Plan: | Rijnsweerd, Maarschalkerweerd, 1e Herziening |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0344.BPRIJNSMAARMYTRIJN-VA01 |
Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op twee locaties binnen het plangebied van het
op 26 september 2013 vastgestelde bestemmingsplan Rijnsweerd, Maarschalkerweerd.
Afbeelding 1: het plangebied van het bestemmingsplan Rijnsweerd, Maarschalkerweerd
De locaties Blauwe-Vogelweg en Rijndijk 23 aangegeven door de twee zwarte asterixen
Dit bestemmingsplan richt zich op beheer van de bestaande situatie en het vastleggen van de actuele functionele en ruimtelijke structuur. Op 19 november 2014 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in beroep (zie Bijlage 1 van deze toelichting). In deze uitspraak is de bestemming Maatschappelijk-Onderwijs op de locatie Blauwe-Vogelweg 11 vernietigd en voor de locatie Rijndijk 23 is bepaald dat een voorwaardelijke verplichting moet worden toegevoegd.
Dit bestemmingsplan heeft als doel om beide locaties te voorzien van een nieuwe bestemming die in overeenstemming is met de uitspraak van de Raad van State. Het plan zorgt voor de gewenste juridisch planologische regelgeving voor de beide genoemde locaties. In dit plan zijn geen nieuwe ontwikkelingen opgenomen.
De twee locaties liggen in het oosten van de gemeente Utrecht en betreffen de percelen aan de Blauwe-Vogelweg 11 en Rijndijk 23 in de wijk Maarschalkerweerd.
en
Afbeelding 2: locaties Blauwe-Vogelweg 11 Afbeelding 3: Rijndijk 23
De twee locaties liggen in Maarschalkerweerd en waren aanvankelijk opgenomen in het plangebied van:
Bestemmingsplan | Vaststelling gemeenteraad | Uitspraak van de Raad van State | |
Rijnsweerd, Maarschalkerweerd | 26 september 2013 | 19 november 2014 (deels onherroepelijk) |
Voor de locaties Blauwe-Vogelweg 11 en Rijndijk 23 herleefde het bestemmingsplan Maarschalkerweerd:
Bestemmingsplan | Vaststelling gemeenteraad | Gedeputeerde Staten | Raad van State | |
Maarschalkerweerd | 30 juni 1977 | 26 april 1978 | 24 december 1980 |
Hoofdstuk 2 geeft het relevante beleid weer waaraan de functies van deze herziening zijn getoetst. Hoofdstuk 3 bevat de beschrijving van het plan voor de genoemde locaties. Onder andere is hier de ruimtelijke structuur, de historische ontwikkeling van het gebied en de beschrijving van de aanwezige functies op de twee locaties opgenomen. In de planbeschrijving worden de mogelijkheden die het plan biedt voor de toekomst beschreven. Onder paragraaf 3.6 zijn de onderzoeken ten behoeve van deze herziening getoetst. Het hoofdstuk 4 gaat in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid. De juridische plantoelichting is te vinden in hoofdstuk 5.
De herziening omvat twee locaties die eerder ter actualisering in het bestemmingsplan Rijnsweerd, Maarschalkerweerd waren opgenomen. Dit laatstgenoemde bestemmingsplan is in 2013 opgesteld en bevat de beleidskaders voor de omgeving van de locaties Blauwe-Vogelweg 11 en Rijndijk 23 in ruime zin, die van het Rijk en Provincie. Deze laatstgenoemde beleidskaders zijn te ruim voor de functies van beide locaties om aan te toetsen. Er wordt hiervoor verwezen naar het bestemmingsplan Rijnsweerd, Maarschalkerweerd 2013.
De relevante gemeentelijke beleidskaders waaraan de functies van beide locaties zijn getoetst zijn hieronder kort weergegeven.
Structuurvisie Utrecht 2015-2030 (2004)
In de structuurvisie Utrecht 2015-2030 is de gewenste toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van de stad beschreven. De Structuurvisie Utrecht brengt de samenhang tussen programma's en projecten in beeld en biedt duidelijkheid over de ruimtelijk strategische vraagstukken van de stad.
In de structuurvisie zijn de kernkwaliteiten van de stad verwerkt in drie ontwikkelingsperspectieven: 'Het Podium', 'De Markt' en 'De Binnentuin'. Het perspectief van Het Podium richt zich op de stad als ontmoetingsplaats voor kunst, cultuur, onderwijs, voorzieningen en recreatie. In het perspectief van De Markt wordt het economische, dynamische en hoogstedelijke karakter van de stad versterkt. De opgave voor De Binnentuin ligt vooral in het onderhouden, vernieuwen en versterken van de kenmerkende wijkstructuren, waarbij de woonfunctie domineert.
Voor de oostkant van de stad geldt in de structuurvisie ook het gebiedsperspectief Oostrand. Binnen dit gebiedsperspectief wordt de Nieuwe Hollandse Waterlinie als structurerend element gezien. De waterlinie wordt benoemd als één van de vijf belangrijke (boven)stedelijke podia. Binnen de 'podiumzone' van de Waterlinie bevindt zich een klein aantal locaties dat een rol speelt in het ontwikkelingsperspectief De Markt. Meer geïsoleerde, exclusieve stedelijke ontwikkelingen worden hier in principe ruimte geboden. Eén en ander komt neer op het ontwikkelen van de landschappelijke podiumkwaliteit als kader dat moet zorgen voor samenhang van het programma dat wordt toegevoegd. Ook de relatie van de stadsrand met de Uithof en het buitengebied kan beter vorm worden gegeven. Dit betekent het verbeteren van met name de langzaam verkeer verbindingen (fietsroutes en wandelpaden), mede ter ontsluiting van de forten en lunetten.
Ontwikkeling van de landschappelijke podiumkwaliteit in combinatie met verstedelijking is gewenst.
Het gebied Maarschalkerweerd is in de Structuurvisie aangeduid als stedelijk groen in een groene verbinding.
Verkeer
In het Ambitiedocument Utrecht Aantrekkelijk en Bereikbaar (UAB) wil het college van Utrecht regionaal verkeer en verkeer van Leidsche Rijn naar het noordwestelijke deel van de bestaande stad stimuleren een route via de Ring Utrecht te nemen. Hierdoor vermindert de autodruk in Utrecht West en is door betere benutting van de huidige infrastructuur de aanleg van een nieuwe verbindingsweg (Spoorlaan) overbodig. Daarnaast geeft het college meer ruimte aan fietsers, voetgangers en openbaar vervoer. Voor de auto is minder plaats in de openbare ruimte.
Het verkeers- en vervoerbeleid voor de gemeente Utrecht voor de periode 2005-2020 is vastgelegd in het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan (GVVP). Om een goede balans tussen bereikbaarheid, veiligheid en leefmilieu te realiseren wordt in het GVVP gekozen voor selectieve bereikbaarheid. De economisch belangrijke gebieden, de kerngebieden, worden via een aantal verkeersassen goed bereikbaar gemaakt. In de overige gebieden (de verblijfsgebieden) en rond de overige verkeersassen krijgen veiligheid en leefmilieu prioriteit.
Parkeren
De gemeenteraad heeft op 28 maart 2013 de Nota Stallen en Parkeren vastgesteld. Hiermee is het nieuwe parkeerbeleid van kracht. Met de uitwerkingsnota 'Parkeernormen Fiets en Auto' bepaalt de gemeente de benodigde capaciteit van het (fiets)parkeren. Voor de veiligheid, leefbaarheid en aantrekkelijkheid van Utrecht geeft de gemeente meer ruimte aan voetgangers en fietsers. Dit betekent dat er op sommige plekken op straat minder ruimte komt voor geparkeerde auto's. De gemeente stimuleert auto's om langs de rand van de stad te parkeren: in één van de drie herkenbare grote P+R terreinen, bij NS-stations en andere OV-knooppunten. Als stimulans voor binnenstedelijke ontwikkelingen, en daarmee voor een aantrekkelijke en bereikbare stad zijn de autoparkeernormen in betaald parkeergebied verlaagd. Ook schept de gemeente flexibiliteit door de vrijstellingsmogelijkheden van de parkeernormen te verruimen. Nieuw in de gemeentelijke aanpak is de verplichting om bij nieuwbouw, uitbreiding van bestaande gebouwen of in geval van een functiewijziging ook fietsenstallingen te realiseren. De parkeernormen hebben een bandbreedte, om optimale flexibiliteit en maatwerk te bieden bij de realisatie van bouwplannen.
Voor Maarschalkerweerd betekent dit, dat de parkeerbehoefte van de thans aanwezige en nog te ontwikkelen functies kan worden afgestemd op de mogelijkheden die in het gebied aanwezig zijn om deze behoefte in gebouwde voorzieningen onder te brengen. Daarbij kan een grotere loopafstand tussen de parkeervoorzieningen en de functies noodzakelijk zijn (bijvoorbeeld bij sportvoorzieningen en kantoren). Maarschalkerweerd valt binnen het gebied Schil.
Luchtkwaliteit
Door de groei van Utrecht neemt het autoverkeer in en rond de stad in de periode 2005-2020 zonder aanvullende maatregelen toe met 30% (2% per jaar). De capaciteit van het Utrechtse wegennet wordt in de piekuren al vrijwel volledig benut en kan deze groei niet meer opvangen. De verdere groei van het autoverkeer leidt er toe dat de spits steeds langer duurt, de bereikbaarheid van de stad verder onder druk komt te staan en de luchtkwaliteit achteruit gaat.
Het Actieplan Luchtkwaliteit Utrecht (ALU) bevat een samenhangend pakket maatregelen om de luchtkwaliteitknelpunten op te lossen, bewoners, forensen en bezoekers te stimuleren meer met het openbaar vervoer en de fiets te reizen en een aantal knelpunten in het autoverkeer op te lossen. De aanpak bestaat uit zes sporen. Daarmee legt het college een basis voor een gezonde leefomgeving, een bereikbare stad en duurzame groei. Het ALU bevat het beleidskader voor de aanpak van bereikbaarheid en luchtkwaliteit. Over de afzonderlijke maatregelen vindt nog besluitvorming op projectniveau plaats.
De Waterlinieweg maakt deel uit van de stedelijke verdeelring. Omdat er nu vaak te hard gereden wordt, wordt het profiel aangepast, zodat duidelijk is dat de Waterlinieweg geen snelweg is. Daarbij gaat het om het versmallen van de rijstroken, het verwijderen van de vluchtstroken en geleiderails, het vervangen van de lichtmasten en het planten van bomen en struiken in de middenberm en zijbermen.
Wonen
Het gebied waarin de locaties liggen wordt gekenschetst als een bijzonder gebied in Utrecht, zowel wat betreft de functies die daar een plaats hebben als de ligging en de landschappelijke kwaliteiten. Het benutten van die kwaliteiten en de rol die het gebied heeft als zone tussen de stad en de uitlopers van de Utrechtse Heuvelrug, betekent ook voor de toekomst dat dit gebied niet 'volgebouwd' zou moeten worden: dus geen grootschalige toevoeging van woningbouw. Wel kan het gebied in de toekomst meer geïntegreerd worden in de stad en kan de samenhang met de functies in De Uithof worden verbeterd.
Groen, ecologie en bomenbeleid
Het Groenstructuurplan en het Meerjaren Groenprogramma (2006, 2007) heeft als centrale doelstelling het verhogen van de kwaliteit van het stedelijk groen ten behoeve van de leefbaarheid van de stad.
Gebleken is dat een gevarieerde natuur en soortendiversiteit in flora en fauna een grote bijdrage levert aan een positieve waardering van het groen en de openbare ruimte van bewoners. Om de natuurwaarden in het stadsgroen te behouden en te verbeteren is het noodzakelijk dat er groene verbindingen zijn tussen het groene buitengebied en het groen in de stad, en tussen groene kerngebieden onderling.
In het Groenstructuurplan is de stedelijke groenstructuur Utrecht 2030 opgenomen. De Visiekaart Stedelijke Groenstructuur Utrecht 2030 omvat een weergave van het stedelijk groenareaal en het realiseren van groene verbindingen naar de omringende landschappen en uitbreiding van het groene areaal om Utrecht. Eén van de onderleggers daarvoor is de Ecologische Infrastructuur Utrecht als stedelijke tegenhanger van de Ecologische Hoofdstructuur die op nationaal en provinciaal niveau fungeert.
De landgoederen, de forten, de volkstuinen en sportparken in Maarschalkerweerd bieden bewoners en bezoekers oriëntatie en variatie, ruimte en buitenbeleving. De landgoederen aan de oostkant van Utrecht worden jaarlijks door meer dan 1,25 miljoen bezoekers bezocht. De Waterlinie versterkt het contrast tussen 'binnen' en 'buiten' en is een voorloper van het huidige buffergebied tussen Utrecht, Zeist en De Bilt. Water, landschap en cultuurhistorie vormen in potentie een prachtige samenhangende structuur.
De Nota Bomenbeleid (2009) sluit aan op het Groenstructuurplan en is opgesteld omdat bomen een eigen ruimtelijke dimensie hebben en een aparte problematiek kennen. Eén van de belangrijkste doelen van het Utrechtse bomenbeleid is een samenhangende bomenstructuur voor de stad te verbeteren en te ontwikkelen, gebaseerd op cultuurhistorische, ruimtelijke en ecologische uitgangspunten en milieu. Voor de periode tot 2030 zet de gemeente in op behoud en ontwikkeling van de bomenstructuur, middels twee beleidsdoelstellingen:
De wijk Maarschalkerweerd is rijk aan bomen. De forten en groengebieden van Maarschalkerweerd zijn aangemerkt als te behouden boomstructuur.
Water
Met het opstellen van het Waterplan Utrecht is afgesproken te streven naar een watersysteem voor de toekomst, dat aansluit bij de natuurlijke omstandigheden op en om Utrechts grondgebied. Er zijn afspraken gemaakt voor het terugdringen van de verontreiniging van het oppervlaktewater en de veranderde waarden van het water voor de stad beter te benutten. Dit is vertaald in tien ambities voor een duurzamer watersysteem voor Utrecht in 2030. Met de ambities wordt invulling gegeven aan de trits vasthouden, bergen, afvoeren en aan de trits schoonhouden, scheiden en zuiveren.
In het Kromme Rijngebied treedt door verontreiniging met bestrijdingsmiddelen een verslechtering op van het grondwater. Dit gebied ligt hoog ten opzichte van de rest van de stad. Het water stroomt van hier naar de lagere gedeelten, waardoor juist daar de kans op wateroverlast groter is. Water is bovendien 'onzichtbaar', terwijl er juist veel water aanwezig is. Het water moet weer zichtbaar worden gemaakt (inrichting beter, benutting verbeteren), zodat het een bijdrage levert aan het aangename leefmilieu. Tenslotte wordt de commerciële en recreatieve functie van het water onvoldoende benut. De Kromme Rijn wordt al benut door recreanten, maar nog niet genoeg. Uit de visie 'Duik in Utrecht' (2009) blijkt dat het gewenst is om voor kano's een rondje 'Oost' via de Kromme Rijn en Minstroom mogelijk te maken. Dit bevordert het recreatief gebruik van de waterwegen.
Welstand en monumenten
In de Welstandsnota Utrecht 'De schoonheid van Utrecht' (2004) is geformuleerd op welke wijze het welstandsbeleid van de gemeente Utrecht uitgevoerd zal worden. Dit betreft de welstandstoetsing van omgevingsvergunningplichtige bouwwerken. De welstandsnota geeft beoordelingscriteria voor het toetsen van bouwaanvragen aan de redelijke eisen van welstand in aansluiting op het bestemmingsplan. De Welstandsnota kent drie beleidsniveaus: 'Open', 'Respect' en 'Behoud'. Voor veel voorkomende bouwwerken zijn in de Welstandsnota welstandscriteria, richtlijnen en aanbevelingen opgenomen. Essentiële eigenschappen van de aanwezige bebouwings- en omgevingskarakteristieken worden gerespecteerd. Dit betekent:
- primaire oriëntatie op monumentale en beeldbepalende kwaliteiten en eigenschappen van gebouwen;
- authenticiteit staat voorop;
- geen nabouwen van, maar voortbouwen op de historische context.
Voor de forten Lunetten, het terrein van de Koninklijke Marechaussee en Park Bloeyendael is het beleidsniveau 'behoud' van toepassing. Gebieden die de aanduiding 'Respect' hebben zijn: het groengebied direct ten westen van het provinciehuis, het terrein van Fortis aan de Archimedeslaan, de kantoorlocatie ten zuiden van het provinciehuis, het terrein van University College, het westelijk deel van Kromhoutkazerne en het plangebied ten zuiden van de Kromme Rijn. Voor Maarschalkerweerd geldt het perspectief Respect. Het beleidsniveau 'Respect' betekent dat het behoud en herstel van het aanwezige bebouwingsbeeld en het versterken van de bestaande of historisch bepaalde karakteristiek centraal staat.
Het gemeentelijk monumentenbeleid 'Beheer van de chaos der eeuwen' (2004) is gebaseerd op drie pijlers. De eerste pijler is het stimuleren van restauratie en onderhoud van de beschermde monumenten en de tweede het gebruikmaken van de cultuurhistorische waarden bij het maken van ruimtelijke plannen in de stad. Tot slot is er het beheer van de archeologische ondergrond en de bekostiging van archeologisch onderzoek. Met name de tweede en derde pijler zijn voor het bestemmingsplan van belang: het monumentenbeleidsplan geeft aan dat cultuurhistorische en archeologische waarden in de besluitvorming een duidelijke plek moeten houden in de ruimtelijke ordening.
Ten aanzien van beide locaties die zijn opgenomen in dit plan en de daarbij behorende verbeelding kan uit het relevante beleid de conclusie getrokken worden dat de functies ervan passen binnen en voldoen aan het hiervoor beleid.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van19 november 2014 (zie Bijlage 1 van de toelichting) de bestemmingen van twee locaties in het actualiseringsplan Rijnsweerd, Maarschalkerweerd gedeeltelijk vernietigd. Deze herziening voorziet beide locaties van een nieuwe bestemming die in overeenstemming is met de uitspraak van de Raad van State.
Dit hoofdstuk geeft inzicht in de huidige situatie van twee locaties en analyseert deze in ruimtelijk en functioneel opzicht.
Beide locaties liggen in de nabijheid van het stroomgebied van de Kromme Rijn. Deze rivier was in de periode voor het jaar 0 een 160 meter brede rivier met grote meanders. Rond het jaar 1000 had de Kromme Rijn nog maar de helft van zijn vroegere breedte. De noordelijke Nederlanden werden vanaf 1815 beschermd door de Nieuwe Hollandse Waterlinie (NHW). Deze nieuwe linie zorgde ervoor, dat de stad Utrecht binnen het beschermde gebied kwam te liggen. Om ook de hoger gelegen stukken land, die men niet kon inunderen, te verdedigen, werden verdedigingswerken opgericht. Hieraan danken ook de forten, waaronder Fort Vossegat, Fort De Bilt en de vier Lunetten, hun ontstaan.
Door de opname van Utrecht binnen de NHW werden er vele kazernes rond de stad ingericht, waaronder de kazernes op het Kromhoutterrein. Op de Kromhoutkazerne stonden werkplaatsen, wapenkamers, opslagplaatsen, een kantinegebouw, een badhuis, een schoolgebouw, een noodcachot en een muziektent.
Maarschalkerweerd ligt ten (zuid)oosten van de binnenstad en wordt omringd en doorsneden door ontsluitingsroutes op stedelijk en regionaal niveau. Daarnaast zijn de Pythagoraslaan, de Archimedeslaan, de Herculeslaan, de Weg tot de Wetenschap, de Laan van Maarschalkerweerd en de Koningsweg belangrijke structurerende lijnen in het plangebied.
De oostkant van de stad kenmerkt zich als een verzameling van gebieden met elk een eigen functie. Delen zijn in gebruik als kantorenlocatie, woongebied en sport- en groenvoorzieningen. Ze worden omringd door infrastructuur. Onderling zijn de gebieden niet of slecht verbonden. Een fijnmazig en logisch fiets- en voetgangersnetwerk ontbreekt. De A27 vormt aan de oostkant een 'harde' begrenzing van de stad. Slechts op een paar specifieke plekken is er verbinding tussen stad en buitengebied.
Afbeelding 4: locatie Blauwe-Vogelweg 11 (groene ster) en locatie Rijndijk 23 (rode ster)
Van oudsher heeft het gebied Maarschalkerweerd een zeer divers karakter dat typerend is voor de oostelijke stadsrand. Dit karakter dient behouden, dan wel versterkt te worden.
De twee locaties liggen in het gebied ten zuiden van de Weg tot de Wetenschap; dit is een groen en open gebied. Het is ecologisch, cultuurhistorisch en recreatief zeer waardevol. Het gebied is echter versnipperd en sommige delen zijn erg rommelig. De belangrijke lijnen in het gebied worden gevormd door het spoor, wegen en water. De bovenwijkse A27 en spoorlijn Utrecht-Arnhem doorkruisen het plangebied.
Ten zuiden van de Kromme Rijn liggen de sportvelden met bijbehorende clubgebouwen.
Afbeelding 5: Ruimtelijke structuur Maarschalkerweerd en omgeving
Aan de andere kant van de Kromme Rijn, aan de Weg naar Rhijnauwen, Rijndijk, Mereveldseweg en Koningsweg ligt lintbebouwing. De lintbebouwing wordt gekenmerkt door een lineaire bebouwingsstructuur, die bepaald is door waterlopen of wegstructuren, waarlangs in de loop van de geschiedenis bebouwing is geplaatst. Tussen de linten liggen waardevolle gebieden met een overwegend groen karakter. Dit tekent de cultuurhistorische waarde van de linten.
In het bestemmingsplan Rijnsweerd, Maarschalkerweerd zijn een aantal uitgangspunten voor onder andere Maarschalkerweerd geformuleerd. Sport en recreatie is een kernwaarde van het gebied Maarschalkerweerd. Daarnaast wordt de groene, ecologische en recreatieve waarden van het gebied, waarbij gedacht moet worden aan de oevers en waterstructuur van de Kromme Rijn.
Aan de Blauwe-Vogelweg 11 is een Mytylschool gevestigd. Op deze school krijgen de leerlingen met een lichamelijke en meervoudige handicap of langdurige ziekte onderwijs en pedagogische begeleiding.
Afbeelding 6:
begrenzing deelgebied Blauwe-Vogelweg 11
Het Mytylonderwijs in Nederland bestaat sinds 1947. In dat jaar werd te Amsterdam de eerste Mytylschool opgericht. De naam Mytyl is ontleend aan de persoon Mytyl in het uit het jaar 1900 daterende sprookjestoneelstuk 'De Blauwe Vogel' van de Frans/Belgische schrijver Maurice Maeterlinck.
Na Amsterdam en Leiden (1952) kwam er te Utrecht een Mytylschool tot stand.
Initiatiefneemster was mejuffrouw H.A.G. Zoete. Na een verkeersongeval waardoor zij afgekeurd werd voor het onderwijs, ging zij lesgeven aan een gehandicapt kind. Toen zij een artikel onder ogen kreeg over de Amsterdamse Mytylschool besloot zij zich te gaan inzetten voor de oprichting van een Mytylschool te Utrecht.
Op 1 juni 1954 vond een eerste gesprek plaats met mevrouw A.M. de Ranitz-de Brauw, de vrouw van de burgemeester en ds. J.J.F. Franck. Na instelling van een voorbereidingscommissie, een medische subcommissie, een commissie van advies, een propagandacommissie en een bouwcommissie vond in november 1954 de oprichting van de 'Utrechtse Stichting voor het lichamelijk gebrekkige kind' plaats. Maart 1955 werd de naam van de Stichting gewijzigd in 'Mytylstichting voor Utrecht en omstreken', een school voor buitengewoon onderwijs op neutrale grondslag.
Op 3 oktober 1955 startte de school met 5 leerlingen op de locatie Jansveld 51. Op 28 oktober 1955 vond de officiële openingshandeling plaats door de burgemeester.
In juni 1956 werd een nieuwe huisvesting op het Janskerkhof 18 betrokken. Vanaf 1957 werden ook leerlingen voor het voortgezet onderwijs toegelaten. De jaren daarop kenmerkten zich door huisvestingsproblemen: zelfs werden twee 'barakken' door de Jaarbeurs ter beschikking gesteld. Op het Maarschalkerweerdterrein werd een locatie gevonden voor een nieuwe school die op 8 mei 1963 officieel werd geopend. De weg die naar de school leidde kreeg de naam 'Blauwe Vogelweg'.
Vlakbij de Mytylschool stond het, eveneens in 1963 in gebruik genomen, door de Nederlandse Stichting voor het Gebrekkige Kind gerealiseerde kinderhuis Maarschalkerweerd, genaamd 'het internaat'. In dit huis werden kinderen ondergebracht die te ver van de Mytylschool woonden. In 1967 kwam er een afdeling voor kleuters.
Vier jaar daarna vond de oprichting van een afdeling voor leerlingen met een meervoudige handicap plaats. Dit werd een tyltylafdeling genoemd, die eerst gevestigd was in een school aan de Abstederdijk 34 en vanaf 1977 in het hoofdgebouw aan de Blauwe Vogelweg.
In het jaar 1976 bereikte de school het grootste aantal leerlingen: 180, waarvan 55 uit de stad Utrecht. In de jaren daarna daalde het aantal tot ongeveer 100, waarna dit zich stabiliseerde.
Na het overlijden van mevrouw De Ranitz, in 1981, werd de school op 3 mei 1982, in aanwezigheid van Prinses Juliana en oud-burgemeester mr. C.J.A. de Ranitz, naar haar vernoemd.
In het bestemmingsplan Rijnsweerd, Maarschalkerweerd 2013 is de locatie Blauwe-Vogelweg 11 opgenomen met op de verbeelding een bouwvlak. Deze herziening neemt naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State van 19 november 2014 de bestaande situatie met de planologische ruimte uit het bestemmingsplan Maarschalkerweerd 1977 over. Op de verbeelding van dit plan is in navolging van bestemmingsplan Maarschalkerweerd 1977 geen bouwvlak opgenomen.
De bestaande situatie is die zoals op de afbeelding 6. De planologische ruimte en de bestemming blijven zoals deze was bij vaststelling van het bestemmingsplan Maarschalkerweerd in 1977. Wel worden de bestemming en aanduiding aangepast aan de nu geldende Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). Dit houdt in dat het plangebied met de bestemming Bijzondere doeleinden I (B.D. I), artikel 13 van het oude plan, de bestemming Maatschappelijk krijgt.
Het artikel 13 uit het plan Maarschalkerweerd bepaalde dat op gronden met de bestemming Bijzondere doeleinden 'uitsluitend gebouwen mogen worden opgericht ten dienste van onderwijs, waaronder begrepen de verzorging en huisvesting van diegenen die onderwijs genieten en de huisvesting van het daarvoor benodigde personeel (...).'
Het Artikel 5 van deze herziening bepaalt dat aangewezen gronden onder Maatschappelijk bestemd zijn voor voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, onderwijs, buitenschoolse opvang, sport en daarmee gelijk te stellen sectoren.
Voor de maatschappelijke activiteiten heeft de Mytylschool voor de jaren 2014-2015 en 2015-2016 activiteitenlijst gemaakt. Deze is opgenomen in Bijlage 2 van de toelichting. De activiteiten betreffen onder andere zwemlessen die buiten de schooltijden ook gegeven worden aan kinderen zonder beperking. De in de lijst genoemde organisatie Wielewaal verzorgt vakantieopvang in de vorm van een programma voor leerlingen met een beperking die passen binnen de doelstelling van de Mytylschool, zodat zij de benodigde structuur en oefeningen ook in de vakanties behouden. Op grond van deze activiteitenlijst is in bijlage 1 van de regels als aanvulling een lijst met toegestane functies en omschrijvingen opgenomen.
Deze herziening voorziet in de behoefte om de aanduidingen van de plankaart van 1977 op de verbeelding terug te plaatsen en komt daarmee overeen met de uitspraak van de Raad van State. In de regelgeving is opgenomen dat de bouwmogelijkheden beperkt zijn tot een maximum percentage dat op de verbeelding staat aangegeven. Ook voor de hoogte van de bebouwing wordt verwezen naar de aanduiding op de verbeelding.
Het perceel Rijndijk 23 omvat de bestemmingen Wonen, Agrarisch en Bedrijf-1.
Afbeelding 7: luchtfoto van het perceel Rijndijk 23 (blauwe omlijning)
Op bovenstaande afbeelding is de bedrijfsbestemming voor het Bedrijf in de bovenste rode omlijning (vak B) begrensd; de onderste (vak A) omlijnt de paardenbak in de agrarische bestemming.
Deze herziening betreft de vakken A en B op deze locatie.
In het bestemmingsplan Rijnsweerd, Maarschalkerweerd 2013 is ten aanzien van Rijndijk 23 de volgende alinea opgenomen:
Op het perceel Rijndijk 23 staat een woning met daarachter verschillende bedrijfsgebouwen (binnen het rode vlak B op afbeelding 7) onder andere ten behoeve van een loonwerkersbedrijf en een paardenbak (zie het rode vlak A hierboven op afbeelding 7) voor hobbymatig gebruik. Naar aanleiding van een aanschrijving van illegale bebouwing op het perceel, wordt een aantal maatregelen getroffen die bijdragen aan een betere landschappelijke inpassing. Deze maatregelen bestaan uit het slopen van bebouwing zodat de bedrijfsbebouwing achter de woning geconcentreerd wordt en het afzomen met beplanting zodat de beplanting in belangrijke mate het zicht vanaf de openbare weg gaat bepalen.
In de regelgeving van deze herziening is daartoe een bepaling opgenomen in de regels van de bestemmingen Bedrijf-1 en Agrarisch (waarin op de verbeelding de specifieke aanduiding 'paardenbak' (sa -pa). Een beplanting zal moeten zorgen voor een landschappelijke inpassing van het bedrijf en de paardenbak nu de sloop van de bebouwing heeft plaatsgevonden. Hiertoe is een beplantingsplan opgesteld. Het Beplantingsplan is als Bijlage 2 bij de regels van dit plan opgenomen. In de regelgeving van deze herziening is daartoe een bepaling opgenomen in de regels van de bestemmingen Bedrijf-1 en Agrarisch (waarin op de verbeelding de specifieke aanduiding 'paardenbak' (sa -pa).
De verbeelding die behoort bij het bestemmingsplan Rijnsweerd, Maarschalkerweerd wordt ongewijzigd in deze herziening opgenomen. Met deze herziening wordt de regelgeving in overeenstemming gebracht met de uitspraak van de Afdeling van de Raad van State van 19 november 2014 (zie Bijlage 1 van de toelichting).
Afbeelding 8: locatie Rijndijk 23
Deze afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan Rijnsweerd, Maarschalkerweerd. De door de Raad van State vernietigde bestemmingen Bedrijf (B-1) en Agrarisch (A) + de specifieke aanduiding Paardenbak (sa-pa) zijn rood omlijnd. Alleen op de roodomlijnde vlakken voorziet deze herziening. Voor deze locaties moeten voorzieningen worden getroffen zodat er sprake is van een landschappelijke inpassing van het bedrijf en de paardenbak. Door het afzomen met beplanting wordt het zicht vanaf de openbare weg in belangrijke mate door de beplanting bepaald.
Voor de locatie Rijndijk 23 wordt ten aanzien van een betere aanpassing aan de landschappelijke omgeving in de regels van de bestemmingen Bedrijf-1 en Agrarisch met de specifieke aanduiding - paardenbak (sa-pa) de voorwaardelijke verplichting opgenomen dat het gebruik van de gronden alleen dan is toegestaan, indien de vereiste landschappelijke inpassing wordt aangelegd en in stand gehouden.
Met deze herziening is de uitspraak van de Raad van State verwerkt in de regelgeving.
Vanuit milieu zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan. Ook overige milieuaspecten spelen geen rol. Deze herziening geeft gevolg aan de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 november 2014 (zie Bijlage 1 van de toelichting).
Hieronder volgt een opsomming van onderzoeksaspecten, die bij het bestemmingsplan zijn betrokken.
Wettelijk kader
Het doel van een milieu effect rapportage (m.e.r.) is om vooraf de mogelijke milieueffecten van plannen en besluiten in beeld brengen en deze een volwaardige rol te laten spelen bij de besluitvorming van plannen en besluiten.
Het maken van een milieueffectrapport (MER) of m.e.r.-beoordeling is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.
In het Besluit m.e.r. staat omschreven welke activiteiten MER-plichtig (C-lijst) dan wel m.e.r.-beoordelingsplichtig (D-lijst) zijn. Echter ook initiatieven die onder de drempelwaarde van het Besluit m.e.r. vallen dienen kritisch bekeken te worden of deze belangrijke nadelige milieueffecten kunnen hebben. Indien dit het geval is dient hiervoor ook een MER of m.e.r-beoordeling te worden opgesteld.
Plansituatie
Voor de locatie Blauwe-Vogelweg 11 blijven de bestemming en de planologische ruimte zoals die was bij de vaststelling van bestemmingsplan Maarschalkerweerd in 1977.
Voor de locatie Rijndijk 23 wordt de bestemming bedrijf en agrarisch met aanduiding paardenbak onder voorwaarde van landschappelijke inpassing mogelijk gemaakt. Dit betekent dat de locatie meer recht gaat doen aan de groene, ecologische en recreatieve waarde van het gebied.
Conclusie
De in dit plan opgenomen activiteit overschrijdt niet de voor deze categorie geldende drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. Tevens zijn er, zoals blijkt uit voorstaande beschrijving van de milieuaspecten, geen andere factoren aanwezig die aanleiding kunnen geven tot het opstellen van een MER en is gezien de aard, omvang en ligging van het project geconcludeerd dat er geen sprake van aanzienlijke nadelige milieugevolgen. Er hoeft voor dit plan geen MER of m.e.r.-beoordeling te worden gemaakt
De ladder voor duurzame verstedelijking is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat overheden op grond van het Bro een nieuwe stedelijke ontwikkeling standaard moeten motiveren met behulp van drie opeenvolgende stappen. Deze drie stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen.
Plangebied
Deze voorliggende eerste herziening beoogt geen nieuwe stedelijke ontwikkeling. Dit bestemmingsplan richt zich op het beheer van de bestaande situatie en het vastleggen van de huidige functionele en ruimtelijke structuur.
Op grond van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het bestemmingsplan geen nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van de ladder voor duurzame verstedelijking mogelijk maakt.
Wettelijk kader
Geluid beïnvloedt vaak de kwaliteit van de leef- en woonomgeving. De belangrijkste geluidsbronnen die in het kader van de ruimtelijke ordening van belang zijn, zijn wegverkeer, railverkeer en bedrijven. De mate van acceptatie en hinder is onder meer afhankelijk van de functie van het geluidsbelaste object – hiervoor kent de wet 'geluidsgevoelige bestemmingen', zoals woningen en scholen.
De regels en normen van de Wet geluidhinder zijn in de volgende gevallen van toepassing bij het vaststellen van een bestemmingsplan:
De Wet geluidhinder kent voorkeursgrenswaarden waarbinnen een geluidsgevoelige bestemming altijd kan worden gerealiseerd. Onder voorwaarden kan er een ontheffing van de voorkeursgrenswaarde worden verleend ('hogere waarde') tot aan een zekere maximale ontheffingswaarde. Bij een geluidsbelasting boven de maximale ontheffingswaarde zijn geluidsgevoelige bestemmingen niet toegestaan. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt indien er gebruik wordt gemaakt van 'dove gevels'. De grenswaarden zijn voor wegverkeer 48-63 dB, voor spoorweglawaai 55-68 dB en voor gezoneerde industrieterreinen 50-55 dB(A).
Bij een geluidsbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde dient akoestisch onderzoek uitsluitsel te geven over de te verwachten geluidsbelasting en de doeltreffendheid van maatregelen om een overschrijding van grenswaarden te voorkomen. Onder bepaalde voorwaarden, die zijn vastgelegd in de gemeentelijke geluidnota, kan door burgemeester en wethouders een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting worden vastgesteld. De voorwaarden uit de Geluidnota Utrecht 2007 op basis waarvan een hogere waarde kan worden vastgesteld, zijn:
In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) bevinden zich langs alle wegen geluidzones, met uitzondering van woonerven en 30 km/h-wegen. Binnen de geluidszone van een weg dient de geluidsbelasting van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. Volgens artikel 74 van de Wet geluidhinder is de breedte van een geluidzone afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg (stedelijk of buitenstedelijk).
Plansituatie
Het plangebied ligt binnen de wettelijke geluidzones van het de Rijksweg A 27 en de 50 km/uur wegen binnen en rondom het plangebied. Indien binnen deze wettelijke zones nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk worden gemaakt, dient daarvoor een akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden. Als blijkt dat de voorkeurswaarde van de Wet geluidhinder wordt overschreden moet een geluidsprocedure gevolgd worden. Behalve aan de wettelijke normen moet dan ook voldaan worden aan de gemeentelijke Geluidnota.
Binnen het plangebied is geen geluidsgevoelige ontwikkeling voorzien. Er behoeft geen onderzoek te worden gedaan naar wegverkeerslawaai op grond van de Wet geluidhinder.
In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) bevinden zich langs alle spoorwegen geluidzones. Binnen de geluidszone van een spoorweg dient de geluidsbelasting van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. De grootte van de geluidszone kan per traject verschillen. Een overzicht van de zone per traject is op basis van de Wet geluidhinder vastgelegd in de Regeling zonekaart spoorwegen.
Plansituatie
Het plangebied ligt niet binnen een geluidzone van een spoorweg. Er hoeft geen onderzoek te worden gedaan naar spoorweglawaai op grond van de Wet geluidhinder.
Van industrielawaai kan hinder worden ondervonden. Het optreden van hinder als gevolg van industrielawaai kan worden voorkomen en beperkt door afstand te bewaren tussen de geluidsbron en ontvanger. Mede omdat niet altijd kan worden voorkomen dat het geluid van bedrijven invloed heeft op de omgeving waar bijvoorbeeld omwonenden zich bevinden, is het noodzakelijk de geluidssituatie formeel vast te leggen. Het instrumentarium dat hiervoor wordt ingezet is de zonerings- en saneringsregeling uit de Wet geluidhinder. Hiermee kunnen geluidsgrenzen van bepaalde industrieterreinen worden vastgesteld. Dat betekent dat wordt vastgelegd wat de toegestane waarde van het geluidsniveau is vanwege de bedrijven in het overige lokale beleid waaronder het ruimtelijke ordeningsbeleid.
Plansituatie en conclusie
In het plangebied en in zijn directe omgeving komt geen geluidgezoneerd industrieterrein voor. Er hoeft geen onderzoek te worden gedaan naar industrielawaai op grond van de Wet geluidhinder.
Vanuit de Wet geluidhinder zijn er dus geen beperkingen voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
Artikel 5.16 Wet milieubeheer geeft een limitatieve opsomming van de bevoegdheden waarbij luchtkwaliteitseisen een directe rol spelen, zoals bij bestemmingsplannen. Luchtkwaliteitseisen vormen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van een dergelijke bevoegdheid, indien:
Plansituatie Blauwe-Vogelweg 11
Aan de Blauwe-Vogelweg 11 is een Mytylschool gevestigd. Op deze school krijgen de leerlingen met een lichamelijke en meervoudige handicap of langdurige ziekte onderwijs en pedagogische begeleiding. De bestemmingsplan-herziening neemt de bestaande situatie met de planologische ruimte uit het bestemmingsplan Maarschalkerweerd 1977 over. De locatie is gelegen op een afstand van minder dan 300 meter vanaf de rand van rijksweg A2.
Plansituatie Rijndijk 23
Voor de locatie Rijndijk 23 wordt voor een betere aanpassing aan de landschappelijke omgeving in de regels van de bestemmingen Bedrijf-1 en Agrarisch met de specifieke aanduiding - paardenbak (sa-pa) opgenomen dat het gebruik van de gronden alleen dan is toegestaan, indien de vereiste landschappelijke inpassing wordt aangelegd en in stand gehouden.
In beide plansituaties is geen sprake van de realisatie van nieuwe bestemmingen die leiden tot (een toename van) verkeersbewegingen of (een toename van) relevante emissies. Daarnaast is geen sprake van realisatie van een nieuwe, dan wel uitbreiding van een bestaande gevoelige bestemmingen gelet op het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen). Er hoeft in principe geen toetsing aan de grenswaarden plaats te vinden indien redelijkerwijs uitgesloten kan worden geacht dat het plan negatieve gevolgen voor de luchtkwaliteit heeft. Niettemin zijn de concentraties in relatie tot de grenswaarden beschouwd: berekeningen met de NSL Monitoringstool (MTR 2014, zichtjaren 2015 en 2020) laten zien dat op de nabijgelegen en meest kritische toetspunten (langs de Weg tot de Wetenschap en Rijksweg A2; toetspunt nr. 15538063 respectievelijk 719448) geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde voor stikstofdioxide en (zeer) fijn stof: de hoogste waarden op de toetspunten bedragen voor stikstofdioxide (NO2; jaargemiddelde concentratie 31,5 resp. 33,0 µg/m3), fijn stof (PM10; 24,4 resp. 24,6 µg/m3 ; aantal overschrijdings-dagen 14 resp. 15, bij een maximaal toegestaan aantal overschrijdingsdagen van 35) en zeer fijn stof (PM2,5; 15,6 resp. 15,8 µg/m3).
Conclusie
Aangezien de herziening van het plan geen verkeersaantrekkende werking tot gevolg heeft, kan redelijkerwijs uitgesloten worden geacht dat dit plan tot een verslechtering van de luchtkwaliteit zal leiden. Er wordt voldaan aan het gestelde in artikel 5.16 eerste lid 1, onder b, van de Wet milieubeheer. Secundair wordt voldaan aan de grenswaarden (artikel 5.16, lid 1 onder a Wm).
Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor het vaststellen van het onderhavige bestemmingsplan.
Er wordt naar gestreefd om in de stad wonen en werken op een goede manier te laten samengaan. Beide functies zijn zeer belangrijk voor Utrecht, maar voorkomen moet worden dat milieuhinder van bedrijven een negatieve invloed heeft op de woonomgeving. Het streven is om werkfuncties in de woonomgeving te integreren om daarmee de levendigheid in de woonwijken te vergroten. Dit noemt men functiemenging.
In Bijlage 5 van de regels is de Lijst van Bedrijven functiemenging opgenomen. Deze specifieke bedrijvenlijst is wenselijk omdat de activiteiten in functiemengingsgebieden qua schaal sterk kunnen verschillen van de activiteiten op bedrijventerreinen.
In het kader van het opstellen van dit bestemmingsplan zijn de aanwezige bedrijven en bedrijfsmatige activiteiten geïnventariseerd.
Plansituatie en conclusie Blauwe-Vogelweg 11
In de nabijheid van het plangebied komen geen bedrijven voor. Verder bevindt zich in de nabijheid een sportpark met sportvelden en bijbehorende clubgebouwen. De aanwezigheid van deze sportvelden vormen geen belemmering voor de functie.
Plansituatie en conclusie Rijndijk 23
Door de inpassing van de bestemming bedrijven en de agrarische bestemming/paardenbak worden deze activiteiten beter ingepast in de omgeving en vormen geen belemmering voor de nabije omgeving.
Voor de landschappelijke inpassing is een Beplantingsplan Rijndijk 23 opgesteld, dat als Bijlage 2 aan de regels is toegevoegd.
Wettelijke kader
Het algemene uitgangspunt van geurbeleid is het zoveel mogelijk beperken van geurhinder en het voorkomen van nieuwe hinder. Voor bepaalde bedrijven is in de Wet milieubeheer een richtwaarde aangegeven voor hoeveel geur (uitgedrukt in geureenheden/m3) acceptabel is in de omgeving van bedrijven. Dit geldt voor bestaande woningen en voor nieuwe woningen. Voor nieuwe situaties is de norm strenger dan voor bestaande situaties. De mate van geurhinder is met name afhankelijk van de geurconcentratie en het karakter van de geur. Bij een hoge geurconcentratie in de omgeving zal meer geurhinder worden ervaren. Daarnaast is ook het karakter ofwel de mate van onaangenaamheid van een geur van invloed. Een aangename geur (bijvoorbeeld broodgeur van een bakker) wordt minder snel als hinderlijk ervaren dan een onaangename geur (bijvoorbeeld afvallucht). Daarom verschilt de toegestane geurbelasting per soort bedrijf.
Deze geuruitstoot heeft ruimtelijke consequenties. In de directe omgeving van een bedrijf zijn vanuit de norm van de Wet Milieubeheer beperkingen gesteld aan de mogelijkheid voor nieuwe ontwikkelingen van gevoelige bebouwing met name wonen.
Plangebied en conclusie
In het plangebied is geen geurbelastend bedrijf aanwezig. Het aspect geurhinder vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Kader
In bestemmingsplannen wordt aandacht besteed aan de veiligheidsrisico's die zware bedrijven kunnen veroorzaken. Naast de bedrijven kan ook het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, spoor of water en door buisleidingen, risico's opleveren. Om deze risico's te beheersen worden in bestemmingsplannen en beheersverordeningen de relaties tussen deze activiteiten en hun omgeving conform wet- en regelgeving verantwoord en vastgelegd.
In het voorliggend bestemmingsplan worden twee kleine deelgebieden bestemd. De deelgebieden zijn beoordeeld op de aard van de deelgebieden, de aard van de daarin voorkomende objecten en de afstanden tot risicobronnen. Te onderscheiden zijn:
Het deelgebied ligt op ca. 230 meter afstand van de A27. De A27 is een zogenoemde basisnetroute waarover transport van gevaarlijke stoffen plaats vindt. Andere risicobronnen liggen te ver weg om van invloed te zijn op deze planlocatie.
Aan de Blauwe-Vogelweg 11 is een Mytylschool gevestigd. Op deze school krijgen de leerlingen met een lichamelijke en meervoudige handicap of langdurige ziekte onderwijs en pedagogische begeleiding. Deze herziening neemt de bestaande situatie met de planologische ruimte uit het bestemmingsplan Maarschalkerweerd 1977 over. Ten opzichte van het bestemmingsplan Rijnsweerd, Maarschalkerweerd (september 2013) wordt het bouwvlak en het bebouwingspercentage gewijzigd. Deze wijziging is zodanig dat het totaal te bebouwen oppervlak niet wijzigt. Als gevolg hiervan, in combinatie met de grote afstand tot de A27, is er geen reden om ervan uit te gaan dat de personendichtheid, en bijgevolg het groepsrisico, zal toenemen. Deze wijziging is tevens geen aanleiding om de afwegingen voor het aspect externe veiligheid bij het bestemmingsplan Rijnsweerd, Maarschalkerweerd (september 2013) te herzien.
Vanwege de grote afstand tot de A27 speelt toetsing aan de plaatsgebonden risicocontour en het plasbrandaandachtsgebied overigens geen rol.
Het deelgebied ligt op ca. 50 meter afstand van de spoorlijn Utrecht richting Betuwelijn. Deze spoorlijn is een zogenoemde basisnetroute waarover transport van gevaarlijke stoffen plaats vindt. Andere risicobronnen liggen te ver weg om van invloed te zijn op deze planlocatie.
Voor het spoor geldt geen PR=10-6 contour en er bestaat ook geen plasbrandaandachtsgebied. De objecten hoeven dus niet daaraan getoetst te worden.
Het deelgebied en het zich daarop bevindende bestaande object is zeer beperkt van omvang. De omvang zal ook niet toenemen ten opzichte van het bestemmingsplan Maarschalkerweerd 1977 of het bestemmingsplan Rijnsweerd, Maarschalkerweerd (september 2013). Dit wordt in de toelichting van het plan nader toegelicht; het betreft maatregelen die bijdragen aan een betere landschappelijke inpassing. Gelet hierop wordt een nadere beschouwing van het groepsrisico niet zinvol geacht en buiten beschouwing gelaten.
Conclusie
Gelet op de aard van de deelgebieden, de aard van de daarin voorkomende objecten en de afstanden tot risicobronnen is er geen reden tot nadere toetsing aan de externe veiligheids regelgeving. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
De relevante transportassen liggen alle op grote afstand van het plangebied. Voor het spoor richting
's Hertogenbosch is dat ca. 500 meter; deze afstand is te groot om van invloed te zijn op het plangebied. Andere relevante Basisnet-transportassen liggen alle op zeer grote afstand (meer dan een kilometer) van het plangebied. Nadere beschouwing is niet nodig.
Over de Waterlinieweg vindt lokaal transport plaats ten behoeve van bevoorrading van bedrijven. Dit transport wordt mogelijk gemaakt door middel van ontheffingen en is beperkt van omvang. Nadere beschouwing is niet nodig.
In of nabij het plangebied bevinden zich geen buisleidingen voor gevaarlijke stoffen. Nadere beschouwing is niet nodig.
In het plangebied bevinden zich geen bedrijven die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Ook buiten het plangebied bevinden zich geen Bevi-bedrijven die van invloed zijn op het plangebied. Nadere beschouwing is niet nodig.
Conclusie
Op basis van voorgaande wordt geconcludeerd dat er geen belemmeringen bestaan voor het vaststellen van het bestemmingsplan.
Wettelijk kader
De Flora en faunawet legt een zorgplicht op ten aanzien van natuur, planten en dieren. Indien een ontwikkeling mogelijk de bestaande natuurwaarden kan verminderen moet de initiatiefnemer aangeven hoe dat beperkt en/of gecompenseerd gaat worden. Wanneer bij planvorming de bestemming in een gebied verandert moet er, bij kans op voorkomen van beschermde diersoorten, middels een flora-fauna inventarisatie de huidige waarde worden bekeken en moet er inzicht worden gegeven in het voorkomen van beschermde planten en diersoorten. De Flora en faunawet beschermt inheemse dier- en plantsoorten, en onderscheidt deze in verschillende beschermingscategorieën. Voor algemeen voorkomende beschermde soorten (Tabel 1) geldt vrijstelling van verbodsbepalingen. Soorten van Tabel 2 zijn zwaarder beschermd, voor deze soorten kan ontheffing worden aangevraagd. Ontheffing op grond van het belang ruimtelijke ontwikkeling en inrichting is niet mogelijk voor soorten van Tabel 3, die zijn opgenomen in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn. Voor deze soorten geldt dat overtreding van verbodsbepalingen voorkomen dient te worden door het treffen van mitigerende maatregelen. Het bevoegd gezag voor de Flora en faunawet is het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.
Gemeente Utrecht beschikt over een vastgestelde Gedragscode Flora en faunawet. Eventuele werkzaamheden zullen worden uitgevoerd conform deze gedragscode Flora en Faunawet van de gemeente Utrecht (goedkeuringsbesluit ministerie LNV d.d. 7 september 2010, ref DR/210/3379).
Plansituatie en conclusie
Dit plan genereert geen directe initiatieven die gevolgen kunnen hebben voor de aanwezige beschermde flora en fauna. Bij aanvragen omgevingsvergunning zal getoetst worden aan de voorwaarden van de Flora en fauna wet.
Het gemeentelijk bodembeleid gaat uit van de volgende algemene uitgangspunten:
Bodembescherming
Nieuwe bodemverontreiniging moet worden voorkomen en indien er toch bodemverontreiniging ontstaat moet de bodem direct worden gesaneerd. Dit speelt met name bij bedrijfsmatige activiteiten en/of calamiteiten.
Bodemsanering
Ernstig verontreinigde locaties dienen te worden gesaneerd indien er tevens sprake is van milieuhygiënische risico's. Bij immobiele verontreiniging in de bovengrond die zich niet kan verspreiden (zoals zware metalen en PAK) wordt uitgegaan van een zogenoemde functiegerichte benadering. Dit houdt in dat de kwaliteitseisen die aan de bodem worden gesteld afhankelijk zijn van de (toekomstige) bestemming van de locatie. Bij mobiele verontreiniging die zich via het grondwater kan verspreiden, wordt mede afhankelijk van de kosteneffectiviteit, zoveel mogelijk verwijdering van de verontreiniging nagestreefd. Een ander uitgangspunt is dat bij nieuw in te richten gebieden of terreinen hogere eisen worden gesteld aan de bodemkwaliteit dan bij milieuhygiënisch onvermijdbare saneringen in gebieden waar geen nieuwe inrichting plaats vindt. Bij nieuwe situaties ligt het criterium voor saneren bij ernstige verontreiniging.
Bodembeheer
Bij hergebruik van (schone of licht verontreinigde) grond wordt uitgegaan van het principe 'wat schoon is moet schoon blijven' en 'wat vies is mag niet viezer worden'. Waar mogelijk wordt een verbetering van de kwaliteit nagestreefd, zodat de bodem duurzaam geschikt wordt voor elk gewenst gebruik.
Bij een aanvraag van een omgevingsvergunning moet een bodemonderzoek conform de NEN 5740 worden verricht. Op basis van dit onderzoek wordt beoordeeld of de locatie geschikt is voor de geplande functie of dat er nog een nader onderzoek en/of een bodemsanering noodzakelijk is om de locatie geschikt te maken. Als er voor de bouwwerkzaamheden een grondwateronttrekking nodig is, moet rekening gehouden worden met eventuele nabij gelegen grondwaterverontreinigingen.
Plansituatie Blauwe-Vogelweg 11
Op basis van de Nota bodembeheer 2012-2022 is het plangebied ingedeeld in de bodemkwaliteitsklasse wonen voor wat betreft de ontgravingskwaliteit en toepassingseis.
Op de locatie is een school gevestigd. In de directe omgeving zijn een atletiekbaan, sportvelden en een zone voor natuurontwikkeling (Kromme Rijn) aanwezig. Er zijn twee gedempte sloten aanwezig. Op het terrein is in de noordwesthoek een tanksanering uitgevoerd. Er is nog sprake van een restverontreiniging met minerale olie. In 2011 is een laatste monitoringsrapport van het grondwater bekend met verhoogde gehaltes aan minerale olie. Ten behoeve van twee bouwvergunningen zijn aan de oostzijde van het terrein in 2005 en 2009 verkennende bodemonderzoeken uitgevoerd. Hierbij zijn geen tot lichte en matige verontreinigingen aan zware metalen in de grond aangetoond. Deze vormden geen belemmering voor de nieuwbouw.
Ten westen van de locatie (en ten westen van de Kromme Rijn en Weg tot de Wetenschap) zijn in het (diepere) grondwater verontreinigingen met minerale olie, vluchtige aromaten en vluchtige gechloreerde koolwaterstoffen aanwezig. Indien grondwater wordt onttrokken ten behoeve van herontwikkeling moet onderzocht worden of de onttrekking invloed heeft op deze mobiele verontreinigingen in de omgeving van de locatie of in het diepere grondwater. Als dit het geval is, is het noodzakelijk een saneringsplan op te stellen.
Met in achtneming van bovenstaande voorwaarden voor onderzoek bij een omgevingsvergunning of grondwateronttrekking vormt de bodemkwaliteit geen belemmering voor het plan.
Plansituatie Rijndijk 23
Op basis van de Nota bodembeheer 2012-2022 is het plangebied ingedeeld in de bodemkwaliteitsklasse landbouw/natuur voor wat betreft toepassingseis, de ontgravingskwaliteit is klasse wonen.
Op de locatie is een agrarisch bedrijf gevestigd met een paardenbak. Er zijn geen bodemonderzoeken op het terrein uitgevoerd. Er is een dieseltank aanwezig. Ten zuidwesten van de locatie is in 2011 in verband met een transactie langs de spoorbaan een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Er is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging, er zijn licht tot matige verontreinigingen met zware metalen en PAK aangetoond. Aan de overzijde van de Rijndijk is een voormalige stortplaats aanwezig, waarbij sprake is van een ernstige verontreiniging met zware metalen en PAK.
In de directe omgeving van de locatie zijn geen (omvangrijke, diepere) grondwaterverontreinigingen bekend.
Met in achtneming van bovenstaande voorwaarden voor onderzoek bij een omgevingsvergunning of grondwateronttrekking vormt de bodemkwaliteit geen belemmering voor het plan.
Ten behoeve van de bereikbaarheid van locaties voor het autoverkeer en het langzaam verkeer is binnen Maarschalkerweerd voorzien in een samenhangend netwerk van wijkontsluitingswegen en erftoegangswegen. De gebiedsontsluitingswegen voorzien in de ontsluiting van het plangebied vanuit de omringende stedelijke omgeving en de regionale en landelijke hoofdwegenstructuur voor het autoverkeer.
Met het oog op een veilige en adequate doorstroming van het verkeer op deze wegen is een aantal kruisingen voorzien van verkeersregelinstallaties.
Voor de bereikbaarheid van de locaties binnen het plangebied voor het langzaam verkeer is voorzien in al dan niet vrij liggende (brom)fietspaden en vrij liggende trottoirs. Op de erftoegangswegen maakt langzaam verkeer en autoverkeer gebruik van dezelfde rijbaan.
De rondom het plangebied liggende wegen voor het fiets- en autoverkeer zijn niet opgenomen binnen het plangebied van deze herziening.
Parkeren
De parkeerbehoefte voor het plangebied wordt op grond van het parkeerbeleid van de gemeente Utrecht bepaald aan de hand van parkeernormen naar gebied en naar functie. Van toepassing zijn de normen, zoals die door het college van burgemeester en wethouders in de Nota Stallen en Parkeren (2013) zijn vastgesteld. De normen zijn gegeven in een bandbreedte, wat de mogelijkheid biedt om tot maatwerk te komen. Deze plaatsen dienen op het eigen terrein en zo mogelijk ondergronds te worden gerealiseerd. De bezoekersplaatsen dienen openbaar toegankelijk te zijn.
De parkeernormen die gelden voor dit plan zijn conform de Nota Stallen en Parkeren (2013). De parkeernormen hebben een bandbreedte, om optimale flexibiliteit en maatwerk te bieden bij het realiseren van bouwplannen. De parkeernormen gelden als voorwaarde voor het verstrekken van een omgevingsvergunning. Ook voor fietsers zijn parkeerplaatsen/stallingsplaatsen nodig. Deze plaatsen moeten in bouwplanontwikkelingen de gemeentelijke parkeernormen worden meegenomen.
Openbare ruimte en groen
Binnen het plangebied is geen openbare ruimte en groen opgenomen.
Plangebied en conclusie
Binnen het plangebied bevinden zich een bedrijf en een school. Er zijn geen woningen aanwezig. De herziening wijzigt de situatie ten aanzien van parkeren niet. Er is binnen het plangebied voldoende ruimte om aan het gemeentelijk parkeerbeleid te kunnen voldoen.
Omdat deze herziening geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, zijn geen bovenwettelijke gezondheidsambities verwerkt in dit plan. In bovenstaande paragrafen is aandacht besteed aan de gezondheidsaspecten die in wetgeving genoemd staan.
Voor water is het uitgangspunt duurzaam stedelijk waterbeheer in bestaand stedelijk gebied. Dit houdt in: schoonwater schoonhouden en zo lang mogelijk vasthouden, infiltreren, afkoppelen, daar waar mogelijk aanleggen van een verbeterd gescheiden riolering en het realiseren van voldoende waterberging. Het waterbeleid wordt voor ruimtelijke ontwikkelingen vertaald naar een watertoets.
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de gemeente en waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De inzet daarbij is om in elk afzonderlijk plan met maatwerk het reeds bestaande waterhuishoudkundige en ruimtelijke beleid goed toe te passen en uit te voeren.
Relevant beleid
Bij de planvorming zijn er verschillende partijen betrokken met betrekking tot water.
Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (belangrijkste beleidsnota's: Waterbeheerplan 2010-2015 'Water Voorop!' en Waterstructuurvisie, Keur en Legger),de Provincie Utrecht (Provinciaal waterplan, Grondwaterplan, provinciale milieuverordening) en de Gemeente Utrecht (Waterplan, GRP, Milieuplan).
Basisprincipes omgaan met water
Dit houdt in het water vasthouden - bergen - afvoeren (waterkwantiteit), schoon houden - scheiden - zuiveren (waterkwaliteit) en zorgen voor een waarborg tegen overstroming - overstromingsrobuust bouwen (veiligheid).
Beleid hemel- en afvalwater
Bij de afvoer van overtollig hemelwater is infiltratie van water in de bodem het uitgangspunt, omdat dit het meest duurzaam is. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.
Afvoer hemelwater
Hemelwater wordt rechtstreeks afgevoerd naar oppervlaktewater. Omdat de toename aan verharding kleiner is dan 500m2 in stedelijk gebied of 1000m2 in landelijk gebied, hoeft deze afvoer niet te worden gecompenseerd. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater.
Water in relatie tot het plangebied
Deze herziening maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Op de locatie Rijndijk 23 moet een landelijke inpassing van het bedrijf en de paardenbak worden aangebracht door middel van bomen conform het Beplantingsplan Rijndijk 23 (zie Bijlage 2 van de regels). Zolang het verhard oppervlak niet meer dan 500 m2 toeneemt en de waterhuishouding niet wijzigt, is een watertoets niet nodig (geen belang). Als er tussen het plangebied en het spoor Utrecht-Arnhem een sloot van Prorail aanwezig is, dient de bereikbaarheid ervan gewaarborgd worden middels een onderhoudsplan
Het plangebied ligt niet nabij een rioolwaterzuiveringsinstallatie (rwzi) of rioolpersleiding.
Conclusie
Deze herziening legt de bestaande situatie vast en neemt de planologische ruimte over van het vigerende bestemmingsplan. Op de locatie Blauwe-Vogelweg 11 wordt de bestaande maximale ruimte overgenomen. Voor de andere locatie Rijndijk 23 wordt een voorziening getroffen om het bedrijf en de aanwezige paardenbak landelijk in te passen. Dit levert voor water geen problemen op. Omdat in de bestaande situatie geen wijzigingen worden verwacht is geen aanvraag voor een watertoets vereist.
Wettelijk kader
In 1992 heeft Nederland het Europese Verdrag van Malta ondertekend en in 1998 geratificeerd. Doel van dit verdrag is een betere bescherming van het Europese archeologische erfgoed door een structurele inpassing van de archeologie in ruimtelijke ordeningstrajecten. Eén van de belangrijkste uitgangspunten van het Verdrag van Malta is dat archeologische waarden zoveel mogelijk in situ in de bodem bewaard dienen te blijven. Alleen als behoud in situ niet mogelijk is, wordt overgegaan tot behoud van de archeologische informatie ex situ, door middel van opgraven en bewaren in depot. Een ander uitgangspunt is dat het onderzoek naar de aanwezigheid van archeologische waarden in een zo vroeg mogelijk stadium dient plaats te vinden, zodat hiermee bij de planontwikkeling rekening gehouden kan worden. Een derde uitgangspunt is het 'de verstoorder betaalt principe'. Alle kosten die samenhangen met archeologisch onderzoek dienen worden betaald door de initiatiefnemer van de geplande bodemingrepen. Ten slotte richt het Verdrag van Malta zich tevens op een toename van kennis, herkenbaarheid en beleefbaarheid van het archeologische erfgoed.
Het Verdrag van Malta heeft in Nederland geresulteerd in een ingrijpende herziening van de Monumentenwet uit 1988, die op 1 september 2007 met de Wet op de Archeologische Monumentenzorg van kracht is geworden. Hiermee zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. In de nieuwe wetgeving is de bescherming van het archeologische erfgoed, de inpassing hiervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van het archeologische onderzoek geregeld. Op grond van artikel 38a van de Monumentenwet 1988 moet een bestemmingsplan rekening houden met de archeologische resten in de grond. Om te kunnen bepalen op welke wijze de bestemmingsregeling rekening moet houden met de archeologie (artikel 38a Monumentenwet 1988) moet onderzoek, veelal bureauonderzoek, worden gepleegd. De resultaten daarvan worden beschreven in de toelichting van het bestemmingsplan, waarbij wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan bij moet dragen aan de bescherming van de archeologie.
Verordening en bestemmingsplan
De gemeente Utrecht heeft ervoor gekozen ter bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen een verordening op te stellen voor het hele grondgebied van de gemeente. In de verordening op de archeologische monumentenzorg is een vergunningenstelsel opgenomen ter bescherming van het archeologische erfgoed, waarmee de wettelijk vereiste bescherming kan worden geboden. In bestemmingsplannen wordt verwezen naar de verordening en een regel opgenomen (dubbelbestemming Waarde - Archeologie). In deze dubbelbestemming is opgenomen dat de voor Waarde- archeologie aangewezen gronden mede zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachtingen. Met deze specifieke gebruiksregel wordt geregeld dat onder een met het bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval wordt begrepen het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg. Door de verordening en de daarbij behorende archeologische waardenkaart is de bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen in de bodem van de gemeente Utrecht gewaarborgd en zijn verstoringen van de bodem vanaf een op de archeologische waardenkaart aangegeven oppervlakte en diepte vergunningplichtig.
Gemeentelijke archeologische waardenkaart
De Archeologische Waardenkaart van de gemeente Utrecht ligt ten grondslag aan de verordening op de archeologische Monumentenzorg. Deze waardenkaart is geënt op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarde (IKAW) van de provincie en op de kennis en ervaring opgedaan in tientallen jaren archeologisch onderzoek in de stad. Hij geeft inzicht in de ligging van beschermde archeologische rijksmonumenten, gebieden van hoge archeologische waarde, gebieden van hoge archeologische verwachting en gebieden van archeologische verwachting en bij welk te verstoren oppervlakte en diepte een vergunningsplicht geldt. In de op de waardenkaart aangeduide gebieden waar een vergunningplicht geldt zal van toekomstige initiatiefnemers tot bodemverstorende activiteiten een inspanning vereist worden om resten uit het verleden op te sporen en zo nodig veilig te stellen.
Beschermde archeologische rijksmonumenten worden op grond van de Monumentenwet 1988 beschermd. Aantasting van de beschermde archeologische monumenten is niet toegestaan. Eventueel dubbel ruimtegebruik is mogelijk, mits de gekozen bestemming zich duurzaam verhoudt met de in het terrein aanwezige archeologische waarden. Voor dubbel ruimtegebruik is een vergunning krachtens de Monumentenwet vereist.
Gebieden van hoge archeologische waarde (rood) zijn gebieden waarvan bekend is dat er archeologische waarden zijn, maar die niet beschermd zijn als archeologisch rijks- of gemeentelijk monument. Gebieden van hoge archeologische verwachting (geel) zijn zones waar op grond van eerder uitgevoerd archeologisch onderzoek dan wel op basis van historisch geografisch onderzoek archeologische waarden te verwachten zijn (er wordt een middelhoge tot hoge dichtheid aan archeologische vondsten of sporen verwacht). Bij gebieden met een archeologische verwachting (groen) zijn de verwachtingen lager (er wordt een middelhoge dichtheid aan archeologische vondsten of sporen verwacht). Voor deze gebieden geldt de gemeentelijke Verordening op de Archeologische Monumentenzorg.
Daarnaast zijn op de kaart witte gebieden aangewezen. Voor deze zones geldt geen verwachting en geen vergunningstelsel.
afbeelding: uitsnede archeologische waardenkaart met legenda
(zie voor de beide locaties de twee zwarte asterixen)
Archeologie in het plangebied
De locatie Blauwe-Vogelweg 11(bovenste pijl) bevindt zich op de gemeentelijke archeologische waardenkaart in een gebied van hoge archeologische verwachting (geel). Hier geldt dat een vergunning nodig is wanneer de oppervlakte voor meer dan 100 m2 verstoord wordt en er dieper dan 50 m gegraven gaat worden. De locatie Rijndijk 23 (de pijl links onder) ligt op grond waar de verwachting op archeologische resten laag zijn. Voor deze zone geldt dat bodemingrepen groter dan 1000 m2 en dieper dan 100 cm archeologisch vergunningplichtig zijn.
Indien bij uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische zaken worden aangetroffen, dient conform artikel 53 en 54 van de Monumentenwet 1988 (herzien 2007) melding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de afdeling Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling, team Erfgoed, 030-2863990 te worden gedaan.
Deze herziening betreft een aanpassing van de regelgeving van twee locaties binnen Maarschalkerweerd naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie Bijlage 1 van de toelichting).
Dit plan geeft geen ruimte voor ontwikkelingen, waarvoor niet al ruimte was binnen het hiervoor geldende bestemmingsplan Maarschalkerweerd 1977.
Deze beide overwegingen leiden tot de conclusie dat met het bovenstaande de noodzaak tot nader onderzoek voldoende is onderzocht.
Deze herziening legt de bestaande situatie vast. De kosten voor het opstellen van dit bestemmingsplan komen voor rekening van de gemeente. Dit plan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk dan die er waren op grond van de planologische ruimte van vigerende ruimtelijke bepalingen.
De enige kosten die uit dit plan kunnen voortvloeien, zijn planschadekosten. Omdat deze regeling de al geldende regeling zoveel mogelijk voortzet, is planschade niet te verwachten.
Gezien het voorgaande is een exploitatieplan voor deze herziening niet nodig.
Er zijn geen belangen van rijk, provincie of buurgemeenten in het geding.
Het bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere leesbaarheid, raadpleegbaarheid en helderheid voor de gebruiker en draagt zo bij aan een effectiever en efficiëntere dienstverlening.
Het ten grond van deze herziening liggende bestemmingsplan Rijnsweerd, Maarschalkerweerd 2013 kenmerkt zich door een gedetailleerde bestemmingsregeling, zowel op de verbeelding als in de voorschriften, voor de in het gebied aanwezige functies en bebouwing. Dit bestemmingsplan maakt deel uit van de actualiseringreeks van de gemeente en heeft vooral een conserverend karakter. Dit betekent dat de bestaande situatie qua bebouwing en gebruik is vastgelegd, waarbij alleen in die gevallen, waarin al voldoende zicht bestaat op een nadere ontwikkeling of uitvoering van gemeentelijk beleid gewenst is daarvoor een regeling is opgenomen in het plan.
Deze eerste herziening Rijnsweerd, Maarschalkerweerd heeft betrekking op de locaties Blauwe-Vogelweg 11 en de Rijndijk 23.
De opzet van de bestemmingsregels is steeds gelijk:
In een bestemmingsplan kan geregeld worden dat een bepaald gebruik slechts is toegestaan als aan een bepaalde voorwaarde wordt voldaan. Een dergelijke constructie is tot nu toe geaccepteerd door de ABRvS.
Ten aanzien van parkeren is een voorwaardelijke verplichting opgenomen.
Zie onder artikel 8.2 van de regels. Dit artikel neemt de functie over van de vervallen stedenbouwkundige bepaling in de bouwverordening over parkeren. Een toelichting op artikel 8.1 is te vinden onder de
paragraaf 5.6.3 Algemene regels.
Ook ten behoeve van de landschappelijke inpassing geldt een voorwaardelijke verplichting. Deze is opgenomen in Artikel 3 Agrarisch en Artikel 4 Bedrijf-1.
In het Besluit omgevingsrecht Bijlage II artikel 2 staan de vergunningvrije bijbehorende bouwwerken opgesomd. Deze vergunningvrije bouwwerken zijn in 2014 aanzienlijk verruimd. De vergunningvrije bouwwerken komen overeen met de voorheen door de gemeente Utrecht gehanteerde standaard erfbebouwingsregeling bij woningen. Besloten is daarom om in het bestemmingsplan geen aparte regels meer op te nemen voor bijbehorende bouwwerken, maar om te verwijzen naar de vergunningvrije bijbehorende bouwwerkenregeling in het Besluit omgevingsrecht.
Het begrip ‘bijbehorend bouwwerk’ wordt gehanteerd als verzamelterm voor uitbreidingen, zoals aan- en uitbouwen, maar ook voor bijgebouwen, overkappingen en andere soorten bouwwerken met een dak bij een hoofdgebouw. Hierbij gaat het nadrukkelijk niet over dakkapellen, dakramen, erf- of perceelafscheidingen, speeltoestellen, vlaggenmasten en (schotel) antennes.
Vergunningvrije bijbehorende bouwwerken zijn niet toegestaan op het voorerf en het zijerf dat in een hoeksituatie langs openbaar toegankelijk gebied ligt. Er mag alleen gebouwd worden in het achtererfgebied.
Achtererfgebied
erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 meter achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.
De actuele omvang van het hoofdgebouw en de actuele omvang van het perceel bepalen de grootte van het achtererfgebied. Het hoofdgebouw is het gebouw, of gedeelte daarvan, dat gelet op de bestemming uit het bestemmingsplan het belangrijkst is. Bij een woonbestemming is dat de woning met alle daarbinnen opgenomen ruimten, zoals de woonkamer, slaapkamers, keuken, bergruimte en bijkeuken. Een aangebouwde garage of berging, ook al is deze toegankelijk vanuit de woning, maakt geen onderdeel uit van het hoofdgebouw als deze in bouwkundig opzicht is af te splitsen. Alleen als een garage of bergruimte geheel binnen de architectuur van de woning is geïntegreerd en niet bouwkundig kan worden afgezonderd, wordt deze gerekend tot het hoofdgebouw.
In bijzondere situaties kan een deel van een omvangrijk kadastraal perceel in het bestemmingsplan een andere bestemming hebben die niet hoort bij het hoofdgebouw en die het verbiedt deze gronden te gebruiken en in te richten ten dienste van het hoofdgebouw (bijvoorbeeld als er op het perceelsgedeelte een natuur-, bos,- of agrarische bestemming rust). Het kan zijn dat zo’n perceelsgedeelte daarom niet als erf kan worden aangemerkt waardoor er dus ook niet vergunningvrij kan worden gebouwd. Het achtererfgebied ligt achter de lijn die loopt op 1 m achter de voorkant van het hoofdgebouw. Als voorkant geldt de voorgevel. Dit is de gevel aan de voorzijde die bepalend is voor de hoofdmassa van het hoofdgebouw. Aan- of uitbouwen aan de voor- of zijgevel, zoals een erker of serre, blijven buiten beschouwing bij het bepalen van de voorgevel. De voorzijde van een gebouw is meestal de naar de weg gelegen zijde. Meestal is daar de voordeur of hoofdingang gesitueerd. Kelders blijven buiten beschouwing bij het bepalen van het achtererfgebied.
Onder meer uit planologisch oogpunt mag een achtererf niet helemaal volgebouwd worden. Om de toelaatbare oppervlakte van een vergunningvrij te bouwen bijbehorend bouwwerk te bepalen, wordt uitgegaan van een zogenoemde ‘nulsituatie’. Vanuit die nulsituatie mag een bepaalde hoeveelheid vierkante meters worden bebouwd. Voor die nulsituatie wordt uitgegaan van het hoofdgebouw zoals dat indertijd volgens de vergunning is opgeleverd. Bij dit oorspronkelijk hoofdgebouw mag in het achtererfgebied een bepaalde oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken worden gebouwd. Om de precieze oppervlakte te bepalen wordt gewerkt met het begrip ‘bebouwingsgebied’. In onderstaand kader is de omschrijving van het begrip ‘bebouwingsgebied’ opgenomen.
Bebouwingsgebied:
achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw.
Het bebouwingsgebied bestaat uit het achtererfgebied en daarbij opgeteld de delen van het hoofdgebouw (aan- of uitbouwen of andere uitbreidingen die niet tot het oorspronkelijke hoofdgebouw behoren) die naderhand aan het oorspronkelijke hoofdgebouw zijn toegevoegd. De grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw telt dus niet mee.
Met de oppervlakte van het bebouwingsgebied wordt met bebouwingspercentages over gedeelten van het bebouwingsgebied bepaald welke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken maximaal bij het oorspronkelijk hoofdgebouw gebouwd mag worden. In onderstaande tabel staat welk maximaal toelaatbaar bebouwingspercentage geldt voor het desbetreffende gedeelte van het bebouwingsgebied.
Rekenvoorbeeld:
50% van 100 m2 = 50 m2
20% van 200 m2 = 40 m2
10% van 360 m2 = 36 m2
= 126 m2
minus aanbouw 50 m2 = 76 m2
Op bovenstaand perceel mag er nog 76 m2 aan bijbehorende bouwwerken worden bijgebouwd.
Er is een onderscheid in de maximaal toelaatbare bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken binnen een afstand van 4 meter vanaf het oorspronkelijk hoofdgebouw en daarbuiten. De hoogte binnen een afstand van 4 meter moet aansluiten bij de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw (maximaal 30 cm boven de hoogte van de vloer van de eerste verdieping). Binnen deze afstand mag het bouwwerk niet hoger zijn dan het hoofdgebouw en ook nooit hoger dan 5 meter. Voor bijbehorende bouwwerken buiten een afstand van 4 meter van het hoofdgebouw die hoger zijn dan 3 meter, moet de daknok worden gevormd door tenminste twee schuine dakvlakken. De dakvoet (het laagste punt van het schuine dak) mag niet hoger zijn dan 3 meter. De hellingshoek van de dakvlakken mag niet meer zijn dan 55°. De hoogte van de daknok mag niet meer zijn dan 5 meter, waarbij verder voldaan moet worden aan de volgende formule: maximale daknokhoogte [m] = (afstand daknok tot de perceelsgrens [m] x 0,47) + 3.
Binnen een afstand van 4 meter van het hoofdgebouw, mag het gebruik gelijkwaardig zijn aan dat van het hoofdgebouw. Bij een woning betekent dat er binnen 4 meter bijvoorbeeld een keuken, bijkeuken, serre of uitbouw van de woonkamer mag worden gebouwd. Buiten een afstand van 4 meter van het hoofdgebouw, mag de aanbouw alleen gebruikt worden voor bijvoorbeeld een berging, garage of plantenkas.
Een aantal begripsomschrijvingen vraagt om nadere toelichting.
Bebouwingspercentage
Het bebouwingspercentage is gerelateerd aan de oppervlakte van het bouwperceel, ofwel aan de oppervlakte van de gronden die bij eenzelfde bedrijf, instelling, woning of ander hoofdgebouw behoren.
Daarmee wordt voorkomen dat, als het maximum bebouwingspercentage op bijvoorbeeld 70% is gesteld, een bedrijf, instelling, woning of ander hoofdgebouw op eigen terrein (het eigen bouwperceel) meer dan 70% en zelfs 100% bouwt. Dat zou tot gevolg hebben dat op andere bouwpercelen (die behoren bij andere bedrijven, instellingen, enzovoorts) het percentage van 70% niet (meer) kan worden gehaald of mogelijk zelfs helemaal niets kan worden gebouwd.
Het bebouwingspercentage ziet derhalve niet op een percentage van het bouwvlak. Het bouwvlak geeft aan waar de toegestane bebouwing mag worden gebouwd (positie). In de regels kan hiervan worden afgeweken, indien de betreffende bestemming zich daar niet zo voor leent, bijvoorbeeld de gronden met de bestemming Sport, Agrarisch, groen of Recreatie. In dit geval wordt het percentage berekend van het bouwvlak en niet van het bouwperceel, dit is de desbetreffende regels aangegeven.
Bijbehorend bouwwerk
Dit begrip, met deze omschrijving, wordt gehanteerd in Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor), als verzamelbegrip voor de voorheen gehanteerde begrippen 'aan- of uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen', bij het bepalen van de mogelijkheden van 'omgevingsvergunningvrij' bouwen.
Evenementen
Evenementen moeten op grond van recente jurisprudentie in een bestemmingsplan zijn toegestaan als er sprake is van grootschalige, periodieke meerdaagse evenementen op dezelfde locatie. In dit bestemmingsplan zijn geen evenementen voorzien die aan deze voorwaarden voldoen.
Voor evenementen is een 'vergunning openbare ruimte' nodig op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV).
In dit artikel wordt toegelicht wat onder een begrip uit het bestemmingsplan wordt volstaan.
Teneinde te voorkomen dat misverstanden bestaan over hoe en wat gemeten moet worden bij het bepalen van de in de regels genoemde maten, is in dit artikel uiteengezet hoe dat moet gebeuren.
De agrarische bestemming betreft hier een deel op de locatie Rijndijk 23 met de specifieke aanduiding paardenbak. In dit artikel is een bepaling opgenomen ten behoeve van een landschappelijke inpassing van de paardenbak. Hiertoe is een beplantingsplan opgesteld (zie Bijlage 2 van de regels). Ook omvat de bepaling de instandhouding van deze inpassing.
De bestemming bedrijf geldt voor een deel Rijndijk 23. Aan het plan is (als bijlage bij de regels) een 'Lijst van Bedrijfsactiviteiten' toegevoegd. Een uitgebreide toelichting op deze lijst is opgenomen in paragraaf 5.9 en in de bijlage van regels. Het gaat hier om een bedrijf met de categorie 1 en 2 van de Lijst van Bedrijfsactiviteiten (zie de bijlage bij de regels). Het gaat daarbij om daaraan ondergeschikte en daarmee samenhangende kantoorruimte en om de bij de bestemming behorende verkeers-, parkeer- en groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water, tuinen, erven en terreinen. In dit artikel is een bepaling opgenomen ten behoeve van een landschappelijke inpassing van de loods op deze locatie. Hiertoe is een beplantingsplan opgesteld (zie Bijlage 2 van de regels). Ook omvat de bepaling de instandhouding van deze inpassing.
Binnen deze bestemming zijn verschillende instellingen en voorzieningen ondergebracht. Het gaat daarbij om voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, onderwijs, kinderopvang, buitenschoolse opvang, sport (waaronder zwemmen) en daarmee gelijk te stellen sectoren. Daarbij is een zekere uitwisseling van functies mogelijk gemaakt. Binnen deze maatschappelijke bestemming en het begrip maatschappelijke voorzieningen worden alle functies (zoals genoemd in Bijlage 1 van de regels) en de daarmee gelijk te stellen activiteiten passend geacht op de locatie.
De voorziening religie is uitgesloten.
De bestaande bouwmassa's binnen deze bestemming zijn in grote lijnen door middel van bebouwingspercentages en hoogtescheidingslijnen op de plankaart vastgelegd. Beperkte uitbreidingen zijn in de meeste gevallen wel mogelijk.
Artikel 6 Waarde - Archeologie
Op de verbeelding zijn de gebieden waarvan bekend is dat er (vermoedelijk) archeologische waarden zijn, maar die niet beschermd zijn als archeologisch monument, voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. De bescherming van de archeologisch waardevolle gebieden is binnen de gemeente vastgelegd in de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg. Voor een archeologisch waardevol gebied geldt het volgende regime:
bij bouwwerken wordt de archeologie gekoppeld aan de omgevingsvergunning;
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat een stuk grond dat al eens was betrokken bij het verlenen van een omgevingsvergunning bij de beoordeling van latere bouwplannen nogmaals wordt betrokken.
Dit artikel regelt de mogelijkheid voor (beperkte) overschrijdingen van bebouwingsgrenzen die op de kaart zijn aangegeven.
Onder 8.2 Voorwaardelijke verplichting met betrekking tot parkeren
Dit artikel neemt de functie over van de vervallen stedenbouwkundige bepaling in de bouwverordening over parkeren.
Deze planregel volgt uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 9 september 2015 (201410585/1) inzake bestemmingsplan "KPN Campus Fockema Andreaelaan, Rubenslaan e.o.".
Artikel 3.1.2, tweede lid, van het Bro maakt het mogelijk dat een bestemmingsplan ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening regels kan bevatten waarvan de uitleg bij de uitoefening van een daarbij aangegeven bevoegdheid, afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels (met de bijbehorende inherente afwijkingsbevoegdheid van artikel 4:84 Awb). Artikel 8 lid a van de planregels regelt dat bij een omgevingsvergunning voor het bouwen de parkeergelegenheid voor auto's en fietsen voldoet aan het gemeentelijk beleid (thans de Nota Stallen en Parkeren 2013). Het artikel neemt de functie over van de vervallen stedenbouwkundige bepaling in de bouwverordening over parkeren.
Bij het toetsen van een bouwaanvraag aan het bestemmingsplan, zal onderzocht worden of de aanvraag voldoet aan de voorwaarde om voldoende parkeergelegenheid te regelen.
Indien gedurende de geldigheid van dit bestemmingsplan het parkeerbeleid wordt gewijzigd, is het uitgangspunt om een aanvraag om omgevingsvergunning aan het op dat moment geldende parkeerbeleid te toetsen. In lid b is daarom een flexibiliteitsbepaling opgenomen, zodat rekening wordt gehouden met gewijzigd parkeerbeleid. Er kunnen zich echter situaties voordoen waarbij een bouwaanvraag alsnog en gemotiveerd onder het oude beleid wordt verleend.
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
Strijdig gebruik
De Wabo bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Een algemeen gebruiksverbod hoeft derhalve niet meer in de planregels te worden opgenomen. Het is wel mogelijk om in het bestemmingsplan aan te geven wat onder verboden gebruik in ieder geval wordt verstaan. In dit artikel is opgenomen dat onder verboden gebruik wordt verstaan: onbebouwde gronden te gebruiken als staanplaats voor onderkomens als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan of als stortplaats voor puin en afvalstoffen.
Het gebruik of bouwen in strijd met het bestemmingsplan was vroeger onder de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening via een algemene gebruiksbepaling en strafbepaling geregeld in het bestemmingsplan. Onder de Wet ruimtelijke ordening was een en ander geregeld in de wet zelf. Met de invoering van de Wabo is dat opnieuw gewijzigd. Nu is het als volgt geregeld.
Voor elke verandering van gebruik (in ruime zin) die in strijd komt met een bestemmingsplan is volgens artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo een omgevingsvergunning nodig is. Indien voor een dergelijk planologisch strijdig gebruik geen omgevingsvergunning wordt gevraagd of een gevraagde vergunning niet wordt verleend, komt dit gebruik dus in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Dat artikel kan vervolgens bestuursrechtelijk of strafrechtelijk via de Wet op de economische delicten worden gehandhaafd.
Strijdig gebruik met planologische regelingen waarvan afwijking niet is toegestaan valt niet onder artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. Met het oog op dergelijk gebruik is in artikel 7.2 Wet ruimtelijke ordening een verbodsbepaling opgenomen bij de invoering van de Wabo.
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
Dit artikel regelt de bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders om af te wijken van de regels. Dit heeft primair tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Ze kunnen worden toegepast als er niet op grond van de bestemmingsregelingen in hoofdstuk 2 al afgeweken kan worden. Het gaat dan om een afwijking van maten, afmetingen en percentages, het plaatsen van objecten van beeldende kunst, het realiseren van kleine nutsgebouwtjes.
Artikel 11 Algemene wijzigingsregels
Deze wijzigingsbevoegdheid bevat de mogelijkheid om de grenzen tussen bestemmingen en grenzen van aanduidingen te verschuiven ten behoeve van technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken. Met deze wijzigingsmogelijkheid kan het plan ook in de toekomst op een goed controleerbare en doseerbare wijze flexibel worden gehouden.
De overgangs- en slotbepalingen van Hoofdstuk 4 bevatten de onderstaande twee bepalingen:
In het nieuwe Besluit op de ruimtelijke ordening (in werking 1 juli 2008) is overgangsrecht opgenomen dat in elk bestemmingsplan moet worden overgenomen.
Indien de in het plan opgenomen regels, voor wat betreft gebruik of bebouwing, afwijken van een bestaande legale situatie, dan zijn daarop de overgangsbepalingen van toepassing. De overgangsbepaling heeft tot doel bestaande belangen te respecteren totdat realisering van de nieuwe regels plaatsvindt.
Voor bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, is bepaald dat deze gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande afwijking niet wordt vergroot. Gehele vernieuwing is in principe uitgesloten, waaronder ook gefaseerde vernieuwing van een bouwwerk wordt verstaan. Het doel van het overgangsrecht is dat het bestaande bouwwerk in de bestaande staat in stand mag worden gehouden. Uitsluitend na het tenietgaan van het bouwwerk door een calamiteit, waarmee onder andere brand of extreme weersomstandigheden wordt bedoeld, is onder voorwaarden gehele vernieuwing toegestaan.
Vergunningplichtige bouwwerken die zonder vergunning zijn opgericht, kunnen door overgangsrecht niet gelegaliseerd worden. Bouwen zonder vergunning is immers een overtreding van de Wabo die niet door een regeling in een bestemmingsplan ongedaan kan worden gemaakt.
Wel kan met een beroep op het overgangsrecht een aanvraag worden ingediend voor de verbouw van een illegaal bouwwerk. Om te voorkomen dat een dergelijke aanvraag moet worden gehonoreerd, is in de overgangsbepaling van dit plan opgenomen dat deze slechts van toepassing is op legale bouwwerken.
Voor het gebruik dat onder het overgangsrecht valt, is bepaald dat dat gebruik mag worden voortgezet. Het gebruik mag eveneens worden gewijzigd, voor zover de afwijking ten opzichte van het toegestane gebruik niet vergroot wordt.
Hiervoor is reeds aangegeven dat illegale bouwwerken niet gelegaliseerd kunnen worden door overgangsrecht. Voor gebruik is dat in principe wel mogelijk maar vanuit het oogpunt van handhaving ongewenst. Gezien het voorgaande is in de overgangsbepaling opgenomen dat het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, van het overgangsrecht is uitgesloten.
Ook na het van kracht worden van dit plan kan dus nog met succes handhavend worden opgetreden tegen gebruik dat reeds in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan. Dit laatste is uiteraard mede afhankelijk van andere aspecten, waaronder de vraag of het strijdige gebruik reeds zolang plaatsvindt dat de gemeente haar rechten heeft verwerkt.
In dit artikel is de naam van het bestemmingsplan, de citeertitel, omschreven .De formulering van de slotregel is letterlijk zo voorgeschreven in de SVBP 2012 (Standaard vergelijkbare bestemmingsplannen 2012).
Ter bescherming van het beschermd en het waardevol stadsgezicht is een vergunningenstelsel opgenomen. Bij de bestemmingsomschrijving van verschillende bestemmingen is aangegeven dat de gronden die de aanduiding 'beschermd stadsgezicht' of 'waardevol stadsgezicht' hebben, tevens bestemd zijn voor de bescherming en instandhouding van het beschermd respectievelijk waardevol stadsgezicht. Het is verboden bepaalde werken en werkzaamheden uit te voeren zonder een omgevingsvergunning. Het betreft werken en werkzaamheden zoals: het wijzigen van het gevelaanzicht, het ophogen, verlagen of afgraven van de gronden, het aanleggen van verhardingen, het aanbrengen van constructies die verband houden met bovengrondse leidingen en dergelijke. Op werken en werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen, noodzakelijk zijn voor het op de bestemming gerichte beheer of gebruik van de grond of reeds vergunde werken of werkzaamheden is het verbod niet van toepassing. De omgevingsvergunning wordt afgegeven als geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, herstel en ontwikkeling van het beschermd of waardevol stadsgezicht.
Ook zijn vergunningplichten opgenomen in de regeling van de bestemming Groen met de nadere aanduidingen ecologische verbindingszone en ecologische kerngebied. Ook in deze gevallen is er een omgevingsvergunning noodzakelijk ter bescherming van de aanwezige waarden, omdat de genoemde werkzaamheden deze waarden onherstelbaar kunnen aantasten. Het is daarom van belang om die werkzaamheden aan een vergunningsvereiste te koppelen zodat een afweging kan worden gemaakt voordat zij worden uitgevoerd.
Om de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten in dit bestemmingsplan vast te leggen is gebruikgemaakt van een milieuzonering. Een milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende functies (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) waar nodig ruimtelijk voldoende worden gescheiden. De gehanteerde milieuzonering is gekoppeld aan een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Een Staat van Bedrijfsactiviteiten is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten, al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu, zijn ingedeeld in een aantal categorieën. In de bijlagen bij de regels is de Lijst van Bedrijfsactiviteiten opgenomen.
Voor de indeling in de categorieën zijn de volgende ruimtelijk relevante milieuaspecten van belang:
In specifieke situaties kan daarnaast de verkeersaantrekkende werking van een bedrijf relevant zijn.
De aanpak van milieuzonering en de in dit plan gebruikte Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2006).
De gewenste afstand tussen een bedrijfsactiviteit en woningen (of andere gevoelige functies zoals scholen) wordt mede bepaald door het type gebied waarin de gevoelige functie zich bevindt. Conform de VNG-publicatie worden daarbij twee omgevingstypen onderscheiden: rustige woonwijk en gemengd gebied.
Omgevingstype rustige woonwijk
In een rustige woonwijk komen enkel wijkgebonden voorzieningen voor en vrijwel geen andere functies zoals kantoren of bedrijven. Langs de randen (in de overgang naar eventuele bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer. Als daarmee vergelijkbare omgevingstypen noemt de VNG-publicatie onder meer een rustig buitengebied (eventueel met verblijfsrecreatie) en een stilte- of natuurgebied.
Omgevingstype gemengd gebied
In een gemengd gebied komen naast wonen ook andere functies voor, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Daarmee vergelijkbare gebieden zijn lintbebouwingen in het buitengebied waarin functiemenging voorkomt en gebieden gelegen direct langs een hoofdinfrastructuur. Kenmerkend voor het omgevingstype gemengd gebied is dat sprake is van een zekere verstoring en dus van een relevant andere omgevingskwaliteit dan in een rustig woongebied.
Bedrijfswoningen
Een bedrijfswoning op een bedrijventerrein is een specifiek woningtype waar minder hoge eisen aan het woon- en leefklimaat kunnen worden gesteld. Bedrijfswoningen zijn in het algemeen minder milieugevoelig dan de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied.
De volgende tabel geeft voor beide omgevingstypen (rustige woonwijk en gemengd gebied) per milieucategorie inzicht in de gewenste richtafstanden. De richtafstand geldt tussen de grens van de bestemming die bedrijven toelaat en de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan (of via vergunningvrij bouwen) mogelijk is. Daarbij gaat het nadrukkelijk om een richtafstand. Kleinere afwijkingen ten opzichte van deze afstand zijn mogelijk zonder dat hierdoor knelpunten behoeven te ontstaan.
milieucategorie | Richtafstand rustige woonwijk (in meters) |
Richtafstand gemengd gebied |
1 | 10 | 0 |
2 | 30 | 10 |
3.1 | 50 | 30 |
3.2 | 100 | 50 |
4.1 | 200 | 100 |
4.2 | 300 | 200 |
5.1 | 500 | 300 |
5.2 | 700 | 500 |
5.3 | 1.000 | 700 |
6 | 1.500 | 1.000 |
Bepaalde bedrijven vallen onder een specifieke wettelijke regeling. Het betreft:
De Staat van Bedrijfsactiviteiten is samengesteld volgens dezelfde methodiek als de betreffende voorbeeldstaat uit de VNG-publicatie. Op een punt is een andere werkwijze toegepast:
In dit plan wordt alleen de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten gekoppeld aan de Staat. In de SvB "functiemenging" zijn daarom alleen de activiteiten opgenomen die passen binnen de definitie van bedrijf volgens de begripsbepalingen in de regels van dit bestemmingsplan.
De toelaatbaarheid van andere functies wordt in dit plan indien nodig op een andere wijze in de regels en op de digitale verbeelding (plankaart) van dit bestemmingsplan geregeld (bijvoorbeeld horecabedrijven via een afzonderlijke Staat van Horeca-activiteiten).
De Staat van bedrijfsactiviteiten blijkt in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door bedrijfsactiviteiten in te schatten. De richtafstanden en inschalingen gaan uit van een gemiddeld bedrijf met een moderne bedrijfsvoering. Het komt in de praktijk voor dat een bepaald bedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een milieuvriendelijke werkwijze of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Staat van Bedrijfsactiviteiten is verondersteld. In de planregels is daarom bepaald dat het college van burgemeester en wethouders kan afwijken van de regels en een dergelijk bedrijf toch kan toestaan, indien dit bedrijf niet binnen de algemene toelaatbaarheid past. Om te kunnen afwijken moet worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie. Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde bedrijven zich aandienen, waarvan de activiteiten in de SvB niet zijn genoemd, maar die qua aard en invloed overeenkomen met bedrijven die wel zijn toegestaan. Met het oog hierop is in de planregels bepaald dat het college van burgemeester en wethouders vestiging van een dergelijk bedrijf via een afwijkingsbevoegdheid. Om te kunnen afwijken moet op basis van milieutechnisch onderzoek worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met direct toegelaten bedrijven.
In de SvB is bij de indeling van sommige bedrijfsactiviteiten uitgegaan van een continue bedrijfsvoering, waarbij de hinderlijke activiteiten ook 's nachts plaatsvinden. Dit is in de SvB aangegeven met een "C" in de laatste kolom. Het kan echter voorkomen dat een specifiek bedrijf niet continu werkt. Dit gegeven kan eveneens aanleiding zijn om het bedrijf via de bovengenoemde afwijkingsbevoegdheid een categorie lager in te delen.
Bij dit bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van de Utrechtse standaardlijst voor Horeca-activiteiten.
Uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening kan, in verband met de overlast die horecabedrijven voor het woon- en leefklimaat kunnen meebrengen, in een bestemmingsplan bij het toelaten van horecabedrijven aan de hand van ruimtelijk relevante criteria als aard, omvang en parkeerdruk een onderscheid gemaakt worden in categorieën horecabedrijven.
In dit bestemmingsplan is een functionele differentiatie in ‘harde’ tot ‘zachte’ typen van horecabedrijven opgenomen. De regeling geeft een kwalitatieve beperking ten aanzien van het type/de categorie horecabedrijf dat zich mag vestigen in de woonomgeving. De regeling beoogt de nadelige invloeden van de vestiging van horecabedrijven op het woon- en leefklimaat in de omgeving te voorkomen.
In de bijlagen bij de regels is een toelichting opgenomen op de Lijst van Horeca-activiteiten.
Door handhaving controleert de overheid of burgers, bedrijven en bijvoorbeeld overheidsorganen zich aan de wet- en regelgeving houden. Onder handhaving wordt verstaan het door controle (toezicht en opsporing) en het toepassen (of dreigen daarmee) van bestuursrechtelijke sancties, bereiken dat het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift wordt nageleefd. De handhaving van de van toepassing zijnde regeling binnen de gemeente Utrecht, wordt uitgevoerd door diverse diensten en afdelingen. Zo wordt namens het college onder andere gehandhaafd op de regels van voorliggend bestemmingsplan. Dit betekent dat de regels voor wat betreft het gebruik en de bebouwingsregels worden gehandhaafd. Dit gebeurt veelal door toetsing tijdens het behandelen van de aanvragen om omgevingsvergunning, maar kan ook gebeuren als gevolg van toezicht tijdens de uitvoering van de bouw of op grond van een eigen constatering indien een bouwwerk of een perceel in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt. Indien er bijvoorbeeld sprake is van illegale ingebruikname van gemeentelijke grond, dan zal hiertegen worden opgetreden.
Doel handhavend optreden
Het doel van het handhavend optreden van de gemeente is niet direct gekoppeld aan de noodzaak van een actueel bestemmingplan. Voor de bewoners van het plangebied is duidelijk waar zij aan toe zijn (qua bouwen, zoals bijvoorbeeld uitbreiding van de woning, en qua gebruik), maar het niet handhaven haalt de effectiviteit van een actueel bestemmingsplan onderuit. De toegevoegde waarde van het verlenen van een omgevingsvergunning voor een vrijstaand bijbehorend bouwwerk is niet groot, indien er op andere plaatsen - zonder vergunning - vrijstaande bijbehorende bouwwerken zijn geplaatst. Dit wordt nog eens problematischer zodra een omgevingsvergunning wordt geweigerd, terwijl diverse vergelijkbare bouwwerken reeds illegaal zijn geplaatst. In dit laatste geval is de roep om handhavend op te treden dan ook het grootst.
Wijze van handhaven
Op grond van de Algemene wet bestuursrecht heeft het college een tweetal instrumenten bij handhaving van bestemmingsplannen tot haar beschikking: bestuursdwang en dwangsom. Bij het toepassen van bestuursdwang wordt de overtreding (het geconstateerde illegale bouwwerk c.q. gebruik) ongedaan gemaakt op kosten van de overtreder. Dit kan betekenen dat een bouwwerk door de gemeente wordt afgebroken en de kosten van bijvoorbeeld de aannemer en de gemeentelijke (voorbereidings)kosten op de overtreder worden verhaald. Het is tevens mogelijk om, indien er zonder omgevingsvergunning wordt gebouwd en de bouw wordt stilgelegd door middel van een bouwstop, de bouwmaterialen weg te slepen en elders op te slaan. Het opleggen van een last onder dwangsom betekent bijvoorbeeld dat het illegale gebruik moet worden gestaakt binnen een door het college gestelde termijn. Overschrijdt men de termijn, dan zal de dwangsom in rekening worden gebracht bij de overtreder. Doel van de dwangsom is het onaantrekkelijk maken van het voortzetten van de geconstateerde overtreding. De dwangsom zal dan ook in relatie moeten staan aan (en zal derhalve altijd hoger zijn dan) het voordeel dat de overtreder heeft bij het voortzetten van de illegaliteit. In het plangebied zal handhavend worden opgetreden tegen het illegale gebruik van bouwwerken en percelen. Bijvoorbeeld het verhuren van opslagruimte ten behoeve van de stalling van caravans, maar ook het gebruik van een winkel als café. Verder zal er bij de bouw worden gecontroleerd op de uitvoering van verleende omgevingsvergunningen. Uiteraard zal er ook gecontroleerd worden of, in het geval van een geweigerde omgevingsvergunning voor een woning, de betreffende woning niet alsnog wordt gebouwd. Voorts zal de gemeente toezien op - onder de Wet milieubeheer vallende - bedrijven. Dit vloeit voort uit de regels van het bestemmingsplan. Indien er immers ter plaatse een bedrijfsactiviteit plaats mag vinden, zal dit qua gebruik (intensiteit en hinder) gehandhaafd worden.