Plan: | Stadskantoor en OV-terminal |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0344.BPSTADSKANTOVTERM-0601 |
Het akoestisch onderzoek ten aanzien van de verschuiving buurtsporen (Akoestisch onderzoek, Akoestisch effect verschuiving buurtsporen Utrecht, M+P raadgevende ingenieurs, d.d. 11 mei 2007) is opgenomen als bijlage en maakt inzichtelijk dat de geluidbelasting voor alle onderzochte waarneempunten lager is dan 2004. Er hoeft geen nader akoestisch onderzoek voor het spoorwegverkeer plaats te vinden omdat is aangetoond dat er geen negatieve effecten voor de woningen in de nabijheid zijn.
Tevens is er door Arcadis onderzoek gedaan naar de geluidseffecten op bestaande woningen ten gevolge van de aanleg en wijziging van infrastructuur rond de OV-terminal terminal (OV Terminal Utrecht, Akoestisch onderzoek weg- en railverkeer, Arcadis, d.d. 10 april 2008). Ook uit dit rapport blijkt dat de infrastructurele wijzigingen zoals opgenomen in het plan niet leiden tot een wezenlijke toename van het geluid.
Op 1 augustus 2009 is het Nationaal samenwerkingprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht geworden. Het NSL bevat maatregelen van de samenwerkende overheden om te zorgen dat overal in Nederland aan de luchtkwaliteitsnormen wordt voldaan.
Bestuursorganen kunnen ingevolge artikel 5.16 sub d Wet milieubeheer hun bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan uitoefenen indien de uitoefening is genoemd of beschreven in, dan wel betrekking heeft op, een ontwikkeling of voorgenomen besluit welke is genoemd of beschreven in dan wel past binnen of in elk geval niet in strijd is met een op grond van artikel 5.12 lid 1 Wet milieubeheer vastgesteld programma (NSL).
In het NSL is één van de genoemde ontwikkelingen het programma van het Structuurplan Stationsgebied Utrecht. Ook de ontwikkeling van de OV-terminal is op die wijze meegenomen in het NSL. Vorenstaande betekent dat de verkeerseffecten van dit project afdoende zijn meegenomen (in de saneringstool) en bij het vaststellen van het maatregelen pakket van het NSL. Voor de verkeersgegevens wordt verwezen naar de bijlage (Afdeling Verkeer en vervoer, Macroscopische toelichting verkeerscijfers, 13 juli 2009). Omdat aan de programma's van het NSL maatregelen zijn gekoppeld die leiden tot het voldoen aan de luchtkwaliteitsnormen is nader onderzoek in het kader van dit bestemmingsplan naar de luchtkwaliteit niet aan de orde nu de integrale ontwikkeling van het stationsgebied beschreven is in het NSL.
Echter, voor de inwerkingtreding van het NSL heeft de gemeente Utrecht reeds een tweetal onderzoeken naar de luchtkwaliteit uitgevoerd voor het onderhavige plan. Hoewel dit na de inwerkingtreding van het NSL niet meer nodig is, zijn de eerder uitgevoerde berekeningen van de luchtkwaliteit ten overvloede geactualiseerd.
Ook op basis van dit onderzoek (Geactualiseerde beoordeling Luchtkwaliteit OV-Terminal, SO Afdeling Milieu en duurzaamheid, d.d. 7 april 2010), blijkt dat er vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit geen belemmeringen voor de realisatie van de OV-Terminal bestaan.
Hierbij wordt verwezen naar 5.2.3.1.
Hierbij wordt verwezen naar 5.2.3.2. Specifiek voor de OV-terminal geldt dat de locatie momenteel geheel verhard voor wat betreft het busplatform en de wegenstructuur aan de oostzijde van de sporen. In de huidige situatie is de locatie van de OV Terminal met de perrons en het busplatform en sneltram met wegenstructuur aan de westzijde gedeeltelijk verhard.
De verharding zal toenemen door het extra dakvak van de OV Terminal en door extra verharding van het busplatform aan de westzijde met totaal circa 11.693 m2.
Door het hoogheemraadschap is gesteld dat het hemelwater van de 11.693 m2 extra verharding niet mag worden geloosd op het riool- of oppervlaktewaterstelsel. De hemelwaterafvoer vanuit het totale plangebied mag niet toenemen. Voor de afvoer tot de hoeveelheid van een neerslaggebeurtenis van T=10 zal een voorziening moeten worden getroffen. Voor het opvangen van hemelwater van het OV Terminal dak heeft ProRail onderzoek laten verrichten naar de mogelijkheid een wateropvang te realiseren op het emplacementsgebied (NSP Utrecht, Afvoer hemelwater, kenmerk K23-IVEAL- 0700084, versie 3.0, d.d. 4 december 2007). De rapportage van dit onderzoek is als bijlage opgenomen. Aangezien het infiltreren van hemelwater te risicovol is, is er door ProRail gekozen om water op te vangen en te bufferen in een bassin onder het toekomstig perron 8 en middels een hiervoor gedicteerde vertraging van maximaal 1,5 liter per seconde per hectare terug op het open water aan de zijde van de Mineurslaan te pompen. Bij de uitwerking van de plannen zal het Hoogheemraadschap worden betrokken.
Al het overige regenwater wordt opgevangen op reeds aanwezig verhard oppervlak en wordt geloosd in de Leidsche Rijn indien de waterkwaliteit voldoende is. Door te voldoen aan de voorwaarde voor materiaalgebruik zal de waterkwaliteit voldoende zijn. De riolering wordt aangepast voor het hemelwater van het busplatform aan de westzijde. Dit water zal worden geloosd op het riool. Tijdens de bouw is tijdelijke bemaling noodzakelijk; indien nodig worden hiervoor bemalings- / lozingsvergunningen aangevraagd.
Op 19 februari en 19 april 2007 hebben Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden en Prorail overleg gevoerd over de waterhuishoudkundige situatie. Naar aanleiding van het overleg in het voortraject heeft het Hoogheemraadschap een aantal inhoudelijke opmerkingen gemaakt, die ProRail bij de uitvoering van de plannen als voorwaarde zal meenemen. Op het tweede wateradvies (Tweede wateradvies OV-terminal, Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden, d.d. 28 januari 2008) adviseert het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden positief. Het wateradvies met de daarin opgenomen waterparagraaf is onderdeel van de bijlage.
Hierbij wordt verwezen naar paragraaf 5.2.4. De conclusies die gelden ten aanzien van de ontwikkeling van het stadskantoor gelden ook voor de OV-terminal.
Er is een bomeninventarisatie uitgevoerd voor de aanwezige bomen binnen het plangebied (Bomeninventarisatie, Stadswerken beheer en onderhoud, d.d.19 april 2007). Voor het kappen van bomen zal een kapvergunning worden aangevraagd. De waardebepaling van de bomen komt aan de orde bij de beoordeling van de aanvraag voor een kapvergunning. Onderzocht zal worden of de in het projectgebied aanwezige bomen waar mogelijk kunnen worden herplant, al dan niet in het Stationsgebied.
In opdracht van de gemeente Utrecht heeft ingenieursbureau Tauw een quickscan in het stationsgebied uitgevoerd ten behoeve van de realisatie van verschillende grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen in dit gebied de komende jaren (bijlage 14). Op grond van de beschikbare gegevens en de uitgevoerde beoordeling worden de volgende conclusies getrokken:
- Aanvullend soortgericht onderzoek is nodig om vast te stellen of beschermde vaatplanten, jaarrond
beschermde broedvogels en vleermuizen in het gebied voorkomen en hoe deze daarvan gebruik maken.
Naar aanleiding van dit onderzoek kan bepaald worden of een ontheffing in het kader van de Flora- en
Faunawet moet worden aangevraagd;
- De werkzaamheden dienen voor het broedseizoen van vogels te starten. Het broedseizoen loopt van circa
half maart tot half juli. Deze periode is indicatief, ook buiten deze periode zijn broedende vogels
beschermd. Indien werkzaamheden in het broedseizoen zijn gepland, dient vooraf volledige zekerheid te
worden verkregen dat hierdoor geen broedende vogels worden verstoord.
In het plangebied zijn vleermuizen, gierzwaluwen, boomvalken en zwarte roodstaarten aangetroffen. Er is nader onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van vleermuizen in het plangebied. Dit onderzoek is reeds aangehaald in paragraaf 5.2.5. De conclusie voor de OV-terminal is hetzelfde als voor het stadskantoor. Dit onderzoek betrof met name de overwinteringsverblijven. Er zijn geen vleermuizen op of rond de onderzoekslocatie waargenomen. Op grond van de voorlopige onderzoeksresultaten zal geen ontheffing van de Flora- en faunawet aangevraagd hoeven te worden bij het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
De aanwezigheid van broedende vogels behoort altijd tot de mogelijkheden. In het plangebied zal het vrijwel alleen om stadsduiven gaan die zich in de richels van het gebouw vestigen. Wanneer sloop- of renovatiewerkzaamheden in het winterseizoen plaatsvinden (augustus – maart) zal geen sprake zijn van verstoring.
Hierbij wordt verwezen naar paragraaf 5.2.6. De conclusies die gelden ten aanzien van de ontwikkeling van het stadskantoor gelden ook voor de OV-terminal.
Voor algemene informatie over het Wettelijk kader en de Verordening wordt verwezen naar 5.2.7.
Onderzoek
Bij de realisering van de OV-terminal vinden bodemingrepen plaats op plekken met een hoge archeologische verwachting, in verband met de vermoedelijke aanwezigheid van de Romeinse en vroegmiddeleeuwse hoofdgeul van de Rijn. Bij de realisering van het bouwplan dient het archeologisch advies (OV-terminal archeologie en cultuurhistorie, gemeente Utrecht, d.d. 28 februari 2008) te worden opgevolgd. Over de praktische uitvoering hiervan dient de aannemer tijdig afspraken te maken met de stadsarcheoloog.
Er is een inventarisatie uitgevoerd van de aanwezige kabels en leidingen binnen de plangrenzen. Omdat de busterminal Oost op maaiveld wordt gesitueerd, zijn aan de oostzijde op divese locaties verleggingen noodzakelijk. Aan de westzijde komt de bus- en tramterminal op gelijk niveau te liggen met de bestaande Mineurslaan, dat is 2,50 m + NAP. Ten gevolge hiervan moet het bestaande maaiveld van het ProRail gebied ca. 0,7 m worden afgegraven. Dit maakt verlegging van de stadsverwarmingleiding, de drinkwater aansluiting van ProRail en van elektriciteitskabels noodzakelijk.
Voor een volledige weergave van de ondergrondse maatregelen verwijzen wij naar het integrale Masterplan Ondergrondse Infrastructuur Stationsgebied.
Hierbij wordt verwezen naar paragraaf 5.2.9. De conclusies die gelden ten aanzien van de ontwikkeling van het stadskantoor gelden ook voor de OV-terminal.