vrijkomende baggerspecie is op basis van de onderzoeksresultaten milieuhygiënisch geschikt voor de beoogde bestemming, te weten verspreiden op aangrenzend perceel.
De bestaande bodemkwaliteit is voldoende voor de aanleg en instandhouding van de ondergrondse 150 kV kabel en vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.
Op basis van de Nota bodembeheer 2017-2027 moet bij grondverzet rekening gehouden worden met de toepassingseis landbouw/natuur (zowel generiek als gebiedsspecifiek).
Het terrein ligt in de bufferzone van het Gebiedsplan gebiedsgericht grondwaterbeheer. In de nabijheid van het terrein zijn diepere grondwaterverontreinigingen bekend met VOCl. Bij grondwateronttrekking kan, bij verplaatsing van deze verontreinigingen, aansluiting worden gezocht bij de gebiedsgerichte aanpak van het Gebiedsplan. Verder gelden er eisen aan het doorboren van de scheidende laag tussen het eerste en tweede watervoerend pakket op een diepte van ongeveer 50 meter.
Het plangebied ligt buiten de boringsvrije zone van de drinkwaterbeschermingsgebieden van De Meern en Leidsche Rijn. Er is geen sprake van een verhoogde archeologische verwachting in het plangebied. Het plangebied is gevoelig tot zeer gevoelig voor zetting. Bij gebruik van zwaar materieel bij de aanleg van de ondergrondse 150 kV kabel moet rekening gehouden worden met de stabiliteit van de oevers van de Strijkviertelplas.
Ondergrond algemeen
De ondergrond biedt kansen voor de duurzame energie (bodemenergie), waterberging (klimaatadaptatie), ruimte voor groen en ondergrondse infrastructuur (kabels en leidingen, parkeerkelders). Bij plannen voor benutting van de ondergrond wordt geadviseerd het ondergronds ruimtegebruik mee te nemen in het planontwerp, zodat meervoudig ondergronds gebruik geen belemmering of nadelige beïnvloeding op elkaar heeft. De ondergrondse hoogspanningskabel kan leiden tot beperkingen voor ander ondergronds gebruik in de directe omgeving.
Conclusie
Op dit moment zijn er voor de bodemkwaliteit geen belemmeringen voor het bestemmingsplan aanwezig. Er moet wel rekening gehouden worden met aanvullend onderzoek op asbest (bodem is puinhoudend). Verder moet rekening gehouden worden met eventuele afvoerkosten van licht verontreinigde, vrijkomende grond. Bij grondwateronttrekkingen kan, als dat nodig is, aansluiting worden gezocht bij het Gebiedsplan gebiedsgericht grondwaterbeheer.
Kader
Op grond van de Wet natuurbescherming moeten initiatiefnemers onderzoek doen naar de effecten van hun activiteiten op beschermde dier- en plantensoorten en beschermde gebieden. Bij het vaststellen van (wijzigingen in) een bestemmingsplan moet van tevoren duidelijk zijn dat de Wet natuurbescherming niet in de weg staat aan de uitvoering van het plan. Daarnaast moet worden gekeken naar de regels in de Provinciale Ruimtelijke Verordening Provincie Utrecht en de Provinciale Verordening Natuur en Landschap provincie Utrecht 2017.
Beschermde dier- en plantensoorten
Voorafgaand aan de vaststelling van een bestemmingsplan moet er worden onderzocht:
Beschermde gebieden
Natura 2000-gebieden
Bij het opstellen van een bestemmingsplan wordt door middel van een zogenaamde 'voortoets' bekeken of een passende beoordeling van dat plan moet worden gemaakt. Een passende beoordeling moet worden gemaakt als de waarschijnlijkheid of het risico bestaat dat het plan significante gevolgen heeft voor een of meerdere Natura 2000-gebieden (al dan niet in combinatie met andere plannen of projecten).
Het bestemmingsplan kan in beginsel alleen worden vastgesteld als er zekerheid bestaat dat de natuurlijke kenmerken van het betreffende gebied niet worden aangetast. Als er een passende beoordeling nodig is, geldt er ook een plan-merplicht (art. 7.2a Wm). Als het plan een herhaling of voortzetting is van een plan of project waarvoor al eerder een passende beoordeling is gemaakt, hoeft er niet opnieuw een passende beoordeling te worden gemaakt (voor zover deze redelijkerwijs geen nieuwe gegevens of inzichten kan opleveren over de significante gevolgen ervan).
Nationaal Natuur Netwerk (v.m. EHS) en Groene Contour
In de Provinciale Ruimtelijke Verordening (artikelen 4.11 en verder) zijn regels vastgelegd waar (afwijkingen) van bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Daarnaast moet er worden voldaan aan de Verordening Natuur en Landschap Provincie Utrecht 2017 (m.n. landschapselementen, art. 5.1.4 VNL).
Plansituatie
Beschermde dier- en plantensoorten
Voor het verkabelen van de hoogspanningsverbinding is onderzoek gedaan naar het voorkomen van beschermde soorten in het plangebied, zie hiervoor bijlage 4 'Quickscan Wet natuurbescherming t.b.v. kabeltracé Strijkviertelplas-oost' en bijlage 5 'Aanvullend onderzoek heikikker en rugstreeppad'. Daarbij is vastgesteld dat het verkabelen van de hoogspanningsverbinding door middel van een boring geen gevolgen heeft voor beschermde soorten. De werkzaamheden kunnen zonder planaanpassing of ontheffing worden uitgevoerd. Hierbij wordt rekening gehouden met de onderstaande voorwaarden:
Beschermde gebieden
Het verkabelen van de hoogspanningsverbinding heeft geen invloed op Natura 2000-gebieden; het uitvoeren van een passende beoordeling is niet nodig. Het plangebied is niet gelegen in of nabij het NNN. Voor het plan hoeft geen 'Nee, tenzij' toets uitgevoerd te worden. Negatieve effecten op beschermde gebieden kunnen worden uitgesloten.
Conclusie
Het aspect natuurbescherming vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.
Plansituatie
Voor het plangebied is een bomeninventarisatie opgesteld. In het plangebied staan veel bomen. Uit de bomeninventarisatie blijkt dat er in het plangebied meer dan 1.500 stammen zijn. De staat van de bomen verschilt van goed tot slecht. De bomenrijen met nummer 1.001 en 1.002 (elzen, 363 stammen) zijn in een matige staat. De bomenrij met nummer 1.003 (fruitbomen, 77 stammen) is in een slechte/matige staat. Het plantvak/bos met nummer 2.100 (wilgen en elzen, meer dan 1000 stammen) is in een goede staat. De solitaire bomen zijn overwegend in een goede staat. Zie voor een volledig overzicht bijlage 6, de bomeninventarisatie.
Voor de ontwikkeling die het bestemmingsplan mogelijk maakt, het ondergronds brengen van de hoogspanningsverbinding, is het niet nodig om bomen te kappen. Ter plaatse van de intredepunten van de ondergrondse hoogspanningsverbinding staan geen bomen.
Afbeelding 6 Uitsnede bomeninventarisatie
Conclusie
Er worden geen bomen gekapt voor de verkabeling van de hoogspanningsverbinding. Daarmee vormt het aspect bomen geen belemmering voor het bestemmingsplan.
Kader
In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de watertoets. De watertoets houdt in dat bij het maken van ruimtelijke plannen al in een vroeg stadium bekeken moet worden wat de gevolgen zijn voor water en de ruimtelijke ordening. De watertoets is een proces waarbij overleg wordt gevoerd met de waterbeheerder. De waterbeheerder stelt in dit proces de kaders vast en geeft een wateradvies voor verschillende waterhuishoudkundige aspecten. De watertoets resulteert uiteindelijk in een waterparagraaf, die in de toelichting van het ruimtelijk plan wordt opgenomen, zie hiervoor bijlage 7.
Plansituatie en conclusie
De kabels voor de hoogspanningsverbinding zullen via een gestuurde boring ondergronds worden gebracht. Het gaat hier alleen om ondergrondse werkzaamheden. De voorgenomen ontwikkeling heeft geen negatief effect op de waterhuishouding. In de toekomst wordt mogelijk ter plaatse van de belemmeringenstrook van de ondergrondse hoogspanningsverbinding een watergang gegraven. De realisatie van een watergang is met een vergunning toegestaan. Daarmee vormt het aspect water geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Wettelijk kader
In 1992 heeft Nederland het Europese Verdrag van Malta ondertekend en in 1998 geratificeerd. Doel van dit verdrag is een betere bescherming van het Europese archeologische erfgoed door een structurele inpassing van de archeologie in ruimtelijke ordeningstrajecten. Eén van de belangrijkste uitgangspunten van het Verdrag van Malta is dat archeologische waarden zoveel mogelijk in situ in de bodem bewaard dienen te blijven. Alleen als behoud in situ niet mogelijk is, wordt overgegaan tot behoud van de archeologische informatie ex situ, door middel van opgraven en bewaren in depot. Een ander uitgangspunt is dat het onderzoek naar de aanwezigheid van archeologische waarden in een zo vroeg mogelijk stadium moet plaatsvinden, zodat hiermee bij de planontwikkeling rekening gehouden kan worden. Een derde uitgangspunt is het 'de verstoorder betaalt principe'. Alle kosten die samenhangen met archeologisch onderzoek dienen worden betaald door de initiatiefnemer van de geplande bodemingrepen. Ten slotte richt het Verdrag van Malta zich tevens op een toename van kennis, herkenbaarheid en beleefbaarheid van het archeologische erfgoed.
De Erfgoedwet heeft betrekking op archeologie op het land en onder water. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Op grond van Hoofdstuk 9 Overgangsrecht blijft artikel 38a van de Monumentenwet 1988 van toepassing tot inwerkingtreding van de Omgevingswet. Artikel 38a schrijft voor dat in een bestemmingsplan rekening moet worden gehouden met in de grond te aanwezige dan wel te verwachten archeologische resten.
Verordening en bestemmingsplan
De gemeente Utrecht heeft ervoor gekozen ter bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen een verordening op te stellen voor het hele grondgebied van de gemeente. In de verordening op de archeologische monumentenzorg is een vergunningenstelsel opgenomen ter bescherming van het archeologische erfgoed, waarmee de wettelijk vereiste bescherming kan worden geboden. In bestemmingsplannen wordt verwezen naar de verordening en een regel opgenomen (dubbelbestemming Waarde - Archeologie). In deze dubbelbestemming is opgenomen dat de voor Waarde- archeologie aangewezen gronden mede zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachtingen. Met deze specifieke gebruiksregel wordt geregeld dat onder een met het bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval wordt begrepen het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg. Door de verordening en de daarbij behorende archeologische waardenkaart is de bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen in de bodem van de gemeente Utrecht gewaarborgd en zijn verstoringen van de bodem vanaf een op de archeologische waardenkaart aangegeven oppervlakte en diepte vergunningplichtig.
Gemeentelijke archeologische waardenkaart
De Archeologische Waardenkaart van de gemeente Utrecht ligt ten grondslag aan de verordening op de archeologische Monumentenzorg. Deze waardenkaart is geënt op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarde (IKAW) van de provincie en op de kennis en ervaring opgedaan in tientallen jaren archeologisch onderzoek in de stad. Hij geeft inzicht in de ligging van beschermde archeologische rijksmonumenten, gebieden van hoge archeologische waarde, gebieden van hoge archeologische verwachting en gebieden van archeologische verwachting en bij welk te verstoren oppervlakte en diepte een vergunningsplicht geldt. In de op de waardenkaart aangeduide gebieden waar een vergunningplicht geldt zal van toekomstige initiatiefnemers tot bodemverstorende activiteiten een inspanning vereist worden om resten uit het verleden op te laten sporen en zo nodig veilig te stellen.
Beschermde archeologische rijksmonumenten worden op grond van de Erfgoedwet beschermd. Op grond van Hoofdstuk 9 Overgangsrecht blijven paragraaf 2 en 3 van hoofdstuk II van de Monumentenwet 1988 van toepassing tot inwerkingtreding van de Omgevingswet. Hierin staat dat aantasting van de beschermde archeologische monumenten niet is toegestaan. Voor wijziging, sloop of verwijdering van een archeologisch Rijksmonument moet een vergunning worden aangevraagd waarop de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed beslist.
Gebieden van hoge archeologische waarde (rood) zijn gebieden waarvan bekend is dat er archeologische waarden zijn, maar die niet beschermd zijn als archeologisch rijks- of gemeentelijk monument. Hier geldt een archeologievergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 50 m2 en dieper dan 50 cm. Gebieden van hoge archeologische verwachting (geel) zijn zones waar op grond van eerder uitgevoerd archeologisch onderzoek dan wel op basis van historisch geografisch onderzoek archeologische waarden te verwachten zijn (er wordt een middelhoge tot hoge dichtheid aan archeologische vondsten of sporen verwacht). Hier geldt een archeologievergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 50 cm. Bij gebieden met een archeologische verwachting (groen) zijn de verwachtingen lager (er wordt een middelhoge dichtheid aan archeologische vondsten of sporen verwacht). Hier geldt een archeologievergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 1.000 m2 en dieper dan 50 cm. Daarnaast zijn op de kaart witte gebieden aangewezen. Voor deze zones geldt geen verwachting en geen vergunningstelsel.
Het plangebied bevindt zich op de gemeentelijke archeologische waardenkaart gedeeltelijk in een gebied van archeologische verwachting (groen), zie afbeelding 7. In gebieden waar een archeologische verwachting (groen) geldt, moet op grond van de Verordening Archeologische Monumentenzorg van gemeente Utrecht bij grondroerende werkzaamheden van meer dan 1.000 m2 en dieper reikend dan 50 cm vanaf het huidige maaiveld archeologisch vooronderzoek of een vergunning aangevraagd worden. In de wit aangeduide zones geldt geen verwachting op archeologische resten in het plangebied. Indien in deze zone archeologische resten worden aangetroffen, dien conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet melding te worden gedaan bij de Minister van Onderwijs, cultuur en Wetenschap c.q. archeologen van de afdeling Erfgoed van de gemeente Utrecht, 030-2862756 en via archeologie@utrecht.nl.
Afbeelding 7 Uitsnede archeologische waardenkaart
Plansituatie en conclusie
De bovengrondse hoogspanningsverbinding wordt verkabeld (ondergronds gebracht) via gestuurde boringen. Deze grondgestuurde boringen reiken tot 25 meter beneden het maaiveld. In het verleden heeft archeologisch onderzoek in de vorm van proefsleuven plaatsgevonden ter plaatse van onder andere het sportpark en de manege. Op deze locatie is een mogelijke cultusplaats uit de late ijzertijd/vroeg-Romeinse tijd opgegraven, zie afbeelding 8. Mogelijke restanten van deze cultusplaats liggen vlak onder het huidige maaiveld direct ten westen van de sloot met bomenrij. De onderzoeksresultaten zijn gepresenteerd in: Dielemans, L. 2013: Rituelen in Rijnvliet? LR67 DO Kleiwinning: definitief archeologisch onderzoek in deelgebied Rijnvliet, gemeente Utrecht.
De grondgestuurde boringen in het tracé kunnen zonder archeologische verplichtingen worden uitgevoerd omdat deze diep onder de archeologische resten reiken. Voor overige werkzaamheden, zoals afgraven en vergraven, blijft de archeologische verwachting onverminderd van kracht.
Afbeelding 8 De cultusplaats ten zuidwesten van de manege
Plansituatie en conclusie
In het plangebied ligt een rioolleiding die planologische bescherming behoeft. Deze leiding is in onderliggend bestemmingsplan 'Actualisering diverse gebieden, Leidsche Rijn e.o.' bestemt als 'Leiding - Riool'. Deze bestemming blijft gelden. Kabels en leidingen vormen geen belemmering voor het bestemmingsplan.
Kader
Overal waar stroom doorheen loopt ontstaat een magnetisch veld. Zo ook rond hoogspanningsverbindingen. Er is geen sprake van wettelijke limieten voor blootstelling aan deze magnetische velden, maar er is wel Europees en nationaal beleid. Ook is er uitgebreid wetenschappelijk onderzoek gedaan of er gezondheidseffecten bij mensen te verwachten zijn door blootstelling aan laagfrequente magneetvelden zoals die bij hoogspanningsverbindingen voor komen. Op basis van dit wetenschappelijk onderzoek zijn in internationaal verband blootstellingslimieten aanbevolen voor magneetvelden. Deze houden in dat blootstelling aan een magneetveldsterkte van meer dan 100 microtesla wordt afgeraden. Deze waarde hanteert Nederland ook en in bestaande situaties nabij hoogspanningsinfrastructuur op voor publiek toegankelijke plaatsen wordt deze nergens overschreden.
De verzamelde wetenschappelijke gegevens wijzen op het bestaan van een zwakke, maar statistisch significante associatie tussen het voorkomen van leukemie bij kinderen tot 15 jaar en het wonen in de nabijheid van bovengrondse hoogspanningsverbindingen. Ondanks dat er geen aanwijzingen zijn gevonden voor een oorzakelijk verband heeft de Rijksoverheid, op advies van de Gezondheidsraad, in 2005 een beleidsadvies uitgebracht voor bovengrondse hoogspanningsverbindingen waarin wordt geadviseerd zoveel als redelijkerwijs mogelijk te voorkomen dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig worden blootgesteld aan magnetische velden met een jaargemiddelde veldsterkte van meer dan 0,4 microtesla. Dit komt er op neer dat het advies is om bij nieuwe situaties gevoelige bestemmingen (woningen, scholen, crèches en kinderopvangplaatsen) zo veel als redelijkerwijs mogelijk buiten de magneetveldzone van 0,4 microtesla te plaatsen.
Bovengenoemd beleidsadvies van de rijksoverheid ziet op langdurige blootstelling en is alleen van toepassing op bovengrondse hoogspanningsverbindingen. Voor een ondergrondse en bovengrondse hoogspanningsverbinding geldt daarnaast altijd de blootstellingslimiet van 100 microtesla conform de aanbeveling van de Europese Unie.
Mensen kunnen klachten ervaren van elektromagnetische velden. In 2018 heeft de Gezondheidsraad een nieuw advies uitgebracht over mogelijke gezondheidseffecten van magneetvelden. Hierbij geeft de Gezondheidsraad de staatssecretaris van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat in overweging om het voorzorgsbeleid rondom bovengrondse hoogspanningslijnen uit te breiden naar ondergrondse elektriciteitskabels en andere bronnen die oorzaak kunnen zijn van langdurige blootstelling aan magnetische velden uit het elektriciteitsnetwerk.
Momenteel wordt door de minister verkend of dat een verbreding van het voorzorgsbeleid naar andere bronnen in het elektriciteitsnetwerk wenselijk is.
Plansituatie
In het kader van bovenstaande is de magneetveldcontour voor de verkabeling van het deel van de verbinding Utrecht Lage Weide – Oudenrijn tussen mast 8 en mast 11 onderzocht. Daarbij wordt de magneetveldsterkte als gevolg van de kabelverbinding berekend op 1 meter boven maaiveld. Uit de berekeningen blijkt dat ruimschoots wordt voldaan aan de aanbeveling voor de magneetveldsterkte van maximaal 100 microtesla uit de Europese Richtlijn 1999/519/EC. Het beleidsadvies van de rijksoverheid van 0,4 microtesla is niet van toepassing omdat het beleidsadvies uitsluitend van toepassing is op nieuwe bovengrondse hoogspanningsverbindingen en niet op ondergrondse hoogspanningsverbindingen.
Conclusie
Wat betreft magneetvelden wordt voldaan aan de aanbevelingen op Europees en nationaal niveau. Magneetvelden vormen geen belemmering voor het bestemmingsplan.
Uit het voorgaande blijkt dat, als voldaan wordt aan de randvoorwaarden zoals die in de vorige paragrafen zijn beschreven en daar waar nodig zijn opgenomen in de regels, er vanuit milieukundig oogpunt geen belemmeringen zijn voor de uitvoering van het plan.
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op een gedeeltelijke herziening van de bestemmingsplannen Rijnvliet en Actualisering diverse gebieden, Leidsche Rijn e.o. Door de herziening van deze bestemmingsplannen is het mogelijk om de hoogspanningsverbinding ondergronds te brengen, hierdoor kan er meer grond worden uitgegeven.
Economische uitvoerbaarheid
Door het ondergronds brengen van de hoogspanningsverbinding kunnen 27 woningen worden toegevoegd aan de planvoorraad van Rijnvliet. Gezien de marktvraag in Utrecht en de afzet van woningen in Leidsche Rijn is het aannemelijk dat de bestemmingen binnen de planperiode van 5 jaar worden gerealiseerd. Voor dit deel is de economische uitvoerbaarheid voldoende aangetoond.
Financiële uitvoerbaarheid
De kosten worden door de opbrengsten uit gronduitgifte gedekt. De verwachting is dat de grondopbrengst verbeterd, doordat er door het ondergronds brengen van de hoogspanningsverbinding meer woningen gerealiseerd kunnen worden in het plangebied. De kosten en opbrengsten zijn opgenomen in de grondexploitatie Leidsche Rijn; deze grondexploitatie is vastgesteld door de gemeenteraad. Hiermee is de financiële uitvoerbaarheid voldoende aangetoond.
Planschade
Naast de kosten voor het maken van het bestemmingsplan moet een inschatting worden gemaakt van het risico van planschade. Dit risico is ambtelijk geanalyseerd, de conclusie is dat de omliggende gronden niet in waarde dalen door de nieuwe ontwikkelingen. De planschade wordt daarom geraamd op nihil. Het eventuele risico van planschade komt ten laste van de grondexploitatie Leidsche Rijn.
Het bestemmingsplan is op 26 februari 2019 toegezonden aan TenneT, Provincie Utrecht, Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden, Rijkswaterstaat en Recreatieschap Stichtse Groenlanden voor reactie als bedoeld in art 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Rijkswaterstaat en Provincie Utrecht hebben gereageerd. Beiden hebben geen opmerkingen over het bestemmingsplan.
Op 26 februari 2019 is het plan aan de wijkraden van Vleuten - De Meern en Leidsche Rijn toegezonden. De wijkraden hebben geen advies uitgebracht over het bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere leesbaarheid, raadpleegbaarheid en helderheid voor de gebruiker en draagt zo bij aan een effectiever en efficiëntere dienstverlening.
De opzet van de bestemmingsregels is steeds gelijk:
Wanneer in de regels van dit bestemmingsplan in een opsomming van gevallen het woord 'of' wordt gebruikt, is daaronder ook begrepen de situatie dat meer dan een van de genoemde gevallen zich tegelijk voordoen. Onder 'of' wordt een combinatie van opties niet uitgesloten.
Op een aantal bestemmingen is in deze paragraaf een nadere toelichting opgenomen.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - Opstijgpunt
Voor het 150 kV opstijgpunt is de bestemming 'Bedrijf - Opstijgpunt' opgenomen. Deze bestemming vervangt de huidige bestemming in bestemmingsplan 'Actualisering diverse gebieden, Leidsche Rijn e.o.'.
Artikel 4 Leiding - Hoogspanning
De dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning' maakt de nieuwe ondergrondse hoogspanningsleiding mogelijk. Het opnemen van een belemmeringenstrook is nodig om de ongestoorde ligging en werking van de verbinding te garanderen. In de bestemmingsomschrijving wordt een ondergrondse hoogspanningsleiding met een maximum spanning van 150 kV en een belemmeringenstrook mogelijk gemaakt. Ook zijn bijbehorende voorzieningen bestemd. In de bouwregels is geregeld dat er binnen de bestemming geen gebouwen zijn toegestaan. Er zijn wel bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bestemd voor de leiding of de bijbehorende voorzieningen toegestaan. Deze mogen maximaal 2 meter hoog zijn. Uitzonderingen gelden voor gebouwen en bouwwerken die binnen de andere voorkomende bestemmingen mogelijk zijn, als het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering. Door middel van een omgevingsvergunning is het mogelijk voor het college van burgemeester en wethouders om af te wijken van de bouwregels voor het bouwen van gebouwen of bouwwerken volgens de andere voorkomende bestemmingen, als de belangen en de veiligheid van de hoogspanningsverbinding niet worden geschaad en de leidingbeheerder in de gelegenheid is gesteld advies uit te brengen. Tot slot is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden. Hiermee is geregeld dat aanleg- en grondwerkzaamheden niet zonder meer kunnen worden uitgevoerd ter plaatse van de belemmeringenstrook van de verbinding. Een vergunning voor dergelijke werkzaamheden wordt alleen verleend als de werkzaamheden niet strijdig zijn met het belang en de veiligheid van de hoogspanningsverbinding. Om dit te beoordelen wordt de leidingbeheerder in de gelegenheid gesteld om advies uit te brengen.
Artikel 5 Leiding - Hoogspanningsverbinding
De dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' is opgenomen om mast 11 en de bovengrondse hoogspanningsverbinding te bestemmen. In de bestemmingsomschrijving wordt een bovengrondse hoogspanningsverbinding en een belemmeringenstrook mogelijk gemaakt. Ook zijn bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan. Deze mogen maximaal 3 meter hoog zijn. De bouwhoogte van de hoogspanningsmasten mag maximaal 50 meter zijn. Door middel van een omgevingsvergunning is het mogelijk voor het college van burgemeester en wethouders om af te wijken van de bouwregels voor het bouwen van gebouwen of bouwwerken volgens de andere voorkomende bestemmingen, als de werkzaamheden niet in strijd zijn met het belang en de veiligheid van de hoogspanningsverbinding en de leidingbeheerder in de gelegenheid is gesteld advies uit te brengen.
Artikel 6 Leiding - Hoogspanningsverbinding Voorlopig
De belemmeringenstrook van de bestaande hoogspanningsverbinding heeft de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding Voorlopig' gekregen. Voor de andere bestemmingen van deze gronden gelden bijzondere regels met het oog op de bescherming van en de veiligheidssituatie rond deze leiding. Het bouwen volgens die andere bestemmingen is alleen toegestaan via een afwijkingsbevoegdheid. De reden hiervoor is om te kunnen beoordelen of door bouwen geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van, en de veiligheidssituatie rond de betreffende leiding. Essentieel is dat de beheerder van de betreffende leiding in die beoordeling wordt betrokken. Daarom is als voorwaarde gesteld dat per afwijking vooraf advies van de leidingbeheerder moet worden ingewonnen.
De voorlopige bestemming geldt voor een periode van vier jaar vanaf de datum van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan (artikel 3.2 Wet ruimtelijke ordening) of zoveel eerder als de inbedrijfname van de ondergrondse hoogspanningsverbinding. De voorlopige bestemming komt na deze periode te vervallen. De hoogspanningsverbinding is dan ondergronds gebracht. Na het vervallen van deze bestemming blijven andere voorkomende bestemmingen onverkort van toepassing.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat een stuk grond dat al eens was betrokken bij het verlenen van een omgevingsvergunning bij de beoordeling van latere bouwplannen nogmaals wordt betrokken.
Artikel 8 Overige regels
Dit artikel is opgenomen om aan te geven dat de dubbelbestemmingen voor de bovengrondse hoogspanningsverbinding ter plaatse van het plangebied niet meer van toepassing zijn en worden vervangen door artikel 4, 5 en 6 van dit bestemmingsplan. Artikel 4 maakt de ondergrondse hoogspanningsleiding mogelijk. Artikel 3 bestemt het opstijgpunt, waar de ondergrondse hoogspanningsverbinding overgaat naar een bovengrondse hoogspanningsverbinding. Artikel 3 vervangt de bestemming van het onderliggende bestemmingsplan. De artikelen die niet meer van toepassing zijn, zijn artikel 33 van bestemmingsplan Actualisering diverse gebieden, Leidsche Rijn e.o. en artikel 10 en 11 van bestemmingsplan Rijnvliet. De geldende bestemmingsplannen blijven voor het overige van toepassing.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
In het Besluit ruimtelijke ordening is overgangsrecht opgenomen dat in elk bestemmingsplan moet worden overgenomen.
Indien de in het plan opgenomen regels, voor wat betreft gebruik of bebouwing, afwijken van een bestaande legale situatie, dan zijn daarop de overgangsregels van toepassing. De overgangsregel heeft tot doel bestaande belangen te respecteren totdat realisering van de nieuwe regels plaatsvindt.
Voor bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, is bepaald dat deze gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande afwijking niet wordt vergroot. Gehele vernieuwing is in principe uitgesloten, waaronder ook gefaseerde vernieuwing van een bouwwerk wordt verstaan. Het doel van het overgangsrecht is dat het bestaande bouwwerk in de bestaande staat in stand mag worden gehouden. Uitsluitend na het tenietgaan van het bouwwerk door een calamiteit, waarmee onder andere brand of extreme weersomstandigheden wordt bedoeld, is onder voorwaarden gehele vernieuwing toegestaan.
Vergunningplichtige bouwwerken die zonder vergunning zijn opgericht, kunnen door overgangsrecht niet gelegaliseerd worden. Bouwen zonder vergunning is immers een overtreding van de Wabo die niet door een regeling in een bestemmingsplan ongedaan kan worden gemaakt.
Wel kan met een beroep op het overgangsrecht een aanvraag worden ingediend voor de verbouw van een illegaal bouwwerk. Om te voorkomen dat een dergelijke aanvraag moet worden gehonoreerd, is in de overgangsbepaling van dit plan opgenomen dat deze slechts van toepassing is op legale bouwwerken.
Voor het gebruik dat onder het overgangsrecht valt, is bepaald dat dat gebruik mag worden voortgezet. Het gebruik mag eveneens worden gewijzigd, voor zover de afwijking ten opzichte van het toegestane gebruik niet vergroot wordt.
Hiervoor is reeds aangegeven dat illegale bouwwerken niet gelegaliseerd kunnen worden door overgangsrecht. Voor gebruik is dat in principe wel mogelijk maar vanuit het oogpunt van handhaving ongewenst. Gezien het voorgaande is in de overgangsbepaling opgenomen dat het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, van het overgangsrecht is uitgesloten.
Ook na het van kracht worden van dit plan kan dus nog met succes handhavend worden opgetreden tegen gebruik dat reeds in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan. Dit laatste is uiteraard mede afhankelijk van andere aspecten, waaronder de vraag of het strijdige gebruik reeds zolang plaatsvindt dat de gemeente haar rechten heeft verwerkt.
Artikel 10 Slotregel
In dit artikel is de naam van het bestemmingsplan, de citeertitel, omschreven.
Door handhaving controleert de overheid of burgers, bedrijven en bijvoorbeeld overheidsorganen zich aan de wet- en regelgeving houden. Onder handhaving wordt verstaan het door controle (toezicht en opsporing) en het toepassen (of dreigen daarmee) van bestuursrechtelijke sancties, bereiken dat het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift wordt nageleefd. De handhaving van de van toepassing zijnde regeling binnen de gemeente Utrecht, wordt uitgevoerd door diverse diensten en afdelingen. Zo wordt namens het college onder andere gehandhaafd op de regels van voorliggend bestemmingsplan. Dit betekent dat de regels voor wat betreft het gebruik en de bebouwingsregels worden gehandhaafd. Dit gebeurt veelal door toetsing tijdens het behandelen van de aanvragen om omgevingsvergunning, maar kan ook gebeuren als gevolg van toezicht tijdens de uitvoering van de bouw of op grond van een eigen constatering indien een bouwwerk of een perceel in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt. Indien er bijvoorbeeld sprake is van illegale ingebruikname van gemeentelijke grond, dan zal hiertegen worden opgetreden.
Doel handhavend optreden
Het doel van het handhavend optreden van de gemeente is niet direct gekoppeld aan de noodzaak van een actueel bestemmingsplan. Voor de bewoners van het plangebied is duidelijk waar zij aan toe zijn (qua bouwen, zoals bijvoorbeeld uitbreiding van de woning, en qua gebruik), maar het niet handhaven haalt de effectiviteit van een actueel bestemmingsplan onderuit. De toegevoegde waarde van het verlenen van een omgevingsvergunning voor een vrijstaand bijbehorend bouwwerk is niet groot, indien er op andere plaatsen - zonder vergunning - vrijstaande bijbehorende bouwwerken zijn geplaatst. Dit wordt nog eens problematischer zodra een omgevingsvergunning wordt geweigerd, terwijl diverse vergelijkbare bouwwerken reeds illegaal zijn geplaatst. In dit laatste geval is de roep om handhavend op te treden dan ook het grootst.
Wijze van handhaven
Op grond van de Algemene wet bestuursrecht heeft het college een tweetal instrumenten bij handhaving van bestemmingsplannen tot haar beschikking: bestuursdwang en dwangsom. Bij het toepassen van bestuursdwang wordt de overtreding (het geconstateerde illegale bouwwerk c.q. gebruik) ongedaan gemaakt op kosten van de overtreder. Dit kan betekenen dat een bouwwerk door de gemeente wordt afgebroken en de kosten van bijvoorbeeld de aannemer en de gemeentelijke (voorbereidings)kosten op de overtreder worden verhaald. Het is tevens mogelijk om, indien er zonder omgevingsvergunning wordt gebouwd en de bouw wordt stilgelegd door middel van een bouwstop, de bouwmaterialen weg te slepen en elders op te slaan. Het opleggen van een last onder dwangsom betekent bijvoorbeeld dat het illegale gebruik moet worden gestaakt binnen een door het college gestelde termijn. Overschrijdt men de termijn, dan zal de dwangsom in rekening worden gebracht bij de overtreder. Doel van de dwangsom is het onaantrekkelijk maken van het voortzetten van de geconstateerde overtreding. De dwangsom zal dan ook in relatie moeten staan aan (en zal derhalve altijd hoger zijn dan) het voordeel dat de overtreder heeft bij het voortzetten van de illegaliteit. In het plangebied zal handhavend worden opgetreden tegen het illegale gebruik van bouwwerken en percelen. Bijvoorbeeld het verhuren van opslagruimte voor de stalling van caravans, maar ook het gebruik van een winkel als café. Verder zal er bij de bouw worden gecontroleerd op de uitvoering van verleende omgevingsvergunningen. Uiteraard zal er ook gecontroleerd worden of, in het geval van een geweigerde omgevingsvergunning voor een woning, de betreffende woning niet alsnog wordt gebouwd. Voorts zal de gemeente toezien op - onder de Wet milieubeheer vallende - bedrijven. Dit vloeit voort uit de regels van het bestemmingsplan. Indien er een bedrijfsactiviteit plaats mag vinden, zal dit qua gebruik (intensiteit en hinder) gehandhaafd worden.