direct naar inhoud van Regels
Plan: Rijnsweerd, Maarschalkerweerd, 1e Herziening
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0344.BPRIJNSMAARMYTRIJN-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.2 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.3 achtererfgebied:

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.

1.4 agrarisch bedrijf:

een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.

1.5 archeologisch onderzoek:

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning op grond van de Monumentenwet 1988 beschikt.

1.6 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.7 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.8 bedrijf:

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, produceren, bewerken/herstellen, installeren en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop en/of levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.

1.9 bedrijfsvloeroppervlak:

de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten en met uitzondering van gebouwde (ondergrondse of halfverdiept gelegen) parkeervoorzieningen.

P.M. definities voor bruto, netto geven indien gewenst. Hangt ook samen met wijze van meten.

1.10 bestaand bouwwerk:

een bouwwerk, dat op het tijdstip van vaststellen van het bestemmingsplan is of wordt gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en/of de Woningwet.

1.11 bestaand gebruik:

het op het tijdstip van het vaststellen van het bestemmingsplan aanwezige legale gebruik.

1.12 bestaande afmetingen, plaats:

de afmetingen of plaats zoals die zijn of rechtens mogen zijn op het tijdstip van vaststelling van het bestemmingsplan.

1.13 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.14 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.15 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.16 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.17 bijzondere bouwlaag:
  • a. een bouwlaag die aan de voorzijde en/of eventueel aan de achterzijde een hellend dakvlak heeft en voor het overige deel plat is afgedekt, dan wel
  • b. een ten opzichte van de voorgevel terugliggende bouwlaag.
1.18 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.19 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.20 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, kap en/of bijzondere bouwlaag.

1.21 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.22 bouwperceelsgrens:

een grens van een bouwperceel.

1.23 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.24 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.25 brutovloeroppervlak:

de totale binnen een gebouw beschikbare vloeroppervlakte, inclusief de verdiepingen.

1.26 consumentenvuurwerk:

consumentenvuurwerk waarop het Vuurwerkbesluit van toepassing is.

1.27 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en/of historische gaafheid.

1.28 dak:

een bovenbeëindiging van een gebouw.

1.29 erfzone:

de zone van 4 meter direct grenzend aan de achterkant en de zijkant van een hoofdgebouw in het achtererfgebied.

1.30 evenementen:

grootschalige, periodieke en/of een of meerdaagse manifestaties, zoals sportmanifestaties, concerten, bijeenkomsten, voorstellingen, shows, tentoonstellingen, thematische markten.

1.31 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.32 hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.33 hoogte-accent:

een incidenteel en rank gebouw of een beperkt onderdeel van een gebouw, met een afwijkende bouwhoogte naar boven ten opzichte van de direct omliggende bebouwing, dat dient als markering en/of oriëntatiepunt van een bijzondere plek in een wijk of buurt.

1.34 kap:

een gesloten en (gedeeltelijk) hellende bovenbeëindiging van een bouwwerk.

1.35 landschappelijke inpassing

het afzomen van de bebouwing in de vorm van onder meer een bomenrij, noodzakelijk voor de ruimtelijke aanvaardbaarheid conform het Beplantingsplan Rijndijk 23(zie Bijlage 2 van de regels).

1.36 Lijst van Bedrijfsactiviteiten:

de Lijst van Bedrijfsactiviteiten die onderdeel uitmaakt van deze regels, die een onderverdeling van bedrijfsactiviteiten aangeeft, die een gelijke of nagenoeg gelijke invloed hebben op een nabij gelegen of omringende woonomgeving.

1.37 Lijst van Bedrijven functiemenging:

de Lijst van Bedrijven functiemenging die onderdeel uitmaakt van deze regels, die een onderverdeling van bedrijfsactiviteiten aangeeft, die een gelijke of nagenoeg gelijke invloed hebben op een nabij gelegen of omringende woonomgeving.

1.38 Lijst van Horeca-activiteiten:

de Lijst van Horeca-activiteiten die onderdeel uitmaakt van deze regels, die een onderverdeling van horeca-activiteiten aangeeft, die een gelijke of nagenoeg gelijke invloed hebben op een nabij gelegen of omringende woonomgeving.

1.39 loods

een gebouw voor opslag van goederen ten behoeve van het bedrijf.

1.40 maatschappelijke voorzieningen:

voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, onderwijs, buitenschoolse opvang, sport en daarmee gelijk te stellen sectoren. Onder het begrip maatschappelijke voorzieningen vallen aanvulllend de functies die zijn opgenomen in Bijlage 1 van de regels.

1.41 omgevingsvergunning:

een vergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.42 paardrijactiviteiten:

het houden van paarden en pony's ten behoeve van verhuur en eigen gebruik, alsmede het bieden van gelegenheid aan derden om paarden en pony's in pension te stallen, te trainen, te dresseren en te weiden.

1.43 peil:
  • a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg;
  • b. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het
    aansluitende afgewerkte maaiveld;
  • c. voor gebouwen die grenzen aan een dijk: de hoogte van de kruin van de dijk ter plaatse van het bouwwerk.
1.44 plan:

het bestemmingsplan Rijnsweerd, Maarschalkerweerd, eerste herziening van de gemeente Utrecht.

1.45 Verordening op de Archeologische Monumentenzorg:

de sedert 22 december 2009 van kracht zijnde Verordening op de Archeologische Monumentenzorg van de gemeente Utrecht.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de hoogte van een kap:

vanaf de bovenkant goot, c.q. de druiplijn, boeiboord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot het hoogste punt van de kap.

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf, met uitzondering van intensieve veehouderij;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'kas' voor glastuinbouw;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'paardenbak' voor paardrijactiviteiten;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' voor ten hoogste één bedrijfswoning;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'caravanstalling' tevens voor een caravanstalling;
  • f. ander gebruik als ondergeschikte nevenactiviteit van de agrarische bedrijfsvoering, namelijk:
    • 1. bewerking en opslag van agrarische producten;
    • 2. verkoop van zelfgemaakte, -bewerkte, -gekweekte of -geteelde producten tot een oppervlakte van ten hoogste 50 m² per agrarisch bedrijf;
    • 3. horeca zoals opgenomen in de categorie D2 van de bij dit bestemmingsplan behorende Lijst van Horeca-activiteiten, tot een maximum oppervlakte van 50m2
  • g. water, waterbeheer en waterberging;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' voor een ontsluitingsweg;
  • i. wandelpaden;
  • j. de bij de bestemming behorende tuinen en erven;
3.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

3.2.1 Gebouwen
  • a. de gezamenlijke oppervlakte van bedrijfsgebouwen mag per agrarisch bedrijf niet meer bedragen dan de bestaande oppervlakte;
  • b. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan de bestaande bouwhoogte;
  • c. de inhoud van een bedrijfswoning, exclusief aangebouwde of vrijstaande bijbehorende bouwwerken, mag maximaal 600 m³ bedragen of maximaal de inhoud van de bestaande bedrijfswoning indien die meer dan 600 m³ bedraagt;
  • d. de goothoogte en bouwhoogte van een bedrijfswoning mogen niet meer dan respectievelijk 6 meter en 10 meter bedragen;
  • e. bestaande bedrijfsgebouwen die niet voldoen aan het bepaalde vermeld onder d mogen worden gehandhaafd en/of vernieuwd, maar afwijkingen mogen niet worden vergroot;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'kas' mogen de goothoogte en bouwhoogte van kassen niet meer dan respectievelijk 6 meter en 7 meter bedragen.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan hierna is aangegeven:
    • 1. erf- of perceelafscheidingen op een erf of perceel waarop een gebouw staat waarmee de afscheiding in functionele relatie staat, achter de voorgevelrooilijn: 2 meter;
    • 2. overige erf- of perceelafscheidingen: 1 meter;
    • 3. reclametekens, palen en masten: 6 meter;
    • 4. silo's en hooibergen: 20 meter;
    • 5. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 3 meter;
  • b. het onder a. bepaalde geldt niet voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde ter geleiding, begeleiding en regeling van het verkeer.
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Recreatief medegebruik
  • a. het gebruik van agrarische gronden voor recreatief medegebruik in de vorm van kleinschalig kamperen is toegestaan:
    • 1. uitsluitend tijdens het zomerseizoen;
    • 2. tot maximaal 10 plaatsen voor kampeermiddelen per agrarisch bedrijf;
  • b. een gebruik in strijd met de bestemming is in ieder geval ook het gebruik van gronden en bouwwerken voor opslag van caravans, vaar- en vliegtuigen en naar de aard daarmee gelijk te stellen onderkomens, tenzij dit uitdrukkelijk in dit plan is toegestaan.
3.3.2 voorwaardelijke verplichting

Het gebruik van de gronden ter plaatse van de specifieke aanduiding 'paardenbak' is alleen dan toegestaan, als de vereiste landschappelijke inpassing wordt aangelegd en in stand gehouden conform het beplantingsplan Rijndijk 23 (zie Bijlage 2 van de regels).

Artikel 4 Bedrijf-1

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijf-1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven, zoals opgenomen in de categorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfsactiviteiten;
  • b. aan de bedrijfsactiviteiten ondergeschikte en daarmee samenhangende kantoorruimte;
  • c. de bij de bestemming behorende verkeers-, parkeer- en groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water, tuinen, erven en terreinen.
4.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met in achtneming van de volgende bepalingen:

4.2.1 Gebouwen
  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de goothoogte en bouwhoogte en het bebouwingspercentage mogen ten hoogste zoveel bedragen als ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot-, bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)' is aangegeven.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  • b. in afwijking van het gestelde onder a. mag de bouwhoogte van palen en masten niet meer dan 6 meter bedragen.
  • c. het gestelde onder a. geldt niet voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ter geleiding, begeleiding en regeling van het verkeer.
4.3 Specifieke gebruiksregels

Een gebruik in strijd met de bestemming is in ieder geval ook het gebruik van gronden en bouwwerken voor:

  • a. Bevi-inrichtingen;
  • b. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk;
  • c. Wgh-inrichtingen;
  • d. inrichtingen die zijn genoemd in bijlage C en D van het Besluit milieueffectrapportage;
  • e. opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 4 meter op onbebouwde gronden;
  • f. zelfstandige kantoren;
  • g. kantoorruimte als bedoeld in lid 4.1, onder b, voor zover de brutovloeroppervlakte daarvan per bedrijf meer bedraagt dan 30% van de brutovloeroppervlakte van het bedrijf en meer dan 2.000 m².
4.3.1 Voorwaardelijke verplichting

Het gebruik van de gronden voor een loods is alleen dan toegestaan, als de vereiste landschappelijke inpassing wordt aangelegd en in stand gehouden conform het Beplantingsplan Rijndijk 23 (zie Bijlage 2 van de regels).

4.4 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde genoemd in lid 4.1 onder a, door bedrijven toe te laten die niet in de Lijst van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd en/of één categorie hoger dan in lid 4.1 vermeld, voorzover deze bedrijven naar aard en invloed op de omgeving geacht kunnen worden gelijk te zijn aan de categorieën van de Lijst van Bedrijfsactiviteiten zoals in lid 4.1 vermeld.

Artikel 5 Maatschappelijk

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Maatschappelijk aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. maatschappelijke voorzieningen met bijbehorende kantoor- en andere dienstruimten. Onder het begrip maatschappelijke voorzieningen vallen naast de functies die zijn opgenomen in de definitie in de begrippenlijst onder 1.40 aanvullend ook de functies, die zijn opgenomen in Bijlage 1 van de regels, en de daarmee gelijk te stellen activiteiten.
  • b. de bij de bestemming behorende verkeers-, parkeer- en groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water, tuinen, erven en terreinen.
5.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

5.2.1 Gebouwen
  • a. Het bebouwingspercentage ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' mag niet worden en overschreden;
  • b. De goothoogte en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  • c. In afwijking van het bepaalde onder a, mogen gebouwen van ondergeschikte aard, zoals een berging of fietsenstalling, worden gebouwd tot een oppervlakte van 100 m² per bouwperceel en een bouwhoogte van maximaal 3 meter;
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan hierna is aangegeven:
    • 1. erf- of perceelafscheidingen op een erf of perceel waarop een gebouw staat waarmee de afscheiding in functionele relatie staat, achter de voorgevelrooilijn: 2 meter;
    • 2. overige erf- of perceelafscheidingen: 1 meter;
    • 3. beeldende kunstwerken, palen en masten: 6 meter;
    • 4. de in lid , onder b bedoelde schoorstenen: 20 meter;
    • 5. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 3 meter;
  • b. Het onder a. bepaalde geldt niet voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde ter geleiding, begeleiding en regeling van het verkeer.

Artikel 6 Waarde - Archeologie

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.

6.2 Specifieke gebruiksregels

Onder met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen, het handelen in strijd met de de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels

8.1 Overschrijding bouwgrenzen
  • a. Bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappenhuizen, hellingbanen, entreeportalen, veranda's en afdaken en andere ondergeschikte bouwdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 meter;
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde vermeld onder a. voor het overschrijden van bouw- en/of bestemmingsgrenzen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels door tot gebouwen behorende balkons, afdaken, erkers en dergelijke, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 meter en waarbij de vrije hoogte tot aan het peil minimaal 2,2 meter bedraagt.
8.2 Voorwaardelijke verplichting met betrekking tot parkeren

Op grond van de regels in hoofdstuk 2 is slechts toegestaan onder de voorwaarde dat voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen wordt gerealiseerd of in stand gehouden.

  • a. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, staat vast dat voldoende parkeergelegenheid, overeenkomstig de normen in de beleidsregels in de Nota Parkeernormen Fiets en Auto die als bijlage 1 bij de Parkeernota  Stallen en Parkeren 2013 hoort, wordt gerealiseerd.
  • b. Als de onder a bedoelde beleidsregels worden gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

Onder met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen het gebruik van:

  • a. onbebouwde gronden als staan- of ligplaats voor onderkomens, tenzij dit gebruik plaatsvindt overeenkomstig de bestemming of verband houdt met de verwerkelijking daarvan;
  • b. onbebouwde gronden of bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen;
  • c. onbebouwde gronden als kampeerterrein;
  • d. vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
  • e. onbebouwde gronden als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan, tenzij dit gebruik plaatsvindt overeenkomstig de bestemming of verband houdt met de verwerkelijking daarvan;
  • f. onbebouwde gronden als stortplaats voor puin en afvalstoffen, tenzij dit gebruik:
    • 1. plaatsvindt overeenkomstig de bestemming of verband houdt met de verwerkelijking daarvan, of
    • 2. het betreft het storten of opslaan in bij gebouwen behorende tuinen van geringe hoeveelheden afvalstoffen die afkomstig zijn van het onderhoud van die tuinen.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, afwijken van:

  • a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. de bestemmingsregels voor het toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • c. de bestemmingsregels voor het plaatsen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van vlucht- en/of noodtrappen;
  • d. het overschrijden van de maximale bouwhoogte van gebouwen voor het plaatsen van hekwerken of borstweringen ten behoeve van dakterrassen, met dien verstande dat de maximale bouwhoogte met niet meer dan 1,50 meter mag worden overschreden;
  • e. de bestemmingsregels voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bestemmingsgrenzen indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
  • f. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 meter;
  • g. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 55 meter;
  • h. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen wordt verhoogd ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals liftkokers, trappenhuizen, lichtkappen.

Artikel 11 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen niet meer dan 3 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %;
  • 3. het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • 2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • 3. indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatte;
  • 4. het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel


Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Rijnsweerd, Maarschalkerweerd, 1e Herziening.