direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Maximapark, ParkZuid blok 10
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0344.BPMAXIMAPAZUIDBLOK-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

Het doel van het bestemmingsplan is de ontwikkeling van 14 woningen planologisch-juridisch mogelijk maken. De ontwikkeling draagt bij aan de realisatie van de woningbouwlocaties rondom het Máximapark. Het bestemmingsplan is nodig om de kavels uit te gaan geven en zo de realisatie van één van de woningbouwlocaties rondom het Máximapark af te ronden.

Op 5 juli 2018 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan Hoge Woerd, 1e Herziening vastgesteld. Het plan is onherroepelijk sinds 19 december 2018. In het bestemmingsplan Hoge Woerd, 1e Herziening is ter plaatse van het plangebied een Wonen - uit te werken bestemming opgenomen. Eerder was het plangebied ook al opgenomen in bestemmingsplan Hoge Woerd, deze is op 28 juni 2011 vastgesteld. Toen had het plangebied ook al de bestemming Wonen - uit te werken.

Op deze locatie komen 14 woningen, daarvoor zou er een uitwerkingsplan opgesteld kunnen worden. Maar door een bestuurlijke lus is het bestemmingsplan Hoge Woerd, 1e Herziening later vastgesteld en onherroepelijk geworden dan het plan Chw Algemene regels over bouwen en gebruik. Dit betekent dat de regels uit het plan Chw Algemene regels over bouwen en gebruik zijn overschreven door Hoge Woerd, 1e Herziening. In Hoge Woerd, 1e Herziening ontbreken regels over parkeren en woningsplitsing. Daarnaast past de ontwikkeling niet meer binnen de uit te werken bestemming vanwege de aangescherpte beeldregieregels. Om deze redenen is ervoor gekozen om in plaats van een uitwerkingsplan een bestemmingsplan op te stellen.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied ligt in de wijk De Meern in Vleuten - De Meern. Het plangebied is globaal begrensd door de Burgemeester Middelweerdbaan in het zuiden, het Máximapark in het noorden, woningen aan het Máximapark in het westen en Castellum Hoge Woerd in het oosten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPMAXIMAPAZUIDBLOK-VA01_0001.jpg"
Afbeelding 1 Plangebied

1.3 Geldende plannen

Dit bestemmingsplan vervangt voor de locatie van het plangebied het volgende bestemmingsplan.

Bestemmingsplan   Vastgesteld door Raad   Onherroepelijk  
Hoge Woerd, 1e Herziening   5 juli 2018   19 december 2018  

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat de beschrijving van de relevante beleidskaders. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de bestaande situatie. Onder andere de ruimtelijke structuur, de historische ontwikkeling van het gebied en de beschrijving van de aanwezige functies worden hier beschreven. In hoofdstuk 4, de planbeschrijving, worden de mogelijkheden die het plan biedt aan de toekomstige ontwikkelingen beschreven. De diverse noodzakelijke onderzoeken ten aanzien van bijvoorbeeld milieuaspecten komen in hoofdstuk 5 aan bod. Hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 7 komt de juridische toelichting op de planregels aan bod.

Hoofdstuk 2 Relevante beleidskaders

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Nationale Omgevingsvisie (2020)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw, zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd.

De gemeente Utrecht kan vooral aan de volgende nationale belangen een bijdrage leveren:

  • 1. bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving;
  • 2. realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit;
  • 3. waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving;
  • 4. zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften;
  • 5. waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem;
  • 6. waarborgen van een goede toegankelijkheid van de leefomgeving;
  • 7. beperken van klimaatverandering;
  • 8. realiseren van een toekomstbestendige, circulaire economie;
  • 9. waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid (inclusief vitale infrastructuur voor water en mobiliteit);
  • 10. waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid van zoetwater;
  • 11. waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat;
  • 12. behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang;
  • 13. verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit.


De NOVI benoemt vier prioriteiten
De opgaven die voortkomen uit de nationale belangen van het Rijk zijn vertaald in vier integrale prioriteiten:

  • 1. ruimte maken voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. duurzaam economisch groeipotentieel bevorderen;
  • 3. zorgen voor sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. stimuleren van een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.


Omgevingsinclusieve benadering
Centraal in de te maken belangenafwegingen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving in zijn volledige omvang (boven- en ondergrond). Hierbij wordt aangesloten bij de integrale opvatting van het begrip fysieke leefomgeving uit de Omgevingswet en wordt de noodzaak van een integrale afweging benadrukt. Het belangrijkste spanningsveld in die afwegingen is het spanningsveld tussen beschermen en ontwikkelen.

Een omgevingsinclusieve benadering van de leefomgeving houdt in, dat ontwikkeling van de leefomgeving samen gaat met versterking van te beschermen waarden als gezondheid, landschap, waterveiligheid, natuur, cultureel erfgoed, leefomgevingskwaliteit en milieukwaliteit. Veiligheid, gezondheid en duurzaamheid zijn basale randvoorwaarden voor alle maatschappelijke activiteiten zoals bedrijfsmatige activiteiten, de energietransitie en de woningbouw.

Afwegingsprincipes
Beschermen en ontwikkelen gaan niet altijd en overal samen (en zijn soms onverenigbaar), maar ze kunnen elkaar ook versterken. Om dit afwegingsproces en de omgevingsinclusieve benadering richting te geven, is in de NOVI een drietal afwegingsprincipes geformuleerd:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte.
  • 2. Kenmerken & identiteit van een gebied staan centraal. De optimale balans tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere.
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen. Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.


Plangebied
De ontwikkeling van 14 woningen draagt bij aan het uitbreiden van de woningvoorraad in Utrecht. Duurzaamheid en een goede leefomgeving zijn hierbij belangrijk. De ontwikkeling past binnen de belangen die genoemd zijn in de NOVI.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) (2012) en Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) (2012)

In de Wet ruimtelijke ordening zijn de besluitmogelijkheden van gemeenten begrensd om nationale belangen te borgen of te beschermen. Wanneer namelijk nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kan een algemene maatregel van bestuur (AMvB) regels stellen over de inhoud van een bestemmingsplan. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, oftewel de AMvB Ruimte) zijn nationale belangen beschreven die om bescherming van het Rijk vragen, zoals bijvoorbeeld de 'erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde'. Voor deze belangen is het Rijk namelijk verantwoordelijk. Verder zijn in de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) nadere regels opgenomen voor onder andere militaire terreinen, radarverstoringsgebieden, reserveringen voor spoor en wegen en buisleidingen. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden, zoals de gemeente Utrecht, beleidsruimte.

Plangebied
Het plangebied is in het Barro aangewezen als gebied voor erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde in verband met de Romeinse Limes. Het plangebied maakt deel uit van het wettelijk beschermde archeologische monument 'De Hoge Woerd'. Deze is op grond van de Erfgoedwet beschermd. In het bestemmingsplan is daarom geen bescherming voor archeologie opgenomen. Het Barro vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

2.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking (2017)

De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is in 2012 vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat overheden een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting van het bestemmingsplan moeten motiveren. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe laddersystematiek geldt.

Het doel van de motivering op grond van de Ladder is een zorgvuldige afweging bij ruimtelijke besluiten die zorgt voor zuinig ruimtegebruik en tegengaan van overprogrammering en leegstand. Het besluit voldoet hiermee aan een goede ruimtelijke ordening.

De toetsing aan de Ladder kan bij het opnemen van uitwerkingsplichten en wijzigingsbevoegdheden in het bestemmingsplan, doorschuiven naar de fase van de vaststelling van het uitwerkings- of wijzigingsplan.

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt moet een motivering bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling. Wanneer het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied moet het bestemmingsplan een motivering bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. De Ladder is kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke besluiten van de decentrale overheden, waaronder de bestemmingsplannen van de gemeente Utrecht.

Beschrijving behoefte
De behoefte is kort gezegd het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd. De Ladder bepaalt niet voor welk gebied de behoefte in beeld moet worden gebracht. De uitkomst van de beoordeling van de behoefte moet in de plantoelichting worden vermeld. Naast een kwantitatieve beoordeling vindt ook een kwalitatieve beoordeling plaats.

Beschrijving behoefte buiten het bestaand stedelijk gebied
Wanneer de beoogde ontwikkeling niet kan plaatsvinden binnen het stedelijk gebied door bijvoorbeeld het toepassen van een andere bestemming van een gebied, herstructurering van bestaande terreinen of door transformatie van bestaande gebouwen of gebieden moet een motivering worden opgenomen waarom dit niet mogelijk is. Het bestaande stedelijk gebied kan worden gedefinieerd als het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, en de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. De provincie Utrecht heeft in de Omgevingsvisie en de Interim Omgevingsverordening de afbakening van het bestaand stedelijk gebied vastgelegd.

Plangebied
Door de economische hoogconjunctuur van de laatste jaren neemt de vraag naar woningen verder toe, vooral in de grote steden. Dit is ook terug te zien in de cijfers van het CBS: het aantal hypotheekaanvragen stijgt, de koopprijzen stijgen, de huurprijzen stijgen en de tekorten in alle segmenten lopen op. Ook in de regio Utrecht is deze spanning op de woningmarkt te voelen. Uit analyses van de U16 (regionaal woningonderzoek primos) blijkt dat van 2017 tot 2040 ongeveer 104.000 woningen nodig zijn. Voor ongeveer tweederde deel van deze behoefte staan woningen in de planning. Er resteert nog een opgave van 35.000 tot 40.000 woningen.

Uit de voorkeuren naar woonmilieus blijkt er enerzijds veel behoefte om in het centrum van de (eigen) woonkern te wonen. Dat kan in Utrecht-stad in een hoogstedelijk woonmilieu. In de kernen rond de stad gaat het om centrumlocaties nabij voorzieningen. Daarnaast zien we vooral een aanvullende behoefte aan stedelijke woonmilieus die vooral goed bereikbaar zijn ten opzichte van het centrum van Utrecht.

De Utrechtse woningvoorraad bestaat uit ruim 156.000 woningen (2020). Om de groei van de stad op te vangen zijn er in Utrecht – gezien de behoefte - ongeveer 60.000 extra woningen nodig. Dit aantal staat los van bestaande fricties.

Het grootste deel van de woningbouwbehoefte van de gemeente Utrecht wordt opgevangen in stedelijk gebied. ParkZuid maakt onderdeel uit van het stedelijk gebied. Dit bestemmingsplan maakt maximaal 14 woningen mogelijk. Het gaat om vrijstaande, zelfbouwwoningen aan de rand van het Máximapark. Het doel is om met de nieuwbouwproductie een zo groot mogelijke bijdrage te leveren aan het oplossen van het kwantitatieve en kwalitatieve tekort aan woningen in de stad. De conclusie is dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de ladder voor duurzame verstedelijking.

2.2 Provinciaal en regionaal beleid

2.2.1 Provinciale Omgevingsvisie en Interim Omgevingsverordening

Op 10 maart 2021 stelden Provinciale Staten de Omgevingsvisie en de Interim Omgevingsverordening vast. Beiden zijn in werking getreden op 1 april 2021. De Interim Omgevingsverordening is nodig omdat de Omgevingsverordening alleen onder de Omgevingswet in werking kan treden. Met de Interim Omgevingsverordening kunnen plannen en ambities eerder vormgegeven worden. De Omgevingsverordening heeft van 1 juni 2021 tot en met 12 juli 2021 ter inzage gelegen en zal naar verwachting in maart 2022 vastgesteld worden. De Omgevingsverordening treeft op 1 januari 2023 tegelijk met de Omgevingswet in werking.

In de Omgevingsvisie staat hoe de provincie er in 2050 uitziet. De Omgevingsvisie geeft richting aan de toekomstige en fysieke leefomgeving. Dit is alles op, boven en onder de grond en inclusief de sociale aspecten zoals toegankelijkheid en inclusiviteit. In de Interim Omgevingsverordening staan de regels en instructieregels die daarvoor nodig zijn. Provincie Utrecht geeft bij de onderstaande 7 thema's de provinciale belangen aan die verplichtingen met zich meebrengen. Dat geeft al een doorkijk naar deze instructieregels.

Om voor te sorteren op de toekomst richt de Omgevingsvisie zich op een aantal ontwikkelingen:

  • extra woningen die gebouwd moeten worden;
  • toename van werkgelegenheid;
  • toename van verkeer;
  • energietransitie;
  • klimaatverandering;
  • verandering in de landbouw;
  • versterking van natuur en recreatief groen.

Provincie Utrecht vindt het daarbij belangrijk om de bestaande kwaliteiten te behouden, te versterken en in balans te laten zijn met deze ontwikkelingen. De ruimte voor ontwikkelingen is beperkt, terwijl de vraag naar ruimte groot is.

Uitwerking beleid in 7 thema's
De Omgevingswet staat voor een goede balans tussen het benutten en beschermen van de fysieke leefomgeving en voor het mogelijk maken van lokale afwegingen als een veilige en gezonde leefomgeving daarbij gebaat is. Het beleid voor de gezonde en veilige leefomgeving is beschreven in 7 thema's.

  • 1. Stad en land gezond
    Dit thema gaat over milieu, gezondheid, recreatie en toerisme. Provincie Utrecht wil graag voor de woon-, werk-, en leefgebieden bereiken dat deze gezond zijn en uitnodigen tot bewegen. In en rondom steden en dorpen moeten voldoende groene gebieden zijn om te recreëren.
  • 2. Klimaatbestendig en waterrobuust
    Dit thema gaat over een duurzaam en robuust bodem- en watersysteem, een klimaatbestendige en waterveilige leefomgeving en een perspectief voor bodemdalingsgebieden. Provincie Utrecht wil graag bereiken dat er bescherming is tegen overstromingen, een tekort aan zoetwater of de gevolgen van extreem weer (wateroverlast en hitte).
  • 3. Duurzame energie
    Dit thema gaat over het stimuleren van energiebesparing en het opwekken van duurzame energie uit wind, zon, bodem en water.
  • 4. Vitale steden en dorpen
    Dit thema gaat over ruimte voor wonen en leven en ruimte voor werken en winkelen. Provincie Utrecht wil graag bereiken dat nieuwe woningen en bedrijven vooral komen op plekken binnen de bebouwde kom. Ook is het belangrijk dat deze plekken goed bereikbaar zijn met trein, bus, tram en fiets. Prioritaire locaties voor grootschalige integrale ontwikkeling zijn onder meer Leidsche Rijn, Utrecht Centraal Station (Beurskwartier/Lombokplein en Merwedekanaalzone), Lunetten-Koningsweg en Utrecht Science Park/Rijnsweerd.
  • 5. Duurzaam, gezond en veilig bereikbaar
    Dit thema gaat over een goed bereikbare provincie, ontwikkeling bij knooppunten en optimalisatie van netwerken, wegen, OV en fiets. Provincie Utrecht wil graag bereiken dat er nieuwe verbindingen voor openbaar vervoer en (snel)fietspaden komen tussen de woon-, werk-, en leefgebieden. Daarbij moet er beter gebruik gemaakt worden van bestaande wegen.
  • 6. Levend landschap, erfgoed en cultuur
    Dit thema gaat over aantrekkelijke landschappen en een toegankelijke cultuur en waardevol erfgoed. Provincie Utrecht wil graag bereiken dat veel mensen kunnen genieten van de landschappen, waterlinies, forten, kastelen en buitenplaatsen. Ook is belangrijk dat het cultuuraanbod (zoals festivals en musea) meegroeit met het aantal inwoners.
  • 7. Toekomstbestendige natuur en landbouw
    Dit thema gaat over een robuuste natuur met hoge biodiversiteit en een duurzame landbouw. Provincie Utrecht wil graag bereiken dat de natuur wordt beschermd en nieuwe natuurgebieden worden aangelegd die elkaar verbinden. Verder worden boeren geholpen om een omslag te maken naar kringlooplandbouw.

Alle thema's moeten in samenhang bekeken worden. Dat betekent dat niet alles overal kan. Met het uitgangspunt slim combineren en concentreren kan de groei van inwoners en bedrijven en een gezonde leefomgeving in balans blijven. Het concentreren richt zich bijvoorbeeld op het bouwen van nieuwe woningen dichtbij stations en in steden en dorpskernen. Op die manier blijft er op andere plekken voldoende ruimte voor bewegen, groen, water en natuur.

Uitvoering
In drie regio's werkt Provincie Utrecht het beleid verder uit. De samenhang tussen de thematische ambities krijgt hier aandacht. Voor Utrecht is de regio U16 van belang. In deze uitwerking gaat het over de verstedelijkingsstrategie. De verwachting is dat er tot 2040 in de regio ongeveer 99.000 tot 125.000 extra woningen nodig zijn. Na 2040 tot 2050 is er verdere ruimte voor woningbouw onder meer over ontwikkelingen langs de A12 tussen knooppunten Lunetten en Oudenrijn en het benutten van bestaande OV-knooppunten in de regio.

Plangebied
De ontwikkeling draagt bij aan de binnenstedelijke opgave voor de woningbouw. In de Interim Omgevingsverordening is aangegeven dat het plangebied deels in de boringsvrije zone van waterwingebied Leidsche Rijn ligt. Daarom is in het bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Milieuzone - boringsvrije zone' opgenomen. De ontwikkeling past binnen de Provinciale Omgevingsvisie en Interim Omgevingsverordening.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Coalitieakkoord 'Utrecht ruimte voor iedereen'

Op 1 juni 2018 is het coalitieakkoord 2018-2022 'Utrecht: ruimte voor iedereen' verschenen. Het coalitieakkoord bestaat uit drie onderdelen:

•        Plaats voor iedereen
Het eerste deel van het akkoord bevat verschillende maatregelen op het gebied van onderwijs, economie, werk, sport, welzijn, zorg en veiligheid. Samen met inwoners, bedrijven, maatschappelijke organisaties en vrijwilligers maken we van Utrecht een plaats voor iedereen.

•        Gezonde groei voor iedereen
Het tweede deel van het akkoord bevat maatregelen over wonen, mobiliteit, nieuwe energie en een gezonde omgeving om in te leven. We vinden dat er voor iedereen ruimte moet zijn om in Utrecht te wonen en dat Utrecht aantrekkelijk en bereikbaar moet blijven. Ook willen we graag koploper zijn in de verandering naar een duurzame energievoorziening en economie.

•        De kracht van iedereen
Het derde deel van het akkoord gaat over hoe we de genoemde doelen willen bereiken, samen met Utrechters en andere betrokkenen.

Om te komen tot gezonde groei voor iedereen worden onder andere de volgende maatregelen genomen:

  • samen met marktpartijen maken we vanaf het begin van deze collegeperiode afspraken over het verhogen van het tempo in gebiedsontwikkelingen in alle woningcategorieën;
  • we streven er naar dat in 2040 in Utrecht 35% van de woningvoorraad behoort tot de sociale voorraad en 25% tot de middencategorie;
  • bij nieuwe ontwikkelingen zijn groen, een hoogwaardige en toegankelijke openbare ruimte en circulaire bouw belangrijk. We bevorderen klimaatadaptatie bijvoorbeeld via verticale bossen (hoogbouw), groene gevels en het voorkomen van verstening;
  • één van de manieren om ruimte te maken voor een goede openbare ruimte is meer focussen op hoogbouw;
  • dierenwelzijn heeft onze zorg. Bij bouwen houden we rekening met stadsvogels en vleermuizen. Daarnaast hebben we oog voor het beschermen van inheemse soorten.

Utrecht wil zo snel mogelijk klimaatneutraal zijn. Hierbij is het belangrijk om de groei van de stad en de daarmee gepaard gaande ruimtelijke ontwikkelingen te koppelen aan de energietransitie en daarvoor worden onder meer de volgende stappen genomen:

  • in 2025 ligt op 20% van de Utrechtse daken zonnepanelen;
  • alle nieuwbouwwoningen zijn aardgasvrij en minimaal energieneutraal. We nemen duidelijke duurzaamheidseisen op in tenders voor gebiedsontwikkelingen en stimuleren circulaire bouw;
  • (kleinschalige) initiatieven op het gebied van warmte-koudeopslag worden aangemoedigd.

Plangebied
In het plangebied komen 14 zelfbouwkavels. Bij de ontwikkeling van het plangebied wordt rekening gehouden met de duurzaamheidsambities van de gemeente Utrecht, zie daarvoor paragraaf 5.15.

2.3.2 Omgevingsvisie Utrecht

In de omgevingsvisie staat wat het gemeentelijke beleid is voor de 'fysieke leefomgeving'. Dit is de omgeving waarin we wonen, werken en recreëren. De ondergrond, de lucht en het water maken deel uit van de leefomgeving, maar ook de gebouwen, bestrating en planten. De omgevingsvisie bevat drie niveaus:

  • 1. De koers: het beleid voor de lange termijn.
    Utrecht kiest voor een gezonde groei als koers voor de lange termijn. Utrecht groeit van een gemeente met 340.000 inwoners in 2016 naar ongeveer 455.000 inwoners in 2040. Daarom bouwen we de komende jaren duizenden woningen. Bij het bouwen van nieuwe woningen staan gezondheid, leefbaarheid en duurzaamheid voorop. De gemeente wil de woningen binnen het stedelijk gebied bouwen en daarbij flink investeren in de openbare ruimte en voorzieningen.
  • 2. Thematisch beleid: het gemeentelijke beleid over een bepaald onderwerp.
    Het thematisch beleid, ook wel sectoraal beleid genoemd, beziet een bepaald aspect van de fysieke leefomgeving, bijvoorbeeld geluidhinder, verkeer of bodemkwaliteit. Deze aspecten vertegenwoordigen een belang dat door het gemeentebestuur wordt meegewogen, als het bestuur een besluit neemt over een activiteit die invloed kan hebben op de fysieke leefomgeving. Bij het bouwen van een nieuwe woonwijk, onderzoekt de gemeente of dat wel kan gezien de geluidhinder rond die woonwijk, of het verkeer wel goed afgewikkeld kan worden en of de bodemgesteldheid het bouwen van woningen toelaat. De uitkomst van dat onderzoek kan bijvoorbeeld zijn dat de gemeente het bouwen niet gaat toestaan of onder bepaalde voorwaarden.
  • 3. Gebiedsbeleid: beleid dat alleen in een bepaald gebied geldt.
    In gebiedsbeleid staat wat de gemeente in een gebied, wijk of buurt wil. De koers en het thematische beleid worden vertaald in beleid voor dat gebied, voor zover dat mogelijk is. Uit het gebiedsbeleid kan afgeleid worden welke veranderingen de gemeente wil toestaan en welke waarden in het gebied behouden moeten blijven.


De omgevingsvisie is digitaal te raadplegen via: www.utrecht.nl/bestuur-en-organisatie/beleid/omgevingsvisie/.

Niet alle gemeentelijke beleidskaders hebben betrekking op het plangebied. Hieronder worden daarom alleen de relevante beleidskaders nader toegelicht.

2.3.2.1 De koers

Het ruimtelijke beleid voor de langere termijn is vastgesteld in de Ruimtelijke Strategie 2040 'Utrecht dichtbij: de tien-minutenstad' (hierna: RSU 2040). De RSU 2040 is één van de koersdocumenten van de Omgevingsvisie Utrecht. Daarmee maakt de RSU 2040 deel uit van één van de instrumenten van de Omgevingswet, die op 1 januari 2023 in werking treedt. Dat betekent dat de ambities uit de RSU 2040 doorwerken in de regels die vanaf 1 januari 2023 in het omgevingsplan zullen worden vastgelegd. De RSU 2040 is op 15 juli 2021 vastgesteld en bevat uitgangspunten voor een gezonde groei en ontwikkeling van de stad tot 2040. In de strategie verbinden we belangrijke thema's met elkaar, zoals mobiliteit, economie, voorzieningen, wonen, energie, groen, sport en ontspanning en werk. Ook is beschreven hoe Utrecht zich kan ontwikkelen tot tien-minutenstad. Daarmee zorgt de gemeente ervoor dat de groei van het aantal inwoners en woningen in balans blijft met een toename van groen in de stad, met een groei van banen en voorzieningen, met een passende infrastructuur voor verkeer en vervoer en met de ambities op basis van de energietransitie.

Om bij de groei de specifieke kwaliteiten van de stad te behouden, kiezen we ervoor een stad te zijn waarin alle belangrijke functies voor dagelijks gebruik dichtbij de woon- en werkomgeving te vinden zijn: Utrecht, de tien-minutenstad. Daarbij zijn twee hoofdstructuren leidend voor het ordenen van de nieuwe plekken in de stad, namelijk de groenstructuur en de mobiliteitsstructuur. Groen, landschap en water in en rond de stad zijn een voorwaarde voor gezonde stedelijke ontwikkeling, voor groenbeleving en recreatie, maar ook voor bijvoorbeeld klimaatadaptatie en biodiversiteit. Daarmee wordt de bestaande stad ook versterkt. Er worden functies toegevoegd en de kwaliteit van de stad wordt verbeterd.

We maken de keuze om de groei van de stad op een aantal plekken in de stad te concentreren, waar hoge bouwvolumes worden gerealiseerd. Daarmee verandert Utrecht van een stad met één centrum naar een stad met meerdere centra. Op deze nieuwe knooppunten komen veel verschillende stedelijke functies samen: een mix van wonen, werken, voorzieningen en groen. Hierdoor beperkt de gemeente ook de groei van het aantal vervoersbewegingen.

De Merwedekanaalzone, het Jaarbeursterrein en Leidsche Rijn zijn gebieden waar komende jaren veel gebouwd wordt. Maar er wordt ook gebouwd op kleinere plekken, zoals bij de 2e Daalsedijk en het Kruisvaartterrein. Ook in de binnenstad, het stationsgebied, het Utrecht Science Park, Leidsche Rijn Centrum en Papendorp is ruimte voor extra woningen, winkels en bedrijven. En voor cultuur en maatschappelijke instellingen.

Omdat er met de met de ambities van de RSU 2040 veel geld gemoeid gaat, is in de RSU 2040 ook een investeringsstrategie opgenomen. Daarnaast is een uitvoeringsstrategie opgesteld, waarin staat welke ontwikkelingen als eerste plaatsvinden en in welke tijdsvolgorde de stad zich tot 2040 ontwikkelt. Ook heeft de gemeenteraad op 12 maart 2020 het koersdocument Leefbare stad en maatschappelijke voorzieningen vastgesteld. Hierin staan de ontwikkelopgaven voor scholen, sportplekken en andere maatschappelijke voorzieningen. Het document Gezondheid voor iedereen, volksgezondheidbeleid 2019-2023 is ook onderdeel van de koers. Zie hiervoor paragraaf 2.3.2.2.6.

Plangebied
Gezien de behoefte wil de gemeente de Utrechtse woningvoorraad in de periode tot 2040 met ongeveer 60.000 woningen laten toenemen. Tot het jaar 2030 worden ruim 40.000 woningen gerealiseerd. Dit vindt grotendeels plaats in onder andere Leidsche Rijn. Daarmee draagt de ontwikkeling, door inbreiding, bij aan de groei van Utrecht. De ontwikkeling past binnen de RSU 2040.

2.3.2.2 Thematisch beleid
2.3.2.2.1 Wonen

Woonvisie Utrecht beter in balans
De woonvisie Utrecht beter in balans is op 18 juli 2019 vastgesteld door de gemeenteraad. In de woonvisie zijn de punten van het collegeakkoord verwerkt. Daarin streven we naar goede betaalbare duurzame woningen in gemengde wijken. De horizon voor de visie op de Utrechtse woningmarkt is 2040. Onze ambities vragen meerjarige inzet en meervoudig sturen. Vanuit die visie en aanpak zijn voor de korte termijn vijf speerpunten en bijbehorende activiteiten benoemd en uitgewerkt die we volgen en zo nodig tussentijds bijstellen. Voor de komende jaren zijn dat:

  • Versnellen en (langdurig) verhogen bouwproductie;
    We benutten de groei van onze stad om onze partners te stimuleren de bouwproductie hoog te houden om aan te sluiten op de gezamenlijke ambities. Daarmee werken we naar streefpercentages voor de lange termijn.
  • Meer gemengde wijken;
    De Utrechtse wijken krijgen meer een mix van woonsegmenten waar sociale huur tot duurdere koopwoningen zijn te vinden.
  • Doorstroming;
    Gemengde projecten, verhuisketens en toename van kwalitatief goede woningen in de middencategorie zorgen voor een betere doorstroming.
  • Een (t)huis voor iedereen;
    We streven naar een passend woningaanbod binnen een redelijke termijn voor alles (toekomstige) inwoners van Utrecht, ook voor de mensen die daar (tijdelijk) zelf niet in kunnen voorzien.
  • Duurzaamheid en toekomstbestendigheid;
    We bouwen aan een duurzamere woningvoorraad en richten ons op thema's als energieneutraliteit en terugdringing gasaansluitingen.

Plangebied
Met de ontwikkeling wordt door middel van nieuwbouw de woningvoorraad van Utrecht vergroot. Daarnaast zorgt de nieuwbouw voor een betere doorstroming van de woningmarkt. De ontwikkeling past binnen de woonvisie. Bij de ontwikkeling van het plangebied wordt rekening gehouden met de duurzaamheidsambities van de gemeente Utrecht, zie ook paragraaf 5.15.

Huisvestingsbeleid, woningvorming en omzetting
Het beleid voor het omzetten, onttrekken, samenvoegen, woningvormen en kadastraal splitsen van woningen is per 1 juli 2019 gewijzigd met de inwerkingtreding van de nieuwe Huisvestingsverordening Regio Utrecht 2019, gemeente Utrecht en de uitwerking hiervan in de beleidsregels 'Wijziging samenstelling van de woonruimtevoorraad (woningsplitsen en omzetten) gemeente Utrecht'. Omdat er in Utrecht schaarste is in alle segmenten van de woningvoorraad en daarnaast de leefbaarheid in alle wijken onder druk staat, heeft de gemeenteraad met de nieuwe Huisvestingsverordening de gehele woningvoorraad als vergunningplichtig aangewezen.

Omdat is gebleken dat ongereguleerde omzetting en vorming van woningen kan leiden tot een aantasting van het woon- en leefklimaat, wordt daarnaast in lijn van het bestemmingsplan 'Chw Algemene regels voor bouwen en gebruik' in alle bestemmingsplannen een regeling opgenomen voor omzetting en woningvorming. In verband met een goede ruimtelijke ordening worden regels gesteld die zien op een goede kwaliteit van het woon- en leefklimaat. Deze regels werken aanvullend op het Bouwbesluit, waarin veiligheid en gezondheid geregeld zijn en op de Huisvestingsverordening 2019 die gericht is op het beheer van een goede woningvoorraad.

De beleidsregels 'Wijziging samenstelling van de woonruimtevoorraad (woningsplitsen en omzetten) gemeente Utrecht' zien onder meer op het beoordelen van de gevolgen voor het woon- en leefklimaat. In de beleidsregels zijn eisen opgenomen over de minimale omvang van woningen en is de verplichting opgenomen om de gevolgen van extra woningen of bewoners voor de bestaande situatie in beeld te brengen. De bestemmingsregeling kan daarom nauw aansluiten bij de wijze waarop het beleid over omzetting en woningvorming is neergelegd in die beleidsregels.

Plangebied
In het bestemmingsplan zijn regels opgenomen voor woningvorming, splitsen en omzetting. Het huisvestingsbeleid is geen belemmering voor het bestemmingsplan.

Beleidskader Particuliere Vakantieverhuur (2018)
Op 8 maart 2018 heeft de gemeenteraad voor het tijdelijk verhuren van een woning aan toeristen het beleidskader Particuliere Vakantieverhuur vastgesteld. Het faciliteren van de groeiende behoefte aan tijdelijk verblijf van toeristen en andere doelgroepen in Utrecht is goed voor de Utrechtse economie en werkgelegenheid en past binnen de visie die we in de Ruimtelijke Strategie Utrecht hebben vastgelegd. Wel is het belangrijk dat hier grenzen aan worden gesteld om te voorkomen dat door de toename van de vraag naar en het aanbod van tijdelijk verblijf in Utrecht andere belangen onder druk komen te staan. Ten behoeve van de kleinschaligheid, veiligheid, gelijk speelveld en het voorkomen van klachten wordt de verhuur van een woning aan toeristen alleen onder voorwaarden toegestaan. Deze staan in de beleidsregels Particuliere Vakantieverhuur.

Plangebied
Particuliere vakantieverhuur is onder de voorwaarden uit de Beleidsregels Particuliere Vakantieverhuur toegestaan. Een aantal van de voorwaarden zijn: het aantal nachten verhuur bedraagt per kalenderjaar niet meer dan 60 nachten, als de woning minder dan 200 m2 is mag deze maximaal aan zes personen worden verhuurd, bij een grotere woning mag de woning aan maximaal acht personen worden verhuurd en de vakantieverhuur mag geen overlast veroorzaken. Als niet aan de voorwaarden wordt voldaan wordt in strijd met het bestemmingsplan gehandeld waartegen handhavend opgetreden kan worden.

2.3.2.2.2 Natuur

Groenstructuurplan Utrecht 'Stad en land verbonden' en 'Actualisatie van Groenstructuurplan Utrecht'
De gemeente Utrecht wil het groen in de stad voor iedereen bereikbaar houden en de kwaliteit verbeteren. Grote groengebieden en belangrijke groene verbindingen wil de gemeente verder ontwikkelen, verbeteren en beschermen.

Groen maakt een stad leefbaar, mooi en het is goed voor de natuur en het milieu. Woont u in Utrecht? Dan willen we bijvoorbeeld dat u een mooie fietstocht kunt maken langs een groene route. Of dat u kunt ontspannen in een mooi park. Veel groen is ook aantrekkelijk voor bezoekers van de stad.

In het groenstructuurplan Utrecht Stad en land verbonden is dit verwoord in 3 ambities:

  • meer groen om de stad
  • sneller naar buiten
  • beter groen in de stad


Het groenstructuurplan van 2007 is bijgewerkt in de actualisatie groenstructuurplan Utrecht 2017 – 2030. Naast de 3 ambities ligt de nadruk meer op hoe we groen inzetten voor de gezonde stad. En hoe groen ons helpt om de gevolgen van klimaatverandering op te vangen. Dit plan is op 8 maart 2018 door de gemeenteraad vastgesteld.

De actualisatie groenstructuurplan 2017-2030 heeft de volgende opgaven:

  • vergroten van de ecologische, recreatieve en landschappelijke kwaliteit van het bestaande stedelijk groen van Utrecht voor mensen, planten en dieren;
  • verbeteren van de bereikbaarheid van de groengebieden rond Utrecht door recreatieve en ecologische verbindingen aan te leggen;
  • uitbreiden van de groene buitenruimte door grootschalige groen gebieden om de stad aan te leggen;
  • gezonde verstedelijking;
  • klimaatadaptatie.

De groei van de stad vraagt om het vastleggen van de plekken die we groen willen houden in en om de stad, zodat bij ontwikkelingen daar rekening mee gehouden kan worden en het groen zoveel mogelijk beschermd kan worden. Daarnaast vraagt de groei van het aantal inwoners in de stad om ontwikkeling van nieuw groen, goede recreatieve en groene verbindingen en het verbeteren van bestaand groen.

De groengebieden die we extra beschermen zijn geselecteerd op basis van ecologische, landschappelijke, recreatieve of cultuurhistorische kwaliteiten. Deze gebieden staan aangegeven op de kaart in het groenstructuurplan. Als in die gebieden plannen zijn waardoor groen verdwijnt, moet de gemeenteraad daar eerst over beslissen. Bij de beoordeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning toetst de gemeente concreet of deze in de groenstructuur ligt.

Plangebied
Geheel ParkZuid wordt aan alle kanten omringd door de stedelijke groenstructuur. Aan de noordkant, westkant en oostkant is dat bestaande stedelijke groenstructuur. Aan de zuidkant is dat de 'uitbreiding van een westelijke verbinding' van de groenstructuur. De gemeente streeft ernaar om de groenstructuur hier te versterken zodat soorten zich kunnen verplaatsen via de groene verbindingen van het ene groene gebied naar het andere. En dat de bestaande groenstructuur behouden blijft en mogelijk ook versterkt wordt. Het plangebied zelf valt buiten de stedelijke groenstructuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPMAXIMAPAZUIDBLOK-VA01_0002.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPMAXIMAPAZUIDBLOK-VA01_0003.jpg"
Afbeelding 3 Uitsnede uit de visie op de stedelijke groenstructuur Utrecht 2030

Bomenbeleid Utrecht (2009) aangevuld september 2018
De nota Bomenbeleid Utrecht is in 2009 vastgesteld. Hierop is een aanvulling gedaan op 27 september 2018 voor een herplantplicht. Een van de belangrijkste doelen van het Utrechtse bomenbeleid is een samenhangende bomenstructuur voor de stad te verbeteren en te ontwikkelen, gebaseerd op cultuurhistorische, ruimtelijke en ecologische uitgangspunten en milieu.
Voor 2030 zet de gemeente in op het behoud en de ontwikkeling van de bomenstructuur. Dit zal gebeuren door twee beleidsdoelstellingen:

  • Waar mogelijk ontbrekende bomen in de bomenstructuur aanvullen om zo een samenhangende structuur te creëren. Dat betekent bij de ruimtelijke plannen in de komende jaren bezien waar bomen kunnen worden toegevoegd om zo de bomenlanen en pleinen te completeren.
  • De bomenstructuur verder verbeteren door extra zorg aan beheer en onderhoud te besteden. Dit kan resulteren in extra zorg bij aanplanting van bomen, bij groeiplaatsen van oudere bomen, bij de verzorging van de bomen in de jeugdfase en bij bomenziekten.


Sinds 1 januari 2007 kennen alle gemeentelijke ruimtelijke plannen in de stad een bomenparagraaf. De bomenparagraaf biedt vanaf het begin en in alle fasen van een planproces de mogelijkheid een belangenafweging te maken over de gevolgen van een ruimtelijk plan voor bomen.

Plangebied
In het plangebied staan nu geen bomen. In paragraaf 5.9 staat meer informatie over bomen.

Nota Utrechtse soortenlijst (2018)
Op 7 juni 2018 heeft de gemeenteraad de Nota Utrechtse soortenlijst vastgesteld, ter bescherming en stimulering van de voor Utrecht belangrijke plant- en diersoorten en daarmee ter bevordering van de biodiversiteit in de stad. Onder de bescherming vallen 5 vogelsoorten, 3 vissoorten, 6 soorten wilde bijen, 40 plantensoorten en 10 paddenstoelsoorten. De Utrechtse soortenlijst wordt meegewogen bij de voorbereiding van gemeentelijke ruimtelijke plannen. Bij een gebiedsontwikkeling waarbij de gemeente Utrecht initiatiefnemer is moet naar de aanwezigheid van deze Utrechtse soorten onderzoek worden gedaan. Bij gebiedsontwikkelingen van derden wordt dringend geadviseerd om de Utrechtse soortenlijst bij de onderzoeken te betrekken.

Plangebied
Voor het plangebied is een ecologische quickscan opgesteld. De uitkomsten hiervan staan in paragraaf 5.8. Ook de Utrechtse soorten zijn in dit onderzoek meegenomen. Negatieve effecten op de Utrechtse soorten zijn niet uit te sluiten. In paragraaf 5.8 staan aanbevelingen om de Utrechtse soorten te beschermen.

2.3.2.2.3 Bouwen

Welstandsnota Utrecht 'De schoonheid van Utrecht' (2004)
In de Welstandsnota Utrecht "De schoonheid van Utrecht", welke in juli 2004 is vastgesteld, is geformuleerd op welke wijze het welstandsbeleid van de gemeente Utrecht uitgevoerd zal worden. Dit betreft vanzelfsprekend de welstandstoetsing van vergunningplichtige bouwwerken en toetsing op basis van de loketcriteria.

De nota, die verplicht is om welstandsbeleid te kunnen voeren, kent de volgende doelen:

  • het plaatsen van de welstandsbeoordeling binnen een inhoudelijk, objectief kader waarmee de rechtszekerheid voor de initiatiefnemer wordt gediend;
  • het verhogen van de kwaliteit van de welstandsadvisering;
  • het vastleggen van efficiënte en transparante procedures voor de welstandszorg;
  • het bieden van meer samenhang in het beleid dat zich richt op het uiterlijk van de stad.

Voor vergunningplichtige bouwwerken geldt het volgende:

  • op basis van een gebiedsgerichte analyse per buurt of wijk worden in hoofdlijnen een ruimtelijke karakteristiek gegeven;
  • ambities worden vertaald in beleidsniveaus per gebied; deze beleidsniveaus zijn: behoud, respect en open; de drie niveaus onderscheiden zich onderling in mate van vrijheid in omgaan met de bestaande structuur en architectuur;
  • algemeen geldende beoordelingscriteria verschillen alleen per beleidsniveau en niet per gebied.

Plangebied
Het plangebied is aangeduid met het beleidsniveau 'respect'. Essentiële eigenschappen van de aanwezige bebouwings- en omgevingskarakteristieken worden gerespecteerd. Dit betekent:

  • samenhang en structuur van het stedelijke (en landelijke) beeld staat voorop;
  • respect voor het kenmerkende bebouwingsbeeld met zijn architectonische verschijningsvorm;
  • nieuwe interpretaties, veranderingen en transformaties zijn mogelijk.

Op de analysekaart is het plangebied aangeduid met de bebouwingstypologie tuinwijk. De ontwikkeling van de 14 woningen past daar binnen. De welstandsnota vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

2.3.2.2.4 Erfgoed en cultuurhistorie

Archeologie
De gemeente Utrecht heeft ervoor gekozen ter bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen een verordening op te stellen voor het hele grondgebied van de gemeente. In de verordening op de archeologische monumentenzorg is een vergunningenstelsel opgenomen ter bescherming van het archeologische erfgoed, waarmee de wettelijk vereiste bescherming kan worden geboden. In bestemmingsplannen wordt verwezen naar de verordening en een regel opgenomen (dubbelbestemming Waarde - Archeologie). In deze dubbelbestemming is opgenomen dat de voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden mede zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachtingen. Met deze specifieke gebruiksregel wordt geregeld dat onder een met het bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval wordt begrepen het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg. Door de verordening en de daarbij behorende archeologische waardenkaart is de bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen in de bodem van de gemeente Utrecht gewaarborgd en zijn verstoringen van de bodem vanaf een op de archeologische waardenkaart aangegeven oppervlakte en diepte vergunningplichtig.

Plangebied
Het plangebied maakt deel uit van het wettelijk beschermde archeologisch monument 'De Hoge Woerd'. Deze is op grond van de Erfgoedwet beschermd. In het bestemmingsplan is daarom geen bescherming voor archeologie opgenomen. In paragraaf 5.11 van dit plan wordt verder ingegaan op de archeologie in het plangebied.

2.3.2.2.5 Verkeer en mobiliteit

Parkeervisie Fiets- en autoparkeren in een groeiend Utrecht (2021)
De gemeenteraad heeft op 25 november 2021 de Parkeervisie Fiets- en autoparkeren in een groeiend Utrecht vastgesteld. Met de beleidsregels parkeernormen fiets en parkeernormen auto, die 1 februari 2022 in werking zijn getreden, bepaalt de gemeente de benodigde capaciteit van het (fiets)parkeren.

In de parkeervisie wordt een viertal doelen gesteld, ten behoeve van een gezonde, leefbare en bereikbare stad, die daarnaast ook verkeersveilig is en waar een goede luchtkwaliteit is.

Deze doelen zijn:

  • 1. Bereikbaarheid van en binnen de stad;
  • 2. Kwaliteitsslag openbare ruimte;
  • 3. Stimuleren duurzame(re) vormen van mobiliteit;
  • 4. Rechtvaardige verdeling van schaarse parkeerruimte.


De gemeente zet in op groei binnen de bestaande stad. Daardoor groeit ook de mobiliteit in de stad. Om leefbaarheid en bereikbaarheid te waarborgen, wil de gemeente het fietsgebruik stimuleren en het autogebruik niet verder laten toenemen. Om dit te kunnen bereiken is een gebiedsoverstijgende aanpak en een stadsbrede sturing nodig en moet gekeken worden naar een (her)verdeling en verspreiding van de bestaande parkeercapaciteit over de gehele stad. Dit is nieuw in de gemeentelijke aanpak, omdat tot nu toe met name buurtgericht, wijkgericht of ontwikkelingsgericht werd gekeken. De nieuwe parkeervisie gaat in op de maatregelen die nodig zijn in de verschillende buurten in Utrecht en geeft aan wat nodig is om de stad bereikbaar te houden, fietsen te stimuleren en het autoverkeer, ondanks de groei van de stad, niet verder te laten toenemen. In het beleid wordt gestuurd op het aanwenden van andere mobiliteit (anders dan de auto), onder andere door het beperken van de mogelijkheid tot aanleg van reguliere particuliere parkeerplaatsen in betaald parkeergebied. In zes modules, behorende bij de parkeervisie, werkt de gemeente de uitvoering van de parkeervisie verder uit. Op dit moment zijn twee van de zes modules vastgesteld: 'Parkeernormen' en 'Aanpak betaald parkeren'. De modules 'Parkeerhubs', 'Fietsparkeren', 'Aanpak parkeren openbare ruimte' en 'Parkeren en toegankelijkheid' worden op dit moment uitgewerkt. De beleidsregel parkeernormen fiets en beleidsregels parkeernormen auto zijn een uitwerking van de module 'Parkeernormen'.

Utrecht wordt in de parkeervisie opgedeeld in verschillende parkeerzones. De parkeerzones verschillen van elkaar in bijvoorbeeld de hoogte van parkeernormen voor fiets en auto, de gehanteerde tarieven bij betaald parkeren of voorwaarden voor de uitgifte van parkeervergunningen. De gebiedsindeling wordt per zone (A, B of C) met de daarbij behorende normen op een kaart aangegeven.

In de module 'parkeernormen' wordt aangegeven hoe omgegaan moet worden met fiets- en autoparkeerplaatsen bij bouwontwikkelingen. Hierbij wordt ingegaan op:

  • de aantallen parkeervoorzieningen die nodig zijn bij ontwikkelingen;
  • de eisen voor de plek en kwaliteit;
  • de mogelijke alternatieven voor parkeren bij ontwikkelingen en
  • het meebetalen aan alternatieve vervoersmiddelen via een nieuw bereikbaarheidsfonds.


Daarnaast wordt aangegeven hoe ervoor gezorgd wordt dat de parkeervoorzieningen worden gebruikt zoals ze zijn bedoeld.

Plangebied
Het bestemmingsplan voldoet aan de parkeernormen. In paragraaf 4.2 wordt verder ingegaan op het parkeren in het plangebied.

2.3.2.2.6 Gezond stedelijk leven

Nota Gezondheid voor iedereen – Volksgezondheidsbeleid Utrecht 2019-2023
De ambitie van de nota is dat mensen op een prettige, gezonde manier in de groeiende stad Utrecht kunnen wonen, werken en leven. Met de nota worden kansen benut door gezondheid te koppelen aan gebiedsontwikkeling, duurzaamheid, mobiliteit en sociale- en economische ontwikkelingen. In de nota is gezonde leefomgeving één van de 7 speerpunten. De ambitie is een gezonde leefomgeving voor elke Utrechter die zo is ingericht dat gezond leven gemakkelijk is, de druk op gezondheid zo laag mogelijk is en dat mensen zich prettig voelen.

Gezond leven is gemakkelijk
De openbare ruimte wordt zo ontworpen dat deze voor iedereen bespeelbaar is en uitnodigt om te bewegen, te sporten, te verblijven en te ontmoeten. De voetganger en de fietser krijgen vaker voorrang dan de auto en meer ruimte. Het openbaar vervoer wordt een aantrekkelijk alternatief door betere bus-, tram- en treinverbindingen. Nieuwe woonwijken worden zo ontworpen dat de auto minder nodig is. Door voorzieningen dichtbij en door ontmoetingsplekken wordt ontmoeting gefaciliteerd. Dit draagt bij aan de sociale cohesie in de buurt. Er wordt toegewerkt naar een omgeving waar Utrechters gemakkelijk voedselkeuzes kunnen maken die gezond zijn voor mens, dier en milieu.

De druk op de gezondheid is zo laag mogelijk
Er wordt gekozen om idealiter geen nieuwe woningen binnen 100 meter van een autosnelweg te realiseren. Ook wordt de markt uitgedaagd om bij nieuwe gebiedsontwikkelingen aan drukke binnenstedelijke wegen (> 10.000 motorvoertuigen per etmaal), met (innovatieve) maatregelen te komen die de gezondheidseffecten door luchtverontreiniging en geluidbelasting minimaliseren met behoud van een goed binnenmilieu en een prettige woon-en verblijfskwaliteit. Voor groepen mensen die extra gevoelig zijn voor luchtverontreiniging (ouderen, mensen met een zwakke gezondheid en kinderen van 0-18 jaar) wordt bij het bestemmen van nieuwbouw van voorzieningen (scholen, kinderopvang en woon(zorg)voorzieningen) bij drukke binnenstedelijke wegen (>10.000 motorvoertuigen per etmaal) een minimale afstand van 50 meter en bij autosnelwegen een minimale afstand van 300 meter aangehouden. Voor bestaande voorzieningen die renovatie, aanbouw of vervangende nieuwbouw nodig hebben, wordt onderzocht of een alternatieve locatie ruimtelijk en binnen de financiële kaders mogelijk is. Bij tijdelijke schoolgebouwen en noodlokalen wordt er ook naar gestreefd om aan het afstandscriterium te voldoen.

Er worden hogere lokale ambitiewaarden voor geluid gehanteerd dan de wettelijke grenswaarden namelijk 63 dB voor nieuwe situaties langs wegen en spoorwegen (dit is 5 dB lager dan de wettelijke grenswaarde). Ook worden stille plekken beschermd. In dit licht worden geen horecavoorzieningen toegestaan in stille hofjes en rustige woonstraten.

Bij bouwplannen moeten alle soorten woningen (sociale huur, midden huur, koopwoningen etc.) in het plan een vergelijkbare lucht- en geluidskwaliteit hebben. Nieuwe wegen, woningen en kantoren leiden niet tot een hogere druk op gezondheid door bijvoorbeeld een slechtere lucht- of geluidskwaliteit. Als dat toch zo is, dan compenseren we de extra druk door aanvullende maatregelen zoals een geluidsluwe zijde en extra groen.

Mensen voelen zich prettig
Een evenwichtige balans tussen wonen, werken en recreëren is belangrijk voor een gezonde leefomgeving. Zo is er ruimte voor groen, water en is er ruimte om te spelen, te ontmoeten en te bewegen. Dit betekent ook dat er voldoende ruimte is om te recreëren in de buurt. Er zijn voldoende (maatschappelijke) voorzieningen en er is aandacht voor diversiteit in functies van de openbare ruimte. De aanwezigheid van groen is goed voor de gezondheid van mensen, en voor de biodiversiteit in de stad. Groene ruimtes nodigen uit tot bewegen, zorgen voor verkoeling, zijn belangrijk als recreatieve (ontmoetings-) ruimte en absorberen geluid. Straten, pleinen, binnenterreinen, daken en gevels worden zo groen mogelijk ingericht volgens het 'groen tenzij' principe. Elke Utrechter heeft de mogelijkheid om vanuit zijn woning een prettig ommetje te maken, want dat nodigt mensen uit tot meer bewegen en draagt bij aan ontmoeten.

Plangebied
In de buurt van het plangebied zijn verschillende voorzieningen aanwezig. Het nabijgelegen Máximapark zorgt voor veel zicht- en gebruiksgroen vanuit het plangebied. Groen heeft een positief effect op de gezondheid van mensen. In het Máximapark zijn volop mogelijkheden aanwezig om te bewegen. Het beoefenen van een sport of het dagelijks bewegen heeft een positieve invloed op de gezondheid van mensen. Zie verder paragraaf 5.13. In paragraaf 5.4 is ingegaan op de geluidssituatie en in paragraaf 5.6 is ingegaan op de luchtkwaliteit van het plangebied.

2.3.2.2.7 Bodem, ondergrond en water

Nota Bodembeheerplan 2017-2027 'Grondig Werken 4' (2017) en Aanvulling Nota Bodembeheerplan 2017-2027 PFAS (2020)
In 2017 is de Nota Bodembeheer 2017-2027 'Grondig Werken 4' vastgesteld. De Nota bodembeheer 2012–2022 is met de voorliggende Nota bodembeheer 2017-2027 geactualiseerd. Utrecht groeit en er wordt zowel in de stad als aan de randen veel gebouwd. Door deze bouwinitiatieven kan de vraag naar bouwgrond periodiek groot zijn. We willen voorkomen dat deze bouwgrond van elder (vaak over lange afstand) wordt aangevoerd. De aanpak in de Nota Bodembeheer 2017 – 2027 zorgt ervoor dat de benodigde grond duurzaam uit de eigen en uit omliggende gemeenten in de regio kan komen, wat bijdraagt aan een gezonde verstedelijking en een circulaire economie. In 2020 is de Nota uitgebreid met een aanvullende nota over PFAS-stoffen.

Daarbij is de ambitie om maximaal voordeel te behalen voor mens en milieu, efficiënter te werken (goedkoper, kortere doorlooptijden) en werk met werk te maken. In de Nota bodembeheer staat hoe beschikbare vrijgekomen grond en baggerspecie op en in de landbodem van de gemeente Utrecht mag worden opgeslagen, hergebruikt of toegepast en welke regels en procedures hierbij gelden. De nota is bedoeld voor professionele partijen.

De gemeente Utrecht volgt zoveel mogelijk het algemene landelijke beleid zoals dat is opgenomen in het Besluit bodemkwaliteit. Dit landelijke beleid past echter niet in elke lokale situatie. De wetgever heeft het mogelijk gemaakt om lokaal beleid toe te staan. In Utrecht speelt, naast de grote vraag naar bouwgrond, mee dat gebiedseigen grond niet altijd kan worden hergebruikt en dat er te weinig hergebruiksmogelijkheden zijn. De lokale gebiedsgerichte invulling sluit aan bij de functie, kwaliteit en ontwikkelingen van een gebied. De nota is hierdoor ingedeeld in: gebiedsspecifiek beleid, ander gemeentelijk beleid en landelijk beleid.

Het gebiedsspecifieke beleid bestaat uit:

  • een uitbreiding van het beheergebied en acceptatie van bodemkwaliteitskaarten uit omringende gemeenten;
  • lokale maximale waarden op gebiedsniveau om zo gebruik te maken van de toegestane kwaliteit die past bij de bodemfunctie. Het betreft enkele wijken van Leidsche Rijn en de gemeentelijke hoofdwegen aan de oostzijde van de stad. Met deze lokale maximale waarden sluiten we aan bij de (toekomstige) woonfunctie van de wijken of industriefunctie van de hoofdwegen;
  • lokale maximale waarden voor de stofgroepen polychloorbifenylen (PCB's) en organochloor bestrijdingsmiddelen (OCB's) binnen bepaalde gebieden. Bij beide stofgroepen is met de lokale maximale waarden aangesloten bij de gebiedseigen kwaliteit;
  • lokale maximale waarden voor het Noorderpark. Aangesloten is bij de gebiedseigen kwaliteit;
  • een strengere eis met betrekking tot het gewichtspercentage bodemvreemd materiaal bij het toepassen van grond;
  • lokale maximale waarden voor de stofgroep PFAS, waarbij de gehele gemeente als één zone wordt beschouwd. Deze waarden gelden voor de bovenste meter.

Ander gemeentelijk beleid bestaat uit:

  • strengere onderzoekseisen bij bodemonderzoek en hergebruik van arseenhoudende veenlagen afkomstig van bodemlagen dieper dan 2 meter;
  • een strengere eis met betrekking tot het volumepercentage bodemvreemd materiaal bij het toepassen van grond;
  • regels voor het toepassen van grond met zichtbare asbestdeeltjes (dit is geen verplichting, maar een advies. De gemeente heeft hierin een voorbeeldfunctie en verplicht zichzelf wel) ;
  • regels voor het toepassen van grond vanuit diepere bodemlagen;
  • tijdelijke uitname van grond bij kabels- en leidingen cunetten (uitgravingen).
  • Verminderde onderzoeksinspanning voor gebieden met een verhoogde kans op bestrijdingsmiddelen.


Landelijk beleid geldt voor alle andere gebieden en stoffen die niet onder het gebiedsspecifiek beleid of ander gemeentelijk beleid vallen.

Plangebied
Voor de ontwikkeling van de zelfbouwkavels is bodemonderzoek gedaan, zie hiervoor paragraaf 5.7. Op basis van de beschikbare bodemonderzoekgegevens blijkt de bodem op locatie licht verontreinigd te zijn met bestrijdingsmiddelen. De grond voldoet aan bodemfunctieklasse 'wonen' en is daarmee geschikt voor het beoogde gebruik: wonen met tuin.

Visie Water en Riolering (2022) en de Visie Klimaatadaptatie (2022)
De gemeenteraad heeft in februari 2022 de Visie Water en Riolering en de Visie Klimaatadaptatie vastgesteld. De visie 'Water en Riolering' bevat het gemeentelijke beleidskader voor de invulling van de wettelijke zorgplicht op het gebied van water en riolering en is onderdeel van de gemeentelijke omgevingsvisie voor het thema water en riolering. De visie vormt samen met het programma water en riolering het nu nog wettelijk verplichte Gemeentelijk Rioleringsplan en is daarmee de opvolger van het Plan Gemeentelijke Watertaken Utrecht 2016-2019. Deze wettelijk verplichting verdwijnt met de invoering van de Omgevingswet.

De Visie Klimaatadaptatie geeft aan wat nodig is om Utrecht voor te bereiden op de gevolgen van klimaatverandering. Utrecht zal in de toekomst steeds vaker te maken krijgen met de gevolgen van het veranderende klimaat en is gevoelig voor het vaker voorkomen van extreme regenbuien, wateroverlast en langere perioden van hitte en droogte. Het is dan ook van belang om hier bij nieuwe bouwontwikkelingen rekening mee te houden en de bebouwde omgeving zo goed mogelijk aan te passen aan het veranderende klimaat.

De visie klimaatadaptatie sluit aan op de visie Water en Riolering, omdat de verwerking en het beheer van hemel-, riool-, oppervlakte- en grondwater een belangrijke bijdrage levert aan het geschikt maken van Utrecht tegen de veranderende omstandigheden. Door de toenemende hoeveelheid verharding in steden wordt het steeds moeilijker om water makkelijk weg te krijgen. Daarom wordt geappelleerd aan een duurzame manier van bouwen waar klimaatadaptatie een onderdeel van is.

Als Utrecht klimaatrobuust wil zijn zal de sponswerking van de stad vergroot moeten worden. We willen hemelwater niet langer afvoeren via het riool naar de rioolwaterzuivering, maar het regenwater zoveel mogelijk vasthouden op de plek waar het valt. Zowel op eigen terrein, in de openbare ruimte, in de bodem of in het oppervlaktewater. Hiervoor moet zo veel mogelijk oppervlak onverhard blijven en vergroend worden, zodat het riolerings- en afwateringssysteem wordt ontlast en zodat er water beschikbaar is in perioden van droogte. Een voorwaarde voor deze vergroening en voor het toevoegen van meer bomen, is dat de bovengrond en ondergrond op elkaar worden afgestemd en dat er ruimte wordt gemaakt voor het planten van groen en bomen.

Het beleid voor klimaatadaptatie is ook vastgelegd in de Deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie, waarin voorstellen zijn opgenomen om de ruimtelijke inrichting van Nederland klimaatbestendig en waterrobuust te maken. Alle overheden en marktpartijen zijn daar samen verantwoordelijk voor. De Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie heeft als doel dat de bebouwde omgeving in 2050 nog steeds aantrekkelijk is om te leven en dat ruimtelijke ingrepen klimaatbestendig zijn opgebouwd en getoetst. Gemeente Utrecht heeft samen met andere overheden deze deltabeslissing onderschreven en werkt samen in de Coalitie Regio Utrecht aan de opgaven.

Wateroverlast
Uitgangspunten in de Visie Water en Riolering zijn:

  • Vuil water en schoon regenwater worden zoveel mogelijk gescheiden en bestrating en dakvlakken worden zoveel mogelijk aangesloten op een regenwatersysteem.
  • Regenwater wordt zoveel mogelijk vastgehouden op de plek waar het valt en wordt zichtbaar over het oppervlak afgevoerd i.p.v. ondergronds.
  • Buien tot 20 mm per uur kunnen verwerkt worden zonder dat er water op straat blijft staan.
  • Zelfs bij zeer extreme regenbuien van 80 mm in een uur mag geen schade ontstaan aan gebouwen en nutsvoorzieningen en worden veiligheidsrisico's voorkomen.
  • Wegen, parkeerplaatsen, pleinen en groenvoorzieningen kunnen bijdragen aan tijdelijke waterberging bij extreme regenval. Aandachtspunten hierbij zijn de profilering van het terrein en hoogteliggingen. Er moet dus gezorgd worden voor voldoende hoogteverschil tussen vloer- en wegpeilen. Regenwater mag niet langer dan 3 uur op straat staan.


Voorkeursvolgorde
Voor het verwerken van regenwater wordt in Utrecht een voorkeursvolgorde aangehouden. Allereerst wordt water zoveel mogelijk vastgehouden om her te gebruiken. Pas daarna stroomt regenwater oppervlakkig af naar bovengrondse bergingsvoorzieningen t.b.v. infiltratie. Als dat niet kan wordt water geborgen en geïnfiltreerd in ondergrondse voorzieningen. Pas als het regenwater ook niet afgevoerd kan worden naar het oppervlaktewater wordt het afgevoerd naar de rioolwaterzuivering.

Droogte
Om droogteschade te voorkomen moet de sponswerking van de bodem vergroot worden. Hiervoor moet zoveel mogelijk regenwater vastgehouden en geïnfiltreerd worden. Uitgangspunten daarvoor zijn:

  • Minimaal 90% van het regenwater wordt in het gebied opgevangen en verwerkt zonder afwenteling op het oppervlaktewater. Hiervoor moet 15 mm regenwater per m2 verharding (incl. dakvlakken) vastgehouden kunnen worden in daarvoor bestemde infiltratievoorzieningen. Deze voorzieningen moeten in minimaal 10 en maximaal 48 uur leeg kunnen lopen.
  • Om zoveel mogelijk water vast te kunnen houden is voor het ontwerp en inrichting van de openbare ruimte “groen, tenzij” het leidende principe. Verharding voegen we alleen toe als het nodig is om het gewenste gebruik en beheer te faciliteren.
  • Daken en gevels zijn zo groen mogelijk ingericht volgens het principe “geen dak of gevel onbenut”. Daarbij worden bij voorkeur zonnepanelen gecombineerd met groen. Met name daken waarop zicht is vanuit woningen, worden groen uitgevoerd.


Hitte
Hittestress wordt vooral bepaald door de gevoelstemperatuur. Dit is, naast luchttemperatuur, gebaseerd op factoren zoals luchtvochtigheid, de aanwezigheid van wind en de straling van de zon en omliggende gebouwen.

In steden is het, door de aanwezigheid van verharding en gebouwen, extra warm. Hier kan het ongeveer 7 tot 10 graden warmer aanvoelen dan het landelijke gebied. Dit noemen we het 'hitte eiland effect': steden nemen overdag meer warmte op en stoten deze 's nachts langzaam af, waardoor het vooral 's nachts warm blijft in de stad. Voor Utrecht streven we naar een stad waarin het hitte-eiland effect beperkt is tot een verschil in gevoelstemperatuur van maximaal 5 graden Celsius ten opzichte van het buitengebied (referentie KNMI de Bilt).

De Gemeente Utrecht heeft in de klimaatadaptatievisie de volgende uitgangspunten opgesteld om hittestress te verminderen:

  • Op de belangrijkste looproutes moet er op het heetst van de dag 40% schaduw aanwezig zijn en in overige loopgebieden is er op het heetst van de dag 30% schaduw.
  • De minimale afstand tot een koelteplek is 200 meter;
  • Er is minimaal 40 % groen per wijk.

Plangebied
Voor de ontwikkeling van de zelfbouwkavels is een waterparagraaf opgesteld, zie daarvoor paragraaf 5.10.

2.3.2.2.8 Energie

Utrecht: energiek middelpunt van het land, Energieplan Utrecht en duiding van het college bij het Energieplan (2016) en de Utrechtse Energieagenda's 2016 - 2019
De gemeenteraad heeft op 14 januari 2016 het Energieplan besproken en het document Duiding van het College bij het Energieplan vastgesteld. Deze documenten geven samen richting aan het energiebeleid in Utrecht voor de komende jaren. Het Energieplan is door 165 Utrechters opgesteld en hierbij stond de volgende vraag centraal: realiseer een klimaatneutraal Utrecht. Aan de hand van de onderwerpen wonen, werken, vervoer en centrale energievoorziening in Utrecht zijn, om dit te bereiken, te nemen maatregelen geformuleerd. Bewustwording via het verbeteren van informatievoorziening is hierbij belangrijk en de gemeente heeft een grote en pro-actieve rol bij de overgang naar duurzame energie.

In het najaar van 2015 zijn de Utrechtse Energieagenda's verschenen, welke een vervolg zijn op het Energieplan en de duiding daarop van het college. Hierin worden de concrete gemeentelijke werkzaamheden gepresenteerd en de inzet van middelen welke leiden tot een klimaatneutraal Utrecht richting 2030. Om deze ambitie te bereiken zijn de volgende ambitieuze doelstellingen voor 2020 geformuleerd:

  • 30% CO2-reductie ten opzichte van 2010;
  • 20% van het totale energieverbruik wordt duurzaam opgewekt;
  • 10% van de daken zijn voorzien van zonnepanelen.


Met het coalitieakkoord 'Utrecht: Ruimte voor iedereen' (2018) zijn voorgaande doelstellingen vervangen. Utrecht wil zo snel mogelijk klimaatneutraal zijn en om hiertoe te komen worden de volgende stappen genomen:

  • de gemeentelijke energie-inkoop is in 2020 volledig verduurzaamd;
  • in 2025 ligt op 20% van de Utrechtse daken zonnepanelen;
  • in 2030 is het Utrechtse systeem van stadsverwarming verduurzaamd;
  • in 2030 zijn minimaal 40.000 bestaande woningen van het gas af;
  • het gemeentelijke vastgoed is in 2040 volledig verduurzaamd.

Plangebied
Bij de ontwikkeling van het plangebied wordt rekening gehouden met de duurzaamheidsambities van de gemeente Utrecht. Zie ook paragraaf 5.15.

Visie op de warmtevoorziening (2017)
Op 2 november 2017 heeft de gemeenteraad de Visie op de warmtevoorziening vastgesteld. De CO2-uitstoot in onze stad wordt voor een derde veroorzaakt door het verwarmen van huizen en gebouwen met aardgas (inclusief de stadsverwarming). Ook gebruiken gebouwen op dit moment relatief veel warmte door een lage isolatiegraad en installaties met een laag rendement. Om de doelstelling te behalen om als Utrecht in 2030 klimaatneutraal te zijn, is een omschakeling naar een duurzame warmte- en koudevoorziening nodig. Met het nieuwe coalitieakkoord is de doelstelling opgenomen om zo snel mogelijk klimaatneutraal te zijn en 40.000 bestaande woningen van het gas af te halen. Een duurzame warmtevoorziening kan gerealiseerd worden door de vraag naar warmte te beperken, te stoppen met het gebruik van aardgas en over te stappen op duurzame warmtebronnen. Dit vraagt om ingrijpende aanpassingen in gebouwen, de energieinfrastructuur en door nog meer gebruik te maken van duurzame warmtebronnen. Natuurlijke momenten, op zowel gebouw- als gebiedsniveau, moeten worden benut om de warmtetransitie te versnellen. Een klimaatneutrale warmtevoorziening moet aan de voorwaarden duurzaam, betaalbaar en betrouwbaar voldoen.

In het door het VNG ondertekende Klimaatakkoord is een nieuwe regierol voor de gemeente vastgelegd. Gemeenten moeten voor eind 2021 een Transitievisie Warmte (TVW) en een Regionale Energiestrategie (RES) opstellen. In de Transitievisie Warmte staat hoe de gemeente een aardgasvrije stad gaat maken en welke planning daarvoor wordt gehanteerd. In de TVW staat wanneer we in welke buurt starten met het aardgasvrij maken van gebouwen en het aanpassen van de energie-infrastructuur. In de RES staat hoe Utrecht en haar regiogemeenten invulling gaan geven aan de landelijke energiedoelstellingen in het Klimaatakkoord voor het verduurzamen van de energiebronnen. In de RES staat hoeveel en waar duurzame elektriciteit (wind en zon) in 2030 wordt opgewekt. Ook staat er in de RES welke duurzame warmtebronnen te gebruiken zijn zodat buurten van het aardgas af kunnen. Beide documenten worden in de Omgevingsvisie verankerd. De landelijke wet- en regelgeving wordt hiervoor de komende tijd aangepast.

Plangebied
Met toekomstige bewoners wordt privaatrechtelijk afgesproken dat in de uitwerking van het bouwplan rekening wordt gehouden met onder andere dat de woning minimaal voldoende hernieuwbare energie produceert om over het jaar heen het eigen gebruik te compenseren. Zie ook paragraaf 5.15.

2.3.2.3 Gebiedsbeleid

In gebiedsbeleid maakt de gemeente de koers en het thematische beleid passend binnen een specifiek gebied. Voor het plangebied is gebiedsbeleid opgesteld.

Omgevingsvisie deelgebied Vleuten-De Meern
Utrecht groeit hard. Dit heeft ook gevolgen voor Vleuten – De Meern. De groei van de stad brengt kansen met zich mee, maar de ontwikkeling moet wel passen bij de wijk en bij de wensen en waarden van inwoners. Vleuten – De Meern voelt als een dorp in een stad. Dit is een belangrijke en unieke waarde voor de wijk. De koers in Vleuten – De Meern is dan ook ontwikkelen met dorps karakter. De huidige leefomgeving is al erg goed.

Bewoners hebben input gegeven aan de gemeente over wat zij belangrijk vinden. Daaruit kwamen de volgende thema's:

  • voldoende groen;
  • elkaar makkelijk ontmoeten;
  • fijne woon- en werkomgeving;
  • prettig kunnen verplaatsen.


Nieuwe ontwikkelingen en trends, bijvoorbeeld de groei van de stad, kunnen bijdragen aan het goed houden, verbeteren van deze thema's. In de omgevingsvisie is met een lijst 'kaders en ambities' beschreven welke initiatieven een bijdrage kunnen leveren aan de wijk.

Plangebied
De ontwikkeling van blok 10 is één van de projecten rond het Máximapark dat nog wordt afgerond. De zelfbouwkavels dragen bij aan meer variatie in woningen in de wijk. De ontwikkeling past binnen de omgevingsvisie voor het deelgebied Vleuten-De Meern.

2.3.3 Overig gemeentelijk beleid

Geluidnota Utrecht 2014-2018 (2014)
De Geluidnota Utrecht 2014-2018 is op 11 februari 2014 vastgesteld. Dit beleid gaat over het beperken en minimaliseren van geluidhinder bij ruimtelijke ontwikkelingen in Utrecht.

De Geluidnota heeft betrekking op weg-, rail- en industrielawaai. Hiervoor is landelijke wet- en regelgeving van toepassing. Daarbinnen is echter ook ruimte voor gemeentelijke beleidsvrijheden. In de Geluidnota wordt aangegeven hoe hier mee wordt omgegaan.

De belangrijkste regels uit de Geluidnota zijn:

  • nieuw te bestemmen woningen beschikken over een geluidsluwe gevel, een rustige buitenruimte en een akoestisch goede woningindeling;
  • behoud van goed akoestisch woon- en leefklimaat in rustige woonwijken bij bestemmen van nieuwe woningen en bedrijven in elkaars nabijheid.


Ook onderwerpen, die meer algemeen onder het begrip "een goede ruimtelijke ordening" vallen, worden in de Geluidnota beschreven.

Plangebied
Voor de ontwikkeling van het plangebied is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Er zijn vanuit het aspect geluid bezien geen belemmeringen voor de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen binnen het plangebied. Voor dit plan wordt parallel aan de ruimtelijke procedure een hogere waarde procedure voor de geluidbelasting vanwege de Burgemeester Middelweerdbaan doorlopen. Zie ook paragraaf 5.4.

Nota externe veiligheid (2007)
De Nota externe veiligheid, welke in 2007 is vastgesteld, gaat in op het beleid van de gemeente Utrecht voor de beheersing van risico's als gevolg van het werken met gevaarlijke stoffen in inrichtingen (bedrijf, productielocatie of kantoor) en het vervoer van gevaarlijke stoffen. De genoemde risico's zijn veiligheidsrisico's voor mensen die zich in de buurt van de inrichting of het transport bevinden.

De beleidskeuzes hebben betrekking op nieuwe situaties, waarin een risicobron zich vestigt of uitbreidt of een risico-ontvanger, zoals een woning, planologisch mogelijk wordt gemaakt. De randvoorwaarden en regels zijn vertaald in afstandseisen tussen risicobronnen (bedrijven, transportroutes (weg, spoorweg, vaarweg) of buisleidingen) en omgevingsobjecten. De gemeente Utrecht kiest ervoor om geen zwaardere veiligheidseisen op te leggen dan die vermeld staan in de risiconormering van de rijksoverheid. In sommige gevallen biedt de rijksregelgeving ruimte tot afwijken van de normering. In de Nota spreekt de gemeente zich uit om terughoudend om te gaan met de mogelijkheid tot afwijken.

Plangebied
Externe veiligheid vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan. Dit wordt toegelicht in paragraaf 5.5.

2.4 Conclusie

De ontwikkeling van het plangebied past binnen de uitgangspunten van het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 3 Bestaande situatie

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft inzicht in de huidige situatie in het plangebied en analyseert het plangebied in ruimtelijk en functioneel opzicht.

3.2 Beschrijving van het plangebied

3.2.1 Historische ontwikkeling

De bewoonde geschiedenis van Leidsche Rijn begint in de midden-bronstijd, omstreeks 1.500 v. Chr. De eerste bewoners van dit gebied vestigen zich op door de Rijn afgezette zandruggen. Eén zo'n nederzetting bevond zich op enkele honderden meters ten westen van het plangebied. Vondstmateriaal van die plek, waaronder een grote partij geweistangen van edelherten, is te zien in Castellum Hoge Woerd.

Omstreeks het begin van de jaartelling werd de zuidelijke helft van Nederland ingelijfd bij het Romeinse rijk. Rond het jaar 40 na Chr. werd de zuidoever van de Rijn ingericht als bewaakte grens (limes). Tot omstreeks 270 bewaakte een reeks legerkampen of castella hier de noordgrens van het Romeinse Rijk.

Eén van die forten lag op de Hoge Woerd. In zijn laatste, stenen fase was dit castellum 120 meter lang en circa 85 meter breed. Uit onderzoek is gebleken dat er, voorafgaand aan de stenen fase, diverse houtbouwfasen zijn geweest. Het hoofdgebouw van het castellum was de principia. Hier bevonden zich de stafburelen, het archief, de spaarkas van de soldaten en het vaandelheiligdom. Rondom het castellum lagen één of meer droge verdedigingsgrachten.

In een castellum waren ongeveer 500 soldaten gelegerd. Deze hulptroepen werden gerekruteerd onder stammen in de randzones van het rijk. De soldaten kregen na 25 jaar dienst het Romeinse burgerrecht. Omdat het garnizoen gevoed en gekleed moest worden, ontwikkelde zich rondom een fort doorgaans een kampdorp (vicus), waar handelaren, ambachtslieden en kroegbazen leefden, alsook de vrouwen en kinderen die de soldaten er tijdens hun diensttijd op na hielden. Ook op de Hoge Woerd is rond het castellum een uitgestrekte vicus aangetoond. Ten noorden van het castellum lag bovendien een badhuis, dat op gezette tijden voor verschillende groepen bewoners geopend was. Aan de noordoostzijde van Hoge Woerd lag tenslotte een grafveld, waar vanaf het einde van de 1e eeuw crematieresten werden bijgezet.

Het plangebied lag in de Romeinse tijd schuin tegenover het castellum, aan de overzijde van de Rijn. Onderzoek in het voorjaar van 2019, voorafgaand aan het bouwrijp maken, heeft aangetoond dat de rivier in de 1e eeuw ongeveer 120 meter breed was. Tijdens deze opgraving zijn diverse wapenstukken, mantelspelden, vingerringen en stukken aardewerk gevonden. De meeste bleken te liggen op de oeverlijn aan de overzijde van de grensrivier. Een deel van het materiaal lijkt daar te zijn gedeponeerd in het kader van offerhandelingen.

Rond het jaar 270 trokken de Romeinse troepen weg. Pas in de 5e eeuw werden de hoger gelegen delen langs de Rijn weer bewoond. Ook op Hoge Woerd vestigen zich dan nieuwe bewoners, zowel binnen de vervallen resten van het voormalige castellum, als eromheen. Tot in de 8e eeuw bevond zich hier een tamelijk uitgestrekte nederzetting.

In de Late Middeleeuwen was de Hoge Woerd als landbouwgrond in het bezit van diverse Utrechtse kerkelijke instellingen. Ook toen nog was het een strategisch gelegen terrein, dat vrij zicht had op de stad Utrecht. Enkele malen heeft de Hoge Woerd dan ook een rol gespeeld in de conflicten tussen de Utrechtse bisschop en de graaf van Holland. Zo is bisschop Willem Berthout van Mechelen in 1301 op Hoge Woerd gesneuveld in een confrontatie met aanhangers van de Hollandse graaf.

Vooral in de 19e eeuw heeft de fruitteelt zich uitgebreid over de stroomrug van de Oude Rijn. Tot voor kort werd ook het beeld van de Hoge Woerd, inclusief het plangebied, gedomineerd door boomgaarden. Een andere ontwikkeling, de opmars van de glastuinbouw vanaf het begin van de 20e eeuw, is grotendeels aan de Hoge Woerd voorbij gegaan. In de meeste gevallen ontstond de glastuinbouw op percelen waar in het verleden klei was gewonnen (afgevlet) voor de baksteen- en dakpanindustrie, waarna een zandige ondergrond met hoog grondwaterpeil overbleef. In de rest van het Leidsche Rijn Park is dit overal op grote schaal gebeurd, maar op of rond de Hoge Woerd niet of nauwelijks. Mogelijk was de grond hier eenvoudig te verontreinigd met archeologische resten om in aanmerking te komen voor kleiwinning. De Hoge Woerd is daarom de laatste eeuw een vrij open gebied geweest met fruitboomgaarden en lintbebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPMAXIMAPAZUIDBLOK-VA01_0004.jpg"
Afbeelding 4 Historische indeling castellum

3.2.2 Structuurbepalende elementen

Het plangebied ligt tussen de ontsluitingsweg Burgemeester Middelweerdbaan die overgaat in de Langerakbaan en het Máximapark in. Ten noordwesten van het plangebied liggen de sportparken die onderdeel zijn van het Máximapark. Ook het Lint in het Máximapark is dichtbij het plangebied. Ten oosten van het plangebied ligt het historische Castellum.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPMAXIMAPAZUIDBLOK-VA01_0005.jpg"
Afbeelding 5 Structuurbepalende elementen, plangebied is aangegeven met de rode ster

3.3 Beschrijving van de bestaande functies in het plangebied

Het plangebied is bouwrijp gemaakt en is nu braakliggende grond, zie afbeelding 6.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPMAXIMAPAZUIDBLOK-VA01_0006.jpg"
Afbeelding 6 Bestaande situatie

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Projectbeschrijving

4.1.1 Programma

In het plangebied komen 14 woningen. Alle woningen zijn vrijstaande woningen. Het gaat om zelfbouwkavels in het dure segment.

4.1.2 Stedenbouwkundig plan

Het plangebied maakt onderdeel uit van het Stedenbouwkundig Plan Hoge Woerd, dat is vastgesteld door de gemeenteraad op 29 november 2007. In het Stedenbouwkundig Plan Hoge Woerd is blok 10 aangeduid als woningbouwlocatie Burgemeester Middelweerd. Hier wordt gesproken over het toevoegen van 16 woningen die een stevige wand aan het Lint vormen. Het Stedenbouwkundig Plan Hoge Woerd is daarna verwerkt in bestemmingsplan Hoge Woerd en Hoge Woerd 1e Herziening als Wonen - uit te werken bestemming. In 2012 is blok 10 ook meegenomen in de precisering voor de woningbouwlocaties ParkZuid, de precisering is in mandaat van de portefeuillehouder vastgesteld op 14 mei 2012. De daarbij behorende kaart komt overeen met de mogelijkheden die het bestemmingsplan nu mogelijjk maakt. Supervisors West8 en Faro Architecten vinden het wenselijk om de huidige stedenbouwkundig structuur van blok 10 aan te houden, deze sluit namelijk aan bij de rest van ParkZuid. Op enkele onderdelen zijn de beeldregieregels wel iets aangescherpt, omdat de oude beeldregieregels op een aantal punten niet meer actueel waren. Zo wordt een goede architectonische kwaliteit gewaarborgd. De beeldregieregels voor blok 10 staan in bijlage 1.

ParkZuid moet een vertaling worden van de eind 19de eeuwse Nederlandse parkranden en singelmilieus zoals die te vinden zijn in Utrecht, Rotterdam en Amsterdam. De architectuur is een interpretatie van bovengenoemde stijl. In plaats van een aaneengesloten wand langs het park, is het een gevelwand met rijzige vrijstaande woningen met smalle tussenruimten. Daarbij is de hoogte van de woningen groter dan de breedte.

Er zijn drie categorieën randvoorwaarden die dienen als basisregels. Dit zijn de randvoorwaarden voor de parkrand, zuidrand en de binnenstraten. Alle categorieën komen in het plangebied voor.

De randvoorwaarden die voor elke soort woning in ParkZuid gelden zijn de hoogte van de woning is groter dan de breedte, de voorgevel is dominanter dan het dak, een plat dak op de bovenste laag is niet toegestaan, 2 parkeerplaatsen op eigen terrein en overwegend verticale ramen.

Voor de woningen aan de parkrand gelden onder andere ook nog de volgende voorwaarden: verplichte voorgevelrooilijnen, de bouwhoogte is minimaal 10 meter en maximaal 13 meter, er is een extra hoge begane grond, de woning bestaat uit 3 of 4 lagen en de 3e laag en alles daarboven heeft een eigen vorm.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPMAXIMAPAZUIDBLOK-VA01_0007.jpg"
Afbeelding 7 Referentiebeeld parkrand

Voor de woningen aan de zuidrand gelden onder andere ook nog de volgende voorwaarden: verplichte voorgevelrooilijnen, de bouwhoogte is minimaal 8 meter en maximaal 11 meter, een geheel plat dak op de bovenste etage is niet toegestaan en minimaal 2 lagen met een kap.

Voor de woningen aan de binnenstraat gelden onder andere ook nog de volgende voorwaarden: de positie van de voorgevel is op of achter de aangegeven rooilijn, de bouwhoogte is minimaal 8 meter en maximaal 11 meter, minimaal 2 lagen met een kap, de 3e laag en alles daarboven heeft een eigen vorm.

Voor hoekwoningen geldt dat behalve de voorgevel benadrukt moet worden dat ook de zijgevel benadrukt wordt. Daarnaast zijn er in het plangebied ook twee kavels die zijn aangeduid als special. Deze hebben ook nog andere voorwaarden. De special aan de noordzijde moet afgeronde hoeken hebben aan de straatzijde, het gebouwvolume mag maximaal 1000 m3 zijn, bestaan uit 2 of 3 lagen met een extra hoge eerste laag, bij deze woning is de breedte van de woning groter dan de hoogte en een plat dak is op deze kavel verplicht. Deze woning mag wit of zwart worden.

De special aan de zuidzijde moet 2-zijdig georiënteerd worden aan de straten aan de oost- en zuidzijde, het gebouwvolume mag maximaal 1000 m3 zijn en de woning moet minimaal twee lagen met een kap hebben en er zijn nog wat randvoorwaarden voor de minimale hoeveelheid glas per verdieping opgenomen.

Qua materiaal is baksteen in een warme kleur, van oranjerood tot paarsbruin, het hoofdmateriaal. In de binnenstraten en bij de specials zijn wit gestucte en gekeimde gevels toegestaan. Door gebruik van natuurlijke materialen kan er extra kwaliteit ontstaan. Het is belangrijk dat de materialen en kleuren in samenhang worden toegepast. Er wordt ook aandacht gevraagd voor details zoals mooie dakranden, bijzondere metselwerkdetails, goede oplossingen voor de hemelwaterafvoeren en installaties op het dak. Om een mooi groen beeld te realiseren en het park door te zetten krijgen alle voortuinen een groene haag.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPMAXIMAPAZUIDBLOK-VA01_0008.jpg"
Afbeelding 8 Uitsnede inrichtingsplan

4.2 Verkeer en openbare ruimte

4.2.1 Verkeer

Langzaam verkeer
Het plangebied moet optimaal bereikbaar zijn voor langzaam verkeer (onder andere voor voetgangers en fietsers). Het plangebied grenst aan het Máximapark. Het park ligt centraal ten opzichte van de woonplaatsen Vleuten, De Meern en Leidsche Rijn. Door het park loopt een 8 km lange, gemiddeld zes meter brede asfaltweg met de naam Het Lint. Het Lint heeft een belangrijke functie voor langzaam verkeer in de omgeving. Hier kan men fietsen, skaten, hardlopen en wandelen. Voor gemotoriseerd verkeer is dit verboden terrein. Deze weg gaat het hele park rond en heeft geen begin of einde. Vanuit de omliggende woonwijken zijn er vele toegangen tot het park en Het Lint.

Openbaar vervoer
De Tweede Westerparklaan is één van de dichtstbijzijnde bushaltes in de omgeving (ongeveer 10 minuten lopen). Hier stopt buslijn 4. Deze bus rijdt tussen Terwijde station en Utrecht CS. Vanaf deze stations kunnen reizigers hun reis voortzetten met de trein, deelfiets of taxi. Verder ligt de bushalte Boekbinderslaan in de Meern in de omgeving. Hier stoppen de volgende buslijnen: 28, 29 en 102. Deze bussen rijden tussen Vleuterweide station en Utrecht CS.

Auto
De nieuwe woningen in de wijk worden ontsloten via de Burgemeester Middelweerdbaan. De Burgemeester Middelweerdbaan is een belangrijke gebiedsontsluitingsweg met 2 x 1 rijbanen en een 50 km/uur regime. De overige wegen die naar het plangebied leiden zijn onder andere Landschapsbaan, Europaweg en Parkzichtlaan. Hier rijdt voornamelijk bestemmingsverkeer. De huidige autoverkeersbewegingen bestaan voornamelijk uit woon-werkverkeer waardoor er na de spits en in de middag weinig auto's in de omgeving rijden en de omliggende woonstraten zien er rustig uit.

Uitgangspunt is een autoluwe woonomgeving met ruimte voor groen en verblijf. In de deze woonomgeving gaat een 30 km/uur regime gelden. Bij deze situatie is een normale 2 richtingsstraat gewenst die aansluit op de omliggende straten in de wijk. Een eenrichtingsstraat kan een mogelijkheid zijn. Qua bestrating en breedte van de nieuwe inrichting moet dit overeen komen met de weginrichting in de straten in de omgeving zoals Emmikkerboslaan en Loenenseboslaan. In deze straten liggen drempels. Om hier de eenheid van de inrichting van de straten te behouden, wordt geadviseerd om in de nieuwe straten ook drempels te plaatsen. Dit is ook een maatregel om het gebied verkeersluw te maken.

Verkeersgeneratie
In publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' van het CROW zijn kengetallen opgenomen voor de verkeersgeneratie van nieuwe woningen per woningtype. Er worden 14 vrijstaande woningen gerealiseerd. Het aantal verkeersbewegingen aan motorvoertuigen voor vrijstaande woningen bedraagt 8,2 per woning. Deze ontwikkeling leidt tot ongeveer 127 verkeersbewegingen. De tabel hieronder geeft weer wat de toekomstige verkeersgeneratie is op een weekdag en werkdag.

Conform het CROW-richtlijnen is de omrekenfactor van weekdag naar werkdag 1,11. Ofwel de etmaalintensiteit op een gemiddelde werkdag (maandag t/m vrijdag) is 10% hoger dan op een gemiddelde weekdag (maandag t/m zondag). We gaan hier van werkdag uit, omdat dit het hoogste aantal is. De berekeningen zijn hierdoor zeer ruim berekend. In de praktijk kan de verkeersgeneratie lager zijn.

Functie   Programma   Kencijfers CROW   Verkeersgeneratie mvt/etmaal weekdag   Verkeersgeneratie mvt/etmaal werkdag  
Koop (vrijstaand)   14 woningen   8,2 per woning   115   127  
    Totaal   115   127  

Gelet op de berekening zorgen de toekomstige ontwikkelingen voor een minimale toename van het verkeer in het gebied (127 voertuigen per etmaal op een werkdag). Na het realiseren van deze woningen zullen de omliggende erftoegangswegen (woonstraten) ruim onder de grens van 2.500 motorvoertuigen per etmaal blijven. We spreken dan nog steeds van een leefbare situatie. Verkeersgeneratie is laag en dit zal eenvoudig opgaan in de dagelijkse fluctuatie van het huidige verkeer. De aanwezige infrastructuur kan deze kleine toename aan.

4.2.2 Parkeren

De parkeernormen uit de Parkeervisie Fiets- en autoparkeren in een groeiend Utrecht uit 2021 zijn van toepassing. Het plangebied valt binnen de zone C1 - Suburbaan. Op basis van het programma en de parkeernormen is onderstaande parkeerbalans opgesteld.

Programma   Aantal   Eenheid   Parkeernorm incl. bezoekers conform parkeervisie fiets- en auoparkeren in een groeiend Utrecht in C1 gebied   Benodigd aantal parkeerplekken
(naar boven afgerond)  
Woning > 130 m2 bvo   14   woning   1,4   20
 

Bewoners parkeren op eigen terrein. Twaalf woningen hebben twee parkeerplaatsen achter elkaar op eigen terrein. Deze parkeerplaatsen tellen in de parkeerbalans mee als 1 parkeerplaats. Dat betekent 12 x 1 = 12 parkeerplaatsen. Twee woningen hebben twee parkeerplaatsen naast elkaar op eigen terrein. Deze parkeerplaatsen tellen in de parkeerbalans mee als 2 parkeerplaatsen. Dit betekent 2 x 2 = 4 parkeerplaatsen.

Op eigen terrein komen in totaal 16 parkeerplaatsen (12 + 4). In het openbaar gebied worden 4 parkeerplaatsen gerealiseerd. Dat maakt dat er in totaal 20 parkeerplaatsen komen. Hiermee voldoet de ontwikkeling aan de Parkeervisie fiets- en autoparkeren in een groeiend Utrecht.

4.2.3 Openbare ruimte en groen

Het plangebied bestaat voor het grootste deel uit uitgeefbare kavels. Een deel van de ontsluitingsweg is opgenomen in het bestemmingsplan en heeft de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied gekregen. In het plangebied worden enkele bomen geplant, zie daarvoor paragraaf 5.9.

Hoofdstuk 5 Onderzoek en randvoorwaarden

5.1 Inleiding

In toenemende mate wordt de milieukwaliteit van belang bij de ontwikkeling van functies in het landelijk en stedelijk gebied. Het milieubeleid heeft zich in de loop van enkele decennia ontwikkeld tot een complexe materie, die er in de praktijk toe leidt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen met verschillende milieuaspecten rekening moet worden gehouden. In dit hoofdstuk is een overzicht gegeven van de relevante (milieu)aspecten in het plangebied en de diverse onderzoeken die zijn uitgevoerd.

5.2 Milieueffectrapportage

Kader
Het doel van een milieueffectrapportage (m.e.r.) is om vooraf de mogelijke milieueffecten van plannen en besluiten in beeld brengen en deze een volwaardige rol te laten spelen bij de besluitvorming over deze plannen en besluiten.

Het maken van een milieueffectrapport is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten, die activiteiten mogelijk maken welke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

In onderdeel C van de bijlagen bij het Besluit m.e.r. wordt aangegeven welke activiteiten altijd m.e.r.-plichtig zijn. Bij de activiteiten die in onderdeel D van die bijlage genoemd worden moet beoordeeld worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Uit deze m.e.r.-beoordeling kan de conclusie volgen dat er een milieueffectrapportage moet worden opgesteld.

Plansituatie
De in het plan opgenomen activiteiten vallen onder categorie D11.2 (aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject) zoals deze is opgenomen in onderdeel D van de bijlagen bij het Besluit m.e.r. Voor deze activiteit is in het Besluit m.e.r. een drempelwaarde opgenomen van 2.000 woningen, een projectgebied van 100 hectare en 200.000 m2 bvo aan bedrijfsoppervlakte of meer. Het plan blijft onder deze drempelwaarden en overschrijdt deze niet. Op grond van artikel 2, lid 5, sub b, van het Besluit m.e.r. dient echter ook in 'overige gevallen' bekeken te worden of sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen (de vormvrije m.e.r.-beoordeling). Op basis van deze vormvrije m.e.r.-beoordeling dient het bevoegd gezag (in dit geval de gemeente Utrecht) een besluit te nemen om voor het project wel of geen m.e.r.-procedure te volgen voor het project alvorens het ontwerp bestemmingsplan ter inzage wordt gelegd.

Om te beoordelen of sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen is een vormvrije m.e.r.-beoordeling (aanmeldnotitie) opgesteld. In deze vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt geconcludeerd dat geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen en er derhalve geen aanleiding is om een m.e.r.-procedure te doorlopen. De gemeente heeft dan ook op 6 januari 2022 besloten om voor dit plan geen m.e.r.-procedure toe te passen.

De vormvrije m.e.r.-beoordeling is opgenomen in bijlage 3. Het besluit om geen m.e.r.-procedure toe te passen is opgenomen in bijlage 2.

Conclusie
Er is geen sprake van belangrijke nadelige milieugevolgen door de beoogde ontwikkeling. Het opstellen van een milieueffectrapportage is dan ook niet noodzakelijk.

5.3 Bedrijven en milieuzonering

Kader
Bedrijven kunnen niet zomaar naast een gevoelige functie, zoals een woning, gerealiseerd worden. Ook andersom moet er zorgvuldig gemotiveerd worden dat een nieuwe woning bij bestaande bedrijven gerealiseerd kan worden.

Zonering, afstand houden, is een belangrijk middel om te voorkomen dat er hinder ontstaat. Ook zorgt dit ervoor dat de bestaande bedrijven niet onevenredig in hun belangen worden geschaad. Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming of vergroting van de leefkwaliteit. Integrale milieuzonering houdt rekening met cumulatieve effecten.

Plangebied
Agrarische bedrijvigheid
Tot voor kort had het grootste deel in dit deel van het Máximapark een agrarische bestemming. In het plangebied ging het om enkele bedrijven. In 1996 is een Verplaatsingsplan Glastuinbouw gemaakt. Een groot aantal agrarische bedrijven in het Máximapark heeft zijn activiteiten inmiddels beëindigd of elders voortgezet. Zo ook de bedrijven in dit deel van het Máximapark.

Woongebied
In het gebied komen 14 woningen. Er worden in dit bestemmingsplan geen zelfstandige bedrijfsbestemmingen op genomen. Aan-huis-verbonden bedrijven zijn wel toegestaan.

Omgeving
In de directe omgeving van het plangebied zijn enkele activiteiten die effect kunnen hebben op het plangebied. Ten noorden van het plangebied ligt een pand met een bijeenkomstfunctie (kerk). De afstand van dit perceel is ruim meer dan 30 meter tot de woningen in het plangebied. Daarmee vormt dit geen belemmering voor de ontwikkeling van de 14 woningen.

Ten oosten/zuidoosten van het plangebied op ongeveer 50 meter ligt het Castellum. Het Castellum is een groen, cultureel/archeologisch park. De gronden hebben een rijke geschiedenis en de plek biedt plaats aan verschillende publieke functies, zoals een archeologiepaviljoen, een museum, een centrum voor Natuur- en milieueducatie, een theater, zalenverhuur en horeca en het cultuurhuis.

In het Castellum vinden voornamelijk kleinschalige evenementen plaats. Enkele keren per jaar kan er een groter evenement plaatsvinden waarbij enkele duizenden (maximaal 7000) bezoekers aanwezig kunnen zijn. Voor de evenementen die op het binnenterrein van het Castellum gaan plaatsvinden moeten vergunningen in het kader van de Algemene Plaatselijke Verordening worden aangevraagd.

Voor de reguliere situatie op het Castellum, zonder evenement wordt uitgegaan van maximaal 450 bezoekers per dag. Verkeersbewegingen bij dit aantal passen goed in de omgeving: er zijn voldoende parkeerplaatsen, er ontstaan geen files en er is ook geen geluidsoverlast.

Er zijn per jaar maximaal 77 dagen met evenementen toegelaten. Maximaal 60 dagen per jaar zijn maximaal 1000 bezoekers per dag toegelaten. Dit zijn zowel bezoekers aan een evenement als aan het Castellum. Daarnaast zijn maximaal 15 dagen per jaar evenementen toegelaten met maximaal 3500 bezoekers per dag. Tot slot zijn maximaal 2 dagen per jaar maximaal 7000 bezoekers per dag toegelaten. Ook hierbij gaat het om bezoekers aan het Castellum en het evenement tezamen.

Bij een evenement kan sprake zijn van geluid ten gevolge van menselijk stemgeluid. In het bestemmingsplan 'Hoge Woerd, 1e Herziening', waarin het Castellum ligt, zijn specifieke gebruiksregels opgenomen voor versterkt geluid. De reden hiervoor is dat Castellum in een woonomgeving ligt en vele grote, luidruchtige evenementen niet gewenst zijn. Het geluidniveau van evenementen mag in de periode tussen 09.00 uur en 23.00 uur gedurende maximaal 37 dagen per jaar meer dan 40 dB(A) bedragen.

Bij evenementen hangt de hoeveelheid autoverkeer af van het soort evenement, maar ook bijvoorbeeld van het weer. Over het algemeen zullen bij wijkgerichte evenementen meer mensen met de fiets of te voet komen dan bij regionaal gerichte evenementen. Er is bij regionaal gerichte evenementen ook een andere verdeling van mobiliteitsvormen (openbaar vervoer, auto, fiets, voet), ook wel modal split genoemd.

Bij een regionaal evenement waarbij 1000 bezoekers verspreid over de dag komen zijn er ook voldoende parkeerplaatsen. In het geval van een regionaal evenement waar 1000 bezoekers gelijktijdig komen, is het aantal parkeerplaatsen niet voldoende. Bij een regionaal evenement waar 800 bezoekers gelijktijdig komen, is het aantal parkeerplaatsen wel voldoende.

Voor evenementen waar maximaal 3500 of 7000 bezoekers per dag komen zijn extra verkeersmaatregelen nodig en is het aantal parkeerplaatsen bij het Castellum ontoereikend. Het autoverkeer zal dan aan de rand van Leidsche Rijn moeten worden afgevangen. De parkeercapaciteit bij het Castellum is beschikbaar voor verkeer uit Leidsche Rijn zelf. Het overige verkeer zal vanaf de snelwegen en omliggende wegen geleid moeten worden naar alternatieve parkeerplaatsen (bijvoorbeeld bij het AC-restaurant De Meern) eventueel met pendelvervoer.

Conclusie
Het evenemententerrein van Castellum ligt 50 meter van het plangebied. Over het algemeen zullen de activiteiten in het Castellum geen nadelige effecten hebben op het plangebied. Echter bij grotere evenementen zullen de bewoners de effecten wel merken. Voor een groter evenement is een vergunning (op grond van de APV) nodig en aan deze vergunning kunnen voorwaarden verbonden worden om de effecten op de omwonenden te beperken. Ook is het aantal grote evenementen beperkt. Het aantal evenementen en de toegestane geluidsbelasting is geregeld in bestemmingsplan 'Hoge Woerd, 1e Herziening'. Door de beperking van het aantal grote evenementen is er een goed woon- en leefklimaat in het plangebied. Bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van de woningen in het plangebied.

5.4 Geluidhinder

Kader 
Geluid beïnvloedt vaak de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. De belangrijkste geluidsbronnen die in het kader van de ruimtelijke ordening van belang zijn, zijn wegverkeer, railverkeer en bedrijven/industrie. De mate van acceptatie en hinder is onder meer afhankelijk van de functie van het geluidsbelaste object – hiervoor kent de wet 'geluidsgevoelige bestemmingen' zoals woningen en scholen.

De regels en normen van de Wet geluidhinder zijn in de volgende gevallen van toepassing bij het vaststellen van een bestemmingsplan:

  • bestemmen van gronden voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen;
  • bestemmen van gronden voor aanleg van nieuwe (gezoneerde) wegen (niet bij woonerven of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/u geldt);
  • reconstructie van wegen;
  • gezoneerde industrieterreinen.


De Wet geluidhinder kent voorkeursgrenswaarden waarbinnen een geluidsgevoelige bestemming altijd kan worden gerealiseerd. Onder voorwaarden kan er een ontheffing van de voorkeursgrenswaarde worden verleend ('hogere waarde') tot aan een zekere maximale ontheffingswaarde. Bij een geluidsbelasting boven de maximale ontheffingswaarde zijn geluidsgevoelige bestemmingen niet toegestaan. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt wanneer er gebruik wordt gemaakt van zogeheten 'dove gevels' waarin geen te openen delen aanwezig zijn. De grenswaarden zijn voor wegverkeer 48-63 dB, voor spoorweglawaai 55-68 dB en voor gezoneerde industrieterreinen 50-55 dB(A). In de uitleggebieden, waaronder het plangebied, geldt voor wegverkeer een maximale grenswaarde van 58 dB. Bij een geluidsbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde moet akoestisch onderzoek uitsluitsel geven over de te verwachten geluidsbelasting en de doeltreffendheid van maatregelen om een overschrijding van grenswaarden te voorkomen. Onder bepaalde voorwaarden, die zijn vastgelegd in de gemeentelijke geluidnota, kan door burgemeester en wethouders een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting worden vastgesteld. De voorwaarden uit de Geluidnota Utrecht op basis waarvan een hogere waarde kan worden vastgesteld, zijn:

  • iedere woning moet beschikken over een geluidsluwe gevel, (bij woningen kleiner dan 30 m2 geldt dat voor 50% van het totaal aantal woningen) waarbij onder geluidluw wordt verstaan dat het geluidsniveau op deze gevel niet hoger is dan de voorkeursgrenswaarde voor elk van de te onderscheiden geluidsbronnen;
  • de woning bevat voldoende verblijfsruimten aan de geluidsluwe gevel, te weten 30% van het aantal verblijfsruimten of 30% van de oppervlakte van het verblijfsgebied;
  • wanneer de woning beschikt over een buitenruimte, dan is deze bij voorkeur gelegen aan de geluidsluwe zijde. Het geluidsniveau mag er in ieder geval niet meer dan 5 dB hoger zijn dan op de geluidsluwe gevel.


De leefbaarheid wordt bewerkstelligd door onder andere voorwaarden te verbinden aan het verlenen van hogere waarden. De voorwaarden leggen de initiatiefnemer of de beheerder een inspanning op voor een leefbare woonomgeving als compensatie voor het bouwen in een lawaaiige situatie.

Plansituatie
In het kader van de voorbereiding van het bestemmingsplan is akoestisch onderzoek uitgevoerd, zie bijlage 4. Het plangebied ligt binnen de vanuit de Wet geluidhinder relevante geluidszones van de Burgemeester Middelweerdbaan en de Parkzichtlaan. Hieronder volgt een samenvatting van de resultaten.

De Burgemeester Middelweerdbaan zorgt in het gehele plangebied voor geluidsniveaus die boven de voorkeursgrenswaarde liggen. De maximale geluidsbelasting op de gevel bedraagt 58 dB. Er wordt daarmee voldaan aan de conform het geluidbeleid geldende maximale ontheffingswaarde van 58 dB die van toepassing is in de uitleggebieden. De geluidbelasting van de Parkzichtlaan voldoet binnen het gehele plangebied aan de voorkeursgrenswaarde.

Uit de berekeningen die zijn uitgevoerd op basis van de gewenste stedenbouwkundige invulling blijkt dat iedere woning de beschikking heeft over een geluidluwe gevel. Er wordt voldaan aan de voorwaarden uit de Geluidnota Utrecht bij het verlenen van een hogere waarde.

Conclusie
Er zijn vanuit het aspect geluid bezien geen belemmeringen voor de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen binnen het plangebied. Voor dit plan wordt parallel aan de ruimtelijke procedure een hogere waarde procedure voor de geluidbelasting vanwege de Burgemeester Middelweerdbaan doorlopen.

5.5 Externe veiligheid

Kader
Het werken met, de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen leidt tot veiligheidsrisico's voor omwonenden, bedrijven en passanten. Om deze risico's te beheersen worden in ruimtelijke plannen de relaties tussen deze activiteiten en hun omgeving conform wet- en regelgeving verantwoord en vastgelegd.

De normen en richtlijnen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In alle drie besluiten wordt voorgeschreven dat kwetsbare bestemmingen voldoende afstand moeten houden tot risicobedrijven en transportroutes voor gevaarlijke stoffen, en tevens kunnen er op grond van die besluiten beperkingen aan de bebouwingsdichtheid wenselijk zijn.

Het lokale wegverkeer van gevaarlijke stoffen mag volgens de gemeentelijk vastgestelde routeringsverordening uitsluitend plaatsvinden over enkele aangewezen wegen. Andere wegen mogen voor de bevoorrading van een aantal bedrijven slechts gebruikt worden indien daar een ontheffing voor verleend is.

Voor externe veiligheid bestaan twee normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans op overlijden van een onbeschermd persoon die zich 24 uur nabij de ongevalslocatie bevindt. De normhoogte voor PR bedraagt 10-6/jaar voor gevoelige bebouwing. Het groepsrisico (GR) geeft de kans per jaar aan dat een groep personen van een bepaalde grootte kan overlijden als gevolg van een calamiteit. Voor het GR is een zogeheten oriënterende waarde vastgesteld.

Plansituatie
In en direct rond het plangebied is een inventarisatie gedaan naar risicoveroorzakende activiteiten. Dit heeft het volgende overzicht opgeleverd.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen en waterwegen
In en rond Utrecht zijn diverse transportassen aangewezen voor het transport van gevaarlijke stoffen (alle snelwegen, spoorlijn van Amsterdam richting Den Bosch en het Amsterdam Rijnkanaal), de zogenaamde basisnet transportassen. Al deze transportassen liggen op meer dan een kilometer afstand van het plangebied. Deze afstand is te groot om van invloed te zijn op het plangebied. Nadere beschouwing is niet nodig.

In het plangebied ligt geen aangewezen route voor het lokale transport. Ook vinden geen transporten plaats waarvoor ontheffingen zijn verleend. Vanwege het lokale transport is er dus geen PR contour en bestaat er geen groepsrisico. Nadere beschouwing is niet nodig.

Vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
In het plangebied liggen geen buisleidingen voor gevaarlijke stoffen. Ook buiten het plangebied liggen geen buisleidingen die van invloed zijn op het plangebied.

Bedrijven die vallen onder het Bevi
In het plangebied zijn geen Bevi bedrijven aanwezig. Ook buiten het plangebied zijn geen Bevi bedrijven aanwezig die van invloed zijn op het plangebied.

Overige bedrijven met een veiligheidsafstand buiten de inrichtingsgrens
In of nabij het plangebied zijn geen bedrijven met dergelijke veiligheidsafstanden aanwezig.

Conclusie
Op basis van voorgaande is de conclusie dat externe veiligheid geen belemmering is voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

5.6 Luchtkwaliteit

Kader
De luchtkwaliteit beïnvloedt in belangrijke mate de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Bij lucht gaat het om de aanwezigheid van verontreinigende stoffen in de buitenlucht. Wegverkeer is, samen met de achtergrondconcentratie in Utrecht, in belangrijke mate bepalend voor de luchtkwaliteit. Door het plan neemt de intensiteit van het wegverkeer in de omgeving van het plangebied toe.

De ontwikkeling van blok 10 is meegenomen in het luchtkwaliteitsonderzoek van blok 8 tot en met 10 in ParkZuid. De realisatie van blokken 8-10 van ParkZuid is getoetst aan de Wet Milieubeheer. Artikel 5.16 van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) geeft een opsomming van de bevoegdheden waarbij luchtkwaliteitseisen een directe rol spelen, zoals bij bestemmingsplannen. Een bestemmingsplan kan worden vastgesteld indien:

  • Aannemelijk is gemaakt dat geen sprake is vaneen feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde (lid 1 onder a);
  • Een project – al dan niet per saldo – niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit (lid 1 onder b);
  • Aannemelijk is gemaakt dat de ontwikkelingen niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de concentratie PM10 (fijn stof) en NO2 (stikstofdioxide) in de buitenlucht (lid onder c);
  • Het voorgenomen besluit is genoemd of is niet in strijd is met het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) (lid 1 onder d).


Er moet aangetoond worden of op grond van artikel 5.16, lid 1 onder (a, b, c, en/of d) van de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen geen belemmering vormen voor de uitvoering van het plan.

De Utrechtse gemeenteraad heeft bovendien in 2015 via een motie de opdracht gegeven om lagere waarde voor fijnstof te realiseren waarbij gekeken wordt naar de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) advieswaarden.

Plansituatie
Met behulp van de NIBM-tool (Niet in betekenende mate-tool) is worst case de bijdrage van het plan aan de luchtkwaliteit berekend. Voor de te realiseren woningen wordt uitgegaan van een verkeersaantrekkende werking van 8,6 motorvoertuigen per etmaal per woning, gebaseerd op CROW-kentallen voor de betreffende type woningen, dus in totaal 292 verkeersbewegingen. Hiervan is uitgegaan van 34 woningen in blok 8 tot en met 10 van ParkZuid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPMAXIMAPAZUIDBLOK-VA01_0009.jpg"

Op basis van deze berekening kan worden geconstateerd dat voldaan wordt aan artikel 5.16 uit de Wet milieubeheer, lid 1 onder c. Het plan draagt Niet In Betekenende Mate bij aan de concentraties.

Met de NSL-monitoringstool zijn de berekende maximale concentraties op de dichtstbijzijnde wegen van het plangebied (Burgemeester Middelweerdbaan en de Parkzichtlaan) in kaart gebracht voor de jaren 2020 en 2030. Deze concentraties zijn opgenomen in de onderstaande tabel.

  NO2 in µg/m3   PM10 in µg/m3   PM2,5 in µg/m3  
2020   21,5   18,8   11,4  
2030   13,8   16,4   9,3  

In de huidige situatie liggen de concentraties NO2 en fijn stof in de omgeving van ParkZuid blok 8–10 ruimschoots onder de grenswaarden (40 µg/m3 voor NO2 en PM10 en 25 µg/m3 voor PM2,5).

In 2020 wordt wel voldaan aan de WHO advieswaarde voor PM10, maar nog niet aan die voor PM2,5 (respectievelijk 20 en 10 µg/m3). De gemeente Utrecht heeft het streven om in de toekomst te gaan voldoen aan de WHO advieswaarden voor PM10 en PM2,5. In het jaar 2030 liggen de concentraties PM10 en PM2,5 beiden onder de WHO advieswaarde. Door de realisatie van ParkZuid blok 8–10 zal in 2030 geen overschrijding van de WHO-advieswaarden optreden.

Conclusie
Op basis van de uitgevoerde luchtbeoordeling is de conclusie dat in de toekomstige bestemmingsplansituatie aan het gestelde in artikel 5.16 eerste lid 1, onder a en onder c, van de Wet milieubeheer wordt voldaan. Er zijn geen belemmeringen vanuit de Wet milieubeheer voor de realisatie van ParkZuid blok 8–10 en dus ook niet voor de vaststelling van dit bestemmingsplan voor blok 10.

5.7 Bodem

Kader
Bij het bestemmingsplan wordt getoetst of de bodemkwaliteit geschikt is of geschikt gemaakt kan worden voor de geplande functies. Het gemeentelijk bodembeleid gaat uit van de volgende algemene uitgangspunten uit de Wet bodembescherming:

  • Nieuwe bodemverontreiniging moet worden voorkomen en indien er toch bodemverontreiniging ontstaat, moet de bodem direct worden gesaneerd. Een geval van bodemverontreiniging waarbij de verontreiniging geheel of grotendeels ná 1987 is ontstaan, is een "nieuw geval". Deze zorgplicht houdt in dat nieuwe gevallen van bodemverontreiniging zoveel mogelijk ongedaan dienen te worden gemaakt.
  • Overige gevallen van ernstige bodemverontreiniging moeten binnen een bepaalde termijn worden gesaneerd als er tevens sprake is van risico's. Het gaat daarbij om humane of milieuhygiënische risico's en om risico's voor verspreiding van de verontreiniging. De sanering gebeurt functiegericht en kosteneffectief.
  • Nieuwbouw op of graafwerkzaamheden in een geval van ernstige bodemverontreiniging zijn ongeacht de risico's niet toegestaan zonder saneringsmaatregelen.
  • Hergebruik van (schone of licht verontreinigde) grond kan bij onverdachte terreinen plaatsvinden op basis van de bodemkwaliteitskaart en het bodembeheerplan.

Bij een aanvraag van een omgevingsvergunning voor nieuwbouw moet een bodemonderzoek conform de NEN 5740 worden verricht. Op basis van dit onderzoek wordt beoordeeld of de locatie geschikt is voor de geplande functie of dat er nog een nader onderzoek of een bodemsanering noodzakelijk is, voordat de locatie geschikt is voor de geplande functie. Als er voor de bouwwerkzaamheden een grondwateronttrekking nodig is, moet rekening gehouden worden met nabij gelegen grondwaterverontreinigingen.

Plansituatie
Het gebied was in het verleden grotendeels in gebruik als boomgaard. De locatie is na de uitvoering van bodemonderzoek bouwrijp gemaakt. Bij dit onderzoek zijn licht verhoogde gehaltes aan bestrijdingsmiddelen aangetoond.

In 2017, na het bouwrijp maken, is een nieuw onderzoek uitgevoerd waarbij opnieuw licht verhoogde gehaltes aan bestrijdingsmiddelen zijn aangetoond (AMOS, 164.173.BR.21.ROS, 2-2-2017), zie bijlage 5. De grond voldoet aan bodemfunctieklasse 'wonen' en is daarmee geschikt voor het beoogde gebruik: wonen met tuin.

Op basis van de Nota bodembeheer 2017-2027 moet bij grondverzet rekening gehouden worden met de toepassingseis woonkwaliteit.

In het gebied zijn geen (omvangrijke) grondwaterverontreinigingen of nazorgcontouren bekend. Het plangebied ligt in de schone zone van het Gebiedsplan gebiedsgericht grondwaterbeheer. Dit betekent dat bij bouwbemalingen, grondwateronttrekkingen en voor de aanpak of verplaatsing van grondwaterverontreiniging de gevalsaanpak van de Wet bodembescherming geldt en dat er geen sprake is van een gebiedsgerichte aanpak.

Ondergrond
Het terrein ligt gedeeltelijk binnen en gedeeltelijk buiten de boringsvrije zone van het drinkwaterbeschermingsgebied Leidsche Rijn, met regels in de Interim Omgevingsverordening. Binnen de boringsvrije zone geldt een dieptebeperking voor het doorboren van de scheidende laag tussen het eerste en tweede watervoerend pakket op een diepte van circa 40 meter -mv. Er mogen alleen bodemenergiesystemen worden aangelegd in het eerste watervoerend pakket. Het gebied is minder gevoelig voor zetting.

Voor het plangebied geldt een bijzondere status en regeling voor wat betreft archeologie. Het plangebied maakt deel uit van het wettelijk beschermde archeologische monument 'De Hoge Woerd'. Voor dit gebied van het archeologisch rijksmonument geldt geen vergunningplicht meer voor het archeologisch Rijksmonument. Dit wordt in paragraaf 5.11 toegelicht.

De ondergrond biedt kansen voor de duurzame energie (bodemenergie), waterberging (klimaatadaptatie) en ruimte voor groen en ondergrondse infrastructuur (kabels en leidingen, parkeerkelders). Bij plannen voor benutting van de ondergrond wordt geadviseerd het ondergronds ruimtegebruik mee te nemen in het planontwerp, zodat meervoudig ondergronds gebruik geen belemmering of nadelige beïnvloeding op elkaar heeft.

Conclusie
Op basis van de beschikbare bodemonderzoekgegevens blijkt de bodem op de locatie licht verontreinigd te zijn met bestrijdingsmiddelen. Ten aanzien van de bodemkwaliteit bestaat geen belemmering voor de toekomstige bestemming. Voor de noordzijde van het gebied geldt een dieptebeperking voor boringen, graafwerkzaamheden en bodemenergie vanwege de ligging in de boringsvrije zone van een drinkwaterwinning.

5.8 Natuurbescherming

Kader
Op grond van de Wet natuurbescherming moeten initiatiefnemers onderzoek doen naar de effecten van hun activiteiten op beschermde dier- en plantensoorten en beschermde gebieden. Bij het vaststellen van een bestemmingsplan moet van tevoren duidelijk zijn dat de Wet natuurbescherming niet in de weg staat aan de uitvoering van het plan. Daarnaast kunnen regels gelden op grond van de Interim Omgevingsverordening.

Beschermde dier- en plantensoorten
Voorafgaand aan de vaststelling van een bestemmingsplan moet er worden onderzocht:

  • of er beschermde soorten voorkomen in het plangebied;
  • of er verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming worden overtreden;
  • of er vrijstellingen gelden of dat er een ontheffing nodig is.


Beschermde gebieden
Natura 2000-gebieden
Bij het opstellen van een bestemmingsplan wordt door middel van een zogenaamde 'voortoets' bekeken of een passende beoordeling van dat plan moet worden gemaakt. Een passende beoordeling moet worden gemaakt als de waarschijnlijkheid of het risico bestaat dat het plan significante gevolgen heeft voor een of meerdere Natura 2000-gebieden (al dan niet in combinatie met andere plannen of projecten).

Het bestemmingsplan kan in beginsel alleen worden vastgesteld als er zekerheid bestaat dat de natuurlijke kenmerken van het betreffende gebied niet worden aangetast.

Sinds 1 juli 2021 is de wet Stikstofreductie en Natuurverbetering (Wsn) in werking. Onderdeel van deze wet is de vrijstelling voor bouw- sloop en eenmalige aanlegactiviteiten, in het kort de bouwvrijstelling. Dit betekent in het vergunningstraject dat voor het aspect stikstof alleen nog de neerslag (depositie) in de gebruiksfase een rol speelt. Hierbij geldt wel dat bij het verrichten van bouw- en sloopwerkzaamheden adequate maatregelen getroffen moeten worden om de emissie van stikstofverbindingen naar de lucht te beperken. Uitgangspunt hierbij is dat gebruik wordt gemaakt van werktuigen van minimaal STAGE IV en verticaal tansport zoveel mogelijk elektrisch moet plaatsvinden.

Nationaal Natuur Netwerk (voorheen Ecologische Hoofdstructuur) en Groene Contour
In de Interim Omgevingsverordening (artikel 6.1 en verder) zijn regels vastgelegd waar (afwijkingen) van bestemmingsplannen aan moeten voldoen.

Utrechtse soortenlijst
Naast de beschermde soorten onder de Wet natuurbescherming, geldt binnen de gemeente de Utrechtse soortenlijst. Hierin staan kwetsbare soorten die voor Utrecht erg belangrijk zijn opgenomen. De algemene bescherming van deze soorten op grond van de voormalige Flora en faunawet is met het in werking treden van de Wet natuurbescherming per 1 januari 2017 vervallen. De Utrechtse soortenlijst is onderdeel van de omgevingsvisie.

Plansituatie
Beschermde dier- en plantensoorten
Voor het plangebied is een ecologische quickscan opgesteld, zie bijlage 6. De ecologische quickscan bestaat uit een beknopt literatuuronderzoek, een veldbezoek en rapportage met bevindingen en advies. De onderzoeksresultaten en aanbevelingen hieronder zijn voor de blokken 8, 9 en 10. Dit omdat resultaten uit de quickscan niet helemaal opgesplitst zijn in de verschillende blokken. En omdat de blokken tegen elkaar liggen en dus altijd vlakbij alle resultaten.

t.a.v. flora Utrechtse soortenlijst:

  • Door de werkzaamheden kunnen negatieve effecten optreden op de groeiomstandigheden van de grote kaardebol, grote kattenstaart en zwanenbloem. Het voorkomen of mitigeren van negatieve effecten lijkt niet mogelijk. In dat geval dient compensatie plaats te vinden. De nieuwe watergang en het gras daarom heen kan mogelijk zodanig beheerd worden dat grote kaardebol en zwanenbloem de kans krijgt om zich te ontwikkelen.
  • Ten noordoosten van het plangebied is nog een mogelijkheid om de verloren groeiomstandigheden voor de grote kaardebol te compenseren. De brede berm langs Het Lint kan eventueel worden ingezaaid en zodanig beheerd worden dat de grote kaardebol de kans krijgt om zich te ontwikkelen.

t.a.v. beschermde soorten Utrechtse soortenlijst:

  • De merel, tjiftjaf en kleine karekiet komen mogelijk voor in en rondom het plangebied. De werkzaamheden kunnen effect hebben op broedbiotoop van deze soorten.
  • Om te mitigeren wordt geadviseerd om de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren zodat broedgevallen in de omliggende begroeiing niet worden verstoord (dit geldt uiteraard ook voor andere vogelsoorten).
  • Het is bekend dat de begroeiing verwijderd wordt. Om de soorten van de Utrechtse soortenlijst te compenseren wordt geadviseerd om na de werkzaamheden er voor te zorgen dat de merel en tjiftjaf nog genoeg alternatieven hebben om te broeden. Rondom de RijnWaarde is een groenstrook aanwezig dat als compensatie gebied zal dienen. De merel en tjiftjaf kunnen deze groenstructuur gebruiken als broedgelegenheid wanneer de huidige groenstructuur in het plangebied verdwijnt.
  • Aan de noordzijde van het plangebied wordt een groenstructuur gecreëerd langs Het Lint. Deze groenstructuur zal ook compensatie bieden voor de huidige groenstructuur die verwijderd zal worden. Deze groenstructuur in combinatie met de het groen rondom de RijnWaarde is voldoende compensatie. In totaal wordt 4.000 m2 aan groen gecompenseerd tegen de verloren 3.000 m2.
  • De rietkraag in de middelste watergang is mogelijk leef- en broedgebied voor de kleine karekiet. Effecten zijn te mitigeren door gefaseerd te werken en altijd een deel van het riet te behouden, en daarbij in de nieuwe situatie ruimte te laten voor een rietkraag langs deze of andere watergangen in het plangebied. Lukt dit niet dan moet er mogelijk elders gecompenseerd worden.
  • Vroedmeesterpad. Er is een kleine kans op de aanwezigheid van de vroedmeesterpad, effecten op deze soort kunnen dan ook niet op voorhand worden uitgesloten. Utrecht ligt buiten het natuurlijke verspreidingsgebied van de soort; in Nederland leeft de vroedmeesterpad van nature alleen in Zuid-Limburg. Verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming zijn van toepassing op dieren/populaties binnen het natuurlijke verspreidingsgebied en zijn derhalve niet van toepassing op de populatie in Utrecht. Wel geldt de zorgplicht, die voorschrijft dat op een zorgvuldige wijze moet worden omgegaan met alle in het wild voorkomende planten en dieren. Op grond hiervan is een gerichte veldinventarisatie van belang om eventuele effecten en maatregelen op een adequate manier in te kunnen schatten. Pas na afronding van deze inventarisatie kan worden bepaald of er effecten zijn op de vroedmeesterpad en hoe hiermee moet worden omgegaan.

t.a.v. algemene broedvogels:

  • Voer werkzaamheden aan opgaande beplanting en watergangen buiten het broedseizoen uit of start voorafgaand aan het broedseizoen. Een andere optie is het ongeschikt maken van watergangen en vegetatie voorafgaand aan het broedseizoen, bijvoorbeeld door kort te maaien. Het broedseizoen is geen vaste periode, maar voor de meeste soorten is de periode half maart - half augustus een goede indicatie;
  • Wanneer er gestart wordt binnen het broedseizoen is het van belang om voor de start een broedvogelcheck uit te voeren om uit te sluiten dat er broedgevallen van algemene broedvogels aanwezig zijn.

t.a.v. rugstreeppad:

  • Voorkom vestiging van de rugstreeppad. Vestiging kan voorkomen worden door preventieve maatregelen te treffen voorafgaand aan het voortplantingsseizoen. De voortplantingsperiode van de rugstreeppad loopt globaal van april t/m juli. Denk bij maatregelen bijvoorbeeld aan het voorkomen van vorming van plassen tijdens het bouwrijp maken en/of het afschermen van plassen met amfibieënschermen.

t.a.v. overige beschermde soorten:

  • Nader onderzoek naar overige beschermde soorten is niet aan de orde. Houdt wel rekening met de algemene zorgplicht die geldt voor alle dieren, beschermd of niet.

t.a.v. zorgplicht en calamiteiten

  • Ten aanzien van álle dieren en planten (beschermd of niet beschermd) geldt de 'Algemene zorgplicht'. Met name geldt dit voor algemene soorten zoogdieren en amfibieën, waarvoor een provinciale vrijstelling geldt. Dit houdt in dat nadelige gevolgen voor flora en fauna naar redelijkheid zoveel mogelijk voorkomen moeten worden en dat er 'met zorg voor de natuur' gewerkt dient te worden;
  • Voor het uitvoeren van de werkzaamheden dient een ecologisch werkprotocol te worden opgesteld. In dit werkprotocol wordt de juiste werkwijze en periode omschreven om schade aan flora en fauna zoveel mogelijk te voorkomen en te voldoen aan de zorgplicht;
  • Worden er tijdens de werkzaamheden toch beschermde soorten aangetroffen, leg dan het werk tijdelijk stil en neem contact op een deskundige (volgens omschrijving van het Ministerie van EZ) op het gebied van flora en fauna. Overleg met de deskundige en bevoegd gezag moet in dat geval duidelijk maken hoe met de ontstane situatie kan worden omgegaan.

Diervriendelijk bouwen
De woningen krijgen ingebouwde verblijfplaatsen voor de gierzwaluw of huismus en een ingebouwde verblijfplaats of entreesteen voor vleermuizen. In aanvulling op neststenen en kasten kunnen speciale oplossingen voor insecten, groendaken en minimale verharding worden ingezet om de biodiversiteit te bevorderen. Door de keuze voor bepaalde plantensoorten/vegetatie kan rekening worden gehouden met de voedselbehoefte en leefomgeving van de verschillende diersoorten.


Beschermde gebieden
Natura 2000-gebieden
De biodiversiteit (soortenrijkdom) in Europa gaat achteruit. Om deze te beschermen zijn er op Europees niveau richtlijnen opgesteld die twee componenten behelzen: soortenbescherming en gebiedsbescherming. Als uitvloeisel hiervan zijn in Nederland ongeveer 160 Natura 2000-gebieden aangewezen met een Europese beschermingsstatus. Deze gebieden kennen instandhoudingsdoelstellingen, wat betekent dat de beschermde soorten op het gewenste doelniveau dienen te komen of blijven. Verstoringen van deze beschermde gebieden zijn niet toegestaan als ze de instandhoudingsdoelstellingen in gevaar kunnen brengen. Verstoring kan uit diverse aspecten bestaan (licht, geluid). Veel van die gebieden zijn (ook) gevoelig voor stikstofdepositie. Een verdere toename van de stikstofdepositie kan leiden tot 'significante effecten' op de beschermde natuurgebieden, wat alleen is toegestaan met een Wet natuurbescherming vergunning (Wnb-vergunning).

De meest nabije Natura 2000-gebieden zijn:

  • Oostelijke Vechtplassen (ongeveer 6,5 km noordoostelijk);
  • Nieuwkoopse Plassen & De Haeck (ongeveer 14 km noordwestelijk);
  • Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein (ongeveer 18 km zuidwestelijk);
  • Uiterwaarden Lek (ongeveer 12 km zuidelijk).

Er is middels een stikstofdepositieonderzoek, zie bijlage 7, aangetoond dat de gebruiksfase van het plan ParkZuid blok 10 niet leidt tot een toename aan stikstofdepositie in de omliggende Natura 2000-gebieden. De berekeningen zijn uitgevoerd voor een groter plan, dat blok 8-10 omvat. Dit is worst-case, omdat het totale plan 34 woningen betreft en blok 10 maar 14 woningen mogelijk maakt. Op basis van de op 1 juli 2021 in werking getreden Wet Stikstofreductie en Natuurherstel is de bouwfase vrijgesteld van vergunningplicht. Het plan zal dus vanuit het oogpunt van de Wet natuurbescherming uitvoerbaar zijn.

Natuurnetwerk Nederland en Groene Contour
Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Directe effecten op het NNN zijn uit te sluiten en het toetsingskader van het NNN is niet van toepassing. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Groene Contour.

Gezien de aard en het lokale karakter van de ingreep worden effecten op Natura 2000-gebieden, NNN en de Groene Contour niet verwacht.

Algemene zorgplicht
Ten slotte geldt de zorgplicht van artikel 1.11 Wet natuurbescherming: een ieder neemt voldoende zorg in acht voor alle in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving. Als het toch noodzakelijk is om handelingen uit te voeren, dan moet zoveel als redelijkerwijs mogelijk geprobeerd worden om negatieve effecten te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken. Daarom moet iemand die een bepaalde handeling wil verrichten zich vooraf op de hoogte stellen van de aanwezige flora en fauna, de kwetsbaarheid ervan en de mogelijke gevolgen daarvoor van zijn handelen. De zorgplicht dient mede als vangnet voor de bescherming van soorten, waarvoor op grond van de Wnb geen specifiek verbod geldt.

Om een juiste invulling te kunnen geven aan de zorgplicht is de Leidraad werken met beschermde flora en fauna van de gemeente Utrecht van toepassing. Voor aanvang van de werkzaamheden moet een ecologisch werkprotocol worden opgesteld door een deskundige.

Conclusie
Met betrekking tot de beschermde soorten zijn negatieve effecten niet uit te sluiten. Om dit te voorkomen moeten de aanbevelingen opgevolgd worden. Ten aanzien van de stikstofdepositie blijkt dat er geen toename aan stikstofdepositie in de omliggende Natura 2000-gebieden plaatsvindt. Ook worden er geen effecten verwacht op de NNN en Groene Contour.

5.9 Bomen

Kader
Volgens de nota 'Bomenbeleid Utrecht 2009' is bij ruimtelijke plannen een bomenparagraaf noodzakelijk. Hierin moet een uitspraak gedaan te worden over de wijze waarop rekening wordt gehouden met het belang van de bomen.

Plangebied
Er staan geen bomen in het plangebied. Aan de westzijde van het plangebied worden bomen geplant. Daarvan vallen 7 bomen in het plangebied van dit bestemmingsplan. De aan te planten bomen zijn van de eerste grootte. Bij aanplant hebben de bomen een hoogte van ongeveer 4-5 meter en een stamomtrek van 18-20 cm.

In het verleden zijn in het plangebied wel bomen gekapt. Deze bomen worden gecompenseerd buiten het plangebied.

5.10 Water

Kader
In het algemeen is het beleid van het Rijk, de provincie Utrecht, de gemeente Utrecht en het waterschap HDSR en het waterschap AGV(Waternet) gericht op een duurzaam en robuust waterbeheer. Bij ruimtelijke ontwikkelingen worden (indien doelmatig) de waterkwaliteitstrits 'gescheiden inzamelen-gescheiden afvoeren-gescheiden verwerken' en de waterkwantiteitstrits 'water vasthouden-bergen-vertraagd afvoeren' gehanteerd. Dit beleid is per overheidsniveau in de onderstaande beleidsdocumenten verankerd:

  • Europese richtlijn: Kaderrichtlijn Water (KRW);
  • Rijksbeleid: Nationaal Waterplan, WB21, NBW, Waterwet, etc.;
  • Provinciale Omgevingsvisie (in werking getreden op 1 april 2021);
  • Provinciale Interim Omgevingsverordening (in werking getreden op 1 april 2021);
  • Gemeentelijk beleid: de visie Water en Riolering (in werking getreden in februari 2022), de visie Klimaatadaptatie (in werking getreden in februari 2022);
  • Waterschapsbeleid HDSR: Waterwet, Waterbeheerprogramma 2022-2027, Stroomopwaarts, klimaatbestendig en duurzaam HDSR, Beleidsregels Keur 2019.


Plangebied
Op grond van artikel 3.1.6 Bro moet in de toelichting op ruimtelijke plannen, een waterparagraaf worden opgenomen. Hierin staat de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan op de waterhuishouding. De volledige waterparagraaf is opgenomen in bijlage 8.

Het plangebied is in de huidige situatie volledig onverhard. Vanwege de toename van verhard oppervlak zullen er compensatiemaatregelen uitgevoerd moeten worden. Bij het berekenen van de watercompensatie volgens de KEUR, is de minimale ontwerp voorwaarde 45 mm berging per m2 toename verhard oppervlak of als het uitgevoerd wordt in oppervlaktewater, dan betreft het 15% van de toe te voegen verharding.

Voor de 14 zelfbouwkavels is er in totaal een verhardingstoename van 3.870 m2. Per kavel is dat een bergingsopgave van (3870/14 x 0,045) = 12,50 m3. Deze bergingsopgave wordt geregeld in de koopovereenkomst. Bewoners moeten zelf zorgdragen voor verwerking van het hemelwater op de eigen kavel. Er wordt in de openbare ruimte dan ook geen hemelwaterriool aangelegd met uitleggers. Voor een juiste verwerking of afvoer voor de lozing van hemelwater in de openbare ruimte en op particuliere percelen hanteren wij een voorkeursvolgorde. Op basis van deze voorkeursvolgorde moet afvloeiend hemelwater worden verwerkt of geloosd door:

  • 1. vasthouden en nuttig gebruiken (geen lozing);
  • 2. infiltratie op de bodem (bovengronds);
  • 3. infiltratie in de bodem (ondergronds;
  • 4. directe lozing in het oppervlaktewater;
  • 5. lozing in een hemelwaterstelsel;


wanneer het redelijkerwijs niet mogelijk is om gebruik te maken van bovenstaande lozingsroutes;

6. lozing in een vuilwaterriool.

Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

5.11 Archeologie

Wettelijk kader
In 1992 heeft Nederland het Europese Verdrag van Malta ondertekend en in 1998 geratificeerd. Doel van dit verdrag is een betere bescherming van het Europese archeologische erfgoed door een structurele inpassing van de archeologie in ruimtelijke ordeningstrajecten. Eén van de belangrijkste uitgangspunten van het Verdrag van Malta is dat archeologische waarden zoveel mogelijk in situ in de bodem bewaard dienen te blijven. Alleen als behoud in situ niet mogelijk is, wordt overgegaan tot behoud van de archeologische informatie ex situ, door middel van opgraven en bewaren in depot. Een ander uitgangspunt is dat het onderzoek naar de aanwezigheid van archeologische waarden in een zo vroeg mogelijk stadium dient plaats te vinden, zodat hiermee bij de planontwikkeling rekening gehouden kan worden. Een derde uitgangspunt is het 'de verstoorder betaalt principe'. Alle kosten die samenhangen met archeologisch onderzoek dienen worden betaald door de initiatiefnemer van de geplande bodemingrepen. Ten slotte richt het Verdrag van Malta zich tevens op een toename van kennis, herkenbaarheid en beleefbaarheid van het archeologische erfgoed.

De Erfgoedwet heeft betrekking op archeologie op het land en onder water. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Op grond van Hoofdstuk 9 Overgangsrecht blijft artikel 38a van de Monumentenwet 1988 van toepassing tot inwerkingtreding van de Omgevingswet. Artikel 38a schrijft voor dat in een bestemmingsplan rekening moet worden gehouden met in de grond te aanwezige dan wel te verwachten archeologische resten.

Verordening en bestemmingsplan
De gemeente Utrecht heeft ervoor gekozen ter bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen een verordening op te stellen voor het hele grondgebied van de gemeente. In de verordening op de archeologische monumentenzorg is een vergunningenstelsel opgenomen ter bescherming van het archeologische erfgoed, waarmee de wettelijk vereiste bescherming kan worden geboden. In bestemmingsplannen wordt verwezen naar de verordening en een regel opgenomen (dubbelbestemming Waarde - Archeologie). In deze dubbelbestemming is opgenomen dat de voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden mede zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachtingen. Met deze specifieke gebruiksregel wordt geregeld dat onder een met het bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval wordt begrepen het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg. Door de verordening en de daarbij behorende archeologische waardenkaart is de bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen in de bodem van de gemeente Utrecht gewaarborgd en zijn verstoringen van de bodem vanaf een op de archeologische waardenkaart aangegeven oppervlakte en diepte vergunningplichtig.

Gemeentelijke archeologische waardenkaart
De Archeologische Waardenkaart van de gemeente Utrecht ligt ten grondslag aan de verordening op de archeologische Monumentenzorg. Deze waardenkaart is geënt op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarde (IKAW) van de provincie en op de kennis en ervaring opgedaan in tientallen jaren archeologisch onderzoek in de stad. Hij geeft inzicht in de ligging van beschermde archeologische rijksmonumenten, gebieden van hoge archeologische waarde, gebieden van hoge archeologische verwachting en gebieden van archeologische verwachting en bij welk te verstoren oppervlakte en diepte een vergunningsplicht geldt. In de op de waardenkaart aangeduide gebieden waar een vergunningplicht geldt zal van toekomstige initiatiefnemers tot bodemverstorende activiteiten een inspanning vereist worden om resten uit het verleden op te laten sporen en zo nodig veilig te stellen.

Archeologie in het plangebied
Voor het plangebied geldt een bijzondere status en regeling, omdat het gehele terrein deel uitmaakt van het wettelijk beschermde archeologische monument 'De Hoge Woerd'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPMAXIMAPAZUIDBLOK-VA01_0010.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPMAXIMAPAZUIDBLOK-VA01_0011.jpg"
Afbeelding 9 Uitsnede Archeologische waardenkaart

Beschermde archeologische rijksmonumenten worden op grond van de Erfgoedwet beschermd. Op grond van Hoofdstuk 9 Overgangsrecht blijven paragraaf 2 en 3 van hoofdstuk II van de Monumentenwet 1988 van toepassing tot inwerkingtreding van de Omgevingswet. Hierin staat dat aantasting van de beschermde archeologische monumenten niet is toegestaan. Voor wijziging, sloop of verwijdering van een archeologisch Rijksmonument moet een vergunning worden aangevraagd waarop de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed beslist.

Voor het bouwrijp maken van het plangebied heeft de gemeente als initiatiefnemer in januari 2019 een monumentenvergunning aangevraagd bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Namens de minister heeft de RCE als voorwaarde aan de vergunning verbonden een integrale opgraving en documentatie van de in het plangebied aanwezige archeologische waarden op basis van een door de Rijksdienst goedgekeurd Programma van Eisen. Dit onderzoek heeft plaatsgevonden in de maanden mei-juli 2019. Het evaluatierapport KBL01 Parkzuid - Kuinderboslaan, De Meern (T. Moesker & E. Graafstal, februari 2020) is beoordeeld en goedgekeurd door de RCE. De RCE stemt in met het verzoek tot vrijgave van het betreffende plangebied zoals in rood is aangegeven op afbeelding 10, zie ook de brief in bijlage 9. Voor dit gebied van het archeologisch rijksmonument geldt geen vergunningplicht meer voor het archeologisch Rijksmonument.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPMAXIMAPAZUIDBLOK-VA01_0012.jpg"
Afbeelding 10 Door RCE vrijgegeven gebied

Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen dient hiervan, conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet melding te worden gedaan bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. archeologen van de afdeling Erfgoed van de gemeente Utrecht, 030-2860023, 030-2860016, 030-2860011 of 030-2862765 en via archeologie@utrecht.nl.

Conclusie
Archeologie zorgt niet voor een belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

5.12 Kabels en leidingen

Plangebied
Het plangebied is bouwrijp gemaakt, er liggen geen kabels en leidingen.

Conclusie
Op basis van voorgaande is de conclusie dat kabels en leidingen geen belemmering vormen voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

5.13 Gezond stedelijk leven

Kader
In paragraaf 2.3.2.2.6 is het gemeentelijk beleid voor een gezond stedelijk leven uiteengezet. In Utrecht streven wij naar gezond stedelijk leven voor iedereen (Nota Volksgezondheid 'Gezondheid voor iedereen'). Een gezonde leefomgeving van Utrechters is zo ingericht dat gezond leven makkelijk is, de druk op gezondheid zo laag mogelijk is en dat mensen zich prettig voelen. Hieronder wordt aangegeven op welke manier hier invulling aan is gegeven.

Plangebied
Rondom het Máximapark zijn verschillende gebieden met zelfbouwkavels. Deze zijn bijna allemaal al ingevuld. Het stuk ten westen van de rotonde van de Parkzichtlaan en Burgemeester Middelweerdbaan is nog open. Het voorgestelde plan heeft 14 zelfbouwkavels.

Het nabijgelegen Máximapark zorgt voor veel zicht- en gebruiksgroen vanuit het plangebied. Groen heeft een positief effect op de gezondheid van mensen. Groen zorgt voor ruimte om te spelen, te recreëren en om water op te vangen. In het plangebied zelf is ook ruimte voor een groene inrichting, dit is dan ook vanuit een gezondheidsperspectief gewenst. Daarnaast is dit gebied de toegang tot het Máximapark vanuit de zuidoost kant. Om de groene uitstraling van het Máximapark te benadrukken en te behouden is het passend om de tuinen zoveel mogelijk groen in te richten met daarbij ruimte voor bomen hagen en ander kwaliteitsgroen. Het zou wenselijk zijn om de nieuwe bewoners voor de invulling van het groen gezamenlijk te laten komen met een groenplan. Zodat dit meer ecologische en gebruikswaarde heeft.

Kijkend naar de gewenste gezondheidsbescherming van de nieuwe bewoners is de luchtkwaliteit op deze locatie goed. De geluidsbelasting van de Burgemeester Middelweerdbaan is vanuit een gezondheidsperspectief minder gewenst, maar doordat de kavels verder van de weg af liggen zijn er geen additionele geluid beschermende maatregelen nodig. Daarbij ligt het Máximapark aan de andere kant, waardoor de kavels aan die zijde een rustigere zijde hebben en er daardoor ook plekken van stilte en rust om de woningen zijn te vinden.

In de buurt zijn verschillende voorzieningen dichtbij. Zo is winkelcentrum Parkwijk met de fiets te bereiken en is er een bushalte aan de Burgemeester Middelweerdbaan te vinden op loopafstand. Hierdoor wordt gebruik van het openbaar vervoer of langzaam verkeer vanuit deze locatie gemakkelijk gemaakt. Het beoefenen van een sport of het dagelijks bewegen heeft een positieve invloed op de gezondheid van mensen. In het Máximapark zijn hiervoor volop mogelijkheden aanwezig. Het Lint is een bekende hardlooproute maar ook andere vormen van beweging zoals fietsen en skeeleren zijn hier mogelijk. Daarnaast zijn er verschillende sportvelden in het Máximapark te vinden. Het Máximapark kan ook dienen als ontmoetingsplek voor de toekomstige bewoners. Het Castellum ligt ook op loopafstand.

Conclusie
De conclusie is dat concrete maatregelen worden getroffen waarmee invulling wordt gegeven aan de missie van de gezonde stad. De ontwikkeling is in overeenstemming met het volksgezondheidbeleid.

5.14 Toegankelijkheid

Kader
Utrecht wil een stad zijn waar iedereen mee kan doen, waar we niemand buitensluiten. Een inclusieve toegankelijke stad. We willen dat alle inwoners en bezoekers, met en zonder beperking, alle openbare gebouwen, woningen, de openbare ruimte en dienstverlening kunnen gebruiken.

Utrecht werkt al sinds 2007 actief aan toegankelijkheid, eerst met Agenda 22 en nu volgens het VN-verdrag handicap. Het uitgangspunt van het VN-verdrag handicap is 'niets over ons zonder ons'. Samenwerking met de belangenorganisaties voor inwoners met een beperking in een zo vroeg mogelijk stadium van de planontwikkeling is daarmee noodzakelijk. De ambities van de gemeente voor het VN-verdrag handicap staan in de agenda 'Utrecht voor iedereen toegankelijk'. In de agenda 'Utrecht voor iedereen toegankelijk' zijn drie kansen omschreven die we als gemeente willen pakken. Dit zijn: sneller en concreet resultaat, niet alleen fysiek maar ook sociaal toegankelijk en samenwerken met de stad. Met het uitvoeringsprogramma 'Utrecht voor iedereen toegankelijk' laten we zien wat we al doen en wat we nieuw op pakken. Dit zijn acties die nodig zijn voor het benutten van de drie kansen.

Daarnaast moeten gebouwen en woningen voldoen aan het Bouwbesluit 2012. Met ingang van 1 juli 2021 en 1 januari 2022 treedt een aantal wijzigingen van het Bouwbesluit 2012 in werking. Er zijn dan nieuwe toegankelijkheidseisen voor bijvoorbeeld drempels bij hoofdingangen van nieuwe publiek toegankelijke gebouwen en alle toegangen bij nieuwbouwwoningen.

Plangebied
Woningen
Utrecht wil graag rolstoelbezoekbare en rolstoelbewoonbare woningen. Wij willen dat iedereen, ook als hij of zij gebruik maakt van een rolstoel, alle nieuwe of verbouwde woningen kan bezoeken. Iedereen kan vanaf de openbare weg bij de voordeur komen, een brief in de bus doen, aanbellen, binnengaan, in de woonkamer komen en bij het toilet, gebruik maken van de buitenruimte zoals een balkon of tuin. Dit houdt bijvoorbeeld in dat er geen trappetjes of opstapjes zijn, binnen of buiten de woning. Dit is een woning die bezoekbaar is. We willen dat mensen in een rolstoel in alle nieuwe of verbouwde nultredenwoningen (woningen waarbij de entree, woonkamer/eetkamer, keuken, badkamer, toilet en ten minste één slaapkamer zonder trap bereikbaar zijn) kunnen wonen. Of het is gemakkelijk om daarvoor te zorgen. De ambitie van Utrecht gaat hiermee verder dan het Bouwbesluit.

Conclusie
Bij de vergunningaanvraag voor het bouwen van de nieuwe woningen wordt het bouwplan getoetst aan het Bouwbesluit. Daar moeten de woningen dus aan voldoen.

5.15 Duurzaamheid

Kader
Het uitgangspunt van de gemeente Utrecht is te streven naar een duurzame ruimtelijke ontwikkeling. Onder duurzame ontwikkeling wordt een ontwikkeling verstaan die voorziet in de behoeften van de huidige generatie zonder daarmee voor toekomstige generaties de mogelijkheid in gevaar te brengen om ook in hun behoefte te voorzien. Dit houdt een streven in naar een evenwicht tussen de 3 P's. People (sociale component), Planet (ecologie en milieu) en Profit (economie).

De gemeente Utrecht stelt daarom eisen op het gebied van energie, circulaire economie en groene gezonde verstedelijking. Deze thema's worden hieronder toegelicht. Op de webpagina omgevingsvisie.utrecht.nl is meer achtergrondinformatie te vinden over deze thema's. Ook wordt in deze paragraaf de toetsingsmethode GPR Gebouw geïntroduceerd om de algehele duurzaamheidsprestatie van de ontwikkeling in beeld te brengen.

Energie
De gemeente Utrecht wil zo snel mogelijk klimaatneutraal zijn. Nieuwbouwprojecten moeten hier aan bijdragen door zo veel mogelijk energieneutraal te ontwikkelen. Het Utrechts Energie Protocol geeft hiervoor handvaten aan ontwikkelaars om dit verder uit te werken. Beperken van het energieverbruik voor behoefte aan warmte en koude en maximaal gebruik van de energiebronnen binnen het eigen plangebied zijn hierbij het startpunt. In de Transitievisie Warmte (TVW) deel 1, vastgesteld op 3 juni 2021, is vastgelegd dat de schaarse capaciteit van het hoge temperatuur stadswarmtenet niet voor nieuwbouw ingezet mag worden.

Bij toepassing van bodemwarmtepompen moet rekening worden gehouden met het beperken van uitputting van de bodem; volledige regeneratie van de bodemtemperatuur is het uitgangspunt. Ook gelden er boordieptebeperkingen in dit deel van de stad, waardoor alleen het 1e watervoerend pakket tot ongeveer 50 meter diepte gebruikt kan worden. Bij luchtwarmtepompen moet rekening worden gehouden met geluidsaspecten.

Circulaire economie
In 2050 wil de gemeente Utrecht een circulaire stad zijn. Dit betekent dat we een afvalvrije economie hebben. Hiervoor zijn niet alleen andere materialen nodig die anders worden ingezameld en hergebruikt, maar worden ook nieuwe verdienmodellen ontwikkeld (bijvoorbeeld deelconcepten). Het Actieprogramma Utrecht Circulair 2020-2023 schetst de eerste stappen en aandachtspunten op de route naar 2050. Hierbij is er nadrukkelijk aandacht voor experimenteren en innoveren, zodat in de jaren daarna opgeschaald kan worden.

Bij bouwontwikkelingen maakt de gemeente tevens gebruik van de MPG indicator, een methodiek die ook onderdeel vormt van het landelijke Bouwbesluit, om de algemene milieuvoetafdruk van de gebruikte bouwmaterialen te toetsen. De gemeente streeft hierbij naar een lagere milieubelasting dan het Bouwbesluit voorschrijft, zodat innovatieve bouwmaatregelen worden gestimuleerd.

Groene gezonde verstedelijking
Groene gezonde verstedelijking houdt in dat er wordt ingezet op een gezonde stad met gezonde bewoners en dieren. Dit betekent inzet op:

  • De woning heeft voldoende koeling om in de zomer geen oververhitting te ervaren;
  • Het beperken van hittestress in de buitenruimte door inzet op het toepassen van inheems groen op platte daken;
  • Het beperken van wateroverlast door 45mm waterberging per m² verhard oppervlak te realiseren;
  • Inzet op gezonde materialen door het aantal materialen dat op de Cradle to Cradle banned list of chemicals te minimaliseren;
  • Geen uitlogende materialen toe te passen waar deze in contact komen met hemelwater. Het gaat daarbij met name om lood, koper en zink;
  • Het toegepaste hout is van duurzame oorsprong zoals van FSC of PEFC gekeurde bronnen;
  • In de gevel van de woning worden minimaal drie dierverblijfplaatsen geplaatst, zoals voor de gierzwaluw, huismus of dwergvleermuis. Bij inpassing van de verblijfplaatsen is aandacht nodig voor zaken als de juiste oriëntatie en voldoende uitvliegruimte;
  • Er worden geen biomassaverbrandingsinstallaties toegepast zoals pelletkachels of (sier)haarden. Deze leiden tot een grote mate van luchtverontreiniging in de directe omgeving.


GPR Gebouw
De algehele duurzaamheidsprestatie kan worden uitgedrukt met de toetsingsmethode GPR Gebouw. GPR Gebouw is een digitaal instrument om de duurzaamheid van een woongebouw, kantoorgebouw of onderwijsgebouw in beeld te brengen. Bij gebruik van GPR worden per ontwikkeling afspraken gemaakt over de te behalen score.

Plangebied
Bij de ontwikkeling van deze locatie wordt rekening gehouden met de duurzaamheidsambities van de gemeente Utrecht. De duurzaamheidsprestatie van deze ontwikkeling wordt uitgedrukt in een GPR. Gebouw score, met als ondergrens 8,25 gemiddeld over de vijf aspecten. Door te werken met een minimale gemiddelde score en niet met een minimale score per categorie, wordt maatwerk voor de ontwikkellocatie verder gestimuleerd. De GPR Gebouw berekening is onderdeel van de vergunningaanvraag en moet door een GPR Gebouw Expert gemaakt worden. De gemeente kan kostenloos een GPR licentie verstrekken.

Verder wordt met toekomstige bewoners privaatrechtelijk afgesproken dat in de uitwerking van het bouwplan rekening wordt gehouden met de volgende aspecten:

  • De woning wordt met een lage milieubelasting gebouwd. Dit betekent een MPG schaduwprijs niet hoger dan €0,50/bvo.jr. Dit kan bereikt worden door milieuvriendelijke materialen toe te passen, anders te ontwerpen of gebruikte materialen hoogwaardig her te gebruiken.
  • Van het plan wordt een beveiligd webbased materialenpaspoort opgesteld met ten minste de volgende onderdelen: alle elementen en componenten van het gebouw, inzicht in toxiciteit van materialen en demontabiliteit (losmaakbaarheid). De woningeigenaren hebben na oplevering toegang tot dit paspoort.
  • De woning produceert minimaal voldoende hernieuwbare energie om over het jaar heen het eigen gebruik te compenseren. De BENG 2 indicator op basis van NTA8800 is kleiner dan of gelijk aan 0,0kWh/m2jr fossiel energieverbruik.


Conclusie 
De ontwikkeling van de 14 woningen voldoet aan het gemeentelijke duurzaamheidsbeleid.

5.16 Conclusie

De in de vorige paragrafen beschreven onderzoeken naar milieuaspecten geven aan dat belangrijke nadelige milieugevolgen, als gevolg van de ontwikkeling, geen belemmering vormen voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Inleiding
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op de integrale gebiedsontwikkeling van het plangebied Maximapark, ParkZuid blok 10. Het bestemmingsplan faciliteert de ontwikkeling van woningbouw (zelfbouwkavels) in het plangebied.

Financiële uitvoerbaarheid
De te ontwikkelen grond is eigendom van de gemeente.

Voor de integrale gebiedsontwikkeling van het plangebied is op basis van de beschreven uitgangspunten een grondexploitatie gemaakt. In deze grondexploitatie worden de kosten en opbrengsten geraamd, en wordt het verwachte resultaat van de gebiedsontwikkeling bepaald. De opbrengsten worden gerealiseerd door de verkoop van bouwgrond ten behoeve van woningbouw in de vorm van zelfbouwkavels. De hoogte van deze opbrengsten is geraamd o.b.v. taxaties.

De kosten worden met name bepaald door de grondverwerving, het bouw- en woonrijp maken van de locatie en de kosten van planontwikkeling. De kosten van bouw- en woonrijp maken zijn geraamd door een ingenieursbureau. De gemeente heeft zelf de kosten van planontwikkeling geraamd.

Om de effecten van rente en inflatie te bepalen, zijn de kosten en opbrengsten gefaseerd in de tijd. Belangrijke uitgangspunten hierbij zijn de doorlooptijd van procedures, beschikbaarheid van gronden en de ingeschatte opname van bouwkavels door de markt.

De conclusie van de grondexploitatie is dat de kosten worden gedekt door de opbrengsten van deze gebiedsontwikkeling en passen binnen de grondexploitatie van Leidsche Rijn. Dit bestemmingsplan is daarmee financieel uitvoerbaar.

Economische uitvoerbaarheid
Vanwege de geprognosticeerde groei van Utrecht naar circa 450.000 inwoners, de druk op de woningmarkt en de grotere vraag dan aanbod wordt de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan Maximapark, ParkZuid blok 10 voldoende aannemelijk geacht. Het plan bevat de verkoop van vrije kavels. De vraag naar vrije kavels in Leidsche Rijn, waaronder die in het Máximapark, is groot. Recentelijk zijn enkele plannen in Máximapark Zuid in de verkoop gegaan, waarbij is gebleken dat er voldoende vraag is. Mede op basis hiervan is er voldoende vertrouwen in de economische uitvoerbaarheid van het plan.

Kostenverhaal
Gemeenten zijn op grond van de Wro verplicht om de kosten van de grondexploitatie te verhalen. Het verhalen van de kosten van de grondexploitatie is verzekerd door verkoop van bouwrijpe grond (gronden die in eigendom zijn van de gemeente). Daarnaast is er geen noodzaak tot het stellen van eisen aan de fasering dan wel aan de uitvoering. Er is dan ook geen noodzaak tot het vaststellen van een exploitatieplan.

Planschade
De gemeente heeft een inschatting gemaakt van mogelijke planschades als gevolg van het bestemmingsplan. Uit deze analyse komt naar voren dat het risico nihil is. Dekking van een eventuele planschade uitkering kan worden gedekt uit de grondexploitatie.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het concept-bestemmingsplan is in vooroverleg geweest. Het plan is verstuurd naar de provincie Utrecht, het waterschap Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR), Vitens en Rijksdienst voor cultureel erfgoed (RCE). We hebben een reactie ontvangen van HDSR. HDSR bevestigd wat er in de waterparagraaf is opgenomen, namelijk dat er sprake is van een toename van verharding en een waterbergingsopgave van 12,5 m3 per kavel. De waterbergingsopgave wordt per kavel in de koopovereenkomst geregeld. Verder vraagt HDSR aan de gemeente om in het vervolgproces het waterschap actief te blijven betrekken. Dit doen we.

Hoofdstuk 7 Juridische plantoelichting

7.1 Inleiding

Het bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere leesbaarheid, raadpleegbaarheid en helderheid voor de gebruiker en draagt zo bij aan een effectiever en efficiëntere dienstverlening.

7.2 Opbouw regels

De opzet van de bestemmingsregels is steeds gelijk:

  • bestemmingsomschrijving (met ondergeschikte en nevengeschikte doeleinden);
  • bouwregels;
  • nadere eisen waar de bestemmingsregeling dat nodig maakt;
  • afwijkingsregels van de bouwregels;
  • waar nodig: een bijzondere gebruiksregel, bijvoorbeeld bij wonen een aan-huis-verbonden bedrijf.
  • afwijkingsregels van de gebruiksregels;
  • eventueel een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, ter bescherming van aanwezige cultuurhistorische, landschappelijke of natuurwaarden;
  • waar nodig: een wijzigingsbevoegdheid of uitwerkingsplicht.
7.2.1 Het gebruik van het woord of

Wanneer in de regels van dit bestemmingsplan in een opsomming van gevallen het woord 'of' wordt gebruikt, is daaronder mede begrepen de situatie dat meer dan een van de genoemde gevallen zich tegelijk voordoen. Onder 'of' wordt een combinatie van opties niet uitgesloten.

7.2.2 Nadere eisen

Op basis van artikel 3.6, lid 1 onder d van Wro, kan worden bepaald dat burgemeester en wethouders met inachtneming van de bij het plan te geven regels, nadere eisen kunnen stellen ten aanzien van in het plan omschreven onderwerpen of onderdelen. Het stellen van nadere eisen kan betrekking hebben op een heel scala van onderwerpen. Zo kan bijvoorbeeld worden bepaald dat de nadere eisen betrekking hebben op de situering of afmetingen van gebouwen of bouwwerken, of op het stellen van eisen aan parkeergelegenheid op eigen terrein, maar evenzeer kunnen nadere eisen betrekking hebben op het treffen van bouwkundige voorzieningen of aanpassingen die van belang zijn voor een goede ruimtelijke ordening.

In hoofdzaak vindt een goede ruimtelijke ordening plaats door het toekennen van bestemmingen en daarbij bouwmogelijkheden aan percelen. Hoewel daarmee op hoofdlijnen de gewenste ruimtelijk inrichting van een perceel (qua functie en bebouwingsvolume) is vastgelegd, kan er echter op detailniveau aanleiding zijn of behoefte bestaan om specifieke ruimtelijke belangen op een juiste manier af te stemmen. Hiervoor is het instrument van nadere eisen in de wet opgenomen.

Nadere eisen dienen er voor om binnen de toegekende bestemming en bouwmogelijkheden maatwerk te kunnen leveren op perceelsniveau. De noodzaak voor dit maatwerk is gelegen in de specifieke ruimtelijke omstandigheden van het betreffende (of het aangrenzende) perceel, die niet op voorhand te regelen zijn in de algemeen geformuleerde bestemmingsregeling.

Deze specifieke ruimtelijke omstandigheden kunnen de volgende aspecten betreffen:

  • stedenbouwkundige aspecten;
  • landschappelijke en of ecologische aspecten;
  • milieukundige aspecten;
  • cultuurhistorische aspecten;
  • verkeersaspecten;
  • sociale veiligheid;
  • de gebruiksmogelijkheden van naastgelegen percelen/bouwwerken.


Het gebied geeft aanleiding voor het opnemen van nadere eisen.

Stedenbouwkundige aspecten
In het gebied is het creëren van een afwisselend bebouwingsbeeld van groot belang, waarbij de stedenbouwkundige opzet van het gebied wordt gerespecteerd en de nieuwe woningen zorgvuldig worden ingepast. Een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld, onder andere ten aanzien van voorgevels en kapvormen is daarbij van belang. Ook andere stedenbouwkundige aspecten zijn van belang, zie ook bijlage 1 voor de beeldregieregels.

7.3 Regeling bijbehorende bouwwerken

In het Besluit omgevingsrecht Bijlage II artikel 2 staan de vergunningvrije bijbehorende bouwwerken opgesomd. Deze vergunningvrije bouwwerken zijn in 2014 aanzienlijk verruimd. De vergunningvrije bouwwerken komen overeen met de voorheen door de gemeente Utrecht gehanteerde standaard erfbebouwingsregeling bij woningen. Besloten is daarom om in het bestemmingsplan geen aparte regels meer op te nemen voor bijbehorende bouwwerken, maar om te verwijzen naar de vergunningvrije bijbehorende bouwwerkenregeling in het Besluit omgevingsrecht.

7.4 Artikelsgewijze toelichting

Op een aantal bestemmingen is in deze paragraaf een nadere toelichting opgenomen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verkeer - Verblijfsgebied
De wegen in het plangebied zijn opgenomen in de bestemming 'Verkeer- Verblijfsgebied'. Dit zijn de wegen met hoofdzakelijk een functie voor het bestemmingsverkeer. Er zijn kleine gebouwen toegestaan, bijvoorbeeld voor het realiseren van fietsenstallingen.

Artikel 4 Wonen
In de bestemming Wonen is voor iedere woning een bouwvlak opgenomen. Het hoofdgebouw mag binnen dit bouwvlak worden gebouwd. Ook zijn er minimale bouwhoogten en maximale goot- en bouwhoogten opgenomen. Voor de twee kavels die zijn aangeduid als special in de beeldregieregels is ook een maximale inhoudsmaat opgenomen. Deze woningen mogen een grotere inhoud hebben dan de andere woningen. Één van deze specials moet worden voorzien van een plat dak, daarvoor is een bouwaanduiding opgenomen op de verbeelding. Alle andere woningen moeten worden voorzien van een kap.

Bij wonen mag onder voorwaarden een aan-huis-verbonden bedrijf of een bed & breakfast als ondergeschikte functie uitgeoefend worden. Bij een aan-huis-verbonden bedrijf gaat het om een beroeps- of bedrijfsuitoefening in combinatie met wonen en dus door één van de bewoners van de woning. Bij een aan-huis-verbonden bedrijf mag geen sprake zijn van detailhandel, horeca, afhaalzaken of belhuizen.

Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor het toestaan van milieucategorie B2 voor een aan-huis-verbonden bedrijf, echter onder de voorwaarde dat de bedrijfsactiviteit in kwestie naar aard en invloed op de omgeving gelijk kan worden gesteld met bedrijfsactiviteiten in milieucategorie A of B1 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving.

Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat een stuk grond dat al eens was betrokken bij het verlenen van een omgevingsvergunning bij de beoordeling van latere bouwplannen nogmaals wordt betrokken.

Artikel 6 Algemene bouwregels
Dit artikel regelt de mogelijkheid voor (beperkte) overschrijdingen van bebouwingsgrenzen die op de kaart zijn aangegeven, een voorwaardelijke verplichting over parkeren en regels voor woningvorming en omzetting.

Voorwaardelijke verplichting over parkeren
Deze planregel volgt uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 9 september 2015 (201410585/1) over bestemmingsplan "KPN Campus Fockema Andreaelaan, Rubenslaan e.o.". Artikel 3.1.2, tweede lid, van het Bro maakt het mogelijk dat een bestemmingsplan ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening regels kan bevatten waarvan de uitleg bij de uitoefening van een daarbij aangegeven bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Artikel 6.3 lid 1 van de planregels regelt dat bij een omgevingsvergunning voor het bouwen de parkeergelegenheid voor auto's en fietsen voldoet aan het gemeentelijk beleid. Bij het toetsen van een bouwaanvraag aan het bestemmingsplan, zal onderzocht worden of de aanvraag voldoet aan de voorwaarde om voldoende parkeergelegenheid te regelen. Met de beleidsregels parkeernormen fiets en parkeernormen auto bepaalt de gemeente de benodigde capaciteit van het (fiets)parkeren.

Als gedurende de geldigheid van dit bestemmingsplan het parkeerbeleid wordt gewijzigd, geldt als uitgangspunt dat een aanvraag om omgevingsvergunning aan het op dat moment geldende parkeerbeleid wordt getoetst. In beleidsregels wordt door middel van een overgangsregeling bepaald in welke gevallen het eerdere parkeerbeleid blijft gelden. Op 25 november 2021 is de parkeervisie Fietsparkeren en autoparkeren in een groeiend Utrecht vastgesteld. De bijbehorende beleidsregels zijn op 1 februari 2022 in werking getreden.

Woningvorming en omzetting
De gemeenteraad heeft op 26 november 2015 de Beleidsnotitie Woningsplitsen en omzetten vastgesteld, waarin is geregeld dat het splitsen en omzetten van woningen niet zonder meer is toegestaan. Op grond van dit beleid is zowel in de Huisvestingsverordening Regio Utrecht 2019 gemeente Utrecht, als in het Chw bestemmingsplan Algemene regels voor bouwen en gebruik een vergunningplicht opgenomen voor woningvorming (door bouwkundig splitsen) of omzetting van woonruimte.

Woningvorming en omzetting van woonruimte voor kamerverhuur voorziet weliswaar in de behoefte aan woonruimte voor starters en studenten, maar kan de leefbaarheid van de omgeving nadelig beïnvloeden. Daarom wil de gemeente kunnen toetsen of de woningvorming of omzetting de leefomgeving niet onevenredig aantast.

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening kan de gemeente een vergunning vragen voor woningvorming en omzetting. In lid 6.4 bepaalt de regel onder 1 dat het omzetten en woningvormen zonder vergunning verboden is. De regel onder 2 geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid om, in afwijking van de regel onder 1, woningvorming of omzetting van zelfstandige naar onzelfstandige woonruimte toe te staan. Burgemeester en wethouders toetsen hierbij aan de algemene leefbaarheidstoets en de fysieke leefbaarheidseisen van de Beleidsregels Wijziging samenstelling van de woonruimtevoorraad (woningsplisten en omzetten) gemeente Utrecht. De voorwaarde voor het verlenen van de vergunning is, dat de nieuwe woningen of onzelfstandige woonruimten voldoen aan de oppervlakte- en geluidseisen en dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het woon- en leefklimaat, het verkeer, de parkeersituatie en de gebruiksmogelijkheden van de buren.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels
Strijdig gebruik
De Wabo bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Een algemeen gebruiksverbod hoeft derhalve niet meer in de planregels te worden opgenomen. Het is wel mogelijk om in het bestemmingsplan aan te geven wat onder verboden gebruik in ieder geval wordt verstaan. In dit artikel is opgenomen dat onder verboden gebruik wordt verstaan: onbebouwde gronden te gebruiken als staanplaats voor onderkomens als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan of als stortplaats voor puin en afvalstoffen.

Het gebruik of bouwen in strijd met het bestemmingsplan was vroeger onder de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening via een algemene gebruiksbepaling en strafbepaling geregeld in het bestemmingsplan. Onder de Wet ruimtelijke ordening was een en ander geregeld in de wet zelf. Met de invoering van de Wabo is dat opnieuw gewijzigd. Nu is het als volgt geregeld.

Voor elke verandering van gebruik (in ruime zin) die in strijd komt met een bestemmingsplan is volgens artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo een omgevingsvergunning nodig. Indien voor een dergelijk planologisch strijdig gebruik geen omgevingsvergunning wordt gevraagd of een gevraagde vergunning niet wordt verleend, komt dit gebruik dus in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Dat artikel kan vervolgens bestuursrechtelijk of strafrechtelijk via de Wet op de economische delicten worden gehandhaafd.

Strijdig gebruik met planologische regelingen waarvan afwijking niet is toegestaan valt niet onder artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. Met het oog op dergelijk gebruik is in artikel 7.2 Wet ruimtelijke ordening een verbodsbepaling opgenomen bij de invoering van de Wabo.

Woningvorming en omzetting
Het bestemmingsplan bevat een algemene gebruiksregel voor het vormen en het omzetten van woningen met behoud van een goede leefkwaliteit. Deze regel is, in aanvulling op de algemene bouwregel over woningvorming en omzetting nodig, omdat woningvorming en omzetting soms ook zonder bouwkundige aanpassingen kan plaatsvinden.

Artikel 8 Algemene aanduidingsregels
Milieuzone - boringsvrije zone
Het plangebied ligt in de boringsvrije zone van waterwingebied Leidsche Rijn. Daarom is in het bestemmingsplan de gebiedsaanduiding 'Milieuzone - boringsvrije zone' opgenomen. Deze regels zijn opgenomen voor het behoud van de beschermde laag in de bodem.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
Dit artikel regelt de bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders om af te wijken van de regels. Dit heeft primair tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Ze kunnen worden toegepast als er niet op grond van de bestemmingsregelingen in hoofdstuk 2 al afgeweken kan worden. Het gaat dan om een afwijking van maten, afmetingen en percentages, het plaatsen van objecten van beeldende kunst, het realiseren van kleine nutsgebouwtjes.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 10 Overige regels
Er mogen uitsluitend geluidgevoelige bestemmingen worden opgericht indien het bouwplan in overeenstemming is met de Wet geluidhinder of met het besluit ontheffing Hogere waarde.

Artikel 11 Overgangsrecht
In het Besluit ruimtelijke ordening is overgangsrecht opgenomen dat in elk bestemmingsplan moet worden overgenomen.

Indien de in het plan opgenomen regels, voor wat betreft gebruik of bebouwing, afwijken van een bestaande legale situatie, dan zijn daarop de overgangsregels van toepassing. De overgangsregel heeft tot doel bestaande belangen te respecteren totdat realisering van de nieuwe regels plaatsvindt.

Voor bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, is bepaald dat deze gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande afwijking niet wordt vergroot. Gehele vernieuwing is in principe uitgesloten, waaronder ook gefaseerde vernieuwing van een bouwwerk wordt verstaan. Het doel van het overgangsrecht is dat het bestaande bouwwerk in de bestaande staat in stand mag worden gehouden. Uitsluitend na het tenietgaan van het bouwwerk door een calamiteit, waarmee onder andere brand of extreme weersomstandigheden wordt bedoeld, is onder voorwaarden gehele vernieuwing toegestaan.

Vergunningplichtige bouwwerken die zonder vergunning zijn opgericht, kunnen door overgangsrecht niet gelegaliseerd worden. Bouwen zonder vergunning is immers een overtreding van de Wabo die niet door een regeling in een bestemmingsplan ongedaan kan worden gemaakt.

Wel kan met een beroep op het overgangsrecht een aanvraag worden ingediend voor de verbouw van een illegaal bouwwerk. Om te voorkomen dat een dergelijke aanvraag moet worden gehonoreerd, is in de overgangsbepaling van dit plan opgenomen dat deze slechts van toepassing is op legale bouwwerken.

Voor het gebruik dat onder het overgangsrecht valt, is bepaald dat dat gebruik mag worden voortgezet. Het gebruik mag eveneens worden gewijzigd, voor zover de afwijking ten opzichte van het toegestane gebruik niet vergroot wordt.

Hiervoor is reeds aangegeven dat illegale bouwwerken niet gelegaliseerd kunnen worden door overgangsrecht. Voor gebruik is dat in principe wel mogelijk maar vanuit het oogpunt van handhaving ongewenst. Gezien het voorgaande is in de overgangsbepaling opgenomen dat het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, van het overgangsrecht is uitgesloten.

Ook na het van kracht worden van dit plan kan dus nog met succes handhavend worden opgetreden tegen gebruik dat reeds in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan. Dit laatste is uiteraard mede afhankelijk van andere aspecten, waaronder de vraag of het strijdige gebruik reeds zolang plaatsvindt dat de gemeente haar rechten heeft verwerkt.

Artikel 12 Slotregel
In dit artikel is de naam van het bestemmingsplan, de citeertitel, omschreven.

Prostitutie
In het plangebied van dit bestemmingsplan zijn geen seksinrichtingen gevestigd met een vergunning op basis van de APV. Gezien het in Utrecht gehanteerde maximumstelsel zijn nieuwe seksinrichtingen niet toegestaan en zijn seksinrichtingen uitgesloten in de gebruiksbepaling en in de begripsbepaling "aan-huis-verbonden bedrijf". Gelet op het binnen de gemeente gehanteerde maximumstelsel betekent de regeling in dit bestemmingsplan geen algeheel verbod, maar wel een verbod op seksinrichtingen binnen dit plangebied.

7.5 Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving

Algemeen
In de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) zijn twee voorbeeldstaten voor milieuzonering opgenomen, namelijk de 'Staat Bedrijfsactiviteiten bedrijventerreinen' en de 'Staat Bedrijfsactiviteiten functiemenging'.

De aanpak van milieuzonering en de in dit plan gebruikte Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving is gebaseerd op de Staat Bedrijfsactiviteiten functiemenging in de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009). De Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving wordt gehanteerd in gebieden waar bedrijven of andere milieubelastende functies verspreid zijn gesitueerd tussen woningen of andere gevoelige functies. Onderstaand wordt hier meer in detail op ingegaan. Het gaat in dergelijke gebieden in het algemeen om relatief kleinschalige bedrijvigheid die op korte afstand van woningen kan worden toegestaan. De toelaatbaarheid van activiteiten wordt voor dergelijke gebieden in de VNG-publicatie (en de Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving) bepaald met behulp van op deze situaties toegesneden toelatingscriteria.

Functiemengingsgebieden
In bestaande gebieden waar in enige vorm sprake is van functiemenging, of in gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd (bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen), wordt de Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving toegepast. Zoals in de VNG-publicatie is aangegeven kan bij functiemengingsgebieden gedacht worden aan:

  • stadscentra, dorpskernen en winkelcentra;
  • horecaconcentratiegebieden;
  • zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen en in lintbebouwingen;
  • (delen van) woongebieden met kleinschalige of ambachtelijke bedrijvigheid.


Daarnaast kan ook in (delen van) woongebieden waar enige vorm van bedrijvigheid aanwezig of gewenst is de Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving worden toegepast.

Kenmerken van de activiteiten
De activiteiten in dergelijke gebieden verschillen in het algemeen qua aard en schaal sterk van de activiteiten op een bedrijventerrein. Behalve in historisch gegroeide situaties gaat het voornamelijk om:

  • kleinschalige, meestal ambachtelijke bedrijvigheid;
  • bedrijven waarbij de productie of laad- en loswerkzaamheden alleen in de dagperiode plaatsvindt;
  • activiteiten die hoofdzakelijk inpandig geschieden.

De toegepaste Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving
De bovenvermelde criteria liggen mede ten grondslag aan de selectie van activiteiten die zijn opgenomen in de Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving. In de Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving zijn de aspecten geluid, geur, stof en gevaar en de index voor verkeersaantrekkende werking in de categorisering opgenomen. Deze Lijst is samengesteld volgens dezelfde methodiek als de betreffende Staat Bedrijfsactiviteiten functiemenging uit de VNG-publicatie. Op twee punten is een andere werkwijze toegepast:

  • 1. In dit plan wordt alleen de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten gekoppeld aan de Lijst. In de Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving zijn daarom alleen de activiteiten opgenomen die passen binnen de definitie van bedrijf volgens de begripsbepalingen in de regels van dit bestemmingsplan. De toelaatbaarheid van andere functies wordt in dit plan indien nodig op een andere wijze in de regels en op de plankaart van dit bestemmingsplan geregeld (bijvoorbeeld horecabedrijven via een afzonderlijke Lijst van Horeca-activiteiten). Toegevoegd zijn enkele regelmatig voorkomende bedrijfsactiviteiten die in de lijst van de VNG-publicatie niet specifiek zijn opgenomen, maar wel aan de vermelde criteria voldoen zoals een ambachtelijke glas-in-loodzetterij en caravanstalling. Voor aannemers, SBI-code 45, heeft een nadere specificatie van de activiteiten plaatsgevonden met bijbehorende categorie-indeling die is afgestemd op de verwachte milieueffecten van deze activiteiten.
  • 2. In de Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving is in de categorie-indeling een nader onderscheid gemaakt tussen categorie B1 en B2. Voor de toepassing in dit bestemmingsplan blijkt het onderscheid tussen categorie A en categorie B zoals beschreven in de VNG-publicatie te groot om de toelaatbaarheid van activiteiten voldoende af te kunnen stemmen op de kenmerken van de functiemengingsgebieden en het daarin te volgen beleid.

Categorie-indeling
Zoals in de VNG-publicatie is aangegeven kan, vanwege de bijzondere kenmerken van gebieden met enige vorm van functiemenging, niet worden gewerkt met een systematiek van richtafstanden en afstandsstappen: vanwege de zeer korte afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies is een dergelijke systematiek niet geschikt voor functiemengingsgebieden. De Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving hanteert vier categorieën A, B1, B2 en C met specifieke criteria voor de toelaatbaarheid die onderstaand uiteen zijn gezet.

Categorie A
Bedrijfsactiviteiten die direct naast of beneden woningen/andere gevoelige functies zijn toegestaan, desgewenst in daarvoor omschreven zones binnen rustige woongebieden. De activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn.

Categorie B1
Bedrijfsactiviteiten die direct naast of beneden woningen/andere gevoelige functies in een daarvoor omschreven gebied met functiemenging zijn toegestaan. De activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn.

Categorie B2
Bedrijfsactiviteiten die in een gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter bouwkundig afgescheiden van woningen/andere gevoelige functies. Bouwkundig afgescheiden betekent dat de panden los van elkaar dienen te staan. Uitzondering hierop vormen binnenterreinen omringd door voornamelijk woningen: ook al zijn bedrijven bouwkundig afgescheiden van woningen, op deze locaties zijn hooguit categorie B1 bedrijven toegestaan.

Categorie C
Activiteiten vermeld onder categorie B2, waarbij vanwege relatief grote verkeersaantrekkende werking een directe ontsluiting op hoofdinfrastructuur gewenst is.  

Flexibiliteit
De Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving blijkt in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door bedrijfsactiviteiten in te schatten. De inschalingen gaan uit van een gemiddeld bedrijf met een moderne bedrijfsvoering. Het komt in de praktijk voor dat een bepaald bedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een milieuvriendelijke werkwijze of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving is verondersteld. In de regels is daarom bepaald dat het college van burgemeester en wethouders een dergelijk bedrijf toch kan toestaan, indien dit bedrijf niet binnen de algemene toelaatbaarheid past. Bij de Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving is deze mogelijkheid beperkt tot maximaal 1 categorie (dus bijvoorbeeld categorie B1 in plaats van A of categorie B2 in plaats van B1). Om te kunnen afwijken moet worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie.

Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde bedrijven zich aandienen, waarvan de activiteiten in de Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving niet zijn vermeld, maar die qua aard en invloed overeenkomen met bedrijven die wel zijn toegestaan. Met het oog hierop is in de regels bepaald dat het college van burgemeester en wethouders kan afwijken en vestiging van een dergelijk bedrijf kan toestaan. Om te kunnen afwijken moet op basis van milieutechnisch onderzoek worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met direct toegelaten bedrijven.

7.6 Handhaving

Door handhaving controleert de overheid of burgers, bedrijven en bijvoorbeeld overheidsorganen zich aan de wet- en regelgeving houden. Onder handhaving wordt verstaan het door controle (toezicht en opsporing) en het toepassen (of dreigen daarmee) van bestuursrechtelijke sancties, bereiken dat het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift wordt nageleefd. De handhaving van de van toepassing zijnde regeling binnen de gemeente Utrecht, wordt uitgevoerd door diverse diensten en afdelingen. Zo wordt namens het college onder andere gehandhaafd op de regels van voorliggend bestemmingsplan. Dit betekent dat de regels voor wat betreft het gebruik en de bebouwingsregels worden gehandhaafd. Dit gebeurt veelal door toetsing tijdens het behandelen van de aanvragen om omgevingsvergunning, maar kan ook gebeuren als gevolg van toezicht tijdens de uitvoering van de bouw of op grond van een eigen constatering indien een bouwwerk of een perceel in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt. Indien er bijvoorbeeld sprake is van illegale ingebruikname van gemeentelijke grond, dan zal hiertegen worden opgetreden.

Doel handhavend optreden
Het doel van het handhavend optreden van de gemeente is niet direct gekoppeld aan de noodzaak van een actueel bestemmingsplan. Voor de bewoners van het plangebied is duidelijk waar zij aan toe zijn (qua bouwen, zoals bijvoorbeeld uitbreiding van de woning, en qua gebruik), maar het niet handhaven haalt de effectiviteit van een actueel bestemmingsplan onderuit. De toegevoegde waarde van het verlenen van een omgevingsvergunning voor een vrijstaand bijbehorend bouwwerk is niet groot, indien er op andere plaatsen - zonder vergunning - vrijstaande bijbehorende bouwwerken zijn geplaatst. Dit wordt nog eens problematischer zodra een omgevingsvergunning wordt geweigerd, terwijl diverse vergelijkbare bouwwerken reeds illegaal zijn geplaatst. In dit laatste geval is de roep om handhavend op te treden dan ook het grootst.

Wijze van handhaven
Op grond van de Algemene wet bestuursrecht heeft het college een tweetal instrumenten bij handhaving van bestemmingsplannen tot haar beschikking: bestuursdwang en dwangsom. Bij het toepassen van bestuursdwang wordt de overtreding (het geconstateerde illegale bouwwerk c.q. gebruik) ongedaan gemaakt op kosten van de overtreder. Dit kan betekenen dat een bouwwerk door de gemeente wordt afgebroken en de kosten van bijvoorbeeld de aannemer en de gemeentelijke (voorbereidings)kosten op de overtreder worden verhaald. Het is tevens mogelijk om, indien er zonder omgevingsvergunning wordt gebouwd en de bouw wordt stilgelegd door middel van een bouwstop, de bouwmaterialen weg te slepen en elders op te slaan. Het opleggen van een last onder dwangsom betekent bijvoorbeeld dat het illegale gebruik moet worden gestaakt binnen een door het college gestelde termijn. Overschrijdt men de termijn, dan zal de dwangsom in rekening worden gebracht bij de overtreder. Doel van de dwangsom is het onaantrekkelijk maken van het voortzetten van de geconstateerde overtreding. De dwangsom zal dan ook in relatie moeten staan aan (en zal derhalve altijd hoger zijn dan) het voordeel dat de overtreder heeft bij het voortzetten van de illegaliteit. In het plangebied zal handhavend worden opgetreden tegen het illegale gebruik van bouwwerken en percelen. Bijvoorbeeld het verhuren van opslagruimte ten behoeve van de stalling van caravans, maar ook het gebruik van een winkel als café. Verder zal er bij de bouw worden gecontroleerd op de uitvoering van verleende omgevingsvergunningen. Uiteraard zal er ook gecontroleerd worden of, in het geval van een geweigerde omgevingsvergunning voor een woning, de betreffende woning niet alsnog wordt gebouwd. Voorts zal de gemeente toezien op - onder de Wet milieubeheer vallende - bedrijven. Dit vloeit voort uit de regels van het bestemmingsplan. Indien er immers ter plaatse een bedrijfsactiviteit plaats mag vinden, zal dit qua gebruik (intensiteit en hinder) gehandhaafd worden.