direct naar inhoud van 5.9 Ecologie
Plan: Kop van Leeuwesteyn Zuid
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0344.BPKOPVLEEUWEZUID-0601

5.9 Ecologie

5.9.1 Kader

De planlocatie ligt niet in de Ecologische Hoofdstructuur of in of nabij een Vogel- of Habitatrichtlijngebied of overig beschermd natuurgebied. Het plangebied ligt zodanig ver verwijderd van Natura 2000-gebieden dat van externe werking geen sprake kan zijn. Vanuit het bestaande provinciale of rijksnatuurbeleid rust er geen planologische gebiedsbescherming op de locatie. Een vergunning op de Natuurbeschermingswet of een nader overleg in verband met ligging in de Ecologische Hoofdstructuur is voor de betreffende ruimtelijke ontwikkelingen niet aan de orde.

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de Ecologische infrastructuur Leidsche Rijn (Projectbureau Leidsche Rijn Utrecht, 1999). In het groenstructuurprogramma van de gemeente is de oever langs het Amsterdam-Rijnkanaal aangewezen als groene verbindingszone, in het bestemmingsplan is deze verbindingszone opgenomen in de bestemming 'Groen'.

5.9.2 Onderzoek in verband met Flora- en faunawet

Op grond van de Flora- en faunawet is het verboden activiteiten te verrichten die leiden tot aantasting van te beschermen soorten en van hun voortplantingsplaats, vaste rustplaats of vaste verblijfsplaats. Hiertoe is recent een quickscan uitgevoerd. Het onderzoek heeft voor wat betreft de te beschermen soorten in het volgende geresulteerd.

Bij de veldinspectie, buiten het bloeiseizoen, zijn geen strikt beschermde of bedreigde plantensoorten of resten hiervan aangetroffen. Het gebied is onderzocht op potentiƫle gebieden die als groeiplaats voor strikt beschermde soorten in aanmerking zouden kunnen komen. Op basis van bekende verspreidingsgegevens en de aanwezige biotopen (voedselrijke gebruiksruimte met verharding en bebouwing) kan worden gesteld dat het plangebied geen strikt beschermde soorten herbergt.

Het ontbreken van meer natuurlijke vegetaties, zorgt voor het ontbreken van strikt beschermde insectensoorten (met name libellen en vlinders), die zeer specifieke eisen stellen qua vegetatie aan hun biotoop (onder andere waardplanten).

Wat betreft amfibieƫn, vissen en reptielen is bekend dat in de omgeving van de planlocatie bittervoorn (Rhodeus amarus) en kleine modderkruiper (Cobitis taenia) voorkomen, twee strikt beschermde vissoorten. In het plangebied zullen geen sloten worden gedempt, vervolgonderzoek naar strikt beschermde vissoorten is derhalve niet aan de orde. Strikt beschermde soorten als heikikker, rugstreeppad en grote modderkruiper worden hier op basis van bekende verspreidingsgegevens niet verwacht.

Strikt beschermde vogelsoorten die in bomen nestelen zoals spechten, roofvogels en uilen of nesten hiervan zijn niet aangetroffen op de planlocatie.

Alle in Nederland voorkomende vleermuizen zijn strikt beschermde soorten. In het plangebied zouden foeragerende vleermuizen voor kunnen komen, omdat deze in de omgeving van het plangebied zijn waargenomen. De aanwezige structuren zijn echter relatief jong en bieden niet de diversiteit aan jachtbiotoop en mogelijke vaste rust- en verblijfslocaties, waardoor het verwachte gebruik van de planlocatie door vleermuizen laag wordt ingeschat.

5.9.3 Bomen

In het kader van de ontwikkelingen op het terrein is een bomeninventarisatie gehouden. Hierbij zijn geen monumentale bomen gevonden. Gezien de locatie van het huidige bosplantsoen en de soort begroeiing is inpassing van afzonderlijke bomen in het plan in principe niet goed mogelijk. Bij een nadere uitwerking van het inrichtingsplan zal worden bekeken of het mogelijk is om bepaalde bomen of boomgroepen te behouden.

5.9.4 Conclusie

In het plangebied worden geen soorten verwacht waarvoor in het kader van de Flora- en faunawet ontheffing moet worden aangevraagd. Alleen wanneer panden worden gesloopt dient een nader onderzoek te worden verricht naar het eventueel voorkomen van vleermuizen. In het kader van deze ruimtelijke ontwikkelingen hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd.

Het is echter wel noodzakelijk om voldoende zorg te dragen voor de aanwezige individuen en al het redelijkerwijs mogelijke dient gedaan te worden om het doden van individuen te voorkomen. Hierbij valt te denken aan het uitvoeren van de meest verstorende werkzaamheden in de maanden september en oktober. Ter voorkoming van het verstoren van broedende vogels wordt aangeraden kapwerkzaamheden tussen half juli en half maart (buiten het broedseizoen) te verrichten.