Plan: | Leidsche Rijn centrum Noord |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0344.BPLRUCENTRUMNOORD-0601 |
Kader
In bestemmingsplannen wordt aandacht besteed aan de veiligheidsrisico's die zware bedrijven met opslag en/of gebruik van gevaarlijke stoffen kunnen veroorzaken. De normen en richtlijnen voor de omgeving van zware bedrijven staan in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Dit besluit schrijft onder andere voor dat een bestemmingsplan moet worden getoetst aan deze normen.
Daarnaast kan het transport van gevaarlijke stoffen een risico opleveren. Het gaat dan om transport over wegen, over het spoor en/of over water. Dit wordt geregeld in de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Rnvgs; voor transport over weg, spoor en water, laatste herziening d.d. 31-7-2012) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen Kwetsbare bestemmingen moeten op voldoende afstand van deze routes worden gerealiseerd.
Voor externe veiligheid bestaan twee normen. Dit zijn het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR geeft aan hoe groot de overlijdenskans is als een persoon zich permanent op een bepaalde plek bevindt. De norm voor het PR is 10-6 voor gevoelige functies, d.w.z. een kans van 1 op 1 miljoen dat een persoon overlijdt.
Het GR geeft de kans per jaar aan dat een groep mensen kan overlijden ten gevolge van een calamiteit. Voor het GR is een zogenaamde oriënterende waarde vastgesteld. Voor transport bedraagt deze waarde 10-4/jaar bij 10 doden, 10-6/jaar bij 100 doden enzovoort. Het GR is een oriënterende waarde; van deze waarde kan onder voorwaarden worden afgeweken.
Het transport van gevaarlijke stoffen vindt vooral plaats over wegen, spoorwegen en vaarwegen in beheer bij het Rijk. Het lokale verkeer van die stoffen wordt geregeld in het kader van de routeringsregeling. De omvang van dit lokale transport is zo gering dat de norm voor PR niet wordt bereikt en het GR ruim onder de oriëntatiewaarde blijft.
Plansituatie
Dit bestemmingsplan maakt de ontwikkeling mogelijk van meerdere functies in 4 blokken.
Afbeelding 6: Programma indeling
Gezien de ligging van het plangebied direct aan spoor en rijksweg is een onderzoek naar de externe veiligheid uitgevoerd.
In hetzelfde gebied is recent het bestemmingsplan Leidsche Rijn Centrum Noord Kern en Zuid en de anticipatieprocedure uit het bestemmingsplan Leidsche Rijn 1999 voor de realisatie van het kantoorgebouw van CapGemini (op afbeelding 7 aangeduid met Y1 en W1) is gevolgd. De bebouwingsmogelijkheden van deze bestemmingsplannen zijn als gerealiseerde bebouwing in de risicoanalyse opgenomen.
Voor het aanvullend programma wat in dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt is een nieuwe risico berekening uitgevoerd. Hiervoor zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Voor de berekening van het GR en de PR zijn de volgende drie ruimtelijke situaties te onderscheiden:
1. - de gerealiseerde bebouwing
- het huidige transport van gevaarlijke stoffen over de A2 en het spoortraject Utrecht – Woerden.
2. - de gerealiseerde bebouwing plus het bouwprogramma
- het huidige transport van gevaarlijke stoffen over de A2 en het spoortraject Utrecht – Woerden.
3. - de gerealiseerde bebouwing plus het bouwprogramma
- het toekomstige transport van gevaarlijke stoffen over de A2 en het spoortraject Utrecht – Woerden.
Rekenmodel Risicoanalyse
Voor de berekeningen is gebruik gemaakt van het wettelijk voorgeschreven programma RBM II.
Transport gevaarlijke stoffen Rijksweg A2
Over de A2 worden de volgende gevaarlijke stoffen vervoerd:
Van deze gevaarlijke stoffen zijn de brandbare gassen maatgevend voor het Groepsrisico.
Sinds 1 januari 2010 worden bestemmingsplannen bij Rijkswegen getoetst aan de tabel van de Circulaire Rnvgs. Deze tabel geeft voor dit deel van de Rijksweg A2 een maximale gebruiksruimte aan van 3012 voertuigen brandbaar gas.
In het kader van het Basisnet is ter hoogte van de Leidsche Rijn Centrum een Groepsrisico van 1,6 maal de oriënterende waarde in een gezamenlijke verantwoording van Rijk en Gemeente geaccepteerd. Daarbij is de gebruikelijke groeifactor 2,0 voor brandbare gassen voor Rijkswegen zonder knelpunten teruggebracht tot een groeifactor van 1,5:
Huidig transport brandbare gassen: 2009 voertuigen/jaar
Toekomstig transport brandbare gassen: 3012 voertuigen/jaar (toetswaarde uit de cRnvgs)
Omgevingsvergunning nieuwbouw hoofdkantoor Capgemini
Bij aanvraag van de omgevingsvergunning voor de bouw van het hoofdkantoor voor Capgemini is rekening gehouden met de specifieke effecten die kunnen optreden door de naastgelegen noordelijke tunnelmond. Calamiteiten met brandbare gassen (het maatgevend scenario) leidt voornamelijk tot effecten in de lengterichting van de weg. Voor het bouwprogramma van Capgemini zijn geen specifieke effecten te verwachten (TNO rapport Rekenmethodiek Externe veiligheid tunnels, d.d. 31 mei 2011). Gezien de grote afstand van de bebouwing van LRC-Noord tot de tunnelmond zijn ook voor dit plan geen specifieke effecten te verwachten.
Basisnet
Bij het verlenen van de openstellingsvergunning voor de overkapping van de A2 is, gezien het gewenste gebruik van alle tunnelbuizen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, door de minister bevestigd (brief d.d. 5 maart 2012) dat afgesproken risicocontouren ongewijzigd zullen blijven. De 10-7 contour voor het Plaatsgebonden Risico blijft daarmee op 78 m vanaf de wegas liggen, conform de berekeningen bij de gezamenlijke Verantwoording voor dit gebied. In de risicoanalyse is een zodanige combinatie van wegbreedte en vervoersfrequentie gekozen dat de 10-7 contour op 78 m ligt vanaf de wegas.
Spoorlijn Utrecht – Woerden
Transportfrequentie gevaarlijke stoffen Utrecht - Woerden:
Utrecht-Woerden |
Brandbaar gas (A) |
Toxisch gas (B2) |
Zeer brandbare vloeistof (C3) | Toxische vloeistof (D3) | Zeer toxische vloeistof (D4) | ||||
huidig | 200 | 30 | 300 | 50 | 30 | ||||
toekomstig | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Het vervoer over deze spoorlijn is met de komst van de Betuwelijn sterk afgenomen. De prognoses van ProRail uit 2007 voor 2020 en de cRnvgs d.d. 31-7-2012 laten zien dat het vervoer geheel zal verdwijnen. De spoorlijn maakt geen deel uit van het Basisnet. Gezien het feit dat niet geheel zeker is hoe snel deze afname zal plaatsvinden, is voor de toekomstige situatie gerekend met de huidige vervoersituatie en de te realiseren bebouwing. Na vaststelling van het Basisnet zal slechts zeer incidenteel transport van gevaarlijke stoffen plaatsvinden.
De overige risicobronnen in de nabijheid van het plangebied zijn onderzocht, maar vormen geen risico.
Resultaten wegvervoer
PR 10-6 contour: | Groepsrisico: | ||
Situatie 1: | 0 meter | 0,347 maal de oriëntatiewaarde | |
Situatie 2: | 0 meter | 0,75 maal de oriëntatiewaarde | |
Situatie 3: | 0 meter | 1,126 maal de oriëntatiewaarde |
Resultaten spoorvervoer
PR 10-6 contour | Groepsrisico: | ||
Huidige situatie | 0 meter | 0,086 maal de oriëntatiewaarde |
Toekomstige situatie (tot komst basisnet) | 0 meter | 0,501 maal de oriëntatiewaarde. | |
Toekomstige situatie (na komst basisnet) | 0 meter | geen |
Conclusies Wegvervoer
Voor de rijksweg A2 is zowel in de huidige als in de toekomstige situatie geen PR 10-6 contour aanwezig. Het Groepsrisico kan in de toekomst toenemen tot 1,126 maal de oriëntatiewaarde wanneer door het vervoer de maximale gebruiksruimte wordt benut. Deze waarde ligt onder de waarde van 1,6 maal de oriëntatiewaarde die in het kader van de gezamenlijke Verantwoording van het Basisnet is vastgesteld.
Conclusies Spoorvervoer
Voor de spoorlijn is zowel in de huidige als in de toekomstige situatie geen PR 10-6 contour aanwezig.
Het groepsrisico blijft ruim onder de oriëntatiewaarde en zal in de toekomst geheel verdwijnen.
Het spoorvervoer van gevaarlijke stoffen legt daarom geen beperkingen op aan het voorgenomen bouwprogramma.
Verantwoording Groepsrisico
In het concept Basisnet is langs de A2 een Plasbrandaandachtgebied aanwezig. De afstand tussen de rechterrand van de rechterrijstrook van de hoofdrijbaan, waarover het merendeel van het transport van brandbare vloeistoffen plaatsvindt (80%) en de kantoren wand (blok 3) bedraagt minimaal ca. 40 m. Dat is beduidend meer dan de afstand van 30 m die in het kader van het Basisnet wordt aanbevolen.
De afstand tussen de bebouwing en de rechterrand van de rechterrijstrook van de parallelbanen bedraagt 22 m. Gezien het feit dat over de parallelbanen slechts 20 % van het vervoer van brandbare vloeistof plaatsvindt, acht de gemeente Utrecht de aanbevolen afstand van 30 m niet van toepassing en een afstand van ca. 22 m aanvaardbaar.
De gemeentelijke verantwoording van het Groepsrisico en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid en hulpverlening staan aangegeven in de rapportage "Verantwoording Externe Veiligheid ten behoeve van bestemmingsplan LRC-noord " (zie bijlage).
De gezamenlijke Verantwoording van wegbeheerder, ministerie en gemeente die in het kader van het opstellen van het Basisnet heeft plaatsgevonden, behoeft in het kader van dit bestemmingsplan niet opnieuw uitgevoerd te worden. Deze gezamenlijke verantwoording resulteerde in het reduceren van de gewenste groeifactor voor het vervoer van factor 2 tot de factor 1,5. Deze groeireductie is vastgelegd in de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (cRnvgs).
Op grond hiervan is de stijging en de hoogte van het Groepsrisico door de voorgenomen bebouwing acceptabel.
Conclusie
De externe veiligheid vormt geen belemmering voor het plan.