direct naar inhoud van 4.7 Flora en fauna
Plan: Leidsche Rijn centrum Noord
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0344.BPLRUCENTRUMNOORD-0601

4.7 Flora en fauna


Kader
Gebleken is dat een gevarieerde natuur en soortendiversiteit in flora en fauna een bijdrage leveren aan een positieve waardering van het groen en de openbare ruimte van bewoners. Om de natuurwaarden in het stadsgroen te behouden en te verbeteren is het nodig dat er groene verbindingen zijn tussen het groene buitengebied en het groen in de stad, en tussen groene kerngebieden onderling.

Het groenstructuurplan en het Meerjaren Groenprogramma (2006, 2007) hebben als centrale doelstelling het verhogen van de kwaliteit van het stedelijk groen voor de leefbaarheid van de stad. In het groenstructuurplan zijn de bestaande en wenselijke groenstructuren (ecologisch, recreatief en cultuurhistorisch) vastgelegd. Deze zones moeten in principe "groen" blijven en bij (her)inrichting worden afgestemd op de toegekende ecologische functie. Veranderen van functie is alleen mogelijk na bestuurlijke afweging. Een afname van oppervlakte van de stedelijke groenstructuur moet waar mogelijk worden gecompenseerd.

De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in regelgeving waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soorten- en gebiedsbescherming. De soortenbescherming is verankerd in de Flora- en faunawet en de gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet 1998. In het kader van deze twee wetten moet worden bepaald of de ontwikkeling effect heeft op de natuurwaarden van het plangebied.

In de Flora- en faunawet zijn verschillende verbodsbepalingen opgenomen om in het wild levende flora en fauna te beschermen. Daarnaast legt de Flora en faunawet een algemene zorgplicht op ten aanzien van alle (wilde) dieren en planten en hun directe leefomgeving. Als een ontwikkeling gevolgen kan hebben voor beschermde soorten moet de initiatiefnemer onderzoeken of beschermde soorten aanwezig (kunnen) zijn. Ook moet hij aangeven hoe deze gevolgen beperkt en/of gecompenseerd kunnen worden. Afhankelijk van de beschermingsgraad van de aangetroffen soort is er een ontheffing nodig op grond van de Flora- en faunawet.

Plansituatie
Het plangebied is geen onderdeel van de provinciale ecologische hoofdstructuur of de stedelijke hoofdgroenstructuur. Omdat er geen bomen gekapt worden is compensatie in het kader van het bomenbeleid niet noodzakelijk.

Om invloed van de flora- en faunawet uit te sluiten is de ecologische atlas van de gemeente Utrecht geraadpleegd.

  • Zoogdieren: het gebied blijkt niet geschikt als vleermuislocatie. Ook lopen er geen vliegroutes of fourageergebieden door het gebied.
  • Vogels: Vanwege de huidige situatie worden broedvogels niet verwacht, met uitzondering van oeverzwaluwen bij te steile zandhellingen. Hier moet bij de uitvoering rekening mee worden gehouden.
  • Reptielen & AmfibieĆ«n: Vanwege het ontbreken van geschikte biotoop worden geen amfibieĆ«n en reptielen op de projectlocatie verwacht. Leidsche Rijn is geschikt als leefgebied voor de rugstreeppad, maar op dit moment zijn er geen waarnemingen van aanwezig in het systeem op de betreffende locatie.
  • Vissen: Vanwege het ontbreken van open water in het plangebied zijn geen beschermde vissen aangetroffen.
  • Flora: Op dit moment is de locatie ongeschikt voor beschermde plantensoorten.


Op basis van dit onderzoek wordt gesteld dat de plannen van de nieuwbouw geen effect zal hebben op de aanwezige flora en fauna. Er is derhalve geen noodzaak om een ontheffing van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet aan te vragen voor dit bestemmingsplan.

Conclusie
Uitvoering van dit bestemmingsplan zal niet leiden tot overtreding van verbodsbepalingen met betrekking tot de strikt beschermde soorten van de Flora- en faunwet. Er hoeft geen ontheffing van de Flora- en faunawet te worden aangevraagd.