Plan: | Uitbreiding Sportpark Leidsche Rijn Park Zuid |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0344.BPUITSPORTLEIDPARK-0601 |
Het doel van een m.e.r. is om het milieubelang naast andere belangen een volwaardige rol te laten spelen bij de besluitvorming. Daarom moeten bij grootschalige projecten de milieugevolgen in beeld worden gebracht, voordat besluitvorming plaatsvindt. Onderliggend plan valt vanwege de geringe omvang niet onder de mer-regeling. Het opstellen van een aparte MER is dan ook niet noodzakelijk.
In artikel 5.16 Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) staat een limitatieve opsomming van de bevoegdheden waarbij luchtkwaliteitseisen een directe rol spelen. Het gaat in ieder geval om ruimtelijke besluiten, zoals bestemmingsplannen, die direct gevolgen voor de luchtkwaliteit hebben en daardoor kunnen bijdragen aan overschrijding van een grenswaarde.
Luchtkwaliteitseisen spelen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van een dergelijke bevoegdheid, als tenminste aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
In het Besluit NIBM en de Regeling NIBM zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM (Niet In Betekende Mate). Sinds de inwerkingtreding van de Implementatiewet is het begrip 'niet in betekende mate' gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging.
De totale ontwikkeling van Leidsche Rijn is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL, artikel 5.16 –d). De extra verkeersintensiteit van deze planontwikkeling veroorzaakt een toename minder dan 3% van de grenswaarde en voldoet daarmee aan de criteria van 'Niet In Betekenende Mate' (NIBM; artikel 5.16-c).
Dit plan voldoet derhalve aan de voorwaarde van artikel 5.16 van de Wet luchtkwaliteit. De luchtkwaliteitseisen vormen derhalve geen belemmering voor de relevante ruimtelijke besluiten van dit plan.
Geluid beïnvloedt vaak de kwaliteit van de leef- en woonomgeving. De belangrijkste geluidsbronnen die in
het kader van de ruimtelijke ordening van belang zijn, zijn wegverkeer, railverkeer en bedrijven. De mate van acceptatie en hinder is onder meer afhankelijk van de functie van het geluidsbelaste object – hiervoor kent de wet 'geluidsgevoelige bestemmingen' (zoals onder andere woningen en scholen).
De regels van de Wet geluidhinder zijn van toepassing bij het vaststellen van een bestemmingsplan. De normen uit die wet zijn van toepassing bij:
De Wet geluidhinder kent een voorkeursgrenswaarde en een maximale ontheffingswaarde. De normering voor wegverkeer loopt tussen de 48 dB en 63 dB, de normering voor spoorweglawaai loopt tussen de 55 en 68 dB. Bij een geluidsbelasting onder de voorkeursgrenswaarde gelden er geen voorwaarden voor het bestemmen van geluidsgevoelige bestemmingen. Bij een geluidsbelasting boven de maximale ontheffingswaarde zijn geluidsgevoelige bestemmingen niet toegestaan (uitzondering voor zogenaamde 'dove gevels'). Bij een geluidsbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde kan een ontheffing Hogere Waarde worden aangevraagd.
Bij een geluidsbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde dient akoestisch onderzoek uitsluitsel te geven over de te verwachten geluidsbelasting en de doeltreffendheid van maatregelen om een overschrijding van grenswaarden te voorkomen. Onder bepaalde voorwaarden, die zijn vastgelegd in de gemeentelijke geluidnota, kan door burgemeester en wethouders een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting worden vastgesteld. De procedure voor het verlenen van een ontheffing loopt parallel met de ruimtelijke ordeningsprocedure bestemmingsplanprocedure of de procedure van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Plansituatie
In het plan worden geen woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Binnen dit plan worden aan de toegangsweg naar het sportpark ongeveer 70 extra parkeerplaatsen mogelijk gemaakt. De aanrijroute van het sportpark loopt via de Alendorperplaats en Alendorperweg. De bezetting zal met name in het weekend plaatsvinden. Dat zal voor zaterdag en zondag gemiddeld een toename van de verkeersintensiteit betekenen van ongeveer 280 verkeersbewegingen verdeel over het oostelijk en westelijk gedeelte van de Alendorperweg.
Voor de Wet geluidhinder dient te worden gekeken naar de gemiddelde toename per dag; dan is er dus sprake van een toename van ongeveer 40 motorvoertuigen. Een dergelijke toename is dermate laag dat dit een verwaarloosbare toename in geluidsbelasting op aanliggende woningen vormt.
Langs spoorwegen kan sprake zijn van geluidsoverlast en dus van gezondheidsrisico. De normering die hiervoor geldt is een voorkeursgrenswaarde van 55 dB en een max. ontheffingswaarde van 68 dB.
Indien de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden kan, net al bij verkeerslawaai, hiervoor door de gemeente ontheffing worden verleent. Hiervoor zijn dezelfde regels en voorwaarde van toepassing als bij verkeerslawaai.
Plansituatie
Het plangebied ligt niet in de invloedsfeer van spoorwegen
Van industrielawaai kan hinder worden ondervonden. Het optreden van hinder als gevolg van industrielawaai kan worden voorkomen en beperkt door afstand te bewaren tussen geluidsbron en ontvanger.
Plansituatie
Deze planlocatie valt buiten enige geluidszone van industrieterrein.
Er wordt naar gestreefd om in de stad wonen en werken op een goede manier te laten samengaan. Beide functies zijn zeer belangrijk voor Utrecht maar voorkomen moet worden dat milieuhinder van bedrijven een negatieve invloed heeft op de woonomgeving.
Plansituatie
In de omgeving van de planlocatie bevinden zich geen bedrijven die een ontoelaatbare hinder m.b.t. geluid, hinder of gevaar kunne opleveren.
Bedrijven in de omgeving van het plangebied vormen geen belemmering voor de onderhavige ontwikkeling.
Op plekken waar wordt gebouwd kunnen veiligheidsrisico's optreden voor omwonenden, bedrijven en passanten. Om de veiligheid te vergroten wordt bij bestemmingsplannen aandacht besteed aan de omgeving van bedrijven die veiligheidsrisico's met zich meebrengen. De normen en richtlijnen komen uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Dit besluit schrijft voor dat beschikkingen zoals een bestemmingsplan moeten worden getoetst aan deze normen.
Daarnaast kan transport van gevaarlijke stoffen een risico opleveren m.b.t. externe veiligheid. Het gaat dan zowel om transport over de weg als over de rails. Dit wordt geregeld in de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Rnvgs; voor transport over weg, spoor en water). In de stad ligt een vastgestelde route waarover transport van gevaarlijk stoffen plaats mag vinden. Gevoelige bestemmingen moeten voldoende afstand houden tot deze wegen.
Voor externe veiligheid bestaan twee normen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico (PR) geeft aan hoe groot de overlijdenskans is indien een persoon zich permanent op een bepaalde plek bevindt. De norm voor het PR is 10-6
Het groepsrisico geeft aan hoeveel mensen zouden overlijden tengevolge van een calamiteit.
Voor het Groepsrisico is een zogenaamde oriënterende waarde vastgesteld. Voor transport bedraagt deze waarde 10-4/jaar bij 10 doden, 10-6/jaar bij 100 doden enzovoorts. Het is een oriënterende waarde omdat onder voorwaarden van deze waarde mag worden afgeweken.
Plansituatie
Het plangebied ligt niet in de invloedzone van een bedrijf wat onder de Bevi-regeling valt en niet in de invloedzone van spoorwegen.
Het gemeentelijk bodembeleid gaat uit van de volgende algemene uitgangspunten:
1. Bodembescherming
Nieuwe bodemverontreiniging moet worden voorkomen en indien er toch bodemverontreiniging ontstaat moet de bodem direct worden gesaneerd. Dit speelt met name bij bedrijfsmatige activiteiten en/of calamiteiten.
2. Bodemsanering
Ernstig verontreinigde locaties dienen te worden gesaneerd indien er tevens sprake is van milieuhygiënische risico's. Bij immobiele verontreiniging in de bovengrond die zich niet kan verspreiden (zoals zware metalen en PAK) wordt uitgegaan van een zogenoemde functiegerichte benadering. Dit houdt in dat de kwaliteitseisen die aan de bodem worden gesteld afhankelijk zijn van de (toekomstige) bestemming van de locatie. Bij mobiele verontreiniging die zich via het grondwater kan verspreiden, wordt mede afhankelijk van de kosteneffectiviteit, zoveel mogelijk verwijdering van de verontreiniging nagestreefd. Een ander uitgangspunt is dat bij nieuw in te richten gebieden of terreinen hogere eisen worden gesteld aan de bodemkwaliteit dan bij milieuhygiënisch onvermijdbare saneringen in gebieden waar geen nieuwe inrichting plaats vindt. Bij nieuwe situaties ligt het criterium voor saneren bij ernstige verontreiniging.
3. Bodembeheer
Bij hergebruik van (schone of licht verontreinigde) grond wordt uitgegaan van het principe "wat schoon is moet schoon blijven" en "wat vies is mag niet viezer worden". Waar mogelijk wordt een verbetering van de kwaliteit nagestreefd, zodat de bodem duurzaam geschikt wordt voor elk gewenst gebruik.
Bij een aanvraag om bouwvergunning, een functiewijziging of aan- dan wel verkoop dient een bodemonderzoek conform de NEN 5740 verricht te worden. Op basis van dit onderzoek wordt beoordeeld of de locatie geschikt is voor de geplande functie of dat er nog een nader onderzoek of misschien zelfs een bodemsanering noodzakelijk is voordat de locatie geschikt is voor de geplande functie.
De resultaten van het onderzoek dienen bij de in te dienen bouwaanvraag te worden overlegd voor deze in behandeling wordt genomen. Hierbij dient te worden aangetoond dat de grond ter plaatse geschikt is voor de uitoefening van de functie
De bodemkwaliteit is bij de aanlag van het park en de sportvelden onderzocht en waar nodig gesaneerd. De bodemkwaliteit voldoet daarmee aan de eisen voor de geplande bestemmingen.
Het groenstructuurplan en het Meerjaren Groenprogramma (2006, 2007) heeft als centrale doelstelling het verhogen van de kwaliteit van het stedelijk groen ten behoeve van de leefbaarheid van de stad.
Gebleken is dat een gevarieerde natuur en soortendiversiteit in flora en fauna een grote bijdrage levert aan een positieve waardering van het groen en de openbare ruimte van bewoners. Om de natuurwaarden in het stadsgroen te behouden en te verbeteren, is het noodzakelijk dat er groene verbindingen tussen het groene buitengebied en het groen in de stad zijn, en tussen groene kerngebieden onderling.
In het groenstructuurplan zijn de bestaande en wenselijke groenstructuren (ecologisch recreatief en cultuurhistorisch) vastgelegd.
In het groenstructuurplan zijn de bestaande en wenselijke groenstructuren (ecologisch recreatief en cultuurhistorisch) vastgelegd. Deze zones moeten in principe 'groen' blijven en bij (her)inrichting dient dit te worden afgestemd op de toegekende ecologische functie. Veranderen van functie kan alleen na bestuurlijke afweging. Vermindering van de ecologische gebieden in de stad dient elders gecompenseerd te worden.
Het plangebied ligt binnen de groenbestemming van het park Leidsche Rijn. Het Lint rondom het park vormt een belangrijke groenverbindinszone. De geplande bestemmingen van Groen (1 en 2), Sport, Recreatie-Volkstuin en Verkeer en Verblijf (kleine gebieden) geven geen beperking voor de vastgestelde groenstructuur en functie van het park Leidsche Rijn.
De Flora en Faunawet legt een zorgplicht op ten aanzien van natuur, planten en dieren. Indien een ontwikkeling mogelijk de bestaande natuurwaarden kan verminderen, moet de initiatiefnemer aangeven hoe dat beperkt en/of gecompenseerd gaat worden. Wanneer bij de planvorming de bestemming in een gebied verandert moet er, bij kans op voorkomen van beschermde diersoorten, middels een flora-fauna inventarisatie de huidige waarde worden bekeken en moet er inzicht worden gegeven in het voorkomen van beschermde planten en diersoorten. De Flora en Faunawet beschermt inheemse dier- en plantsoorten, en onderscheidt deze in verschillende beschermingscategorieën. Voor algemeen voorkomende beschermde soorten (tabel 1) geldt vrijstelling van verbodsbepalingen. Soorten van Tabel 2 zijn zwaarder beschermd, voor deze soorten kan ontheffing worden aangevraagd. Ontheffing op grond van het belang ruimtelijke ontwikkeling en inrichting is niet mogelijk voor soorten van Tabel 3, die zijn opgenomen in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn. Voor deze soorten geldt dat overtreding van verbodsbepalingen voorkomen dient te worden door het treffen van mitigerende maatregelen. Het bevoegd gezag voor de FF-wet is het ministerie van ELI.
De functiewijziging heeft geen effect op natuur. In het kader van het bestemmingsplan Leidsche Rijn Park is flora- en fauna onderzoek uitgevoerd (in 2004: Natuurwaarden van acht deelgebieden in het Leidsche Rijn Park en in 2006: Natuurtoets flora- en faunawet woningbouwlocatie rand Leidsche Rijn Park te Utrecht). Uit deze invenatirisatie is gebleken dat op deze locatie wel tabel 2 soorten kunnen vorkomen, maar tabel 3 soorten zijn niet te verwachten. Op basis van deze onderzoeken is ontheffing aangevraagd en verkregen voor de aanleg van Het Lint en van de sportverenigingen VV de Meern en Fletiomare. Begin 2010 is daarnaast een nieuwe ontheffing in het kader van flora en fauna verleend, specifiek ten behoeve van de uitbreiding van de sportvelden (zie bijlagen).
Inmiddels beschikt de Gemeente Utrecht over een vastgestelde Gedragscode Flora en Faunawet. De werkzaamheden zullen worden uitgevoerd conform deze "gedragscode Flora en Faunawet van de gemeente Utrecht, goedkeuringsbesluit ministerie LNV d.d. 7 september 2010, ref DR/210/3379) . Hierdoor is een ontheffing voor tabel 2 soorten niet meer noodzakelijk. De hierboven vermelde onderzoeken dateren uit 2004 en 2006. Echter omdat inmiddels volgens de Gedragscode Flora en Fauna wordt gewerkt, is een update ten behoeve van dit bestemmingsplan niet noodzakelijk.
Het gemeentelijk archeologiebeleid heeft tot doel bij te dragen aan de historische beeldvorming over Utrecht en zijn bewoners. Om dit doel optimaal te verwezenlijken vervult de gemeentelijke archeologische dienst een actieve rol. In de op de gemeentelijke archeologische waardenkaart aangeduide gebieden waar een onderzoeksverplichting geldt, zal van toekomstige initiatiefnemers tot bodemverstorende activiteiten een inspanning gevraagd kunnen worden om resten uit het verleden op te sporen en zo nodig veilig te stellen.
Voor dit gebied in Leidsche Rijn Park geldt een archeologische verwachtingswaarde en op een enkele locatie is aangetoond een hoge archeologische verwachtingswaarde (zie afbeelding 4). Voor deze locaties geldt een onderzoeksplicht en een aanlegvergunningsstelsel en gelden in beginsel bouwregels bij elke ontwikkeling.
Afbeelding 4: Uitsnede plangebied uit de Waardenkaart Archeologie
Voor gebieden van hoge en lage archeologische verwachting geldt vanaf november 2008 beleid dat wordt beschreven in de 'Nota archeologiebeleid Gemeente Utrecht november 2008' . Dit beleid is mede gebaseerd op de recent herziene Monumentenwet (de herziening wordt ook wel de Wet op de Archeologische Monumentenzorg genoemd).
Op grond van het Verdrag van Malta dat vertaald is in hoofdstuk V van de Monumentenwet 1988 zijn gemeenten verplicht om het archeologisch erfgoed te beschermen. De wet biedt de mogelijkheid om een verordening vast te stellen en om de bescherming via bestemmingsplannen te regelen. Het is mogelijk om beide wegen te bewandelen. Gezien de complicaties die optreden bij het beschermen van het archeologisch erfgoed in bestemmingsplannen, is gekozen voor een verordening, en voor een verwijzing daarnaar in bestemmingsplannen.
In de verordening op de archeologische monumentenzorg is een vergunningenstelsel opgenomen ter bescherming van het archeologische erfgoed, waarmee de wettelijk vereiste bescherming kan worden geboden. In het bestemmingsplan wordt, wanneer sprake is van archeologische waarden of verwachting een arcering opgenomen op de kaart (verbeelding) met de bestemming Waarde- archeologisch. In de regels wordt in deze dubbelbestemming opgenomen dat de voor Waarde- archeologie aangewezen gronden mede zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachting. In een specifieke gebruiksregel wordt geregeld dat onder een met het bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval wordt begrepen het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg. Het bestemmingsplan houdt op deze manier rekening met de archeologische waarden en verwachting, terwijl in strijd handelen met de specifieke gebruiksregel een economisch delict is.
Hoofdstuk V van de Monumentenwet 1988 (artikel 38 en verder) regelt de archeologische monumentenzorg. De wetgever heeft voor de bescherming van het archeologische erfgoed de gemeente de bevoegdheden toegekend waarmee onderzoek afgedwongen kan worden bij verstoring van de grond en waarmee eisen aan dat onderzoek gesteld kunnen worden.
De gebieden met archeologische verwachtingen in het plangebied worden beschermd via het vergunningenstelsel in de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg en de specifieke gebruiksregel in het bestemmingsplan.
Voor de uitwerking van de plannen heeft een uitvoerige bomeninventarisatie plaatsgevonden. Het lukt niet om alle bomen in te passen in de nieuwe ontwikkelingen:
Voor het betreffende plangebied dienen daardoor een zestal bomen (Esdoorns en zomereiken) verwijderd te worden. De zomereiken staan in een dijklichaam en zijn verplantbaar. De intentie is dan ook om deze bomen te verplanten. De nieuwe locatie is nog niet bekend, maar zal in de nabije omgeving worden gezocht.
Bij realisatie van Het Lint worden nieuwe bomen geplant langs het nieuwe volkstuinencomplex en er komt een dubbele rij bomen langs de nieuwe ontsluitingsweg op de zwembadlocatie, aangrenzend aan het plangebied.
De gemeente Utrecht heeft in haar milieubeleidsplan (MBP) op energiegebied een duidelijke ambitie vastgelegd. 'In 2030 CO2-neutraal' zo staat in het MBP te lezen. Ontwikkel- en herstructureringslocaties bieden kansen om een bijdrage te leveren aan de realisatie van deze ambitie. De inzet van maatregelen om de CO2-uitstoot vergaand te verminderen gaat in de volgorde: energiebehoefte verminderen, inzet van duurzame bronnen en, tenslotte, een zo efficiënt mogelijke omzetting van primaire energie in warmte en kracht. Die klimaatambities betekenen een fors lagere energieprestatie.
Onder duurzame ontwikkeling wordt een ontwikkeling verstaan die voorziet in de behoefte van de huidige generatie zonder daarmee voor de toekomstige generaties de mogelijkheid in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien. Dit houdt in dat het streven is naar een evenwicht tussen de 3 P's: People (sociale component), Planet (ecologie en milieu) en Profit (economie). Voor gebruikers levert duurzaamheid een hoog kwalitatieve leefomgeving door verhoging comfort, veiligheid en gezondheid. Het levert tevens kostenbesparing op én het is goed voor het milieu.
Aanleg van de sportvelden heeft slechts een zeer beperkte invloed op duurzaamheid en CO2-emissie. Realisatie van dit bestemmingsplan zal geen invloed hebben op de ambitie van de gemeente.
Vanaf 1 november 2003 is de watertoets wettelijk van toepassing: een procedure waarbij de initiatiefnemer in een vroeg stadium overleg voert met de waterbeheerder over waterhuishoudkundige aspecten van ruimtelijke plannen. De watertoets heeft als doel waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze te laten meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten.
Deze watertoets sluit aan op het op duurzaam waterbeheer gericht beleid van de waterbeheerders en is ingepast in het kader van de onderstaande beleidsdocumenten:
In het algemeen is het beleid van het Rijk, de provincie Utrecht, de gemeente Utrecht en het waterschap (HDSR) gericht op een duurzaam en robuust waterbeheer, waarbij de waterkwaliteitstrits gescheiden inzamelen-gescheiden afvoeren-gescheiden verwerken en de waterkwantiteitstrits water vasthouden-bergen-vertraagd afvoeren, gehanteerd worden bij ruimtelijke ontwikkelingen.
Maaiveld en bodem
Het niveau van het toekomstige maaiveld in het plangebied varieert in hoogte, mede door de aansluiting van Het Lint op de nieuwe brug over de toekomstige Vinkingrijn. Het verharde pad van Het Lint zal op circa NAP +1.05 m worden aangelegd. Het terrein van het nieuwe volkstuincomplex zal, in verband met de gebruiksfunctie (volkstuinen), voor een optimaal grondwaterregime globaal op NAP +0.70 m komen te liggen. Het is niet bekend of er van het gebied boorprofielen beschikbaar zijn en wat de bodemopbouw van de ondergrond is.
Oppervlaktewater
Het plangebied ligt in het beheergebied van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR). Dwars door het plangebied, ten zuiden en oosten van het sportcomplex, bevind zich een watervoerende watergang waarin een stuw was gesitueerd. Deze stuw is inmiddels verwijderd waardoor het flexibele waterpeil in het gehele stelsel van watergangen om het sportcomplex NAP 0.00/-0.20 m bedraagt. Langs de tijdelijke parkeerplaats tussen het nieuwe zwembad en de sportvelden bevinden zich nog watergangen van de oude waterhuishoudkundige situatie, deze worden gedempt.
Aan de noordzijde grenst het plangebied aan een watergang langs de Esdoornlaan en aan de zuidkant aan een watervoerende watergang langs de Burg. Middelweerdbaan waar de aansluiting met Het Lint al deels is gerealiseerd.
Grondwater
De 'Grondwatercontourkaart Utrecht, eerste watervoerend pakket' (Wareco, 26-03-2008) is voor het plangebied niet bruikbaar omdat deze gebaseerd is op historische grondwaterpeilmetingen. Deze gegevens zijn bovendien niet relevant omdat het peilbeheer met de uitbreiding van de sportvelden recent gewijzigd is en het grondwaterregime sterk beïnvloed wordt door het peilbeheer en de vermazing van het nieuwe watersysteem. Omdat de nieuwe watergang dwars door het plangebied loopt, is de verwachting dat de opbolling van het gemiddelde grondwaterniveau, afhankelijk van de bodemgesteldheid, circa 0.1 – 0.2 m zal bedragen tot NAP 0.20/0.00 m. De grondwaterstroming is zuidwestelijke gericht.
Ontwateringsdiepte en drooglegging
De ontwateringsdiepte en de drooglegging in het plangebied worden door het stelsel van watergangen sterk gereguleerd door het peilbeheer. De toekomstige ontwateringsdiepte, het niveauverschil tussen maaiveld (laagst niveau NAP +0.70 m) en de grondwaterstand (opbolling tot circa NAP +0.20 m), bedraagt hierdoor 0,5 m. Deze waarde voldoet aan de gemeentelijke norm van 0,5 m voor grootschalig groen en parken. De toekomstige drooglegging, het niveauverschil tussen maaiveld (laagst niveau NAP +0.70 m) en het hoogste flexibele peil (circa NAP 0.00/-0.20 m), bedraagt circa 0,7 m.
Om plaats te maken voor de extra sportvelden wordt de huidige watergang, die midden in het plangebied ligt, gedempt en vervangen voor een nieuwe watervoerende watergang langs Het Lint. Ter hoogte van het nieuwe volkstuincomplex is een dam met een duiker Ø1000 mm gepland ter ontsluiting van dit terrein. Door de watergang aan de noordzijde van het nieuwe sportveld door te trekken naar de watergang langs te Esdoornlaan, ontstaat om het sportcomplex een doorgaande watergang. Aan de noord en oostzijde van het nieuwe volkstuinterrein komt ook een nieuwe watergang. Deze watergang wordt gegraven voordat de huidige watervoerende watergang wordt gedempt. De huidige watergangen langs de tijdelijke parkeerplaats (oost en zuidzijde) worden gedempt.
Tussen de watergang langs Het Lint en de watergang langs de Burgemeester Middelweerdbaan komt ter hoogte van het nieuwe zwembad een nieuwe verbinding. Het peilgebied om het sportcomplex wordt op NAP 0.00/-0.20 m beheerd en de watergang langs de Burgemeester Middelweerdbaan heeft een streefpeil van -0.30/-0.40 m. Omwille van dit peilbeheer wordt de nieuwe verbinding voorzien van een stuw. Hiertoe kan de huidige, te verwijderen klepstuw worden benut. Het deel ter plaatse van Het Lint en de ontsluitingsweg wordt met een duiker Ø1000 mm uitgevoerd en ter hoogte van het zwembad wordt een nieuwe watergang gegraven. De watergang krijgt een watervoerende functie, het profiel dient hiermee in overeenstemming te zijn. In de watervergunning van de HDSR d.d. 26 juni 2010 nr. 307511 is een overzicht gegeven van het graven en dempen.
Afvoerend oppervlak
Een groot deel van het plangebied ligt momenteel braak en is onverhard. De tijdelijke parkeerplaats van het nabijgelegen zwembad (buiten plangebied) is uitgevoerd als een puinverharding en wordt vanwege de tijdelijke status niet meegenomen in de beschouwing van verhard oppervlak. De gebouwen van het voormalige tuincentrum en zwembad aan de Esdoornlaan zijn reeds gesloopt, de parkeerterreinen zijn nog wel aanwezig. Deze verharde oppervlakken zullen met het schuurtje van het huidige volkstuincomplex bij de realisatie van Het Lint worden gesaneerd. Hieronder is een overzicht opgenomen van de bestaande en toekomstige verharding. Op basis van deze waarden dient 10% van 4800 m2 te worden gecompenseerd.
Overzicht bestaande en toekomstige plangebied en nabijgelegen zwembadlocatie | |||
Locatie | Type | Omvang [m2] | Bijzonderheden |
Parkeerplaats oud zwembad | elementenverharding | - 1150 | omvang binnen grenzen plangebied |
Pad Het Lint | asfalt | + 3265 | watert af naar berm |
Ontsluitingsweg + volkstuin | elementenverharding | + 2085 | watert af naar berm |
Uitgeefbare percelen | daken | + 600 | afvoer naar infiltratiegreppel |
Totaal | + 4800 | compenseren met nieuw oppervlakte water |
Afbeelding 3: Overzicht bestaande en toekomstige verharding
Om vervuiling van bodem en grondwater zoveel mogelijk te voorkomen, dienen er bij voorkeur geen uitloogbare materialen (lood, zink, koper) als dakbekleding en geen chemische onkruidbestrijdingsmiddelen of strooi- en dooizouten te worden toegepast.
Riolering
In het plangebied is, globaal in noodzuidelijke richting, vrijverval riolering Ø300 mm aanwezig. Dit gemengd stelsel bevindt zich tussen het voormalige oude zwembad en het oude tuincentrum. In 2009 is de riolering bij de bouw van het nieuwe zwembad om het toekomstige pand heen gelegd. Het gemengd stelsel voert het afvalwater af naar het pompgemaal nabij de Leidsche Rijn, bij de watergang ten zuiden van de Burg. Middelweerdbaan bevindt zich een overstort die in werking treed als de capaciteit van het pompgemaal en de berging van het riool ontoereikend is. Langs de Esdoornlaan ligt een persleiding van het onderbemalingsgebied Alendorperweg. Ter hoogte van het voormalige tuincentrum injecteert dit druksysteem in het genoemde vrijverval stelsel.
Door de bouw van drie woningen en een appartementencomplex (gelegen in de directe nabijheid van het plangebied) neemt de productie van huishoudelijk afvalwater toe. Deze toename is echter minimaal en kan zonder problemen door het bestaande stelsel worden verwerkt. Al het afvalwater dat in het plangebied wordt geproduceerd, dient op het huidige gemengd stelsel aangesloten te worden. Het rioleringsplan dient hieraan concrete invulling te geven.
Met de realisatie van Het Lint en de ontsluitingsweg en de bouw van de woningen neemt het verhard oppervlak in het plangebied toe, totaal met 4.800 m2. Aangezien het hemelwater dat op het Lint en de ontsluitingsweg valt, direct infiltreert of oppervlakkig naar de berm afstroomt en daar infiltreert, is de hydraulische belasting van het watersysteem minimaal. Het hemelwater dat op de daken van de woningen valt, wordt afgevoerd naar een greppel waar het infiltreert. De greppel wordt voorzien van een slokop met aansluiting op de drainageleiding voor een optimale werking. Conform de eisen van het waterschap dient de gehele toename aan verhard oppervlak gecompenseerd te worden met 10% aan nieuw oppervlaktewater.
Voor het dempen en graven, aanleggen van vlonders en steigers en bouwen in en langs water, is een Watervergunning van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden noodzakelijk. Ten behoeve van de ontwikkelingen in het plangebied is een Keurontheffing vereist. Alle wateraspecten (inclusief de Keur-aspecten) worden in de watervergunning geregeld.
De toekomstige ontwikkelingen in het plangebied en de naastgelegen zwembadlocatie hebben geen negatief effect op het watersysteem. Het ontwerp is gericht op een duurzaam en robuust waterbeheer, waarbij zoveel mogelijk aan de waterkwaliteitstrits en waterkwantiteitstrits wordt voldaan. De toename aan verhard oppervlak wordt door het graven van nieuw oppervlaktewater bijna volledig vereffend. Het restant van
0,017 ha behoeft volgens opgave van het waterschap niet te worden gecompenseerd, omdat het desbetreffende peilvak in de maatgevende situatie T10 voldoet aan de norm van 30 cm peilstijging. Bovendien is elders in het peilvak sprake van een relatief groot compensatie overschot.
Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR) heeft op 31 augustus 2010 een positief advies gegeven over dit bestemmingsplan: het bestemmingsplan voldoet aan de belangrijkste minimale voorwaarde: 'het standstill beginsel'. Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding mag ontstaan. Voor wat betreft de compensatie van verhard oppervlak constateert het HDSR dat er nog een tekort aan te graven water is van 170 m2. Het HDSR gaat er vanuit dat dit tekort bij andere projecten binnen dit peilgebied alsnog gecompenseerd wordt, zoals dit staat beschreven in de verleende vergunning.