direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kanaleneiland - Zuid, partiële herziening actualiseringsplan diverse gebieden 2013 Drommedaris
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0344.BPKANZUIDROMMEDARI-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Doelstelling

Voor de gronden gelegen tussen de Europalaan, de Drommedarislaan , de Kaap de Goede Hooplaan en de Hollantlaan, geldt het bestemmingsplan “Actualisering diverse gebieden” uit 2013. In dit bestemmingsplan heeft het gebied de bestemming 'Bedrijventerrein 2' met gedeeltelijk een aanduiding 'detailhandel volumineus' en gedeeltelijk een aanduiding 'kantoor'. In de digitale (rechtsgeldige) versie van het bestemmingsplan is de regeling voor de gebouwen op het perceel voor wat betreft de maximale bouwhoogte deels niet aangegeven en dus onbepaald en voor het kantoorgedeelte te laag aangegeven. Dit leidt tot een onduidelijke planologische situatie voor de bestaande gebouwen. Dit is ongewenst.

Dit bestemmingsplan repareert deze omissie.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied behoort tot de meubelboulevard tussen de Europalaan, de Drommedarislaan , de Kaap de Goede Hooplaan en de Hollantlaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPKANZUIDROMMEDARI-VA01_0001.jpg"

Afbeelding 1: Begrenzing

1.3 Geldende plannen

Dit bestemmingsplan vervangt de verbeelding voor de locatie van het plangebied van het volgende bestemmingsplan.

Bestemmingsplan   Vastgesteld door Raad   Onherroepelijk  
Actualisering diverse gebieden 2013   31 oktober 2013    
     

Binnen dit bestemmingsplan heeft het gebied de bestemming

Bedrijventerrein-2

Deze bestemming heeft betrekking op de zone langs het Merwedekanaal met inbegrip van de Woonboulevard. Het gebied heeft de aanduiding volumineuze detailhandel en het bestaande kantoor is met een aanduiding aangegeven. Verdere uitbreiding van de kantoorfunctie is niet mogelijk. Wel voorziet het bestemmingsplan in de mogelijkheid van functieverbreding om leegstand te voorkomen (dienstverlening, congresfaciliteiten, horeca D, sport en onder voorwaarden maatschappelijke voorzieningen).

Voor het overige zijn bouwregels opgenomen die zien op bebouwingspercentages en hoogten. Echter voor dit specifieke perceel de bouwhoogte deels onbepaald (niet aangegeven) en deels te laag (10 meter i nplaats van 25 meter) weergegeven op de verbeelding.

1.4 Bestemmingsplanmethodiek

Het bestemmingsplan richt zich uitsluitend op het herstel van een ommissie op de plankaart van het bestaande' Actuslaiseringsplan diverse gebieden 2013'. De bestaande ruimtelijk-functionele structuur vormt de basis. Aan de te verwachten ontwikkelingen de komende 10 jaar wordt, voor zo ver wenselijk en mogelijk, ruimte geboden.

Ten aanzien van gebieden waar mogelijk veranderingen zullen gaan plaatsvinden heeft de gemeenteraad op 1 september 2005 besloten dat deze veranderingen alleen in een op "beheer" gericht bestemmingsplan worden meegenomen als de ontwikkelingen voldoende uitgekristalliseerd zijn. In alle andere gevallen zal aan deze gebieden een conserverende bestemming worden gegeven, die zoveel mogelijk aansluit bij de geldende bestemming en het bestaande (legale) gebruik.

Deze keuze hangt samen met de opdracht van de gemeenteraad, om de gehele gemeente Utrecht vóór 2011 te voorzien van moderne, actuele bestemmingsplannen. Wachten op nu nog onzekere bouwplannen houdt het plan- en besluitvormingsproces van op beheer gerichte bestemmingsplannen teveel op. Deze methode draagt er aan bij dat het bestemmingsplan, ondanks de complexiteit van het plangebied, binnen twee jaar vastgesteld kan worden.

Overigens is het natuurlijk wel zo dat, indien zich actuele ontwikkelingen voordoen tijdens de planprocedure, telkens overwogen zal worden of en hoe deze ontwikkelingen in het bestemmingsplan kunnen worden betrokken. Toekomstige ontwikkelingen worden dus niet op voorhand afgewezen. Als de ontwikkeling niet in het bestemmingsplan kan worden opgenomen volgt een afzonderlijk planvormingtraject en een afzonderlijke planologisch-juridische procedure. Uitvoering ervan zal dus te zijner tijd mogelijk gemaakt moeten worden met behulp van een herziening van het bestemmingsplan.

1.5 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat de beschrijving van de relevante beleidskaders. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de bestaande situatie, het plan en de uitvoeringsaspecten. Hoofdstuk 4 gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 5 komt de juridische toelichting op de planregels aan bod.

Hoofdstuk 2 Relevante beleidskaders

2.1 Rijksbeleid

Dit actualiseringsplan legt voor de deelgebieden de bestaande situatie vast. Het gaat om een actualisering in de vorm van herstel van omissies in de geldende bestemmingsplannen.
Het Rijks- en Provinciaal beleid is te globaal voor deze specifieke aanpassingen. Ditzelfde geldt voor het waterbeheer. In dit hoofdstuk wordt daarom alleen de ladder voor duurzame verstedelijking, de aanwijzing Beschermd stadsgezicht-Oost en het relevante gemeentelijk beleid genoemd.

2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

De ladder voor duurzame verstedelijking is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en in 2012 vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Het Bro bepaalt in artikel 3.1.6 lid 2 dat overheden een nieuwe stedelijke ontwikkeling standaard moeten motiveren. Dit actualiseringsplan biedt geen mogelijkheden tot nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Het plan richt zich op het beheer van de bestaande situatie en het juridisch planologisch vastleggen van de huidige functionele en ruimtelijke structuur.
Dit houdt in dat de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is.

2.2 Gemeentelijk beleid

2.2.1 Collegeakkoord 'Utrecht ruimte voor iedereen'

Op 1 juni 2018 is het coalitieakkoord 2018-2022 'Utrecht: ruimte voor iedereen' verschenen. Het coalitieakkoord bestaat uit drie onderdelen:

•        Plaats voor iedereen
Het eerste deel van het akkoord bevat verschillende maatregelen op het gebied van onderwijs, economie, werk, sport, welzijn, zorg en veiligheid. Samen met inwoners, bedrijven, maatschappelijke organisaties en vrijwilligers maken we van Utrecht een plaats voor iedereen.

•        Gezonde groei voor iedereen
Het tweede deel van het akkoord bevat maatregelen voor wonen, mobiliteit, nieuwe energie en een gezonde omgeving om in te leven. We vinden dat er voor iedereen ruimte moet zijn om in Utrecht te wonen en dat Utrecht aantrekkelijk en bereikbaar moet blijven. Ook willen we graag koploper zijn in de verandering naar een duurzame energievoorziening en economie.

•        De kracht van iedereen
Het derde deel van het akkoord gaat over hoe we de genoemde doelen willen bereiken, samen met Utrechters en andere betrokkenen.

2.2.2 Omgevingsvisie Utrecht

In de omgevingsvisie staat wat het gemeentelijke beleid is voor de 'fysieke leefomgeving'. Dit is de omgeving waarin we wonen, werken en recreëren. De ondergrond, de lucht en het water maken deel uit van de leefomgeving, maar ook de gebouwen, bestrating en planten. De omgevingsvisie bevat drie niveaus:

  • 1. De koers: het beleid voor de lange termijn.
    Utrecht kiest voor een gezonde groei als koers voor de lange termijn. Utrecht groeit van een gemeente met 340.000 inwoners in 2016 naar ongeveer 410.000 inwoners in 2030. Daarom bouwen we de komende jaren duizenden woningen. Bij het bouwen van nieuwe woningen staan gezondheid, leefbaarheid en duurzaamheid voorop. De gemeente wil de woningen binnen het stedelijk gebied bouwen en daarbij flink investeren in de openbare ruimte en voorzieningen.
  • 2. Thematisch beleid: het gemeentelijke beleid over een bepaald onderwerp.
    Het thematisch beleid, ook wel sectoraal beleid genoemd, beziet een bepaald aspect van de fysieke leefomgeving, bijvoorbeeld geluidhinder, verkeer of bodemkwaliteit. Deze aspecten vertegenwoordigen een belang dat door het gemeentebestuur wordt meegewogen, als het bestuur een besluit neemt over een activiteit die invloed kan hebben op de fysieke leefomgeving. Bij het bouwen van een nieuwe woonwijk, onderzoekt de gemeente of dat wel kan gezien de geluidhinder rond die woonwijk, of het verkeer wel goed afgewikkeld kan worden en of de bodemgesteldheid het bouwen van woningen toelaat. De uitkomst van dat onderzoek kan bijvoorbeeld zijn dat de gemeente het bouwen niet gaat toestaan of onder bepaalde voorwaarden.
  • 3. Gebiedsbeleid: beleid dat alleen in een bepaald gebied geldt.
    In gebiedsbeleid staat wat de gemeente in een gebied, wijk of buurt wil. De koers en het thematische beleid worden vertaald in beleid voor dat gebied, voor zover dat mogelijk is. Uit het gebiedsbeleid kan afgeleid worden welke veranderingen de gemeente wil toestaan en welke waarden in het gebied behouden moeten blijven.


De omgevingsvisie is digitaal te raadplegen via: www.utrecht.nl/bestuur-en-organisatie/beleid/omgevingsvisie/.

Niet alle gemeentelijke beleidskaders hebben betrekking op het plangebied. Hieronder worden daarom alleen de relevante beleidskaders nader toegelicht.

2.2.2.1 De koers

Het ruimtelijke beleid voor de langere termijn is vastgesteld in de Ruimtelijke Strategie Utrecht (hierna: RSU). De RSU is in 2016 vastgesteld. In de RSU zijn de contouren voor de ontwikkelopgaven van de economische ontwikkelingsgebieden, verdichtingsgebieden en aandachtsgebieden in beeld gebracht. Utrecht groeit en we willen die groei vooral faciliteren door inbreiding. Belangrijke nieuwe woningbouwlocaties in de stad die daar - naast Leidsche Rijn - aan moeten bijdragen zijn het Beurskwartier en de Merwedekanaalzone. De Binnenstad, het Stationsgebied, het Utrecht Science Park en Leidsche Rijn (Centrum) worden beschouwd als economische hotspots waar we kansen willen creëren en benutten. Tevens willen we de openbare ruimte beter benutten en grotere betekenis geven als de plek waar de stad zich presenteert. Gezonde verstedelijking is in alle gevallen het uitgangspunt. Dat betekent focussen op bewegen, welbevinden, perspectief op wonen, werk en opleiding, duurzaamheid.

De RSU bevat tevens een Investeringsstrategie, waarmee een verbinding wordt gelegd tussen de ruimtelijke ambities van de stad met betrekking tot gezonde verstedelijking en de investeringsopgave die daarmee samenhangt.

2.2.2.2 Thematisch beleid

Het thematische vbeleid voor het gebied is beschreven in het moederplan Actualisering diverse gebieden 2013. De voorgestelde reparatie van het het plan voor dit perceel raak het gemeentelijke beleid niet.

2.3 Conclusie

Dit actualiseringsplan herstelt de juridisch planologische regeling voor het plangebied en heeft geen gevolgen voor het gemeentelijk beleid. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk, zodat de Ladder voor duurzame verstedelijking buiten toepassing blijft. Het gaat in dit bestemmingsplan om een reparatie die niet in strijd is met het Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 3 Bestaande situatie, plan en uitvoeringsaspecten

3.1 Bestaande situatie

Deze locatie ligt aan de zuidkant van Utrecht op de woonboulevard. Het plangebied bestaat uit 2 gebouwen die zich onderscheiden in een hoger en een lager gedeelde.

In het lagere gedeelte van de gebouwen is detailhandel gevestigd op het gebied van meubelinrichting, keukens en badkamers. Deze grootschalige detailhandel was op basis van het oude bestemmingsplan mogelijk via een vrijstelling. Het hogere gedeelte is een kantoorgebouw.

Voor het bestaande kantoorgebouw op de hoek van de Drommedarislaan en de Europalaan is in het vigende bestemmingsplan de bestemming Bedrijf met aanduiding 'kantoor' opgenomen. Verder is kantoorruimte alleen ondergeschikt toegestaan. Verbreding van functies binnen bestaande zelfstandige kantoren wordt onder voorwaarden mogelijk gemaakt. In het vigerende bestemmingsplan zijn echter niet de juiste bouwhoogten van de verschillende bebouwingsdelen opgenomen. Voor het kantoorgebouw met een bestaande hoogte van 25 meter is een hoogte van 10 meter en voor het gedeelte dat gebruik is als woonwinkel is geen bebouwingshoogte opgenomen terwijl het een gebouw met een hoogte van circa 10 meter is. Dit geeft een rechtsonzekere situatie voor wat betreft de bouwmogelijkheden op het perceel.

Op termijn zijn er plannen om nieuwbouw te realiseren en daarmee de bestaande functies te intensiveren. Deze plannen zijn echter nog niet concreet genoeg om meegenomen te worden in dit bestemmingsplan. Zodra dit wel het geval is, zal hiervoor een aparte planologische procedure doorlopen worden.

3.2 Planbeschrijving

Het huidige gebouw heeft een verhuurbaar vloeroppervlak van circa 5.800 m² BVO en 33 parkeerplaatsen. Momenteel functioneert het pand als bedrijfsverzamelgebouw (kantoren) en staatdeels leeg omdat de kantoren niet meer voldoen aan de huidige wensen vanuit de markt.

Eind 2009 werd het pand gekocht door de huidige eigenaar. Hij diende in 2012 een plan in voor sloop van het bestaande pand en nieuwbouw van een hotel en Holland Casino. Er werd een Intentieovereenkomst getekend tussen gemeente en eigenaar. Dit plan ging echter niet door.

In janauri 2020 is geconstateerd dat de eigenaar momenteel geen concrete plannen voor herontwikkeling kan overleggen.

Omdat er voorlopig geen zicht is op herontwikkeling en het bestemmingsplan voor de locatie een ommissie, omdat er geen bouwhoogte op de digitale plankaart is aangegeven, is besloten deze ommissie te repareren. Indien de ontwikkelaar met nieuwe plannen komt voor de herontwikkeling zullen deze op hun eigen merites worden beoordeeld.

3.3 Uitvoeringsaspecten

In het kader van het bestemmingsplan Actualisering diverse gebieden 2013 NL.IMRO.0344.BPACTUALISATIEDG-0402 zijn de noodzakelijke onderzoeken voor dit plangebied gedaan. Deze planherziening betreft uitsluitend het herstel van een ommissie op de plankaart voor wat betreft de bouwhoogte van een reeds bestaande gebouw. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Desalniettemin zal voor de verschillende milieuaspecten beken worden of die nog actueel zijn voor het plan.

3.3.1 milieu-effectrapportage

Het doel van een milieu effectrapportage (m.e.r.) is om vooraf de mogelijke milieueffecten van plannen en besluiten in beeld te brengen en deze een volwaardige rol te laten spelen bij de besluitvorming van plannen en besluiten. Het maken van een milieueffectrapport (MER) of m.e.r.-beoordeling is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

In het Besluit m.e.r. staat omschreven welke activiteiten MER-plichtig (C-lijst) dan wel m.e.r.-beoordelingsplichtig (D-lijst) zijn. Initiatieven die in de D-lijst worden genoemd maar niet voldoen aan de drempelwaarde (Kolom 2) van het Besluit m.e.r. moeten, op grond van artikel 2 lid 5 sub b van het Besluit mer alsnog worden beoordeeld op mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen (vormvrije m.e.r.-beoordeling).

Plangebied en conclusie
Met dit bestemmingsplan worden geen nieuwe – niet reeds (eerder) bestemde – ontwikkelingen of activiteiten mogelijk gemaakt die in de C-lijst of D-lijst van het Besluit mer zijn opgenomen. Omdat geen sprake is van een activiteit of plan als genoemd in het Besluit mer hoeft er voor dit bestemmingsplan geen MER of mer-beoordeling plaats te vinden als bedoeld in artikel 7.2 van de Wet milieubeheer.

3.3.2 Geluidhinder

Geluid beïnvloedt vaak de kwaliteit van de leef- en woonomgeving. De belangrijkste geluidsbronnen die in het kader van de ruimtelijke ordening van belang zijn, zijn wegverkeer, railverkeer en bedrijven.

De regels van de Wet geluidhinder, ter bescherming van geluidsgevoelige bestemmingen (wonen, onderwijs en zorg) zijn van toepassing bij het vaststellen van een bestemmingsplan. De Wet geluidhinder ziet alleen toe op zaken die nieuw zijn of veranderen, zoals:

  • bestemmen van gronden voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen of gezoneerde industrieterreinen;
  • bestemmen van gronden voor aanleg van nieuwe wegen (niet bij wegen waarvoor een maximum snelheid van minder dan 50 km/u geldt);
  • reconstructie van wegen of wijzigen van gezoneerde industrieterreinen.

Plangebied en conclusie
Het plan heeft geen betrekking op een geluidgevoelige bestemming.

3.3.3 Geur

Bepaalde bedrijven kunnen geurhinder veroorzaken. Voor specifieke bedrijven is in de Wet milieubeheer een richtwaarde aangegeven voor de hoeveelheid geur (uitgedrukt in geureenheden/m3) die acceptabel is in de omgeving van bedrijven. Deze geuruitstoot heeft ruimtelijke consequenties. In de directe omgeving van het bedrijf zijn vanuit de norm van de Wet milieubeheer beperkingen gesteld aan de mogelijkheid voor nieuwe ontwikkeling van gevoelige bebouwing (met name wonen).

Plangebied en conclusie
Binnen het plangebied vormt het aspect geur geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

3.3.4 Externe veiligheid

In bestemmingsplannen wordt aandacht besteed aan de veiligheidsrisico's die zware bedrijven kunnen veroorzaken. Naast de bedrijven kan ook het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, spoor of water en door buisleidingen, risico's opleveren. Om deze risico's te beheersen worden in bestemmingsplannen en beheersverordeningen de relaties tussen deze activiteiten en hun omgeving conform wet- en regelgeving verantwoord en vastgelegd.

De normen en richtlijnen voor externe veiligheid zijn onder andere vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Rnvgs, voor transport over weg, spoor en water; laatste herziening d.d. 31-7-2012) ).Deze circulaire geeft antwoord op vragen hoe om te gaan met ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van transportroutes en geeft de normering aan voor plaatsgebonden risico en groepsrisico;
  • het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Hierin is voorgeschreven dat kwetsbare bestemmingen voldoende afstand moeten houden tot bedrijven en transportroutes en kunnen beperkingen aan de bebouwingsdichtheid wenselijk zijn.


In de circulaire Rnvgs staan twee soorten risico's beschreven waarop de normen en richtlijnen van toepassing zijn: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Het plaatsgebonden risico (PR) bestaat uit de kans op het overlijden van een onbeschermd persoon die zich 24 uur nabij de ongevallocatie bevindt. De normhoogte voor PR bedraagt 10-6/jaar voor gevoelige bebouwing. Vertaald naar het bestemmingsplan (in dit geval de verbeelding) kan het PR=10-6 worden weergegeven als een contour (10-6 - contour). Rondom een bedrijf is dat vaak een cirkel, langs een transportas zijn dat min of meer parallelle lijnen aan beide zijden. Alle punten op de cirkel of lijnen vertegenwoordigen een plaatsgebonden risico van één op de miljoen jaar. Het plaatsgebonden risico vertegenwoordigt dus een afstandsnorm. Voor de afstand tussen de risicoveroorzakende activiteiten en kwetsbare objecten is die norm een harde grenswaarde. Voor de afstand tot beperkt kwetsbare objecten is die norm een richtwaarde waarvan mag worden afgeweken als daar een gegronde reden voor is. Binnen de 10-6 - contour mogen geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten worden bestemd of gebouwd. Voor bestaande situaties gelden overgangsregels

Het groepsrisico (GR) geeft de kans per jaar aan dat een groep personen van een bepaalde grootte kan overlijden ten gevolge van een calamiteit. Voor het GR is een zogeheten oriënterende waarde vastgesteld - voor transport bedraagt deze waarde 10-4/jaar bij 10 doden, 10-6/jaar bij 100 doden enzovoort. Het GR is een oriënterende waarde; van deze waarde kan onder voorwaarden worden afgeweken. De circulaire Rnvgs verplicht ertoe dat bij besluiten op grond van de Wet ruimtelijke ordening het groepsrisico wordt beschreven en gemotiveerd. Voor het toetsen van het groepsrisico wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde oriëntatiewaarde. Dit is geen harde wettelijke norm maar een houvast om te toetsen of het groepsrisico acceptabel is al dan niet in combinatie met maatregelen voor de bestrijding van ongevallen. Volgens de circulaire Rnvgs moet het groepsrisico bepaald worden binnen het invloedsgebied, hetgeen bepaald wordt door de afstand waarbij voor 1 % van de blootgestelde personen dodelijk letsel optreedt bij het grootst mogelijke ongeval.

Er zijn twee manieren om het groepsrisico te verlagen. Het is mogelijk maatregelen te nemen bij de risicoveroorzakende activiteit of het is mogelijk maatregelen te nemen in de omgeving daarvan. De mogelijkheid om maatregelen te nemen bij transportroutes over weg, spoor en water zijn op lokaal niveau niet of nauwelijks aanwezig; gemeenten kunnen niet sturen op aantallen vervoersbewegingen.

Het lokale verkeer van gevaarlijke stoffen wordt in het kader van de routeringsregeling geregeld via jaarlijks door vervoerders aan te vragen ontheffingen. De omvang van dit lokale transport is zo gering dat de norm voor PR niet wordt bereikt en het GR ruim onder de oriëntatiewaarde blijft.

Vervoer gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen en water
Het risico bij transportassen wordt veroorzaakt door de mogelijkheid van beschadiging van een transportmiddel (tankwagon, schip) als gevolg van een ongeval, bijvoorbeeld een aanrijding en/of door brand. Hierdoor kan een deel of de gehele lading vrijkomen. De meest relevante stoffen zijn vloeibare gassen (b.v. LPG), brandbare vloeistoffen (b.v. benzine) en giftige stoffen. Bij een ongeval met vloeibaar gas kan dat gas vrijkomen en ontbranden met het mogelijk ontploffen van een tankwagon tot gevolg. Een ongeval met brandbare vloeistof zal leiden tot een grote brand met veel hittestraling. Een ongeval met giftige stoffen zal vaak leiden tot de vorming van een giftige gaswolk.

Basisnet
Landelijk is een Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen en vaarwegen ontwikkeld. Het Basisnet geeft zekerheid over de te verwachten transportfrequenties en de daarbij behorende zonering. In de loop van 2013 zal de wetgeving zodanig worden aangepast dat de uitgangspunten van het Basisnet, waaronder de transportfrequenties waarmee gemeenten bij risicoanalyses dienen te rekenen, wettelijk worden verankerd. Dit gebeurt door het aanpassen van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en een nieuw vast te stellen Besluit externe veiligheid transportroutes (Btev). Het Btev zal de afstanden tussen transportroutes en (beperkt) kwetsbare objecten en bestemmingen gaan beschrijven. Vooruitlopend hierop zijn die uitgangspunten nu reeds vastgelegd in de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Van de bevoegde gezagen wordt verwacht dat zij toepassing geven aan de circulaire en daarmee anticiperen op het Basisnet. De transportfrequenties, opgenomen in de circulaire, corresponderen met de maximale gebruiksruimte voor het vervoer. Voor de berekening van de risico's ten behoeve van dit plan is om bovenstaande reden uitsluitend gerekend met de Basisnet uitgangspunten.

Plangebied

In en direct rond het plangebied is een inventarisatie gedaan naar risicoveroorzakende activiteiten. Voor het plangebied zijn de A12 en het Amsterdam-Rijn kanaal relevante transport assen. Dit wordt hieronder nader toegelicht.

Vervoer over het water

Voor het Amsterdam-Rijnkanaal bestaat geen PR 10-6 contour die op de oever komt. Wel zal er op basis van het Basisnet een plasbrandaandachtsgebied gaan gelden. Nieuwe bebouwing zal worden uitgesloten door de bouwvlakken te positioneren buiten deze plasbrandaandachtsgebieden.

Het groepsrisico is laag en wordt als aanvaardbaar beschouwd, mede rekening gehouden met de mogelijkheden voor de rampenbestrijding en zelfredzaamheid. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over het Amsterdam-Rijnkanaal legt geen beperkingen op aan het bestemmingsplan.

Vervoer over de A12

Voor de A12 ter hoogte van het plangebied bestaat volgens het Basisnet een PR=10-6 contour van 25 meter. Vanwege de breedte van de A12 ter plaatse komt de PR=10-6 contour niet buiten de grens van het snelwegtracé.

Daarnaast geldt er volgens de uitgangspunten van het Basisnet een plasbrandaandachtsgebied (PAG). Binnen dit PAG bevinden zich in het plangebied geen bestemde bouwvlakken. Het groepsrisico is vrij hoog maar blijft onder de oriëntatiewaarde. Gelet op de afwegingen die ten behoeve van het basisnet zijn gedaan, wordt het groepsrisico als aanvaardbaar beschouwd, mede rekening gehouden met de mogelijkheden voor de rampenbestrijding en zelfredzaamheid. Het wegvervoer van gevaarlijke stoffen legt geen beperkingen op aan het bestemmingsplan.

3.3.5 Luchtkwaliteit

Luchtkwaliteit heeft betrekking op luchtverontreiniging door gasvormige stoffen en verontreiniging van de lucht met stof, door met name verkeer. De luchtkwaliteit beïnvloedt in belangrijke mate de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Wegverkeer is samen met de hoge achtergrondconcentratie in Utrecht, in belangrijke mate van invloed op de luchtkwaliteit. In november 2007 is de wijziging van de Wet milieubeheer met betrekking tot luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wetswijziging staat bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. Op basis van deze wet, opgenomen in artikel 5.16 lid 1 Wet milieubeheer, moet het bevoegd gezag bij het vaststellen van een bestemmingsplan dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, rekening houden met de effecten op de luchtkwaliteit.

Voor het bestemmingsplan geldt dat hierin nauwelijks nieuwe ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt. Het betreft een actualiseringplan, gericht op het vastleggen van de bestaande situatie.

Plangebied en conclusie
Gelet op het consoliderende karakter van het bestemmingsplan zijn er vanuit het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

3.3.6 Bodem

Het gemeentelijk bodembeleid gaat uit van de volgende algemene uitgangspunten:

  • Bodembescherming
    Nieuwe bodemverontreiniging moet worden voorkomen en wanneer er toch bodemverontreiniging ontstaat moet de bodem direct worden gesaneerd. Dit speelt met name bij bedrijfsmatige activiteiten en/of calamiteiten.
  • Bodemsanering
    Ernstig verontreinigde locaties moeten worden gesaneerd wanneer er tevens sprake is van milieuhygiënische risico's. Bij immobiele verontreiniging in de bovengrond die zich niet kan verspreiden (zoals zware metalen en PAK) wordt uitgegaan van een zogenoemde functiegerichte benadering. Dit houdt in dat de kwaliteitseisen die aan de bodem worden gesteld afhankelijk zijn van de (toekomstige) bestemming van de locatie. Bij mobiele verontreiniging die zich via het grondwater kan verspreiden, wordt mede afhankelijk van de kosteneffectiviteit, zoveel mogelijk verwijdering van de verontreiniging nagestreefd. Een ander uitgangspunt is dat bij nieuw in te richten gebieden of terreinen hogere eisen worden gesteld aan de bodemkwaliteit dan bij milieuhygiënisch onvermijdbare saneringen in gebieden waar geen nieuwe inrichting plaats vindt. Bij nieuwe situaties ligt het criterium voor saneren bij ernstige verontreiniging.
  • Bodembeheer
    Bij hergebruik van (schone of licht verontreinigde) grond wordt uitgegaan van het principe 'wat schoon is moet schoon blijven' en 'wat vies is mag niet viezer worden'. Waar mogelijk wordt een verbetering van de kwaliteit nagestreefd, zodat de bodem duurzaam geschikt wordt voor elk gewenst gebruik.

Plangebied en conclusie
Gelet op het consoliderende karakter van het bestemmingsplan zijn er vanuit het aspect bodem geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

3.3.7 Natuurbescherming

Op grond van de Wet natuurbescherming moeten initiatiefnemers onderzoek doen naar de effecten van hun activiteiten op beschermde dier- en plantensoorten en beschermde gebieden. Bij het vaststellen van (wijzigingen in) een bestemmingsplan moet van tevoren duidelijk zijn dat de Wet natuurbescherming niet in de weg staat aan de uitvoering van het plan. Daarnaast moet worden gekeken naar de regels in de Provinciale Ruimtelijke Verordening Provincie Utrecht en de Provinciale Verordening Natuur en Landschap provincie Utrecht 2017.

Plangebied
Dit plan genereert geen directe initiatieven die gevolgen kunnen hebben voor de aanwezige beschermde flora en fauna. Uitvoeren van een onderzoek is in het kader van onderhavig bestemmingsplan – mede gelet op de beschikbare informatie - gezien vorenstaande niet noodzakelijk. Bij aanvragen van omgevingsvergunningen zal getoetst moeten worden aan de voorwaarden van de Wet natuurbescherming, de provinciale verordening Natuur en landschap (Provincie Utrecht 2017) en de gemeentelijke soortenlijst. Het plangebied grenst niet aan een Natura 2000-gebied en ligt niet in de nabijheid van een Beschermd Natuurmonument.

Conclusie
De Wet natuurbescherming vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

3.3.8 Bomen en groen

Dit plan heeft betrekking op de reparatie van de planregeling voor een bestaand gebouw en heeft geen effect op het aantal bomen. De locatie is geen onderdeel van de hoofdgroenstructuur.

3.3.9 Water

Met de watertoets wordt beoogd de waterbeheerders vroegtijdig in het ruimtelijke ordeningsproces te betrekken waardoor het water een evenwichtige plaats krijgt in ruimtelijke plannen. Een evenwichtige plaats houdt in dat in elk plan de negatieve effecten voor de waterhuishouding ten gevolge van ruimtelijke ontwikkelingen -waar mogelijk- moeten worden voorkomen.

Bij het opstellen van het advies ‘toetst’ het waterschap of het plan aan de criteria voor de waterhuis-houding voldoet. Als algemeen criterium voor ruimtelijke plannen geldt dat minimaal het stand-still moet worden gehanteerd, hetgeen inhoudt dat de waterhuishouding niet mag verslechteren.

Plangebied en conclusie
Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk die van invloed zijn op de waterhuishouding.

3.3.10 Duurzaamheid in de gebouwde omgeving

De gemeente heeft in haar beleid vergaande duurzaamheidsdoelen voor People en Planet vastgelegd. Dat zijn onder andere de Milleniumdoelen, Duurzaam Inkopen, Utrechtse energie 'Utrecht CO2-neutraal in 2030', Waterplan en FSC Convenant. Ook in het huidige collegeprogramma 2018-2022: 'Utrecht wil koploper zijn als het gaat om de verandering naar een duurzame energievoorziening en economie'.

De gemeente heeft ambities vastgesteld voor duurzaam bouwen, energie materiaalgebruik enzovoort. In projecten en bouwinitiatieven moeten deze ambities worden uitgewerkt. Ontwikkel- en herstructureringslocaties bieden kansen om een bijdrage te leveren aan de realisatie van deze ambitie. Energieneutraal is daarbij te vertalen 'met een EPC = 0'; dat wil zeggen 'Het gebouw-gebonden energieverbruik is op jaarbasis gemiddeld NUL'

De milieubelasting door bouwen, wonen en werken is te groot. De overheid streeft er naar deze milieubelasting in 2030 met 95% te verminderen ten opzichte van 1990 en moedigt andere partijen aan hieraan bij te dragen.

De gemeente Utrecht streeft naar een duurzame ruimtelijke ontwikkeling. Voor gebruikers levert duurzaamheid een hoog kwalitatieve leefomgeving door verhoging van comfort, veiligheid en gezondheid. Het levert tevens kostenbesparing op én het is goed voor het milieu.

Duurzaamheid is belangrijk voor de stad en haar inwoners en elk bouwinitiatief moet daaraan een bijdrage leveren.

Plangebied en conclusie
Het bestemmingsplan voorziet niet in het realiseren van een bouwproject. Het aspect duurzaamheid en energie is in dit geval niet relevant. In geval van sloop, verbouw of nieuwbouw moet het bovenstaande in acht worden genomen.

3.3.11 Archeologie

Uit de Archeologische Waardenkaart van de gemeente Utrecht blijkt dat er geen verwachting bestaat op archeologische resten in dit plangebied.

Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen dient hiervan, conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet melding te worden gedaan bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. archeologen van de afdeling Erfgoed van de gemeente Utrecht, 030-2860023, 030-2860016, 030-2860011 of 030-2862765 en via archeologie@utrecht.nl.

3.3.12 Kabels en leidingen

In het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen aanwezig.

3.3.13 Kwaliteit van de leefomgeving en gezondheid

Dit plan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Er is slechts sprake van de reparatie van de regelgeving voor de bestaande situatie. Er is geen sprake van een negatief effect op de gezondheid en de leefomgeving.

3.4 Conclusie

Uit de bovenstaande toets aan de verschilende uivoeringsaspecten blijkt dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Economische uitvoerbaarheid

Inleiding
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op de reaparatie van het bestemmingsplan Actualisering diversegebieden uit 2013. M.b.t. de actualisatie is dit bestemmingsplan conserverend (de vigerende bestemmingen worden niet gewijzigd). Er wordt alleen een bouwhoogte opgenomen op de plankaart waar die nu niet staat.

Financiële uitvoerbaarheid
Dit bestemmingsplan conserveert de vigerende bestemmingen, die reeds gerealiseerd zijn. Er behoeven geen kosten te worden gemaakt, en er worden ook geen opbrengsten gegenereerd. De plankosten voor het opstellen van het bestemmingsplan worden betaald uit de gemeentebegroting.

Economische uitvoerbaarheid
Dit bestemmingsplan conserveert de vigerende bestemmingen, die reeds gerealiseerd zijn. Economische uitvoerbaarheid, i.c. realisatie van de bestemming binnen de planperiode, is niet meer van belang.

Kostenverhaal
In dit bestemmingsplan worden geen nieuwe bestemmingen toegevoegd, en ook geen nieuwe bouwplannen conform art. 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. Daarom is er ook geen sprake van kostenverhaal. Er behoeft geen exploitatieplan vastgesteld te worden.

Planschade
Het bestemmingsplan is er op gericht een ommissie op de vigerende digitale verbeelding te herstellen. De regeling voor het pand is nu voor wat betreft de hoogte deels onbepaald en voor het kantoorgedeelte te laag aangegeven. Dit wordt hersteld.

In dit bestemmingsplan worden geen nieuwe bestemmingen mogelijk gemaakt danwel bestaande bestemmingen gewijzigd. Daarom is er ook geen sprake van planschade.

4.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

4.2.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening

Het plan is aan een aantal instanties toegezonden voor reactie als bedoeld in art 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

De resultaten van het overleg zijn opgenomen in een afzonderlijke bijlage Samenvatting en beantwoording reacties. De reacties hebben niet/op een aantal punten geleid tot aanpassing van het plan, namelijk….

4.2.2 Advies wijkraad

Hoofdstuk 5 Juridische plantoelichting

5.1 Inleiding

Het bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere leesbaarheid, raadpleegbaarheid en helderheid voor de gebruiker en draagt zo bij aan een effectiever en efficiëntere dienstverlening.

5.2 Planvorm

Het bestemmingsplan heeft uitsluitend betrekking op het herstel van een ommissie op de verbeelding en bestaat, dan ook alleen maar uit een verbeelding. Op de verbeelding zijn de bestaande bouwhoogten van de bebouwing in het plangebied vastgelegd.