Plan: | Kop Beurskwartier |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0344.BPKOPBEURSKWARTIER-VA01 |
De gemeente Utrecht herontwikkelt het Stationsgebied. De uitgangspunten hiervoor zijn vastgelegd in het Structuurplan Stationsgebied (2006). Een van de onderdelen van het structuurplan is het met elkaar verbinden van de historische binnenstad en het Stationsgebied tot één samenhangend geheel.
Aan de westzijde van het station ontstaat een nieuw hoogstedelijk gebied dat overgaat in het gebied van de Jaarbeurs. In dit deel van het stationsgebied streeft Utrecht naar een nieuw centrumgebied met daarin een multifunctioneel programma bestaande uit wonen, werken, ontspannen en veel groen. Door de strategische ligging, op loopafstand van het Centraal Station, nabij het historische centrum en naast de voorzieningen van de Jaarbeurs, zijn er volop kansen voor een dergelijk gebied.
Het doel van het bestemmingsplan is om de ontwikkeling van de kop Beurskwartier mogelijk te maken. De beoogde ontwikkeling is een multifunctioneel gebouw, Wonderwoods, bestaande uit twee torens van 105 en 73 meter hoog. Binnen deze torens is plaats voor wonen, werken, ontspanning en vermaak. Het gaat om maximaal 420 huur- en koopwoningen voor verschillende doelgroepen. Ook atelierwoningen zijn beoogd in de torens. Verder komt er ruimte voor kantoor, (gezonde) horeca, fitness/yoga, kleinschalige winkels, inpandige fietsenstallingen, een parkeergarage en de publieksfunctie 'Playlab'. Het Playlab, biedt een beleving op het snijvlak van technologie (virtual reality en 3D) en beeldende kunst voor jong en oud.
Om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken is een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Dit bestemmingsplan voorziet hierin.
Het plangebied is gelegen aan het Jaarbeursplein en aan de Centrumboulevard die de terreinen van de Jaarbeurs met het station verbindt. Het plangebied is begrensd door de aangrenzende bebouwing aan het Veemarktplein/Croeselaan.
Afbeelding 1: Begrenzing
De plangrenzen van het bestemmingsplan sluiten aan op recente juridisch-planologische regelingen.
Dit bestemmingsplan vervangt voor de locatie van het plangebied het volgende bestemmingsplan:
Bestemmingsplan | Vastgesteld door Raad | Onherroepelijk | |
Actualisering stationsomgeving | 31 oktober 2013 | 16 januari 2014 | |
Stationsgebied Megabioscoop, Jaarbeursterrein | 17 juli 2014 | 1 juli 2015 |
Het plangebied heeft in het huidige bestemmingsplan de bestemming 'Bedrijf-Jaarbeursdoeleinden'. Woningen, kantoor, winkels en cultuur zijn binnen deze bestemming niet mogelijk. Om die reden wordt voor deze locatie een nieuw bestemmingsplan gemaakt.
Hoofdstuk 2 bevat de beschrijving van de relevante beleidskaders. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de bestaande situatie. Onder andere de ruimtelijke structuur, de historische ontwikkeling van het gebied en de beschrijving van de aanwezige functies worden hier beschreven. In hoofdstuk 4, de planbeschrijving, worden de mogelijkheden die het plan biedt aan de toekomstige ontwikkelingen beschreven. De diverse noodzakelijke onderzoeken ten aanzien van bijvoorbeeld milieuaspecten komen in hoofdstuk 5 aan bod. Hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 7 komt de juridische toelichting op de planregels aan bod.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (hierna ook: SVIR) vastgesteld. In de SVIR geeft het kabinet een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Het kabinet schetst hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. In de structuurvisie worden belangrijke accenten geplaatst op het brede gebied van ruimtelijke ordening en bestuurlijke verantwoordelijkheden, die sterk verschillen met het voorgaande nationaal ruimtelijke beleid. Daarbij wordt het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid.
De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits Aanpak, de structuurvisie voor de Snelwegomgeving en de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de Agenda Landschap, de Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.
De nationale belangen uit de SVIR die juridische borging vragen, staan in de AMvB Ruimte (ook wel bekend als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening – Barro). De AMvB Ruimte is gericht op doorwerking van nationale belangen in bestemmingsplannen. Bij het opstellen van bestemmingsplannen moeten gemeenten zich houden aan bij AMvB of verordening gestelde regels. Nieuwe of gewijzigde regels moeten binnen een bepaalde termijn in de bestaande bestemmingsplannen worden verwerkt. Dit kan betekenen dat gemeenten bestemmingsplannen moeten aanpassen aan de AMvB Ruimte.
Het kabinet heeft voor 9 regio's in Nederland opgaven van nationaal belang uitgewerkt. Het gaat hierbij om doelen die voor Rijk en regio van belang zijn. Voor Utrecht geldt daarbij dat Utrecht
belangrijk is als het gaat om de verbinding van autowegen, spoorwegen en vaarwegen. Daarnaast is er in de regio Utrecht vraag naar ruim 100.000 extra woningen tot 2040. Hier sluit de ontwikkeling van de kop Beurskwartier bij aan. Binnen de torens worden namelijk maximaal 420 woningen gerealiseerd en daaraan gerelateerde voorzieningen.
Het kabinet heeft in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen moet worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, defensie, ecologische hoofdstructuur, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).
De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, dat wil zeggen door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening bevestigt die kaderstellende uitspraken. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Voor één onderwerp geregeld in dit besluit, voorziet het besluit niet in de (definitieve) begrenzing. Dit betreft de EHS. Ten aanzien van deze begrenzing is bepaald dat de provincies die grenzen (nader) bepalen.
Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.
Voor het plangebied is uitsluitend het onderdeel 'erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden' relevant. Volgens de kaart behorend bij het Barro ligt het plangebied binnen de zone van de Romeinse Limes. In het Barro zijn de kernkwaliteiten van het systeem opgenomen en is aangegeven dat Provinciale Staten de begrenzing van de erfgoederen nader uitwerkt. Het plangebied valt buiten de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Archeologie (CHS Archeologie) van de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie. Voor de ontwikkeling zijn daarnaast de mogelijke archeologische waarden in beeld gebracht (zie paragraaf 5.10 ). Hierdoor is voldoende rekening gehouden met de uitgangspunten uit het Barro.
Kader
De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en in 2012 vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat overheden een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting van het bestemmingsplan moeten motiveren. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe laddersystematiek geldt.
Het doel van de motivering op grond van de Ladder is een zorgvuldige afweging bij ruimtelijke besluiten die zorgt voor zuinig ruimtegebruik en tegengaan van overprogrammering en leegstand. Het besluit voldoet hiermee aan een goede ruimtelijke ordening.
Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt moet een motivering bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling. Wanneer het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied moet het bestemmingsplan een motivering bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. De Ladder is kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke besluiten van de decentrale overheden, waaronder het bestemmingsplan.
Beschrijving behoefte
De behoefte is kort gezegd het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd. De Ladder bepaalt niet voor welk gebied de behoefte in beeld moet worden gebracht. De uitkomst van de beoordeling van de behoefte moet in de plantoelichting worden vermeld. Naast een kwantitatieve beoordeling vindt ook een kwalitatieve beoordeling plaats.
Beschrijving behoefte buiten het bestaand stedelijk gebied
Wanneer de beoogde ontwikkeling niet kan plaatsvinden binnen het stedelijk gebied door bijvoorbeeld het toepassen van een andere bestemming van een gebied, herstructurering van bestaande terreinen of door transformatie van bestaande gebouwen of gebieden moet een motivering worden opgenomen waarom dit niet mogelijk is. Het bestaande stedelijk gebied kan worden gedefinieerd als het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing voor wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, en de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Sommige provincies hebben in een verordening de afbakening van het bestaand stedelijk gebied in woord of kaartbeeld vastgelegd, waaronder de provincie Utrecht.
Behoefteonderzoek
Door Stec Groep is een laddertoets uitgevoerd naar de verschillende functies die mogelijk worden gemaakt binnen het plangebied. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 1. Per functie worden de volgende conclusies getrokken.
De beoogde ontwikkeling voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik.
Provinciale beleidskaders
De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRS) is op 4 februari 2013 vastgesteld. Bij de PRS is een Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) gemaakt. Van beide plannen zijn de herijkingen in december 2016 vastgesteld. De structuurvisie geeft aan wat de provincie de komende jaren samen met haar partners wil bereiken op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling. De verordening zorgt voor de doorwerking van de structuurvisie naar de gemeenten.
De provincie moet aantrekkelijk blijven om te wonen, werken en recreëren. Het ruimtelijk beleidsvizier is daar op gericht. Het ruimtelijke beleid is gebaseerd op vier pijlers die bijdragen aan de aantrekkelijkheid, leefbaarheid en kwaliteit van de provincie:
Deze pijlers leiden tot de volgende twee belangrijkste beleidsopgaven; opgaven die nodig zijn om Utrecht aantrekkelijk te houden als vestigingsplaats:
In de Provinciale Structuurvisie zijn de bovengenoemde doelstellingen uitgewerkt. Op de visiekaart
zijn de voor het stedelijk gebied belangrijkste ontwikkelingen in beeld gebracht. Het centrum van
Utrecht is aangeduid als een locatie voor een (groot)stedelijk vestigingsmilieu. Juist de combinatie en verscheidenheid aan functies en hoogwaardige voorzieningen biedt hier kansen voor diverse soorten van bedrijvigheid.
Via het verstedelijkingsbeleid wil de provincie de kansen die zich voordoen in de nabijheid van OV haltes zoveel mogelijk benutten. Daar waar meerdere vervoersvormen samenkomen en stedelijke activiteiten kunnen plaatsvinden is sprake van een knooppunt. In Utrecht heeft dit met name
betrekking op het knooppunt rondom Utrecht Centraal. De ontwikkeling binnen de kop Beurskwartier ligt op korte afstand van dit knooppunt, zodat de ontwikkeling ook op dit punt aansluit. Met het voorliggende plan voorzien we in de binnenstedelijke opgave. De locatie van de nieuwe ontwikkeling is zorgvuldig gekozen binnen in het centrumgebied van Utrecht. De beoogde ontwikkeling is daarmee in lijn met de PRS en PRV.
Het Beleidskader Binnenstedelijke Ontwikkeling is in 2016 vastgesteld. Vanuit de centrale missie 'Utrecht Topregio' is het hoofddoel voor binnenstedelijke ontwikkeling: 'Blijvend aantrekkelijke steden en dorpen waar het goed wonen, werken en ontmoeten is'.
De drie hoofdambities voor binnenstedelijke ontwikkeling zijn:
De focus bij binnenstedelijke ontwikkeling ligt op vastgoed en openbare ruimte. Van provinciale betrokkenheid bij binnenstedelijke ontwikkeling kan pas sprake zijn als een of meer van de stedelijke functies wonen, werken, winkelen aan de orde is. Bij wonen gaat het vooral om toevoeging van woningen om bij te dragen aan het wegwerken van het woningtekort, terwijl het bij werken en winkelen vooral gaat om transformeren, revitaliseren en herstructureren. Uitvoering vindt enerzijds plaats door 'verbinding in gebieden' en anderzijds door 'verbinding op thema'.
De beoogde ontwikkeling ligt binnen bestaand stedelijk gebied en draagt bij aan alle drie de hoofdambities. De ontwikkeling zorgt voor de inpassing van meer wonen en draagt bij aan een aantrekkelijk centrumgebied. Ook draagt de ontwikkeling bij aan een toekomstbestendige binnenstedelijke kwaliteit, waaronder het realiseren en versterken van een goede woonomgeving, het creëren van een aantrekkelijk vestigingsmilieu, energieneutrale nieuwbouw en een gezonde binnenstedelijke leefkwaliteit. Bij de ontwikkeling is sprake van een optimaal gebruik van de binnenstedelijke ruimte. Immers: de ontwikkeling versterkt de binnenstedelijke woningbouw.
De conclusie is dat de ontwikkeling past binnen de hoofdambities uit het document 'Beleidskader Binnenstedelijke Ontwikkeling'.
In september 2011 is de Economische Visie 2020 'Focus op Kennis en Creativiteit' van de provincie Utrecht verschenen. Er is beschreven hoe de provincie de economische ontwikkeling voor zich ziet en hoe zij daaraan de komende tien jaar een bijdrage wil leveren. De economische visie is een toekomstbeeld met een aantal opgaven en is bedoeld als kapstok voor programma's en projecten op het terrein van economie.
De uitgangspositie voor de economische ontwikkeling van de provincie Utrecht is uitstekend. Vier factoren liggen ten grondslag aan het economische succes van de provincie, ook in de toekomst. Het zijn de grote concentratie aan opleidings- en kennisinstituten, stedelijkheid, cultuur en historie, aantrekkelijke en gevarieerde landschappen en de knooppuntpositie in het hart van Nederland, in de Randstad en vlakbij Schiphol.
De economische strategie van de provincie bestaat uit:
Om onderscheidend te kunnen zijn binnen het grote aantal regio's en steden dat zich toelegt op kennis en creativiteit profileert de provincie zich met een aantal specifieke speerpunten binnen life sciences, de creatieve industrie en de duurzaamheidseconomie. Deze sectoren zijn kansrijk, onderscheidend en belangrijk voor de economische ontwikkeling in de provincie.
Naast de focus op kennis en creativiteit voert de provincie een accommoderingsbeleid voor de gevestigde sectoren als de zakelijke dienstverlening, onderwijs, horeca, zorg, handel en transport. De provincie wil dat deze sectoren zich duurzaam kunnen ontwikkelen.
De voorziene ontwikkeling past binnen de Economische visie 2020. Immers: de diversiteit van functies binnen de toekomstige (woon-)torens zijn in lijn met het accommoderingsbeleid van onder meer horeca en zakelijke dienstverlening, onderdelen waaraan de provincie wil meewerken.
Het Mobiliteitsplan bestaat uit een Mobiliteitsvisie en een Mobiliteitsprogramma en is vastgesteld door Provinciale Staten op 7 juli 2014. De Mobiliteitsvisie bevat de lange termijn doelen om de unieke verbindende knooppuntpositie van de provincie goed te laten functioneren. Daarnaast beschrijft de visie welke rol de provincie op zich neemt om deze doelen te realiseren, zonder dit af te wentelen op toekomstige generaties en andere gebieden. Dit wordt iedere vier jaar geconcretiseerd in een Mobiliteitsprogramma waarin is verwoord welke acties (op kortere termijn) nodig zijn en welke samenhang deze hebben met de lange termijn doelen.
Een goede bereikbaarheid is van groot belang voor de kracht, aantrekkelijkheid en de concurrentiepositie van de provincie. Er wordt ingezet op een mobiliteitsnetwerk dat mensen en goederen snel op hun bestemming brengt, maar dat ook dienstbaar is aan de maatschappelijke behoeftes als duurzame welvaart, leefbaarheid en welzijn.
Van belang hierbij is:
De ontwikkeling sluit aan bij deze uitgangspunten. De beoogde woontorens liggen direct naast nationaal knooppunt Utrecht Centraal, zodat gebruik van OV door bewoners en bezoekers geborgd is. Er is wat dit betreft geen extra bereikbaarheidsoplossing nodig. Verder heeft de ontwikkeling een duurzaam karakter: voor mobiliteit betekent dit dat optimaal gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheden vanuit het openbaar vervoer. Ook wordt fietsen gestimuleerd en worden voorzieningen aangeboden, waaronder (elektrische) deelauto's en een mobiliteitsplatform. Eigen autogebruik wordt niet gestimuleerd; verder wordt fietsen gestimuleerd door het bouwen van inpandige fietsenstallingen voor de commerciële functies en de woonfuncties. De fietsenstallingen voldoen in ieder geval aan de gemeentelijke norm (nota Stallen + Parkeren). Dit geldt ook voor het parkeren van auto's.
Water is een belangrijke pijler van een veilige, gezonde en prettige leefomgeving. Vanuit die achtergrond werkt Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden aan bescherming tegen overstromingen, een gezond grond- en oppervlaktewatersysteem en het zuiveren van afvalwater.
Het waterschap heeft haar ambities en visies vastgelegd in de Waterkoers 2016-2021. De koers is een omslag in denken, waarbij het waterschap zich flexibel opstelt en daarbij ruimte laat voor initiatieven uit de samenleving. Andere onderwerpen die in de Waterkoers aan de orde komen zijn waterveiligheid, voldoende water, gezond water, gezuiverd afvalwater en genieten van water.
Voor de ontwikkeling is een waterparagraaf opgesteld. De waterbelangen zijn meegewogen in het plan. In paragraaf 5.10 is de waterparagraaf opgenomen.
Op 1 juni 2018 is het coalitieakkoord 2018-2022 'Utrecht: ruimte voor iedereen' verschenen. Het coalitieakkoord bestaat uit drie onderdelen:
• Plaats voor iedereen
Het eerste deel van het akkoord bevat verschillende maatregelen op het gebied van onderwijs, economie, werk, sport, welzijn, zorg en veiligheid. Samen met inwoners, bedrijven, maatschappelijke organisaties en vrijwilligers maken we van Utrecht een plaats voor iedereen.
• Gezonde groei voor iedereen
Het tweede deel van het akkoord bevat maatregelen over wonen, mobiliteit, nieuwe energie en een gezonde omgeving om in te leven. We vinden dat er voor iedereen ruimte moet zijn om in Utrecht te wonen en dat Utrecht aantrekkelijk en bereikbaar moet blijven. Ook willen we graag koploper zijn in de verandering naar een duurzame energievoorziening en economie.
• De kracht van iedereen
Het derde deel van het akkoord gaat over hoe we de genoemde doelen willen bereiken, samen met Utrechters en andere betrokkenen.
Het plan is in lijn met de doelstellingen uit het collegeprogramma.
In de omgevingsvisie staat wat het gemeentelijke beleid is voor de 'fysieke leefomgeving'. Dit is de omgeving waarin we wonen, werken en recreëren. De ondergrond, de lucht en het water maken deel uit van de leefomgeving, maar ook de gebouwen, bestrating en planten. De omgevingsvisie bevat drie niveaus:
De omgevingsvisie is digitaal te raadplegen via: www.utrecht.nl/bestuur-en-organisatie/beleid/omgevingsvisie/.
Niet alle gemeentelijke beleidskaders hebben betrekking op het plangebied. Hieronder worden daarom alleen de relevante beleidskaders nader toegelicht.
Het ruimtelijke beleid voor de langere termijn is vastgesteld in de Ruimtelijke Strategie Utrecht (hierna: RSU). De RSU is in 2016 vastgesteld. In de RSU zijn de contouren voor de ontwikkelopgaven van de economische ontwikkelingsgebieden, verdichtingsgebieden en aandachtsgebieden in beeld gebracht. Utrecht groeit en we willen die groei vooral faciliteren door inbreiding. Belangrijke nieuwe woningbouwlocaties in de stad die daar - naast Leidsche Rijn - aan moeten bijdragen zijn het Beurskwartier en de Merwedekanaalzone. De Binnenstad, het Stationsgebied, het Utrecht Science Park en Leidsche Rijn Centrum worden beschouwd als economische hotspots waar we kansen willen creëren en benutten. Tevens willen we de openbare ruimte beter benutten en grotere betekenis geven als de plek waar de stad zich presenteert. Gezonde verstedelijking is in alle gevallen het uitgangspunt. Dat betekent focussen op bewegen, welbevinden, perspectief op wonen, werk en opleiding, duurzaamheid.
De RSU bevat tevens een Investeringsstrategie, waarmee een verbinding wordt gelegd tussen de ruimtelijke ambities van de stad met betrekking tot gezonde verstedelijking en de investeringsopgave die daarmee samenhangt.
Voor de ontwikkeling van het Jaarbeursgebied hebben we een toekomstvisie vastgesteld. We bieden ruimte voor groei van het centrum in westelijke richting. Dit wordt mogelijk gemaakt doordat de Jaarbeurs haar activiteiten concentreert aan de kant van het Merwedekanaal. Het Nieuwe Centrum moet het bestaande centrumgebied gaan aanvullen, met naast wonen veel ruimte voor leisure, ontspanning, culturele functies en horeca. Onderdeel van onze ruimtelijke strategie is de ontwikkeling van het Beurskwartier (oostelijk deel van het huidige Jaarbeursgebied dat voor transformatie beschikbaar komt) met een zwaar accent op wonen en bebouwing in hoge dichtheden. We bouwen aan een gezonde stad met een duurzame toekomst. De uitdaging is om de tweede fase van het Stationsgebied energieneutraal te realiseren. In het gebied wordt geëxperimenteerd met gezonde verstedelijking onder de noemer 'Healthy Urban Boost'.
Aanvullend worden kansen voor vergroening, infiltratie en hergebruik van regenwater optimaal benut. Het benutten van daken van gebouwen voor stadslandbouw is in dit gebied enorme kansrijk.
Plangebied
Dit bestemmingsplan draagt bij aan de ontwikkeling van het Jaarbeursgebied en daarmee is het in lijn met de doelstellingen van het RSU 2016.
Woonvisie Utrecht beter in balans
In de woonvisie Utrecht (vastgesteld 18 juli 2019) beter in balans, zijn de punten van het collegeakkoord verwerkt. Daarin streven we naar goede betaalbare duurzame woningen in gemengde wijken. De horizon voor de visie op de Utrechtse woningmarkt is 2040. Onze ambities vragen meerjarige inzet en meervoudig sturen. Vanuit die visie en aanpak zijn voor de korte termijn vijf speerpunten en bijbehorende activiteiten benoemd en uitgewerkt die we volgen en zo nodig tussentijds bijstellen. Voor de komende jaren zijn dat:
Versnellen en (langdurig) verhogen bouwproductie;
We benutten de groei van onze stad om onze partners te stimuleren de bouwproductie hoog te houden om aan te sluiten op de gezamenlijke ambities. Daarmee werken we naar streefpercentages voor de lange termijn.
Meer gemengde wijken;
De Utrechtse wijken krijgen meer een mix van woonsegmenten waar sociale huur tot duurdere koopwoningen zijn te vinden.
Doorstroming;
Gemengde projecten, verhuisketens en toename van kwalitatief goede woningen in de middencategorie zorgen voor een betere doorstroming.
Een (t)huis voor iedereen;
We streven naar een passend woningaanbod binnen een redelijke termijn voor alles (toekomstige) inwoners van Utrecht, ook voor de mensen die daar (tijdelijk) zelf niet in kunnen voorzien.
Duurzaamheid en toekomstbestendigheid;
We bouwen aan een duurzamere woningvoorraad en richten ons op thema's als energieneutraliteit en terugdringing gasaansluitingen.
Plangebied
De ontwikkeling past binnen de woonvisie: de ontwikkeling zorgt voor een versterking van het aanbod van woningen en daarmee voor ontlasting van de druk op de woningmarkt. Gelet op het karakter van de ontwikkeling (duurzame en groene bouw met als resultaat duurzame verstedelijking in balans met de natuur) wordt de woningvoorraad in Utrecht duurzaam versterkt. In het plangebied is ruimte geboden aan 420 woningen, bestaande uit huur- en koopwoningen. Van de huurwoningen komen er 60 in de categorie middenhuur. De ontwikkeling zorgt hiermee voor een gedifferentieerd woningaanbod.
Huisvestingsbeleid, woningvorming en omzetting
Het beleid voor het omzetten, onttrekken, samenvoegen, woningvormen en kadastraal splitsen van woningen is per 1 juli 2019 gewijzigd met de inwerkingtreding van de nieuwe Huisvestingsverordening Regio Utrecht 2019, gemeente Utrecht en de uitwerking hiervan in de beleidsregels Wijziging samenstelling van de woningvoorraad (woningsplitsen en omzetten). Omdat er in Utrecht schaarste is in alle segmenten van de woningvoorraad en daarnaast de leefbaarheid in alle wijken onder druk staat, heeft de gemeenteraad met de nieuwe Huisvestingsverordening de gehele woningvoorraad als vergunningplichtig aangewezen.
Omdat is gebleken dat ongereguleerde omzetting en vorming van woningen kan leiden tot een aantasting van het woon- en leefklimaat, wordt daarnaast in lijn van het bestemmingsplan 'Chw Algemene regels voor bouwen en gebruik' in alle bestemmingsplannen een regeling opgenomen voor omzetting en woningvorming. In verband met een goede ruimtelijke ordening worden regels gesteld die zien op een goede kwaliteit van het woon- en leefklimaat. Deze regels werken aanvullend op het Bouwbesluit, waarin veiligheid en gezondheid geregeld zijn en op de Huisvestingsverordening 2019 die gericht is op het beheer van een goede woningvoorraad.
De beleidsregels 'Wijziging samenstelling van de woningvoorraad (woningsplitsen en omzetten)' zien onder meer op het beoordelen van de gevolgen voor het woon- en leefklimaat, enerzijds door de eisen met betrekking tot de minimale omvang van woningen en anderzijds door het in beeld brengen van de gevolgen van extra woningen binnen de context van de bestaande situatie. De bestemmingsregeling kan daarom nauw aansluiten bij de wijze waarop het beleid over omzetting en woningvorming is neergelegd in die beleidsregels.
Ontwikkelingskader detailhandel (2012)
Het Ontwikkelingskader detailhandel (2012) wordt gebruikt om de detailhandelsontwikkelingen te toetsen en beschrijft op hoofdlijnen de winkelstructuur in Utrecht, de verwachte marktontwikkelingen voor de komende jaren en hoe de gemeente daarmee de komende jaren wil omgaan.
Utrecht kent een zorgvuldig opgebouwde en redelijke fijnmazige voorzieningenstructuur. Op basis van een strakke regie en planologie is de huidige winkelstructuur tot stand gekomen. Daarbij wordt uitgegaan van een ruimtelijke concentratie. De gemeente wil deze, daar waar mogelijk, ook behouden.
Detailhandel is een dynamische markt. De huidige marktomstandigheden en ontwikkelingen, waaronder de ontwikkeling van internetaankopen, beïnvloeden de behoefte aan fysieke winkels, ook in Utrecht. Maar Utrecht groeit en kent een achterstand in het winkelaanbod. Het ontwikkelingskader beschrijft de te verwachten ontwikkelingen en maakt inzichtelijk welke uitbreidingen en toevoegingen van winkelgebieden in Utrecht gepland zijn het komende decennium. Ook beschrijft het kader op hoofdlijnen hoe we als gemeente willen omgaan met detailhandel buiten winkelgebieden.
Internetwinkels in of bij woningen:
De vestiging van een webwinkel bij een woonhuis waar alleen een elektronische transactie tot stand komt en die dus verder geen ruimtelijke uitstraling als winkel heeft, kan worden aangemerkt als de uitoefening van een bedrijf aan huis en past binnen de woonbestemming. Het betreft hier de administratieve handeling die de bewoner aan huis verricht. Er mag geen sprake zijn van een toonzaal of afhaalmogelijkheid. Dit soort internetwinkels dient zich te vestigen op een locatie met een detailhandelsbestemming.
Plangebied
De ontwikkeling past binnen het ontwikkelingskader detailhandel, meer in het bijzonder bij de Utrechtse winkel- en centrumambities zoals beschreven in genoemd kader. In de multifunctionele torens komt maximaal 1.000 m2 bvo detailhandel. Deze detailhandel is voornamelijk gericht op 'food- and beverage'-concepten. Dit past in het dynamisch faciliteren van detailhandel: ontwikkelingen in detailhandel gaan heel snel en Utrecht zal steeds voorop moeten lopen om tot de top 5 van de winkelsteden van Nederland te blijven behoren. De ontwikkeling schept hier de randvoorwaarden voor. Voorts moet detailhandel steeds complementair en onderscheidend blijven. Ook hier draagt de ontwikkeling aan bij gezien de vele vernieuwende concepten die binnen de torens zullen komen. Het streven is in Utrecht namelijk om te komen tot een heldere, evenwichtige en duurzame voorzieningenstructuur, waarbij de verschillende winkelgebieden elkaar aanvullen en elk een eigen taak binnen de structuur vervult. De toekomstige detailhandel binnen de ontwikkeling onderscheidt zich van de meer reguliere winkel- en detailhandelstructuur die Utrecht nu kent.
Groenstructuurplan Utrecht 'Stad en land verbonden' en 'Actualisatie van Groenstructuurplan
Utrecht'
De gemeente Utrecht wil het groen in de stad voor iedereen bereikbaar houden en de kwaliteit verbeteren. Grote groengebieden en belangrijke groene verbindingen wil de gemeente verder ontwikkelen, verbeteren en beschermen.
Groen maakt een stad leefbaar, mooi en het is goed voor het milieu. Woont u in Utrecht? Dan willen we bijvoorbeeld dat u een mooie fietstocht kunt maken langs een groene route. Of dat u kunt ontspannen in een mooi park. Veel groen is ook aantrekkelijk voor bezoekers van de stad.
In het groenstructuurplan Utrecht Stad en land verbonden is dit verwoord in 3 ambities:
Het groenstructuurplan van 2007 is bijgewerkt in de actualisatie groenstructuurplan Utrecht 2017 – 2030. Naast de 3 ambities ligt de nadruk meer op hoe we groen inzetten voor de gezonde stad. En hoe groen ons helpt om de gevolgen van klimaatverandering op te vangen. Dit plan is op 8 maart 2018 door de gemeenteraad vastgesteld.
De groei van de stad vraagt om het vastleggen van de plekken die we groen willen houden in en om de stad, zodat bij ontwikkelingen daar rekening mee gehouden kan worden en het groen zoveel mogelijk beschermd kan worden. Daarnaast vraagt de groei van het aantal inwoners in de stad om ontwikkeling van nieuw groen, goede recreatieve en groene verbindingen en het verbeteren van bestaand groen.
De groengebieden die we extra beschermen zijn geselecteerd op basis van ecologische, landschappelijke, recreatieve en/of cultuurhistorische kwaliteiten. Deze gebieden staan aangegeven op de kaart in het groenstructuurplan. Als in die gebieden plannen zijn waardoor groen verdwijnt, moet de gemeenteraad daar eerst over beslissen. Bij de beoordeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning toetst de gemeente concreet of deze in de groenstructuur ligt.
Plangebied
Bij de herontwikkeling van het Stationsgebied wordt op verschillende manieren gewerkt aan innovatieve oplossingen voor gezonde verstedelijking. In het gebouwontwerp van 'Wonderwoods' is een 'verticaal bos' tegen de gevel en op het dak van het gebouw gepland. Het beperkte verlies van bestaand groen wordt in hetzelfde plangebied gecompenseerd door integratie van groen in de bebouwing (gevels en dak). Het verticale bos biedt mogelijkheden voor stadsnatuur, maar ook waterberging en verkoeling (klimaatadaptatie). Dit past bij de ambities van Actualisatie Groenstructuurplan 2017-2030.
Bomenbeleid Utrecht (2009)
De nota Bomenbeleid Utrecht is in 2009 vastgesteld. Een van de belangrijkste doelen van het Utrechtse bomenbeleid is een samenhangende bomenstructuur voor de stad te verbeteren en te ontwikkelen, gebaseerd op cultuurhistorische, ruimtelijke en ecologische uitgangspunten en milieu.
Voor 2030 zet de gemeente in op het behoud en de ontwikkeling van de bomenstructuur. Dit zal gebeuren door twee beleidsdoelstellingen:
Sinds 1 januari 2007 kennen alle gemeentelijke ruimtelijke plannen in de stad een bomenparagraaf. De bomenparagraaf biedt vanaf het begin en in alle fasen van een planproces de mogelijkheid een belangenafweging te maken over de gevolgen van een ruimtelijk plan voor bomen.
Plangebied
In het plangebied zullen 21 bomen verdwijnen, maar dankzij de specifieke opzet van de torens komen er binnen het plan veel bomen en groen bij. Ook ter plaatse van de nieuwe straten rondom Kop Beurskwartier en in de tussenstraat komt zoveel groen als mogelijk. Dit zijn niet alleen bomen, maar ook andere beplanting.
In de opzet van Kop Beurskwartier worden circa 360 bomen aangeplant. Daarnaast ligt in het gebied een extra opgave voor kleinschalig groen. De bomenstructuur langs de Croeselaan ( buiten het plangebied) zal bij deze ontwikkeling zoveel mogelijk worden doorgezet om te voldoen aan het bomenbeleid. In de nieuwe straten rondom Wonderwoods en in de tussenstraat komt zoveel groen als mogelijk. Dit zijn niet alleen bomen, maar ook andere beplanting. De bedoeling is dat de straten groen worden en levendig, zodat het aangenaam is om hier te verblijven. Bij de keuze voor beplantingen is zowel aandacht voor de belevingswaarde voor mensen als voor de ecologische waarde. Beplanting heeft een belangrijke rol in klimaatadaptie, omdat beplanting zowel kan zorgen voor schaduw (reductie hittestress), als water kan water vasthouden (voorkoming verdroging en berging van piekbuien).
Overigens is er voor het Stationsgebied als geheel een gebiedsgerichte Bomenvisie opgesteld (18 november 2008). Daarin is aangegeven dat er minimaal hetzelfde aantal bomen in het Stationsgebied blijft staan als er stonden bij de aanvang van de werkzaamheden in 2005. Het Beurskwartier is echter niet meegenomen in de bomenbalans, Jaarbeursplein wel.
Afbeelding Plangebied Kop van Beurskwartier
Afbeelding Visiekaart Actualisatie Groenstructuurplan 2017-2018 (raadsbesluit 8 maart 2018)
Toelichting: op de kaart is met een bruine stippellijn indicatief utbreiding van (wenselijke) verbindingen 2007 aangegeven, die groene gebieden aan elkaar verbindt (Moreelse park met de Leidsche Rijn oevers); daarnaast ligt in het gebied een extra opgave voor kleinschalig groen.
In paragraaf 5.9 is deze bomenparagraaf verder uitgewerkt.
Hoogbouwvisie 'Waar wel en waar niet hoog bouwen in Utrecht' (2005)
De doelstelling van de hoogbouwvisie is het leveren van een toetsingskader voor hoogbouwplannen, door ten eerste na te gaan wat de mogelijke bijdrage is die hoogbouw kan leveren aan de ontwikkeling van Utrecht en ten tweede door het geven van een visie op de meest (on)wenselijke locaties voor hoogbouw.
Voor de hoogbouwvisie is gewerkt met de volgende vaststaande uitgangspunten:
In het Wensbeeld 2030 is de stad opgedeeld in een drietal categorieën:
Plangebied
Het plangebied ligt binnen het gebied waar hoogbouw volgens de Hoogbouwvisie tot maximaal 90 meter mogelijk is. De hoogste woontoren zal echter 105 meter hoog zijn. In afwijking van de Hoogbouwvisie is door recente ontwikkelingen een nieuw wensbeeld ontstaan voor het Centrum, waarvan het plangebied Kop Beurskwartier onderdeel uitmaakt. Het Centrum is een hoogstedelijk centrumgebied met veel verschillende functies. De Croeselaan, het Jaarbeursplein en de Jaarbeursboulevard zijn de ruimtelijke dragers in het hart van het Centrum.
Verspreid over dit gebied draagt hoogbouw van 70 en 90 meter bij aan de stedenbouwkundige samenhang. Tussen het spoor en de Croeselaan is de hoogbouw meestal solitair of onderdeel van een ensemble. Het Beurskwartier wordt een wijk van gesloten bouwblokken met torens.
Het Centrum heeft op een aantal bijzondere plekken en met bijzondere gebouwontwerpen behoefte aan hoogteaccenten die tegenwicht bieden aan de Rabotoren aan de Croeselaan. Daarbij zijn een aantal accenten van extra hoge bebouwing (105 m) mogelijk. Deze accenten markeren de bijzondere plekken in het hart van het Centrum. Ze bevinden zich op markante zichtlocaties aan de Croeselaan en het Jaarbeursplein en zijn een ‘scharnier’ in het netwerk van belangrijke routes en plekken. Kop Beurskwartier is dus één van deze drie locaties. Vandaar dat de bouwhoogte van 105 m voor toren I (Stefano Boeri Architetti) past binnen dit nieuwe wensbeeld.
Afbeelding Centrum
Afbeelding hoogbouw schalenkaart Stationsgebied
Welstandsnota Utrecht 'De schoonheid van Utrecht' (2004)
In de Welstandsnota Utrecht "De schoonheid van Utrecht", welke in juli 2004 is vastgesteld, is geformuleerd op welke wijze het welstandsbeleid van de gemeente Utrecht uitgevoerd zal worden. Dit betreft vanzelfsprekend de welstandstoetsing van vergunningplichtige bouwwerken en toetsing op basis van de loketcriteria.
De nota, die verplicht is om welstandsbeleid te kunnen voeren, kent de volgende doelen:
Voor vergunningplichtige bouwwerken geldt het volgende:
Plangebied
Het plangebied is aangeduid met het beleidsniveau 'open':
Verandering of handhaving van het bebouwingsbeeld is beide mogelijk, zowel naar structuur als architectuur maar met behoud van landschappelijke waarden. Dit betekent:
Archeologie
De gemeente Utrecht heeft ervoor gekozen ter bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen een verordening op te stellen voor het hele grondgebied van de gemeente. In de verordening op de archeologische monumentenzorg is een vergunningenstelsel opgenomen ter bescherming van het archeologische erfgoed, waarmee de wettelijk vereiste bescherming kan worden geboden. In bestemmingsplannen wordt verwezen naar de verordening en een regel opgenomen (dubbelbestemming Waarde - Archeologie). In deze dubbelbestemming is opgenomen dat de voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden mede zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachtingen. Met deze specifieke gebruiksregel wordt geregeld dat onder een met het bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval wordt begrepen het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg. Door de verordening en de daarbij behorende archeologische waardenkaart is de bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen in de bodem van de gemeente Utrecht gewaarborgd en zijn verstoringen van de bodem vanaf een op de archeologische waardenkaart aangegeven oppervlakte en diepte vergunningplichtig.
Plangebied
In het bestemmingsplan is ter bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen de dubbelbestemming Waarde-Archeologie opgenomen. In paragraaf
5.11
van dit plan wordt verder ingegaan op de archeologie in het plangebied.
Nota Stallen en Parkeren (2013)
De gemeenteraad heeft op 28 maart 2013 de Nota Stallen en Parkeren vastgesteld. Hiermee is het nieuwe parkeerbeleid van kracht. Met de uitwerkingsnota 'Parkeernormen Fiets en Auto' bepaalt de gemeente de benodigde capaciteit van het (fiets)parkeren. Voor de veiligheid, leefbaarheid en aantrekkelijkheid van Utrecht geeft de gemeente meer ruimte aan voetgangers en fietsers. Dit betekent dat er op sommige plekken op straat minder ruimte komt voor geparkeerde auto's. De gemeente stimuleert auto's om langs de rand van de stad te parkeren: in één van de drie herkenbare grote P+R terreinen, bij NS-stations en andere OV-knooppunten. Als stimulans voor binnenstedelijke ontwikkelingen, en daarmee voor een aantrekkelijke en bereikbare stad zijn de autoparkeernormen in betaald parkeergebied verlaagd. Ook schept de gemeente flexibiliteit door de vrijstellingsmogelijkheden van de parkeernormen te verruimen. Nieuw in de gemeentelijke aanpak is de verplichting om bij nieuwbouw, uitbreiding van bestaande gebouwen of in geval van een functiewijziging ook fietsenstallingen te realiseren. De parkeernormen hebben een bandbreedte, om optimale flexibiliteit en maatwerk te bieden bij de realisatie van bouwplannen.
Op 28 maart 2019 heeft de gemeenteraad een Addendum vastgesteld, dat hoort bij de Nota Stallen en Parkeren. Bij verschillende gebiedsontwikkelingen is het noodzakelijk om uit te gaan van een kleiner aantal parkeerplaatsen in het ontwikkelgebied dan op grond van het huidige beleid mogelijk is. Op lange termijn zal de Nota Parkeernormen hierop aangepast worden. Op de korte termijn is met een separaat raadsvoorstel een addendum op de Nota parkeernormen vastgesteld. Het addendum geeft de locaties aan waar maatwerk voor geldt. En het addendum geeft een nadere invulling aan mogelijke maatwerkoplossingen.
Plangebied
Het Stationsgebied is een maatwerkgebied. In de algemene bouwregels van dit bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen over parkeren. In paragraaf 4.2. wordt verder ingegaan op het parkeren in het plangebied.
Slimme routes, slim regelen, slim bestemmen (2016)
De gemeenteraad heeft op 26 mei 2016 dit mobiliteitsplan vastgesteld. Dit plan bestaat uit 3 delen:
De belangrijkste uitgangspunten van het beleid zijn:
Meer ruimte voor de voetganger en de fietser
Lopen en fietsen zijn de meest gezonde, milieuvriendelijke en ruimte-efficiënte vormen van vervoer. Om fietsers aan te moedigen, krijgt de stad nieuwe en snelle doorfietsroutes: extra brede en prettige fietspaden, los van de autodrukte.
Aantrekkelijk openbaar vervoer voor de langere afstanden
Naast de voetganger en de fietser is het openbaar vervoer belangrijk. De bus en tram leggen snelle verbindingen met de binnenstad, Utrecht Sciencepark, Leidsche Rijn Centrum, wijken, de regio en de rest van Nederland. Hierdoor wordt het openbaar vervoer een betere keuze.
Auto's langs de juiste routes
In de binnenstad, Leidsche Rijn Centrum, Utrecht Science Park is de auto te gast, met 30 km per uur als standaard maximumsnelheid. Stedelijke verbindingswegen verbinden de wijken met de RING. Waar het kan, krijgen wegen een stadsboulevard: veilig en goed oversteken en meer groen. Een aantrekkelijke plek voor bewoners, 50 km per uur geldt als snelheidslimiet. De gemeente wil automobilisten, die niet uit de stad komen of naar de stad gaan, zoveel mogelijk laten rijden via de RING. Hierdoor ontstaat er ruimte voor automobilisten die in stad moeten zijn. De beleidslijn uit de nota Stallen en Parkeren sluit aan bij de beleidslijn van dit Mobiliteitsplan. In dit Mobiliteitsplan is daarom geen nieuw beleid ten aanzien van het stallen van fietsen opgenomen.
Plangebied
Het plangebied ligt in zone A. In zone A (binnenstad, Leidsche Rijn Centrum en centrum van Utrecht Science Park) is de verkeersruimte schaars en is verblijfskwaliteit van het grootste belang. Fietser en vooral voetganger zijn hoofdgebruiker en krijgen de prioriteit. Hoogwaardig openbaar vervoer krijgt prioriteit bij kruisend verkeer. In zone A rijdt alleen autoverkeer en distributieverkeer met een eindbestemming in deze zone (te gast). Het maakt gebruik van aangewezen routes, afleverpunten en parkeervoorzieningen. De inrichting van de openbare ruimte moet zo helder zijn dat het verkeer zichzelf regelt en verkeerslichten nauwelijks nodig zijn. Bij de inrichting van de kop Beurskwartier is rekening gehouden met deze uitgangspunten.
Nota Gezondheid voor iedereen – Volksgezondheidsbeleid Utrecht 2019-2022
Op 17 oktober 2019 heeft de gemeenteraad de Nota Gezondheid voor iedereen-Volksgezondheidsbeleid Utrecht 2019-2022 vastgesteld. De ambitie van de nota is dat mensen op een prettige, gezonde manier in de groeiende stad Utrecht kunnen wonen, werken en leven. Met de nota worden kansen benut door gezondheid te koppelen aan gebiedsontwikkeling, duurzaamheid, mobiliteit en sociale- en economische ontwikkelingen. De speerpunten voor de beleidsperiode die extra gezondheidswinst helpen te realiseren zijn: gezonde leefomgeving, gezond en veilig opgroeien, gezond gedrag, gezond rondkomen en gezond werkgeverschap.
Binnenstedelijke verdichting brengt gezonde kwaliteiten met zich mee zoals het behoud van groen om de stad en autoluwe wijken die actieve mobiliteit en ontmoeting stimuleren en daarmee bijdragen aan gezondheid. Daarnaast biedt het mogelijkheden voor gemengd wonen en het vergroten van het aandeel sociale en midden huur in de stad. Er ontstaat, met name rond drukke wegen, echter ook een dilemma tussen gezonde lucht en minimale geluidsbelasting enerzijds en verdichting anderzijds.
Er wordt gekozen om idealiter geen nieuwe woningen binnen 100 meter van een autosnelweg te realiseren. Tevens wordt de markt uitgedaagd om bij nieuwe gebiedsontwikkelingen aan drukke binnenstedelijke wegen (> 10.000 voertuigen per etmaal), waarover nog geen bestuurlijke afspraken zijn gemaakt, met (innovatieve) maatregelen te komen die de gezondheidseffecten door luchtverontreiniging en geluidbelasting minimaliseren met behoud van een goed binnenmilieu en een prettige woon-en verblijfskwaliteit. Voor groepen mensen die extra gevoelig zijn voor luchtverontreiniging (ouderen, mensen met een zwakke gezondheid en kinderen van 0-18 jaar) wordt bij het bestemmen van nieuwbouw van voorzieningen (scholen, kinderopvang en woon(zorg)voorzieningen) bij drukke binnenstedelijke wegen (>10.000 mvt/etm) een minimale afstand van 50 meter en bij autosnelwegen een minimale afstand van 300 meter aangehouden. Voor bestaande voorzieningen die renovatie, aanbouw of vervangende nieuwbouw nodig hebben, al dan niet met een bestemmingsplanwijziging, wordt in goed overleg met de vertegenwoordigers van de voorziening onderzocht of een alternatieve locatie ruimtelijk en binnen de financiële kaders mogelijk is. Ook wordt onderzocht of er reguliere maatregelen te treffen zijn om het binnenmilieu te verbeteren. Bij tijdelijke schoolgebouwen en noodlokalen wordt er ook naar gestreefd om aan het afstandscriterium te voldoen. Als dit niet mogelijk is, wordt naar een zo kort mogelijke overbruggingsperiode gestreefd. In een verdichtende stad zijn stille plekken schaars, wij beschermen daarom deze plekken. Ook staan we geen horecavoorzieningen toe in stille hofjes en rustige woonstraten om zo geluidsoverlast te beperken.
Bij bouwplannen moeten alle soorten woningen (sociale huur, midden huur, koopwoningen etc.) in het plan een vergelijkbare lucht- en geluidskwaliteit hebben. Daarnaast worden er passende maatregelen genomen om de gevolgen van klimaatverandering zoals hittestress te beperken door bijvoorbeeld groene daken en gevels te realiseren en door bij de ruimtelijke inrichting voor meer plekken voor verkoeling te zorgen. Wij hanteren hierbij voor de openbare ruimte het principe 'groen tenzij'. Daarnaast is er ook ruimte voor biodiversiteit, dit versterkt de natuurbeleving en daarmee indirect de gezondheid.
Plangebied
De ontwikkeling sluit aan bij genoemde nota. De multifunctionele torens krijgen een duidelijk groen uiterlijk: de torens krijgen daktuinen en daklandschappen die ter plaatse een duurzaam en gezond stedelijk karakter uitstralen. Deze aspecten, onderdeel van de ontwikkeling, dragen bij aan een duurzaam en gezond Utrecht.
Geluidnota Utrecht 2014-2018 (2014)
De Geluidnota Utrecht 2014-2018 is op 11 februari 2014 vastgesteld. Dit beleid gaat over het beperken en minimaliseren van geluidhinder bij ruimtelijke ontwikkelingen in Utrecht.
De Geluidnota heeft betrekking op weg-, rail- en industrielawaai. Hiervoor is landelijke wet- en regelgeving van toepassing. Daarbinnen is echter ook ruimte voor gemeentelijke beleidsvrijheden. In de Geluidnota wordt aangegeven hoe hier mee wordt omgegaan.
De belangrijkste regels uit de Geluidnota zijn:
Ook onderwerpen, die meer algemeen onder het begrip "een goede ruimtelijke ordening" vallen, worden in de Geluidnota beschreven.
Plangebied
Om de geluidsbelasting van relevante bronnen in de omgeving van de kop Beurskwartier in beeld te brengen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Hierop wordt nader ingegaan in paragraaf 5.3
Nota externe veiligheid (2007)
De Nota externe veiligheid, welke in 2007 is vastgesteld, gaat in op het beleid van de gemeente Utrecht voor de beheersing van risico's als gevolg van het werken met gevaarlijke stoffen in inrichtingen (bedrijf, productielocatie of kantoor) en het vervoer van gevaarlijke stoffen. De genoemde risico's zijn veiligheidsrisico's voor mensen die zich in de buurt van de inrichting en/of het transport bevinden.
De beleidskeuzes hebben betrekking op nieuwe situaties, waarin een risicobron zich vestigt of uitbreidt of een risico-ontvanger, zoals een woning, planologisch mogelijk wordt gemaakt. De randvoorwaarden en regels zijn vertaald in afstandseisen tussen risicobronnen (bedrijven, transportroutes (weg, spoorweg, vaarweg) of buisleidingen) en omgevingsobjecten. De gemeente Utrecht kiest ervoor om geen zwaardere veiligheidseisen op te leggen dan die vermeld staan in de risiconormering van de rijksoverheid. In sommige gevallen biedt de rijksregelgeving ruimte tot afwijken van de normering. In de Nota spreekt de gemeente zich uit om terughoudend om te gaan met de mogelijkheid tot afwijken.
Plangebied
In paragraaf 5.5 is het aspect externe veiligheid nader toegelicht.
Nota Bodembeheerplan 2017-2027 'Grondig Werken 4' (2017)
In 2017 is de Nota Bodembeheer 2017-2027 'Grondig Werken 4' vastgesteld. De Nota bodembeheer 2012–2022 is met de voorliggende Nota bodembeheer 2017-2027 geactualiseerd. Utrecht groeit en er wordt zowel in de stad als aan de randen veel gebouwd. Door deze bouwinitiatieven is de vraag naar bouwgrond in Utrecht groot. Deze bouwgrond wordt momenteel van elders (vaak over lange afstand) aangevoerd. De aanpak in de Nota Bodembeheer 2017 – 2027 zorgt ervoor dat de benodigde grond duurzaam uit de eigen en uit omliggende gemeenten in de regio kan komen, wat bijdraagt aan een gezonde verstedelijking en een circulaire economie.
Daarbij is de ambitie om maximaal voordeel te behalen voor mens en milieu, efficiënter te werken (goedkoper, kortere doorlooptijden) en werk met werk te maken. In de Nota bodembeheer staat hoe beschikbare vrijgekomen grond en baggerspecie op en in de landbodem van de gemeente Utrecht mag worden opgeslagen, hergebruikt of toegepast en welke regels en procedures hierbij gelden. De nota is bedoeld voor professionele partijen.
De gemeente Utrecht volgt zoveel mogelijk het algemene landelijke beleid zoals dat is opgenomen in het Besluit bodemkwaliteit. Dit landelijke beleid past echter niet in elke lokale situatie. De wetgever heeft het mogelijk gemaakt om lokaal beleid toe te staan. In Utrecht speelt, naast de grote vraag naar bouwgrond, mee dat gebiedseigen grond niet altijd kan worden hergebruikt en dat er te weinig hergebruiksmogelijkheden zijn. De lokale gebiedsgerichte invulling sluit aan bij de functie, kwaliteit en ontwikkelingen van een gebied. De nota is hierdoor ingedeeld in: gebiedsspecifiek beleid, ander gemeentelijk beleid en landelijk beleid.
Het gebiedsspecifieke beleid bestaat uit:
Ander gemeentelijk beleid bestaat uit:
Landelijk beleid geldt voor alle andere gebieden en stoffen die niet onder het gebiedsspecifiek beleid of ander gemeentelijk beleid vallen.
Plangebied
Voor het omgevingsaspect 'bodem' zie verder paragraaf 5.7.
Plan Gemeentelijke Watertaken 2016-2019
Het Plan Gemeentelijke Watertaken beschrijft de invulling van de wettelijke gemeentelijke zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater. Ook de wijze van beheer van oppervlaktewater wordt beschreven. Op basis van de zorgplichten heeft de gemeente op het gebied van water de volgende taken:
Plangebied
In paragraaf 5.10 is hier verder op ingegaan.
Sportnota 2017-2020 'Utrecht Sportief en gezond' (2016)
De sportnota 'Utrecht Sportief en gezond' is in 2016 vastgesteld. Met een optimaal sport- en beweegklimaat in de stad wil de gemeente Utrecht bijdragen aan een gezonde leefstijl en daarmee aan een gezonde toekomst voor al haar bewoners. De Sportnota bevat zestien ambities, op het gebied van sportstimulering, sportaccommodaties, topsport en talentontwikkeling en sportevenementen.
Sportstimulering: Door sportstimulering wordt ervoor gezorgd dat nog meer mensen in de stad gaan sporten en bewegen. Het accent wordt gelegd op de buurten met de grootste achterstand in de gezondheid en in sportdeelname. De gemeente werkt hieraan door onder andere de samenwerking tussen sport en andere sectoren zoals gezondheid, welzijn, jeugd, onderwijs en werk en inkomen te versterken.
Sportaccommodaties: Een goede sportinfrastructuur vormt de basis voor een goed sportklimaat. Het aantal sportaccommodaties zal mee moeten groeien met de groei van de stad en het aantal inwoners. Hierbij wordt gestreefd naar een efficiënter gebruik van de accommodaties.
Topsport en talentonwikkeling: Utrecht ambieert een goed topsportklimaat, met aandacht voor ondersteuning van topsportverenigingen en talentontwikkeling. Hiervoor werkt de gemeente samen met sportverenigingen, sportorganisaties, onderwijs en het bedrijfsleven.
Sportevenementen: Topsport- en breedtesportevenementen wordt als middel gebruikt om zoveel mogelijk Utrechters kennis te laten maken met sporten en bewegen. Evenementen bieden een podium waarop talenten zich kunnen meten met de (inter)nationale top.
Plangebied
De ontwikkeling draagt bij aan de ambities, opgenomen in de sportnota. Door de groei van de stad in het algemeen en het aantal woningen in de torens is ook behoefte aan sportvoorzieningen. In de torens is ruimte voor maximaal 2.000 m2 aan sportvoorzieningen.
Ontwikkelingskader Horeca Utrecht 2018
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening kan, door de overlast die horecabedrijven voor omwonenden kunnen meebrengen, onderscheid gemaakt worden in categorieën van horecabedrijven in een bestemmingsplan bij het toelaten van horecabedrijven aan de hand van ruimtelijk relevante criteria als aard, omvang en parkeerdruk. Deze categorieën zijn vastgelegd in het Ontwikkelingskader horeca Utrecht 2018. De Lijst van Horeca-activiteiten is opgenomen als bijlage bij de regels van dit bestemmingsplan. In de Lijst van Horeca-activiteiten is een functionele differentiatie in 'zachte' tot 'harde' typen van horecabedrijven opgenomen. De regeling geeft een kwalitatieve beperking voor het type horecabedrijf dat zich mag vestigen in de woonomgeving. De regeling heeft tot doel de nadelige effecten van de vestiging van horecabedrijven op het woon- en leefklimaat in de omgeving te voorkomen. De Lijst van Horeca-activiteiten kent een indeling in vier categorieën. De categorieën van A tot en met D lopen af in de zwaarte van de overlast. In geval van meerdere soorten activiteiten in één inrichting telt de activiteit in de zwaarste categorie voor de type-indeling van de inrichting.
Plangebied
De torens vallen binnen profiel 6 van het ontwikkelingskader, dat is 'Stationsgebied/Beurskwartier'. Het Stationsgebied/Beurskwartier is een hoogstedelijk gebied met veel reuring, dat vraagt om goede, sfeerbepalende horecaconcepten voor zowel overdag als 's avonds en voor verschillende doelgroepen. Het Stationsgebied maakt een volgende stap in haar ontwikkeling naar de geplande grootschalige en nationale ontwikkeling. In het Beurskwartier past een diverse horecastructuur, waar naast de reguliere lichte en middelzware horeca ook ruimte kan zijn voor grootschalige horecaconcepten. En, binnen de mogelijkheden, zelfs ook voor zwaardere horecaconcepten. Juist rond het Centraal Station is in combinatie met andere leisure functies, zoals theater, congressen, hotel en beurzen een groei mogelijk naar een uitgaansgebied. Bij horecamogelijkheden redeneren we vanuit looplijnen en categorieën met een maximum aan de totale omvang van horeca in het gebied.
De ontwikkeling past binnen het horecakader.
Omgevingsvisie Beurskwartier-Lombokplein
In deze omgevingsvisie heeft de gemeente het toekomstbeleid voor het Beurskwartier en het Lombokplein vastgelegd. De omgevingsvisie geeft richting aan de transformatie van een nu nog groot Jaarbeursgebied en verkeersgebied naar een gemengd gebied met ruimte voor de Jaarbeurs en wonen en werken in een heldere en duurzame structuur. Onderstaande kaart geeft de gewenste ruimtelijke en programmatische ontwikkelingsrichting weer.
Samen met de stedenbouwkundige structuur definiëren de zes thema's het gewenste karakter en identiteit van het gebied, de basis voor een toekomstvaste gezonde verstedelijking. De zes thema's zijn
Gemengd en inclusief
Verschillende activiteiten, verschillende mensen, verschillende gebouwen en plekken maken samen een stad. Het vergrote centrum is een gebied voor iedereen.
Compact en levendig
Het Beurskwartier en Lombokplein krijgt een hoogstedelijke invulling. Doordat er veel mensen wonen en werken kan een levendig gemengd centrummilieu ontstaan.
Fijnmazig
Het Beurskwartier en Lombokplein moeten onderdeel van de stad worden. Dat kan alleen als in verbindingen op alle schaalniveaus gedacht wordt. Als wordt gedacht in stadsstructuren. Stadsstructuren vertegenwoordigen meerdere waarden, betekenissen en activiteiten en dragen daardoor bij aan stedelijkheid, beweging, begrijpen, ontmoeten en identiteit.
Duurzaam
De stip op de horizon is een energie neutraal centrumgebied. Utrecht wil op deze locatie koploper zijn om zo een echte sprong in duurzaamheid te maken.
Groen en gezond
Utrecht wil een bijdrage leveren aan de vitaliteit van de stad, maar ook aan de vitaliteit van haar inwoners, haar werknemers, en haar bezoekers. Stedelijk groen levert daar een belangrijke bijdrage aan. De gezonde mens staat centraal.
Slim vervoer
Utrecht wil de mobiliteitsvraag met de meest efficiënte, veilige en duurzame mobiliteitskeuze stimuleren. Ook wil Utrecht inspelen op de transities die eraan komen: elektrische auto's, bezorgservices en zelfrijdende vervoerssystemen.
Plangebied
De ontwikkeling past binnen de omgevingsvisie.
Masterplan Stationsgebied (2004)
Het Masterplan Stationsgebied biedt het kader voor de ontwikkelingen in het stationsgebied voor een periode tot circa 2020. Het masterplan is een vertaling van Visie A 'Stadshart verruimd' waarvoor een meerderheid van de Utrechtse kiezers in een raadplegend referendum in 2002 heeft gekozen. Eigenschappen van die visie zijn met name twee hoofdroutes van oost naar west, een verbouwd Muziekcentrum aan het Vredenburg, een ondertunneld Westplein en een rustige Catharijnesingel.
De doelstelling is een sterk logistiek knooppunt, hoogwaardige openbare ruimte, architectuur van hoge kwaliteit en intensief ruimtegebruik te ontwikkelen die hun bijdrage leveren aan het nieuwe centrum van Utrecht, dat bewoners, reizigers, winkelend publiek en werkenden beleven als prettig, schoon en veilig.
De beoogde ontwikkeling past binnen het masterplan stationsgebied.
Toekomstvisie voor de Utrechtse Binnenstad (2007 - 2014)
Alle hoofddoelstellingen voor de binnenstad staan in het licht van deze twee algemene doelstellingen: handhaven van een gezonde balans tussen de verschillende functies, en verbeteren van het imago van de binnenstad.
De hoofddoelstellingen voor de binnenstad zijn:
De ontwikkeling sluit aan bij de uitgangspunten van de toekomstvisie.
Structuurplan Stationsgebied (2006)
Het structuurplan Stationsgebied is de juridische vertaalslag van het Masterplan voor het Stationsgebied uit 2003, inclusief de bijbehorende actualisatie uit 2004. De aanpak van het stationsgebied is gericht op de ontwikkeling van een hoogwaardig, multimodaal openbaar vervoersknooppunt in combinatie met een toplocatie voor werken, wonen en voorzieningen.
De aanpak van het stationsgebied is gebundeld in twee zones, die de dragers zijn van de ontwikkelingen: de Stadscorridor en de Centrumboulevard.
Stadscorridor
De Stadscorridor verbindt de westelijke delen van de stad met het Stationsgebied en loopt vanaf Leidsche Rijn tot het Vredenburg. De overheersende functies aan de Stadscorridor zijn wonen, winkelen, cultuur en publieke functies, zoals kantoren. De corridor vormt een route met functies voor de stadsbewoners.
Centrumboulevard
De Centrumboulevard loopt van het Jaarbeursterrein tot het Vredenburg door de OV-terminal en Hoog Catharijne. De Centrumboulevard geeft samenhang en identiteit aan de gebieden en draag bij aan de optimalisering van de wisselwerking tussen openbare en private ruimte. In de Centrumboulevard is de functiemenging complexer. Hoog Catharijne wordt geïntensiveerd, waarbij er veel aandacht is voor de wisselwerking met openbare ruimte.
Het winkelareaal in het Stationsgebied zal met circa 45.000 m2 verhuurbare vloeroppervlakte worden uitgebreid. Circa 1.000 woningen worden aan het Stationsgebied toegevoegd. De toevoeging van 240.000 m2 bruto kantoorvloeroppervlakte vindt grotendeels plaats aan de westzijde van het station.
De ontwikkeling past binnen het structuurplan stationsgebied uit 2006.
Voor het plangebied kunnen uit het relevante beleid de volgende conclusies getrokken worden. De ontwikkeling binnen 'Kop Beurskwartier' vormt een belangrijk onderdeel in de verdere herontwikkeling van het stationsgebied. Kop Beurskwartier speelt een cruciale rol in de uitwerking van de Omgevingvisie Beurskwartier-Lombokplein. In het desbetreffende gebied uit deze visie - het Beurskwartier - is het bestemmingsplan 'Kop Beurskwartier' voorzien. In dit gebied zijn ontwikkelingen met de kenmerken 'wonen in hoge dichtheden, werkruimte en veel andere stedelijke functies' voorzien: deze functies samen moeten een levendige mix vormen. De ontwikkeling voldoet hieraan: binnen de torens is namelijk plaats voor wonen, werken, ontspanning en vermaak. Verder levert de ontwikkeling een wezenlijke bijdrage aan de ambities uit de sportnota en het groenstructuurplan. Belangrijk kenmerk van de ontwikkeling is namelijk - in het licht van laatstgenoemd plan - de duurzame uitvoering van de twee beoogde torens. Deze worden grotendeels voorzien van groen (bomen, struiken en andere groenvoorzieningen).
Ook in relatie tot het provinciale en regionale beleid blijkt dat de ontwikkeling een belangrijke rol heeft bij de opvang van de groei en de ontwikkelingen van de Utrechtse regio als stedelijk kerngebied. De invulling van de groeiopgave door de realisatie van huur- en koopwoningen sluit aan bij de ambitie om 2/3 van de woningbouwopgave binnenstedelijk te realiseren. Ook sluit de ontwikkeling aan bij de ambities die volgen uit het ontwikkelingskader detailhandel alsmede bij het ontwikkelingskader Horeca Utrecht 2018. De behoefte aan de diverse functies binnen 'Kop Beurskwartier' is aangetoond in de toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Deze behoefte blijkt uit het beleid en de prognoses van de gemeente Utrecht. De beoogde ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking. Met de ontwikkeling is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik.
Dit hoofdstuk geeft inzicht in de huidige situatie in het plangebied en analyseert het gebied in ruimtelijk en functioneel opzicht.
Het gebied lag rond het begin van de jaartelling in het stroomgebied van de oude Rijn. In de zeventiende-eeuw vindt hier een stadsuitbreiding plaats naar het plan van burgemeester Hendrik Moreelse (1664). Het plan bestaat uit het graven van drie grachten evenwijdig aan de westelijke stadsbuitengracht met enkele dwarsverbindingen. De concrete invulling van deze stadsuitbreiding komt niet tot stand. De grachten worden vervolgens met name gebruikt door de in het gebied aanwezige hoveniers om hun groenten en fruit per praampje (kleine boot) naar de stad te brengen. De waterlopen staan daarom bekend als 'moesgrachten'. Het plangebied ligt aan de westkant van de derde moesgracht. Tot ver in de negentiende eeuw wordt een groot deel van het gebied bepaald door agrarisch gebruik en enkele steenbakkerijen. In de tweede helft van de negentiende eeuw begint de ontwikkeling van het gebied tussen de moesgrachten, sterk gestimuleerd door de komst van de spoorwegen aan deze zijde van de stad. Tussen de tweede en de derde moesgracht komen met name een reeks militaire kazernes én allerlei industrie, aangevuld met kleinschalige arbeiderswoningen. In de directe omgeving van het plangebied - gelegen aan de derde moesgracht - worden vanaf circa 1850 diverse ontwikkelingen ingezet, onder andere de bouw van arbeiderswoningen (eenlaags), een grote bierbrouwerij op de hoek met de Leidseweg (Bierbrouwerij De Krans) en in 1883 de bouw van de Hojelkazerne. De Hojelkazerne grensde direct aan het huidige plangebied. Door deze ontwikkelingen wijzigt de Croeselaan - aanvankelijk nog Philosofenlaan geheten - van een landelijke omgeving naar een stedelijke omgeving. Dat vertaalt zich ook in het profiel van de laan die in de jaren twintig wordt getransformeerd tot een stadsstraat mét tramlijn. Het water van de moesgracht (aan de oostzijde van de Croeselaan en Blekerskade geheten) wordt gedempt. Vervolgens verhuist rond 1930 een aantal grote functies uit de binnenstad naar het gebied tussen Croeselaan en Merwedekanaal: de veemarkt en de veilingmarkt. Deze laatste krijgt een eigen haven (Veilinghaven) en er komt bijbehorende infrastructuur in het gebied waaronder een spoorlijntje. De Veemarkt heeft een groot plein aan de Croeselaan. Een deel van de negentiende-eeuwse arbeiderswoningen wordt hiervoor gesloopt. Daarnaast verrijzen nieuwe woningen in de jaren dertig, in aansluiting op het plein. Het plangebied wordt in die jaren vooral gebruikt als markt- en parkeerterrein. Dit is ook met de komst en uitbreiding van de Jaarbeurs (de veemarkt verhuist in de jaren zestig naar de oostkant van de stad) niet wezenlijk gewijzigd. Het blijft vooral in gebruik als een plein, dat onder andere wordt gebruikt als parkeerterrein. Vanaf de jaren zestig ondergaat de Croeselaan in dit deel opnieuw een grote transformatie met de komst van Hoog Catharijne en de sloop van (bijna) alle kazernes in het gebied. De Hojelkazerne wordt in 1990 gesloopt en vervangen door kantoren. Daarnaast komt er een groot hotel en recentelijk is in dit Jaarbeursgebied een megabioscoop gekomen.
Binnen het plangebied zijn geen monumenten aanwezig.
De directe omgeving van het plangebied kent als structuurbepalende element hoofdzakelijk de Croeselaan die direct naast het plangebied is gelegen. Kenmerkend is verder dat het Jaarbeursterrein en de (Kinepolis-)bioscoop aan de randen van het plangebied liggen.
Het plangebied bestaat op dit moment uit een grasveld waarop enkele bomen staan. Verder omvat het plangebied een ontsluitingsweg (het Veemarktplein) vanuit het Jaarbeursterrein naar de Croeselaan.
De enkele structuurbepalende elementen en de huidige inrichting en omvang van het plangebied vormen geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling van de bouw van twee torens. Daarbij is rekening gehouden met het aanwezige structuurbepalende element, de Croeselaan.
Tenderprocedure
In oktober 2016 is de tenderprocedure voor de ontwikkeling van het perceel Kop Beurskwartier gestart met een aankondiging van deze ontwikkeling op de Expo Real in München. Gemeente heeft aan de hand van een procesbrief de ambities en randvoorwaarden van de mogelijke ontwikkeling op het perceel uitgevraagd. Deze ambities en randvoorwaarden hebben betrekking op de thema's groen, duurzaam en gezond, maar ook op diverse stedenbouwkundige en programmatische zaken.
Uit de 20 consortia die een visie indienden, koos de gemeente vier consortia die de visies tot plannen hebben uitgewerkt. In mei 2017 dienden de vier consortia ieder hun plan in. De gemeente heeft deze vier plannen integraal beoordeeld en het beste plan gekozen.
Met het winnende consortium van het plan Wonderwoods bestaande uit ontwikkelaars G&S Vastgoed en KondorWessels Projecten is een reserveringsovereenkomst gesloten. Vervolgens is door het consortium gestart met de uitwerking van het plan tot een voorlopig ontwerp. Op basis van het voorlopige ontwerp is het bestemmingsplan opgesteld.
De verwachting is dat het definitieve ontwerp rond zomer 2019 gereed is. Rekening houdend met de voorbereidingen en de planologische procedures zal eind 2020 met de realisatie kunnen worden gestart. Naar verwachting zal het gebouw in 2023 worden opgeleverd.
Positionering Kop Beurskwartier binnen het Stationsgebied
Het plan 'Kop Beurskwartier' maakt onderdeel uit van de eerste fase van de ontwikkeling van het Stationsgebied en heeft betrekking op het westelijk deel van deze ontwikkeling. Kop Beurskwartier is één van de laatste projecten binnen deze eerste fase en vormt, in ruimtelijke zin en qua ambities, de opmaat naar de herontwikkeling van het achterliggende Beurskwartier. Het Beurskwartier maakt deel uit van de tweede fase van de omvangrijke Stationsgebiedsontwikkeling.
Voor de tweede fase is de Omgevingsvisie Beurskwartier Lombokplein (2017) vastgesteld, waarin het gewenste toekomstbeeld voor dit deelgebied is geschetst. In combinatie met de afrondende projecten vanuit de eerste fase moet het westelijk deel van het Stationsgebied zich in de nabije toekomst ontwikkelen tot een levendig en gemengd stedelijk gebied, met een innovatief, gezond en duurzaam karakter.
De ontwikkeling houdt concreet de realisatie van twee multifunctionele torens met een groen uiterlijk in. De torens (met vele daktuinen en daklandschappen) stralen het ter plaatse gewenste duurzame en gezonde stedelijke karakter uit. De visie dat groen in de stad bijdraagt aan een gezondere leefomgeving staat aan de basis van het ontwerp. Door de mix aan functies, waaronder wonen, werken, horeca en sport, draagt de ontwikkeling bij aan een levendig stedelijk milieu. In deze paragraaf volgt een nadere toelichting op het ontwerp en het functioneel programma.
De ontwikkellocatie Kop Beurskwartier is gelegen op de hoek Croeselaan en de nieuwe Jaarbeursboulevard, die de Jaarbeurs verbindt met het station en de historische binnenstad. De Croeselaan is geknipt, waardoor doorgaand autoverkeer niet meer over het Jaarbeursplein rijdt en er een aaneengesloten langzaam-verkeersgebied van Jaarbeurs tot station is ontstaan.
Kop Beurskwartier grenst aan de bestaande woningen langs de Croeselaan. Aan de zuidwestzijde van de locatie ligt de bioscoop Kinepolis. Tegenover de locatie wordt aan de Jaarbeursboulevard het Amrâth-hotel en woningen ontwikkeld. Aan de overzijde van de Croeselaan wordt het Rijkskantoor De Knoop gerealiseerd. De locatie (met een oppervlak van circa 6.500 m2) bestaat in principe uit twee plots met ertussen een onbebouwde openbare doorsteek om de fijnmazigheid van het gebied te waarborgen.
De plot ligt aan de Croeselaan en de Jaarbeursboulevard, beide belangrijke langzaam-verkeersroutes. De locatie wordt voor autoverkeer ontsloten vanaf de Croeselaan via een secundaire straat ter plaatse van de huidige entree van het parkeerterrein Veemarktplein. In principe vindt er geen doorgaand verkeer door de straat plaats, alleen bestemmingsverkeer dat inpandig keert. Inritten naar eventuele (fiets-)parkeergarages zijn inpandig en afsluitbaar, evenals de expeditie (laden & lossen) en inpandige afvalinzameling. Deze toegangen bevinden zich aan de secundaire straat of de tussenstraat. Beide straten zijn deel van het langzaam-verkeerssysteem en zorgen voor doorwaadbaarheid van het gebied.
Ligging plangebied
Hoogte en massa-opbouw
In het stationsgebied wordt gestuurd op eenheid en samenhang, onder andere door uit te gaan van een aantal vaste hoogtematen van de bebouwing: 12, 25, 45, 70 en 90 meter. Deze maten komen terug in de bouwenvelop voor de locatie. Het basisvolume is 25 meter hoog, met erboven een (deels terugliggende) opbouw tot 45 meter. Daarboven geldt een maximum hoogte van respectievelijk 105 en 73 meter.
De bouwenvelop is in hoogte getrapt met een aantal setbacks die organiseren dat de torens niet direct aan de straat zijn gelegen. Zo wordt de confrontatie tussen de hoogbouw en de menselijke maat op straatniveau opgevangen: de wandhoogte aan de Jaarbeursboulevard zorgt voor een juiste verhouding ten opzichte van de breedte. Van belang is ook de overgang in hoogte naar de bestaande woningen aan de Croeselaan. Verder zijn de setbacks van belang om windhinder ten gevolge van valwinden langs de gevel te voorkomen. De setbacks kunnen gebruikt worden als dakterras of groen dak. Voor het windhinderonderzoek en de uitkomsten daarvan zie paragraaf 5.13 over het windklimaat.
Functie van de plint
Voor de levendigheid in dit nieuwe stedelijk gebied is een goede invulling van de plinten van groot belang, zowel in hun vormgeving, uitstraling en inrichting als in de uiteindelijke invulling met functies over de verschillende momenten van de dag. De belangrijkste zijden voor levendige plinten liggen aan de Croeselaan en aan de Jaarbeursboulevard, waar de toekomstige loopstromen zijn gesitueerd. Dit zijn daarmee de beste plekken voor situering van stedelijke voorzieningen. Een deels terugliggende plint is mogelijk, waarbij de relatie tussen plint en openbaar gebied gewaarborgd moet blijven (geen 'tussenruimte' ). Een goede plint betreft zowel de programmatische invulling (diversiteit aan functies voor verschillende momenten van de dag) als de fysieke kenmerken (vormgeving, uitstraling en materiaalgebruik) ervan. Om de levendigheid van de plint te kunnen waarborgen is een minimum aantal vestigingen detail, horeca of dienstverlening voorgeschreven met een maximale maat.
Beeldkwaliteit
Voor Kop Beurskwartier geldt dat de gebouwen op de plots in massa-opbouw verwant zijn, maar in hun architectonische uitwerking verschillen en zo bijdragen aan een gemengd stedelijk milieu met veel variatie. De architectonische uitwerking sluit in maat, schaal en detaillering aan bij de kwaliteitsambitie van het gebied.
Gebouwen worden op drie schaalniveaus ontworpen om een monotoon beeld te voorkomen:
De gebouwen worden op verschillende schaalniveaus geleed teneinde een monotoon en anoniem beeld te voorkomen. De massaopbouw van plint, hoofdvolume en hoogte-accent, is bepalend in de geleding, bepaald door de setbacks in de hoogte-opbouw. Het hoofdvolume vormt de stedelijke hoogte, waarboven de torens de positie in het stedelijk landschap bepalen en de detaillering van de gevel en de plint de relatie met de stad op ooghoogte legt. Op elk van de schaalniveaus van gebouw, element en detaillering doet de architectuur uitspraak.
De architectuur ondersteunt de ambitie en het karakter van het nieuwe Beurskwartier. De gebouwen worden ontworpen met aandacht voor hun relatie tot de context en aanliggende openbare ruimte. Voor deze (hoog)stedelijke architectuur is een mix van stijlen mogelijk, met gebruik van warme materialen (baksteen, natuursteen), veel en zorgvuldige detaillering, en veel textuur/ tactiliteit (detaillering) in een warm kleurenpallet. In het kader van gezonde en duurzame verstedelijking worden groene gevels en dakterrassen gestimuleerd.
De beleving van het gebouw op ooghoogte bepaalt voor een groot deel de beleving van het gebouw en de openbare ruimte. Van belang is dat de gebouwplint onderdeel is van het gebouw en een representatieve uitstraling heeft. Bij een publieke functie heeft de plint een open en transparant karakter en legt zo de verbinding tussen binnen en buiten. Bij meer private functies op de begane grond, zoals woningen, is de plint meer gericht op privacy maar altijd met een representatief en levendig karakter. De plint heeft een verticale geleding, waarbinnen entrees duidelijk zijn vormgegeven. Entrees zijn hoogwaardig en met zorg vormgegeven (en met draaideuren binnen de rooilijn). Ook toegangen tot parkeergarages en laden/lossen zijn met zorg ingepast en zijn afsluitbaar (tegengaan geluids- en lichtoverlast).
Het gebied geeft aanleiding voor het opnemen van nadere eisen, gelet op de hoge dichtheid, de hoge ambities aangaande gezond stedelijk leven en de mate van functiemenging.
In het gebied is het creëren een gezond leefklimaat en van een afwisselend bebouwingsbeeld van groot belang, waarbij de stedenbouwkundige opzet van het gebied wordt gerespecteerd en nieuwbouw zorgvuldig wordt ingepast. Specifiek ten aanzien van technische installaties, afschermingen van installaties of ruimtes voor het onderbrengen van installaties op het dakvlak, kunnen nadere eisen worden gesteld. Om de gebouwvolumes zo gaaf mogelijk tot hun recht te laten komen, mogen technische installaties, afschermingen van installaties of ruimtes voor het onderbrengen van installaties, slechts als toegevoegde objecten of volumes op het dakvlak worden aangebracht, als deze duidelijk deel uitmaken van de architectonische expressie van het gebouw. Deze regel heeft betekenis met betrekking tot het uit beeld brengen van technische installaties en/of hun behuizing vanuit posities dichtbij of ver van het gebouw en/of vanuit hogere gebouwen.
Kop Beurskwartier maakt een duurzaam groen gebouw en duurzame verstedelijking mogelijk. Het project zet in op het herstel van de balans tussen natuur en verstedelijking. Natuur is immers goed voor de mens; het maakt vitaler, gelukkig, gezonder, vriendelijker en creatiever. De ontwikkeling haalt de natuur naar de mens en geeft daarmee tegengas aan de snelle, natuurloze verstedelijking. In plaats van één bouwwerk, is voor het ontwerp van de ontwikkeling 'Kop Beurskwartier' gekozen voor twee torens. Het betreft de Toren 1 (Stefano Boeri Architetti) van circa 105 meter hoog en Toren 2 (MVSA Architects) van circa 73 meter hoog. Het ontwerp oogt hierdoor minder massief en sluit goed aan op het karakter van Utrecht, als charmante universiteitsstad. De twee torens worden op de achtse bouwlaag via een loopbrug met elkaar verbonden. Onderstaande figuren geven nader inzicht in de ligging van de torens in haar directe omgeving en een impressie van het ontwerp van de torens.
Toren 1 omvat 31 bouwlagen en een (parkeer)kelder. De toren bestaat uit een breed podiumvolume (circa 57m x 64m) met daarop een smaller volume vanaf de achtste bouwlaag (circa 52m x 34m) die vanaf de twaalfde bouwlaag overgaat naar een smallere toren (circa 21m x 38m). De gevels van de toren bieden ruimte aan balkons, waarop bomen en planten worden geplant. De toren oogt hierdoor als bedekt met bomen en planten; een verticaal bos.
De tweede toren heeft een hoogte van 73 meter en omvat 22 bouwlagen en een (parkeer)kelder. De toren bestaat uit een breed podiumvolume (circa 56m x 60m) met daarop vanaf de achtste bouwlaag een smaller volume (circa 41m x 39m), die vanaf de dertiende bouwlaag overgaat naar een smallere toren (circa 25m x 34m). Op verschillende niveaus en op verschillende locaties binnen het pand bevinden zich terrassen met beplanting. Deze terrassen bevinden zich juist ook binnen de gebouwcontouren, in de vorm van wintertuinen en atria.
Impressie Kop Beurskwartier
Impressie Toren 1 (Stefano Boeri Architetti)
Impressie Toren 2 (MVSA Architects)
Groenconcept
Kop Beurskwartier wordt veel meer dan een gebouwencomplex. Het is een mindset. De architecten hebben in een intensief en inspirerend proces samen met de gemeente Utrecht een visie uitgewerkt tot een Voorlopig Ontwerp + voor de tuinen. De twee torens dragen bij aan het herstellen van de balans tussen natuur en de stad.
De twee torens ogen beiden groen, maar hebben beiden een eigen concept. Toren 1 (Boeri) wordt voornamelijk voorzien van groen aan de buitenkant (gevelgroen). Het vormt een icoon vanaf het Jaarbeursplein. De gevels zullen bedekt zijn met bomen en heesters die de toren omarmen. Naast de aanplant van de gevels zal de daktuin op de 8ste bouwlaag ook groen beplant zijn.
Bij Toren 2 (MVSA) manifesteert het groen zich meer van binnenuit. Het groen van de toren bevindt zich op de daktuinen en in de atria. Dit is van buiten te zien door het glas heen of welvend over de randen van de daktuinen. De daktuinen vormen een doorlopend heuvelrug landschap, waarbij de gebouwen op de 7de en 8ste bouwlaag met elkaar verbonden worden via een brug.
Groenconcept
Tuinplan
Het ontwerp tuinplan richt zich met name op de daktuinen op de beide torens en de binnentuinen. Het groen en verharding worden hier niet gebruikt als autonoom element, maar is een in de architectuur ondersteunende factor. Een sobere, natuurlijke benadering is het uitgangspunt geweest bij het ontwerpen van de tuinen en de beplanting in de atria. De bossfeer overheerst. De verharding loopt door in het bos en het bos loopt door in de verharding. Een glooiend landschap loopt dwars door de stenen heen, slingerende paden met rafelige randen “stromen” door het bos heen.
Door de toepassing van stapstenen kunnen bezoekers gemakkelijk door het bos heen lopen, maar lopen ze niet direct op de beplanting. De hoogteverschillen van de stenen zorgen voor spel-aanleidingen of bieden de mogelijkheid om te gaan zitten.
Om duurzame tuinen te creëren in een onnatuurlijke stedelijke omgeving wordt inspiratie geput uit de kennis van de natuur. De condities in het Utrechtse Heuvelruglandschap bieden inspiratie voor de daktuinconstructie. Daarnaast geldt als uitgangspunt dat een evenwichtige ecologie de aanwezigheid van zowel lange als korte ritmes herbergt; snelgroeiende soorten naast duurzame, langzaamgroeiende bomen en struiken, rijk bloeiende vaste planten en bollen naast zichzelf uitzaaiende eenjarigen. De ontwerpen omvatten een brede schakering van beplantingen.
Met de tuinen rondom het gebouw is er naar gestreefd om, door middel van de beplanting, een sterk ruimtelijke werking van binnen naar buiten te realiseren. Bij de keuze van de vormgeving en de beplanting is gestreefd naar grote variatie. Dit is bereikt door het aanbrengen van hoogteverschillen, noord- en zuidhellingen, droge en natte delen, zon- en schaduwplekken en het gebruik van verschillende bodemtypen.
Tuinplan
Beplanting
Vanuit het groenconcept is bekeken welke beplanting een bijdrage kan leveren aan het behalen van het gewenste beeld. Bij de keuze van de beplanting is nadrukkelijk rekening gehouden met de zeer extreme groeiomstandigheden op een groot aantal plaatsen rondom het gebouw. Er is gekozen voor 80% zeer succesvol en 20% experiment.
Het idee is om op het laagste niveau van Toren 2 (MVSA) het dichtst beplantte bos te maken met een knipoog naar de natte, lagere delen van de Utrechtse Heuvelrug. Hoe hoger je komt, hoe droger de bossfeer zal ogen. Door de dichtheid aan bomen te verkleinen zal hier ook meer ruimte zijn voor de zon, waardoor de droge sfeer versterkt wordt. De rooftoppen van Toren 1 (Boeri) en Toren 2 (MVSA) zullen een stevige beplanting krijgen. Het meest ultieme droge beeld wat we kennen van de Utrechtse heuvelrug.
Op elke daktuin worden verschillende productgroepen aangeplant. Naast grote bomen worden er ook (kleinere) veren aangeplant. Beiden vormen, nu en in de toekomst, het bladerdek van de tuin. Meerstammige heesters en solitaire struiken (heesters) zorgen voor verdichting op een lager niveau. Hogere vaste planten zorgen plekgewijs voor extra verdichting op ooghoogte.
De onderbeplanting, bestaande uit vaste planten varens, grassen en bollen, vormen de kruidlaag van het bos. De bollen zijn een extra toevoeging, een belangrijke drager in het vroege voorjaar. Deze brengen kleur en textuur op de eerste zonnige dagen in het vroege voorjaar wanneer de kruidlaag nog deels tot leven moet komen. Toren 2 (MVSA) kent een hogere plantdichtheid dan Toren 1 (Boeri). Dit heeft te maken met de plantdichtheid van de gevels van Toren 1. Hier verdient het gevelgroen (bomen en heesters) de ruimte om zich te ontwikkelen.
Beheer
Het beheer zal plaatsvinden op 3 verschillende manieren.
Op het gebied van brandveiligheid levert de beplanting geen extra risico op volgens de laatste onderbouwing. Het vrijkomend groenafval van de daktuinen zal op de daktuinen zelf gecomposteerd worden. Het groenafval van de balkons ook naar de daktuinen brengen, geeft bij daktuinen waarschijnlijk teveel groenafval op een relatief klein oppervlak. Groenafval wat niet gecomposteerd kan worden op de daktuinen, zal worden verwerkt in een biomassa-installatie in de buurt van het project. De beeldkwaliteit gedurende de beheersperiode van 25 jaar kan gewaarborgd worden door verschillende uitgangspunten die in het tuinplan beschreven zijn.
Binnen de torens wordt invulling gegeven aan een gemengd functioneel programma. In de navolgende alinea's volgt per functie een nadere toelichting. Onderstaande figuur geeft, aan de hand van een indicatieve dwarsdoorsnede, een beeld van de verdeling van dit programma over de verschillende verdiepingen van de panden. Duidelijk is dat de hoogste verdiepingen (de torens) ruimte bieden aan de woonfunctie. De overige functies (kantoren, horeca/detailhandel, sport en Playlab) zijn hoofdzakelijk in de bredere plinten gesitueerd.
Wonen
Het project Kop Beurskwartier biedt ruimte aan in totaal maximaal 420 woningen, bestaande uit huur- en koopappartementen. De huurappartementen hebben een woonoppervlak variërend tussen de 55 en 130 m2 bvo. Het woonoppervlak van de koopappartementen varieert grotendeels tussen de 55 en 180 m2 bvo. Het project biedt hiermee ruimte aan een gedifferentieerd woningaanbod. De woonfunctie is hoofdzakelijk in de bovenste verdiepingen van de torens voorzien. Enkele appartementen worden in de bredere lagen van de plinten van de torens gerealiseerd, waar ze worden afgewisseld met overige functies. Door de vele daktuinen en groene balkons staan de appartementen in direct contact met de ter plaatse aanwezige natuur. In de plint zijn zogenaamde atelierwoningen toegestaan. Dit zijn woningen waarbij de bewoner beroepsmatig een atelier heeft. Ook verkoop van de gemaakte kunstwerken is ter plaatse mogelijk.
Kantoren
De kantoorfunctie wordt vanaf de tweede bouwlaag bij beide torens toegestaan. In totaal wordt ruimte geboden aan maximaal 17.000 m2 bvo aan kantoorruimte. Deze kantoorruimtes staan, door de omvangrijke daktuinen, in direct contact met de natuur.
Restaurant, horeca, detailhandel
In beide torens is er op de eerste en tweede bouwlaag ruimte voor een mix aan horeca en detailhandel. In Toren 1 (Boeri) is tot een maximum van 1000 m2 bvo ook horeca toegestaan op de achtste bouwlaag. De oppervlakte van horeca bedraagt maximaal 2.500 m2 bvo en bestaat uit een combinatie van daghoreca en avondhoreca. In totaal wordt maximaal 1.000 m2 bvo detailhandel gerealiseerd.
Sportvoorzieningen
Sportvoorzieningen zijn in beide torens mogelijk op de tweede bouwlaag en in Toren 1 (Boeri) ook op de achtste bouwlaag. Gedacht wordt aan een invulling met o.a. een fitnessruimte.
Playlab
Het Playlab is voorzien in onderste lagen van de Toren 2 (MVSA) (minimaal 2.640 m2 bvo en maximaal 3.750 m2 bvo). Het betreft een innovatieve functie, die vergelijkbaar is met een interactieve tentoonstelling of expositie. In het Playlab wordt kunst, technologie en populaire cultuur gecombineerd en op indrukwekkende wijze toegankelijk gemaakt voor bezoekers.
Dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen
In beide torens is op de tweede bouwlaag ruimte voor dienstverlening (maximaal 2.000 m2 bvo)en maatschappelijke voorzieningen (maximaal 2.000 m2 bvo). In Toren 1 (Boeri) zijn dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen ook op de achtste bouwlaag toegestaan.
Indicatieve doorsnede programma Toren 1 (Boeri)
Indicatieve doorsnede programma Toren 2 (MVSA)
De ligging van Kop Beurskwartier nabij het openbaar vervoerknooppunt Utrecht Centraal in combinatie met de maatregelen uit het mobiliteitsconcept zullen zorgen voor een nagenoeg 100% BREEAM-score op het onderdeel transport. Daarvoor worden een aantal maatregelen getroffen. Maar nog belangrijker dan het opsommen van die maatregelen is het feit dat het mobiliteitsconcept integraal onderdeel is van de totale ontwikkeling en in de haarvaten zit van alle toekomstige gebruikers, deelprogramma's en dus het ontwerp.
Kop Beurskwartier wil alternatieve vormen van mobiliteit stimuleren en faciliteren door vol in te zetten op Smart Mobility. Omdat verhuizen het ultieme moment om een gedragsverandering door te voeren, is hier door het van het begin af aan goed te regelen een wereld te winnen.
Het mobiliteitsconcept van Kop Beurskwartier is dus integraal onderdeel van het totaalconcept. Het totale palet aan maatregelen is gericht op:
Het totale concept leidt in de aanvraag omgevingsvergunning tot slechts 147 privéparkeerplekken in de garage, 12 deelauto's in het Sharepark, en op afstand zijn 156 parkeerplekken benodigd. Het bestemmingsplan maximeert het aantal parkeerplekken onder Kop Beurskwartier op 170. Echter, bovenal zetten we maximaal in op het gebruik van de fiets: Een centraal gelegen fietsenstalling voor de bewoners en bezoekers van Kop Beurskwartier, en een tweede separate fietsenstalling voor de kantoorgebruikers en bezoekers.
Kop Beurskwartier maakt van fietsen de makkelijke keuze. De fiets staat in de buurt; de auto veelal op afstand. In het plan worden twee inpandige fietsparkeerstallingen gerealiseerd voor de gebruikers van het gebouw, voor bewoners worden eveneens bergingen gerealiseerd waarin fietsen kunnen worden gestald.
De capaciteitsberekening van de fietsenstallingen zijn gedaan op basis van de Nota Stallen en Parkeren en het addendum Nota stallen en Parkeren uit maart 2019. Onderscheid wordt gemaakt naar de fietsparkeerbehoefte voor de woningen en fietsparkeervoorzieningen voor gebruikers (medewerkers en bezoekers) van de voorzieningen. Het fietsparkeren van de woningen tot 50 m2 gebruiksoppervlakte voorzien in een gemeenschappelijke fietsenstalling. Grotere woningen zijn in beginsel voorzien van een eigen berging (conform de eisen van het Bouwbesluit), voor deze woningen zijn dan ook geen fietsparkeerplekken in een gemeenschappelijke stalling noodzakelijk, deze worden wel gerealiseerd. Een en ander conform de Nota Stallen en Parkeren en het bouwbesluit. Indien een berging niet kan voldoen aan de minimale afmetingseisen uit de Nota Stallen en Parkeren, worden de fietsparkeerplaatsen in een gemeenschappelijke stalling gerealiseerd. In dat geval dient te worden aangesloten op de bijlage 'woningen bouwbesluit en gelijkwaardige oplossing' bij het addendum Nota Stallen en Parkeren uit maart 2019. Het benodigde aantal fietsparkeerplaatsen voor de voorzieningen (niet zijnde woningen) worden gerealiseerd in gemeenschappelijke fietsparkeerstalling een en ander conform de Nota Stallen en parkeren. Bovenop de normatieve fietsparkeerbehoefte worden in deze gemeenschappelijke fietsenstalling per woning 0,5 fietsparkeerplaats gerealiseerd ten behoeve van bezoekers van de woningen. Daarnaast worden 250 extra fietsparkeerplekken gerealiseerd ten behoeve van de toepassing van het maatwerk waarbij 1,5 extra fietsparkeerplaats één autoparkeerplaats vervangt. Zodat fietsparkeren bij Wonderwoods aantrekkelijker is dan met de auto op afstand te parkeren.
Op basis van voorgenoemde uitgangspunten is de maximale fietsparkeerbehoefte berekend die voortvloeit uit het programma in het bestemmingsplan. De maximale fietsparkeerbehoefte bedraagt 1.545 fietsparkeerplekken. De fietsparkeerbalans is in bijlage 2 weergegeven. In het plan worden in totaal ca. 1.930 fietsparkeerplaatsen gerealiseerd, wat dus ruimschoots voldoende is voor de fietsparkeerbehoefte. De overmaat aan fietsparkeerplaatsen zal verder worden gebruikt om het fietsparkeren te stimuleren.
In de Omgevingsvisie Beurskwartier en Lombokplein (2016) is aangegeven dat er naar zo min mogelijk parkeerplekken op de kavel wordt gestreefd, door strakke parkeernormen te hanteren en maximaal in te zetten op substitutie door fiets, openbaar vervoer en deelauto. De parkeerplekken die dan alsnog benodigd zijn moeten dan zo veel mogelijk op afstand (bijvoorbeeld in de Croeselaangarage of op P+R-voorzieningen aan de rand van de stad) worden gerealiseerd. Voor het bestemmingsplan Kop Beurskwartier is uitgegaan van deels parkeren onder Wonderwoods, en deels (op afstand) parkeren in de Croeselaangarage.
Om dit in de praktijk te organiseren is onderscheid gemaakt tussen doelgroepen die onder het gebouw kunnen parkeren en doelgroepen die in de Croeselaangarage parkeren. In de Croeselaangarage wordt onderscheid gemaakt tussen personen die een los kaartje halen en voor wie een abonnementsvorm wordt afgesproken.
Parkeren Croeselaangarage - los kaartje | Parkeren Croeselaangarage - abonnementsvorm |
Parkeren onder Kop Beurskwartier (Wonderwoods) |
Bezoekers functies Wonderwoods | Medewerkers en bezoekers kantoor(gedeeltelijk) Medewerkers commerciële functies. |
Bewoners Wonderwoods. Medewerkers en bezoekers kantoor (gedeeltelijk). |
Het autoparkeren in de Croeselaangarage wordt benut om aan de (minimale) parkeernormen te voldoen, conform Nota Stallen en Parkeren.
De parkeergarage onder Wonderwoods wordt ca. 159 plekken groot, (in het bestemmingsplan is de parkeergarage gemaximeerd op 170 plekken) waarvan er 12 zijn gereserveerd voor deelauto's. Op basis van de kentallen van de Nota Stallen en Parkeren van de gemeente Utrecht (inclusief Addendum) is een parkeerbalans opgesteld. Eén voor het parkeren onder het gebouw van Wonderwoods (bewoners en werknemers van de kantoren) en één voor het parkeren op afstand (hoofdzakelijk bezoekers van de verschillende functies in Wonderwoods). In beide situaties is uitgegaan van een worst casescenario gebaseerd op de planologische mogelijkheden van het bestemmingsplan. De 12 deelauto's en de extra fietsparkeerplaatsen zorgen conform de Nota Stallen en Parkeren voor een aftrek van het aantal benodigde parkeerplaatsen. In bijlage 3 is deze parkeerbalans weergeven.
Op basis van de parkeernormen is de autoparkeerbehoefte van de bezoekers van de bewoners en commerciële functies die met de auto komt omvangrijk. Deze aantallen sluiten niet aan bij het werkelijke beeld. Gezien de ligging van dit project nabij de binnenstad van Utrecht en nabij goede OV-voorzieningen is het niet de verwachting dat veel bezoekers met de auto komen. Ook is het daarom niet de verwachting dat de commerciële functies in het gebouw een grote autonome verkeersaantrekkende werking heeft. Horecabezoekers zullen veelal vanuit het gebied komen of hun bezoek combineren met een bezoek aan andere voorzieningen. Tenslotte verwachten we vanwege het afnemende autobezit bij met name jongeren en vanwege de hoge parkeertarieven in dit gebied dat niet veel personeel van de commerciële functies gebruik zal maken van een auto.
Om die reden is gebruik gemaakt van de regel in de Nota en Stallen 2013 dat iedere 1,5 extra gerealiseerde fietsparkeerplaats (boven op het normatieve aantal) één autoparkeerplaats vervangt. In het Addendum dat hoort bij deze parkeernota is deze regeling verruimd voor bepaalde (maatwerk)gebieden, waaronder het Stationsgebied, waarbij de toepassing van deze regeling niet meer is gebonden aan het maximum van 10% van de parkeerbehoefte. In de berekening is rekening gehouden met 250 extra fietsparkeerplaatsen (boven op het normatieve aantal) die leiden tot een afname van in totaal 166 autoparkeerplaatsen. Op basis hiervan zijn 43 autoparkeerplaatsen afgetrokken van de parkeerbehoefte onder het gebouw en 123 autoparkeerplaatsen zijn afgetrokken van de parkeerbehoefte op afstand.
Dit resulteert in het volgende. Voor het parkeren in de parkeergarage onder Wonderwoods is er sprake van een parkeerbehoefte van 157 parkeerplaatsen in de pieksituatie (inclusief 12 deelauto's). In de aanvraag omgevingsvergunning passen er 159 parkeerplaatsen in de parkeergarage. Voor het parkeren op afstand is er sprake van een parkeerbehoefte van 156 parkeerplaatsen in de pieksituatie inclusief toepassing van de maatwerk reducties.
Het parkeren op afstand voor het plan Kop Beurskwartier komt in de Croeselaangarage. In de Croeselaangarage is voldoende ruimte vrij om deze parkeervraag op te vangen, onder andere omdat twee ontwikkelingen aan de oostkant van het Station (het Noord- en zuidgebouw) inmiddels een deel van hun parkeervraag elders hebben gecontracteerd. Hierdoor zijn de voor een deel voor hen gereserveerde parkeerplekken in de Croeselaangarage beschikbaar voor andere ontwikkelingen. Omdat bij een aantal milieuonderzoeken uit gegaan is van parkeren op afstand op een andere locatie (Jaarbeursterrein) dan de Croeselaangarage, zijn de onderzoeken aangepast op deze nieuwe situatie. Vanwege de recente planontwikkelingen van Jaarbeurs is het nu te vroeg om tot concrete afspraken te komen voor parkeren op afstand. De gewijzigde onderzoeken zien op verkeer, lucht, geluid, stikstofdepositie en een aangepaste merbeoordeling. In paragraaf 2.3 van het vaststellingsrapport staan de wijzigingen ook weergegeven.
Voor het bepalen van de verkeersintensiteiten in het gebied is gebruik gemaakt van het verkeersmodel VRU3.4, het vastgestelde verkeersmodel van de gemeente Utrecht. Hiervan is het prognosejaar 2030 gebruikt. Voor Kop Beurskwartier zijn aanpassingen hierop gedaan, zodat het juiste programma, de aantakking op de Croeselaan en het parkeren Croeselaangarage conform het plan zijn opgenomen.
De maximale verkeersintensiteiten naar het gebouw toe en naar de Croeselaangarage zijn berekend. Hierbij is voor beide gevallen het programma aangehouden dat de hoogste verkeersgeneratie geeft.
Programma waarmee in de twee scenario's gerekend is:
Scenario | Verkeersgeneratie naar de Croeselaangarage | Parkeren onder Kop Beurskwartier (Wonderwoods) |
Functie | m2 bvo | m2 bvo |
Woningen | 49.500 (420 woningen) | 49.360 (420 woningen) |
Kantoor | 14.166 | 17.000 (kantoor zonder baliefunctie) |
Retail | 194 | - |
Horeca (restaurant) | 2.500 | - |
Culturele voorziening | 2.640 | |
Sportvoorziening | 1.000 |
Utrecht hanteert afwijkende parkeernormen ten opzichte van de kengetallen van het CROW, vanwege specifieke bereikbaarheidsfactoren van het Stationsgebied. Dezelfde afwijkingen zijn toegepast op de factoren voor de ritgeneratie die het CROW hanteert voor bovengenoemde functies.
In het mobiliteitsplan van Kop Beurskwartier is beschreven dat medewerkers en bezoekers van kantoren gedeeltelijk parkeren onder de Wonderwoods, de rest op afstand. Hier is de aanname gedaan dat het alleen de bezoekers betreft (worstcase). Conform CROW norm is dat 5% van de totale ritgeneratie naar het kantoor.
Bereikbaarheid autoverkeer
Het project Kop Beurskwartier heeft duurzame ambities, zodat het eigen autogebruik niet gestimuleerd wordt. Ingezet wordt op het optimaal gebruiken van de mogelijkheden die het openbaar vervoer en het langzaam verkeer (fietsen, lopen) bieden. Het plangebied wordt voor auto's ontsloten op de Croeselaan. Vanaf deze weg kan een afslag worden genomen, via het Veemarktplein, naar de ondergrondse parkeergarage. Het laden en lossen door vrachtverkeer is eveneens vanaf deze zijde voorzien. De verschillende mogelijke ontsluitingen van de gebouwen zijn weergegeven in onderstaande figuur:
Overzichtstekening verkeersafwikkeling (woon-)torens/ontwikkeling
Om de verkeerseffecten als gevolg van de ontwikkeling te bepalen, heeft de gemeente een verkeersanalyse (maart 2020) opgesteld. Deze is weergegeven in bijlage 4. Er is daarbij gebruik gemaakt van het bestaande verkeersmodel voor het Stationsgebied, waar de ontwikkelingen van het Stationsgebied tot 2030 in zijn meegenomen.
Uit de verkeeranalyse blijkt dat de westelijke inprikker (de route via Hooggelegen, Martin Luther Kinglaan, Weg der Verenigde Naties, Overste Den Oudenland, Van Tellegenlaan en Van Zijstweg naar de Croeselaan-noord) de belangrijkste verbinding richting de ontwikkeling vormt. In totaal gaat het om circa 750 voertuigen die per dag via de Van Zijstweg en de Croeselaan-noord naar de torens (Wonderwoods) rijden. Daarnaast rijden er ca. 1050 voertuigen naar de Croeselaangarage. Op de Croeselaan-noord rijden in totaal ca. 13.000 voertuigen per etmaal (o.b.v. weekgemiddelde in prognosejaar 2030). Deze westelijke verbinding wordt gevolgd door de zuidelijke verbindingen (de Europalaan, Overste den Oudenlaan, Van Tellegenlaan en Van Zijstweg; de Croeselaan-zuid) en vervolgens de minst gebruikte verbindingsroute naar de torens, namelijk de oostelijke verbinding (Westplein, Graadt van Roggenweg, Overste Den Oudenlaan en verder). Over het algemeen komt er gemiddeld een paar procent verkeer bij op bijna alle wegvakken in het westelijke deel van het beschouwde invloedgebied als gevolg van de ontwikkeling. Op de Croeselaan, Van Zijstweg en de Overste den Oudenlaan zijn in het verkeersmodel de grootste relatieve toename van verkeer waar te nemen.
Uit het verkeersmodel blijkt dat er ter plaatse van de Van Zijstweg en de Croeselaan-zuid tijdens de ochtendspits sprake kan zijn van een respectievelijk matige tot slechte doorstroming voor autoverkeer. Deze uitkomst, met in achtneming van het gemeentelijk mobiliteitsplan, wordt als voldoende beoordeeld. De genoemde wegen maken op grond van dit plan deel uit van een A-zone, waar het primaat ligt bij openbaar vervoer, fiets en voetganger. De doorstroming van de auto staat ter plaatse niet voorop.
Bezien wordt nog of optimalisaties van het verkeerssysteem mogelijk zijn, daaronder begrepen ontwikkelingen op het gebied van intelligente verkeersregelingen, waarmee deze meer vraag gestuurd kunnen worden geregeld.
De ontwikkeling heeft, met inachtneming van het gemeentelijk beleid en voorziene mobiliteitsmaatregelen, geen negatieve effecten op de doorstroming van het auto- en vrachtverkeer. De doorstroming voldoet aan de gemeentelijke eisen.
Bereikbaarheid voor langzaam verkeer
In de torens wordt ruimte geboden aan fietsenstallingen. Deze stallingen zijn vanuit verschillende richtingen eenvoudig te bereiken (zie figuur hierboven). Voetgangers kunnen de gebouwen bereiken vanaf voetpaden die aansluiten op de verschillende entrees van de torens. De Centrumboulevard vormt een route voor voetgangers vanaf het Centraal Station naar de Jaarbeurs. Een optimale bereikbaarheid van het plangebied voor voetgangers is daarmee gegarandeerd.
Bereikbaarheid openbaar vervoer
Kop Beurskwartier is uitstekend bereikbaar met het openbaar vervoer. Het project ligt aan de Centrumboulevard op loopafstand (5 minuten lopen) van het Centraal Station. Ook liggen in de buurt van het plangebied andere opstapmogelijkheden op verschillende vervoersmiddelen, waaronder de tram (3 minuten lopen) en bus (5 tot 7 minuten lopen).
De visie dat groen in de stad bijdraagt aan een gezondere leefomgeving staat aan de basis van het ontwerp voor Kop Beurskwartier. In de uitwerking van het ontwerp is vergroening van de te realiseren gebouwen en het creëren van een aansluiting op de directe (groene) omgeving dan ook een belangrijk uitgangspunt.
De figuur hieronder toont de ligging van Kop Beurskwartier in haar directe omgeving. De aansluiting op de Centrumboulevard is zichtbaar. Daarnaast draagt de ontwikkeling bij aan de realisatie van een groene stedelijke verbindingszone. De torens kunnen gezien worden als een ecologische steppingstone tussen de twee, nog te realiseren, Beurskwartier parken. De daktuinen en daklandschappen die gerealiseerd worden op verschillende verdiepingen van de torens, kunnen gezien worden als een opgetild groen park. Andere groene maatregelen in de torens zijn: binnentuinen, groene buitengevels, bakken voor planten en bomen op de balkons, slechtvalk nestkasten en vleermuiskasten.
Ligging Kop Beurskwartier in groene omgeving
Een deel van de daktuinen en daklandschappen zijn gemeenschappelijk te gebruiken. Er zijn verschillende routes die gelopen kunnen worden. Tevens bieden de tuinen en landschappen ruimte aan terrassen en ontmoetingsplekken. Het overige deel van de tuinen zijn voor privégebruik.
In de verschillende tuinen wordt gebruik gemaakt van bomen, heesters en vele bloemrijke planten. In totaal worden er ongeveer 360 bomen en 9.700 struiken en planten geplaatst. De boom- en plantensoorten die worden gebruikt zijn veelal afgeleid van de soorten die groeien op de Utrechtse Heuvelrug.
In toenemende mate wordt de milieukwaliteit van belang bij de ontwikkeling van functies in het landelijk en stedelijk gebied. Het milieubeleid heeft zich in de loop van enkele decennia ontwikkeld tot een complexe materie, die er in de praktijk toe leidt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen met verschillende milieuaspecten rekening moet worden gehouden. In dit hoofdstuk is een overzicht gegeven van de relevante (milieu)aspecten in het plangebied en de diverse onderzoeken die zijn uitgevoerd.
Het doel van een milieueffectrapportage (m.e.r.) is om vooraf de mogelijke milieueffecten van plannen en besluiten in beeld brengen en deze een volwaardige rol te laten spelen bij de besluitvorming over deze plannen en besluiten. Het maken van een milieueffectrapport is verplicht bij de voorbereiding plannen en besluiten, die activiteiten mogelijk maken welke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.
In onderdeel C van de bijlagen bij het Besluit m.e.r. wordt aangegeven welke activiteiten altijd m.e.r.-plichtig zijn. Bij de activiteiten die in lijst D van die bijlage genoemd worden moet beoordeeld worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Uit deze m.e.r.-beoordeling kan de conclusie volgen dat er een m.e.r. moet worden opgesteld.
De ontwikkeling van het Stationsgebied is conform het Besluit m.e.r. (Bijlage D) te beschouwen als de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject (D11.2). In het kader van het structuurplan Stationsgebied is reeds in 2006 een (plan) m.e.r.- procedure doorlopen (SMB Structuurvisie Stationsgebied Utrecht). Dit (plan)MER is in de afgelopen jaren op verschillende momenten geactualiseerd, zodat het ten grondslag kon liggen aan de verschillende ruimtelijke procedures die voor de afzonderlijke planonderdelen in het Stationsgebied zijn en worden gevoerd. Op deze wijze kan bij elke planologische procedure inzicht worden gegeven in de samenhangende milieueffecten met de overige projecten die binnen het Stationsgebied worden ontwikkeld. De Strategische Milieu Beoordeling en 1e actualisatie van het Aanvullend MER hadden betrekking op de totale ontwikkeling van het Stationsgebied, bestaande uit zowel fase 1 als fase 2.
De meest recente actualisatie van het Aanvullend MER voor het Stationsgebied is uitgevoerd in 2017 (2e actualisatie Aanvullend MER Stationsgebied Utrecht, 2017). Deze 2e actualisatie van het Aanvullend MER is opgesteld ten behoeve van fase 2 van de ontwikkeling van het Stationsgebied en gekoppeld aan de Omgevingsvisie Beurskwartier en Kop van Lombok. In deze 2e actualisatie van het Aanvullend MER is de ontwikkeling van het Healthy Urban Quarter, waar 'Kop beurskwartier' deel van uit maakt, als autonome ontwikkeling meegenomen.
Voor de afzonderlijke te nemen concrete ruimtelijke ordeningsbesluiten moet, afhankelijk van de exacte activiteit/opgave, een project MER of een (vormvrije) m.e.r.- beoordeling worden opgesteld. Dat is voor de ontwikkeling binnen het 'Kop beurskwartier' ook noodzakelijk. Het opgestelde planMER voor het Stationsgebied (2e actualisatie Aanvullend MER Stationsgebied Utrecht, 2017) fungeert daarbij als 'koepelMER' en geeft inzicht in de samenhangende effecten van de ontwikkeling van het Stationsgebied. Voor de ontwikkeling van het project Wonderwoods en planologische vastlegging in het bestemmingsplan moet een vormvrije m.e.r.- beoordeling worden opgesteld. Vormvrij omdat de drempelwaarden in het Besluit m.e.r. (bijlage D van het Besluit m.e.r., activiteit D11.2) door deze ontwikkeling niet worden overschreden.
De in dit plan opgenomen activiteit(en) staat(n), zoals hiervoor ook aangegeven, vermeld in artikel 11.2 van lijst D van de bijlage Besluit m.e.r., waarvoor een m.e.r.-beoordeling dient plaats te vinden (in casu houdt artikel D 11.2 de “aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen” in). De beoogde ontwikkeling kwalificeert als een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van genoemd artikel. De in het plan opgenomen activiteiten zorgen niet voor een overschrijding van de voor deze categorie geldende drempelwaarde uit dit besluit. Op grond van artikel 2 lid 5 van het Besluit mer dient echter voor 'overige gevallen' een beoordeling plaats te vinden of sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Op basis van deze beoordeling beslist bevoegd gezag of voor het project een MER opgesteld moet worden en in procedure moet worden gebracht.
Om te beoordelen of sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen is een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling is opgenomen in bijlage 5 van deze toelichting. Vanuit deze beoordeling wordt geconcludeerd dat, gezien de kenmerken, omvang en ligging van het project, er geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Het bevoegd gezag heeft dan ook besloten dat er geen m.e.r.-procedure hoeft te worden doorlopen en er geen milieueffectrapport opgesteld hoeft te worden.
Geluid beïnvloedt vaak de kwaliteit van de leef- en woonomgeving. De belangrijkste geluidsbronnen die in het kader van de ruimtelijke ordening van belang zijn, zijn wegverkeer, railverkeer en bedrijven. De mate van acceptatie en hinder is onder meer afhankelijk van de functie van het geluidbelaste object – hiervoor kent de wet "geluidsgevoelige bestemmingen" zoals woningen en scholen.
De regels en normen van de Wet geluidhinder zijn in de volgende gevallen van toepassing bij het vaststellen van een bestemmingsplan:
De Wet geluidhinder kent voorkeursgrenswaarden waarbinnen een geluidsgevoelige bestemming altijd kan worden gerealiseerd. Onder voorwaarden kan er een ontheffing van de voorkeursgrenswaarde worden verleend ('hogere waarde') tot aan een zekere maximale ontheffingswaarde. Bij een geluidsbelasting boven de maximale ontheffingswaarde zijn geluidsgevoelige bestemmingen niet toegestaan. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt indien er gebruik wordt gemaakt van 'dove gevels'. De grenswaarden zijn voor wegverkeer 48-63 dB, voor spoorweglawaai 55-68 dB en voor gezoneerde industrieterreinen 50-55 dB(A).
Bij een geluidsbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde moet akoestisch onderzoek uitsluitsel geven over de te verwachten geluidsbelasting en de doeltreffendheid van maatregelen om een overschrijding van grenswaarden te voorkomen. Onder bepaalde voorwaarden, die zijn vastgelegd in de gemeentelijke geluidnota, kan door burgemeester en wethouders een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting worden vastgesteld. De voorwaarden uit de Geluidnota Utrecht 2014 op basis waarvan een hogere waarde kan worden vastgesteld, zijn:
Door Arcadis is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting op de gevels van de nieuwbouw door omgevingsgeluid. In dit onderzoek zijn verschillende geluidbronnen onderzocht: wegverkeer, rail- en tramverkeer en inrichtingen (Jaarbeurs, Bioscoop, terrassen, gebouwgebonden installaties). Het onderzoek is opgenomen in bijlage 6.
Uit het uitgevoerde akoestisch onderzoek blijkt het volgende:
Wegverkeer (50 km/uur)
Wegverkeer (30 km/uur)
Railverkeer
Tramverkeer
Jaarbeurs
geaccepteerde richtwaarden overschrijden.
Bioscoop Kinepolis
Stemgeluid terrassen bestaande horeca Veemarktplein
Stemgeluid terrassen Wonderwoods
Gebouwgebonden installaties Wonderwoods
De conclusie is dat sprake is van een passend akoestisch woon- en leefklimaat. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de planontwikkeling.
Bepaalde bedrijven kunnen geurhinder veroorzaken. Voor specifieke bedrijven is in de Wet milieubeheer een richtwaarde aangegeven voor de hoeveelheid geur (uitgedrukt in geureenheden/m3) die acceptabel is in de omgeving van bedrijven. Deze geuruitstoot heeft ruimtelijke consequenties. In de directe omgeving van het bedrijf zijn vanuit de norm van de Wet milieubeheer beperkingen gesteld aan de mogelijkheid voor nieuwe ontwikkeling van gevoelige bebouwing (met name wonen). Dit soort bedrijven bevindt zich niet binnen het plangebied of in de directe omgeving daarvan. Kleinere bedrijven zoals horecavestigingen of een bakkerij kennen soms ook geurhinder, maar daarvoor zijn geen richtlijnen opgesteld. Daarnaast kan de mestopslag bij agrarische bedrijven geurhinder veroorzaken. Door een geschikte locatie van de mestopslag te bepalen, is een deel van de hinder te voorkomen. Echter bij grotere bedrijven is voldoende afstand ten opzichte van woningen van derden noodzakelijk.
Binnen het plangebied is geen sprake van industriële geurhinder.
Het uitgangspunt van de Nota Externe Veiligheid van Utrecht is dat de stad in ontwikkeling is en daarvoor ruimte nodig heeft. Deze nota gaat in op het beleid van de gemeente Utrecht over de beheersing van risico's als gevolg van inrichtingen die met gevaarlijke stoffen werken en het vervoer van gevaarlijke stoffen. De gemeente Utrecht kiest er daarbij voor om niet wezenlijk af te wijken van de veiligheidseisen die vermeld staan in de risiconormering van de Rijksoverheid. Utrecht respecteert zowel de richtwaarde voor het plaatsgebonden risico als de oriëntatiewaarde van het groepsrisico en zal slechts in bijzondere gevallen afwijken van deze waarden.
Het werken met, de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen leidt tot veiligheidsrisico's voor omwonenden, bedrijven en passanten. Om deze risico's te beheersen worden in bestemmingsplannen de relaties tussen deze activiteiten en hun omgeving conform wet- en regelgeving verantwoord en vastgelegd. Daartoe moeten in de eerste plaats risicobronnen geïnventariseerd worden. Vervolgens wordt een toets uitgevoerd aan de betreffende wet- en regelgeving.
In en direct om het plangebied is een inventarisatie gedaan naar risicoveroorzakende activiteiten. Dit heeft het volgende overzicht opgeleverd:
• Vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen en water. Op circa 245 meter van het geprojecteerde bouwvlak binnen het plangebied bevindt zich spoortrajecten. Deze trajecten zijn daarmee relevant voor het plangebied. Andere Basisnet-transportassen liggen allen op zeer grote afstand van het plangebied. Nadere beschouwing is niet nodig.
• Vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen. In of nabij het plangebied bevinden zich geen buisleidingen voor gevaarlijke stoffen;
• Bedrijven die vallen onder het Bevi. Binnen het plangebied worden geen Bevi bedrijven bestemd. Ook buiten het plangebied bevinden zich geen Bevi bedrijven die van invloed zijn op het plangebied.
Het werken met, de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen leidt tot veiligheidsrisico's voor omwonenden, bedrijven en passanten. Om deze risico's te beheersen worden in bestemmingsplannen de relaties tussen deze activiteiten en hun omgeving conform wet- en regelgeving verantwoord en vastgelegd. De normen en richtlijnen zijn onder andere vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt; voor transport over weg, spoor en water).
Voor uitgebreidere achtergrondinformatie wordt verwezen naar de bijlage met de rapportage van Arcadis.
Vervoer gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen en water
Het risico bij transportassen wordt veroorzaakt door de mogelijkheid van beschadiging van een transportmiddel (b.v. tankwagon) als gevolg van een ongeval, bijvoorbeeld een botsing en/of door brand. Hierdoor kan een deel of de gehele lading vrijkomen. De meest relevante stoffen zijn vloeibare gassen (b.v. LPG), brandbare vloeistoffen (b.v. benzine) en giftige stoffen. Bij een ongeval met vloeibaar gas kan dat gas vrijkomen en ontbranden met het mogelijk ontploffen van een tankwagon tot gevolg. Een ongeval met brandbare vloeistof zal leiden tot een grote brand met veel hittestraling. Een ongeval met giftige stoffen zal vaak leiden tot de vorming van een giftige gaswolk.
Vanwege de risico's is een toets uitgevoerd aan risiconormen volgens de uitgangspunten van het basisnet. Dit basisnet is per 1 april 2015 wettelijk verankerd door middel van aanpassing van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en het nieuwe Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Het Bevt beschrijft de afstanden tussen transportroutes en (beperkt) kwetsbare objecten en bestemmingen. Dit zijn alle plaatsen waar zich regelmatig personen bevinden m.u.v. verkeersdeelnemers. De getoetste normen hebben betrekking op het zogenaamde plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Vervoer over spoor (spoorlijnen)
Voor de aanwezige spoorlijnen bestaat volgens het basisnet binnen het plangebied geen PR 10-6 contour. Ook zijn volgens het Basisnet geen plasbrandaandachtsgebieden aanwezig.
Doordat de ontwikkeling zich buiten de 200 meter van het spoor bevindt, is een groepsrisico beschouwing niet nodig. De ontwikkeling ligt wel binnen het invloedsgebied van het spoor (binnen 1% letaliteitafstand van ca 460 meter). Hierdoor is er wel een onderbouwing nodig als verantwoording. Dit betreffen de volgende aspecten:
• De mogelijkheden in het plangebied om door een goede ruimtelijke ordening de nadelige gevolgen van incidenten met bepaalde gevaarlijke stoffen zoveel mogelijk te voorkomen.
• De mogelijkheden tot voorbereiding op en bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval.
• De zelfredzaamheid van personen.
Hierna worden per categorie verschillende potentiële maatregelen benoemd.
Mogelijkheden met betrekking tot ruimtelijke ordening om de nadelige gevolgen van incidenten met bepaalde gevaarlijke stoffen zoveel mogelijk te voorkomen:
Vluchtmogelijkheden vanaf de planlocatie. Bij een dreigende calamiteit moeten personen in staat zijn om snel van de bedreigde plek weg te kunnen komen. Hiervoor is het nodig dat er in voldoende richtingen straten en wegen zijn waarlangs men kan vluchten. Deze mogelijkheden zijn in voldoende mate in het plangebied aanwezig.
Vluchtmogelijkheden vanuit de gebouwen. Een optimale situering van een (nood)uitgang van een gebouw bevindt zich aan de niet-spoorse kant van dat gebouw. Op die manier worden vluchtende mensen afgeschermd door het gebouw zelf. Ook kan een optimalisatie plaatsvinden door de (nood)uitgangen op zo groot mogelijke afstand van het spoor te projecteren. De vluchtmogelijkheden zullen in volgende fasen (ontwerp, uitvoering) nadrukkelijk aan de orde moeten komen.
Mogelijkheden tot voorbereiding op en bestrijding van de omvang van een ramp of zwaar ongeval:
• Bluswatercapaciteit. De totale bluswatercapaciteit wordt voor de bestrijding van een (dreigend) zwaar ongeval op het spoor als voldoende beschouwd. Nabij de planlocatie zal voldoende bluswatercapaciteit worden gerealiseerd om eventuele secundaire branden (a.g.v. een calamiteit op het spoor) te bestrijden.
• Bereikbaarheid. De planlocatie is voor de brandweer vanuit meerdere richtingen goed te bereiken en binnen de daarvoor geldende opkomsttijden.
De zelfredzaamheid van personen:
Binnen het gebied worden geen functies mogelijk gemaakt ten behoeve van beperkt zelfredzame personen, zoals basisonderwijs, ziekenhuis, dagverblijf voor personen met een lichamelijke of geestelijke beperking etc. Gelet op het karakter van het gebied kan er daarom van worden uitgegaan dat de meeste mensen in het gebied een goede gezondheid hebben en mobiel zijn. Dit betekent dat personen zich bij een eventuele dreigende situatie op eigen kracht goed in veiligheid kunnen brengen. De mogelijkheden om op eigen kracht te kunnen vluchten, dan wel zich in veiligheid te stellen, nemen toe door bouwkundige en organisatorische maatregelen. Het gaat onder andere om de volgende maatregelen:
- Afsluitbare mechanische ventilatiesystemen. Deze zijn nodig voor het geval er zich een incident voordoet met giftige stoffen.
- Goed getrainde BHV organisaties en afstemming van BHV organisaties van diverse partijen onderling. Een goede voorbereiding en afstemming bevordert een snelle evacuatie en/of hulpverlening; dit is bij elk type incident van belang.
Genoemde maatregelen kunnen niet worden geborgd in dit bestemmingsplan. Ze zullen in volgende fasen (ontwerp, uitvoering) nadrukkelijk aan de orde moeten komen.
Het veiligheidsrisico wordt als aanvaardbaar beschouwd, mede rekening gehouden met de mogelijkheden voor de rampenbestrijding en zelfredzaamheid.
Het spoorvervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor legt, gelet op het voorgaande, geen beperkingen op aan het bestemmingsplan.
De onderbouwing van de conclusies zijn weergegeven in de bijlage 8. Memo externe veiligheid Utrecht Wonderwoods (Arcadis, 24 juli 2018)”.
Luchtkwaliteit heeft betrekking op luchtverontreiniging door gasvormige stoffen en verontreiniging van de lucht met stof, door met name verkeer. De luchtkwaliteit beïnvloedt in belangrijke mate de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Wegverkeer is samen met de hoge achtergrondconcentratie in Utrecht, in belangrijke mate van invloed op de luchtkwaliteit. In november 2007 is de wijziging van de Wet milieubeheer met betrekking tot luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wetswijziging staat bekend als de "Wet luchtkwaliteit". Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. Op basis van deze wet, opgenomen in artikel 5.16 lid 1 Wet milieubeheer, dient het bevoegd gezag bij het vaststellen van een bestemmingsplan dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, rekening te houden met de effecten op de luchtkwaliteit.
Onderzoek en conclusie
Voor het plan wordt is luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 9. Voor het onderzoek is de plansituatie voor het jaar van vaststelling van het bestemmingsplan (2020) en het eerste jaar na realisatie van de torens (2025) in kaart gebracht. Daarnaast is ook een planhorizon beschreven, welke een verwachting geeft voor de situatie voor 10 jaar na vaststelling van het bestemmingsplan (2030). Hierbij zijn de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2.5) in kaart gebracht. De samenvatting van het onderzoek is als volgt.
In de plansituatie in de jaren 2020 en 2025 worden de wettelijke grenswaarden niet overschreden van de jaargemiddelde concentratie NO2, PM10 of PM2,5. Voor plansituatie 2025 is de projectbijdrage aan de concentratie stoffen gering. De concentratie blijft bij alle stoffen binnen de vastgestelde grenswaarden liggen. De grenswaarde voor de 24-uurgemiddelde concentratie PM10 en uurgemiddelde concentratie NO2 wordt nergens overschreden.
Voor de plansituatie in 2030 zullen de jaargemiddelde concentratie NO2 en de concentratie fijn stof verder dalen, omdat de emissiefactoren voor het jaar 2030 lager zullen zijn dan de emissiefactoren voor het jaar 2025. Door het realiseren van daktuinen, groene wanden en groene balkons en het daarbij aanbrengen van bomen en struiken wordt er CO2 geabsorbeerd en zuurstof geproduceerd. De daktuinen, groene wanden en groene balkons hebben een positief effect op de luchtkwaliteit.
De conclusie is dat er geen nadelige gevolgen voor het aspect luchtkwaliteit optreden door de ontwikkeling. Daarmee verzet zich het aspect luchtkwaliteit niet tegen de realisatie van de voorgenomen ontwikkeling.
Het gemeentelijk bodembeleid gaat uit van de volgende algemene uitgangspunten:
Bodembescherming
Nieuwe bodemverontreiniging moet worden voorkomen en als er toch bodemverontreiniging ontstaat moet de bodem direct worden gesaneerd. Dit speelt met name bij bedrijfsmatige activiteiten en/of calamiteiten.
Bodemsanering
Locaties die in het verleden (ernstig) verontreinigd zijn geraakt dienen te worden gesaneerd indien er tevens sprake is van milieuhygiënische risico's. Bij immobiele verontreinigingen in de bovengrond (zoals zware metalen en PAK) wordt uitgegaan van een zogenoemde functiegerichte benadering. Dit houdt in dat de kwaliteitseisen die aan de bodem worden gesteld afhankelijk zijn van de (toekomstige) bestemming van de locatie. Bij mobiele verontreiniging die zich via het grondwater kan verspreiden (zoals minerale olie), wordt mede afhankelijk van de kosteneffectiviteit, zoveel mogelijk verwijdering van de verontreiniging nagestreefd. Een ander uitgangspunt is dat bij nieuw in te richten gebieden of terreinen hogere eisen worden gesteld aan de bodemkwaliteit dan bij milieuhygiënisch onvermijdbare saneringen in gebieden waar geen nieuwe inrichting plaats vindt. Bij nieuwe situaties ligt het criterium voor saneren bij ernstige verontreiniging.
Bodembeheer
Bij hergebruik van (schone of licht verontreinigde) grond wordt uitgegaan van het principe "wat
schoon is moet schoon blijven" en "wat vies is mag niet viezer worden". Waar mogelijk wordt
een verbetering van de kwaliteit nagestreefd, zodat de bodem duurzaam geschikt wordt voor elk gewenst gebruik.
Bij een aanvraag om omgevingsvergunning, een functiewijziging of aan- dan wel verkoop dient een bodemonderzoek conform de NEN 5740 verricht te worden. Op basis van dit onderzoek wordt beoordeeld of de locatie geschikt is voor de geplande functie of dat er nog een nader onderzoek of misschien zelfs een bodemsanering noodzakelijk is voordat de locatie geschikt is voor de geplande functie.
De resultaten van het onderzoek dienen bij de in te dienen bouwaanvraag te worden overlegd voor deze in behandeling wordt genomen. Hierbij dient te worden aangetoond dat de grond ter plaatse geschikt is voor de uitoefening van de functie. In het gemeentelijk bodeminformatiesysteem is onderzocht of er van het gebied de volgende gegevens bekend zijn:
In dit verband is overigens nog het volgende van belang. Voor een grootschalig gebied in en rond de binnenstad is sprake van omvangrijke, diepere grondwaterverontreinigingen met vluchtige organische chloorkoolwaterstoffen (VOCl). Om deze verontreinigingen te kunnen aanpakken en beheren, om de omgeving te beschermen en om de ondergrond te kunnen benutten zijn een beleidsregel en een saneringsplan (genaamd 'Biowasmachine') opgesteld, op basis van een gebiedsgerichte aanpak. Het plangebied 'Kop beurskwartier' ligt binnen de zone waarvoor de gebiedsgerichte aanpak geldt. Dit betekent dat bij activiteiten die ingrijpen in de ondergrond zoals bouwputbemalingen en WKO-systemen (bodemenergie) geen rekening gehouden hoeft te worden met de verplaatsing van de alom aanwezige VOCl verontreinigingen in het grondwater. Hier moet wel een melding van gedaan worden bij de gemeente Utrecht, die vervolgens beoordeelt of de activiteiten binnen de randvoorwaarden van de gebiedsgerichte aanpak uitvoerbaar zijn.
Voor het plangebied is ten eerste de historische situatie van belang. In het verleden hebben op het gehele Jaarbeursterrein namelijk diverse bedrijfsmatige activiteiten zoals metaalindustrie plaatsgevonden. Tevens zijn er diverse ondergrondse olietanks aanwezig geweest.
De bodemkwaliteit op de locatie is tot 2,0 m -mv. door diverse bodemonderzoeken in beeld gebracht. De bodem tot 2,0 m -mv. is licht verontreinigd en bevat licht tot sterke bijmengingen van puin. Van de ondergrond dieper dan 2,0 m -mv. zijn geen of slechts beperkt analysegegevens aanwezig. Dieper dan 2,0 m -mv. is tijdens voorgaande onderzoeken geen puin meer aangetroffen. In zowel het historisch vooronderzoek door Grontmij als de memo van de Projectorganisatie Stationsgebied wordt geconcludeerd dat voor dit plangebied op basis van genoemde rapporten en situering van het plot geen bodemrisico's worden verwacht.
Fase 1 (2-4 m-mv)
De ondergrond wordt op basis van het vooronderzoek beschouwd als onverdacht ten aanzien van bodemverontreiniging. Om een goed beeld te kunnen krijgen van de bodemkwaliteit van de diepere ondergrond is de strategie gehanteerd voor een 'diffuus belaste niet lijnvormige locatie met een homogeen verdeelde verontreinigende stof op schaal van monsterneming (VED-HO-NL)' uit de NEN5740+A1 waarbij de boringen worden doorgezet tot 4,0 m -mv. en de analysemonsters worden samengesteld uit de bodemlaag van 2,0 tot 4,0 m -mv.
Fase 2 (0-2 m-mv)
De bovengrond wordt op basis van het vooronderzoek beschouwd als verdacht ten aanzien van bodemverontreinigingen. Er wordt uitgegaan van de onderzoeksstrategie VED-HE-NL uit de NEN5740+A1 (diffuus belaste niet lijnvormige locatie met een heterogeen verdeelde verontreinigende stof op schaal van monsterneming). De reden hiervan is dat het onderzoek dat in fase 1 is uitgevoerd blijkt dat plaatselijk bijmengingen in de bodem aanwezig zijn, waardoor geen sprake kan zijn van een homogeen verdeelde stof.
In 2018 is door Arcadis een fase 1 bodemonderzoek uitgevoerd. In april 2019 is fase 2 bodemonderzoek uitgevoerd. De onderzoeklocatie heeft een oppervlakte van circa 7.700 m². Het onderzoek is uitgevoerd in verband met de voorgenomen ontwikkeling van de locatie en de realisatie van een ondergrondse parkeergarage. Het doel van het verkennend bodemonderzoek is met een relatief geringe onderzoeksinspanning aan te tonen dat op de locatie redelijkerwijs gesproken geen verontreinigende stoffen aanwezig zijn in de grond of in het freatisch grondwater in gehalten boven de achtergrondwaarde of streefwaarde, of te bevestigen dat (bepaalde delen van) de locatie verontreinigd zijn met de verwachte stoffen.
Uit dit onderzoek (zie bijlage 11) kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
Fase 1 (2-4 m-mv)
Fase 2 (0-2 m-mv)
Fase 3 (verontreiniging met nikkel)
Aanbevolen wordt aanvullend onderzoek te doen naar de aangetroffen obstructies in de ondergrond welke mogelijk belemmerend zijn tijdens de ontwikkeling van de locatie.
Daarnaast wordt aanbevolen om vrijkomende grond tijdens de ontgravingswerkzaamheden gescheiden te ontgraven (zand/klei en mét grond bodemvreemde bijmengingen en zonder bodemvreemde bijmengingen) en te keuren voor hergebruik elders. De diepere ondergrond (2-4 m-mv) wordt op basis van de bodemkwaliteitskaart ingedeeld als 'klasse Wonen' echter betreft waarschijnlijk grotendeels 'Vrij toepasbare grond'.
Met betrekking tot de tijdens fase 2 van het onderzoek aangetroffen sterke verontreiniging met nikkel zijn geen sanerende maatregelen noodzakelijk. Het betreft hier een verontreiniging die niet meer is terug gevonden en van geringe omvang is.
Uit het bodemonderzoek blijkt dat de milieuhygiënische kwaliteit geschikt is voor het beoogde gebruik. Daarmee verzet zich het aspect bodem niet tegen de realisatie van de voorgenomen ontwikkeling.
Kader
Op grond van de Wet natuurbescherming moeten initiatiefnemers onderzoek doen naar de effecten van hun activiteiten op beschermde dier- en plantensoorten en beschermde gebieden. Bij het vaststellen van een bestemmingsplan moet van tevoren duidelijk zijn dat de Wet natuurbescherming niet in de weg staat aan de uitvoering van het plan. Daarnaast moet worden gekeken naar de regels in de Provinciale Ruimtelijke Verordening Provincie Utrecht en de Provinciale Verordening Natuur en Landschap provincie Utrecht 2017.
Beschermde dier- en plantensoorten
Voorafgaand aan de vaststelling van een bestemmingsplan moet er worden onderzocht:
Als er een ontheffing nodig is, moet aannemelijk zijn dat deze verleend zal worden. Daarnaast moet er duidelijkheid zijn over eventuele ontheffingsvoorwaarden en het treffen van mitigerende maatregelen.
Beschermde gebieden
Natura 2000-gebieden
Bij het opstellen van een bestemmingsplan wordt door een zogenaamde 'voortoets' bekeken of een passende beoordeling van dat plan moet worden gemaakt. Een passende beoordeling moet worden gemaakt als de waarschijnlijkheid of het risico bestaat dat het plan significante gevolgen heeft voor een of meerdere Natura 2000-gebieden (al dan niet in combinatie met andere plannen of projecten).
Het bestemmingsplan kan in beginsel alleen worden vastgesteld als er zekerheid bestaat dat de natuurlijke kenmerken van het betreffende gebied niet worden aangetast. Als er een passende beoordeling nodig is, geldt er ook een plan-merplicht (art. 7.2a Wm).
Als het plan een herhaling of voortzetting is van een plan of project waarvoor al eerder een passende beoordeling is gemaakt, hoeft er niet opnieuw een passende beoordeling te worden gemaakt (voor zover deze redelijkerwijs geen nieuwe gegevens of inzichten kan opleveren over de significante gevolgen ervan).
Nationaal Natuur Netwerk (v.m. EHS) en Groene Contour
In de Provinciale Ruimtelijke Verordening (artikelen 4.11 en verder) zijn regels vastgelegd waar (afwijkingen) van bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Daarnaast moet er worden voldaan aan de Verordening Natuur en Landschap Provincie Utrecht 2017 (m.n. landschapselementen, art. 5.1.4 VNL).
Methodiek toetsing ten opzichte van beschermde gebieden
Op basis van de ligging van het plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebieden en de mogelijke verstoringsfactoren van de ingreep, is aan de hand van een bureaustudie bepaald of mogelijk sprake is van negatieve effecten op instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden als gevolg van het voornemen. Hierbij is nagegaan of de genoemde verstoringsfactoren een effect kunnen resulteren in een Natura 2000-gebied.
Methodiek beschermde dier- en plantensoorten
Er is een bureauonderzoek en een veldbezoek uitgevoerd. Voor het bureauonderzoek is gebruik gemaakt van vrij beschikbare informatie, zoals verspreidingsgegevens van de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) van de afgelopen vijf jaar. Daarnaast is gebruik gemaakt van de website www.ravon.nl (RAVON).
Beoordeling van de plansituatie
Beschermde dier- en plantensoorten
Op basis van de voor dit plan uitgevoerde quickscan (zie bijlage 12) komt naar voren dat het plangebied een geschikt leefgebied vormt voor beschermde soorten. Specifiek kunnen algemene broedvogels, algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren (zoals de huisspitsmuis) en vleermuizen voorkomen in het plangebied (in de meeste gevallen overigens incidenteel - voor vleermuizen is het plangebied slechts marginaal geschikt). Tijdens het veldonderzoek op 19 februari 2018 is geconstateerd dat het struweel en de bomen op de locatie geschikte broedlocaties vormen voor algemene broedvogels. Op 24 oktober 2019 is een tweede veldbezoek uitgevoerd. Dit veldbezoek is uitgevoerd in verband met een veranderde omgeving van het plangebied.
Door het treffen van mitigerende maatregelen worden effecten op aanwezige beschermde soorten voorkomen. Met in achtneming van deze maatregelen is geen sprake van overtreding van verbodsbepalingen van de soortbescherming van de Wnb en is het niet noodzakelijk een ontheffing aan te vragen.
Beschermde gebieden
Natura 2000-gebieden
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is de Oostelijke Vechtplassen en ligt op circa 6 kilometer van het plangebied.
In hoeverre er sprake is van stikstofdepositie is er een stikstofdepositieberekening uitgevoerd voor zowel de realisatiefase (stikstofuitstoot vanwege bouwactiviteiten) als de gebruiksfase (stikstofuitstoot tijdens gebruik van het project). Als gevolg van de uitspraak van de Raad van State d.d. 29 mei 2019 is het Programma Aanpak Stikstof (PAS) ongeldig verklaard. Hierdoor is het binnen Nederland (momenteel) niet mogelijk om een vergunning te verlenen voor projecten waarbij stikstofdepositie op natuurgebieden plaatsvindt. Voor projecten zonder stikstofdepositie is vergunningverlening wel mogelijk. Uit artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming volgt dat (zonder het PAS) er vergunning verleend kan worden voor activiteiten waarvoor blijkt dat na een passende beoordeling er geen aantasting van Natura-2000 gebieden voorkomt vanwege het beoordeelde project. Dat wil dus zeggen dat, indien er geen sprake is van depositie, de natuurlijke kenmerken van een gebied niet worden aangetast en er voldaan wordt aan artikel 2.8.
Om te bepalen of er stikstofdepositie plaatsvindt in Natura2000 gebied(en) als gevolg van de realisatie- en de gebruiksfase van Kop Beurskwartier is er een Aerius-berekening uitgevoerd. Voor de realisatiefase is gerekend met de inzet van elektrisch materieel. Deze berekening is opgenomen in bijlage 10. Hieruit blijkt dat voor zowel de realisatiefase als de gebruiksfase geen (0,00 mol/ha/jr) stikstofdepositie plaatsvindt en er daarmee geen belemmering is voor de ontwikkeling van dit plan.
Nationaal Natuurnetwerk
Het dichtsbijzijnde NNN-gebied is gelegen op circa 2,5 km afstand langs de A-27. Op basis van de ligging van het plangebied ten opzichte van het NNN en daarnaast de aard van de ingreep,
is door bureaustudie bepaald of mogelijk sprake is van significant negatieve effecten als gevolg van het voornemen. Externe effecten (effecten van buiten het gebied, bijvoorbeeld door verstoring) zijn niet van toepassing binnen de provincie Utrecht. Het projectgebied is niet gelegen binnen de begrenzing van het NNN. Omdat de locatie niet binnen het NNN ligt, zijn negatieve effecten op het NNN uitgesloten. Geconcludeerd wordt dat er geen vervolgstappen vanuit de bescherming van het NNN noodzakelijk zijn.
De conclusie is dat het aspect natuur zich niet tegen de realisatie van de voorgenomen ontwikkeling verzet.
Het perceel Kop Beurskwartier is op dit moment tijdelijk ingericht door Jaarbeurs. Hierbij is een talud aangebracht met wandelpaden, gras en zijn 21 bomen in (ondergrondse)boombakken geplaatst.
Voor de realisatie van het plan Kop Beurskwartier moet het perceel grond vrij van deze tijdelijke inrichting en overige aanwezige ondergrondse voorzieningen zoals kabels en leidingen worden opgeleverd. Jaarbeurs is verantwoordelijk voor het verwijderen van deze inrichting en het verwijderen van deze bomen.
Voor de voorbereiding op de start realisatie heeft Jaarbeurs een kapvergunning ingediend met kenmerk HZ_WABO-19-18945. Deze vergunning is inmiddels verleend op 16 augustus 2019.
In het plangebied zullen 21 bomen verdwijnen, maar dankzij de specifieke opzet van de torens komen er binnen het plan veel bomen en groen bij.
In de opzet van Kop Beurskwartier worden circa 360 bomen aangeplant. Daarnaast ligt in het gebied een extra opgave voor kleinschalig groen. De bomenstructuur langs de Croeselaan ( buiten het plangebied) zal bij deze ontwikkeling zoveel mogelijk worden doorgezet om te voldoen aan het bomenbeleid. In de nieuwe straten rondom Wonderwoods en in de tussenstraat komt zoveel groen als mogelijk. Dit zijn niet alleen bomen, maar ook andere beplanting. De bedoeling is dat de straten groen worden en levendig, zodat het aangenaam is om hier te verblijven. Bij de keuze voor beplantingen is zowel aandacht voor de belevingswaarde voor mensen als voor de ecologische waarde. Beplanting heeft een belangrijke rol in klimaatadaptie, omdat beplanting zowel kan zorgen voor schaduw (reductie hittestress), als water kan water vasthouden (voorkoming verdroging en berging van piekbuien).
Door een ruimtelijk plan kunnen de belangen en het functioneren van het watersysteem en de waterketen onder druk komen te staan. Het doel van deze watertoets is het waarborgen van watergerelateerd beleid en beheer door deze ruimtelijke ontwikkelingen expliciet en op evenwichtige wijze te toetsen aan de relevante ruimtelijke plannen en besluiten van Rijk, provincies en gemeenten.
Ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen, moeten ingevolge artikel 3.1.6 lid 1 onder b Bro wettelijk voorzien zijn van een waterparagraaf, een ruimtelijke onderbouwing van de huidige en toekomstige waterhuishoudkundige situatie. Met de watertoets worden de waterhuishoudkundige gevolgen van een plan vroegtijdig inzichtelijk gemaakt, de afwegingen expliciet en toetsbaar vastgelegd en het wateradvies van de waterbeheerder opgenomen.
Door afstemming met de waterbeheerder(s) wordt voorkomen dat door een ruimtelijke ontwikkeling de kansen voor de waterhuishouding niet worden benut en de bedreigingen niet worden herkend. Door de bestaande (geo)hydrologische situatie en randvoorwaarden, de geplande ontwikkeling en de ruimtelijke consequenties ten aanzien van de waterhuishouding te analyseren, kan het streven naar een duurzaam en robuust watersysteem vroegtijdig in het ontwerpproces worden geïntegreerd.
Deze waterparagraaf is, ter verantwoording en afsluiting van de watertoets, opgesteld ten behoeve van het bestemmingsplan. Hieronder zijn de belangrijkste elementen uit de waterparagraaf opgenomen.
Beleidskader
In het algemeen is het beleid van het Rijk, de provincie Utrecht, de gemeente Utrecht en het waterschap HDSR gericht op een duurzaam en robuust waterbeheer. Bij ruimtelijke ontwikkelingen worden (indien doelmatig) de waterkwaliteitstrits 'gescheiden inzamelen-gescheiden afvoeren-gescheiden verwerken' en de waterkwantiteitstrits 'water vasthouden-bergen-vertraagd afvoeren' gehanteerd. Dit beleid is per overheidsniveau in de onderstaande beleidsdocumenten verankerd:
- Rijksbeleid: Bestuursakkoord Water, Nationaal Waterplan 2016-2021, WB21, NBW,Waterwet;
- Provinciaal beleid: Waterplan 2016-2021, Nota Planbeoordeling, Waterhuishoudingsplan,
Beleidsplan Milieu- en Water;
- Gemeentelijk beleid: Nota Plan Gemeentelijke Watertaken Utrecht 2016-2019, Gemeentelijk Rioleringsplan 2011-2014;
- Waterschapsbeleid: Waterkoers 2016-2021, Handboek Watertoets Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2013, Beleidsregels, Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
2009, Keur.
De gemeente heeft de zorgplicht voor de inzameling en het transport van afvalwater, het inzamelen en verwerken van overtollig hemelwater en het voorkomen van structurele grondwateroverlast.
Het actuele beleid hiervoor is vastgelegd in het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (vGRP) 2011-2014. De ontwerpeisen zijn opgenomen in het Handboek Inrichting Openbare Ruimte, onderdeel riolen, rioolgemalen en drainage (versie 18 april 2013, www.utrecht.nl). Daarnaast stelt de gemeente eisen aan het ontwerp van watergangen waarvan zij eigenaar of beheerder is of wordt.
Klimaatadaptatie
Het klimaat verandert: Hogere temperaturen, een sneller stijgende zeespiegel, nattere winters, heftigere buien en kans op drogere zomers. Daar moeten we, ook volgens het KNMI, in de toekomst in Nederland rekening mee houden. De verwachting van het KNMI is dat het klimaat in Nederland in 2050 ongeveer overeen zal komen met het huidige klimaat in Zuid-Frankrijk. Maar ook nu al is de klimaatverandering merkbaar.
Extreme neerslag, droogte en hitte kunnen leiden tot maatschappelijke ontwrichting. Dit geeft aanleiding om aanpassing van de inrichting van de bebouwde omgeving aan het veranderende klimaat te agenderen en aan te werken. Dit beleid is vorig jaar vastgelegd in de Deltabeslissing voor Nederland. In de Deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie heeft het Deltaprogramma voorstellen opgenomen om de ruimtelijke inrichting van Nederland klimaatbestendig en water robuust te maken. Alle overheden en marktpartijen zijn daar samen verantwoordelijk voor. De Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie heeft als doel:
De gemeente Utrecht heeft samen met negen andere overheden deze deltabeslissing onderschreven en werkt samen in de Coalitie Regio Utrecht aan de opgaven.
Klimaatverandering heeft effecten op grote schaal maar ook op de kleine schaal van een stad. Door de toenemende hoeveelheid verharding in steden wordt het steeds moeilijker om water makkelijk weg te krijgen. Daarom wordt geappelleerd aan een duurzame manier van bouwen waar klimaatadaptie een onderdeel van is. Groene daken en vertraagd afvoeren maken hier een onderdeel van uit.
Onttrekking grondwater
Watervergunning - onttrekking en lozing
Tijdelijke onttrekking van grondwater tijdens de bouwfase is vergunningsplichtig en onder voorwaarden toegestaan, evenals tijdelijke lozing van bemalingswater op het oppervlaktewater. Nader onderzoek naar de kwantiteit en kwaliteit van het grondwater is noodzakelijk om na te gaan of er een lozingsvergunning nodig is om overtollig water te onttrekken en af te voeren.
Voor alle onderbemalingen, bronneringen en andere grondwateronttrekkingen waarbij middels bronbemaling globaal meer dan 100 m3 per uur, langer dan 6 maanden en dieper dan 9 m grondwater wordt onttrokken, dient een vergunning te worden aangevraagd bij het waterschap HDSR (zie artikel 3.10 Keur 2009). Indien de grondwateronttrekking bij deze criteria onder de grenswaarden blijft, kan volstaan worden met een melding. Een (tijdelijke) lozing van grondwater op de openbare riolering is niet toegestaan, tenzij bij Algemene maatregel van bestuur (lozingsbesluiten) of bij maatwerkvoorschrift als bedoeld in de Wet milieubeheer anders is bepaald.
Watervergunning - waterkwaliteit
Om vervuiling van afstromend hemelwater en verslechtering van de waterkwaliteit te voorkomen, is het niet toegestaan om uitlogende bouwmaterialen (zoals zink, lood en koper) zonder KOMO-keurmerk toe te passen voor dak, dakgoot en regenpijp indien het hemelwater vanaf deze oppervlakken direct afvoert naar het oppervlaktewater.
Huidige waterhuishoudkundige situatie
Watersysteem
In het plangebied komen geen watergangen voor: er is in de directe omgeving van het plangebied geen oppervlaktewater- of ander watersysteem gelegen waarop hemelwater direct afgevoerd kan worden. Aan de overzijde van de Croeselaan is wel een tertiaire watergang gelegen inclusief beschermingszone, echter deze zone heeft geen directe invloed op de planontwikkeling. Genoemde watergang watert af op de Kruisvaart. Deze ligt in het stationsgebied, grotendeels in duikers. Het plangebied ligt verder in peilgebied 'Stadspeil Utrecht', deze heeft een vast peil van NAP +0,58. Er is, voor zover bekend, geen sprake van wateroverlast in de omgeving van het plangebied.
Waterkeringen
In het plangebied zijn geen waterkeringen aanwezig. Ook is de ontwikkeling niet voorzien in een speciale beschermingszone.
Grondwater
De gemeente Utrecht monitort de grondwaterstand. In het plangebied is een gemiddeld hoge grondwaterstand van NAP+0,45 m (circa 2 meter min maaiveld) geregistreerd.
1e watervoerend pakket
Het langjarige grondwaterregime in de diepere ondergrond wordt gereguleerd door de grondwaterstroming in het eerste watervoerend pakket (1e WVP). De gemeente Utrecht beschikt sinds 1962 over een peilbuizenmeetnet. Sinds 2002 worden de grondwaterstanden automatisch opgeslagen door dataloggers die tweemaal per dag het grondwaterpeil registreren.
De gemiddelde, langjarige stijghoogte van het 1e WVP zijn afgeleid uit de dichtstbijzijnde peilbuizen en vastgelegd in de 'Grondwatercontourkaart gemeente Utrecht' (09-10-2012).
Freatisch pakket
De momentane, freatische grondwaterstand is afhankelijk van het neerslagverloop, de bodemopbouw en de aard en omvang van afwatering- en ontwateringsvoorzieningen. Slecht doorlatende lagen als klei en veen belemmeren de interactie met het 1WVP en kunnen een lokale schijngrondwaterstand creëren. Bodemonderzoek dient uit te wijzen wat de lokale bodemgesteldheid is en wat de consequenties hiervoor zijn voor de freatische grondwaterstand. De grondwaterstroming in het plangebied varieert sterk als gevolg van de lokale geohydrologische situatie en de grondwaterstroming is noordwestelijk gericht.
Op basis van deze kaart wordt voor het plangebied, van noord naar zuid, de volgende gemiddelde seizoen variatie verwacht:
Riolering
In de huidige situatie ligt rond de Jaarbeurs en het Centraal Station hoofdzakelijk een gecombineerd (gemengd) rioolstelsel en enkele hemelwaterstelsels (een zogenaamd 'gescheiden stelsel'). Aan de noordoostzijde van de ontwikkeling in de Croeselaan, ligt het hier bedoelde gemengde stelsel waar op kan worden aangesloten. Aan de noordoostzijde van de ontwikkeling ligt een gemengd stelsel waarop aangesloten kan worden. Daarnaast ligt er aan de zuidoostzijde ter hoogte van het Veemarktplein een uitlegger van het hemelwaterstelsel, waarop aangesloten kan worden en een vrije uitmonding heeft op de Leidsche Rijn. Het gemengde stelsel voert via het gemaal Lange Hagelstraat af, die het verder verpompt richting de AWZI op Overvecht.
Toekomstige waterhuishoudkundige situatie
Beschrijving ontwikkeling
Met de ontwikkeling van de twee torens in de kop van het Beurskwartier staat de natuur binnen de functies 'wonen', 'werken' maar ook 'horeca' centraal. De torens krijgen groene daken en gevels en voorts worden voorzieningen gerealiseerd voor het vasthouden, het opslaan en gebruik van hemelwater.
De ontwikkeling van de twee torens zorgt voor een toename van circa 2500 m2 verhard/bebouwd oppervlak (van 7.500 m2 naar circa 10.000 m2). Er is sprake van een klimaatadaptieve ontwikkeling indien wordt voldaan aan de richtlijn, die gemeente Utrecht en het waterschap hanteren, van 45 mm over het totaal verhard oppervlak. Dit betekent dat er 450 m3 waterberging nodig is. In het plan wordt door de buffer voor droge perioden ruim voldaan aan deze 45 mm.
Omdat de vraag naar water groot is - voor de totale groenvoorziening buiten het gebouw is alleen al ca. 6.000.000 liter water nodig op jaarbasis - wordt grootschalig ingezet op buffercapaciteit in de boom- en plantenbakken en ook in de kelder.
In het verlengde van het voorgaande zij hier nog opgemerkt, dat door middel van de opname van een voorwaardelijke verplichting in de planregels wordt verzekerd dat de groenvoorzieningen worden gerealiseerd maar ook, bij ingebruikname van de gebouwen, in stand worden gehouden. Om
deze duurzame instandhouding juridisch goed te borgen, nam de gemeenteraad een amendement
hierover aan. In dit amendement is ook opgenomen dat rekening wordt gehouden met toekomstige
wijzigingen van de groenvoorzieningen. Dit amendement is als bijlage 16 opgenomen.
Bodem en grondwater
De grondwaterstand ter plaatse van de ontwikkeling is relatief laag met een gemiddelde grondwaterstand van circa 2 meter min maaiveld. Om schade aan bebouwing en infrastructuur te voorkomen is een ontwatering (afstand tussen grondwater en maaiveld gewenst van minimaal 70 cm). Uit het voorgaande volgt dat de ontwatering aldus ruim voldoende is.
Een droge ondergrond is een belangrijke randvoorwaarde voor het faciliteren van een bestemming van een gebied. Voldoende drooglegging en ontwateringsdiepte in een plangebied is van groot belang om overstroming (inundatie) en grondwateroverlast te voorkomen, juist bij de toepassing van een kelder, zoals ook in onderhavig geval aan de orde (m.n. door realisatie van een parkeerkelder). De drooglegging, het verschil tussen maaiveld en streefpeil, dient conform de norm van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden minimaal 1,0 m te zijn. De ontwateringsdiepte, het hoogteverschil tussen maaiveld en de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG), dient conform de norm van de gemeente Utrecht minimaal 0,7 m te bedragen. De gemiddelde ontwateringsdiepte in het plangebied van de ontwikkeling voldoet hieraan.
Riolering
Het vuilwater van onder de sanitaire voorzieningen, afkomstig uit de torens, wordt gescheiden van het hemelwater en wordt aangesloten op het gemeentelijke gemengde rioolstelsel. Zoals aangegeven hiervoor onder 'riolering' (onder 'huidige waterhuishoudkundige situatie') is aan de noordoostzijde van de ontwikkeling in de Croeselaan, ligt een gemengd stelsel waar op aangesloten kan worden. Daarnaast ligt er aan de zuidoostzijde ter hoogte van het Veemarktplein een uitlegger van een hemelwaterstelsel, waarop aangesloten kan worden.
Voor installatietechnische eisen voor leidingwerk binnen het perceel geldt het Bouwbesluit en de voorschriften in de Omgevingsvergunning voor de Wabo activiteit Bouw. In de aanvraag om Omgevingsvergunning moet het leidingplan voor riolering en hemelwater tot en met de aansluiting op het bestaande gemeentelijke systeem uitgewerkt. Voorschriften en instructies voor het aan (laten) sluiten op openbare voorzieningen voor de inzameling, transport of verwerking van afvalwater worden gesteld in de Omgevingsvergunning. Ondermeer worden voorschriften aan plaats, aanlegdiepte en diameter van leidingwerk ter plaatse van de grens van het erf in de omgevingsvergunning gesteld wanneer sprake is van aansluiting op openbare riolering en afvalwater op die riolering kan en mag worden gebracht.
Voor de afvoer of verwerking van huishoudelijk afvalwater, eventueel bedrijfsafvalwater, en hemelwater gelden de op de activiteit betrekking hebbende algemene lozingsregels van het Activiteitenbesluit Milieubeheer, het Besluit Lozen Afvalwater Huishoudens of het Besluit Lozen Buiten Inrichtingen.
Het hemelwater mag niet aangesloten worden op het gemengde stelsel en zal middels een voorziening geïnfiltreerd moeten worden in de bodem of hergebruikt.
Bij het opstellen van het advies ‘toetst’ het waterschap of het plan aan de criteria voor de waterhuishouding voldoet. Als algemeen criterium voor ruimtelijke plannen geldt dat minimaal het stand-still moet worden gehanteerd, hetgeen inhoudt dat de waterhuishouding niet mag verslechteren.
In het voortraject heeft reeds overleg plaatsgevonden met de waterbeheerder. In het kader van het wettelijk vooroverleg wordt deze waterparagraaf definitief beoordeeld. De reactie van de waterbeheerder wordt vervolgens verwerkt in deze paragraaf.
Het plan komt grotendeels tegemoet aan de richtlijn van gemeente en waterschap om in het kader van klimaatadaptatie 45 mm bergingscapaciteit te realiseren (gerekend over het totale verhard oppervlak). In het plan is nu voorzien in een waterberging van 35 mm.
Voorts wordt met de expliciete (juridische) opname van een voorwaardelijke verplichting voor de groenvoorzieningen geborgd dat aan de bergingsopgave wordt voldaan. In paragraaf 5.10 is aangegeven dat met een amendement de instandhouding en toekomstige wijziging van de groenvoorzieningen juridisch is geborgd.
De HDSR concludeert dat voor de beoogde ontwikkeling aan het Jaarbeursplein geen sprake is van een groot effect op de waterhuishoudkundige situatie, waarmee de watertoets tevens akkoord is bevonden.
Wettelijk kader
In 1992 heeft Nederland het Europese Verdrag van Malta ondertekend en in 1998 geratificeerd. Doel van dit verdrag is een betere bescherming van het Europese archeologische erfgoed door een structurele inpassing van de archeologie in ruimtelijke ordeningstrajecten. Eén van de belangrijkste uitgangspunten van het Verdrag van Malta is dat archeologische waarden zoveel mogelijk in situ in de bodem bewaard dienen te blijven. Alleen als behoud in situ niet mogelijk is, wordt overgegaan tot behoud van de archeologische informatie ex situ, door middel van opgraven en bewaren in depot. Een ander uitgangspunt is dat het onderzoek naar de aanwezigheid van archeologische waarden in een zo vroeg mogelijk stadium dient plaats te vinden, zodat hiermee bij de planontwikkeling rekening gehouden kan worden. Een derde uitgangspunt is het 'de verstoorder betaalt principe'. Alle kosten die samenhangen met archeologisch onderzoek dienen worden betaald door de initiatiefnemer van de geplande bodemingrepen. Ten slotte richt het Verdrag van Malta zich tevens op een toename van kennis, herkenbaarheid en beleefbaarheid van het archeologische erfgoed.
De Erfgoedwet heeft betrekking op archeologie op het land en onder water. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Op grond van Hoofdstuk 9 Overgangsrecht blijft artikel 38a van de Monumentenwet 1988 van toepassing tot inwerkingtreding van de Omgevingswet. Artikel 38a schrijft voor dat in een bestemmingsplan rekening moet worden gehouden met in de grond te aanwezige dan wel te verwachten archeologische resten.
Verordening en bestemmingsplan
De gemeente Utrecht heeft ervoor gekozen ter bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen een verordening op te stellen voor het hele grondgebied van de gemeente. In de verordening op de archeologische monumentenzorg is een vergunningenstelsel opgenomen ter bescherming van het archeologische erfgoed, waarmee de wettelijk vereiste bescherming kan worden geboden. In bestemmingsplannen wordt verwezen naar de verordening en een regel opgenomen (dubbelbestemming Waarde - Archeologie). In deze dubbelbestemming is opgenomen dat de voor Waarde- archeologie aangewezen gronden mede zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachtingen. Met deze specifieke gebruiksregel wordt geregeld dat onder een met het bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval wordt begrepen het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg. Door de verordening en de daarbij behorende archeologische waardenkaart is de bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen in de bodem van de gemeente Utrecht gewaarborgd en zijn verstoringen van de bodem vanaf een op de archeologische waardenkaart aangegeven oppervlakte en diepte vergunningplichtig.
Gemeentelijke archeologische waardenkaart
De Archeologische Waardenkaart van de gemeente Utrecht ligt ten grondslag aan de verordening op de archeologische Monumentenzorg. Deze waardenkaart is geënt op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarde (IKAW) van de provincie en op de kennis en ervaring opgedaan in tientallen jaren archeologisch onderzoek in de stad. Hij geeft inzicht in de ligging van beschermde archeologische rijksmonumenten, gebieden van hoge archeologische waarde, gebieden van hoge archeologische verwachting en gebieden van archeologische verwachting en bij welk te verstoren oppervlakte en diepte een vergunningsplicht geldt. In de op de waardenkaart aangeduide gebieden waar een vergunningplicht geldt zal van toekomstige initiatiefnemers tot bodemverstorende activiteiten een inspanning vereist worden om resten uit het verleden op te laten sporen en zo nodig veilig te stellen.
Beschermde archeologische rijksmonumenten worden op grond van de Erfgoedwet beschermd. Op grond van Hoofdstuk 9 Overgangsrecht blijven paragraaf 2 en 3 van hoofdstuk II van de Monumentenwet 1988 van toepassing tot inwerkingtreding van de Omgevingswet. Hierin staat dat aantasting van de beschermde archeologische monumenten niet is toegestaan. Voor wijziging, sloop of verwijdering van een archeologisch Rijksmonument moet een vergunning worden aangevraagd waarop de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed beslist.
Gebieden van hoge archeologische waarde (rood) zijn gebieden waarvan bekend is dat er archeologische waarden zijn, maar die niet beschermd zijn als archeologisch rijks- of gemeentelijk monument. Hier geldt een archeologievergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 50 m2 en dieper dan 50 cm. Gebieden van hoge archeologische verwachting (geel) zijn zones waar op grond van eerder uitgevoerd archeologisch onderzoek dan wel op basis van historisch geografisch onderzoek archeologische waarden te verwachten zijn (er wordt een middelhoge tot hoge dichtheid aan archeologische vondsten of sporen verwacht). Hier geldt een archeologievergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 50 cm. Bij gebieden met een archeologische verwachting (groen) zijn de verwachtingen lager (er wordt een middelhoge dichtheid aan archeologische vondsten of sporen verwacht). Hier geldt een archeologievergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 1000 m2 en dieper dan 50 cm. Daarnaast zijn op de kaart witte gebieden aangewezen. Voor deze zones geldt geen verwachting en geen vergunningstelsel.
Volgens de Archeologische Waardenkaart van de gemeente Utrecht geldt voor het plangebied een archeologische verwachting. Voor gebieden met een archeologische verwachting geldt dat een archeologievergunning nodig is indien sprake is van bodemverstorende activiteiten met een oppervlakte > 1.000 m2 en dieper dan 50 cm onder het huidige maaiveld. Aan de archeologievergunning kunnen voorwaarden verbonden worden, bijv. dat er een archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd of dat er maatregelen moeten worden genomen om archeologisch waardevolle resten in de bodem te ontzien.
Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen dient hiervan, conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet melding te worden gedaan bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. archeologen van de afdeling Erfgoed van de gemeente Utrecht, 030-2860023, 030-2860016, 030-2860011 of 030-2862765 en via archeologie@utrecht.nl.
Binnen het plangebied bevindt zicht een deel van een hoofdriool (DWA-Riool). De gemeente Utrecht draagt zorg voor het verwijderen van dit deel van het riool. Dit in verband met de afgesproken bouwrijpe oplevering van het perceel door de gemeente. Naast dit DWA-riool bevinden zich geen planologisch relevante kabels en leidingen (met een beschermingszone) binnen het plangebied.
Windklimaat
De realisatie van de gebouwen kan effect hebben op het windklimaat in en nabij het plangebied. Aangezien de omliggende openbare ruimte een belangrijke functie heeft als toegangsroute naar het Station en de Jaarbeurs is het van belang dat er sprake is van een aanvaardbaar windklimaat. Om het te verwachten windklimaat in beeld te brengen is door Peutz een onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 14). Hierbij is tevens gekeken naar de plaatsen nabij de entrees en het te verwachten windklimaat op de dakterrassen van de torens.
Voor de opzet van het onderzoek en de beoordeling van het windklimaat is uitgegaan van de Nederlandse norm NEN 8100:2006 Windhinder en windgevaar in de gebouwde omgeving. De berekende windhinderkans in de directe nabijheid is veelal < 5 %, dus goed voor doorlopen en voor entrees voor met name de MVSA toren (toren 2). Alleen aan de noordzijde van de Boeri toren (toren 1) wordt wind tussen de bovenwindse hoogbouw gestuwd bij wind uit het zuidwesten, westen tot noordwesten en daardoor is het windklimaat lokaal matig voor doorlopen. Ook aan de zuidzijde van het Veemarktplein is een lokaal matig windklimaat voor doorlopen aanwezig. Ook de oosthoek van de noordelijke toren is lokaal matig voor doorlopen.
De entrees, die te beoordelen zijn als slentergebied, zijn soms licht naar achteren geplaatst in het gevelbeeld. Hierdoor heeft het directe entreegebied veelal een goed windklimaat. De noordwestzijde van de Boeri toren heeft relatief dicht bij het gebouw nog een windklimaat dat als matig voor slenteren te beoordelen is. Tussen de twee gebouwen in heerst een gunstig windklimaat voor de entrees. Hier is door het toevoegen van de begroeiing een gunstig windklimaat gecreëerd. Buitenruimten van woningen zijn allemaal overwegend gesitueerd in gebieden aan de gevels waar een goed windklimaat voor langdurig stilzitten te verwachten is. Slechts gedeeltelijk liggen deze in een gebied waar een matig windklimaat voor langdurig stilzitten te verwachten is. Dit gebeurt voornamelijk aan de zuidoostzijde van de MVSA toren. Verwacht wordt dat bewoners vaak zelf hun buitenruimte nog extra voorzien van beschutting en/of begroeiing vanuit persoonlijke voorkeuren. Dit zal het windklimaat lokaal voor bewoners positief beïnvloeden. Daarom wordt voor de buitenruimten geen problemen van windhinder verwacht. Voor terrassen van horeca aan de noordwestelijke zijde van de torens dienen terrasschermen toegepast te worden om lokaal het windklimaat te verbeteren.
De dakterrassen van de twee torens hebben zeer windluwe plaatsen met een goed windklimaat. Op grotere hoogte en op hoeken van de gebouwen zijn echter ook locaties op de dakterrassen die een slecht windklimaat hebben. De balkons hebben een overheersend goed windklimaat voor langdurig zitten, beoordeeld op een hoogte van 0,75m voor zittende mensen. Boombakken en lage begroeiing werkt hier als windscherm. Alleen op de noordwestelijke zijde van de Boeri toren en op hoekbalkons waar geen boombakken zijn geprojecteerd, zijn terrassen nog matig tot slecht voor de categorie langdurig stilzitten. Geadviseerd wordt, die hoekbalkons te voorzien van een gesloten scherm. In de loggia's van de MVSA toren wordt op de beoordelingshoogte van 0,75m een goed windklimaat voor de categorie langdurig stilzitten verwacht.
Bezonning
Afhankelijk van de beoogde functies in de (semi-)openbare ruimte, zoals lopen, wandelen, verblijven of recreëren, moet de zon/schaduw situatie goed zijn. Voor de bezonning van de omgeving van het plangebied is door Arcadis een bezonningsstudie uitgevoerd waarin de bestaande situatie is vergeleken met de toekomstige situatie op basis van de beoogde ontwikkeling. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 15.
De bezonningssituatie is beoordeeld aan de hand van de randvoorwaarden van de Gemeente Utrecht respectievelijk de TNO bezonningsnorm. Hierin wordt gesteld dat gedurende minstens 2 uur per dag zonlicht tot een woning moet kunnen toetreden. Uit het onderzoek blijkt dat de beschaduwing van het project op haar omgeving beperkt blijft. Na realisatie van de torens zal per saldo bij woningen aan zowel de TNO norm als de uitgangspunten van de Gemeente Utrecht worden voldaan.
De onderlinge beschaduwing van de twee torens is eveneens beperkt; de woningen van beide torens kunnen voldoende zonlicht ontvangen. Ter plekke van woningen in de noordgevels van de torens ontstaat een kritische situatie, dit is echter inherent aan noordgevels in een dichtbebouwde stedelijke omgeving. In het ontwerp van de torens vormt beschaduwing daarom geen knelpunt voor de verdere uitwerking van het project en de uitvoering van het bestemmingsplan.
In Utrecht moeten alle ruimtelijke plannen bijdragen aan een gezonde leefomgeving. Een gezonde leefomgeving bestaat uit drie pijlers: gezond gedrag is er gemakkelijk, de druk vanuit het milieu op gezondheid is laag en mensen voelen zich er prettig.
Gezond gedrag is er gemakkelijk
Bewegen wordt gestimuleerd door de ligging op loopafstand van het openbaar vervoer, goede fietsvoorzieningen en een beperkt aantal autoparkeerplaatsen (zie paragraaf 4.2), aantrekkelijke trappen in het zicht, een sportschool in de plint en een yogaschool op het dak van de 8e bouwlaag. De sportschool en yogaschool zijn ook toegankelijk voor mensen die niet in het gebouw wonen of werken. Daarnaast stimuleert het PlayLab in de plint bezoekers tot spelen en bewegen.
Gebruikers van het gebouw ontmoeten elkaar in de collectieve daktuinen die rolstoeltoegankelijk zijn. De daktuinen zijn voorzien van waterdrinkpunten. Het gebouw bevat gezonde horecaconcepten.
Het gebouw is voorzien van een 'education hub' waar mensen kunnen leren over onder andere gezond leven. In het gebouw zijn geen rookruimtes aanwezig (in de woningen kan wel gerookt worden).
De druk vanuit het milieu op gezondheid is laag
Voor de luchtkwaliteit is de ligging ten opzichte van drukke wegen een belangrijke maat. Kop Beurskwartier is niet gelegen aan een snelweg of drukke rondweg. Vanuit gezondheid is deze locatie geschikt voor de beoogde functies. De geluidkwaliteit voldoet aan de geluidnota (zie paragraaf 5.3).
Mensen voelen zich er prettig
Het vele groen helpt mee aan ontspanning. Het groene gebouw draagt bij aan de uitstraling van Utrecht als stad van gezond stedelijk leven voor iedereen. Met het PlayLab wordt Kop Beurskwartier daarnaast voor iedereen in de stad. Op loopafstand bevinden zich vele voorzieningen, zoals openbaar vervoer, leisure, horeca en retail. In het Beurskwartier komt een nieuw park. Voor eerstelijnszorg kunnen mensen naar een nieuw te ontwikkelen gezondheidscentrum in de Merwedekanaalzone.
Uitgangspunt van de gemeente Utrecht is te streven naar duurzame ruimtelijke ontwikkeling. Onder duurzame ontwikkeling wordt een ontwikkeling verstaan die voorziet in de behoeften van de huidige generatie zonder daarmee voor de toekomstige generaties de mogelijkheid in gevaar te brengen om ook in hun behoefte te voorzien. Dit houdt in dat het streven is naar een evenwicht tussen de 3 P's. People (sociale component), Planet (ecologie en milieu) en Profit (economie). Voor gebruikers levert duurzaamheid een hoog kwalitatieve leefomgeving door verhoging comfort, veiligheid en gezondheid. Het levert ook kostenbesparing op én het is goed voor het milieu.
Utrecht wil fase 2 van het Stationsgebied duurzaam en gezond ontwikkelen. De uitgangspunten hiervoor zijn vastgelegd in de Toekomstvisie ”A Healthy Urban Boost” van juni 2015 en de Omgevingsvisie Beurskwartier, Lombokplein, naar een groter centrum. Deze ontwikkellocatie moet een voorbeeldfunctie hebben voor het overige vastgoed in fase 2 van het Stationsgebied.
Uitgangspunten zijn daarbij: zuinig omgaan met energie en grondstoffen, klimaatbestendig en gezond bouwen met hernieuwbare materialen, en duurzaam opwekken van energie. Slimme oplossingen moeten het Beurskwartier op termijn – energieneutraal maken. De parken, verbindend groen, groene daken en gevelbegroeiing maken de omgeving aantrekkelijk, vangen overtollig water op en nodigen uit tot ontmoeting en beweging.
Utrecht wil zo snel mogelijk klimaatneutraal zijn en nul op de meter woningen realiseren. Dit houdt in dat alle nieuwbouw aardgasloos gebouwd wordt en zoveel mogelijke energie duurzaam opwekt. In de warmtevisie zijn hiervoor de eerste beleidsregels vastgelegd (Visie warmtevoorziening Utrecht). Concreet betekent dit voor Utrecht dat er wordt ontworpen met de BENG methodiek om de energiebehoefte (BENG 1) te beperken en uit wordt gegaan van lage temperatuur warmteafgiftesystemen in gebouwen. Daarnaast moeten voorzieningen worden getroffen rekening houdend met zowel het gebouwgebonden verbruik (verwarming, etc.) en gebruiksgebonden verbruik (tv, etc.). Doel is zo min mogelijk CO2 uitstoot van het gebouw, conform motie 2017/61: Utrecht bouwt BENG.
Het wordt steeds drukker in de Utrechtse bodem. Door de toenemende vraag naar duurzame energie in Utrecht stijgt ook de vraag naar bodemenergie. Hierdoor is er meer sturing nodig op de verdeling in de ondergrond. Als warmte en koude niet goed verdeeld zijn, dan kunnen minder huizen en woningen gebruik maken van bodemenergie. Daarom heeft de gemeente een verordening interferentiegebieden bodemenergiesystemen vastgesteld, die per 1 november 2018 van kracht is.
Door de verordening regelt de gemeente de verdeling van bodemenergie. Vraag en aanbod in de bodem worden op elkaar afgestemd. Voor een goede diepere grondwaterkwaliteit is er, een verbod op het doorboren van de waterscheidende laag tussen 1e en 2e watervoerende pakket (circa 50 meter dieptebeperking). In de bodemverordening staan nadere regels.
In Utrecht is circulair bouwen de norm, zoals gesteld in motie 252 te 2016. De Utrechte ambitie is dat we in 2050 een circulaire, oftewel een oneindig hernieuwbare stad willen zijn. Dit betekent dat we optimaal gebruik van grondstoffen en materialen, duurzame energiebronnen en menselijk kapitaal in onze stad, op een manier die goed is voor inwoners en hun omgeving. We bouwen daarom met minder nieuwe, en zoveel mogelijk hergebruikte en hernieuwbare grondstoffen. De materialen die we gebruiken zijn goed voor de leefomgeving en geschikt voor hergebruik. Gebouwen ontwerpen en construeren we zó dat ze hun waarde behouden, doordat ze zolang mogelijk opnieuw te (her)gebruiken zijn; in hun oorspronkelijke vorm of in delen, voor dezelfde of andere functies.
De klimaatwetenschappen tonen aan dat de aarde opwarmt, dat klimaatpatronen verschuiven en extremen in weer toenemen. Voor Nederland betekent dit dat in de toekomst langere periodes met hoge temperaturen worden verwacht, onderbroken door intensievere regenbuien in vergelijking met hedendaags. Binnen stedelijk gebied leidt dit met name tot uitdagingen op het gebied van voldoende waterberging en beperken hittestress in gebouwen en openbare ruimte. Gemeentelijke plannen moeten bijdragen aan voldoende waterberging op eigen terrein en het beperken van hittestress.
De gemeente heeft ook ambitie om diervriendelijk te bouwen. Onder “diervriendelijk” bouwen wordt verstaan: bouwen met relatief kleine ingrepen, die verblijfsplekken creëren voor verschillende dieren in het stedelijk landschap. Met “diervriendelijk” bouwen wordt de biodiversiteit van de stad vergroot.
Duurzaamheid algemeen
Volgens de planopzet wordt de integrale duurzaamheid gecertificeerd op BREEAM en GPR. Voor de kantoren is BREEAM Excellent het doel en voor de woningen een GPR van 7,5. De nadruk binnen duurzaamheid ligt op klimaatadaptatie en het gebruik van het vele groen. De ontwikkeling geeft tevens invulling aan de moties op Utrecht bouwt BENG en Circulair bouwen is de norm.
Energie
Belangrijk onderdeel van de duurzaamheidsambities is energie. Daaraan wordt in dit plan aandacht geschonken door de BENG-methodiek te gebruiken voor de beoordeling van de energieprestaties. Het plan behaalt BENG 1, 2 en 3, onder andere met PV op afstand. Op locatie is PV maar beperkt mogelijk in verband met de vele groene daken en gevels.
Bij het berekenen van de energieprestatie van het gebouw, uitgedrukt in BENG 1, 2, en 3, moet de rekenmethodiek NEN7120 gebruikt worden. De grenswaardes zijn gewogen naar rato gebruiksoppervlak en gebruiksfunctie met de voorlopige waardes die in 2015 zijn gepubliceerd. Dit resulteert in onderstaande grenswaardes per gebouw en BENG onderdeel.
Plot 1:
BENG 1: 27,0 kWh/m².jr energiebehoefte
BENG 2: 25,0 kWh/m².jr primair fossiele energie
BENG 3: 50% hernieuwbare energie
Plot 2:
BENG 1: 39,5 kWh/m².jr energiebehoefte
BENG 2: 25,0 kWh/m².jr primair fossiele energie
BENG 3: 50% hernieuwbare energie
Er moet rekening worden gehouden met het beperken van uitputting van de bodem: volledige regeneratie van de bodemtemperatuur is het uitgangspunt.
Ook moet rekening worden gehouden met het feit dat alleen het 1e watervoerend pakket tot 50 meter diepte gebruikt kan worden.
Circulair bouwen
Circulariteit komt op diverse onderdelen en niveaus terug tijdens de bouw en in de materialen die in het gebouw verwerkt worden en het gebruik van het gebouw. Tijdens de bouw wordt gebruik gemaakt van de VolkerWessels Bouwhub in Utrecht. Het inkopen en toepassen van secundaire bouwmaterialen wordt nog verder verkend. Uitgangspunt is dat ten minste wordt aangesloten bij de intentie van het betonakkoord dat de gemeente Utrecht heeft ondertekend. Er wordt gestreefd naar 100% hergebruik van vrijkomende grondstoffen en naar toepassing van minimaal 30% hergebruikt beton in nieuw beton in 2020. Het uitgangspunt is om aan te sluiten bij het Madaster materialenpaspoort.
Groen, klimaatadaptatie, diervriendelijk bouwen
Het directe groen komt terug in het plan door de groene gevels en daktuinen. Er worden circa 360 bomen en 9.700 struiken, heesters en kruiden geplant. Met een amendement, zie bijlage 16, is het groen voor de instandhouding juridisch geborgd. Zie hiervoor paragraaf 5.10 en 5.10.2. Er komen circa 10.000 planten van verschillende soorten, waarvan verwacht wordt dat deze 30 verschillende soorten vogels, insecten, etc. aantrekken. Er worden diverse wintertuinen en een Atrium aangelegd.
Deze beplanting zorgt ook voor een gunstig effect op de klimaatadaptatie. Er wordt een natuurlijke beschaduwing bereikt en een dempend effect op de hittestress in stedelijk gebied. De vegetatie zal een koelend effect hebben.
Voor de opbouw van de groene daken wordt gebruik gemaakt van een retentiedak. Hierdoor wordt het dak een waterberging. De beplanting van de gebouwen heeft veel water nodig, voor de opvang van water komt er in de kelder een hemelwaterreservoir voor het opvangen van extra hemelwater. De ambitie is nul waterverlies en om de HWA's niet aan te sluiten op riool. Hiermee draagt het plan bij aan de vermindering van de waterproblemen van de stad.
Uit de uitgevoerde onderzoeken blijkt dat er geen belemmeringen zijn voor het plan. De ontwikkeling voldoet aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.
Financiële uitvoerbaarheid
Voor de integrale ontwikkeling van het project Stationsgebied Utrecht is een grondexploitatie gemaakt en vastgesteld. De ontwikkeling Kop Beurskwartier is onderdeel van het project Stationsgebied Utrecht en past binnen de kaders van deze grondexploitatie. Dit bestemmingsplan is daarmee financieel uitvoerbaar.
Economische uitvoerbaarheid
Het project richt zich op marktsegmenten waar momenteel vraag naar is. Dit blijkt ook uit het behoefteonderzoek (zie paragraaf 2.1.3 en bijlage 1). Voor de ontwikkeling van dit plan is daarnaast een reserveringsovereenkomst gesloten met een ontwikkelconsortium, en voor het plan wordt een uitgifteovereenkomst opgesteld. Met het sluiten van deze overeenkomsten, en het gegeven dat het project voorziet in de actuele behoefte, is de economische uitvoerbaarheid van dit plan aangetoond.
Kostenverhaal
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening bepaald dat de gemeenteraad bij vaststelling van het bestemmingsplan een exploitatieplan vaststelt, tenzij kostenverhaal anderszins is verzekerd of er geen sprake is van kostenverhaal.
De gemeente is grondeigenaar van het plangebied. Het kostenverhaal is daarmee anderszins verzekerd, namelijk via de uitgifte van de kavel. Daarnaast is er geen noodzaak tot het stellen van eisen aan de fasering danwel aan de uitvoering. Er zal bij dit bestemmingsplan dan ook géén exploitatieplan worden vastgesteld.
Planschade
Het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan met een planologische wijziging kan aanleiding geven tot planschade. Het risico op planschade is onderzocht en gemeente en ontwikkelaar zijn een planschaderegeling overeengekomen waarbij eventuele planschadeclaims voor rekening en risico zijn van de ontwikkelaar.
Gelet op bovenstaand wordt geconcludeerd dat het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is.
Het plan is aan een aantal instanties toegezonden voor reactie als bedoeld in art 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Provincie Utrecht, Gasunie en Prorail hebben aangegeven geen opmerkingen te hebben op het plan. Van de Veiligheidsregio Utrecht en het Hoogheemreedschap is de volgende inhoudelijke reactie ontvangen.
1. Reactie Veiligheidsregio Utrecht
Beantwoording
Het advies van de Veiligheidsregio wordt betrokken bij de verdere uitwerking van de plannen. De genoemde onderwerpen betreffen uitvoeringsaspecten die in het kader van de omgevingsvergunning worden betrokken. De genoemde adviezen en bijbehorende maatregelen zijn mogelijk binnen de regels van het bestemmingsplan.
2. Reactie Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
Beantwoording
De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen. Het Hoogheemraadschap wordt bedankt voor het advies over de water- en klimaatbelangen. Waar nodig vindt in de uitvoeringsfase van het project nog nadere afstemming plaats of wordt advies gevraagd aan het Hoogheemraadschap.
Het bestemmingsplan is aan de wijkraden Binnenstad en Zuidwest toegestuurd. De wijkraad Binnenstad heeft de mogelijke effecten van het project op de omgeving beoordeeld. De reactie is hierna weergegeven en van beantwoording voorzien.
Reactie
De wijkraad Binnenstad geeft aan dat de situering van de stallingen voor fietsers mogelijk zal resulteren in overlast van gestalde fietsen op straat. De bezoekers en gebruikers in het gebied worden gestimuleerd om zo weinig mogelijk gebruik te maken van auto's voor hun vervoer. Het fietsgebruik wordt gestimuleerd. Echter de situering van de fietsenstallingen voor bewoners, werknemers en bezoekers van het complex op verschillende niveaus, begane grond, 1e etage en kelder, zal volgens de wijkraad snel leiden tot het (eventjes) stallen van de fiets op straat. Dit zal snel kunnen leiden tot een ongewenste en hinderlijke situatie op straat. De wijkraad vraagt om dit aspect mee te nemen in de beoordeling van het bouwplan.
Beantwoording
Het is juist dat het fietsgebruik zoveel mogelijk wordt gestimuleerd. Naar aanleiding van de reactie is de nadere eisen regeling in artikel 3.3 verder aangevuld met het aspect fietsparkeren. Hiermee kan het college in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning nadere eisen stellen aan het plan, om overlast van fietsparkeren in het openbaar gebied rondom het plan zoveel mogelijk te voorkomen. Het bestemmingsplan vormt het toelatingskader voor deze ontwikkeling. Hierbinnen wordt het fietsparkeren ook toegestaan. Een verdere uitwerking van het fietsparkeren vindt plaats bij de beoordeling van het bouwplan.
Het bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere leesbaarheid, raadpleegbaarheid en helderheid voor de gebruiker en draagt zo bij aan een effectiever en efficiëntere dienstverlening.
Het bestemmingsplan is een projectbestemmingsplan en kenmerkt zich door de functies die zijn mogelijk gemaakt in de bestemming Gemengd. De functie wonen is de dominante functie in het plangebied. Door maximering van de totale brutovloeroppervlakte van de toegestane functies is geborgd dat het bestemmingsplan voldoende rechtszekerheid biedt en aansluit op de onderliggende beleidsmatige uitgangspunten en onderzoeken. In het bouwvlak voor Gemengd zijn de verschillende toegestane bouwhoogten op de verbeelding vastgelegd.
In de directe omgeving van het bouwvlak is de omliggende bestemming Verkeer - Verblijfsgebied opgenomen om te zorgen dat de ontsluiting van het gebouw op juiste wijze kan plaatsvinden.
De opzet van de bestemmingsregels is steeds gelijk:
Op basis van artikel 3.6, lid 1 onder d van Wro, kan worden bepaald dat burgemeester en wethouders met inachtneming van de bij het plan te geven regels, nadere eisen kunnen stellen ten aanzien van in het plan omschreven onderwerpen of onderdelen. Het stellen van nadere eisen kan betrekking hebben op een heel scala van onderwerpen. Zo kan bijvoorbeeld worden bepaald dat de nadere eisen betrekking hebben op de situering of afmetingen van gebouwen en/of bouwwerken, of op het stellen van eisen aan parkeergelegenheid op eigen terrein, maar evenzeer kunnen nadere eisen betrekking hebben op het treffen van bouwkundige voorzieningen en/of aanpassingen die van belang zijn voor een goede ruimtelijke ordening.
In hoofdzaak vindt een goede ruimtelijke ordening plaats door het toekennen van bestemmingen en daarbij bouwmogelijkheden aan percelen. Hoewel daarmee op hoofdlijnen de gewenste ruimtelijk inrichting van een perceel (qua functie en bebouwingsvolume) is vastgelegd, kan er echter op detailniveau aanleiding zijn of behoefte bestaan om specifieke ruimtelijke belangen op een juiste manier af te stemmen. Hiervoor is het instrument van nadere eisen in de wet opgenomen.
Om nadere eisen te kunnen opnemen, wordt in de toelichting een beschrijving gegeven van bijvoorbeeld de relevante te beschermen karakteristiek van een plangebied, de parkeersituatie, de cultuurhistorische waarden die beschermd kunnen worden door middel van andere eisen enz.
Nadere eisen dienen er voor om binnen de toegekende bestemming en bouwmogelijkheden maatwerk te kunnen leveren op perceelsniveau. De noodzaak voor dit maatwerk is gelegen in de specifieke ruimtelijke omstandigheden van het betreffende (of het aangrenzende) perceel, die niet op voorhand te regelen zijn in de algemeen geformuleerde bestemmingsregeling.
Deze specifieke ruimtelijke omstandigheden kunnen de volgende aspecten betreffen:
Het gebied geeft aanleiding voor het opnemen van nadere eisen, gelet op de hoge dichtheid en de mate van functiemenging. Hieronder worden enkele aspecten nader toegelicht.
Stedenbouwkundige aspecten
In het gebied is het creëren van een afwisselend bebouwingsbeeld van groot belang, waarbij de stedenbouwkundige opzet van het gebied wordt gerespecteerd en nieuwbouw zorgvuldig wordt ingepast.
Specifiek ten aanzien van technische installaties, afschermingen van installaties of ruimtes voor het onderbrengen van installaties op het dakvlak, kunnen nadere eisen worden gesteld. Om de gebouwvolumes zo gaaf mogelijk tot hun recht te laten komen, mogen technische installaties, afschermingen van installaties of ruimtes voor het onderbrengen van installaties, slechts als toegevoegde objecten of volumes op het dakvlak worden aangebracht, als deze duidelijk deel uitmaken van de architectonische expressie van het gebouw. Deze regel heeft betekenis met betrekking tot het uit beeld brengen van technische installaties en/of hun behuizing vanuit posities dichtbij of ver van het gebouw en/of vanuit hogere gebouwen.
Milieukundige aspecten
Vanuit specifieke milieuomstandigheden kan het noodzakelijk zijn nadere eisen te stellen aan nieuwbouw of verbouw. Bijvoorbeeld aan de locatie van toegangen of vluchtwegen bij gebouwen die op plekken worden gerealiseerd waarbij vanuit het aspect externe veiligheid maatregelen noodzakelijk zijn om de veiligheid van die gebouwen te waarborgen.
Duurzaamheid, groen en waterbergend vermogen
Deze bepalingen zijn opgenomen om de specifieke ambities op het gebied van duurzaamheid, groen en het waterbergend vermogen van het plan te sturen. In de paragraaf duurzaamheid is op deze aspecten reeds ingegaan.
Sociale veiligheid
Vanuit sociale veiligheid kan het noodzakelijk zijn nadere eisen te stellen aan nieuwbouw of verbouw. Bijvoorbeeld aan de situering van de gebouwen zelf of de toegangen tot deze gebouwen die op plekken worden gerealiseerd waarbij vanuit het aspect sociale veiligheid geen sociaal onveilige situaties of plekken ontstaan en zo veel mogelijk een veilig gevoel ontstaat voor de gebruikers van deze gebouwen en omliggende terreinen.
Verkeersaspecten
De veilige afwikkeling van verkeer en het voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein kunnen aanleiding zijn voor het stellen van nadere eisen aan bebouwing. Hierbij zal het vooral gaan om maatregelen en eisen aan bebouwing voor het waarborgen overzichtelijke verkeerssituaties, de doorstroming van het verkeer en de bereikbaarheid van gebouwen. Maar ook kan het stellen van eisen aan de situering of het aantal parkeerplaatsen bij een woning, bedrijf, kantoor of voorziening van belang zijn als bijvoorbeeld extra parkeerplaatsen op de openbare weg niet mogelijk of gewenst zijn. Tot slot is het mogelijk nadere eisen te stellen aan fietsparkeren, om hiermee zoveel mogelijk overlast te voorkomen van fietsparkeren in het openbaar gebied.
Gebruiksmogelijkheden van naastgelegen percelen
Het is niet de bedoeling dat naastgelegen percelen of bouwwerken hinder ondervinden van de ontwikkelingen op hun buurperceel. Vaak is dit met kleine maatregelen goed te voorkomen. Te denken valt aan het stellen van nadere eisen aan de hoogte of aan de situering van erfbebouwing.
Op een aantal bestemmingen is in deze paragraaf een nadere toelichting opgenomen.
De bestemming Gemengd is de belangrijkste functie in het plangebied. Binnen deze bestemming is de realisatie van de 2 torens mogelijk. Er is voor gekozen om het programma gedetailleerd vast te leggen in dit plan. Waar dit noodzakelijk is, is gebruik gemaakt van specifieke aanduidingen.
Er is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om ervoor te zorgen dat het gebouw ook daadwerkelijk wordt voorzien van een robuuste groene gevel en dak.
Uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening is, in verband met de overlast die horecabedrijven voor omwonenden kunnen meebrengen, in het bestemmingsplan een onderscheid gemaakt in vier categorieën horecabedrijven. De categorie-indeling is opgenomen in de 'Lijst van Horeca-activiteiten' en is tot stand gekomen aan de hand van ruimtelijk relevante criteria als aard en omvang van het bedrijf en de parkeerdruk. De regeling geeft een kwalitatieve beperking ten aanzien van het type horecabedrijf dat zich mag vestigen in de woonomgeving. De regeling beoogt de nadelige invloeden van de vestiging van horecabedrijven op het woon- en leefklimaat in de omgeving te voorkomen. Zie ook paragraaf 7.6, de toelichting op de Lijst van Horeca-activiteiten.
In lid 3.7 is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor het minimum aantal zelfstandig vestigingen in de plint van de gebouwen. De achterliggende gedachte is dat er een levendige plint ontstaat in de beide torens. De term zelfstandig heeft geen nadere begripsomschrijving nodig. We kunnen aansluiten bij wat de Van Dale hierover zegt.
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
De bestemming Verkeer - Verblijfsgebied is met name bedoeld voor het gemotoriseerd verkeer en langzaam verkeer. Deze bestemming ligt aan de rand van het plangebied en tussen de gebouwen in. In deze bestemming zijn via een binnenplanse afwijking terrassen mogelijk. Ook is een loopbrug tussen de gebouwen mogelijk gemaakt, zodat het mogelijk is om van het ene naar het andere gebouw te wandelen.
Artikel 5 Waarde - Archeologie
De dubbelbestemming Waarde - Archeologie is opgenomen ter veiligstelling en bescherming van de archeologische waarde en verwachtingen. Door de daarin opgenomen specifieke gebruiksbepaling waarin wordt verwezen naar de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg is een handelen in strijd met het bestemmingsplan een strafbaar feit.
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat een stuk grond dat al eens was betrokken bij het verlenen van een omgevingsvergunning bij de beoordeling van latere bouwplannen nogmaals wordt betrokken.
Dit artikel regelt de mogelijkheid voor (beperkte) overschrijdingen van bebouwingsgrenzen die op de kaart zijn aangegeven, een voorwaardelijke verplichting over parkeren en regels voor woningvorming en omzetting.
Deze planregel volgt uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 9 september 2015 (201410585/1) over bestemmingsplan "KPN Campus Fockema Andreaelaan, Rubenslaan e.o.".
Artikel 3.1.2, tweede lid, van het Bro maakt het mogelijk dat een bestemmingsplan ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening regels kan bevatten waarvan de uitleg bij de uitoefening van een daarbij aangegeven bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Artikel 7.3 lid 1 van de planregels regelt dat bij een omgevingsvergunning voor het bouwen de parkeergelegenheid voor auto's en fietsen voldoet aan het gemeentelijk beleid (ten tijde van het opstellen van deze toelichting: de Nota Stallen en Parkeren 2013).
Bij het toetsen van een bouwaanvraag aan het bestemmingsplan, zal onderzocht worden of de aanvraag voldoet aan de voorwaarde om voldoende parkeergelegenheid te regelen.
Als gedurende de geldigheid van dit bestemmingsplan het parkeerbeleid wordt gewijzigd, geldt als uitgangspunt dat een aanvraag om omgevingsvergunning aan het op dat moment geldende parkeerbeleid wordt getoetst. Daarom bevat artikel 7.3 lid 2 een regel die bij gewijzigd beleid een afweging over de bij de aanvraag horende parkeereis, zodat gemotiveerd wordt in hoeverre het nieuwe beleid wordt toegepast.
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
De Wabo bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Een algemeen gebruiksverbod hoeft derhalve niet meer in de planregels te worden opgenomen. Het is wel mogelijk om in het bestemmingsplan aan te geven wat onder verboden gebruik in ieder geval wordt verstaan. In dit artikel is opgenomen dat onder verboden gebruik wordt verstaan: onbebouwde gronden te gebruiken als staanplaats voor onderkomens als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan of als stortplaats voor puin en afvalstoffen.
Het gebruik of bouwen in strijd met het bestemmingsplan was vroeger onder de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening via een algemene gebruiksbepaling en strafbepaling geregeld in het bestemmingsplan. Onder de Wet ruimtelijke ordening was een en ander geregeld in de wet zelf. Met de invoering van de Wabo is dat opnieuw gewijzigd. Nu is het als volgt geregeld.
Voor elke verandering van gebruik (in ruime zin) die in strijd komt met een bestemmingsplan is volgens artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo een omgevingsvergunning nodig. Indien voor een dergelijk planologisch strijdig gebruik geen omgevingsvergunning wordt gevraagd of een gevraagde vergunning niet wordt verleend, komt dit gebruik dus in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Dat artikel kan vervolgens bestuursrechtelijk of strafrechtelijk via de Wet op de economische delicten worden gehandhaafd.
Strijdig gebruik met planologische regelingen waarvan afwijking niet is toegestaan valt niet onder artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. Met het oog op dergelijk gebruik is in artikel 7.2 Wet ruimtelijke ordening een verbodsbepaling opgenomen bij de invoering van de Wabo.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
Dit artikel regelt de bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders om af te wijken van de regels. Dit heeft primair tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Ze kunnen worden toegepast als er niet op grond van de bestemmingsregelingen in hoofdstuk 2 al afgeweken kan worden. Het gaat dan om een afwijking van maten, afmetingen en percentages, het plaatsen van objecten van beeldende kunst, het realiseren van kleine nutsgebouwtjes.
De overgangs- en slotregels van hoofdstuk bevatten de onderstaande twee regels.
Er mogen uitsluitend geluidgevoelige bestemmingen worden opgericht indien het bouwplan in overeenstemming is met de Wet geluidhinder of met het besluit ontheffing Hogere waarde.
In het Besluit ruimtelijke ordening is overgangsrecht opgenomen dat in elk bestemmingsplan moet worden overgenomen.
Indien de in het plan opgenomen regels, voor wat betreft gebruik of bebouwing, afwijken van een bestaande legale situatie, dan zijn daarop de overgangsregels van toepassing. De overgangsregel heeft tot doel bestaande belangen te respecteren totdat realisering van de nieuwe regels plaatsvindt.
Voor bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, is bepaald dat deze gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande afwijking niet wordt vergroot. Gehele vernieuwing is in principe uitgesloten, waaronder ook gefaseerde vernieuwing van een bouwwerk wordt verstaan. Het doel van het overgangsrecht is dat het bestaande bouwwerk in de bestaande staat in stand mag worden gehouden. Uitsluitend na het tenietgaan van het bouwwerk door een calamiteit, waarmee onder andere brand of extreme weersomstandigheden wordt bedoeld, is onder voorwaarden gehele vernieuwing toegestaan.
Vergunningplichtige bouwwerken die zonder vergunning zijn opgericht, kunnen door overgangsrecht niet gelegaliseerd worden. Bouwen zonder vergunning is immers een overtreding van de Wabo die niet door een regeling in een bestemmingsplan ongedaan kan worden gemaakt.
Wel kan met een beroep op het overgangsrecht een aanvraag worden ingediend voor de verbouw van een illegaal bouwwerk. Om te voorkomen dat een dergelijke aanvraag moet worden gehonoreerd, is in de overgangsbepaling van dit plan opgenomen dat deze slechts van toepassing is op legale bouwwerken.
Voor het gebruik dat onder het overgangsrecht valt, is bepaald dat dat gebruik mag worden voortgezet. Het gebruik mag eveneens worden gewijzigd, voor zover de afwijking ten opzichte van het toegestane gebruik niet vergroot wordt.
Hiervoor is reeds aangegeven dat illegale bouwwerken niet gelegaliseerd kunnen worden door overgangsrecht. Voor gebruik is dat in principe wel mogelijk maar vanuit het oogpunt van handhaving ongewenst. Gezien het voorgaande is in de overgangsbepaling opgenomen dat het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, van het overgangsrecht is uitgesloten.
Ook na het van kracht worden van dit plan kan dus nog met succes handhavend worden opgetreden tegen gebruik dat reeds in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan. Dit laatste is uiteraard mede afhankelijk van andere aspecten, waaronder de vraag of het strijdige gebruik reeds zolang plaatsvindt dat de gemeente haar rechten heeft verwerkt.
In dit artikel is de naam van het bestemmingsplan, de citeertitel, omschreven.
Prostitutie
In het plangebied van dit bestemmingsplan zijn geen seksinrichtingen gevestigd met een vergunning op basis van de APV. Gezien het in Utrecht gehanteerde maximumstelsel zijn nieuwe seksinrichtingen niet toegestaan en zijn seksinrichtingen uitgesloten in de gebruiksbepaling en in de begripsbepaling "aan-huis-verbonden bedrijf". Gelet op het binnen de gemeente gehanteerde maximumstelsel betekent de regeling in dit bestemmingsplan geen algeheel verbod, maar wel een verbod op seksinrichtingen binnen dit plangebied.
Toepassing Lijst van Bedrijven functiemenging
Algemeen
In de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) zijn twee voorbeeldstaten voor milieuzonering opgenomen, namelijk de 'Staat Bedrijfsactiviteiten bedrijventerreinen' en de 'Staat Bedrijfsactiviteiten functiemenging'.
De aanpak van milieuzonering en de in dit plan gebruikte Lijst van Bedrijven functiemenging is gebaseerd op de Staat Bedrijfsactiviteiten functiemenging in de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009). De Lijst van Bedrijven functiemenging wordt gehanteerd in gebieden waar bedrijven of andere milieubelastende functies verspreid zijn gesitueerd tussen woningen of andere gevoelige functies. Onderstaand wordt hier meer in detail op ingegaan. Het gaat in dergelijke gebieden in het algemeen om relatief kleinschalige bedrijvigheid die op korte afstand van woningen kan worden toegestaan. De toelaatbaarheid van activiteiten wordt voor dergelijke gebieden in de VNG-publicatie (en de Lijst van Bedrijven functiemenging) bepaald met behulp van op deze situaties toegesneden toelatingscriteria.
Functiemengingsgebieden
In bestaande gebieden waar in enige vorm sprake is van functiemenging, of in gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd (bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen), wordt de Lijst van Bedrijven functiemenging toegepast. Zoals in de VNG-publicatie is aangegeven kan bij functiemengingsgebieden gedacht worden aan:
Daarnaast kan ook in (delen van) woongebieden waar enige vorm van bedrijvigheid aanwezig of gewenst is de Lijst van Bedrijven functiemenging worden toegepast.
Kenmerken van de activiteiten
De activiteiten in dergelijke gebieden verschillen in het algemeen qua aard en schaal sterk van de activiteiten op een bedrijventerrein. Behalve in historisch gegroeide situaties gaat het voornamelijk om:
De toegepaste Lijst van Bedrijven functiemenging
De bovenvermelde criteria liggen mede ten grondslag aan de selectie van activiteiten die zijn opgenomen in de Lijst van Bedrijven functiemenging. In de Lijst van Bedrijven functiemenging zijn de aspecten geluid, geur, stof en gevaar en de index voor verkeersaantrekkende werking in de categorisering opgenomen. Deze Lijst is samengesteld volgens dezelfde methodiek als de betreffende Staat Bedrijfsactiviteiten functiemenging uit de VNG-publicatie. Op twee punten is een andere werkwijze toegepast:
Categorie-indeling
Zoals in de VNG-publicatie is aangegeven kan, vanwege de bijzondere kenmerken van gebieden met enige vorm van functiemenging, niet worden gewerkt met een systematiek van richtafstanden en afstandsstappen: vanwege de zeer korte afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies is een dergelijke systematiek niet geschikt voor functiemengingsgebieden. De Lijst van Bedrijven functiemenging hanteert vier categorieën A, B1, B2 en C met specifieke criteria voor de toelaatbaarheid die onderstaand uiteen zijn gezet.
Categorie A Bedrijfsactiviteiten die direct naast of beneden woningen/andere gevoelige functies zijn toegestaan, desgewenst in daarvoor omschreven zones binnen rustige woongebieden. De activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn. Categorie B1 Bedrijfsactiviteiten die direct naast of beneden woningen/andere gevoelige functies in een daarvoor omschreven gebied met functiemenging zijn toegestaan. De activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn. Categorie B2 Bedrijfsactiviteiten die in een gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter bouwkundig afgescheiden van woningen/andere gevoelige functies. Bouwkundig afgescheiden betekent dat de panden los van elkaar dienen te staan. Uitzondering hierop vormen binnenterreinen omringd door voornamelijk woningen: ook al zijn bedrijven bouwkundig afgescheiden van woningen, op deze locaties zijn hooguit categorie B1 bedrijven toegestaan. Categorie C Activiteiten vermeld onder categorie B2, waarbij vanwege relatief grote verkeersaantrekkende werking een directe ontsluiting op hoofdinfrastructuur gewenst is. |
Flexibiliteit
De Lijst van Bedrijven functiemenging blijkt in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door bedrijfsactiviteiten in te schatten. De inschalingen gaan uit van een gemiddeld bedrijf met een moderne bedrijfsvoering. Het komt in de praktijk voor dat een bepaald bedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een milieuvriendelijke werkwijze of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Lijst van Bedrijven functiemenging is verondersteld. In de regels is daarom bepaald dat het college van burgemeester en wethouders een dergelijk bedrijf toch kan toestaan, indien dit bedrijf niet binnen de algemene toelaatbaarheid past. Bij de Lijst van Bedrijven functiemenging is deze mogelijkheid beperkt tot maximaal 1 categorie (dus bijvoorbeeld categorie B1 in plaats van A of categorie B2 in plaats van B1). Om te kunnen afwijken moet worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie.
Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde bedrijven zich aandienen, waarvan de activiteiten in de Lijst van Bedrijven functiemenging niet zijn vermeld, maar die qua aard en invloed overeenkomen met bedrijven die wel zijn toegestaan. Met het oog hierop is in de regels bepaald dat het college van burgemeester en wethouders kan afwijken en vestiging van een dergelijk bedrijf kan toestaan. Om te kunnen afwijken moet op basis van milieutechnisch onderzoek worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met direct toegelaten bedrijven.
Een horecabedrijf heeft door het komen en gaan van bezoekers invloed op de beleving van zijn omgeving. Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening kan het nodig zijn de omgeving te beschermen tegen geluids- en verkeersoverlast als gevolg van horecabedrijven. In hoofdstuk 5 van het Ontwikkelingskader horeca Utrecht 2018 is een lijst opgenomen, waarin horeca-activiteiten aan de hand van ruimtelijk relevante criteria zoals de omvang, de ruimtelijke uitstraling en de parkeerdruk naar zwaarte in categorieën zijn ingedeeld. Met 'zwaarte' wordt het normaal te verwachten effect op het woon- en leefklimaat van de omgeving bedoeld. Bij de zwaarste categorie, discotheek, is het effect het grootst door de grote aantallen bezoekers en de harde muziek en bij de lichtste categorie, lunchroom, is het effect het kleinst, vanwege het kleinschalige karakter en omdat deze vorm van horeca alleen open is, als de winkels open mogen zijn. Het beleid over hotels is niet in het Ontwikkelingskader horeca Utrecht 2018 opgenomen. De uitleg hieronder gaat alleen over horecabedrijven die geen hotel zijn.
In de regels van het bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van de Lijst van Horeca-activiteiten die inhoudelijk gelijk is aan de lijst in hoofdstuk 5 van het Ontwikkelingskader horeca Utrecht 2018. Bij het opstellen van de lijst is uitgegaan van de volgende begripsomschrijving van een horecabedrijf:
een horecabedrijf is een bedrijf of instelling waar:
De activiteit 'hotel' valt niet onder deze definitie en een coffeeshop of een shishalounge ook niet. Deze activiteiten zijn dus niet in de lijst opgenomen en zijn op grond van de regels van dit bestemmingsplan niet toegestaan. De lijst bevat de volgende categorieën, van 'licht' naar 'zwaar': D3 (lichte horeca plus), D2 (lichte horeca), D1 (middelzware horeca), C (snelle horeca), B (zware horeca), A2 (grootschalige zware horeca) en A1 (grootschalige zware horeca).
Onderscheid tussen de categorieën A2 , A1 en B
Bij de activiteit A2 ligt het accent op zaalverhuur voor grootschalige, besloten feesten, zoals bruiloften, al dan niet met muziek, verstrekking van dranken en etenswaren. Bij de activiteit A1, disco, ligt het accent op het gelegenheid geven tot dansen op muziek, als wezenlijk onderdeel van de inrichting. In een café is het schenken van dranken voor consumptie ter plaatse de belangrijkste activiteit.
Onderscheid tussen de categorieën C en D
Een cafetaria of snackbar (categorie C) is een laagdrempelige inrichting met veel in- en uitgaande bewegingen, die vaak laat open is. Bij deze categorie ligt het accent op het snel verstrekken van etenswaren en alcoholvrije dranken voor consumptie ter plaatse. Bij dit soort gelegenheden nemen bezoekers de gekochte waren ook vaak mee, in plaats van ze ter plaatse te nuttigen. De aantasting van het woon- en leefklimaat wordt vooral veroorzaakt door geluidsoverlast van bezoekers die komen en gaan, of door bezoekers die buiten de inrichting eten en door stankoverlast.
In restaurants of lunchrooms worden de maaltijden rustig in het pand gegeten. De lichtere variant, categorie D2, richt zich op het winkelende publiek en is gebonden aan de sluitingstijden zoals die gelden voor detailhandel. De lichte horeca plus, categorie D3, is dag- en avondhoreca voor consumptie ter plaatse met een sluitingstijd om 23.00 uur.
Coffeeshop, shishalounge
In de APV is de regulering van coffeeshops opgenomen die voorziet in een maximaal aantal gedoogde vestigingen. De vestigingsvereisten zijn vastgelegd in het Cannabisbeleid. Een coffeeshop is veelal een horecavestiging in de categorie D en past dan alleen in panden met die bestemming.
Een shishalounge is een bedrijf dat zich vooral richt op het aanbieden van een ruimte waar een waterpijp gerookt kan worden. Daarbij wordt ook wel een drankje en een hapje aangeboden, waarmee zo'n bedrijf horeca-achtig wordt. Dergelijke bedrijven hebben niet de naam een positieve bijdrage te leveren aan het verbeteren van de leefkwaliteit van een straat. Daar komt bij dat shishalounges zich vaak niet aan winkeltijden houden en zich niet richten op winkelend publiek. In een rustige woonwijk en in een wijkwinkelcentrum zijn dergelijke bedrijven daarom niet gewenst.
Horeca-achtige activiteiten
Afhaalzaak
Een afhaalzaak is een bijzondere vorm van detailhandel. In een afhaalzaak worden etenswaren bereid die niet ter plaatse genuttigd worden. Het horeca-aspect, het bereiden van het voedsel, is een ondergeschikt deel. In bestemmingsplannen worden afhaalzaken apart bestemd, omdat de planologische uitstraling vaak lijkt op een cafetaria, door de openingstijden, de geur, de brommers van de bezorgservice, het komen en gaan van bezoekers en het voor de deur opeten van het voedsel.
Ondersteunende horeca
In de detailhandelsbranche is een groeiende behoefte aan ondersteunende horeca. Dit is horeca die een relatie heeft met en ondergeschikt is aan de hoofdfunctie. Dat moet blijken uit de aard van de hoofdfunctie en uit de omvang van de horecafunctie.
Het Ontwikkelingskader horeca Utrecht 2018 geeft hiervoor de volgende randvoorwaarden:
Additionele horeca
Additionele horeca is een horeca-activiteit die als vanzelfsprekend hoort bij de hoofdfunctie. Deze activiteit wordt gezien als normale activiteit bij de hoofdfunctie. Voorbeelden van additionele horeca zijn de kantines bij buurthuizen, scholen, sportfaciliteiten, kantoren, bedrijven, theaters, bioscopen en musea. De bestemming is in deze voorbeelden 'maatschappelijk', 'sport', 'kantoor', 'bedrijf' en 'cultuur en ontspanning'. Uit de jurisprudentie (ECLI:NL:RVS:2015:4039) volgt dat duidelijk moet zijn waar de additionele horeca-activiteiten mogen plaatsvinden. Daarom is additionele horeca alleen in bovengenoemde bestemmingen toegestaan, als additionele horeca in de bestemmingsomschrijving van die bestemmingen is opgenomen.
Kenmerken van additionele horeca zijn:
Door handhaving controleert de overheid of burgers, bedrijven en bijvoorbeeld overheidsorganen zich aan de wet- en regelgeving houden. Onder handhaving wordt verstaan het door controle (toezicht en opsporing) en het toepassen (of dreigen daarmee) van bestuursrechtelijke sancties, bereiken dat het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift wordt nageleefd. De handhaving van de van toepassing zijnde regeling binnen de gemeente Utrecht, wordt uitgevoerd door diverse diensten en afdelingen. Zo wordt namens het college onder andere gehandhaafd op de regels van voorliggend bestemmingsplan. Dit betekent dat de regels voor wat betreft het gebruik en de bebouwingsregels worden gehandhaafd. Dit gebeurt veelal door toetsing tijdens het behandelen van de aanvragen om omgevingsvergunning, maar kan ook gebeuren als gevolg van toezicht tijdens de uitvoering van de bouw of op grond van een eigen constatering indien een bouwwerk of een perceel in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt. Indien er bijvoorbeeld sprake is van illegale ingebruikname van gemeentelijke grond, dan zal hiertegen worden opgetreden.
Doel handhavend optreden
Het doel van het handhavend optreden van de gemeente is niet direct gekoppeld aan de noodzaak van een actueel bestemmingsplan. Voor de bewoners van het plangebied is duidelijk waar zij aan toe zijn (qua bouwen, zoals bijvoorbeeld uitbreiding van de woning, en qua gebruik), maar het niet handhaven haalt de effectiviteit van een actueel bestemmingsplan onderuit. De toegevoegde waarde van het verlenen van een omgevingsvergunning voor een vrijstaand bijbehorend bouwwerk is niet groot, indien er op andere plaatsen - zonder vergunning - vrijstaande bijbehorende bouwwerken zijn geplaatst. Dit wordt nog eens problematischer zodra een omgevingsvergunning wordt geweigerd, terwijl diverse vergelijkbare bouwwerken reeds illegaal zijn geplaatst. In dit laatste geval is de roep om handhavend op te treden dan ook het grootst.
Wijze van handhaven
Op grond van de Algemene wet bestuursrecht heeft het college een tweetal instrumenten bij handhaving van bestemmingsplannen tot haar beschikking: bestuursdwang en dwangsom. Bij het toepassen van bestuursdwang wordt de overtreding (het geconstateerde illegale bouwwerk c.q. gebruik) ongedaan gemaakt op kosten van de overtreder. Dit kan betekenen dat een bouwwerk door de gemeente wordt afgebroken en de kosten van bijvoorbeeld de aannemer en de gemeentelijke (voorbereidings)kosten op de overtreder worden verhaald. Het is tevens mogelijk om, indien er zonder omgevingsvergunning wordt gebouwd en de bouw wordt stilgelegd door middel van een bouwstop, de bouwmaterialen weg te slepen en elders op te slaan. Het opleggen van een last onder dwangsom betekent bijvoorbeeld dat het illegale gebruik moet worden gestaakt binnen een door het college gestelde termijn. Overschrijdt men de termijn, dan zal de dwangsom in rekening worden gebracht bij de overtreder. Doel van de dwangsom is het onaantrekkelijk maken van het voortzetten van de geconstateerde overtreding. De dwangsom zal dan ook in relatie moeten staan aan (en zal derhalve altijd hoger zijn dan) het voordeel dat de overtreder heeft bij het voortzetten van de illegaliteit. In het plangebied zal handhavend worden opgetreden tegen het illegale gebruik van bouwwerken en percelen. Bijvoorbeeld het verhuren van opslagruimte ten behoeve van de stalling van caravans, maar ook het gebruik van een winkel als café. Verder zal er bij de bouw worden gecontroleerd op de uitvoering van verleende omgevingsvergunningen. Uiteraard zal er ook gecontroleerd worden of, in het geval van een geweigerde omgevingsvergunning voor een woning, de betreffende woning niet alsnog wordt gebouwd. Voorts zal de gemeente toezien op - onder de Wet milieubeheer vallende - bedrijven. Dit vloeit voort uit de regels van het bestemmingsplan. Indien er immers ter plaatse een bedrijfsactiviteit plaats mag vinden, zal dit qua gebruik (intensiteit en hinder) gehandhaafd worden.