Plan: | Hoek Papiermoerbeilaan – Monardastraat, Rijnvliet |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0344.BPHOEKMONARRIJNVLI-VA01 |
De laatste ontwikkelingen voor nieuwe woningbouw in Rijnvliet in Leidsche Rijn vinden plaats. Het plangebied voor deze woningen ligt binnen de plangrens van het bestemmingsplan Rijnvliet. Het bestemmingsplan Rijnvliet is onherroepelijk sinds 3 november 2016. Voorafgaand aan dit bestemmingsplan is het stedenbouwkundig plan van Rijnvliet op 17 april 2012 door het college vastgesteld. In het stedenbouwkundig plan is rekening gehouden met de 9 woningen in dit plangebied. Vanuit het programma is aangegeven dat bij een transformatie aan de westzijde het aantal woningen kan oplopen van 1.015 naar 1.047.
Ten westen van Rijnvliet ligt de kop van het bedrijventerrein Oudenrijn en bedrijvenpark Strijkviertel. Mogelijke milieuhinder van de bedrijven stond woningbouw in de weg. Deze milieuhinder is met dit bestemmingsplan voor 9 woningen nader onderzocht en onderbouwd. Om de beoogde ontwikkeling van de 9 woningen mogelijk te maken is een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Dit bestemmingsplan voorziet hierin. Met de invulling van woningen kan de westkant van Rijnvliet afgerond worden. De wijzigingsbevoegdheid ten zuiden van dit plangebied wordt ook ingevuld, via een aparte wijzigingsplanprocedure. De hoofddoelstelling van het bestemmingsplan is de nieuwe ontwikkeling van 9 woningen planologisch-juridisch mogelijk te maken.
In het plan zijn de wijzigingen in de wet- en regelgeving en het beleid van de verschillende overheden op het gebied van de ruimtelijke ordening, die zich in de loop van de tijd hebben voorgedaan, verwerkt. Met dit bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij recent tot stand gekomen bestemmingsplannen binnen de gemeente, om de uniformiteit van bestemmingen en regelgeving te bevorderen.
Het plangebied is gelegen aan de westkant van Utrecht, in het gebied van Leidsche Rijn. In het gebied Leidsche Rijn ligt het aan de zuidoostzijde. Het plangebied is begrensd door het bedrijventerrein Oudenrijn/Strijkviertel in het westen, in het noorden door percelen aan de Rijksstraatweg en in het oosten en zuiden door de woonwijk Rijnvliet. De begrenzing is in onderstaande afbeelding weergegeven.
Afbeelding 1 Ligging plangebied
Dit bestemmingsplan vervangt voor de locatie van het plangebied de volgende bestemmingsplannen.
Bestemmingsplan | Vastgesteld door Raad | Onherroepelijk | |
Chw Algemene regels over bouwen en gebruik | 30 november 2017 | 31 oktober 2018 | |
Rijnvliet | 3 november 2016 | 19 april 2017 |
Hoofdstuk 2 bevat de beschrijving van de relevante beleidskaders. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de bestaande situatie. Onder andere de ruimtelijke structuur, de historische ontwikkeling van het gebied en de beschrijving van de aanwezige functies worden hier beschreven. In hoofdstuk 4, de planbeschrijving, worden de mogelijkheden die het plan biedt aan de toekomstige ontwikkelingen beschreven. De diverse noodzakelijke onderzoeken ten aanzien van bijvoorbeeld milieuaspecten komen in hoofdstuk 5 aan bod. Hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 7 komt de juridische toelichting op de planregels aan bod.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw, zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd.
De gemeente Utrecht kan vooral aan de volgende nationale belangen een bijdrage leveren:
De NOVI benoemt vier prioriteiten
De opgaven die voortkomen uit de nationale belangen van het Rijk zijn vertaald in vier integrale prioriteiten:
Omgevingsinclusieve benadering
Centraal in de te maken belangenafwegingen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving in zijn volledige omvang (boven- en ondergrond). Hierbij wordt aangesloten bij de integrale opvatting van het begrip fysieke leefomgeving uit de Omgevingswet en wordt de noodzaak van een integrale afweging benadrukt. Het belangrijkste spanningsveld in die afwegingen is het spanningsveld tussen beschermen en ontwikkelen.
Een omgevingsinclusieve benadering van de leefomgeving houdt in, dat ontwikkeling van de leefomgeving samen gaat met versterking van te beschermen waarden als gezondheid, landschap, waterveiligheid, natuur, cultureel erfgoed, leefomgevingskwaliteit en milieukwaliteit. Veiligheid, gezondheid en duurzaamheid zijn basale randvoorwaarden voor alle maatschappelijke activiteiten zoals bedrijfsmatige activiteiten, de energietransitie en de woningbouw.
Afwegingsprincipes
Beschermen en ontwikkelen gaan niet altijd en overal samen (en zijn soms onverenigbaar), maar ze kunnen elkaar ook versterken. Om dit afwegingsproces en de omgevingsinclusieve benadering richting te geven, is in de NOVI een drietal afwegingsprincipes geformuleerd:
Plangebied
De ontwikkeling van de 9 woningen past binnen de belangen en prioriteiten die zijn aangegven in de NOVI, zo wordt de woonruimtevoorraad uitgebreid met woningen waar behoefte aan is.
In de Wet ruimtelijke ordening zijn de besluitmogelijkheden van gemeenten begrensd om nationale belangen te borgen of te beschermen. Wanneer namelijk nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kan een algemene maatregel van bestuur (AMvB) regels stellen over de inhoud van een bestemmingsplan. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, oftewel de AMvB Ruimte) zijn nationale belangen beschreven die om bescherming van het Rijk vragen, zoals bijvoorbeeld de 'erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde'. Voor deze belangen is het Rijk namelijk verantwoordelijk. Verder zijn in de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) nadere regels opgenomen voor onder andere militaire terreinen, radarverstoringsgebieden, reserveringen voor spoor en wegen en buisleidingen. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden, zoals de gemeente Utrecht, beleidsruimte.
Plangebied
Voor het plangebied is het onderdeel 'erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden' relevant. Volgens de kaart behorend bij het Barro ligt het plangebied binnen de zone van de Romeinse Limes. In het Barro zijn de kernkwaliteiten van het systeem opgenomen en is aangegeven dat Provinciale Staten de begrenzing van de erfgoederen nader uitwerkt. Voor de ontwikkeling van de 9 woningen is archeologisch onderzoek eerder uitgevoerd bij het moederplan van Rijnvliet. Dat onderzoek is van 2010 en in 2017 en 2018 is er grootschalig onderzoek naar de romeinse weg uitgevoerd. Uit deze onderzoeken zijn geen belemmeringen voor dit plan naar voren gekomen.
De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is in 2012 vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat overheden een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting van het bestemmingsplan moeten motiveren. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe laddersystematiek geldt.
Het doel van de motivering op grond van de Ladder is een zorgvuldige afweging bij ruimtelijke besluiten die zorgt voor zuinig ruimtegebruik en tegengaan van overprogrammering en leegstand. Het besluit voldoet hiermee aan een goede ruimtelijke ordening.
De toetsing aan de Ladder kan bij het opnemen van uitwerkingsplichten en wijzigingsbevoegdheden in het bestemmingsplan, doorschuiven naar de fase van de vaststelling van het uitwerkings- of wijzigingsplan.
Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt moet een motivering bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling. Wanneer het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied moet het bestemmingsplan een motivering bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. De Ladder is kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke besluiten van de decentrale overheden, waaronder de bestemmingsplannen van de gemeente Utrecht.
Beschrijving behoefte
De behoefte is kort gezegd het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd. De Ladder bepaalt niet voor welk gebied de behoefte in beeld moet worden gebracht. De uitkomst van de beoordeling van de behoefte moet in de plantoelichting worden vermeld. Naast een kwantitatieve beoordeling vindt ook een kwalitatieve beoordeling plaats.
Beschrijving behoefte buiten het bestaand stedelijk gebied
Wanneer de beoogde ontwikkeling niet kan plaatsvinden binnen het stedelijk gebied door bijvoorbeeld het toepassen van een andere bestemming van een gebied, herstructurering van bestaande terreinen of door transformatie van bestaande gebouwen of gebieden moet een motivering worden opgenomen waarom dit niet mogelijk is. Het bestaande stedelijk gebied kan worden gedefinieerd als het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, en de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. De provincie Utrecht heeft in de Omgevingsvisie en de Interim Omgevingsverordening de afbakening van het bestaand stedelijk gebied vastgelegd.
Plangebied
Door de economische hoogconjunctuur van de laatste jaren neemt de vraag naar woningen verder toe, vooral in de grote steden. Dit is ook terug te zien in de cijfers van het CBS: het aantal hypotheekaanvragen stijgt, de koopprijzen stijgen, de huurprijzen stijgen en de tekorten in alle segmenten lopen op. Ook in de regio Utrecht is deze spanning op de woningmarkt te voelen. Uit analyses van de U16 (regionaal woningonderzoek primos) blijkt dat van 2017 tot 2040 ongeveer 104.000 woningen nodig zijn. Voor ongeveer tweederde deel van deze behoefte staan woningen in de planning. Er resteert nog een opgave van 35.000 tot 40.000 woningen.
Uit de voorkeuren naar woonmilieus blijkt er enerzijds veel behoefte om in het centrum van de (eigen) woonkern te wonen. Dat kan in Utrecht-stad in een hoogstedelijk woonmilieu. In de kernen rond de stad gaat het om centrumlocaties nabij voorzieningen. Daarnaast zien we vooral een aanvullende behoefte aan stedelijke woonmilieus die vooral goed bereikbaar zijn ten opzichte van het centrum van Utrecht.
De Utrechtse woningvoorraad bestaat uit ruim 156.000 woningen (2020). Om de groei van de stad op te vangen zijn er in Utrecht – gezien de behoefte - ongeveer 60.000 extra woningen nodig. Dit aantal staat los van bestaande fricties.
Het grootste deel van de woningbouwbehoefte van de gemeente Utrecht wordt opgevangen in stedelijk gebied. Rijnvliet maakt onderdeel uit van het stedelijk gebied. Het doel is om met de nieuwbouwproductie een zo groot mogelijke bijdrage te leveren aan het oplossen van het kwantitatieve en kwalitatieve tekort aan woningen in de stad. De conclusie is dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de ladder voor duurzame verstedelijking.
Op 10 maart 2021 stelden Provinciale Staten de Omgevingsvisie en de Interim Omgevingsverordening vast. Beiden zijn in werking getreden op 1 april 2021. De Interim Omgevingsverordening is nodig omdat de Omgevingsverordening alleen onder de Omgevingswet in werking kan treden. Met de Interim Omgevingsverordening kunnen plannen en ambities eerder vorm gegeven worden. De Omgevingsverordening zal rond de zomer van 2021 ter inzage liggen en eind 2021 vastgesteld worden.
In de Omgevingsvisie staat hoe de provincie er in 2050 uitziet. De Omgevingsvisie geeft richting aan de toekomstige en fysieke leefomgeving. Dit is alles op, boven en onder de grond en inclusief de sociale aspecten zoals toegankelijkheid en inclusiviteit. In de Interim Omgevingsverordening staan de regels en instructieregels die daarvoor nodig zijn. Provincie Utrecht geeft bij de onderstaande 7 thema's de provinciale belangen aan die verplichtingen met zich mee brengen. Dat geeft al een doorkijk naar deze instructieregels.
Om voor te sorteren op de toekomst richt de Omgevingsvisie zich op een aantal ontwikkelingen:
Provincie Utrecht vindt het daarbij belangrijk om de bestaande kwaliteiten te behouden, te versterken en in balans te laten zijn met deze ontwikkelingen. De ruimte voor ontwikkelingen is beperkt, terwijl de vraag naar ruimte groot is.
Uitwerking beleid in 7 thema's
De Omgevingswet staat voor een goede balans tussen het benutten en beschermen van de fysieke leefomgeving en voor het mogelijk maken van lokale afwegingen als een veilige en gezonde leefomgeving daarbij gebaat is. Het beleid voor de gezonde en veilige leefomgeving is beschreven in 7 thema's.
Alle thema's moeten in samenhang bekeken worden. Dat betekent dat niet alles overal kan. Met het uitgangspunt slim combineren en concentreren kan de groei van inwoners en bedrijven en een gezonde leefomgeving in balans blijven. Het concentreren richt zich bijvoorbeeld op het bouwen van nieuwe woningen dichtbij stations en in steden en dorpskernen. Op die manier blijft er op andere plekken voldoende ruimte voor bewegen, groen, water en natuur.
Uitvoering
In drie regio's werkt Provincie Utrecht het beleid verder uit. De samenhang tussen de thematische ambities krijgt hier aandacht. Voor Utrecht is de regio U16 van belang. In deze uitwerking gaat het over de verstedelijkingsstrategie. De verwachting is dat er tot 2040 in de regio ongeveer 99.000 tot 125.000 extra woningen nodig zijn. Na 2040 tot 2050 is er verdere ruimte voor woningbouw onder meer over ontwikkelingen langs de A12 tussen knooppunten Lunetten en Oudenrijn en het benutten van bestaande OV-knooppunten in de regio.
Plangebied
De thema's Water, Ondergrond en bodem, Cultuurhistorie en landschap, Landbouw en Wonen, werken en recreëren zijn relevant. Voor water staat in hoofdstuk 5 een motivering dat er geen belemmering is. Voor Cultuurhistorie betreft dat archeologie. Bij de regelgeving over het Barro is al gemotiveerd dat dit plan van 9 woningen geen belemmering geeft voor archeologie. Voor Wonen, werken en recreëren ligt het plangebied binnen het 'stedelijk gebied' en 'reductielocaties' voor kantoren en 'bovenlokaal dagrecreatieterrien'. Dit plan zorgt ook daarvoor niet voor een belemmering. Voor de overige thema's geldt dat dit plan geen belemmering geeft voor deze thema's.
Het Beleidskader Binnenstedelijke Ontwikkeling is in 2016 vastgesteld. Vanuit de centrale missie 'Utrecht Topregio' is het hoofddoel voor binnenstedelijke ontwikkeling: 'Blijvend aantrekkelijke steden en dorpen waar het goed wonen, werken en ontmoeten is'.
De drie hoofdambities voor binnenstedelijke ontwikkeling zijn:
De focus bij binnenstedelijke ontwikkeling ligt op vastgoed en openbare ruimte. Van provinciale betrokkenheid bij binnenstedelijke ontwikkeling kan pas sprake zijn als een of meer van de stedelijke functies wonen, werken, winkelen aan de orde is. Bij wonen gaat het vooral om toevoeging van woningen teneinde bij te dragen aan het wegwerken van het woningtekort, terwijl het bij werken en winkelen vooral gaat om transformeren, revitaliseren en herstructureren. Uitvoering vindt enerzijds plaats door 'verbinding in gebieden' en anderzijds door 'verbinding op thema'.
Plangebied
Het plangebied ligt binnenstedelijk. De woningbouwontwikkeling draagt bij aan het wegwerken van het woningtekort. De ontwikkeling past binnen het beleidskader Binnenstedelijke Ontwikkeling.
Water is een belangrijke pijler van een veilige, gezonde en prettige leefomgeving. Vanuit die achtergrond werkt Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden aan bescherming tegen overstromingen, een gezond grond- en oppervlaktewatersysteem en het zuiveren van afvalwater.
Het waterschap heeft haar ambities en visies vastgelegd in de Waterkoers 2016-2021.
De koers is een omslag in denken, waarbij het waterschap zich flexibel opstelt en daarbij ruimte laat voor initiatieven uit de samenleving. Andere onderwerpen die in de Waterkoers aan de orde komen zijn waterveiligheid, voldoende water, gezond water, gezuiverd afvalwater en genieten van water.
Plangebied
Als gevolg van de ontwikkeling neemt het verhard oppervlak in het plangebied toe, maar kan de hoeveelheid verrekend worden met overcompensatie binnen geheel Rijnvliet. Zie ook paragraaf 5.13.
Op 1 juni 2018 is het coalitieakkoord 2018-2022 'Utrecht: ruimte voor iedereen' verschenen. Het coalitieakkoord bestaat uit drie onderdelen:
• Plaats voor iedereen
Het eerste deel van het akkoord bevat verschillende maatregelen op het gebied van onderwijs, economie, werk, sport, welzijn, zorg en veiligheid. Samen met inwoners, bedrijven, maatschappelijke organisaties en vrijwilligers maken we van Utrecht een plaats voor iedereen.
• Gezonde groei voor iedereen
Het tweede deel van het akkoord bevat maatregelen over wonen, mobiliteit, nieuwe energie en een gezonde omgeving om in te leven. We vinden dat er voor iedereen ruimte moet zijn om in Utrecht te wonen en dat Utrecht aantrekkelijk en bereikbaar moet blijven. Ook willen we graag koploper zijn in de verandering naar een duurzame energievoorziening en economie.
• De kracht van iedereen
Het derde deel van het akkoord gaat over hoe we de genoemde doelen willen bereiken, samen met Utrechters en andere betrokkenen.
Om te komen tot gezonde groei voor iedereen worden onder andere de volgende maatregelen genomen:
Utrecht wil zo snel mogelijk klimaatneutraal zijn. Hierbij is het belangrijk om de groei van de stad en de daarmee gepaard gaande ruimtelijke ontwikkelingen te koppelen aan de energietransitie en daarvoor worden onder meer de volgende stappen genomen:
In de omgevingsvisie staat wat het gemeentelijke beleid is voor de 'fysieke leefomgeving'. Dit is de omgeving waarin we wonen, werken en recreëren. De ondergrond, de lucht en het water maken deel uit van de leefomgeving, maar ook de gebouwen, bestrating en planten. De omgevingsvisie bevat drie niveaus:
De omgevingsvisie is digitaal te raadplegen via: www.utrecht.nl/bestuur-en-organisatie/beleid/omgevingsvisie/.
Niet alle gemeentelijke beleidskaders hebben betrekking op het plangebied. Hieronder worden daarom alleen de relevante beleidskaders nader toegelicht.
Het ruimtelijke beleid voor de langere termijn is vastgesteld in de Ruimtelijke Strategie 2040 'Utrecht dichtbij: de tien-minutenstad' (hierna: RSU 2040). De RSU 2040 is één van de koersdocumenten van de Omgevingsvisie Utrecht. Daarmee maakt de RSU 2040 deel uit van één van de instrumenten van de Omgevingswet, die op 1 juli 2022 in werking treedt. Dat betekent dat de ambities uit de RSU 2040 doorwerken in de regels die vanaf 1 juli 2022 in het omgevingsplan zullen worden vastgelegd. De RSU 2040 is op 15 juli 2021 vastgesteld en bevat uitgangspunten voor een gezonde groei en ontwikkeling van de stad tot 2040. In de strategie verbinden we belangrijke thema's met elkaar, zoals mobiliteit, economie, voorzieningen, wonen, energie, groen, sport en ontspanning en werk. Ook is beschreven hoe Utrecht zich kan ontwikkelen tot tien-minutenstad. Daarmee zorgt de gemeente ervoor dat de groei van het aantal inwoners en woningen in balans blijft met een toename van groen in de stad, met een groei van banen en voorzieningen, met een passende infrastructuur voor verkeer en vervoer en met de ambities op basis van de energietransitie.
Om bij de groei de specifieke kwaliteiten van de stad te behouden, kiezen we ervoor een stad te zijn waarin alle belangrijke functies voor dagelijks gebruik dichtbij de woon- en werkomgeving te vinden zijn: Utrecht, de tien-minutenstad. Daarbij zijn twee hoofdstructuren leidend voor het ordenen van de nieuwe plekken in de stad, namelijk de groenstructuur en de mobiliteitsstructuur. Groen, landschap en water in en rond de stad zijn een voorwaarde voor gezonde stedelijke ontwikkeling, voor groenbeleving en recreatie, maar ook voor bijvoorbeeld klimaatadaptatie en biodiversiteit. Daarmee wordt de bestaande stad ook versterkt. Er worden functies toegevoegd en de kwaliteit van de stad wordt verbeterd.
We maken de keuze om de groei van de stad op een aantal plekken in de stad te concentreren, waar hoge bouwvolumes worden gerealiseerd. Daarmee verandert Utrecht van een stad met één centrum naar een stad met meerdere centra. Op deze nieuwe knooppunten komen veel verschillende stedelijke functies samen: een mix van wonen, werken, voorzieningen en groen. Hierdoor beperkt de gemeente ook de groei van het aantal vervoersbewegingen.
De Merwedekanaalzone, het Jaarbeursterrein en Leidsche Rijn zijn gebieden waar komende jaren veel gebouwd wordt. Maar er wordt ook gebouwd op kleinere plekken, zoals bij de 2e Daalsedijk en het Kruisvaartterrein. Ook in de binnenstad, het stationsgebied, het Utrecht Science Park, Leidsche Rijn Centrum en Papendorp is ruimte voor extra woningen, winkels en bedrijven. En voor cultuur en maatschappelijke instellingen.
Omdat er met de met de ambities van de RSU 2040 veel geld gemoeid gaat, is in de RSU 2040 ook een investeringsstrategie opgenomen. Daarnaast is een uitvoeringsstrategie opgesteld, waarin staat welke ontwikkelingen als eerste plaatsvinden en in welke tijdsvolgorde de stad zich tot 2040 ontwikkelt. Ook heeft de gemeenteraad op 12 maart 2020 het koersdocument Leefbare stad en maatschappelijke voorzieningen vastgesteld. Hierin staan de ontwikkelopgaven voor scholen, sportplekken en andere maatschappelijke voorzieningen. Het document Gezondheid voor iedereen, volksgezondheidbeleid 2019-2023 is ook onderdeel van de koers. Zie hiervoor paragraaf 2.3.2.2.5.
Plangebied
Dit plan zorgt voor een toename van 9 woningen. Ten aanzien van de gezondheid, leefbaarheid en duurzaamheid wordt aangesloten bij het bestemmingsplan van Rijnvliet en de daarmee vastgelegde afspraken. Specifiek voor Rijnvliet is er veel ruimte voor groen en water en er komt een eetbare woonbuurt; de planten en bomen in de omgeving produceren voedsel. De toename van 9 woningen past daarmee in het beleid voor de lange termijn.
Woonvisie Utrecht beter in balans
De woonvisie Utrecht beter in balans is op 18 juli 2019 vastgesteld door de gemeenteraad. In de woonvisie zijn de punten van het collegeakkoord verwerkt. Daarin streven we naar goede betaalbare duurzame woningen in gemengde wijken. De horizon voor de visie op de Utrechtse woningmarkt is 2040. Onze ambities vragen meerjarige inzet en meervoudig sturen. Vanuit die visie en aanpak zijn voor de korte termijn vijf speerpunten en bijbehorende activiteiten benoemd en uitgewerkt die we volgen en zo nodig tussentijds bijstellen. Voor de komende jaren zijn dat:
Plangebied
De ontwikkeling van 9 woningen past binnen de woonvisie. Er vindt een toename plaats van het aantal woningen. Voor duurzaamheid zijn voor dit gebied de afspraken uit de bouwclaimovereenkomst en de wettelijke eisen uit het Bouwbesluit van kracht. Zie verder ook paragraaf 5.18.
Beleidskader Particuliere Vakantieverhuur (2018)
Op 8 maart 2018 heeft de gemeenteraad voor het tijdelijk verhuren van een woning aan toeristen het beleidskader Particuliere Vakantieverhuur vastgesteld. Het faciliteren van de groeiende behoefte aan tijdelijk verblijf van toeristen en andere doelgroepen in Utrecht is goed voor de Utrechtse economie en werkgelegenheid en past binnen de visie die we in de Ruimtelijke Strategie Utrecht hebben vastgelegd. Wel is het belangrijk dat hier grenzen aan worden gesteld om te voorkomen dat door de toename van de vraag naar en het aanbod van tijdelijk verblijf in Utrecht andere belangen onder druk komen te staan. Ten behoeve van de kleinschaligheid, veiligheid, gelijk speelveld en het voorkomen van klachten wordt de verhuur van een woning aan toeristen alleen onder voorwaarden toegestaan. Deze staan in de beleidsregels Particuliere Vakantieverhuur.
Plangebied
Particuliere vakantieverhuur is onder de voorwaarden uit de Beleidsregels Particuliere Vakantieverhuur toegestaan. Een aantal van de voorwaarden zijn: het aantal nachten verhuur bedraagt per kalenderjaar niet meer dan 60 nachten, als de woning minder dan 200 m2 is mag deze maximaal aan zes personen worden verhuurd, bij een grotere woning mag de woning aan maximaal acht personen worden verhuurd en de vakantieverhuur mag geen overlast veroorzaken. Als niet aan de voorwaarden wordt voldaan wordt in strijd met het bestemmingsplan gehandeld waartegen handhavend opgetreden kan worden.
Huisvestingsbeleid, woningvorming en omzetting
Het beleid voor het omzetten, onttrekken, samenvoegen, woningvormen en kadastraal splitsen van woningen is per 1 juli 2019 gewijzigd met de inwerkingtreding van de nieuwe Huisvestingsverordening Regio Utrecht 2019, gemeente Utrecht en de uitwerking hiervan in de beleidsregels 'Wijziging samenstelling van de woonruimtevoorraad (woningsplitsen en omzetten) gemeente Utrecht'. Omdat er in Utrecht schaarste is in alle segmenten van de woningvoorraad en daarnaast de leefbaarheid in alle wijken onder druk staat, heeft de gemeenteraad met de nieuwe Huisvestingsverordening de gehele woningvoorraad als vergunningplichtig aangewezen.
Omdat is gebleken dat ongereguleerde omzetting en vorming van woningen kan leiden tot een aantasting van het woon- en leefklimaat, wordt daarnaast in lijn van het bestemmingsplan 'Chw Algemene regels voor bouwen en gebruik' in alle bestemmingsplannen een regeling opgenomen voor omzetting en woningvorming. In verband met een goede ruimtelijke ordening worden regels gesteld die zien op een goede kwaliteit van het woon- en leefklimaat. Deze regels werken aanvullend op het Bouwbesluit, waarin veiligheid en gezondheid geregeld zijn en op de Huisvestingsverordening 2019 die gericht is op het beheer van een goede woningvoorraad.
De beleidsregels 'Wijziging samenstelling van de woonruimtevoorraad (woningsplitsen en omzetten) gemeente Utrecht' zien onder meer op het beoordelen van de gevolgen voor het woon- en leefklimaat. In de beleidsregels zijn eisen opgenomen over de minimale omvang van woningen en is de verplichting opgenomen om de gevolgen van extra woningen of bewoners voor de bestaande situatie in beeld te brengen. De bestemmingsregeling kan daarom nauw aansluiten bij de wijze waarop het beleid over omzetting en woningvorming is neergelegd in die beleidsregels.
Plangebied
In het bestemmingsplan zijn regels opgenomen voor woningvorming, splitsen en omzetting. Het huisvestingsbeleid is geen belemmering voor het bestemmingsplan.
Groenstructuurplan Utrecht 'Stad en land verbonden' en 'Actualisatie van
Groenstructuurplan Utrecht'
De gemeente Utrecht wil het groen in de stad voor iedereen bereikbaar houden en de kwaliteit verbeteren. Grote groengebieden en belangrijke groene verbindingen wil de gemeente verder ontwikkelen, verbeteren en beschermen.
Groen maakt een stad leefbaar, mooi en het is goed voor het milieu. Woont u in Utrecht? Dan willen we bijvoorbeeld dat u een mooie fietstocht kunt maken langs een groene route. Of dat u kunt ontspannen in een mooi park. Veel groen is ook aantrekkelijk voor bezoekers van de stad.
In het groenstructuurplan Utrecht Stad en land verbonden is dit verwoord in 3 ambities:
Het groenstructuurplan van 2007 is bijgewerkt in de actualisatie groenstructuurplan Utrecht 2017 – 2030. Naast de 3 ambities ligt de nadruk meer op hoe we groen inzetten voor de gezonde stad. En hoe groen ons helpt om de gevolgen van klimaatverandering op te vangen. Dit plan is op 8 maart 2018 door de gemeenteraad vastgesteld.
De groei van de stad vraagt om het vastleggen van de plekken die we groen willen houden in en om de stad, zodat bij ontwikkelingen daar rekening mee gehouden kan worden en het groen zoveel mogelijk beschermd kan worden. Daarnaast vraagt de groei van het aantal inwoners in de stad om ontwikkeling van nieuw groen, goede recreatieve en groene verbindingen en het verbeteren van bestaand groen.
De groengebieden die we extra beschermen zijn geselecteerd op basis van ecologische, landschappelijke, recreatieve of cultuurhistorische kwaliteiten. Deze gebieden staan aangegeven op de kaart in het groenstructuurplan. Als in die gebieden plannen zijn waardoor groen verdwijnt, moet de gemeenteraad daar eerst over beslissen. Bij de beoordeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning toetst de gemeente concreet of deze in de groenstructuur ligt.
Plangebied
Afbeelding 2 Uitsnede actualisatie groenstructuurplan Utrecht 2017 – 2030
In Rijnvliet is in het middengedeelte een vlak en verbinding opgenomen als stedelijke groenstructuur. Een van de ambities is het verbeteren van de ecologische verbinding van het stedelijk groen rond de Strijkviertelplas aan de zuid-westzijde met Park Voorn in het noordoosten. Ook is deze opgenomen vanwege de ambitie dat het te ontwikkelen groengebied een bijdrage levert aan meer groen voor recreatie voor de inwoners van Utrecht. Bijvoorbeeld door een route te maken tussen de recreatieplas en de Rijksstraatweg: een parkachtige inrichting met wandel- of fietsverbinding.
Daarnaast is een strook agrarisch land ten westen van Rijnvliet opgenomen als wenselijke stedelijke groenstructuur, vanwege de ecologische potenties als verbinding tussen Strijkviertelplas en het Archeologie Park. Deze wordt echter onderbroken door de bebouwing langs de Rijksstraatweg. Dit gebied is opgenomen om ecologische stapstenen te bieden voor verschillende diersoorten. Dit gebied is nu agrarisch weiland en braakliggend terrein met een diversiteit aan opgaande begroeiing aan de westelijke rand, belangrijk voor vleermuizen.
Ten zuiden van Rijnvliet ligt het sportpark Rijnvliet dat ook onderdeel is van de stedelijke groenstructuur: sportparken hebben vaak waardevolle randen en een verbindende functie tussen de groengebieden. Hier is het van belang als recreatieve verbinding tussen Papendorp en Strijkviertelplas.
In de visie op de stedelijke groenstructuur Utrecht 2030 is te zien dat de groenstrook ten westen van het plangebied deel uit maakt van de stedelijke groenstructuur van Utrecht. Rijnvliet is weergegeven als lopende gebiedsontwikkeling.
Afbeelding 3 Plangebied Papiermoerbeilaan in relatie tot de groenstructuur
Het plangebied ligt in of aan de te ontwikkelen stedelijke groenstructuur, zie afbeelding 3. Het is noodzakelijk dat beschreven wordt wat er aan (potentiële) groene waarden aanwezig is en welke maatregelen er worden genomen om de groene kwaliteiten te verbeteren en de structuur te ontwikkelen. In paragraaf 4.2.3, die verwijst naar de planbeschrijving over de openbare ruimte en groen, wordt dit beschreven.
Bomenbeleid Utrecht (2009)
De nota Bomenbeleid Utrecht is in 2009 vastgesteld. Een van de belangrijkste doelen van het Utrechtse bomenbeleid is een samenhangende bomenstructuur voor de stad te verbeteren en te ontwikkelen, gebaseerd op cultuurhistorische, ruimtelijke en ecologische uitgangspunten en milieu. Voor 2030 zet de gemeente in op het behoud en de ontwikkeling van de bomenstructuur. Dit zal gebeuren door twee beleidsdoelstellingen:
Sinds 1 januari 2007 kennen alle gemeentelijke ruimtelijke plannen in de stad een bomenparagraaf. De bomenparagraaf biedt vanaf het begin en in alle fasen van een planproces de mogelijkheid een belangenafweging te maken over de gevolgen van een ruimtelijk plan voor bomen.
Plangebied
In het plangebied zijn geen bomen aanwezig. Het plan past binnen het bomenbeleid.
Nota Utrechtse soortenlijst (2018)
Op 7 juni 2018 heeft de gemeenteraad de Nota Utrechtse soortenlijst vastgesteld, ter bescherming en stimulering van de voor Utrecht belangrijke plant- en diersoorten en daarmee ter bevordering van de biodiversiteit in de stad. Onder de bescherming vallen 5 vogelsoorten, 3 vissoorten, 6 soorten wilde bijen, 40 plantensoorten en 10 paddenstoelsoorten. De Utrechtse soortenlijst wordt meegewogen bij de voorbereiding van gemeentelijke ruimtelijke plannen. Bij een gebiedsontwikkeling waarbij de gemeente Utrecht initiatiefnemer is moet naar de aanwezigheid van deze Utrechtse soorten onderzoek worden gedaan. Bij gebiedsontwikkelingen van derden wordt dringend geadviseerd om de Utrechtse soortenlijst bij de onderzoeken te betrekken.
Plangebied
In het plangebied voor de 9 woningen is in 2019 een ecologisch onderzoek uitgevoerd. De Utrechtse soortenlijst is daarin meegenomen. Voor de resultaten van dit onderzoek verwijzen we naar paragraaf 5.11.
Archeologie
De gemeente Utrecht heeft ervoor gekozen ter bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen een verordening op te stellen voor het hele grondgebied van de gemeente. In de verordening op de archeologische monumentenzorg is een vergunningenstelsel opgenomen ter bescherming van het archeologische erfgoed, waarmee de wettelijk vereiste bescherming kan worden geboden. In bestemmingsplannen wordt verwezen naar de verordening en een regel opgenomen (dubbelbestemming Waarde - Archeologie). In deze dubbelbestemming is opgenomen dat de voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden mede zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachtingen. Met deze specifieke gebruiksregel wordt geregeld dat onder een met het bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval wordt begrepen het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg. Door de verordening en de daarbij behorende archeologische waardenkaart is de bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen in de bodem van de gemeente Utrecht gewaarborgd en zijn verstoringen van de bodem vanaf een op de archeologische waardenkaart aangegeven oppervlakte en diepte vergunningplichtig.
Plangebied
Na de vaststelling van het bestemmingsplan Rijnvliet in 2016 heeft er grootschalig archeologisch onderzoek plaatsgevonden in 2017 en 2018. Voor het plangebied hoeft geen rekening meer gehouden te worden met archeologische waarden. In paragraaf 5.14 van dit plan wordt verder ingegaan op de archeologie in het plangebied.
Nota Stallen en Parkeren (2013) en Addendum Nota parkeernormen fiets en auto
De gemeenteraad heeft op 28 maart 2013 de Nota Stallen en Parkeren vastgesteld. Met de uitwerkingsnota 'Parkeernormen Fiets en Auto' bepaalt de gemeente de benodigde capaciteit van het (fiets)parkeren. Voor de veiligheid, leefbaarheid en aantrekkelijkheid van Utrecht geeft de gemeente meer ruimte aan voetgangers en fietsers. Dit betekent dat er op sommige plekken op straat minder ruimte komt voor geparkeerde auto's. De gemeente stimuleert auto's om langs de rand van de stad te parkeren: in één van de drie herkenbare grote P+R terreinen, bij NS-stations en andere OV-knooppunten. Als stimulans voor binnenstedelijke ontwikkelingen, en daarmee voor een aantrekkelijke en bereikbare stad zijn de autoparkeernormen in betaald parkeergebied verlaagd. Ook schept de gemeente flexibiliteit door de vrijstellingsmogelijkheden van de parkeernormen te verruimen. Nieuw in de gemeentelijke aanpak is de verplichting om bij nieuwbouw, uitbreiding van bestaande gebouwen of in geval van een functiewijziging ook fietsenstallingen te realiseren. De parkeernormen hebben een bandbreedte, om optimale flexibiliteit en maatwerk te bieden bij de realisatie van bouwplannen.
Op 28 maart 2019 heeft de gemeenteraad het addendum Nota parkeernormen fiets en auto vastgesteld. Het addendum bevat een aantal algemene wijzigingen en wijzigingen voor bepaalde gebieden, de maatwerklocaties. De algemene wijzigingen hebben betrekking op de parkeernorm voor sociale- en middenhuurwoningen en juridische en technische wijzigingen.
Plangebied
Voor het plangebied met de 9 woningen is een parkeerberekening uitgevoerd. Het aantal parkeerplaatsen op eigen erf en in de openbare ruimte voldoen. In paragraaf
4.2.2
wordt verder ingegaan op het parkeren in het plangebied.
Nota Gezondheid voor iedereen – Volksgezondheidsbeleid Utrecht 2019-2023
Op 17 oktober 2019 heeft de gemeenteraad de Nota Gezondheid voor iedereen-Volksgezondheidsbeleid Utrecht 2019-2023 vastgesteld. De ambitie van de nota is dat mensen op een prettige, gezonde manier in de groeiende stad Utrecht kunnen wonen, werken en leven. Met de nota worden kansen benut door gezondheid te koppelen aan gebiedsontwikkeling, duurzaamheid, mobiliteit en sociale- en economische ontwikkelingen. De speerpunten voor de beleidsperiode die extra gezondheidswinst helpen te realiseren zijn: gezonde leefomgeving, gezond en veilig opgroeien, gezond gedrag, gezond rondkomen, gezond werkgeverschap, psychische gezondheid en gezond ouder worden.
Binnenstedelijke verdichting brengt gezonde kwaliteiten met zich mee zoals het behoud van groen om de stad en autoluwe wijken die actieve mobiliteit en ontmoeting stimuleren en daarmee bijdragen aan gezondheid. Daarnaast biedt het mogelijkheden voor gemengd wonen en het vergroten van het aandeel sociale en midden huur in de stad. Er ontstaat, met name rond drukke wegen, echter ook een dilemma tussen gezonde lucht en minimale geluidsbelasting enerzijds en verdichting anderzijds.
Er wordt gekozen om idealiter geen nieuwe woningen binnen 100 meter van een autosnelweg te realiseren. Tevens wordt de markt uitgedaagd om bij nieuwe gebiedsontwikkelingen aan drukke binnenstedelijke wegen (> 10.000 voertuigen per etmaal), waarover nog geen bestuurlijke afspraken zijn gemaakt, met (innovatieve) maatregelen te komen die de gezondheidseffecten door luchtverontreiniging en geluidbelasting minimaliseren met behoud van een goed binnenmilieu en een prettige woon-en verblijfskwaliteit. Voor groepen mensen die extra gevoelig zijn voor luchtverontreiniging (ouderen, mensen met een zwakke gezondheid en kinderen van 0-18 jaar) wordt bij het bestemmen van nieuwbouw van voorzieningen (scholen, kinderopvang en woon(zorg)voorzieningen) bij drukke binnenstedelijke wegen (>10.000 mvt/etm) een minimale afstand van 50 meter en bij autosnelwegen een minimale afstand van 300 meter aangehouden. Voor bestaande voorzieningen die renovatie, aanbouw of vervangende nieuwbouw nodig hebben, al dan niet met een bestemmingsplanwijziging, wordt in goed overleg met de vertegenwoordigers van de voorziening onderzocht of een alternatieve locatie ruimtelijk en binnen de financiële kaders mogelijk is. Ook wordt onderzocht of er reguliere maatregelen te treffen zijn om het binnenmilieu te verbeteren. Bij tijdelijke schoolgebouwen en noodlokalen wordt er ook naar gestreefd om aan het afstandscriterium te voldoen. Als dit niet mogelijk is, wordt naar een zo kort mogelijke overbruggingsperiode gestreefd. In een verdichtende stad zijn stille plekken schaars, wij beschermen daarom deze plekken. Ook staan we geen horecavoorzieningen toe in stille hofjes en rustige woonstraten om zo geluidsoverlast te beperken.
Bij bouwplannen moeten alle soorten woningen (sociale huur, midden huur, koopwoningen etc.) in het plan een vergelijkbare lucht- en geluidskwaliteit hebben. Daarnaast worden er passende maatregelen genomen om de gevolgen van klimaatverandering zoals hittestress te beperken door bijvoorbeeld groene daken en gevels te realiseren en door bij de ruimtelijke inrichting voor meer plekken voor verkoeling te zorgen. Wij hanteren hierbij voor de openbare ruimte het principe 'groen tenzij'. Daarnaast is er ook ruimte voor biodiversiteit, dit versterkt de natuurbeleving en daarmee indirect de gezondheid.
Plangebied
Het bestemmingsplan 'Rijnvliet' uit 2016 biedt een kader om diverse volksgezondheidaspecten zo optimaal mogelijk vorm te geven. De ontwikkeling in het plangebied kan daarvan profiteren en klimaatadaptieve investeringen zijn ook mogelijk in dit bestemmingsplan. In paragraaf 5.16 wordt dit nader toegelicht.
Nota Bodembeheerplan 2017-2027 'Grondig Werken 4' (2017) en Aanvulling Nota
Bodembeheerplan 2017-2027 beleid PFAS (2020)
In 2017 is de Nota Bodembeheer 2017-2027 'Grondig Werken 4' vastgesteld. De Nota bodembeheer 2012–2022 is met de voorliggende Nota bodembeheer 2017-2027 geactualiseerd. Utrecht groeit en er wordt zowel in de stad als aan de randen veel gebouwd. Door deze bouwinitiatieven kan de vraag naar bouwgrond periodiek groot zijn. We willen voorkomen dat deze bouwgrond van elders (vaak over lange afstand) wordt aangevoerd. De aanpak in de Nota Bodembeheer 2017 – 2027 zorgt ervoor dat de benodigde grond duurzaam uit de eigen en uit omliggende gemeenten in de regio kan komen, wat bijdraagt aan een gezonde verstedelijking en een circulaire economie. In 2020 is de Nota uitgebreid met een aanvullende nota over PFAS-stoffen.
Daarbij is de ambitie om maximaal voordeel te behalen voor mens en milieu, efficiënter te werken (goedkoper, kortere doorlooptijden) en werk met werk te maken. In de Nota bodembeheer staat hoe beschikbare vrijgekomen grond en baggerspecie op en in de landbodem van de gemeente Utrecht mag worden opgeslagen, hergebruikt of toegepast en welke regels en procedures hierbij gelden. De nota is bedoeld voor professionele partijen.
De gemeente Utrecht volgt zoveel mogelijk het algemene landelijke beleid zoals dat is opgenomen in het Besluit bodemkwaliteit. Dit landelijke beleid past echter niet in elke lokale situatie. De wetgever heeft het mogelijk gemaakt om lokaal beleid toe te staan. In Utrecht speelt, naast de grote vraag naar bouwgrond, mee dat gebiedseigen grond niet altijd kan worden hergebruikt en dat er te weinig hergebruiksmogelijkheden zijn. De lokale gebiedsgerichte invulling sluit aan bij de functie, kwaliteit en ontwikkelingen van een gebied. De nota is hierdoor ingedeeld in: gebiedsspecifiek beleid, ander gemeentelijk beleid en landelijk beleid.
Het gebiedsspecifieke beleid bestaat uit:
Ander gemeentelijk beleid bestaat uit:
Landelijk beleid geldt voor alle andere gebieden en stoffen die niet onder het gebiedsspecifiek beleid of ander gemeentelijk beleid vallen.
Plangebied
Op basis van de Nota Bodembeheer 2017-2017 is het plangebied ingedeeld in de bodemkwaliteitsklasse landbouw/natuur. Het is in gebruik geweest voor veeteelt en landbouw. Tussen 2004 en 2011 zijn er diverse bodemonderzoeken uitgevoerd voor bestemmingsplan 'Rijnvliet'. De bodemonderzoeken zijn wat ouder, maar geven voldoende beeld van de kwaliteit. Er hebben zich geen recente ontwikkelingen voorgedaan in het plangebied. De onderzoeken zijn nog steeds actueel. De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. In paragraaf 5.10 is het aspect bodem nader toegelicht.
Plan Gemeentelijke Watertaken 2016-2019
Het Plan Gemeentelijke Watertaken beschrijft de invulling van de wettelijke gemeentelijke zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater. Ook de wijze van beheer van oppervlaktewater wordt beschreven. Op basis van de zorgplichten heeft de gemeente op het gebied van water de volgende taken:
Plangebied
Als gevolg van de ontwikkeling neemt het verhard oppervlak in het plangebied toe, maar kan de hoeveelheid verrekend worden met overcompensatie binnen geheel Rijnvliet. In paragraaf 5.13 is het aspect water nader toegelicht.
Utrecht: energiek middelpunt van het land, Energieplan Utrecht en duiding van het college
bij het Energieplan (2016) en de Utrechtse Energieagenda's 2016 - 2019
De gemeenteraad heeft op 14 januari 2016 het Energieplan besproken en het document Duiding van het College bij het Energieplan vastgesteld. Deze documenten geven samen richting aan het energiebeleid in Utrecht voor de komende jaren. Het Energieplan is door 165 Utrechters opgesteld en hierbij stond de volgende vraag centraal: realiseer een klimaatneutraal Utrecht. Aan de hand van de onderwerpen wonen, werken, vervoer en centrale energievoorziening in Utrecht zijn, om dit te bereiken, te nemen maatregelen geformuleerd. Bewustwording via het verbeteren van informatievoorziening is hierbij belangrijk en de gemeente heeft een grote en pro-actieve rol bij de overgang naar duurzame energie.
In het najaar van 2015 zijn de Utrechtse Energieagenda's verschenen, welke een vervolg zijn op het Energieplan en de duiding daarop van het college. Hierin worden de concrete gemeentelijke werkzaamheden gepresenteerd en de inzet van middelen welke leiden tot een klimaatneutraal Utrecht richting 2030. Om deze ambitie te bereiken zijn de volgende ambitieuze doelstellingen voor 2020 geformuleerd:
Met het coalitieakkoord 'Utrecht: Ruimte voor iedereen' (2018) zijn voorgaande doelstellingen vervangen. Utrecht wil zo snel mogelijk klimaatneutraal zijn en om hiertoe te komen worden de volgende stappen genomen:
Plangebied
Het bestemmingsplan 'Rijnvliet' uit 2016 is opgesteld waarbij met de ontwikkelaar afspraken zijn gemaakt in een overeenkomst. Deze afspraken en de nieuwe wettelijke eisen zijn voor dit plangebied van toepassing. Waar mogelijk werkt de ontwikkelaar mee aan de duurzaamheidsambities van de gemeente Utrecht. Dit is duidelijke gemaakt in het visiedocument over duurzaamheid. Zie hiervoor paragraaf 5.18.
Visie op de warmtevoorziening (2017)
Op 2 november 2017 heeft de gemeenteraad de Visie op de warmtevoorziening vastgesteld. De CO2-uitstoot in onze stad wordt voor een derde veroorzaakt door het verwarmen van huizen en gebouwen met aardgas (inclusief de stadsverwarming). Ook gebruiken gebouwen op dit moment relatief veel warmte door een lage isolatiegraad en installaties met een laag rendement. Om de doelstelling te behalen om als Utrecht in 2030 klimaatneutraal te zijn, is een omschakeling naar een duurzame warmte- en koudevoorziening nodig. Met het nieuwe coalitieakkoord is de doelstelling opgenomen om zo snel mogelijk klimaatneutraal te zijn en 40.000 bestaande woningen van het gas af te halen. Een duurzame warmtevoorziening kan gerealiseerd worden door de vraag naar warmte te beperken, te stoppen met het gebruik van aardgas en over te stappen op duurzame warmtebronnen. Dit vraagt om ingrijpende aanpassingen in gebouwen, de energieinfrastructuur en door nog meer gebruik te maken van duurzame warmtebronnen. Natuurlijke momenten, op zowel gebouw- als gebiedsniveau, moeten worden benut om de warmtetransitie te versnellen. Een klimaatneutrale warmtevoorziening moet aan de voorwaarden duurzaam, betaalbaar en betrouwbaar voldoen.
In het door het VNG ondertekende Klimaatakkoord is een nieuwe regierol voor de gemeente vastgelegd. Gemeenten moeten voor eind 2021 een Transitievisie Warmte (TVW) en een Regionale Energiestrategie (RES) opstellen. In de Transitievisie Warmte staat hoe de gemeente een aardgasvrije stad gaat maken en welke planning daarvoor wordt gehanteerd. In de TVW staat wanneer we in welke buurt starten met het aardgasvrij maken van gebouwen en het aanpassen van de energie-infrastructuur. In de RES staat hoe Utrecht en haar regiogemeenten invulling gaan geven aan de landelijke energiedoelstellingen in het Klimaatakkoord voor het verduurzamen van de energiebronnen. In de RES staat hoeveel en waar duurzame elektriciteit (wind en zon) in 2030 wordt opgewekt. Ook staat er in de RES welke duurzame warmtebronnen te gebruiken zijn zodat buurten van het aardgas af kunnen. Beide documenten worden in de Omgevingsvisie verankerd. De landelijke wet- en regelgeving wordt hiervoor de komende tijd aangepast.
Plangebied
Het bestemmingsplan 'Rijnvliet' uit 2016 is opgesteld waarbij met de ontwikkelaar afspraken zijn gemaakt in een overeenkomst. Deze afspraken en de nieuwe wettelijke eisen zijn voor dit plangebied van toepassing. Een voorwaarde is onder andere dat er gebruik gemaakt wordt van stadsverwarming.
In gebiedsbeleid maakt de gemeente de koers en het thematische beleid passend binnen een specifiek gebied.
Structuurplan Woongebied Rijnvliet
De gemeenteraad heeft op 7 februari 2008 het Structuurplan Woongebied Rijnvliet vastgesteld. Belangrijkste doel van dit structuurplan is het bieden van een ruimtelijk kader voor toekomstige ontwikkelingen in het woongebied van Rijnvliet. Daarnaast dient het structuurplan voor de bestendiging van het gevestigde voorkeursrecht. Het structuurplan bevat een beschrijving van de ontwikkeling op hoofdlijnen. Onder andere het Structuurplan Woongebied Rijnvliet is verder uitgewerkt in het Stedenbouwkundig Plan Rijnvliet, zie paragraaf 2.3.3.
Stedenbouwkundig Plan Rijnvliet
Het Stedenbouwkundig Plan Rijnvliet (hierna: SP) is op 17 april 2012 vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders. Het SP is een uitwerking van de aanwijzing van door het Rijk van Leidsche Rijn als VINEX-locatie en het eerder door de gemeenteraad vastgestelde Masterplan Leidsche Rijn (1995), de Ontwikkelingsvisie Centrale Zone (2006) en het Structuurplan Woongebied Rijnvliet (2008). Het SP legt de hoofdlijnen vast voor de verdere ontwikkeling van Rijnvliet. Het plan geeft onder andere aan waar woningen komen, hoe de verkeersstructuur is en hoe de openbare ruimte er uit gaat zien. Als aanbevelingen voor de woonomgeving en de woningen vanuit de woningmarktanalyses geldt voor Rijnvliet:
Het Stedenbouwkundig Plan is voor de ontwikkelende partijen het kader waarbinnen zij hun bouwplannen opstellen en voor de gemeente het kader voor de inrichting van de openbare ruimte.
Plangebied
In het SP is het plangebied aangeduid als 'ruimte voor toekomstige ontwikkeling', zie afbeelding 4. Met deze 9 woningen wordt dat ingevuld.
Afbeelding 4 Het plangebied is in het SP aangeduid als ruimte voor toekomstige ontwikkeling
Geluidnota Utrecht 2014-2018 (2014)
De Geluidnota Utrecht 2014-2018 is op 11 februari 2014 vastgesteld. Dit beleid gaat over het beperken en minimaliseren van geluidhinder bij ruimtelijke ontwikkelingen in Utrecht.
De Geluidnota heeft betrekking op weg-, rail- en industrielawaai. Hiervoor is landelijke wet- en regelgeving van toepassing. Daarbinnen is echter ook ruimte voor gemeentelijke beleidsvrijheden. In de Geluidnota wordt aangegeven hoe hier mee wordt omgegaan.
De belangrijkste regels uit de Geluidnota zijn:
Ook onderwerpen, die meer algemeen onder het begrip "een goede ruimtelijke ordening" vallen, worden in de Geluidnota beschreven.
Plangebied
Voor het plangebied is in 2020 een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit akoestisch onderzoek gaat in op de bedrijven Van der Tol en J&B Grijpers die ten noordwesten van het plangebied liggen. De bedrijven liggen binnen 50 meter van de nieuwe woningen, waarbij het geluid van het bedrijf van Van der Tol boven de richtwaarde voor de woningen uit komt. In het akoestisch onderzoek staan maatregelen die ervoor zorgen dat er een goed woon- en leefklimaat voor de woningen is. In paragraaf 5.4 wordt hierop verder ingegaan.
Nota externe veiligheid (2007)
De Nota externe veiligheid, welke in 2007 is vastgesteld, gaat in op het beleid van de gemeente Utrecht voor de beheersing van risico's als gevolg van het werken met gevaarlijke stoffen in inrichtingen (bedrijf, productielocatie of kantoor) en het vervoer van gevaarlijke stoffen. De genoemde risico's zijn veiligheidsrisico's voor mensen die zich in de buurt van de inrichting of het transport bevinden.
De beleidskeuzes hebben betrekking op nieuwe situaties, waarin een risicobron zich vestigt of uitbreidt of een risico-ontvanger, zoals een woning, planologisch mogelijk wordt gemaakt. De randvoorwaarden en regels zijn vertaald in afstandseisen tussen risicobronnen (bedrijven, transportroutes (weg, spoorweg, vaarweg) of buisleidingen) en omgevingsobjecten. De gemeente Utrecht kiest ervoor om geen zwaardere veiligheidseisen op te leggen dan die vermeld staan in de risiconormering van de rijksoverheid. In sommige gevallen biedt de rijksregelgeving ruimte tot afwijken van de normering. In de Nota spreekt de gemeente zich uit om terughoudend om te gaan met de mogelijkheid tot afwijken.
Plangebied
In en direct rond het plangebied is een inventarisatie gedaan naar risicoveroorzakende activiteiten. Vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen vindt niet in het plangebied of in de nabijheid van het plangebied plaats. In de omgeving van het plangebied zijn twee Bevi bedrijven (BASF en Videojet) aanwezig. De afstanden van deze bedrijven tot het plangebied zijn te groot om van invloed te zijn op het plangebied. In of nabij het plangebied zijn ook geen overige bedrijven met een veiligheidsafstand buiten de inrichtingsgrens aanwezig. In paragraaf 5.7 wordt dit nader beschreven. Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.
De conclusie voor het plangebied is dat het relevante beleid de ontwikkeling van 9 woningen overeenkomstig de beleidskaders op nationaal, provinciaal en gemeentelijk niveau is.
Dit hoofdstuk geeft inzicht in de huidige situatie in het plangebied en analyseert de het plangebied in ruimtelijk en functioneel opzicht.
De wijk Rijnvliet ligt in de voormalige polder Oudenrijn. Ook Strijkviertel ligt in deze voormalige polder. Op een luchtfoto uit 1936, zie afbeelding 5, en uit diverse kadastrale kaarten uit de 19e en vroege twintigste eeuw is duidelijk de lintbebouwing en de haakse polderverkaveling op de Oude Rijn te zien. Langgerekte percelen begrensd door sloten liggen achter de historische lintbebouwing langs de Rijn. Op enkele plekken lagen achter de bebouwing wat boomgaarden, maar de meeste percelen waren polders. Wilgen en mogelijk af en toe een windsingel van andere boomsoorten kenmerken de vorm en begrenzen deze polders. Ook deze bomen zijn kenmerkend voor dit cultuurlandschap. De polders zijn niet of nauwelijks bebouwd geweest. In het plangebied zijn geen monumenten aanwezig.
Afbeelding 5 Uitsnede luchtfoto 1936
Rijnvliet is omsloten door verschillende gebieden met allemaal een andere functie. In tegenstelling tot de andere wijken van Leidsche Rijn, sluit Rijnvliet nauwelijks aan op andere woongebieden. Ten noorden van het plangebied ligt langs de Leidsche Rijn de Rijksstraatweg. Aan de Rijksstraatweg staan een aantal monumentale gebouwen, waaronder de Metaalkathedraal. Deze voormalige kerk is nu in gebruik als culturele en ecologische broedplaats. De Rijksstraatweg vormt de informele entree tot Rijnvliet. Ten westen van het plangebied ligt bedrijventerrein Oudenrijn.
Andere structuurbepalende elementen in de omgeving zijn de C.H. Letschertweg en de snelwegen A2 en A12.
Afbeelding 6 Structuurbepalende elementen, plangebied is aangegeven met een rode ster
Het plangebied bestaat nu nog uit grasland en braakliggende grond, zie afbeelding 1 in hoofdstuk 1. De aanwezige natuurwaarden staan beschreven in paragraaf 5.11. De opgaande begroeiing aan de westzijde van het plangebied wordt door verschillende vleermuissoorten gebruikt als cruciale vliegroute van noord- naar zuidelijke richting. Het open grasland met de aanwezigheid van verschillende bosschages en de aanwezigheid van natte gronden zijn belangrijke groene kwaliteiten voor Rijnvliet. Voor recreatie en gezondheid van de Utrechters had het plangebied geen specifieke waarde, het was voorheen minder toegankelijk. Voor het klimaat zijn de oppervlakte en het volume van groen belangrijke indicatoren. De oppervlakte aan groen was voornamelijk agrarisch gebruikt grasland. Het groenvolume is beperkt omdat het hoofdzakelijk weidegebied is.
De historie van Rijnvliet en de structuurbepalende elementen vormen de basis voor het vastgestelde Stedenbouwkundig Plan dat hoort bij het bestemmingsplan 'Rijnvliet' uit 2016. Bij dat bestemmingsplan is rekening met de waarden gehouden. Voor het plangebied van de 9 woningen zijn er geen knelpunten vanuit de historie die een belemmering geven.
In deze paragraaf wordt ingegaan op de reden van de ruimtelijke ingreep. Wat wil de gemeente of de aanvrager bereiken met het plan en waarom. In dit hoofdstuk wordt ook ingegaan op de inhoud van het stedenbouwkundig plan.
De woonwijk Rijnvliet is in aanbouw. In de gehele woonwijk Rijnvliet worden maximaal 1.100 woningen gebouwd. Het grootste deel van het totale programma bestaat uit grondgebonden woningen. Een klein deel bestaat uit appartementen. Ook is een klein deel van het programma bestemd voor bijzondere woonvormen. Er wordt een mix van eengezinswoningen en appartementen ontwikkeld in de categorieën sociale huurwoningen, goedkope, middeldure en dure koopwoningen. In het plangebied komen 9 dure koopwoningen. De typen woningen die in het plangebied komen zijn twee twee-onder-een-kapwoningen, drie vrijstaande woningen en vier rijwoningen. In bijlage 1 is de verkavelingskaart opgenomen.
De hoofdstructuur van Rijnvliet deelt het gebied op in een aantal woonbuurten. De woonbuurten krijgen niet ieder een eigen thema of karakter, maar vormen juist samen een eenheid waardoor er één duidelijk beeld voor Rijnvliet ontstaat. De buurten hebben een intieme sfeer: woonstraten met een grasberm en bomenrij worden afgewisseld met smalle straatjes waar incidentele bomen in staan en intieme pleintjes en groene ruimtes met speelvoorzieningen voor de kleinste kinderen. In de straten komen verschillende typen woningen voor. Door deze mix ontstaat een divers en afwisselend straatbeeld. Voor een verdere toelichting op het Stedenbouwkundig Plan Rijnvliet verwijzen wij u naar hoofdstuk 4 van het bestemmingsplan 'Rijnvliet' uit 2016.
Afbeelding 7 Impressies van de woningen in de wijk Rijnvliet
Het aspect verkeer is opgenomen in het Stedenbouwkundig Plan Rijnvliet. Zie hiervoor hoofdstuk 4 van het bestemmingsplan 'Rijnvliet'. In dit hoofdstuk is ingegaan op de bereikbaarheid van het plangebied met de auto, het openbaar vervoer, de fiets of te voet.
Voor de ontwikkeling van 9 woningen geldt een verkeersaantrekkende werking van 7,2 voertuigen per woning per etmaal. Dit betekent dat er 9 x 7,2 = 64,8 verkeersbewegingen pet etmaal bij komen. Dit is goed af te wikkelen over het aangrenzende wegennetwerk. Hiermee is ook rekening gehouden bij de berekening van de stikstofdepositie. Zie hiervoor paragraaf 5.11. Daarbij is ook uitgegaan van het toegepast verkeersmodel VRU 3.4.
Ook het aspect parkeren is in het Stedenbouwkundig Plan Rijnvliet opgenomen. In hoofdstuk 4 van het bestemmingsplan 'Rijnvliet' is uitgelegd dat de parkeernormen uit het Stedenbouwkundig Plan Rijnvliet van toepassing zijn op alle woningen in Rijnvliet. Voor dit bestemmingsplan moet dan ook (conform het bestemmingsplan 'Rijnvliet') worden voldaan aan de parkeernormen uit onderstaande tabel. Dit betekent dat de parkeernormen uit de Nota stallen en Parkeren voor de woningen niet van toepassing zijn.
Type woning | Parkeerplaats per woning | |
minimale parkeernorm | maximale parkeernorm | |
sociale woning | 1,25 | 1,35 |
dure huur/goedkope koop | 1,45 | 1,55 |
dure koop | 1,65 | 1,75 |
bejaardenwoning | 0,6 | |
seniorenwoning/klein appartement | 1,1 |
In de Nota Stallen en Parkeren is namelijk opgenomen, dat voor stedenbouwkundige plannen (SP) die zijn vastgesteld vóór de vaststelling van de Nota Stallen en Parkeren, uitgegaan mag worden van de parkeernorm zoals die zijn opgenomen in het SP. Dat is hier aan de orde want het Stedenbouwkundig Plan Rijnvliet is vastgesteld in 2012 en de Nota Stallen en Parkeren in 2013. Doordat deze overgangsbepaling in de Nota Stallen en Parkeren is opgenomen en van toepassing is op deze situatie, is het Stedenbouwkundig Plan Rijnvliet, dan wel het bestemmingsplan 'Rijnvliet' in overeenstemming met de Nota Stallen en Parkeren 2013.
Voor dit bestemmingsplan heeft dat tot gevolg dat de 9 woningen in het plangebied de volgende parkeerberekening hebben:
Alle 9 woningen vallen in het dure koop segment. De minimale parkeernorm is 1,65 en de maximale parkeernorm is 1,75 parkeerplaats per woning. Dit houdt in dat voor deze ontwikkeling minimaal (1,65 x 9) 14,9 parkeerplaatsen en maximaal (1,75 x 9) 15,8 parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden. Op basis van de Actualisatie Ontwikkelvisie 2003 wordt het aantal parkeerplaatsen op eigen terrein overeenkomstig onderstaande tabel geteld. Deze hanteert een telwijze waarbij het aantal parkeerplaatsen op basis van de parkeernorm, wordt verdeeld in parkeerplaatsen op eigen terrein en parkeerplaatsen in openbaar gebied.
Wijze van parkeren | Telwijze van de parkeerplaats |
garage met oprit (van voldoende lengte) | 1 |
garage zonder oprit | 0,5 |
carport | 0,85 |
tuinparkeerplaats | 0,5 |
Het wijzigingsplan maakt 9 woningen mogelijk. Het gaat om:
Gerealiseerde parkeerplaatsen op eigen terrein (na de telwijze, zie tabel)
3 vrijstaande woning met garage en oprit: 3 x 1 = 3
2 twee-onder-een-kap woningen met garage en oprit: 2 x 1 = 2
4 rijwoningen zonder eigen parkeerplaats: 4 x 0 = 0.
Er worden volgens de telwijze 5 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd. De overige parkeerplaatsen worden in het openbaar gebied gerealiseerd. Het gaat dan om minimaal afgerond 10 (14,9 - 5) en maximaal afgerond 11 (15,9 - 5) parkeerplaatsen.
Er zijn 12 parkeerplaatsen beschikbaar in de openbare ruimte voor deze ontwikkeling. De overige parkeerplaats is nodig voor de gehele ontwikkeling van Rijnvliet. Daarmee voldoet deze ontwikkeling aan het gemeentelijke parkeerbeleid.
In het Stedenbouwkundig Plan Rijnvliet is de openbare ruimte en het groen beschreven, zie hoofdstuk 4 van bestemmingsplan 'Rijnvliet' uit 2016. In het plangebied bestaat de openbare ruimte voornamelijk uit wegen, waaronder de Papiermoerbeilaan en parkeerplaatsen.
In de openbare ruimte van de gehele woonwijk Rijnvliet wordt de aanleg van 15 hectare voedselbos met een divers aanbod aan beplanting voldoende compenserende maatregelen genomen, zie hiervoor bijlage 2: ambitiedocument 'Eetbare woonwijk Rijnvliet, Utrecht. Stedelijk voedselbos - Urban Food Forestry'. Het voedselbos vormt een geïntegreerd onderdeel van de woonwijk Rijnvliet. Alle planten en bomen in de wijk produceren voedsel: voor de andere planten en bomen, dieren, bewoners en bezoekers. Het beplantingsplan is zeer divers opgezet, waarin alle lagen vertegenwoordigd zijn. Er wordt gebruik gemaakt van overwegend voedsel producerende beplantingssoorten. De eigenschappen van de verschillende soorten worden intelligent gebruikt om een stabiel en veerkrachtig ecosysteem te creëren.
Vergeleken met de agrarische functie die het gebied grotendeels had, zal de biodiversiteit toenemen. De biodiversiteit die inheemse bomen opleveren is echter groter dan exoten. Inheemse soorten die hier voorkwamen zoals de wilg zijn soortenrijk. Ook neemt de biodiversiteitswaarde van een gebied toe naarmate de beplanting (het systeem) ouder en stabieler is en wanneer er veel soorten overgangen van nat en droog en begroeiingslagen zijn. Een nieuwe ontwikkeling vergt tijd om de natuurwaarden weer op peil te krijgen.
Naast voedsel biedt het voedselbos ook een verscheidenheid aan ecologische diensten zoals habitat voor vele insecten en dieren, mitigatie van klimaatverandering en een prachtige plek om in te verblijven. Het plan voldoet hiermee aan het verbeteren van de groene kwaliteiten en versterking van de stedelijke groenstructuur.
De afname van het oppervlakte groen in dit plangebied wordt ruimschoots gecompenseerd in andere delen van Rijnvliet. Het groenvolume was in de huidige functie als agrarisch grasland zeer beperkt en zal met het aanplanten van tientallen bomen en onderbeplanting in de loop van de jaren verbeteren. De afname van groen in het plangebied wordt opgevangen binnen het totale plan voor het woongebied Rijnvliet.
In toenemende mate wordt de milieukwaliteit van belang bij de ontwikkeling van functies in het landelijk en stedelijk gebied. Het milieubeleid heeft zich in de loop van enkele decennia ontwikkeld tot een complexe materie, die er in de praktijk toe leidt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen met verschillende milieuaspecten rekening moet worden gehouden. In dit hoofdstuk is een overzicht gegeven van de relevante (milieu)aspecten in het plangebied en de diverse onderzoeken die zijn uitgevoerd.
Kader
Het doel van een milieueffectrapportage (m.e.r.) is om vooraf de mogelijke milieueffecten van plannen en besluiten in beeld brengen en deze een volwaardige rol te laten spelen bij de besluitvorming over deze plannen en besluiten.
Het maken van een milieueffectrapport is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten, die activiteiten mogelijk maken welke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.
In onderdeel C van de bijlagen bij het Besluit m.e.r. wordt aangegeven welke activiteiten altijd m.e.r.-plichtig zijn. Bij de activiteiten die in onderdeel D van die bijlage genoemd worden moet beoordeeld worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Uit deze m.e.r.-beoordeling kan de conclusie volgen dat er een milieueffectrapportage moet worden opgesteld.
Plansituatie
De in het plan opgenomen activiteiten vallen onder categorie D11.2 (aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject) zoals deze is opgenomen in onderdeel D van de bijlagen bij het Besluit m.e.r. Voor deze activiteit is in het Besluit m.e.r. een drempelwaarde opgenomen van 2.000 woningen, een projectgebied van 100 hectare en 200.000 m2 bvo aan bedrijfsoppervlakte of meer. Het plan blijft onder deze drempelwaarde en overschrijdt deze niet. Op grond van artikel 2, lid 5, sub b, van het Besluit m.e.r. dient echter ook in 'overige gevallen' bekeken te worden of sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen (de vormvrije m.e.r.-beoordeling). Op basis van deze vormvrije m.e.r.-beoordeling dient het bevoegd gezag (in dit geval de gemeente Utrecht) een besluit te nemen om voor het project wel of geen m.e.r.-procedure te volgen voor het project alvorens het ontwerp bestemmingsplan ter inzage wordt gelegd.
Om te beoordelen of sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen is een vormvrije m.e.r.-beoordeling (aanmeldnotitie) opgesteld. In deze vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt geconcludeerd dat geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen en er derhalve geen aanleiding is om een m.e.r.-procedure te doorlopen. De gemeente heeft dan ook op 21 april 2021 besloten om voor dit plan geen m.e.r.-procedure toe te passen.
De vormvrije m.e.r.-beoordeling is opgenomen in bijlage 3.
Conclusie
Er is geen sprake van belangrijke nadelige milieugevolgen door de beoogde ontwikkeling. Het opstellen van een milieueffectrapportage is dan ook niet noodzakelijk.
Kader
In de gemeente Utrecht wordt gestreefd naar een situatie waarin wonen en werken in de stad op een goede manier samengaan. Beide functies zijn zeer belangrijk voor Utrecht, maar ook dient te worden voorkomen dat milieuhinder van bedrijven een negatieve invloed heeft op de woonomgeving en andere gevoelige functies, of dat omgekeerd de milieubelastende activiteiten waaronder bedrijvigheid, wordt belemmerd door de aanwezigheid van woningen en andere gevoelige functies in de directe nabijheid. Dit kan door voldoende afstand te houden tussen milieubelastende activiteiten en gevoelige functies.
Plansituatie
Aan de hand van de VNG-systematiek Bedrijven en Milieuzonering zijn de verschillende bestemde bedrijfscategorieën en feitelijk aanwezige bedrijven rond het plangebied Rijnvliet beschouwd. De meeste bedrijven(terreinen) hebben geen relevante milieu-invloed in het gebied. Enkele bedrijven geven wel aanleiding tot het aanhouden van een zekere afstand.
Het bestemmingsplan voor Strijkviertel 68 is per 14 augustus 2020 onherroepelijk. Daarmee is de maximale bedrijfscategorie op het perceel Strijkviertel 68 verlaagd naar categorie 2. Op dit moment is hier nog een bedrijf met categorie 3.1 gevestigd. Dit bedrijf valt onder het overgangsrecht. Met de herontwikkeling van het bedrijventerrein Strijkviertelpark zal dit bedrijf niet op deze locatie terugkomen. Aanvankelijk was de afstand van de locatie Strijkviertel 68 tot Rijnvliet 50 meter. Nu de bedrijfscategorie is teruggebracht tot categorie 2 en als het bedrijf met categorie 3.1 weg is kan de afstand tot Rijnvliet ook geringer worden en de woningbouw worden ontwikkeld.
Van der Tol en J&B Grijpers
Ten noordwesten van het plangebied liggen de bedrijven Van der Tol en J&B Grijpers. Deze bedrijven vallen onder categorie 3.1 en hebben een aan te houden afstand van 50 meter. Het plangebied ligt alleen binnen de milieuzone van Van der Tol. Het milieuaspect geluid is de bepalende factor. De grenswaarde voor geluid vanuit het Activiteitenbesluit is 50 dB(A) etmaalwaarde voor het langtijdgemiddelde geluidsniveau en 70 dB(A) etmaalwaarde voor de maximale geluidsniveaus (piekgeluiden). Vanuit de ambitie om een rustige woonwijk te creëren, wordt voor het gemiddelde geluidsniveau echter een richtwaarde van 45 dB(A) gehanteerd.
In het kader van dit plan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de te verwachten geluidsbelasting van deze twee bedrijven. Zie bijlage 6 voor het akoestisch onderzoek.
J&B Grijpers
Uit het onderzoek volgt dat de geluidsbelasting vanwege J&B Grijpers voldoet aan de richtwaarde van 45 dB(A) etmaalwaarde.
Van der Tol
Het geluid van Van der Tol voldoet aan de grenswaarden van het Activiteitenbesluit maar komt wel boven de richtwaarde uit. Het geluid van vertrekkende kranen in de nachtperiode en het geluid van installaties op het dak is daar de oorzaak van. Piekgeluiden afkomstig van laden en lossen kunnen in de dagperiode boven de richtwaarde uitkomen. Voor laden en lossen in de dagperiode kent het Activiteitenbesluit een uitzondering van toetsing. Op de begane grond wordt wel overal aan de richtwaarde voldaan.
In het akoestisch rapport is nader onderzoek gedaan naar de mogelijke maatregelen. Door middel van dempende maatregelen aan de installaties op het dak kan op vrijwel alle woningen en elke verdieping aan de richtwaarde van 45 dB(A) worden voldaan. Op een drietal woningen zal alleen op de bovenste verdieping (zolder) nog een kleine overschrijding van maximaal 2 dB overblijven, zie afbeelding 8. De grenswaarde van het Activiteitenbesluit van 50 dB(A) etmaalwaarde wordt echter niet overschreden.
Afbeelding 8 Overschrijding richtwaarde van 45 dB (A)
Op de grens van het bedrijventerrein ter plaatse van de kranen bij Van der Tol is al een geluidsscherm van 53 meter lang en 7 meter hoog voorzien. Deze is al mogelijk op basis van het ter plaatste vigerende bestemmingsplan (bestemmingsplan 'Rijnvliet'). Om een verdere reductie te bewerkstelligen, om zoveel mogelijk te voldoen aan de richtwaarde, zijn maatregelen nodig om het geluid van de kranen te verminderen. Dat kan alleen door een forse uitbreiding van het al voorziene geluidsscherm op de grens van het bedrijfsterrein (verlengen met 14 meter en verhogen tot 8 meter). Deze maatregel zou ook nodig zijn om de piekgeluiden in de dagperiode tot onder de richtwaarde te brengen. Vanuit financieel oogpunt wordt dit niet meer als doelmatig beschouwd. We houden vast aan het scherm van 53 meter lang en 7 meter hoog.
Conclusie
Aan de westzijde van het woongebied Rijnvliet zal bij Van der Tol een geluidsreducerende maatregel aan de luchtbehandelingsinstallatie op het dak moeten worden getroffen om een aanvaardbaar woonklimaat te verkrijgen. Dit in combinatie met het al voorziene geluidscherm van 53 meter lang en 7 meter hoog op de grens van het bedrijfsterrein, ter plaatse van de kranen bij Van der Tol. De richtwaarde van 45 dB(A) wordt dan vrijwel overal gehaald. Voor het doen van deze maatregelen bij Van der Tol heeft de gemeente een overeenskomst gesloten met Van der Tol. Aan de grenswaarde vanuit het Activiteitenbesluit wordt ruimschoots voldaan.
De conclusie is dat met het treffen van bovengenoemde maatregelen bij het bedrijf Van de Tol aan de westzijde er geen belemmeringen zijn voor een volledige ontwikkeling in dit plangebied.
Kader
Geluid beïnvloedt vaak de kwaliteit van de leef- en woonomgeving. De belangrijkste geluidsbronnen die in het kader van de ruimtelijke ordening van belang zijn, zijn wegverkeer, railverkeer en bedrijven. De mate van acceptatie en hinder is onder meer afhankelijk van de functie van het geluidbelaste object – hiervoor kent de wet "geluidsgevoelige bestemmingen" zoals wonen, zorg en onderwijs.
Op grond van de Wet geluidhinder zijn rond bepaalde wegen (niet bij woonerven of wegen waarvoor de maximum snelheid van 30 km/u geldt) en bepaalde industrieterreinen aandachtsgebieden (zones) vastgelegd.
De regels en normen van de Wet geluidhinder zijn in de volgende gevallen van toepassing bij het vaststellen van een bestemmingsplan:
De Wet geluidhinder kent voorkeursgrenswaarden waarbinnen een geluidsgevoelige bestemming altijd kan worden gerealiseerd. Onder voorwaarden kan er een ontheffing van de voorkeursgrenswaarde worden verleend ('hogere waarde') tot aan een zekere maximale ontheffingswaarde. Bij een geluidsbelasting boven de maximale ontheffingswaarde zijn geluidsgevoelige bestemmingen niet toegestaan. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt indien er gebruik wordt gemaakt van 'dove gevels'. De grenswaarden zijn voor wegverkeer 48-53 dB voor rijkswegen en 48-58 dB voor lokale wegen, voor spoorweglawaai 55-68 dB en voor gezoneerde industrieterreinen 50-55 dB(A).
Bij een geluidsbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde dient akoestisch onderzoek uitsluitsel te geven over de te verwachten geluidsbelasting en de doeltreffendheid van maatregelen om een overschrijding van grenswaarden te voorkomen. Onder bepaalde voorwaarden, die zijn vastgelegd in de gemeentelijke geluidnota, kan door burgemeester en wethouders een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting worden vastgesteld (ontheffing). De voorwaarden uit de Geluidnota Utrecht 2014-2018 op basis waarvan een hogere waarde kan worden vastgesteld, zijn:
Plansituatie
Het plangebied is alleen gelegen binnen de geluidszone van de Rijkswegen A2/A12. Uit het geluidsmodel - zoals gebruikt wordt voor de ontwikkeling van de Rijnvliet - blijkt dat de geluidsbelasting op de nieuwe woningen niet meer dan 50 dB exclusief aftrek artikel 110g Wet geluidhinder bedraagt. Na toepassing van de wettelijke aftrek van 2 dB is de geluidsbelasting niet hoger dan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder. Er is geen ontheffing (hogere waarde) nodig. Op onderstaande figuur zijn de maatgevende geluidsbelastingen weergegeven. Dit is op de derde bouwlaag.
Afbeelding 9 De maatgevende geluidsbelastingen op de woningen
Conclusie
Omdat de geluidbelasting niet hoger is dan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder kan worden gesproken over een goede ruimtelijke ordening.
Kader
Het aspect trillingen is voor bedrijven geregeld in het Activiteitenbesluit. Kort gezegd staat daarin dat de trillingsniveaus moeten voldoen aan de streefwaarde uit de Meet- en beoordelingsrichtlijn deel B 'Hinder voor personen in gebouwen' van de Stichting Bouwresearch Rotterdam (SBR), voor de gebouwfunctie wonen.
Plansituatie
De minimale afstand tussen de locatie waar de werkzaamheden plaatsvinden die de trillingen veroorzaken op het terrein van J&B Grijpers en de plek waar nieuwe woningen voorzien zijn in het bestemmingsplan bedraagt zo'n 75 – 80 meter. Zie daarvoor afbeelding 10.
In de bestaande situatie zijn er binnen deze afstand woningen aanwezig uit het begin van de vorige eeuw die (naar alle waarschijnlijk) op staal gefundeerd zijn. Dit type woningen is aanzienlijk gevoeliger voor trillingen dan de nieuwe woningen die op palen gefundeerd zullen worden. Bij de bestaande woningen zijn geen klachten over trillingen bekend.
Afbeelding 10 Afstand tussen bedrijf J&B Grijpers en plangebied
Conclusie
Gezien het incidentele karakter van de trillingen, de relatief grote afstand tot aan de nieuwe woningen en de bouw/fundering van de nieuwe woningen worden er basis van expert-judgement geen trillingen verwacht die de SBR-normen overschrijden. Met expert-judgement worden ervaringen uit andere trillingsprojecten bedoeld. Er is geen trillingsonderzoek vereist.
Kader
Het algemene uitgangspunt van geurbeleid is het zoveel mogelijk beperken van geurhinder en het voorkomen van nieuwe hinder. Voor bepaalde bedrijven is in de Wet milieubeheer (Wm) een richtwaarde aangegeven voor hoeveel geur (uitgedrukt in geureenheden/m3) acceptabel is in de omgeving van bedrijven/inrichtingen. Dit geldt voor bestaande woningen en voor nieuwe woningen. Voor nieuwe situaties is de norm strenger dan voor bestaande situaties. De mate van geurhinder is met name afhankelijk van de geurconcentratie en het karakter van de geur. Bij een hoge geurconcentratie in de omgeving zal meer geurhinder worden ervaren. Daarnaast is ook het karakter ofwel de mate van onaangenaamheid van een geur van invloed. Een aangename geur (bijvoorbeeld broodgeur van een bakker) wordt minder snel als hinderlijk ervaren dan een onaangename geur (bijvoorbeeld afvallucht). Daarom verschilt de toegestane geurbelasting per soort bedrijf/inrichting. Deze geuruitstoot heeft ruimtelijke consequenties. In de directe omgeving van een bedrijf/inrichting zijn vanuit de norm van de Wet milieubeheer beperkingen gesteld aan de mogelijkheid voor nieuwe ontwikkelingen van gevoelige bebouwing met name wonen.
Plansituatie
Buiten het plangebied ligt de asfaltcentrale Asfaltcentrale Utrecht (KWS). KWS heeft sinds 2011 een nieuwe milieuvergunning. De vergunning was enerzijds voor een hogere productiecapaciteit en anderzijds om het moderniseren van het productieproces teneinde de milieuhinder naar de omgeving te reduceren. In het najaar van 2016 is op initiatief van KWS overleg gestart over de mogelijkheid van het realiseren van woningbouw In Leeuwensteyn–Zuid. Dit is het gebied in de polder Papendorp ten noorden van de prins Clausbrug. Dat zou betekenen dat de asfaltcentrale de asfaltproductie zou moeten opheffen. In 2017 is een intentiedocument Groenewoud vastgesteld dat uitgaat van woningbouw ter plaatse van onder andere de asfaltcentrale. Naar verwachting wordt in 2021 een stedenbouwkundig plan van het gebied ‘Groenewoud’ door de gemeenteraad van Utrecht vastgesteld. Daarna volgt een bestemmingsplan. De ontwikkelaar verwacht eind 2021/2022 te kunnen starten met de eerste fase van de bouw aan de zuidzijde, het KWS-terrein volgt later. Zolang het bestemmingsplan Nedal KWS ruimte biedt aan een asfaltcentrale moet hiermee rekening gehouden worden.
Geurhinder vanwege KWS is niet belemmerend geweest voor de realisering van Rijnvliet. De geurcontour rond KWS is namelijk bepaald op basis van de dichtstbijzijnde woningen ten oosten van het Amsterdam-Rijnkanaal. Deze liggen veel dichterbij dan het plangebied en bovendien in lijn met de overheersende zuidwestelijk windrichting. Voor dit plan is er ook geen belemmering van dit bedrijf voor de planontwikkeling.
Conclusie
In of nabij het plangebied zijn geen andere bedrijven die relevant zijn voor het aspect geur. Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Kader
Het werken met, de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen leidt tot veiligheidsrisico's voor omwonenden, bedrijven en passanten. Om deze risico's te beheersen worden in ruimtelijke plannen de relaties tussen deze activiteiten en hun omgeving conform wet- en regelgeving verantwoord en vastgelegd.
De normen en richtlijnen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In alle drie besluiten wordt voorgeschreven dat kwetsbare bestemmingen voldoende afstand moeten houden tot risicobedrijven en transportroutes voor gevaarlijke stoffen, en tevens kunnen er op grond van die besluiten beperkingen aan de bebouwingsdichtheid wenselijk zijn.
Het lokale wegverkeer van gevaarlijke stoffen mag volgens de gemeentelijk vastgestelde routeringsverordening uitsluitend plaatsvinden over enkele aangewezen wegen. Andere wegen mogen voor de bevoorrading van een aantal bedrijven slechts gebruikt worden indien daar een ontheffing voor verleend is.
Voor externe veiligheid bestaan twee normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans op overlijden van een onbeschermd persoon die zich 24 uur nabij de ongevalslocatie bevindt. De normhoogte voor PR bedraagt 10-6/jaar voor gevoelige bebouwing. Het groepsrisico (GR) geeft de kans per jaar aan dat een groep personen van een bepaalde grootte kan overlijden als gevolg van een calamiteit. Voor het GR is een zogeheten oriënterende waarde vastgesteld.
Plansituatie
In en direct rond het plangebied is een inventarisatie gedaan naar risicoveroorzakende activiteiten. Dit heeft het volgende overzicht opgeleverd.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen en waterwegen
In en rond Utrecht zijn diverse transportassen aangewezen ten behoeve van het transport van gevaarlijke stoffen (alle snelwegen, spoorlijn van Amsterdam richting Den Bosch en het Amsterdam Rijnkanaal), de zogenaamde basisnet transportassen. De A2 ligt op ongeveer 750 meter afstand van het plangebied. Deze afstand is te groot om van invloed te zijn op het plangebied. Alle andere basisnet transportassen liggen op meer dan een kilometer afstand van het plangebied. Nadere beschouwing is niet nodig.
Ter plaatse van de planlocatie bevindt zich geen aangewezen route ten behoeve van het lokale transport. Ook vinden geen transporten plaats waarvoor ontheffingen zijn verleend. Vanwege het lokale transport is er dus geen PR contour en bestaat er geen groepsrisico. Nadere beschouwing is niet nodig.
Vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
In het plangebied bevinden zich geen buisleidingen voor gevaarlijke stoffen. Ook buiten het plangebied bevinden zich geen buisleidingen die van invloed zijn op het plangebied.
Bedrijven die vallen onder het Bevi
In het plangebied bevinden zich geen Bevi bedrijven. Buiten het plangebied, op het bedrijventerrein Oudenrijn, bevinden zich twee Bevi bedrijven: BASF en Videojet. De afstanden van deze bedrijven tot het plangebied zijn te groot om van invloed te zijn op het plangebied. De kortste afstand tussen het terrein van BASF en het plangebied is ongeveer 750 meter en bij Videojet bedraagt die afstand ongeveer 600 meter. Het invloedsgebied van BASF reikt tot maximaal 110 meter buiten de terreingrens, voor Videojet bedraagt die afstand ongeveer 90 meter. De invloed van beide bedrijven op het plangebied is daarmee verwaarloosbaar.
Overige bedrijven met een veiligheidsafstand buiten de inrichtingsgrens
In of nabij het plangebied bevinden zich geen bedrijven met dergelijke veiligheidsafstanden.
Conclusie
Op basis van voorgaande is de conclusie dat externe veiligheid geen belemmering is voor het plan.
Kader
In het plangebied worden bodemroerende werkzaamheden uitgevoerd. De Arbeidsomstandighedenwet stelt dat er gezorgd moet worden voor een veilige werkplek. Daarom moet een onderzoek naar de aanwezigheid van Conventionele Explosieven (CE) worden uitgevoerd.
Plangebied en conclusie
Op basis van historisch kaartmateriaal zijn er geen gegevens bekend van de aanwezigheid van conventionele explosieven. Uit het eerdere bodemonderzoek van bestemmingsplan 'Rijnvliet' uit 2016 is er ook niks naar voren gekomen over conventionele explosieven. Explosieven vormen geen belemmering voor het plan.
Kader
De luchtkwaliteit beïnvloedt in belangrijke mate de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Bij lucht gaat het om de aanwezigheid van verontreinigende stoffen in de buitenlucht. Wegverkeer is, samen met de achtergrondconcentratie in Utrecht, in belangrijke mate bepalend voor de luchtkwaliteit. Door het plan neemt de intensiteit van het wegverkeer in de omgeving van het plangebied toe.
De aanpassing van het bestemmingsplan is getoetst aan de Wet Milieubeheer. Artikel 5.16 van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) geeft een opsomming van de bevoegdheden waarbij luchtkwaliteitseisen een directe rol spelen, zoals bij bestemmingsplannen. Een bestemmingsplan kan worden vastgesteld indien:
Er moet aangetoond worden of op grond van artikel 5.16, lid 1 onder (a, b, c, en/of d) van de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen geen belemmering vormen voor de uitvoering van het plan.
De Utrechtse gemeenteraad heeft bovendien in 2015 via een motie de opdracht gegeven om lagere waarde voor fijnstof te realiseren waarbij gekeken wordt naar de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) advieswaarden.
Plangebied
Toetsing aan de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen)
Met behulp van de NIBM-tool (Niet in betekenende mate-tool) is worst case de bijdrage van het plan aan de luchtkwaliteit berekend. Voor de te realiseren woningen wordt uitgegaan van een verkeersaantrekkende werking van 7,2 mvt per etmaal per woning, gebaseerd op CROW-kentallen voor de betreffende type woningen, dus in totaal 65 verkeersbewegingen.
Op basis van deze berekening kan worden geconstateerd dat voldaan wordt aan artikel 5.16 uit de Wet milieubeheer, lid 1 onder c. Het plan draagt Niet In Betekenende Mate bij aan de concentraties.
In de huidige situatie liggen de concentraties NO2 en fijn stof in de omgeving van het plangebied Rijnvliet (langs de Stadsbaan Leidsche Rijn en Strijkviertel) ruim onder de grenswaarden (40 µg/m3 voor NO2 en PM10 en 25 µg/m3 voor PM2,5). Afbeelding 11 toont de ligging van de rekenpunten in de omgeving van het plangebied uit de NSL-Monitoringstool voor het jaar 2020.
Afbeelding 11 Rekenpunten uit de NSL-Monitoringstool 2020
De maximale concentratie in 2020 voor NO2 bedraagt 29,2 µg/m3 en de maximale concentraties PM10 en PM2,5 zijn respectievelijk 19,5 en 11,9 µg/m3. Deze gehalten worden berekend op 10 m van de rand van de weg. In het plangebied Rijnvliet zijn de concentraties lager. In 2030 bedraagt de maximale concentratie voor NO2 18,5 µg/m3 en de maximale concentraties PM10 en PM2,5 zijn respectievelijk 16,9 en 9,6 µg/m3. Voldaan wordt aan artikel 5.16 uit de Wet milieubeheer, lid 1 onder a: er wordt voldaan aan de grenswaarden.
In 2020 wordt wel voldaan aan de WHO advieswaarde voor PM10, maar nog niet aan die voor PM2,5 (respectievelijk 20 en 10 µg/m3). De gemeente Utrecht heeft het streven om in de toekomst te gaan voldoen aan de WHO advieswaarden voor PM10 en PM2,5. In het jaar 2030 liggen de concentraties PM10 en PM2,5 beiden onder de WHO advieswaarde.
Conclusie
Op basis van de uitgevoerde luchtbeoordeling is de conclusie dat in de toekomstige plansituatie aan het gestelde in artikel 5.16 eerste lid 1, onder a en onder c, van de Wet milieubeheer wordt voldaan. Daarom is er geen belemmering vanuit de Wet milieubeheer om dit bestemmingsplan vast te stellen.
Kader
Bij het bestemmingsplan dient getoetst te worden of de bodemkwaliteit geschikt is of geschikt gemaakt kan worden voor de geplande functie(s). Het gemeentelijk bodembeleid gaat uit van de volgende algemene uitgangspunten uit de Wet bodembescherming:
Bij een aanvraag van een omgevingsvergunning moet een actueel bodemonderzoek conform de NEN 5740 worden verricht. Op basis van dit onderzoek beoordelen we of de locatie geschikt is voor de geplande functie. Bij de uitgifte van kavels in Leidsche Rijn maakt een bodemrapport NEN 5740 deel uit van de notariële bescheiden. Als er voor de bouwwerkzaamheden een grondwateronttrekking nodig is, moet rekening gehouden worden met nabij gelegen grondwaterverontreinigingen.
Plansituatie
In opdracht van Gemeente Utrecht is een vooronderzoek (bijlage 2 van bestemmingsplan Rijnvliet), afgeleid van de NEN5725, uitgevoerd ter plaatse van de ontwikkelingslocatie Rijnvliet te Utrecht. Het doel van het vooronderzoek is:
Op basis van de Nota bodembeheer 2017-2027 is het plangebied ingedeeld in de bodemkwaliteitsklasse landbouw/natuur voor wat betreft de ontgravingskwaliteit en toepassingseis.
Het plangebied is hoofdzakelijk in gebruik voor veeteelt en landbouw.
In het landbouwgebied zijn tussen 2004 en 2011 diverse bodemonderzoeken uitgevoerd, waarbij hoofdzakelijk licht tot matige verontreinigingen zijn aangetroffen, die geen belemmering vormen voor de toekomstige woonsituatie. In watergangen zijn plaatselijk sterke verontreinigingen aangetoond. Deze bodemonderzoeken zijn te oud om zonder meer gebruikt te worden voor een omgevingsvergunning. In het plangebied is een ophoging met grond voorzien, deze grond moet vrij toepasbaar zijn conform het Besluit Bodemkwaliteit. Voorafgaand aan de nieuwbouw moet de bodemkwaliteit zijn vastgelegd, bijvoorbeeld met bodemonderzoeken conform NEN 5740.
Ten zuidwesten van het plangebied zijn in het (diepere) grondwater verontreinigingen met minerale olie en vluchtige gechloreerde koolwaterstoffen aanwezig. Indien grondwater wordt onttrokken ten behoeve van de bouw moet onderzocht worden of de onttrekking invloed heeft op deze mobiele verontreinigingen in de omgeving van de locatie of in het diepere grondwater. Als dit het geval is, is het noodzakelijk een saneringsplan op te stellen of aansluiting te zoeken bij het vastgestelde gebiedsplan voor een gebiedsgerichte aanpak van het grondwater (Gebiedsplan gebiedsgericht grondwaterbeheer en visie op duurzaam gebruik van de ondergrond, gemeente Utrecht, april 2015).
In 2015 is onder andere in Rijnvliet onderzoek uitgevoerd naar de kwaliteit van de waterbodems (zie bijlage 38 van bestemmingsplan Rijnvliet). De conclusie luidt dat er in de onderzochte watergangen geen sprake is van verontreinigingen die de uitvoerbaarheid van het plan belemmeren.
Actualiteit
De bodemonderzoeken zijn wat ouder, maar geven voldoende beeld van de kwaliteit. Er hebben zich recent geen ontwikkelingen voorgedaan in het plangebied. De onderzoeken zijn daarmee nog steeds actueel. Voor de aanvraag omgevingsvergunning is wel een actualiserend onderzoek noodzakelijk.
Conclusie
Het projectgebied kan als onverdacht worden beschouwd. Het is steeds in gebruik geweest als gras- of akkerland. Het merendeel van het projectgebied is op enig moment verkennend onderzocht (zie kaartmateriaal in bijlage 2 van bestemmingsplan Rijnvliet). Met in achtneming van bovenstaande voorwaarden voor aanvullend onderzoek en grondverzet en, indien nodig, saneringsmaatregelen, vormt de bodemkwaliteit geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Kader
Op grond van de Wet natuurbescherming moeten initiatiefnemers onderzoek doen naar de effecten van hun activiteiten op beschermde dier- en plantensoorten en beschermde gebieden. Bij het vaststellen van een bestemmingsplan moet van tevoren duidelijk zijn dat de Wet natuurbescherming niet in de weg staat aan de uitvoering van het plan. Daarnaast moet worden gekeken naar de regels in de Interim Omgevingsverordening.
Beschermde dier- en plantensoorten
Voorafgaand aan de vaststelling van een bestemmingsplan moet er worden onderzocht:
Beschermde gebieden
Natura 2000-gebieden
Bij het opstellen van een bestemmingsplan wordt door middel van een zogenaamde 'voortoets' bekeken of een passende beoordeling van dat plan moet worden gemaakt. Een passende beoordeling moet worden gemaakt als de waarschijnlijkheid of het risico bestaat dat het plan significante gevolgen heeft voor een of meerdere Natura 2000-gebieden (al dan niet in combinatie met andere plannen of projecten). Het bestemmingsplan kan in beginsel alleen worden vastgesteld als er zekerheid bestaat dat de natuurlijke kenmerken van het betreffende gebied niet worden aangetast.
Nationaal Natuur Netwerk (v.m. EHS) en Groene Contour
In de Provinciale Ruimtelijke Verordening (artikelen 4.11 en verder) zijn regels vastgelegd waar (afwijkingen) van bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Daarnaast moet er worden voldaan aan de Verordening Natuur en Landschap Provincie Utrecht 2017 (m.n. landschapselementen, art. 5.1.4 VNL).
Plansituatie
Beschermde dier- en plantensoorten
In 2019 is onderzoek gedaan naar het voorkomen van beschermde soorten in het plangebied. Zie hiervoor 7: Quickscan Wet Natuurbescherming Rijnvliet Deelgebied 2. Ook is de database van de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) geraadpleegd. De Utrechtse soortenlijst is ook meegenomen in het onderzoek.
Uit de quickscan Wnb blijkt dat het voornemen om de te creëren watergang in dit deelgebied te verbinden met het huidige watersysteem mogelijk leidt tot aantasting of vernieling van het leefgebied van de grote modderkruiper. Daarnaast kunnen tijdens de realisatiefase en gebruiksfase mogelijk negatieve effecten optreden op vaste vliegroutes of essentieel foerageergebied van vleermuizen langs de elzensingel aan de westzijde van het plangebied. Voor de overige beschermde dieren en (potentiële) jaarrond beschermde verblijfplaatsen van flora, zoogdieren of andere soorten zijn negatieve effecten uitgesloten, met uitzondering van mogelijke effecten op broedvogels tijdens het broedseizoen.
Uit de quickscan blijkt dat er nader onderzoek nodig was naar vleermuizen, zie hiervoor bijlage 8: Vleermuisonderzoek - vliegroute en foerageergebied Rijnvliet. Uit het nader onderzoek komen de volgende conclusies en adviezen:
Utrechtse soortenlijst
Van de Utrechtse Soortenlijst zijn de merel en de tjiftjaf bekend binnen Rijnvliet. Een negatief effect op de staat van instandhouding van de soorten wordt niet verwacht. Voor de soorten geldt dat er genoeg alternatieven in de omgeving van het deelgebied aanwezig zijn. Ter mitigatie dienen werkzaamheden buiten het broedseizoen dienen te worden uitgevoerd of gestart zodat ouders niet permanent hun nest verlaten. Verder worden de vissoorten bittervoorn en kleine modderkruiper verwacht in het gebied. Deze soort kunnen tijdelijke negatieve effecten ondervinden door het vergraven en deels dempen van de watergangen. Mitigatie vindt plaats door de werkzaamheden niet uit te voeren tijdens de kwetsbare periode van de soorten, tijdens de paarperiode en tijdens koude perioden. Compensatie wordt uitgevoerd door in het noordelijke deel 1.200 meter aan watergang gerealiseerd die geschikt leefgebied vormen voor niet alleen de grote modderkruiper maar ook de bittervoorn en de kleine modderkruiper. Andere Utrechtse soorten zijn niet waargenomen in het plangebied.
Diervriendelijk bouwen
Vijf woningen zijn voorzien van bijenstenen in het metselwerk. De andere vier woningen zijn voorzien van vleermuizenverblijf in de schoorsteen en nestkasten voor mussen en mezen in de voorgevels.
Beschermde gebieden
Natura 2000-gebied
In Nederland zijn ongeveer 160 Natura 2000-gebieden aangewezen, gebieden met een Europese beschermingsstatus. Veel van die gebieden zijn (ook) gevoelig voor stikstofdepositie. Een verdere toename van de stikstofdepositie kan leiden tot 'significante effecten' op de beschermde natuurgebieden, wat alleen is toegestaan met een Wet natuurbescherming vergunning.
Om de effecten van de ontwikkeling op beschermde natuurgebieden in beeld te brengen is een onderzoek uitgevoerd naar de stikstofdepositie. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 9. Het onderzoek is uitgevoerd om te bepalen of er sprake is van mogelijke significante gevolgen en daarmee een eventuele vergunning- of meldingsplicht ingevolge de Wet natuurbescherming. De meest nabije Natura 2000-gebieden zijn:
Uit het onderzoek blijkt dat de depositiebijdrage van de ontwikkeling in zowel de bouwfase als de gebruiksfase geen significante verslechtering plaatsvindt in de Natura 2000-gebieden.
Natuurnetwerk Nederland en Groene Contour
Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Negatieve effecten op het NNN zijn uit te sluiten en het toetsingskader van het NNN is niet van toepassing. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Groene Contour.
Conclusie
Het initiatief heeft effect op de wettelijk beschermde soorten grote modderkruiper, vleermuizen, broedvogels en op de Utrechtse soorten merel, tjiftjaf, kleine modderkruiper, bittervoorn. De volgende aanbevelingen worden gedaan om de effecten te mitigeren of compenseren:
Voor de grote modderkruiper:
Voor de kleine modderkruiper en bittervoorn:
Voor algemene broedvogels en de merel en tjiftjaf:
Voor de zorgplicht en calamiteiten:
In het plangebied zijn geen bomen aanwezig. Bomen vormen geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan. In het plangebied komen waarschijnlijk nieuwe bomen. De locatie en de soort bomen is nog niet bekend, daarvoor wordt nog een inrichtings- en beplantingsplan gemaakt.
Door een ruimtelijk plan kunnen de belangen en het functioneren van het watersysteem en de waterketen onder druk komen te staan. Het doel van de 'Watertoets' is het waarborgen van watergerelateerd beleid en beheer door ruimtelijke ontwikkelingen vroegtijdig en evenwichtig te toetsen aan de relevante ruimtelijke plannen en besluiten van Rijk, provincies en gemeenten.
Ruimtelijke plannen moeten wettelijk voorzien zijn van een 'Waterparagraaf', een ruimtelijke onderbouwing van de huidige en toekomstige waterhuishoudkundige situatie. Met de watertoets worden de waterhuishoudkundige gevolgen van een plan vroegtijdig inzichtelijk gemaakt, de afwegingen expliciet en toetsbaar vastgelegd en in het wateradvies van de waterbeheerder opgenomen. Door afstemming met de waterbeheerder(s) wordt voorkomen dat door een ruimtelijke ontwikkeling de kansen voor de waterhuishouding niet worden benut en de bedreigingen niet worden herkend. Door de bestaande (geo)hydrologische situatie en randvoorwaarden, de geplande ontwikkeling en de ruimtelijke consequenties ten aanzien van de waterhuishouding te analyseren, kan het streven naar een duurzaam en robuust watersysteem tijdig in het ontwerpproces worden geïntegreerd.
Deze waterparagraaf is opgesteld ter verantwoording en afsluiting van de watertoets voor het bestemmingsplan waarin 9 woningen mogelijk worden gemaakt.
Kader
In het algemeen is het beleid van het Rijk, de provincie Utrecht, de gemeente Utrecht en het waterschap HDSR en het waterschap AGV(Waternet) gericht op een duurzaam en robuust waterbeheer. Bij ruimtelijke ontwikkelingen worden (indien doelmatig) de waterkwaliteitstrits 'gescheiden inzamelen-gescheiden afvoeren-gescheiden verwerken' en de waterkwantiteitstrits 'water vasthouden-bergen-vertraagd afvoeren' gehanteerd. Dit beleid is per overheidsniveau in de onderstaande beleidsdocumenten verankerd:
Plansituatie
Voor het bestemmingsplan Rijnvliet is door de gemeente Utrecht in samenwerking met het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden een Waterhuishoudingsplan opgesteld, waar een watertoets op is uitgevoerd.
De wateropgave voortvloeiend uit de watertoets bestond in het bestemmingsplan Rijnvliet uit het graven van minimaal 42.000 m2 open water, om te voldoen aan het standstill beginsel.
In het plangebied is dit op de volgende manier ingekleed:
In totaal was er aan open water binnen het bestemmingsplan Rijnvliet 37.555 m2 + 4.920 m2 = 42.475 m2 gerealiseerd. Dat is 475 m2 open water meer dan noodzakelijk, om aan het standstill beginsel te voldoen.
In 2020 heeft een herberekening plaatsgevonden op basis van een aantal wijzigingen in de inrichtingsplannen:
In totaal is er aan open water binnen het bestemmingsplan Rijnvliet 37.130 m2 + 7.081 m2 = 44.211 m2 gerealiseerd.
De verschillen tussen de situatie in 2016 en 2020 zijn als volgt:
Een gunstige ontwikkeling, in totaal is er 2.161 m2 - 425 m2 = 1.736 m2 overcompensatie gerealiseerd.
Doordat er in het basisplan in 2016 al 475 m2 meer oppervlaktewater zat, dan noodzakelijk voor het standstill beginsel, komt de totale overcompensatie anno 2020, op 1.736 m2 + 475 m2 = 2.211 m2. Een overzichtskaart van het open water en een toelichting op de berekening van de watercompensaties zijn in bijlage 4 en 5 opgenomen.
In 2021 wordt er één bestemmingsplan doorgevoerd en twee wijzigingsplannen. Hoek Papiermoerbeilaan Monardastraat, Rijnvliet betreft het bestemmingsplan.
Wateropgave
In onderstaande tabel is de bestaande en de nieuwe situatie van het plangebied weergegeven.
Bestaande situatie | Nieuwe situatie | |
Groen | 3.037 m2 | 344 m2 |
Water | 105 m2 | 105 m2 |
Weg in water passerende verharding | - | 100% onverhard: 786 m2 |
Uitgeefbaar/tuin | - | 60% onverhard: 705 m2
40% verhard: 470 m2 |
Dakoppervlak | - | 100% verhard: 732 m2 |
Totaal onverhard | 3.142 m2 | 1.940 m2 |
Totaal verhard | 0 m2 | 1.202 m2 |
Dit betekent dat 1.202 m2 (toename verharding) x 15% = 180 m2 oppervlaktewater moet worden gecompenseerd.
De toename aan verhard oppervlak kan opgevangen worden binnen de reeds gerealiseerde wateropgave van het bestemmingsplan Rijnvliet.
Vanuit de herberekening in 2020 wordt er in peilgebied -0,40 m NAP, 180 m2 het plangebied afgehaald van de totaalhoeveelheid. Dat maakt dat er 7.081 m2 - 466 m2 (Rijnvliet, wijzigingsplan Papiermoerbeilaan) – 180 m2 (Hoek Papiermoerbeilaan Monardastraat, Rijnvliet) = 6.435 m2 over blijft in peilgebied -0,40 m NAP. De totaal balans blijft hiermee (2.211 m2 – 466 m2 - 180 m2 = 1.565 m2) in de plus.
Het nieuwe watersysteem moet voldoende bergings- en afvoercapaciteit hebben om het afstromend hemelwater in en vanaf het toekomstige plangebied zonder wateroverlast te kunnen bufferen en afvoeren. Deze bergingscapaciteit kan ingevuld worden door:
Water en klimaatadaptatie
Voor water en klimaatadaptatie worden binnen de gemeente Utrecht de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Conclusie
Als gevolg van de ontwikkeling neemt het verhard oppervlak in het plangebied toe, maar kan de hoeveelheid verrekend worden met overcompensatie binnen geheel Rijnvliet.
Wettelijk kader
In 1992 heeft Nederland het Europese Verdrag van Malta ondertekend en in 1998 geratificeerd. Doel van dit verdrag is een betere bescherming van het Europese archeologische erfgoed door een structurele inpassing van de archeologie in ruimtelijke ordeningstrajecten. Eén van de belangrijkste uitgangspunten van het Verdrag van Malta is dat archeologische waarden zoveel mogelijk in situ in de bodem bewaard dienen te blijven. Alleen als behoud in situ niet mogelijk is, wordt overgegaan tot behoud van de archeologische informatie ex situ, door middel van opgraven en bewaren in depot. Een ander uitgangspunt is dat het onderzoek naar de aanwezigheid van archeologische waarden in een zo vroeg mogelijk stadium dient plaats te vinden, zodat hiermee bij de planontwikkeling rekening gehouden kan worden. Een derde uitgangspunt is het 'de verstoorder betaalt principe'. Alle kosten die samenhangen met archeologisch onderzoek dienen worden betaald door de initiatiefnemer van de geplande bodemingrepen. Ten slotte richt het Verdrag van Malta zich tevens op een toename van kennis, herkenbaarheid en beleefbaarheid van het archeologische erfgoed.
De Erfgoedwet heeft betrekking op archeologie op het land en onder water. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Op grond van Hoofdstuk 9 Overgangsrecht blijft artikel 38a van de Monumentenwet 1988 van toepassing tot inwerkingtreding van de Omgevingswet. Artikel 38a schrijft voor dat in een bestemmingsplan rekening moet worden gehouden met in de grond te aanwezige dan wel te verwachten archeologische resten.
Verordening en bestemmingsplan
De gemeente Utrecht heeft ervoor gekozen ter bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen een verordening op te stellen voor het hele grondgebied van de gemeente. In de verordening op de archeologische monumentenzorg is een vergunningenstelsel opgenomen ter bescherming van het archeologische erfgoed, waarmee de wettelijk vereiste bescherming kan worden geboden. In bestemmingsplannen wordt verwezen naar de verordening en een regel opgenomen (dubbelbestemming Waarde - Archeologie). In deze dubbelbestemming is opgenomen dat de voor Waarde- archeologie aangewezen gronden mede zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachtingen. Met deze specifieke gebruiksregel wordt geregeld dat onder een met het bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval wordt begrepen het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg. Door de verordening en de daarbij behorende archeologische waardenkaart is de bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen in de bodem van de gemeente Utrecht gewaarborgd en zijn verstoringen van de bodem vanaf een op de archeologische waardenkaart aangegeven oppervlakte en diepte vergunningplichtig.
Gemeentelijke archeologische waardenkaart
De Archeologische Waardenkaart van de gemeente Utrecht ligt ten grondslag aan de verordening op de archeologische Monumentenzorg. Deze waardenkaart is geënt op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarde (IKAW) van de provincie en op de kennis en ervaring opgedaan in tientallen jaren archeologisch onderzoek in de stad. Hij geeft inzicht in de ligging van beschermde archeologische rijksmonumenten, gebieden van hoge archeologische waarde, gebieden van hoge archeologische verwachting en gebieden van archeologische verwachting en bij welk te verstoren oppervlakte en diepte een vergunningsplicht geldt. In de op de waardenkaart aangeduide gebieden waar een vergunningplicht geldt zal van toekomstige initiatiefnemers tot bodemverstorende activiteiten een inspanning vereist worden om resten uit het verleden op te laten sporen en zo nodig veilig te stellen.
Beschermde archeologische rijksmonumenten worden op grond van de Erfgoedwet beschermd. Op grond van Hoofdstuk 9 Overgangsrecht blijven paragraaf 2 en 3 van hoofdstuk II van de Monumentenwet 1988 van toepassing tot inwerkingtreding van de Omgevingswet. Hierin staat dat aantasting van de beschermde archeologische monumenten niet is toegestaan. Voor wijziging, sloop of verwijdering van een archeologisch Rijksmonument moet een vergunning worden aangevraagd waarop de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed beslist.
Gebieden van hoge archeologische waarde (rood) zijn gebieden waarvan bekend is dat er archeologische waarden zijn, maar die niet beschermd zijn als archeologisch rijks- of gemeentelijk monument. Hier geldt een archeologievergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 50 m2 en dieper dan 50 cm. Gebieden van hoge archeologische verwachting (geel) zijn zones waar op grond van eerder uitgevoerd archeologisch onderzoek dan wel op basis van historisch geografisch onderzoek archeologische waarden te verwachten zijn (er wordt een middelhoge tot hoge dichtheid aan archeologische vondsten of sporen verwacht). Hier geldt een archeologievergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 50 cm. Bij gebieden met een archeologische verwachting (groen) zijn de verwachtingen lager (er wordt een middelhoge dichtheid aan archeologische vondsten of sporen verwacht). Hier geldt een archeologievergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 1000 m2 en dieper dan 50 cm. Daarnaast zijn op de kaart witte gebieden aangewezen. Voor deze zones geldt geen verwachting en geen vergunningstelsel.
Plangebied en conclusie
Binnen het plangebied bevinden zich volgens de archeologische waardenkaart van de gemeente Utrecht drie zones waarvoor verschillende waarden of verwachtingen en beleidscriteria gelden. Door het plangebied loopt een zone met een hoge archeologische waarde (rood). Voor deze zone geldt dat voor werkzaamheden groter dan 50 m2 en dieper dan 30 cm een archeologievergunning moet worden aangevraagd. Deze verwachting is gebaseerd op de aanwezigheid van de Romeinse limesweg. De rest van het plangebied ligt in een gebied van archeologische verwachting (groen) waarvoor geldt dat voor graafwerkzaamheden met meer dan 1000 m2 en die dieper gaan dan 50 cm een archeologievergunning moet worden aangevraagd.
In deelgebied Rijnvliet heeft in 2010 archeologisch proefonderzoek plaatsgevonden en in 2017 en 2018 is grootschalig onderzoek naar onder andere de Romeinse weg uitgevoerd. Dit betekent dat voor werkzaamheden in het plangebied geen archeologievergunning hoeft te worden aangevraagd.
Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden hier onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dient hiervan, conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet melding te worden gedaan bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. archeologen van de afdeling Erfgoed van de gemeente Utrecht, 030-2860023, 030-2860016, 030-2860011 of 030-2862765 en via archeologie@utrecht.nl.
Plansituatie
In Rijnvliet wordt nieuwe nutsinfrastructuur aangelegd en de bestaande structuur ingepast of verwijderd. De nutsleidingen zijn ontworpen conform de atlas nutsleidingen. Dit betekent dat in elke straat aan de woningzijde(s) een strook gereserveerd is voor de aanleg van nutsvoorzieningen. Naast deze reguliere kabels en leidingen loopt er ten westen van het plangebied een 150 kV hoogspanningsverbinding. Dit tracé ligt voor het overgrote deel in Rijnvliet onder de grond en komt ten zuidwesten van het plangebied boven de grond. In 2021 wordt de gehele hoogspanningsverbinding voor het gebied ten zuidwesten van het plangebied ondergronds gebracht. De hoogspanningsverbinding heeft geen gevolgen voor de ontwikkeling van de 9 woningen. In het plangebied zijn verder geen kabels en leidingen aanwezig die planologische bescherming behoeven.
Conclusie
Kabels en leidingen vormen geen belemmering voor de ontwikkeling van 9 woningen.
Plansituatie
Het thema Gezonde verstedelijking kan op verschillende manieren worden ingevuld; dit kan zijn een kwalitatief hoogwaardige openbare ruimte, ruimte voor voetganger en fiets, energie, etc.
Het bieden van aantrekkelijke ruimte voor sport en bewegen in de openbare ruimte is een aandachtspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen. Een gezonde leefomgeving is een leefomgeving die als prettig wordt ervaren, uitnodigt tot gezond gedrag en waar de druk op onze gezondheid zo laag mogelijk is. Bij een gezonde leefomgeving gaat het zowel om harde milieuaspecten van de omgeving (zoals lucht- en geluidskwaliteit) en de inrichting van de omgeving en de manier waarop we deze beleven als om een gebouw waarin we wonen en werken, die een goede kwaliteit biedt (binnenmilieu) en geen ongezonde situaties kent.
De ligging van het plangebied ten opzichte van de binnenstad, het buitengebied, voorzieningen(recreatie en sport) en OV is positief voor gezonde mobiliteit (lopen en fietsen). Een van de belangrijke dragers van het stedenbouwkundig ontwerp is een ruime groen- en waterstructuur die aansluit aan de omgeving en het toevoegen van groen aan de noordzijde van het plan (midden). In de openbare ruimte bestaat voldoende ruimte voor speelruimte voor diverse groepen.
Binnen kan een gezonde geluidsituatie worden bereikt door de benodigde extra gevelisolatie die volgt uit de geluidwetgeving. Daarnaast zal bij het indelen van de woningen rekening moeten worden gehouden met de gemeentelijke Geluidnota, zodat toekomstige bewoners kunnen slapen aan een geluidluwe zijde waardoor hinder en slaapverstoring zoveel mogelijk wordt voorkomen.
Het bestemmingsplan biedt een kader om voornoemde volksgezondheidaspecten zo optimaal mogelijk vorm te geven. Volksgezondheid heeft een sterke relatie met belevingskwaliteit van de (semi-)openbare ruimte.
Het klimaat verandert: hogere temperaturen, een sneller stijgende zeespiegel, nattere winters, heftigere buien en een grotere kans op lange droge periodes. Heel veel regen in korte tijd, lange tijd droogte, hetere dagen en warmere nachten hebben gevolgen voor onze leefomgeving en gezondheid.
De rijksoverheid vindt het belangrijk dat inwoners van steden nu en in de toekomst gezond kunnen wonen werken en ontspannen (Healthy Urban Living) Ook in Utrecht staat Healthy Urban Living centraal.
Om Healthy Urban Living in de praktijk te brengen, kiest Utrecht voor in totaal 8 City Deals met de rijksoverheid. Er is o.a. een City Deal klimaatveranderingen, een City Deal energieprogramma en een City Deal woonkwaliteit en duurzaamheid met aandacht voor zorg.
City Deal klimaatadaptieve stad
De gemeente Utrecht heeft op 9 oktober 2014 twee intentieverklaringen ruimtelijke adaptatie getekend. Een landelijke en een regionale. Met de landelijke ondertekening onderschrijft de gemeente Utrecht de volgende landelijke doelstellingen:
In de regionale verklaring beloven 7 gemeenten, het waterschap, de provincie Utrecht en de Veiligheidsregio Utrecht in de regio Utrecht de komende jaren samen te werken om de regio nog klimaatbestendiger te maken. De samenwerking moet eind 2015 resulteren in een gezamenlijke aanpak voor die problemen die het beste regionaal aangepakt kunnen worden.
Het klimaat verandert: hogere temperaturen, een sneller stijgende zeespiegel, nattere winters, heftigere buien en een grotere kans op lange droge periodes. Heel veel regen in korte tijd, lange tijd droogte, hetere dagen en warmere nachten hebben gevolgen voor onze leefomgeving en gezondheid.
De rijksoverheid vindt het belangrijk dat inwoners van steden nu en in de toekomst gezond kunnen wonen werken en ontspannen (Healthy Urban Living) Ook in Utrecht staat Healthy Urban Living centraal.
Om Healthy Urban Living in de praktijk te brengen, kiest Utrecht voor in totaal 8 City Deals met de rijksoverheid. Er is o.a. een City Deal klimaatveranderingen, een City Deal energieprogramma en een City Deal woonkwaliteit en duurzaamheid met aandacht voor zorg.
Plangebied en conclusie
De stedenbouwkundige ontwikkeling van Rijnvliet kent een langere geschiedenis dan het concept van 'gebiedsontwikkeling nieuwe stijl' met als uitgangspunt de gezonde, duurzame en klimaatadaptieve stad. In het bestemmingsplan worden klimaatadaptieve investeringen niet belemmerd.
Kader
Utrecht wil een stad zijn waar iedereen mee kan doen, waar we niemand buitensluiten. Een inclusieve toegankelijke stad. We willen dat alle inwoners en bezoekers, met en zonder beperking, alle (openbare) gebouwen, woningen, de openbare ruimte en dienstverlening kunnen gebruiken.
Utrecht werkt al sinds 2007 actief aan toegankelijkheid, eerst met Agenda 22 en nu volgens het VN-verdrag handicap. Het uitgangspunt van het VN-verdrag handicap is 'niets over ons zonder ons'. Samenwerking met de belangenorganisaties voor inwoners met een beperking in een zo vroeg mogelijk stadium van de planontwikkeling is daarmee noodzakelijk. De ambities van de gemeente voor het VN-verdrag handicap staan in de agenda 'Utrecht voor iedereen toegankelijk'. In de agenda 'Utrecht voor iedereen toegankelijk' zijn drie kansen omschreven die we als gemeente willen pakken. Dit zijn: sneller en concreet resultaat, niet alleen fysiek maar ook sociaal toegankelijk en samenwerken met de stad. Met het uitvoeringsprogramma 'Utrecht voor iedereen toegankelijk' laten we zien wat we al doen en wat we nieuw op pakken. Dit zijn acties die nodig zijn voor het benutten van de drie kansen.
Daarnaast moeten gebouwen en woningen voldoen aan het Bouwbesluit 2012. Met ingang van 1 juli 2021 en 1 januari 2022 treedt een aantal wijzigingen van het Bouwbesluit 2012 in werking. Er zijn dan nieuwe toegankelijkheidseisen voor bijvoorbeeld drempels bij hoofdingangen van nieuwe publiek toegankelijke gebouwen en alle toegangen bij nieuwbouwwoningen.
Plangebied
Woningen
Utrecht wil graag rolstoelbezoekbare en rolstoelbewoonbare woningen. Wij willen dat iedereen, ook als hij of zij gebruik maakt van een rolstoel, alle nieuwe of verbouwde woningen kan bezoeken. Iedereen kan vanaf de openbare weg bij de voordeur komen, een brief in de bus doen, aanbellen, binnengaan, in de woonkamer komen en bij het toilet, gebruik maken van de buitenruimte zoals een balkon of tuin. Dit houdt bijvoorbeeld in dat er geen trappetjes of opstapjes zijn, binnen of buiten de woning. Dit is een woning die bezoekbaar is. De woningen in het plangebied voldoen hier aan.
Openbare ruimte
De openbare ruimte moet zo zijn ingericht dat iedereen, met of zonder beperking zich goed kan verplaatsen. In de Kadernota Kwaliteit Openbare Ruimte staan de uitgangspunten. Het Handboek Openbare Ruimte en de richtlijn Voetpaden voor iedereen kunnen helpen bij de uitwerking. Aandacht is nodig bij hoogte verschillen en het overbruggen daarvan. In het plangebied zijn geen bruggen, trappen of hellingbanen in de openbare ruimte aanwezig.
Conclusie
De woningen die door dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt voldoen aan de uitgangspunten voor toegankelijkheid.
Elk bouwinitiatief moet een bijdrage leveren aan de duurzaamheidsdoelen van de gemeente. Daartoe worden initiatiefnemers uitgedaagd om in een visiedocument aan te geven waar zij toe in staat zijn en wat het oplevert voor het onderhavige plan en voor de stad als totaal. Onderwerpen die de revue kunnen passeren zijn de milieubelasting van het materiaalgebruik van draagconstructie, omhulling, afbouw/afwerking en installaties, het terugbrengen van het fossiel energieverbruik, de inzet van efficiënte en/of hernieuwbare energievormen, het verbeteren van het binnenmilieu en het effect van het initiatief op de belevingskwaliteit van de (semi-)openbare ruimte. Maar ook meer People georiënteerde onderwerpen zijn van belang.
Speciale aandacht gaat uit naar de toenemende schaarste van grondstoffen, in het bijzonder zeldzame aardmetalen. Zuinig zijn met grondstoffen is een nieuwe uitdaging.
Energie
Utrecht wil een duurzame stad zijn. Duurzame ontwikkeling betekent dat de keuzes die nu gemaakt worden, ervoor zorgen dat Utrecht in de toekomst aantrekkelijk is voor haar bewoners en bedrijven. Dit uit zich in nieuwbouw projecten in drie aspecten: energie, duurzaam en circulair bouwen. Aspecten als vergroening van daken voor opvang van hemelwater en het verminderen van de koellast, het toepassen van een slim energiesysteem met zonnepanelen en toepassing van een WKO zijn mogelijkheden. Aansluiting op stadsverwarming behoort ook tot de mogelijkheden.
BENG
Utrecht wil zo snel mogelijk klimaatneutraal zijn. Dit houdt in dat alle nieuwbouw aardgasloos gebouwd wordt, en zoveel mogelijk energie duurzaam opwekt. In de warmtevisie zijn hiervoor de eerste beleidsregels vastgelegd. Concreet betekent dit voor Utrecht dat er wordt ontworpen met de BENG methodiek om de energiebehoefte (BENG!) te beperken en uit wordt gegaan van lage temperatuurafgiftesystemen in gebouwen. Daarnaast dienen er voorzieningen te worden getroffen rekening houdend met zowel gebouwgebonden verbruik (verwarming, etc.) en gebruiksgebonden verbruik (tv. koelkast, pc, etc.). Doel is zo min mogelijk CO2 uitstoot van het gebouw, conform motie 2017/61: Utrecht bouwt BENG. Overigens geldt voor alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, vergunning aanvragen vanaf 1 januari 2021 moeten voldoen aan de eisen van Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG). Die eisen vloeien voort uit het Energieakkoord voor duurzame groei en uit de Europese Energy Performance of Buildings Directive (EPDB).
Het toepassen van het Nul op de Meter concept is daarbij gewenst. Met het Utrechts Energieprotocol geeft de gemeente aanvullende richtlijnen hoe klimaatneutraliteit moet worden vormgegeven. Het Utrechts Energie Protocol geeft houvast bij het gezamenlijk stapsgewijs invullen van de ambitie om gebieden maximaal klimaatneutraal te (her)ontwikkelen en is een handreiking aan projectontwikkelaars hoe zij aan het principe van klimaatneutraal zijn vorm kunnen geven. Bij toepassing van bodemwarmtepompen dient rekening te worden gehouden met het beperken van uitputting van de bodem; volledige regeneratie van de bodemtemperatuur is het uitgangspunt. Bij luchtwarmtepompen dient rekening te worden gehouden met geluidsaspecten. Ook moet rekening worden gehouden met het feit dat in grote delen van de stad alleen het 1e watervoerend pakket tot 50 meter diepte gebruikt kan worden.
GPR
Op het gebied van duurzaam bouwen spelen meerdere factoren een rol. Zo vraagt de gemeente aandacht voor circulair bouwen, groen, klimaatadaptatie (d.w.z. beperken hittestress, berging regenwater bij stortbuien etc.) diervriendelijk bouwen, duurzaamheidsaspecten Integrale woonkwaliteit en een hoge kwaliteit voor de gebruiker. Een algehele duurzaamheidsprestatie wordt uitgedrukt via GPR gebouw, met als ondergrens een 7,5 gemiddeld over de vijf aspecten (energie, milieu, gezondheid, gebruikswaarde en toekomstwaarde) of zoveel beter als mogelijk is.
Plansituatie
Voor dit gebied is een bouwclaimovereenkomst gesloten met een ontwikkelaar, waarbij afspraken zijn gemaakt met betrekking tot duurzaamheid, onder andere de voorwaarde dat er gebruik wordt gemaakt van stadsverwarming. Energieverspilling moet namelijk worden voorkomen. In lijn met het TRIAS energetica principe wordt zodoende in eerste instantie gekeken in hoeverre energieverbruik kan worden beperkt.
Warmteverlies wordt voorkomen door de toepassing van goede isolatie, kierdichting en een zuinig ventilatiesysteem met natuurlijke aanvoer en mechanische afvoer van ventilatielucht. De woningen worden standaard voorzien van een aansluiting op de stadsverwarming met vloerverwarming op de begane grond en radiatoren op de verdiepingen. Doordat stadsverwarming gebruik maakt van restwarmte zorgt deze manier van verwarmen voor vermindering van de CO2 uitstoot. Er wordt namelijk geen gebruik gemaakt van gas. Alle woningen hebben een energieprestatiecoëfficiënt (EPC) van 0,4 of lager en hebben dus energielabel A.
Naast het energielabel A zullen de woningen in Rijnvliet waarvoor nog geen omgevingsvergunning is aangevraagd voldoen aan de eisen die gelden voor BENG. Concreet betekent dit dat er wordt ontworpen met de BENG methodiek om de energiebehoefte te beperken en uit wordt gegaan van lage temperatuurafgiftesystemen in de woningen. Daarnaast zullen er voorzieningen te worden getroffen rekening houdend met zowel woninggebonden verbruik (verwarming, etc.) en gebruiksgebonden verbruik (tv. koelkast, pc, etc.). Doel is zo min mogelijk CO2 uitstoot van de woning.
De ambitie is om een woning te ontwerpen dat zoveel mogelijk in haar eigen energie behoefte voorziet. De belangrijkste schakel in het beperken van het energieverbruik is echter het gedrag van de bewoners.
Dit betekent dat de bewoners inzicht krijgen in hun energieverbruik, dit energieverbruik eenvoudig zullen kunnen beïnvloeden en ook kunnen vergelijken met anderen. Dit wordt gerealiseerd door het toepassen van slimme energiemeters en bedieningen via een app op de smartphone of tablet.
Conclusie
Voor dit gebied gelden de afspraken uit de bouwclaimovereenkomst en de wettelijke eisen uit het Bouwbesluit. Waar mogelijk werkt de ontwikkelaar mee aan de duurzaamheidsambities van de gemeente Utrecht, zoals hierboven beschreven. Zie verder bijlage 10.
Gelet op voorgaande paragrafen is de conclusie dat er geen belemmeringen zijn voor de ontwikkeling van de woningen.
Inleiding
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op de integrale gebiedsontwikkeling van het plangebied 'Hoek Papiermoerbeilaan-Monardastraat, Rijnvliet' en maakt de ontwikkeling van 9 woningen mogelijk.
Financiële en economische uitvoerbaarheid
De te ontwikkelen grond is eigendom van de gemeente. Voor de integrale gebiedsontwikkeling van het plangebied 'Hoek Papiermoerbeilaan-Monardastraat, Rijnvliet' is op basis van de beschreven uitgangspunten een grondexploitatie gemaakt. In deze grondexploitatie worden de kosten en opbrengsten geraamd, en wordt het verwachte resultaat van de gebiedsontwikkeling bepaald. De opbrengsten worden gerealiseerd door de verkoop van bouwgrond ten behoeve van 9 woningen. De hoogte van deze opbrengsten is geraamd o.b.v. taxaties.
De kosten worden met name bepaald door de grondverwerving, het bouw- en woonrijp maken van de locatie en de kosten van planontwikkeling. De kosten van grondverwerving zijn geraamd o.b.v. taxaties. De kosten van bouw- en woonrijp maken (en bovenwijkse voorzieningen) zijn geraamd door een ingenieursbureau. De gemeente heeft zelf de kosten van planontwikkeling geraamd.
Om de effecten van rente en inflatie te bepalen, zijn de kosten en opbrengsten gefaseerd in de tijd. Belangrijke uitgangspunten hierbij zijn de doorlooptijd van procedures, beschikbaarheid van gronden en de ingeschatte opname van bouwkavels door de markt.
De conclusie van de financiële analyse is dat de kosten en opbrengsten passen binnen de grondexploitatie van Leidsche Rijn. Dit bestemmingsplan is daarmee financieel uitvoerbaar.
Kostenverhaal
De gemeente is eigenaar van het gebied waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft. Het kostenverhaal is daarmee anderszins verzekerd, namelijk via de uitgifte van bouwrijpe kavels. Er is geen noodzaak tot het stellen van eisen aan de fasering of de uitvoering. Voor zover nodig zijn deze eisen vastgelegd in de ontwikkelovereenkomst. Er zal bij dit bestemmingsplan dan ook géén exploitatieplan worden vastgesteld.
Planschade
Naast de kosten voor het maken van het bestemmingsplan moet een inschatting worden gemaakt van het risico van planschade. Dit risico is ambtelijk geanalyseerd, de conclusie is dat de omliggende gronden niet in waarde dalen door de nieuwe ontwikkelingen. De planschade wordt daarom geraamd op nihil. Het eventuele risico van planschade komt ten laste van de grondexploitatie Leidsche Rijn.
In het Stedenbouwkundig Plan Rijnvliet is het plangebied aangegeven als ruimte voor toekomstige ontwikkeling. De 9 woningen zijn meegenomen in het totaal aantal woningen voor Rijnvliet. Het stedenbouwkundig plan heeft eerder ter inzage gelegen.
Het bestemmingsplan is aan een aantal instanties toegezonden voor reactie als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden (HDSR) en Provincie Utrecht hebben gereageerd.
Provincie Utrecht
De provincie heeft aangegeven geen opmerkingen in het kader van het provinciaal belang op het bestemmingsplan te hebben.
Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden (HDSR)
HDSR geeft aan dat voor hen onvoldoende duidelijk is in hoeverre in geheel Rijnvliet daadwerkelijk extra open water is gerealiseerd en vragen om een verduidelijking middels een overzichtskaart en berekening. Ook vragen ze om een vergelijking met de eerder afgegeven watervergunning voor Rijnvliet.
Reactie
Het bestemmingsplan is aangepast naar aanleiding van de vooroverlegreactie. Ter verduidelijking van de berekening en de locaties van overcompensatie aan open water in Rijnvliet zijn een overzichtskaart en een toelichting op de berekening en vergelijking met de eerder afgegeven watervergunning in de bijlagen van de toelichting opgenomen.
Het bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere leesbaarheid, raadpleegbaarheid en helderheid voor de gebruiker en draagt zo bij aan een effectiever en efficiëntere dienstverlening.
Wanneer in de regels van dit bestemmingsplan in een opsomming van gevallen het woord 'of' wordt gebruikt, is daaronder mede begrepen de situatie dat meer dan een van de genoemde gevallen zich tegelijk voordoen. Onder 'of' wordt een combinatie van opties niet uitgesloten.
In het Besluit omgevingsrecht Bijlage II artikel 2 staan de vergunningvrije bijbehorende bouwwerken opgesomd. Deze vergunningvrije bouwwerken zijn in 2014 aanzienlijk verruimd. De vergunningvrije bouwwerken komen overeen met de voorheen door de gemeente Utrecht gehanteerde standaard erfbebouwingsregeling bij woningen. Besloten is daarom om in het bestemmingsplan geen aparte regels meer op te nemen voor bijbehorende bouwwerken, maar om te verwijzen naar de vergunningvrije bijbehorende bouwwerkenregeling in het Besluit omgevingsrecht.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
Bij wonen mag onder voorwaarden een aan-huis-verbonden bedrijf of een bed & breakfast als ondergeschikte functie uitgeoefend worden. Bij een aan-huis-verbonden bedrijf gaat het om een beroeps- of bedrijfsuitoefening in combinatie met wonen en dus door één van de bewoners van de woning. Bij een aan-huis-verbonden bedrijf mag geen sprake zijn van detailhandel, horeca, afhaalzaken of belhuizen.
Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor het toestaan van milieucategorie B2 voor een aan-huis-verbonden bedrijf, echter onder de voorwaarde dat de bedrijfsactiviteit in kwestie naar aard en invloed op de omgeving gelijk kan worden gesteld met bedrijfsactiviteiten in milieucategorie A of B1 van de Lijst van Bedrijven functiemenging.
Artikel 4 Groen
De bestemming groen is bedoeld voor de nieuwe groenvoorzieningen, gazons, beplantingen en andere bijbehorende voorzieningen. In deze bestemming is ook waterbeheer en waterberging mogelijk. Daarnaast zijn voet- en fietspaden mogelijk.
Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied
De wegen in het plangebied zijn opgenomen in de bestemming 'Verkeer- Verblijfsgebied'. Dit zijn de wegen met hoofdzakelijk een functie voor het bestemmingsverkeer. Er zijn kleine gebouwen toegestaan, bijvoorbeeld voor het realiseren van fietsenstallingen.
Artikel 6 Water
In het noorden van het plangebied ligt een watergang. Deze heeft de bestemming water gekregen. De regeling uit de keur blijft onverkort naast het bestemmingsplan van kracht. In de meeste andere bestemmingen zijn water, waterbeheer en waterberging ook toegestaan, in het belang van waterbeheer en waterberging.
Artikel 7 Waarde - Archeologie
Vanwege de archeologische verwachtingswaarde in het gebied is een dubbelbestemming opgenomen ter bescherming van mogelijk aanwezig bodemarchief. Er moet getoetst worden aan de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat een stuk grond dat al eens was betrokken bij het verlenen van een omgevingsvergunning bij de beoordeling van latere bouwplannen nogmaals wordt betrokken.
Artikel 9 Algemene bouwregels
Dit artikel regelt de mogelijkheid voor (beperkte) overschrijdingen van bebouwingsgrenzen die op de kaart zijn aangegeven, een voorwaardelijke verplichting over parkeren en regels voor woningvorming en omzetting.
Voorwaardelijke verplichting over parkeren
Deze planregel volgt uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 9 september 2015 (201410585/1) over bestemmingsplan "KPN Campus Fockema Andreaelaan, Rubenslaan e.o.".
Artikel 3.1.2, tweede lid, van het Bro maakt het mogelijk dat een bestemmingsplan ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening regels kan bevatten waarvan de uitleg bij de uitoefening van een daarbij aangegeven bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Artikel 9.3 lid 1 van de planregels regelt dat bij een omgevingsvergunning voor het bouwen de parkeergelegenheid voor auto's en fietsen voldoet aan het gemeentelijk beleid (ten tijde van het opstellen van deze toelichting: de Nota Stallen en Parkeren 2013).
Bij het toetsen van een bouwaanvraag aan het bestemmingsplan, zal onderzocht worden of de aanvraag voldoet aan de voorwaarde om voldoende parkeergelegenheid te regelen.
Als gedurende de geldigheid van dit bestemmingsplan het parkeerbeleid wordt gewijzigd, geldt als uitgangspunt dat een aanvraag om omgevingsvergunning aan het op dat moment geldende parkeerbeleid wordt getoetst. Daarom bevat artikel 9.3 lid 2 een regel die bij gewijzigd beleid een afweging over de bij de aanvraag horende parkeereis, zodat gemotiveerd wordt in hoeverre het nieuwe beleid wordt toegepast. Recent is de Nota Stallen en Parkeren gewijzigde via het op 28 maart 2019 vastgestelde addendum Nota parkeernormen fiets en auto.
Woningvorming en omzetting
De gemeenteraad heeft op 26 november 2015 de Beleidsnotitie Woningsplitsen en omzetten vastgesteld, waarin is geregeld dat het splitsen en omzetten van woningen niet zonder meer is toegestaan. Op grond van dit beleid is zowel in de Huisvestingsverordening Regio Utrecht 2019 gemeente Utrecht, als in het Chw bestemmingsplan Algemene regels voor bouwen en gebruik een vergunningplicht opgenomen voor woningvorming (door bouwkundig splitsen) of omzetting van woonruimte.
Woningvorming en omzetting van woonruimte voor kamerverhuur voorziet weliswaar in de behoefte aan woonruimte voor starters en studenten, maar kan de leefbaarheid van de omgeving nadelig beïnvloeden. Daarom wil de gemeente kunnen toetsen of de woningvorming of omzetting de leefomgeving niet onevenredig aantast.
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening kan de gemeente een vergunning vragen voor woningvorming en omzetting. In lid 9.4 bepaalt de regel onder 1 dat het omzetten en woningvormen zonder vergunning verboden is. De regel onder 2 geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid om, in afwijking van de regel onder 1, woningvorming of omzetting van zelfstandige naar onzelfstandige woonruimte toe te staan. Burgemeester en wethouders toetsen hierbij aan de algemene leefbaarheidstoets en de fysieke leefbaarheidseisen van de Beleidsregels Wijziging samenstelling van de woonruimtevoorraad (woningsplitsen en omzetten) gemeente Utrecht. De voorwaarde voor het verlenen van de vergunning is, dat de nieuwe woningen of onzelfstandige woonruimten voldoen aan de oppervlakte- en geluidseisen en dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het woon- en leefklimaat, het verkeer, de parkeersituatie en de gebruiksmogelijkheden van de buren.
Artikel 10 Algemene gebruiksregels
De Wabo bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Een algemeen gebruiksverbod hoeft derhalve niet meer in de planregels te worden opgenomen. Het is wel mogelijk om in het bestemmingsplan aan te geven wat onder verboden gebruik in ieder geval wordt verstaan. In dit artikel is opgenomen dat onder verboden gebruik wordt verstaan: onbebouwde gronden te gebruiken als staanplaats voor onderkomens als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan of als stortplaats voor puin en afvalstoffen.
Het gebruik of bouwen in strijd met het bestemmingsplan was vroeger onder de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening via een algemene gebruiksbepaling en strafbepaling geregeld in het bestemmingsplan. Onder de Wet ruimtelijke ordening was een en ander geregeld in de wet zelf. Met de invoering van de Wabo is dat opnieuw gewijzigd. Nu is het als volgt geregeld.
Voor elke verandering van gebruik (in ruime zin) die in strijd komt met een bestemmingsplan is volgens artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo een omgevingsvergunning nodig. Indien voor een dergelijk planologisch strijdig gebruik geen omgevingsvergunning wordt gevraagd of een gevraagde vergunning niet wordt verleend, komt dit gebruik dus in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Dat artikel kan vervolgens bestuursrechtelijk of strafrechtelijk via de Wet op de economische delicten worden gehandhaafd.
Strijdig gebruik met planologische regelingen waarvan afwijking niet is toegestaan valt niet onder artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. Met het oog op dergelijk gebruik is in artikel 7.2 Wet ruimtelijke ordening een verbodsbepaling opgenomen bij de invoering van de Wabo.
Woningvorming en omzetting
Het bestemmingsplan bevat een algemene gebruiksregel voor het vormen en het omzetten van woningen met behoud van een goede leefkwaliteit. Deze regel is, in aanvulling op de algemene bouwregel over woningvorming en omzetting nodig, omdat woningvorming en omzetting soms ook zonder bouwkundige aanpassingen kan plaatsvinden.
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
Dit artikel regelt de bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders om af te wijken van de regels. Dit heeft primair tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Ze kunnen worden toegepast als er niet op grond van de bestemmingsregelingen in hoofdstuk 2 al afgeweken kan worden. Het gaat dan om een afwijking van maten, afmetingen en percentages, het plaatsen van objecten van beeldende kunst, het realiseren van kleine nutsgebouwtjes.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
In het Besluit ruimtelijke ordening is overgangsrecht opgenomen dat in elk bestemmingsplan moet worden overgenomen.
Indien de in het plan opgenomen regels, voor wat betreft gebruik of bebouwing, afwijken van een bestaande legale situatie, dan zijn daarop de overgangsregels van toepassing. De overgangsregel heeft tot doel bestaande belangen te respecteren totdat realisering van de nieuwe regels plaatsvindt.
Voor bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, is bepaald dat deze gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande afwijking niet wordt vergroot. Gehele vernieuwing is in principe uitgesloten, waaronder ook gefaseerde vernieuwing van een bouwwerk wordt verstaan. Het doel van het overgangsrecht is dat het bestaande bouwwerk in de bestaande staat in stand mag worden gehouden. Uitsluitend na het tenietgaan van het bouwwerk door een calamiteit, waarmee onder andere brand of extreme weersomstandigheden wordt bedoeld, is onder voorwaarden gehele vernieuwing toegestaan.
Vergunningplichtige bouwwerken die zonder vergunning zijn opgericht, kunnen door overgangsrecht niet gelegaliseerd worden. Bouwen zonder vergunning is immers een overtreding van de Wabo die niet door een regeling in een bestemmingsplan ongedaan kan worden gemaakt.
Wel kan met een beroep op het overgangsrecht een aanvraag worden ingediend voor de verbouw van een illegaal bouwwerk. Om te voorkomen dat een dergelijke aanvraag moet worden gehonoreerd, is in de overgangsbepaling van dit plan opgenomen dat deze slechts van toepassing is op legale bouwwerken.
Voor het gebruik dat onder het overgangsrecht valt, is bepaald dat dat gebruik mag worden voortgezet. Het gebruik mag eveneens worden gewijzigd, voor zover de afwijking ten opzichte van het toegestane gebruik niet vergroot wordt.
Hiervoor is reeds aangegeven dat illegale bouwwerken niet gelegaliseerd kunnen worden door overgangsrecht. Voor gebruik is dat in principe wel mogelijk maar vanuit het oogpunt van handhaving ongewenst. Gezien het voorgaande is in de overgangsbepaling opgenomen dat het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, van het overgangsrecht is uitgesloten.
Ook na het van kracht worden van dit plan kan dus nog met succes handhavend worden opgetreden tegen gebruik dat reeds in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan. Dit laatste is uiteraard mede afhankelijk van andere aspecten, waaronder de vraag of het strijdige gebruik reeds zolang plaatsvindt dat de gemeente haar rechten heeft verwerkt.
Artikel 13 Slotregel
In dit artikel is de naam van het bestemmingsplan, de citeertitel, omschreven.
Prostitutie
In het plangebied van dit bestemmingsplan zijn geen seksinrichtingen gevestigd met een vergunning op basis van de APV. Gezien het in Utrecht gehanteerde maximumstelsel zijn nieuwe seksinrichtingen niet toegestaan en zijn seksinrichtingen uitgesloten in de gebruiksbepaling en in de begripsbepaling "aan-huis-verbonden bedrijf". Gelet op het binnen de gemeente gehanteerde maximumstelsel betekent de regeling in dit bestemmingsplan geen algeheel verbod, maar wel een verbod op seksinrichtingen binnen dit plangebied.
Toepassing Lijst van Bedrijven functiemenging
Algemeen
In de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) zijn twee voorbeeldstaten voor milieuzonering opgenomen, namelijk de 'Staat Bedrijfsactiviteiten bedrijventerreinen' en de 'Staat Bedrijfsactiviteiten functiemenging'.
De aanpak van milieuzonering en de in dit plan gebruikte Lijst van Bedrijven functiemenging is gebaseerd op de Staat Bedrijfsactiviteiten functiemenging in de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009). De Lijst van Bedrijven functiemenging wordt gehanteerd in gebieden waar bedrijven of andere milieubelastende functies verspreid zijn gesitueerd tussen woningen of andere gevoelige functies. Onderstaand wordt hier meer in detail op ingegaan. Het gaat in dergelijke gebieden in het algemeen om relatief kleinschalige bedrijvigheid die op korte afstand van woningen kan worden toegestaan. De toelaatbaarheid van activiteiten wordt voor dergelijke gebieden in de VNG-publicatie (en de Lijst van Bedrijven functiemenging) bepaald met behulp van op deze situaties toegesneden toelatingscriteria.
Functiemengingsgebieden
In bestaande gebieden waar in enige vorm sprake is van functiemenging, of in gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd (bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen), wordt de Lijst van Bedrijven functiemenging toegepast. Zoals in de VNG-publicatie is aangegeven kan bij functiemengingsgebieden gedacht worden aan:
Daarnaast kan ook in (delen van) woongebieden waar enige vorm van bedrijvigheid aanwezig of gewenst is de Lijst van Bedrijven functiemenging worden toegepast.
Kenmerken van de activiteiten
De activiteiten in dergelijke gebieden verschillen in het algemeen qua aard en schaal sterk van de activiteiten op een bedrijventerrein. Behalve in historisch gegroeide situaties gaat het voornamelijk om:
De toegepaste Lijst van Bedrijven functiemenging
De bovenvermelde criteria liggen mede ten grondslag aan de selectie van activiteiten die zijn opgenomen in de Lijst van Bedrijven functiemenging. In de Lijst van Bedrijven functiemenging zijn de aspecten geluid, geur, stof en gevaar en de index voor verkeersaantrekkende werking in de categorisering opgenomen. Deze Lijst is samengesteld volgens dezelfde methodiek als de betreffende Staat Bedrijfsactiviteiten functiemenging uit de VNG-publicatie. Op twee punten is een andere werkwijze toegepast:
Categorie-indeling
Zoals in de VNG-publicatie is aangegeven kan, vanwege de bijzondere kenmerken van gebieden met enige vorm van functiemenging, niet worden gewerkt met een systematiek van richtafstanden en afstandsstappen: vanwege de zeer korte afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies is een dergelijke systematiek niet geschikt voor functiemengingsgebieden. De Lijst van Bedrijven functiemenging hanteert vier categorieën A, B1, B2 en C met specifieke criteria voor de toelaatbaarheid die onderstaand uiteen zijn gezet.
Categorie A Bedrijfsactiviteiten die direct naast of beneden woningen/andere gevoelige functies zijn toegestaan, desgewenst in daarvoor omschreven zones binnen rustige woongebieden. De activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn. Categorie B1 Bedrijfsactiviteiten die direct naast of beneden woningen/andere gevoelige functies in een daarvoor omschreven gebied met functiemenging zijn toegestaan. De activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn. Categorie B2 Bedrijfsactiviteiten die in een gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter bouwkundig afgescheiden van woningen/andere gevoelige functies. Bouwkundig afgescheiden betekent dat de panden los van elkaar dienen te staan. Uitzondering hierop vormen binnenterreinen omringd door voornamelijk woningen: ook al zijn bedrijven bouwkundig afgescheiden van woningen, op deze locaties zijn hooguit categorie B1 bedrijven toegestaan. Categorie C Activiteiten vermeld onder categorie B2, waarbij vanwege relatief grote verkeersaantrekkende werking een directe ontsluiting op hoofdinfrastructuur gewenst is. |
Flexibiliteit
De Lijst van Bedrijven functiemenging blijkt in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door bedrijfsactiviteiten in te schatten. De inschalingen gaan uit van een gemiddeld bedrijf met een moderne bedrijfsvoering. Het komt in de praktijk voor dat een bepaald bedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een milieuvriendelijke werkwijze of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Lijst van Bedrijven functiemenging is verondersteld. In de regels is daarom bepaald dat het college van burgemeester en wethouders een dergelijk bedrijf toch kan toestaan, indien dit bedrijf niet binnen de algemene toelaatbaarheid past. Bij de Lijst van Bedrijven functiemenging is deze mogelijkheid beperkt tot maximaal 1 categorie (dus bijvoorbeeld categorie B1 in plaats van A of categorie B2 in plaats van B1). Om te kunnen afwijken moet worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie.
Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde bedrijven zich aandienen, waarvan de activiteiten in de Lijst van Bedrijven functiemenging niet zijn vermeld, maar die qua aard en invloed overeenkomen met bedrijven die wel zijn toegestaan. Met het oog hierop is in de regels bepaald dat het college van burgemeester en wethouders kan afwijken en vestiging van een dergelijk bedrijf kan toestaan. Om te kunnen afwijken moet op basis van milieutechnisch onderzoek worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met direct toegelaten bedrijven.
Door handhaving controleert de overheid of burgers, bedrijven en bijvoorbeeld overheidsorganen zich aan de wet- en regelgeving houden. Onder handhaving wordt verstaan het door controle (toezicht en opsporing) en het toepassen (of dreigen daarmee) van bestuursrechtelijke sancties, bereiken dat het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift wordt nageleefd. De handhaving van de van toepassing zijnde regeling binnen de gemeente Utrecht, wordt uitgevoerd door diverse diensten en afdelingen. Zo wordt namens het college onder andere gehandhaafd op de regels van voorliggend bestemmingsplan. Dit betekent dat de regels voor wat betreft het gebruik en de bebouwingsregels worden gehandhaafd. Dit gebeurt veelal door toetsing tijdens het behandelen van de aanvragen om omgevingsvergunning, maar kan ook gebeuren als gevolg van toezicht tijdens de uitvoering van de bouw of op grond van een eigen constatering indien een bouwwerk of een perceel in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt. Indien er bijvoorbeeld sprake is van illegale ingebruikname van gemeentelijke grond, dan zal hiertegen worden opgetreden.
Doel handhavend optreden
Het doel van het handhavend optreden van de gemeente is niet direct gekoppeld aan de noodzaak van een actueel bestemmingsplan. Voor de bewoners van het plangebied is duidelijk waar zij aan toe zijn (qua bouwen, zoals bijvoorbeeld uitbreiding van de woning, en qua gebruik), maar het niet handhaven haalt de effectiviteit van een actueel bestemmingsplan onderuit. De toegevoegde waarde van het verlenen van een omgevingsvergunning voor een vrijstaand bijbehorend bouwwerk is niet groot, indien er op andere plaatsen - zonder vergunning - vrijstaande bijbehorende bouwwerken zijn geplaatst. Dit wordt nog eens problematischer zodra een omgevingsvergunning wordt geweigerd, terwijl diverse vergelijkbare bouwwerken reeds illegaal zijn geplaatst. In dit laatste geval is de roep om handhavend op te treden dan ook het grootst.
Wijze van handhaven
Op grond van de Algemene wet bestuursrecht heeft het college een tweetal instrumenten bij handhaving van bestemmingsplannen tot haar beschikking: bestuursdwang en dwangsom. Bij het toepassen van bestuursdwang wordt de overtreding (het geconstateerde illegale bouwwerk c.q. gebruik) ongedaan gemaakt op kosten van de overtreder. Dit kan betekenen dat een bouwwerk door de gemeente wordt afgebroken en de kosten van bijvoorbeeld de aannemer en de gemeentelijke (voorbereidings)kosten op de overtreder worden verhaald. Het is tevens mogelijk om, indien er zonder omgevingsvergunning wordt gebouwd en de bouw wordt stilgelegd door middel van een bouwstop, de bouwmaterialen weg te slepen en elders op te slaan. Het opleggen van een last onder dwangsom betekent bijvoorbeeld dat het illegale gebruik moet worden gestaakt binnen een door het college gestelde termijn. Overschrijdt men de termijn, dan zal de dwangsom in rekening worden gebracht bij de overtreder. Doel van de dwangsom is het onaantrekkelijk maken van het voortzetten van de geconstateerde overtreding. De dwangsom zal dan ook in relatie moeten staan aan (en zal derhalve altijd hoger zijn dan) het voordeel dat de overtreder heeft bij het voortzetten van de illegaliteit. In het plangebied zal handhavend worden opgetreden tegen het illegale gebruik van bouwwerken en percelen. Bijvoorbeeld het verhuren van opslagruimte ten behoeve van de stalling van caravans, maar ook het gebruik van een winkel als café. Verder zal er bij de bouw worden gecontroleerd op de uitvoering van verleende omgevingsvergunningen. Uiteraard zal er ook gecontroleerd worden of, in het geval van een geweigerde omgevingsvergunning voor een woning, de betreffende woning niet alsnog wordt gebouwd. Voorts zal de gemeente toezien op - onder de Wet milieubeheer vallende - bedrijven. Dit vloeit voort uit de regels van het bestemmingsplan. Indien er immers ter plaatse een bedrijfsactiviteit plaats mag vinden, zal dit qua gebruik (intensiteit en hinder) gehandhaafd worden.