direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bijleveldweg 16, Haarzuilens
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0344.BPBIJLEVELDWEGHA16-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Doelstelling

Het bestemmingsplan heeft betrekking op de ontwikkeling van een nieuwe burgerwoning met bijgebouw op het perceel Bijleveldweg 16 te Vleuten. Het perceel aan de Bijleveldweg 16 heeft momenteel een agrarische bestemming. De in matige staat verkerende aanwezige bedrijfswoning, die al jaren als burgerwoning wordt benut, zal samen met het bestaande bijgebouw worden gesloopt.

De hoofddoelstelling van het bestemmingsplan is de nieuwe ontwikkelingen Bijleveldweg 16, Haarzuilens planologisch-juridisch mogelijk te maken. Het plan richt zich daarnaast op beheer van de bestaande situatie en het vastleggen van de functionele en ruimtelijke structuur.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied ligt in het buitengebied, ten westen van de kern Vleuten en is in het noorden en in het oosten begrensd door agrarische gronden. Het perceel grenst aan de westzijde aan de Bijleveldweg en aan de zuidzijde aan de spoorbaan tussen de stations Vleuten en Woerden. De bosschages aan de zuidoostelijke zijde zijn in eigendom van Staatsbosbeheer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPBIJLEVELDWEGHA16-VA01_0001.png"

Afbeelding 1: ligging van het plangebied ten westen van de kern Vleuten (links). Het projectgebied is bij benadering weergegeven op de afbeelding rechts.

1.3 Geldende plannen

Dit bestemmingsplan vervangt voor de locatie van het plangebied het volgende bestemmingsplan.

Bestemmingsplan   Vastgesteld door Raad   Onherroepelijk  
Haarzuilens   13 januari 2014   23 maart 2016  
     

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat de beschrijving van de relevante beleidskaders. In toelichting hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de bestaande situatie, het plan en de uitvoeringsaspecten.toelichting hoofdstuk 4 gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. In toelichting hoofdstuk 5 komt de juridische toelichting op de planregels aan bod.

Hoofdstuk 2 Relevante beleidskaders

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (hierna ook: SVIR) vastgesteld. In de SVIR geeft het kabinet een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Het kabinet schetst hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. In de structuurvisie worden belangrijke accenten geplaatst op het brede gebied van ruimtelijke ordening en bestuurlijke verantwoordelijkheden, die sterk verschillen met het voorgaande nationaal ruimtelijke beleid. Daarbij wordt het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid.

De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits Aanpak, de structuurvisie voor de Snelwegomgeving en de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de Agenda Landschap, de Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

De nationale belangen uit de SVIR die juridische borging vragen, staan in de AMvB Ruimte (ook wel bekend als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening – Barro). De AMvB Ruimte is gericht op doorwerking van nationale belangen in bestemmingsplannen. Bij het opstellen van bestemmingsplannen moeten gemeenten zich houden aan bij AMvB of verordening gestelde regels. Nieuwe of gewijzigde regels moeten binnen een bepaalde termijn in de bestaande bestemmingsplannen worden verwerkt. Dit kan betekenen dat gemeenten bestemmingsplannen moeten aanpassen aan de AMvB Ruimte.

Plangebied
Het initiatief dat in het bestemmingsplan centraal staat heeft geen invloed op, dan wel een relatie met de in de structuurvisie genoemde onderwerpen.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) (2012)

Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde Structuurvisie (SVIR) vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, defensie, ecologische hoofdstructuur, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).

De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, dat wil zeggen door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, vastgesteld op 30 december 2011) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Voor één onderwerp geregeld in dit besluit, voorziet het besluit niet in de (definitieve) begrenzing. Dit betreft de EHS. Ten aanzien van deze begrenzing is bepaald dat de provincies die grenzen (nader) bepalen.

Een deel van het Barro is gebaseerd is op eerdere PKB's en beleidsnota's die in de SVIR worden herbevestigd. Deze onderdelen kunnen na vaststelling van de structuurvisie de procedure volgen en vervolgens in werking treden. Het betreft de volgende onderdelen:

  • 1. project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • 2. kustfundament;
  • 3. grote rivieren;
  • 4. Waddenzee en waddengebied;
  • 5. defensie, en
  • 6. erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Plangebied
Het plangebied is in het Barro aangewezen als gebied voor erfgoederen met uitzonderlijke universele waarde in verband met Romeinse Limes. In het bestemmingsplan wordt hier rekening mee gehouden door onder andere de archeologische waardevolle gebieden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' te geven. Het Barro vormt geen belemmering voor onderliggend bestemmingsplan.

2.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro 3.1.6 tweede en derde lid) (2017)

De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en in 2012 vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat overheden een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting van het bestemmingsplan moeten motiveren. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe laddersystematiek geldt.

Het doel van de motivering op grond van de Ladder is een zorgvuldige afweging bij ruimtelijke besluiten die zorgt voor zuinig ruimtegebruik en tegengaan van overprogrammering en leegstand. Het besluit voldoet hiermee aan een goede ruimtelijke ordening.

De toetsing aan de Ladder kan bij het opnemen van uitwerkingsplichten en wijzigingsbevoegdheden in het bestemmingsplan, doorschuiven naar de fase van de vaststelling van het uitwerkings- of wijzigingsplan. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt moet een motivering bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling. Wanneer het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied moet het bestemmingsplan een motivering bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. De Ladder is kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke besluiten van de decentrale overheden, waaronder het bestemmingsplan.

Beschrijving behoefte

De behoefte is kort gezegd het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd. De Ladder bepaalt niet voor welk gebied de behoefte in beeld moet worden gebracht. De uitkomst van de beoordeling van de behoefte moet in de plantoelichting worden vermeld. Naast een kwantitatieve beoordeling vindt ook een kwalitatieve beoordeling plaats.

Beschrijving behoefte buiten het bestaand stedelijk gebied

Wanneer de beoogde ontwikkeling niet kan plaatsvinden binnen het stedelijk gebied door bijvoorbeeld het toepassen van een andere bestemming van een gebied, herstructurering van bestaande terreinen of door transformatie van bestaande gebouwen of gebieden moet een motivering worden opgenomen waarom dit niet mogelijk is. Het bestaande stedelijk gebied kan worden gedefinieerd als het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, en de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Sommige provincies hebben in een verordening de afbakening van het bestaand stedelijk gebied in woord en/of kaartbeeld vastgelegd, waaronder de provincie Utrecht.

Gebiedsontwikkeling per regio (betekenis voor Utrecht)

Het kabinet heeft voor 9 regio's in Nederland opgaven van nationaal belang uitgewerkt. Het gaat hierbij om doelen die voor Rijk en regio van belang zijn. Voor Utrecht geldt daarbij dat Utrecht belangrijk is als het gaat om de verbinding van autowegen, spoorwegen en vaarwegen. Station Utrecht Centraal heeft daarbij een centrale rol. Ook speelt de regio Utrecht een belangrijke rol bij de verdere ontwikkeling van de topsector Life Sciences.

Plangebied
De ladder moet worden toegepast voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Een stedelijke ontwikkeling wordt in het Besluit ruimtelijke ordening gedefinieerd als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Op grond van de jurisprudentie (AbRvS 16 september 2015, nr. 201501297/1/R4) wordt de bouw van 11 woningen in de bebouwde kom niet aangemerkt als stedelijke ontwikkeling. In dit geval neemt het woningaantal met 1 toe. De ladder is in dit geval dus niet van toepassing.

Ook al is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling dan nog moet worden beoordeeld of de beoogde bestemming passend is (ABRvS 1 juli 2015, BR 2015/78, r.o. 5.6). Voor de ontwikkeling waarin dit bestemmingsplan voorziet is relevant dat in de provincie Utrecht sprake is van een woningbouwtekort. Dit blijkt uit verschillende beleidsnota's en studies. De provincie Utrecht heeft ABF Research gevraagd een prognose te maken van de ontwikkeling van de bevolking, huishoudens, de kwantitatieve en kwalitatieve woningvraag 2010-2025 met een doorkijk naar 2040. Dit is gevat in het rapport 'Verkenning kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte provincie Utrecht' van februari 2011. 60% van het provinciale tekort bevindt zich in het stadsgewest Utrecht. De oorzaak van de groei van het tekort ligt enerzijds in de sterke groei van het aantal huishoudens in het stadsgewest Utrecht en anderzijds in de lagere groei van de woningvoorraad.

Uit de regionale woningmarktmonitor (BRU, 2013) blijkt dat de regionale woningvoorraad in de periode 2012-2030 moet groeien met 61.000 woningen om het woningtekort niet verder te laten groeien. In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (2013) is voor de regio Utrecht een woningbouwprogramma van 40.295 ) woningen opgenomen voor de perdiode 2013-2028, gebaseerd op mogelijke ontwikkellocaties en verwacht ontwikkeltempo. Er wordt hierbij opgemerkt dat met dit voorgenomen programma het tekort hoog zal blijven, wat in overeenstemming is met de vraag naar woningen die blijkt uit de woningmarktmonitor.

Voor de gemeente Utrecht wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van 27.750 woningen. Van dit programma zijn 22.750 woningen in het stedelijk gebied gesitueerd, waarvan ongeveer de helft in de Vinex-locatie Leidsche Rijn (11.500 woningen). De andere helft van het programma binnen de rode contouren is voorzien in diverse kleinere en grotere projecten. Buiten de rode contour zijn in de polder Rijnenburg tot 2030 7.000 woningen gepland, waarvan naar verwachting 5.000 woningen in de PRS-periode zullen worden gerealiseerd. Tot 2040 wordt er in Utrecht geen krimp voorzien. In kwantitatief opzicht is er ruimte voor het beoogde programma van een woning met bijgebouw waarin dit bestemmingsplan voorziet. De in matige staat verkerende aanwezige bedrijfswoning, die reeds jaren als burgerwoning wordt benut, zal tezamen met het bestaande bijgebouw worden gesloopt.

2.1.4 Nationaal Waterplan

Op 10 december 2015 hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016-2021 vastgesteld. Het Nationaal Waterplan 2016-2021 vervangt het Nationaal Waterplan 2009-2015 en de partiële herzieningen hiervan.

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie en zelfbindend voor het Rijk. Het Rijk is in Nederland verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem en met het waterplan worden de strategische doelen voor het waterbeheer vastgelegd. Andere overheden worden gevraagd om het Nationaal Waterplan te vertalen in hun beleidsplannen.

Het Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het plan gaat in op de thema’s waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Daarnaast zijn in het plan gebiedsgerichte uitwerkingen voor grote wateren en de zee en de kust opgenomen. Ook beschrijft het waterplan de relatie tussen water en de omgeving.

In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld;
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater;
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht;
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement;
  • Nederlanders leven waterbewust.

Plangebied
Het initiatief dat in dit bestemmingsplan centraal staat is in lijn met het bepaalde in het waterplan. In paragraaf 5.11 wordt nader ingegaan op de waterhuishoudkundige aspecten ter plaatse van het plangebied.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 en Verordening 2013

De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRS) is op 4 februari 2013 vastgesteld. Bij de PRS is een Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) gemaakt. Van beide plannen zijn de herijkingen in december 2016 vastgesteld. De structuurvisie geeft aan wat de provincie de komende jaren samen met haar partners wil bereiken op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling. De verordening zorgt voor de doorwerking van de structuurvisie naar de gemeenten.

De provincie moet aantrekkelijk blijven om te wonen, werken en recreëren. Het ruimtelijk beleidsvizier is daar op gericht. Het ruimtelijke beleid is gebaseerd op vier pijlers die bijdragen aan de aantrekkelijkheid, leefbaarheid en kwaliteit van de provincie:

  • een duurzame leefomgeving;
  • beschermen kwaliteiten;
  • vitale dorpen en steden;
  • dynamisch landelijk gebied.

Deze pijlers leiden tot de volgende twee belangrijkste beleidsopgaven; opgaven die nodig zijn om Utrecht aantrekkelijk te houden als vestigingsplaats:

  • Accent op de binnenstedelijke opgave. Waarbij ten minste 2/3 van de woningbouwopgave binnenstedelijk gerealiseerd zal worden. Dit sluit aan bij de vraag, vergroot het draagvlak voor voorzieningen en openbaar vervoer en vermindert de druk op het landelijk gebied. Verminderen van het overschot aan kantoren en herstructurering van bedrijventerreinen, maken ook deel uit van de binnenstedelijke opgave.
  • Behoud en versterken kwaliteit landelijk gebied. De binnenstedelijke opgave vraagt als contramal ook om een aantrekkelijk en bereikbaar landelijk gebied met hoge kwaliteit van landschap, natuur en recreatieve voorzieningen. De zware terugval van financiële middelen voor natuur en recreatie om de stad kan onder andere worden opvangen door hier rood voor groenconstructies mogelijk te maken. De cultuurhistorische waarden van onder meer de linies, de buitenplaatsen en het agrarische landschap dragen bij aan een aantrekkelijk landelijk gebied. De landbouw is een belangrijke drager van het agrarische cultuurlandschap. Die rol vergt ruimte voor een economisch duurzame landbouw. De aanwezigheid van zo'n 1,2 miljoen inwoners biedt afzetmogelijkheden voor de producten die dit oplevert. Bij dit alles is het kunnen beleven van rust en ruimte van belang.

Plangebied
In de structuurvisie is het projectgebied aanduid als 'landbouwkerngebied' en 'kernrandzone'. In de landbouwgebieden bevinden zich vooral melkveehouderijen en (koudegrond) fruitteeltbedrijven. In de landbouwgebieden is landbouw de hoofdgebruiker, maar vindt ook menging met andere functies plaats. Het beleid voor andere dan agrarische functies is vooral gericht op landschappelijke en recreatieve kwaliteit van deze gebieden en op het realiseren van natuur in groene contourgebieden en van recreatie in recreatiezones. De blijvende landbouw mag in haar functioneren geen hinder ondervinden van de natuur- en recreatieontwikkeling in deze gebieden.

Kernrandzone
Het projectgebied maakt deel uit van een kernrandzone. Een kernrandzone grenst meestal aan de stad of het dorp. deze zone heeft vaak een multifunctioneel karakter. Naast landbouw en verspreid wonen bevinden zich hier stedelijk gelieerde functies (bijvoorbeeld recreatieve voorzieningen, begraafplaatsen, rioolwaterzuivering, kwekerijen/tuincentra en caravanstalling). Omdat de vorm van de kernrandzone per kern verschilt, heeft de provincie in de PRS geen nadere begrenzing opgenomen. De provincie verwacht van gemeenten dat zij voor hun kernrandzone(s) een integrale visie en specifiek beleid ontwikkelen, waarin de omvang van de kernrandzone wordt begrensd en de (toekomstige) gebruiksmogelijkheden worden afgewogen.

De in matige staat verkerende aanwezige bedrijfswoning die reeds jaren als burgerwoning wordt benut, zal samen met het bestaande bijgebouw worden gesloopt. Het gaat dus om het omzetten van een niet stedelijke functie (voormalig agrarisch) naar een stedelijke functie.

Verbetering ruimtelijke kwaliteit
Het projectgebied is aangewezen als ’kernrandzone’. Met de aanwezigheid van stedelijk gelieerde functies en stedelijk uitloopgebied, levert de kernrandzone als deel van het landelijk gebied een belangrijke bijdrage aan de kwaliteit van het stedelijk leefmilieu. De provincie Utrecht biedt hier ruimte voor verdichting van de concentraties, mits de omgevingskwaliteit, met name de landschappelijke karakteristiek, voldoende is geborgd. Bij de architectonische uitwerking van de nieuwe woning vormt de landschappelijke karakteristiek een belangrijk uitgangspunt.

Met het ontwerp wordt, onder andere door een herkenbare typologie met bijbehorend materiaalgebruik, aangesloten op de natuurlijke omgeving van het projectgebied. Het hoofdgebouw is ten opzichte van de oude situatie meer noordwaarts verschoven. Op deze manier ontstaat er ruimte om het bijgebouw parallel aan de sloot te situeren met een tussenruimte van 10 meter tot het hoofdgebouw. Het bijgebouw is circa vijf meter uit de slootkant gehouden in plaats van vijf meter uit de erfgrens die op het hart van de sloot ligt. Zo ligt het totale ensemble voldoende vrij van de directe belendingen en omsluiten hoofd- en bijgebouw een mooie buitenruimte als overgang naar de weidsheid van het landschap. Het erf verbindt op een vanzelfsprekende wijze hoofd- en bijgebouw en faciliteert de ontsluiting van zowel garage als schuur.

Bestaande bomen worden gerespecteerd en blijven gehandhaafd. De groene erfafscheiding wordt aan de Bijleveldweg, bij de voormalige inrit, gecontinueerd en hersteld. Bezoekers parkeren op het erf. Het geheel is verder omsloten door graslanden en kent een landelijke uitstraling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPBIJLEVELDWEGHA16-VA01_0002.png"

Afbeelding 2: erfinrichting

Met de herontwikkeling wordt bijgedragen aan een verbetering van de leefbaarheid en de ruimtelijke kwaliteit. Ook wordt de gebiedskwaliteit, als aantrekkelijk (gemengd)gebied langs het lint van de Bijleveldweg, met de ontwikkeling benut en versterkt. Het initiatief is in lijn met de Provinciale Structuurvisie 2015-2028 en Provinciale Ruimtelijke Verordening.

2.2.2 Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen

De Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen dateert uit juni 2011. De Gids beschrijft de huidige landschapskwaliteiten in de provincie. De gids beschrijft ook hoe ruimtelijke ontwikkelingen kunnen sturen en welke kwalitatieve randvoorwaarden het landschap aan deze ontwikkelingen meegeeft.

Plangebied
Het projectgebied van de Bijleveldweg 16 is onderdeel van het nationale landschap 'Het Groene Hart'. Het Groene Hart vraagt om het versterken van de diversiteit op het schaalniveau van de verschillende typen landschappen. Daarbij worden de kernkwaliteiten gerespecteerd en benut om de contrasten tussen de verschillende typen landschappen te behouden èn te versterken. Binnen deze regionale context ligt de focus op het behouden, benutten en versterken van de contrasten tussen:

  • openheid en intimiteit;
  • rust en reuring;
  • oude en nieuwe overgangen.

Op de ambitiekaart van de kwaliteitsgids is het projectgebied onderdeel van een ‘Oude stroomrug’ nader aangewezen als ‘Aandachtsgebied’.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPBIJLEVELDWEGHA16-VA01_0003.png"

De oude stroomruggen liggen hoger dan de omgeving, maar zijn niet strak begrensd in het landschap. Ze gaan geleidelijk over in de aangrenzende open weidelandschappen. De afwisseling van hoog naar laag, besloten naar open, bebouwd naar onbebouwd, blokverkaveling naar strookverkaveling zorgen voor een rijke diversiteit. De levendige stadjes en dynamiek op de stroomrug versterken de beleving van rust en stilte in het open veld, terwijl de oude stroomruggen zelf weer rustig zijn ten opzichte van de grote steden.

Plangebied
Het initiatief heeft betrekking op de ontwikkeling van een nieuwe burgerwoning met bijgebouw. De in matige staat verkerende aanwezige bedrijfswoning die al jaren als burgerwoning wordt benut, zal samen met het bestaande bijgebouw worden gesloopt.

De ontwikkeling heeft geen invloed op de bestaande landschappelijke kwaliteiten van Het Groene Hart. Met de herontwikkeling wordt bijgedragen aan een verbetering van de leefbaarheid en de ruimtelijke kwaliteit. Door de verplaatsing van de schuur langs het tracé van de spoorbaan is sprake van een verbetering van de openheid van het landschap. Het initiatief is in lijn met de Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Coalitieakkoord 'Utrecht ruimte voor iedereen'

Op 1 juni 2018 is het coalitieakkoord 2018-2022 'Utrecht: ruimte voor iedereen' verschenen. Het coalitieakkoord bestaat uit drie onderdelen:

•        Plaats voor iedereen
Het eerste deel van het akkoord bevat verschillende maatregelen op het gebied van onderwijs, economie, werk, sport, welzijn, zorg en veiligheid. Samen met inwoners, bedrijven, maatschappelijke organisaties en vrijwilligers maken we van Utrecht een plaats voor iedereen.

•        Gezonde groei voor iedereen
Het tweede deel van het akkoord bevat maatregelen over wonen, mobiliteit, nieuwe energie en een gezonde omgeving om in te leven. We vinden dat er voor iedereen ruimte moet zijn om in Utrecht te wonen en dat Utrecht aantrekkelijk en bereikbaar moet blijven. Ook willen we graag koploper zijn in de verandering naar een duurzame energievoorziening en economie.

•        De kracht van iedereen
Het derde deel van het akkoord gaat over hoe we de genoemde doelen willen bereiken, samen met Utrechters en andere betrokkenen.

Plangebied
Bij de ontwikkeling van de nieuw te bouwen woning op de Bijleveldweg is energiezuinig bouwen en het toepassen van duurzame materialen het uitgangspunt. Er wordt ingestoken op een woning die energieneutraal is.

2.3.2 Omgevingsvisie Utrecht

In de omgevingsvisie staat wat het gemeentelijke beleid is voor de 'fysieke leefomgeving'. Dit is de omgeving waarin we wonen, werken en recreëren. De ondergrond, de lucht en het water maken deel uit van de leefomgeving, maar ook de gebouwen, bestrating en planten. De omgevingsvisie bevat drie niveaus:

  • 1. De koers: het beleid voor de lange termijn.
    Utrecht kiest voor een gezonde groei als koers voor de lange termijn. Utrecht groeit van een gemeente met 340.000 inwoners in 2016 naar ongeveer 410.000 inwoners in 2030. Daarom bouwen we de komende jaren duizenden woningen. Bij het bouwen van nieuwe woningen staan gezondheid, leefbaarheid en duurzaamheid voorop. De gemeente wil de woningen binnen het stedelijk gebied bouwen en daarbij flink investeren in de openbare ruimte en voorzieningen.
  • 2. Thematisch beleid: het gemeentelijke beleid over een bepaald onderwerp.
    Het thematisch beleid, ook wel sectoraal beleid genoemd, beziet een bepaald aspect van de fysieke leefomgeving, bijvoorbeeld geluidhinder, verkeer of bodemkwaliteit. Deze aspecten vertegenwoordigen een belang dat door het gemeentebestuur wordt meegewogen, als het bestuur een besluit neemt over een activiteit die invloed kan hebben op de fysieke leefomgeving. Bij het bouwen van een nieuwe woonwijk, onderzoekt de gemeente of dat wel kan gezien de geluidhinder rond die woonwijk, of het verkeer wel goed afgewikkeld kan worden en of de bodemgesteldheid het bouwen van woningen toelaat. De uitkomst van dat onderzoek kan bijvoorbeeld zijn dat de gemeente het bouwen niet gaat toestaan of onder bepaalde voorwaarden.
  • 3. Gebiedsbeleid: beleid dat alleen in een bepaald gebied geldt.
    In gebiedsbeleid staat wat de gemeente in een gebied, wijk of buurt wil. De koers en het thematische beleid worden vertaald in beleid voor dat gebied, voor zover dat mogelijk is. Uit het gebiedsbeleid kan afgeleid worden welke veranderingen de gemeente wil toestaan en welke waarden in het gebied behouden moeten blijven.


De omgevingsvisie is digitaal te raadplegen via: www.utrecht.nl/bestuur-en-organisatie/beleid/omgevingsvisie/.

Niet alle gemeentelijke beleidskaders hebben betrekking op het plangebied. Hieronder worden daarom alleen de relevante beleidskaders nader toegelicht.

2.3.2.1 De koers

Het ruimtelijke beleid voor de langere termijn is vastgesteld in de Ruimtelijke Strategie Utrecht (hierna: RSU). De RSU is in 2016 vastgesteld. In de RSU zijn de contouren voor de ontwikkelopgaven van de economische ontwikkelingsgebieden, verdichtingsgebieden en aandachtsgebieden in beeld gebracht. Utrecht groeit en we willen die groei vooral faciliteren door inbreiding. Belangrijke nieuwe woningbouwlocaties in de stad die daar - naast Leidsche Rijn - aan moeten bijdragen zijn het Beurskwartier en de Merwedekanaalzone. De Binnenstad, het Stationsgebied, het Utrecht Science Park en Leidsche Rijn (Centrum) worden beschouwd als economische hotspots waar we kansen willen creëren en benutten. Tevens willen we de openbare ruimte beter benutten en grotere betekenis geven als de plek waar de stad zich presenteert. Gezonde verstedelijking is in alle gevallen het uitgangspunt. Dat betekent focussen op bewegen, welbevinden, perspectief op wonen, werk en opleiding, duurzaamheid.

De RSU bevat tevens een Investeringsstrategie, waarmee een verbinding wordt gelegd tussen de ruimtelijke ambities van de stad met betrekking tot gezonde verstedelijking en de investeringsopgave die daarmee samenhangt.

Plangebied
Bij de ontwikkeling van de nieuw te bouwen woning op de Bijleveldweg is energiezuinig bouwen en het toepassen van duurzame materialen het uitgangspunt. Er wordt ingestoken op een woning die energieneutraal is.

2.3.2.2 Thematisch beleid
2.3.2.2.1 Wonen

Woonvisie Wonen in een sterke stad
In de actualisatie van 2015 van de Woonvisie Wonen in een sterke stad 2009-2019 zijn de punten van het collegeakkoord verwerkt: 'Bouwen aan een gezonde toekomst', 'Werken aan werk' en 'Samen maken we de stad'. De visie schetst de kaders van het woonbeleid van de gemeente Utrecht voor de komende 10 jaar. Utrecht is een aantrekkelijke stad om te wonen en te werken, daarom is de druk op de woningmarkt groot. Deze druk zal de komende jaren blijven. Het voornemen is om door nieuwbouw, aanpassing van de bestaande woningvoorraad en een betere verdeling van de woningen over de verschillende groepen de grootste knelpunten op te lossen. De gemeente streeft naar een stad waar iedereen passend, betaalbaar, gezond en toekomstbestendig kan wonen. De speerpunten zijn:

  • betaalbaarheid;
  • aanbod sociale huurwoningen dat past bij de vraag;
  • voldoende aanbod middeldure huur -, middeninkomens, middeldure vrije sectorhuur;
  • duurzame woningvoorraad;
  • energiezuinige, kwalitatief goede woningen met lage woonlasten.

Plangebied
Het is niet nodig dat elke ontwikkeling geheel op elk van genoemde prioriteiten aansluit. Met de ontwikkeling die in dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, wordt ingezet op het leveren van een bijdrage aan een duurzame woningvoorraad met aandacht voor energiezuinigheid en kwaliteit van de te realiseren woning (zie ook paragraaf 5.15).

Huisvestingsbeleid, woningvorming en omzetting
Het beleid voor het omzetten, vormen en kadastraal splitsen van woningen is in het najaar van 2015 gewijzigd met de vaststelling van de Beleidsnotitie en beleidsregels woningsplitsen en omzetten. Daarbij is ook de Huisvestingsverordening aangepast, waarbij een vergunningstelsel is ingevoerd voor het zodanig veranderen van een woning dat meer woningen ontstaan, verder woningvorming genoemd. Omdat is gebleken dat ongereguleerde omzetting en vorming van woningen kan leiden tot een aantasting van het woon- en leefklimaat, is besloten om in de lijn van de facetbestemmingsplannen Woningsplitsing I en II in alle bestemmingsplannen een regeling te treffen voor omzetting en woningvorming. In verband met een goede ruimtelijke ordening worden daarom regels gesteld die zien op een goede kwaliteit van het woon- en leefklimaat. Deze regels werken aanvullend op het Bouwbesluit, waarin veiligheid en gezondheid geregeld zijn, en op de Huisvestingsverordening 2015 die gericht is op het beheer van een goede woningvoorraad. In tegenstelling tot deze verordening gelden de regels van het bestemmingsplan voor alle woningen, ongeacht de WOZ-waarde van de woning of de huurprijs.

De beleidsregels uit de Beleidsnotitie en beleidsregels woningsplitsen en omzetten zien onder meer op het beoordelen van de gevolgen voor het woon- en leefklimaat, enerzijds door de eisen met betrekking tot de minimale omvang van woningen en anderzijds door het in beeld brengen van de gevolgen van extra woningen binnen de context van de bestaande situatie. De bestemmingsregeling kan daarom nauw aansluiten bij de wijze waarop het beleid over omzetting en woonvorming is neergelegd in die beleidsregels.

Plangebied
In het bestemmingsplan zijn regels opgenomen voor woningvorming, splitsen en omzetting. Het huisvestingsbeleid vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

Vitale stadswijken, functiemenging in woonwijken (2013)
In de notitie 'Vitale Stadswijken, functiemenging in woonwijken' is uitgewerkt hoe binnen de woonwijken met functiemenging om zal worden gaan. Het doel van de notitie is de beleidsrichting aan te geven en randvoorwaarden te scheppen voor het faciliteren van meer functiemenging in woonwijken en het bieden van een toetsingskader voor initiatieven in afwijking op het bestemmingsplan.

Plangebied
In het bestemmingsplan zijn regels opgenomen voor aan-huis-verbonden bedrijf en bed- en breakfast, waardoor enige functiemenging mogelijk is. De notitie 'Vitale Stadswijken, functiemenging in woonwijken' vormt geen belemmering voor onderliggend bestemmingsplan.

2.3.2.2.2 Natuur

Groenstructuurplan Utrecht 'Stad en land verbonden' en 'Actualisatie van Groenstructuurplan Utrecht'
De gemeente Utrecht wil het groen in de stad voor iedereen bereikbaar houden en de kwaliteit verbeteren. Grote groengebieden en belangrijke groene verbindingen wil de gemeente verder ontwikkelen, verbeteren en beschermen.

Groen maakt een stad leefbaar, mooi en het is goed voor het milieu. Woont u in Utrecht? Dan willen we bijvoorbeeld dat u een mooie fietstocht kunt maken langs een groene route. Of dat u kunt ontspannen in een mooi park. Veel groen is ook aantrekkelijk voor bezoekers van de stad.

In het groenstructuurplan Utrecht Stad en land verbonden is dit verwoord in 3 ambities:

  • meer groen om de stad
  • sneller naar buiten
  • beter groen in de stad


Het groenstructuurplan van 2007 is bijgewerkt in de actualisatie groenstructuurplan Utrecht 2017 – 2030. Naast de 3 ambities ligt de nadruk meer op hoe we groen inzetten voor de gezonde stad. En hoe groen ons helpt om de gevolgen van klimaatverandering op te vangen. Dit plan is op 8 maart 2018 door de gemeenteraad vastgesteld.

De groei van de stad vraagt om het vastleggen van de plekken die we groen willen houden in en om de stad, zodat bij ontwikkelingen daar rekening mee gehouden kan worden en het groen zoveel mogelijk beschermd kan worden. Daarnaast vraagt de groei van het aantal inwoners in de stad om ontwikkeling van nieuw groen, goede recreatieve en groene verbindingen en het verbeteren van bestaand groen.

De groengebieden die we extra beschermen zijn geselecteerd op basis van ecologische, landschappelijke, recreatieve of cultuurhistorische kwaliteiten. Deze gebieden staan aangegeven op de kaart in het groenstructuurplan. Als in die gebieden plannen zijn waardoor groen verdwijnt, moet de gemeenteraad daar eerst over beslissen. Bij de beoordeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning toetst de gemeente concreet of deze in de groenstructuur ligt.

Plangebied
In de visie op de stedelijke groenstructuur Utrecht 2030 is het plangebied weergegeven als "stedelijke groenstructuur 2007".

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPBIJLEVELDWEGHA16-VA01_0004.png"

Afbeelding 3: Positie binnen visie stedelijke Groenstructuur

De bestaande groene kwaliteit wordt met name gevormd door de groene opgaande beplanting en bomen langs de randen van het projectgebied. Deze elementen blijven behouden. Daarbij wordt de groene uitstraling versterkt door de aanwezige bosschages ten zuidoosten van het projectgebied, dit stukje natuur is in eigendom van Staatsbosbeheer. In huidige verharding ter plaatse van het projectgebied is inmiddels grotendeels verwijderd. Ter aansluiting bij de nieuw ontworpen woning, waarbij natuurlijke materialen zoals hout wordt gebruikt, zal er een natuurlijke tuin worden aangelegd die bijdraagt aan het groene karakter van het projectgebied en directe omgeving. Verder wordt er tot 2 meter langs het tracé van de langsliggende sloot niet gemaaid. Hierdoor ontstaat er vegetatie waar wespen en insecten goed kunnen gedijen (zie ook paragraaf 4.2.2). Zo draagt dit plan bij aan de versterking van de groenstructuur. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het groenstructuurplan.

Bomenbeleid Utrecht (2009)
De nota Bomenbeleid Utrecht is in 2009 vastgesteld. Een van de belangrijkste doelen van het Utrechtse bomenbeleid is een samenhangende bomenstructuur voor de stad te verbeteren en te ontwikkelen, gebaseerd op cultuurhistorische, ruimtelijke en ecologische uitgangspunten en milieu.
Voor 2030 zet de gemeente in op het behoud en de ontwikkeling van de bomenstructuur. Dit zal gebeuren door twee beleidsdoelstellingen:

  • Waar mogelijk ontbrekende bomen in de bomenstructuur aanvullen om zo een samenhangende structuur te creëren. Dat betekent bij de ruimtelijke plannen in de komende jaren bezien waar bomen kunnen worden toegevoegd om zo de bomenlanen en pleinen te completeren. Daarnaast bij ingrepen in de huidige structuur op basis van een goed programma van eisen de structuur weer aanvullen;
  • De bomenstructuur verder verbeteren door extra zorg aan beheer en onderhoud te besteden. Dit kan resulteren in extra zorg bij aanplanting van bomen, bij groeiplaatsen van oudere bomen, bij de verzorging van de bomen in de jeugdfase en bij bomenziekten.


Sinds 1 januari 2007 kennen alle gemeentelijke ruimtelijke plannen in de stad een bomenparagraaf. De bomenparagraaf biedt vanaf het begin en in alle fasen van een planproces de mogelijkheid een belangenafweging te maken over de gevolgen van een ruimtelijk plan voor bomen.

Plangebied
De bestaande groene kwaliteit van het projectgebied wordt met name gevormd door de groene opgaande beplanting en bomen langs de randen van het projectgebied. Deze elementen blijven behouden. Daarnaast wordt de groene uitstraling versterkt door de aanwezige bosschages ten zuidoosten van het projectgebied, dit stukje natuur is in eigendom van Staatsbosbeheer. Deze ontwikkeling ligt niet langs een stedelijke bomenstructuur en er worden geen bomen gekapt. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het bomenbeleid.

2.3.2.2.3 Bouwen

Welstandsnota Utrecht 'De schoonheid van Utrecht' (2004)
In de Welstandsnota Utrecht "De schoonheid van Utrecht", welke in juli 2004 is vastgesteld, is geformuleerd op welke wijze het welstandsbeleid van de gemeente Utrecht uitgevoerd zal worden. Dit betreft vanzelfsprekend de welstandstoetsing van vergunningplichtige bouwwerken en toetsing op basis van de loketcriteria.

De nota, die verplicht is om welstandsbeleid te kunnen voeren, kent de volgende doelen:

  • het plaatsen van de welstandsbeoordeling binnen een inhoudelijk, objectief kader waarmee de rechtszekerheid voor de initiatiefnemer wordt gediend;
  • het verhogen van de kwaliteit van de welstandsadvisering;
  • het vastleggen van efficiënte en transparante procedures voor de welstandszorg;
  • het bieden van meer samenhang in het beleid dat zich richt op het uiterlijk van de stad.

Voor vergunningplichtige bouwwerken geldt het volgende:

  • op basis van een gebiedsgerichte analyse per buurt of wijk worden in hoofdlijnen een ruimtelijke karakteristiek gegeven;
  • ambities worden vertaald in beleidsniveaus per gebied; deze beleidsniveaus zijn: behoud, respect en open; de drie niveaus onderscheiden zich onderling in mate van vrijheid in omgaan met de bestaande structuur en architectuur;
  • algemeen geldende beoordelingscriteria verschillen alleen per beleidsniveau en niet per gebied.

Plangebied
Het plangebied is aangeduid met het beleidsniveau 'behoud'. Behoud en herstel van het aanwezige bebouwingsbeeld en versterken van de bestaande of historisch bepaalde karakteristiek van stedenbouwkundige, architectonische, landschappelijke of cultuurhistorische aard. Dit betekent:

  • primaire oriëntatie op monumentale en beeldbepalende kwaliteiten en eigenschappen van de gebouwen;
  • authenticiteit staat voorop, zowel voor nieuwe als voor bestaande gebouwen;
  • geen nabouwen van maar voortbouwen op de historische context, waarbij "voortbouwen op" zowel op een traditionele als vooruitstrevende manier mag plaatsvinden; \nieuwe interpretaties zijn mogelijk.

De uitgangspunten uit de welstandsnota zullen worden toegepast bij de definitieve planuitwerking. Voor dit bestemmingsplan is een bouwplan opgesteld. Dit plan is goedgekeurd door de welstandscommissie. Hiermee is voldoende aangetoond dat het bestemmingsplan kan voldoen aan de welstandsnota.

2.3.2.2.4 Erfgoed en cultuurhistorie

De Utrechtse Erfgoedagenda (2013)
De Utrechtse Erfgoedagenda is in 2013 vastgesteld. Utrecht heeft veel erfgoed. Van bewoningssporen uit de bronstijd tot naoorlogse bouwkunst in wijken als Kanaleneiland en Overvecht. Utrecht is een van de oudste steden van Nederland en dat is overal terug te vinden. Utrecht is in de afgelopen decennia zo zorgvuldig mogelijk met het erfgoed omgegaan. En zal dit blijven doen.

De Utrechtse Erfgoedagenda beschrijft het beleid, de projecten en de aandachtsgebieden met betrekking tot monumenten, archeologie en architectuur- en bouwhistorie en de mate waarin deze objecten toegankelijk zijn voor publiek.

Plangebied
Het plangebied aan de Bijleveldweg ligt binnen het beschermd dorpsgezicht Haarzuilens. Sinds 4 december 2013 is Haarzuilens en omgeving aangewezen als beschermd dorpsgezicht. Uit paragraaf 4.1.3 volgt dat deze herontwikking bijdraagt aan de versterking van het beschermd dorpsgezicht aangezien de ruimtelijke kwaliteit binnen het plangebied verbeterd door de sloop van de schuur. Daarnaast is in de planregels een dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' opgenomen. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Utrechtse Erfgoedagenda.

Archeologie
De gemeente Utrecht heeft ervoor gekozen ter bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen een verordening op te stellen voor het hele grondgebied van de gemeente. In de verordening op de archeologische monumentenzorg is een vergunningenstelsel opgenomen ter bescherming van het archeologische erfgoed, waarmee de wettelijk vereiste bescherming kan worden geboden. In bestemmingsplannen wordt verwezen naar de verordening en een regel opgenomen (dubbelbestemming Waarde - Archeologie). In deze dubbelbestemming is opgenomen dat de voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden mede zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachtingen. Met deze specifieke gebruiksregel wordt geregeld dat onder een met het bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval wordt begrepen het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg. Door de verordening en de daarbij behorende archeologische waardenkaart is de bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen in de bodem van de gemeente Utrecht gewaarborgd en zijn verstoringen van de bodem vanaf een op de archeologische waardenkaart aangegeven oppervlakte en diepte vergunningplichtig.

Plangebied
In het bestemmingsplan is ter bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen de dubbelbestemming Waarde-Archeologie opgenomen. In paragraaf 5.12 van dit plan wordt verder ingegaan op de archeologie in het plangebied.

2.3.2.2.5 Verkeer en mobiliteit

Nota Stallen en Parkeren (2013)
De gemeenteraad heeft op 28 maart 2013 de Nota Stallen en Parkeren vastgesteld. Hiermee is het nieuwe parkeerbeleid van kracht. Met de uitwerkingsnota 'Parkeernormen Fiets en Auto' bepaalt de gemeente de benodigde capaciteit van het (fiets)parkeren. Voor de veiligheid, leefbaarheid en aantrekkelijkheid van Utrecht geeft de gemeente meer ruimte aan voetgangers en fietsers. Dit betekent dat er op sommige plekken op straat minder ruimte komt voor geparkeerde auto's. De gemeente stimuleert auto's om langs de rand van de stad te parkeren: in één van de drie herkenbare grote P+R terreinen, bij NS-stations en andere OV-knooppunten. Als stimulans voor binnenstedelijke ontwikkelingen, en daarmee voor een aantrekkelijke en bereikbare stad zijn de autoparkeernormen in betaald parkeergebied verlaagd. Ook schept de gemeente flexibiliteit door de vrijstellingsmogelijkheden van de parkeernormen te verruimen. Nieuw in de gemeentelijke aanpak is de verplichting om bij nieuwbouw, uitbreiding van bestaande gebouwen of in geval van een functiewijziging ook fietsenstallingen te realiseren. De parkeernormen hebben een bandbreedte, om optimale flexibiliteit en maatwerk te bieden bij de realisatie van bouwplannen.

Plangebied
In de algemene bouwregels van dit bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen over parkeren. Per woning worden minimaal 2 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd. Het bestemmingsplan kan voldoen aan de Nota Stallen en Parkeren. In paragraaf 4.2.3 wordt verder ingegaan op het parkeren in het plangebied.

Slimme routes, slim regelen, slim bestemmen (2016)
De gemeenteraad heeft op 26 mei 2016 dit mobiliteitsplan vastgesteld. Dit plan bestaat uit 3 delen:

  • 1. Slimme Routes gaan over het handiger inrichten van de verbindingen voor voetganger, fiets, bus, tram, trein en auto. Bijvoorbeeld met doorfietsroutes, het kwaliteitsnet goederenvervoer en knooppunten;
  • 2. Slim Regelen gaat over het slimmer organiseren van de stromen voetgangers, fietsers, openbaar vervoer en auto's. Bijvoorbeeld door verkeerslichten met elkaar te laten 'praten', persoonlijke reisinformatie en informatie over vrije parkeerplaatsen voor auto's en fiets;
  • 3. Slim Bestemmen zorgt dat nieuwe woningen, kantoren en bezoekersfuncties op de juiste plekken komen en dat deze goed worden ontworpen. Dit draagt bij aan slimmer vervoer en bijvoorbeeld goede bevoorradingsmogelijkheden.

De belangrijkste uitgangspunten van het beleid zijn:
Meer ruimte voor de voetganger en de fietser
Lopen en fietsen zijn de meest gezonde, milieuvriendelijke en ruimte-efficiënte vormen van vervoer. Om fietsers aan te moedigen, krijgt de stad nieuwe en snelle doorfietsroutes: extra brede en prettige fietspaden, los van de autodrukte.

Aantrekkelijk openbaar vervoer voor de langere afstanden
Naast de voetganger en de fietser is het openbaar vervoer belangrijk. De bus en tram leggen snelle verbindingen met de binnenstad, Utrecht Sciencepark, Leidsche Rijn Centrum, wijken, de regio en de rest van Nederland. Hierdoor wordt het openbaar vervoer een betere keuze.

Auto's langs de juiste routes
In de binnenstad, Leidsche Rijn Centrum, Utrecht Science Park is de auto te gast, met 30 km per uur als standaard maximumsnelheid. Stedelijke verbindingswegen verbinden de wijken met de RING. Waar het kan, krijgen wegen een stadsboulevard: veilig en goed oversteken en meer groen. Een aantrekkelijke plek voor bewoners, 50 km per uur geldt als snelheidslimiet. De gemeente wil automobilisten, die niet uit de stad komen of naar de stad gaan, zoveel mogelijk laten rijden via de RING. Hierdoor ontstaat er ruimte voor automobilisten die in stad moeten zijn. De beleidslijn uit de nota Stallen en Parkeren sluit aan bij de beleidslijn van dit Mobiliteitsplan. In dit Mobiliteitsplan is daarom geen nieuw beleid ten aanzien van het stallen van fietsen opgenomen.

Plangebied
De verkeersstructuur wijzigt niet. Het bestemmingsplan is in overeenstemming is met het mobiliteitsplan Slimme routes, slim regelen, slim bestemmen. In paragraaf 4.2.1 wordt de verkeerssituatie verder toegelicht.

2.3.2.2.6 Gezond stedelijk leven

Volksgezondheid 'Bouwen aan een gezonde toekomst 2015-2018' (2015)
De nota 'Bouwen aan een gezonde toekomst 2015-2018 is in 2015 vastgesteld. In deze nota wordt de verbinding gelegd tussen fysieke, sociale en economische vraagstukken, die kansen bieden om bij te dragen aan gezonder wonen, werken en leven in Utrecht. De stad wordt uitgenodigd om initiatief te nemen en samenwerking te zoeken en samen bij te dragen aan een gezonde stad. Er wordt gewerkt aan het bevorderen van gezondheid via gezond duurzaam lokaal voedsel, gezonde leefstijl en gezond gedrag.

Plangebied
In paragraaf 5.14 wordt het aspect gezondheid toegelicht. Uit deze paragraaf blijkt dat het plan bijdraagt aan de doelstellingen van nota 'Bouwen aan een gezonde toekomst 2015-2018'.

Geluidnota Utrecht 2014-2018 (2014)
De Geluidnota Utrecht 2014-2018 is op 11 februari 2014 vastgesteld. Dit beleid gaat over het beperken en minimaliseren van geluidhinder bij ruimtelijke ontwikkelingen in Utrecht.

De Geluidnota heeft betrekking op weg-, rail- en industrielawaai. Hiervoor is landelijke wet- en regelgeving van toepassing. Daarbinnen is echter ook ruimte voor gemeentelijke beleidsvrijheden. In de Geluidnota wordt aangegeven hoe hier mee wordt omgegaan.

De belangrijkste regels uit de Geluidnota zijn:

  • nieuw te bestemmen woningen beschikken over een geluidsluwe gevel, een rustige buitenruimte en een akoestisch goede woningindeling;
  • behoud van goed akoestisch woon- en leefklimaat in rustige woonwijken bij bestemmen van nieuwe woningen en bedrijven in elkaars nabijheid.


Ook onderwerpen, die meer algemeen onder het begrip "een goede ruimtelijke ordening" vallen, worden in de Geluidnota beschreven.

Plangebied
In paragraaf 5.4 wordt het aspect geluid toegelicht. Uit deze paragraaf volgt dat het niet mogelijk is door middel van maatregelen de gevelbelasting te verlagen tot onder de voorkeursgrenswaarde van 55 db voor railverkeerslawaai. Voor de woning moet daarom een hogere grenswaarde worden vastgesteld. In de planregels is hiervoor een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de geluidnota.

Nota externe veiligheid (2007)
De Nota externe veiligheid, welke in 2007 is vastgesteld, gaat in op het beleid van de gemeente Utrecht voor de beheersing van risico's als gevolg van het werken met gevaarlijke stoffen in inrichtingen (bedrijf, productielocatie of kantoor) en het vervoer van gevaarlijke stoffen. De genoemde risico's zijn veiligheidsrisico's voor mensen die zich in de buurt van de inrichting of het transport bevinden.

De beleidskeuzes hebben betrekking op nieuwe situaties, waarin een risicobron zich vestigt of uitbreidt of een risico-ontvanger, zoals een woning, planologisch mogelijk wordt gemaakt. De randvoorwaarden en regels zijn vertaald in afstandseisen tussen risicobronnen (bedrijven, transportroutes (weg, spoorweg, vaarweg) of buisleidingen) en omgevingsobjecten. De gemeente Utrecht kiest ervoor om geen zwaardere veiligheidseisen op te leggen dan die vermeld staan in de risiconormering van de rijksoverheid. In sommige gevallen biedt de rijksregelgeving ruimte tot afwijken van de normering. In de Nota spreekt de gemeente zich uit om terughoudend om te gaan met de mogelijkheid tot afwijken.

Plangebied
In paragraaf 5.6 wordt het aspect externe veiligheid toegelicht. Uit deze paragraaf volgt dat er in het plangebied geen buisleidingen voor gevaarlijke stoffen aanwezig zijn en dat er geen Bevi bedrijven zijn gevestigd die van invloed zijn op het plangebied. Ook zijn er geen andere bedrijven aanwezig met dergelijke veiligheidsafstanden. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Nota externe veiligheid.

Actieplan luchtkwaliteit Utrecht 'Lucht voor ambitie'
Op 3 december 2009 heeft de gemeenteraad het Actieplan Luchtkwaliteit 2009 vastgesteld. Schone lucht, een bereikbare stad en duurzame groei. Dat zijn de doelstellingen van het Actieplan Luchtkwaliteit Utrecht (ALU). Het ALU bevat een samenhangend pakket maatregelen om de luchtkwaliteitsknelpunten op te lossen, bewoners, werkenden en bezoekers te stimuleren meer met het openbaar vervoer en de fiets te reizen en knelpunten in het autoverkeer op te lossen.

Plangebied
In paragraaf 5.7 van deze toelichting wordt het aspect luchtkwaliteit toegelicht. Uit deze paragraaf volgt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor dit bestemmingsplan.

2.3.2.2.7 Bodem, ondergrond en water

Nota Bodembeheerplan 2017-2027 'Grondig Werken 4' (2017)
In 2017 is de Nota Bodembeheer 2017-2027 'Grondig Werken 4' vastgesteld. De Nota bodembeheer 2012–2022 is met de voorliggende Nota bodembeheer 2017-2027 geactualiseerd. Utrecht groeit en er wordt zowel in de stad als aan de randen veel gebouwd. Door deze bouwinitiatieven is de vraag naar bouwgrond in Utrecht groot. Deze bouwgrond wordt momenteel van elders (vaak over lange afstand) aangevoerd. De aanpak in de Nota Bodembeheer 2017 – 2027 zorgt ervoor dat de benodigde grond duurzaam uit de eigen en uit omliggende gemeenten in de regio kan komen, wat bijdraagt aan een gezonde verstedelijking en een circulaire economie.

Daarbij is de ambitie om maximaal voordeel te behalen voor mens en milieu, efficiënter te werken (goedkoper, kortere doorlooptijden) en werk met werk te maken. In de Nota bodembeheer staat hoe beschikbare vrijgekomen grond en baggerspecie op en in de landbodem van de gemeente Utrecht mag worden opgeslagen, hergebruikt of toegepast en welke regels en procedures hierbij gelden. De nota is bedoeld voor professionele partijen.

De gemeente Utrecht volgt zoveel mogelijk het algemene landelijke beleid zoals dat is opgenomen in het Besluit bodemkwaliteit. Dit landelijke beleid past echter niet in elke lokale situatie. De wetgever heeft het mogelijk gemaakt om lokaal beleid toe te staan. In Utrecht speelt, naast de grote vraag naar bouwgrond, mee dat gebiedseigen grond niet altijd kan worden hergebruikt en dat er te weinig hergebruiksmogelijkheden zijn. De lokale gebiedsgerichte invulling sluit aan bij de functie, kwaliteit en ontwikkelingen van een gebied. De nota is hierdoor ingedeeld in: gebiedsspecifiek beleid, ander gemeentelijk beleid en landelijk beleid.

Het gebiedsspecifieke beleid bestaat uit:

  • een uitbreiding van het beheergebied en acceptatie van bodemkwaliteitskaarten uit omringende gemeenten;
  • lokale maximale waarden op gebiedsniveau om zo gebruik te maken van de toegestane kwaliteit die past bij de bodemfunctie. Het betreft enkele wijken van Leidsche Rijn en de gemeentelijke hoofdwegen aan de oostzijde van de stad. Met deze lokale maximale waarden sluiten we aan bij de (toekomstige) woonfunctie van de wijken of industriefunctie van de hoofdwegen;
  • lokale maximale waarden voor de stofgroepen polychloorbifenylen (PCB's) en organochloor bestrijdingsmiddelen (OCB's) binnen bepaalde gebieden. Bij beide stofgroepen is met de lokale maximale waarden aangesloten bij de gebiedseigen kwaliteit;
  • lokale maximale waarden voor het Noorderpark. Aangesloten is bij de gebiedseigen kwaliteit;
  • een strengere eis met betrekking tot het gewichtspercentage bodemvreemd materiaal bij het toepassen van grond.

Ander gemeentelijk beleid bestaat uit:

  • strengere onderzoekseisen bij bodemonderzoek en hergebruik van arseenhoudende veenlagen afkomstig van bodemlagen dieper dan 2 meter;
  • een strengere eis met betrekking tot het volumepercentage bodemvreemd materiaal bij het toepassen van grond;
  • regels voor het toepassen van grond met zichtbare asbestdeeltjes (dit is geen verplichting, maar een advies. De gemeente heeft hierin een voorbeeldfunctie en verplicht zichzelf wel) ;
  • regels voor het toepassen van grond vanuit diepere bodemlagen;
  • tijdelijke uitname van grond bij kabels- en leidingen cunetten (uitgravingen).
  • Verminderde onderzoeksinspanning voor gebieden met een verhoogde kans op bestrijdingsmiddelen.


Landelijk beleid geldt voor alle andere gebieden en stoffen die niet onder het gebiedsspecifiek beleid of ander gemeentelijk beleid vallen.

Plangebied
In paragraaf 5.8 wordt het aspect bodem toegelicht. Uit deze paragraaf volgt dat er op basis van de onderzoeksresultaten geen aanleiding bestaat voor de uitvoering van een nader onderzoek of het nemen van saneringsmaatregelen. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Nota Bodembeheerplan.

Plan Gemeentelijke Watertaken 2016-2019
Het Plan Gemeentelijke Watertaken beschrijft de invulling van de wettelijke gemeentelijke zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater. Ook de wijze van beheer van oppervlaktewater wordt beschreven. Op basis van de zorgplichten heeft de gemeente op het gebied van water de volgende taken:

  • 1. een veilige inzameling en transport van afvalwater, zonder risico's voor de volksgezondheid en het milieu;
  • 2. het inzamelen en verwerken van hemelwater zonder dat er wateroverlast optreedt;
  • 3. het voorkomen en verminderen van structurele grondwateroverlast;
  • 4. het samen met de waterschappen realiseren van veilig, gezond en aantrekkelijk oppervlaktewater waarlangs het goed wonen, werken en recreëren is.


Plangebied
In paragraaf 5.11 van deze toelichting wordt het aspect water toegelicht. Uit deze paragraaf volgt dat het aspect water geen belemmering vormt voor dit bestemmingsplan.

2.4 Conclusie

Het plan past binnen de uitgangspunten van het landelijke en provinciale de gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 3 Bestaande situatie

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft inzicht in de huidige situatie in het plangebied en analyseert het gebied in ruimtelijk en functioneel opzicht. Voor zover de verschillende onderdelen van dit hoofdstuk daartoe aanleiding geven, wordt aan het einde van de verschillende paragrafen een aantal conclusies en uitgangspunten voor het bestemmingsplan geformuleerd.

3.2 Beschrijving van het plangebied

3.2.1 Historische ontwikkeling

Het plangebied maakt deel uit van het noordwestelijke deel van de stroomrug van de Oude Rijn, die vanaf circa 4000 v. Chr. is opgebouwd. Zeker al vanaf de Bronstijd (2000-800 v. Chr.) is de stroomrug bewoond. Vooral vanaf de IJzertijd (800-12 v. Chr.) is er in het plangebied sprake van een intensieve en vrijwel continue bewoning.

Binnen het archeologische bestand van de stroomrug van de Oude Rijn neemt het plangebied een bijzondere plaats in. Het zichtbare cultuurlandschap is vanaf de vroege middeleeuwen ontstaan.

Vooral de Middeleeuwse verkaveling is op de meeste plaatsen nog aanwezig. Ter plaatse van het plangebied zijn blokvormige stroomrugontginningen uit de vroege Middeleeuwen (500-1000) te zien. In het bijzonder tussen de Parkweg en de Dorpeldijk (en voorheen ook ter plaatse van het kasteelpark van De Haar en het dorp Haarzuilens).

Met uitzondering van de bebouwing, vooral de boerderijen, is de inrichting en het gebruik van het gebied eeuwenlang grotendeels ongewijzigd. Belangrijk is de aanleg van infrastructuur: in de 19e eeuw werden de spoorlijnen Utrecht-Woerden en Woerden-Breukelen aangelegd. Het bestaande landschap is daarmee doorsneden en door de ligging op spoordijken is de verandering goed zichtbaar.

Met uitzondering van het gebied ten noorden van de Heycop en Bijleveld werden grote delen van het land gebruikt voor de winning van klei ('afgevlet') voor de baksteenindustrie. Het zijn juist de afgevlette delen van de stroomrug waar zich vanaf de vroege 20e eeuw de glastuinbouw heeft ontwikkeld; zo ook ter plaatse van Bijleveldweg 16.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPBIJLEVELDWEGHA16-VA01_0005.png"
Afbeelding 4: Waterwegen Hoogheemraadschap de Lange Vliet

3.2.2 Monumenten, beeldbepalende elementen en cultuurhistorie

Binnen Haarzuilens zijn diverse monumenten aanwezig. De meest bekende hiervan is wel kasteel de Haar (vroeger Het Huys te Haer) Het is het grootste kasteel van Nederland. Het werd vanaf 1892 op de ruïne van het oude kasteel herbouwd in neogotische stijl.

Veel dichterbij de Bijleveldweg (ten oosten), ligt de Hamtoren. Het kasteel (voor het eerst in een oorkonde uit 1325 vermeld) is in eerste instantie als woontoren gebouwd. Vermoed wordt dat het rond 1260 is gebouwd waarbij strategisch voor een inham van de oude Rijnloop werd gekozen omdat het daarmee beter verdedigbaar werd. Met de toren kon de eigenaar macht uitoefenen op de omgeving.

Het meest nabijgelegen monument is de boerderij gelegen aan de Parkweg 26, gebouwd circa 1800. Met de voorgestelde sloop van het kassencomplex komen zowel Parkweg 26 als de Hamtoren prominent in zicht vanaf de Bijleveldweg.

3.2.3 Structuurbepalende elementen

Het plangebied (sectie E, perceel 1127 en 1128) ligt in het buitengebied ten westen van de kern Vleuten. De doodlopende Bijleveldweg vormt een zuidelijke aftakking van de noordelijk gelegen Parkweg. De spoorbaan tussen Vleuten en Woerden vormt de zuidelijke begrenzing van de Bijleveldweg. De percelen langs de Bijleveldweg worden gekenmerkt door een divers functiegebruik. Agrarische percelen worden onder andere afgewisseld met burgerwoningen, (voormalige) glastuinbouwbedrijven en detailhandel. De ten zuidoosten van het plangebied aanwezige bosschages zijn in eigendom van Staatsbosbeheer.

Op de onderstaande afbeelding is de omgeving van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPBIJLEVELDWEGHA16-VA01_0006.png"

Afbeelding 5: directe omgeving projectgebied

3.3 Beschrijving van de bestaande functies in het plangebied

De Bijleveldweg kenmerkt zich door een losse verkaveling en een afwisseling van bedrijfspanden, kassenbouw, schuren en (bedrijfs-)woningen. Ook ondernemingen als een hoveniersbedrijf en een orangerie zijn aan de weg gevestigd. Het is een nijverige buurt, zonder dat het al te veel dynamiek met zich meebrengt. De ligging aan de doodlopende weg zorgt ervoor dat de rust van landelijk wonen overheerst. Het plangebied waar nu een agrarische bestemming op rust, heeft de potentie om een groene buffer te worden.

De oppervlakte van het woonperceel is ongeveer 2.500 m² en de oppervlakte van het totale plangebied is ongeveer 13.000 m².

In het plangebied is een vrijstaande bedrijfswoning aanwezig. De woning bestaat uit één bouwlaag met kapconstructie. In het zuidelijk deel is een verdiepte parkeergarage aanwezig. Door gebrek aan onderhoud verkeert de woning in matige bouwkundige staat en heeft het een enigszins vervallen uitstraling. De ten noorden van de woning gelegen schuur is opgebouwd uit één bouwlaag met lage kap. De bestaande schuur verkeert ook in matige staat. Een groot deel van het voor- en zijerf van het perceel is voorzien van tegelverharding. De achterzijde bestaat grotendeels uit gazon. Hier is een klein zwembad aanwezig.


Het zuidelijk en oostelijk deel van het projectgebied grenst aan een sloot. Via een eigen in- en uitrit wordt het perceel ontsloten op de Bijleveldweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPBIJLEVELDWEGHA16-VA01_0007.png"

Afbeelding 6: bestaande situatie projectgebied


De foto’s geven een impressie van het projectgebied. De bestaande in- en uitrit is te zien op de foto linksboven. De foto linksonder toont de huidige woning en een deel van de verharding aan de voorzijde van het perceel. Het aanzicht op het achtergelegen erf is weergegeven op de foto rechtsboven. De foto rechtsonder toont de achterzijde van de bestaande woning.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Projectbeschrijving

4.1.1 Programma

Het initiatief dat in dit bestemmingsplan centraal staat betreft de ontwikkeling van een nieuwe burgerwoning met bijgebouw op het perceel Bijleveldweg 16 in Vleuten. De in matige staat verkerende aanwezige bedrijfswoning, die al jaren als burgerwoning wordt benut, zal samen met het bestaande bijgebouw worden gesloopt.

4.1.2 Stedenbouwkundig plan

Het ontwerp gaat uit van een vrijstaande woning waarbij de bebouwingsmogelijkheden ten opzichte van de bestaande situatie grotendeels gelijk blijft. De woning is alleen iets noordelijker op het perceel gepositioneerd. Het nieuwe bijgebouw komt op het zuidoostelijk deel van het perceel. De keuze voor de verplaatsing van het bijgebouw naar het zuidelijk deel wordt met name gevormd door het tracé van de spoorbaan. Door de sloop van de bestaande schuur wordt de openheid van het landelijk gebied verbeterd.

Ter verduidelijking is de huidige bebouwing (rood) en de positionering van de toekomstige woning en bijgebouw (geel) op de onderstaande situatietekening weergeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPBIJLEVELDWEGHA16-VA01_0008.png"

Afbeelding 8: situatietekening huidige bebouwing (rood) en toekomstige bebouwing (geel)

Bouwplan
Het hoofdgebouw, de woning, heeft dezelfde richting als de oorspronkelijk woning. Hierdoor heeft de woonkamer maximaal zicht op het achterliggende landschap. Het bijgebouw, de schuur, volgt de erfgrens aan de zuidzijde en fungeert als rug van de buitenruimte en als scherm voor het spoortracé. De afstand van het bijgebouw tot de zijkant van de sloot is ongeveer 5 meter. De woning bestaat uit een laag met een kap en een aanbouw aan de achterzijde. Door de aanbouw aan de achterzijde van een schuin dak te voorzien ontstaat er meer samenhang tussen het hoofdgebouw en aanbouw. Dit wordt versterkt door de goothoogtes: de 'formele' voorkant heeft een hogere goothoogte dan de informele achterkant. Op twee plekken wordt een insnijding in het volume gemaakt: bij de entree en een aan de achterzijde van de woning voor het overdekte terras. Deze insnijdingen vormen overgangsruimten van binnen naar buiten en verzorgen de gewenste beschutting en privacy naar omliggend landschap en de aanwezige weersinvloeden. De overige openingen zijn als perforaties in het volume ontworpen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPBIJLEVELDWEGHA16-VA01_0009.png"

Afbeelding 9: begane grond (boven) en verdieping (onder)

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPBIJLEVELDWEGHA16-VA01_0010.png"

Afbeelding 10: gevelimpressies

4.1.3 Beschermd dorpsgezicht Haarzuilens

Het plangebied aan de Bijleveldweg ligt binnen het beschermd stad- en dorpsgezicht Haarzuilens. Sinds 4 december 2013 is Haarzuilens en omgeving aangewezen als beschermd stads- dorpsgezicht. Het beschermd gezicht omvat de eind 19e-eeuwse aanleg van Kasteel de Haar, het kasteeldorp Haarzuilens en de omringende, op de Middeleeuwse ontginningspatronen gebaseerde landerijen, die deels bij het kasteel behoren. Gezien de onlosmakelijke historische en ruimtelijke relatie met het dorp Haarzuilens en de bijhorende landerijen is het geheel van kasteel, dorp en landerijen beschermd. Het gezicht is globaal omgrensd door de gemeentegrens van Woerden (Harmelen) in het westen, de gemeentegrens van Stichtse Vecht (Breukelen en Maarssen) in het noordoosten en de spoorlijn en de Vleutense Wetering in het zuiden. Aan de oostzijde is de Joostenlaan met enkele aangrenzende percelen bepalend voor de omgrenzing. Het beschermd stads- en dorpsgezicht Haarzuilens is van algemeen belang vanwege de architectuur- en cultuurhistorische, archeologische, stedenbouwkundige en landschappelijke waarden, zoals de landschappelijke parkaanleg rond Kasteel de Haar, Kasteel de Haar als kern van deze aanleg met diverse zichtassen over het weidegebied, het dorp Haarzuilens als geïdealiseerd voorbeeld van een verplaatst middeleeuws dorp, de bijzondere ruimtelijk-historische samenhang tussen kasteel, park en dorp in een geheel landschappelijke omgeving, de Middeleeuwse ontginningsstructuren van het landschap en de in het gebied aanwezige historische bebouwing, archeologische terreinen en bijzondere elementen zoals de bij het kasteel behorende eendenkooi en de Hamtoren. het doel van de aanwijzing is de karakteristieke, met de historische ontwikkeling samenhangende structuur en ruimtelijke kwaliteit van het gebied te onderkennen als zwaarwegend belang bij de toekomstige ontwikkelingen binnen het gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPBIJLEVELDWEGHA16-VA01_0011.png"

Afbeelding 11: op de 'Waarderingskaart Haarzuilens' is het projectgebied aangewezen als 'Gedifferentieerd landschap'.

De aanwijzing beoogt op die wijze een basis te bieden voor een ruimtelijke ontwikkeling die inspeelt op de aanwezige kwaliteiten, daarvan gebruik maakt en daarop voortbouwt. Het initiatief dat in dit bestemmingsplan centraal staat betreft de omzetting van de bedrijfswoning naar een burgerwoning op het perceel Bijleveldweg 16 te Vleuten. De bestaande schuur die geen cultuurhistorische waarden heeft, kan worden gesloopt. Ook wordt de woning beter gepositioneerd zoals in de vorige paragraaf is toegelicht. Met deze herontwikkeling wordt bijgedragen aan een versterking van het beschermd stad- en dorpsgezicht aangezien de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse van het projectgebied verbeterd.

4.2 Verkeer en openbare ruimte

4.2.1 Verkeer

In deze paragraaf wordt ingegaan op de bereikbaarheid van het plangebied met de auto, het openbaar vervoer, de fiets of te voet.

Het plangebied sluit aan de zuidwestzijde aan op de Bijleveldweg. Deze doodlopende (land)weg, taps aan de noordzijde aan op de Parkweg, de verbindingsweg tussen Vleuterweide en de Breudijk (richting Harmelen).

Gemotoriseerd verkeer
De woning wordt via de Bijleveldweg ontsloten. De beoogde ontwikkeling zal niet leiden tot een toename van het aantal verkeersbewegingen. Er zijn geen problemen bekend met de verkeersafwikkeling in de omgeving van het projectgebied.


Fietsverkeer en voetgangers
Ook het fietsverkeer wordt via de Bijleveldweg ontsloten. Via Parkweg en Ringdijk is aansluiting op het nationaal fietsnetwerk.

Openbaar vervoer
Met de NS-sprinter tussen Utrecht en Den Haag Centraal is de locatie te bereiken via station Vleuten. Met de bus (lijn 127) is de dichtstbijzijnde bushalte Eikslaan, Haarzuilens. Bijleveldweg 16 is op enige afstand van de haltes gesitueerd. Het plangebied is redelijk tot goed ontsloten.

4.2.2 Openbare ruimte en groen

Het plangebied ligt in de landelijke omgeving van Haarzuilens. Door de positionering van de woning zal deze groene kwaliteit alleen nog maar versterkt worden. Door de sloop van de bestaande schuur wordt de openheid van het landelijk gebied verbeterd.

De bestaande groene kwaliteit wordt met name gevormd door de groene opgaande beplanting en bomen langs de randen van het projectgebied. Deze elementen blijven behouden. Ook wordt de groene uitstraling versterkt door de aanwezige bosschages ten zuidoosten van het projectgebied, dit stukje natuur is in eigendom van Staatsbosbeheer. De verharding op het perceel is inmiddels grotendeels verwijderd. Er zal er een natuurlijke tuin worden aangelegd die bijdraagt aan het groene karakter van het projectgebied en de directe omgeving. Verder wordt er tot 2 meter langs het tracé van de langsliggende sloot niet gemaaid. Hierdoor ontstaat er vegetatie waar wespen en insecten goed kunnen gedijen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPBIJLEVELDWEGHA16-VA01_0012.png"

Afbeeldingen 12: foto's aansluitend terrein van het projectgebied.

Met de aanleg van de nieuwe tuin wordt het natuurlijke karakter van het projectgebied en directe omgeving verbeterd.

4.2.3 Parkeren

Voor het bepalen van het noodzakelijk aantal parkeerplaatsen zijn de parkeernormen uit de Nota Stallen en Parkeren toegepast. Uit bijlage één bij deze nota, de Nota Parkeernormen Fiets en Auto blijkt, dat het plangebied onderdeel uitmaakt van gebied C2-gebied + buitenstedelijk gebied (2008: overig).

Voor woningen groter dan 130 m² bvo geldt een parkeernorm tussen de 1,7 en 2,0. Deze parkeernorm zal als uitgangspunt voor de definitieve uitwerking van het plangebied worden gebruikt. Het maximaal benodigd aantal parkeerplaatsen bedraagt (1x2) 2. Deze parkeeerplaatsen worden op eigen terrein gerealiseerd.

De Nota Stallen en Parkeren kent geen normen voor fietsparkeren bij woningen. Wij verwijzen naar het Bouwbesluit. Op grond van artikel 4.31 eerste lid van het Bouwbesluit moeten woonfuncties voorzien zijn van een afsluitbare bergruimte.

Hoofdstuk 5 Onderzoek en randvoorwaarden

5.1 Inleiding

In toenemende mate wordt de milieukwaliteit van belang bij de ontwikkeling van functies in het landelijk en stedelijk gebied. Het milieubeleid heeft zich in de loop van enkele decennia ontwikkeld tot een complexe materie, die er in de praktijk toe leidt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen met verschillende milieuaspecten rekening moet worden gehouden. In dit hoofdstuk is een overzicht gegeven van de relevante (milieu)aspecten in het plangebied en de diverse onderzoeken die zijn uitgevoerd.

5.2 Milieueffectrapportage

Kader
Het doel van een milieueffectrapportage (m.e.r.) is om vooraf de mogelijke milieueffecten van plannen en besluiten in beeld brengen en deze een volwaardige rol te laten spelen bij de besluitvorming over deze plannen en besluiten.

Het maken van een milieueffectrapport is verplicht bij de voorbereiding plannen en besluiten, die activiteiten mogelijk maken welke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

In onderdeel C van de bijlagen bij het Besluit m.e.r. wordt aangegeven welke activiteiten altijd m.e.r.-plichtig zijn. Bij de activiteiten die in lijst D van die bijlage genoemd worden moet beoordeeld worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Uit deze m.e.r.-beoordeling kan de conclusie volgen dat er een m.e.r. moet worden opgesteld.

Plansituatie
De in het plan opgenomen activiteit heeft betrekking op realiseren van een woning (de transformatie van een bedrijfswoning naar een gewone woning). In de bijlage bij het Besluit mer is de categorie D 11.2, "de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen", opgenomen. Het kleinschalige karakter van de ontwikkeling maakt dat bestemmingsplan niet kan worden gekwalificeerd als een ruimtelijke plan dat in de aanleg van het stedelijke ontwikkelingsproject voorziet zodat er geen milieueffectrapport of m.e.r.-beoordeling nodig is.

Conclusie
Het bestemmingsplan is getoetst aan het Besluit-m.e.r. Gelet op het kleinschalige karakter van de ontwikkeling is een milieueffectrapport of m.e.r.-beoordeling niet nodig.

5.3 Bedrijven en milieuzonering

Bedrijven zijn milieubelastende bestemmingen die hinder voor milieugevoelige bestemmingen (waaronder wonen) kunnen veroorzaken. Om hinder te voorkomen moet er bij ruimtelijke plannen, waarin milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen in elkaars nabijheid mogelijk worden gemaakt, in principe uit worden gegaan van scheiding van functies. Hiertoe zijn in de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering (2009; hierna te noemen B&M) richtafstanden opgesteld.

In deze handreiking wordt afstanden, zogeheten milieuzoneringen, tussen bedrijfsactiviteiten en milieugevoelige functies aangegeven waarmee wederzijdse hinder voorkomen wordt. Zo zorgt de milieuzonering ervoor dat nieuwe bedrijven op een passende afstand ten opzichte van woningen worden gesitueerd en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bestaande bedrijven worden gepland.

De invloed van een bedrijf op de omgeving hangt op de (milieubelastende) karakteristieken van het bedrijf. In de handreiking worden daarom zes milieucategorieën met de daarbij behorende richtafstanden onderscheiden (zie tabel). Deze afstanden zijn gebaseerd op de mate van verspreiding van de hinderaspecten geluid, stof, gevaar en geur.

Verder wordt onderscheid gemaakt in afstanden tot een rustige woonwijk en tot een gebied met een menging van functies. In een intensief gebruikt gebied met veel functies en ‘bedrijvigheid’ wordt vaak minder hinder ervaren van een milieubelastende activiteit dan in een rustige woonwijk. Dit heeft (onder andere) te maken met acceptatie, gewenning en achtergrondbelasting (/-hinder).

De VNG-handreiking hanteert voor de omgevingstypen de volgende omschrijving:

- rustige woonwijk en rustig buitengebied
'Een rustige woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijk gebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven en kantoren) voor. Langs de randen (in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer. Een vergelijkbaar omgevingstype qua aanvaardbare milieubelasting is een rustig buitengebied (eventueel inclusief verblijfsrecreatie), een stiltegebied of een natuurgebied.'

- gemengd gebied

'Een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid. Daarnaast gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen.'

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPBIJLEVELDWEGHA16-VA01_0013.png"

Tabel 2: Richtafstanden per milieucategorie.

De VNG-publicatie voorziet in richtafstanden. Deze richtafstanden zijn bepaald op basis van gemiddelde productieprocessen. Door middel van een gedegen op een specifieke situatie toegespitste onderbouwing kan gemotiveerd van deze richtafstanden worden afgeweken. Naast het VNG-stelsel moeten bedrijven op basis van een vergunning krachtens de Wet milieubeheer/Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (omgevingsvergunning milieu) of op basis van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) aan voorschriften voldoen. Deze voorschriften dienen onder andere ter regulering van de hinder voor de omgeving en kunnen daarmee relevant zijn voor de beschouwing van hindersituaties.

Plansituatie
De omgeving van het plangebied is een gebied waarbinnen verschillende functies, waaronder woon- en bedrijfsmatige functies, aanwezig zijn. Volgens de richtafstanden kan het projectgebied worden gekwalificeerd als ‘gemengd gebied’. Vanwege de aanwezige functiemenging en de ligging langs de weg kent het gemengd gebied al een hogere milieubelasting. De richtafstanden mogen in die situatie met één stap worden verlaagd.

Door Windmill Milieu en Management is voor de ontwikkelingen aan de Bijleveldweg 14 en 16 op 29 juni 2018 een quickscan uitgevoerd (zie Bijlage 4). Het plan aan de Bijleveldweg 14 omvat een ontwikkeling die geen deel uitmaakt van dit bestemmingsplan. Hiervoor wordt een afzonderlijk bestemmingsplan opgesteld.

De uitgevoerde beoordeling maakt inzichtelijk met welke richtafstanden bij de invulling van het plan rekening moet worden gehouden. Binnen de plangebieden worden woonfuncties gerealiseerd. Op basis van de functies in de omgeving is sprake van een gemengd gebied. De plangebieden bevinden zich niet binnen de richtafstanden van de omliggende functies. De richtafstanden van de omliggende functies worden gerespecteerd. Er is sprake van een voldoende ruimtelijke scheiding en daarmee een goed woon- en leefklimaat. Als wordt uitgegaan van een maximaal planologische situatie (agrarische functie wordt ingevuld door een veehouderij), is wel sprake van richtafstanden die reiken tot over het plangebied.

Als wordt uitgegaan van de maximaal planologische ruimte die het bestemmingsplan biedt, waarbij ook rekening wordt gehouden met de beperkingen als gevolg van al aanwezige woningen, reiken de richtafstanden net tot aan de grens van het plangebied aan de Bijleveldweg 16. Als de ontwikkeling van Bijleveldweg 14 niet zou worden gerealiseerd en de huidige agrarische bestemming op dat perceel ongewijzigd blijft, is ook in de maximale situatie geen sprake van richtafstanden die de plangrenzen overschrijden.

Planologische beperkingen als gevolg van de bouwplannen aan de Bijleveldweg 14 en 16 te Vleuten.
De uitkomsten van de quickscan zijn aanleiding geweest (met name voor de ontwikkeling op het perceel Bijleveldweg 14a) om nader onderzoek te laten uitvoeren (zie  Bijlage 5). Uit dit nader onderzoek volgt dat in de bestaande situatie al beperkingen gelden ter plaatse van de agrarische bouwblokken gelegen aan de Bijleveldweg ongenummerd (14a) en de Bijleveldweg 16.

De effecten zijn beoordeeld voor het eventueel oprichten van een melkveehouderij of een paardenhouderij. Voor het oprichten van een toekomstbestendige melkveehouderij zijn de genoemde agrarische bouwblokken te beperkt in omvang. Daarmee levert de planvorming voor deze ontwikkeling geen aanvullende beperking. Voor het oprichten van een paardenhouderij levert de planvorming geen belemmeringen.

Conclusie
Het bestemmingsplan is in relatie tot het aspect bedrijven en milieuzonering uitvoerbaar.

5.4 Geluidhinder

Kader

Wet geluidhinder
In de Wet geluidhinder zijn geluidsnormen voor wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai opgenomen. Wanneer er een nieuwe geluidsgevoelige functie wordt gerealiseerd op een locatie waar momenteel geen geluidsgevoelige functie aanwezig of toegestaan is en deze locatie binnen de geluidszones van industrie, rail- of wegverkeer valt, dient middels een akoestisch onderzoek onderzocht te worden of de geluidniveaus in relatie tot de geluidgevoelige functie aanvaardbaar zijn.

Plansituatie
Dit bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van een nieuwe burgerwoning met bijgebouw. Een woning is een geluidgevoelige bestemming in de zin van de Wet geluidhinder. Het projectgebied ligt binnen de wettelijk vastgestelde zone van de Bijleveldweg en het spoortraject Utrecht Centraal - Harmelen.

Door het bureau Windmill Advies is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 1 Akoestisch onderzoek railverkeer. De geluidbelasting op de woning is getoetst aan het stelsel van voorkeurswaarden en maximale ontheffingswaarden uit de Wet geluidhinder. Het onderzoek is uitgevoerd volgens de regels van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012.

Wegverkeer
Alleen het verkeer dat van en naar de planlocatie beweegt, is bepalend voor de geluidbelasting. Aangezien de planlocatie aan het einde van de doodlopende weg ligt, hoeven de verkeersbewegingen niet te worden beoordeeld.

Railverkeerslawaai
Conform de Wet geluidhinder is de geluidbelasting als gevolg van het doorgaande spoor (Utrecht Centraal - Harmelen) inzichtelijk gemaakt. De geluidbelasting respecteert de voorkeurswaarde (55 dB) aan de oostgevel. Aan de west-, noord- en zuidgevel wordt de voorkeurswaarde van 55 dB niet gerespecteerd. De geluidsbelasting bedraagt maximaal 59 dB. Dit is lager dan de maximale ontheffingswaarde van 68 dB en is toelaatbaar. Hiertoe neemt de gemeente een hogere grenswaarde besluit. Maatregelen om de geluidbelasting te verlagen, zijn onderzocht en stuiten op overwegende bezwaren.

Bouwbesluit
Tijdens de bouwvergunningsprocedure moet onderzocht worden welke maatregelen aan de gevel nodig zijn zodat een binnenniveau van maximaal 33 dB wordt gewaarborgd.

Conclusie
Na het verlenen van een hogere waarde vormt het aspect geluid geen belemmering voor de realisatie van het plan.

5.5 Trillingshinder

Kader

In Nederland bestaat geen wetgeving voor het voorkomen van hinder of schade door trillingen ten gevolge van het treinverkeer. Dit betekent niet dat bij het opstellen van ruimtelijke plannen het aspect trillingen geen aandachtspunt is. De beoordeling van het aspect trillingen vindt zijn grondslag in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening. Hierin is de zorg voor een goede ruimtelijke ordening voorgeschreven. Daarvoor is het nodig om mogelijke trillingshinder in kaart te brengen en deze te betrekken in de beoordeling. De volgende richtlijnen en beleidsregels worden daarbij gebruikt:

  • SBR-richtlijn;
  • Beleidsregel trillinghinder spoor;
  • Handreiking Industrielawaai en vergunningverlening.


De afstand tussen een trillingsbron en een trillingsgevoelige functie is niet altijd een goede indicator. De bodemopbouw speelt een grote rol bij de voortplanting van een trilling. Daarbij kunnen trillingen in de bodem op korte afstand niet tot overschrijding leiden. En trillingen op iets grotere afstand wel. Het onderzoeksgebied van trillingen bij (spoor)wegen ligt binnen een afstand van 100 meter vanaf de bron. Buiten dit gebied treden bijna nooit voelbare trillingen op. Daarom heeft ProRail aangegeven dat voor woningen die op meer dan 100 meter afstand van het spoor liggen geen trillingshinderonderzoek hoeft te worden uitgevoerd.

Plansituatie
Dit bestemmingsplan voorziet in een woonbestemming op minder dan 100 afstand van het spoor. Door Fides Expertise is daarom een trillingshinderonderzoek uitgevoerd (zie: Bijlage 7). Dat onderzoek is gebaseerd op trillingsmetingen in het nog bestaande woongebouw, dat wat betreft locatie, woningbouwtype en constructie zeer vergelijkbaar is met de nieuw te bouwen woning. Daarmee is de rekenuitkomst als voldoende betrouwbaar beoordeeld.

In de SBR B-richtlijn wordt een onderscheid gemaakt tussen een 'bestaande situatie' (het huis staat er al) en een 'nieuwe situatie' (het huis moet nog worden gebouwd). Concreet betekent dit dat de geregistreerde trillingsterkten in een nieuwe situatie strenger worden beoordeeld (lagere streefwaarden) dan in het geval van een bestaande situatie. De geregistreerde trillingsnelheden zijn in deze rapportage beoordeeld conform streefwaarden voor een 'nieuwe situatie'.

Uit het onderzoek blijkt dat niet aannemelijk is dat trillingen als gevolg van het treinverkeer van deze streefwaarden zullen overschrijden. De kans op trillingshinder is daarmee gering. In een bestemmingsplan worden regels opgenomen die voor herhaalde toepassing zijn. Om te garanderen dat het aspect trillingshinder ook bij toekomstige bouwaanvragen wordt beoordeeld, is in dit bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen (zie ook paragraaf 7.7 onder Artikel 4 Wonen).

Conclusie
Het aspect trillingen vormt geen belemmering voor de realisatie van de nieuwe woning.

5.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving als gevolg van gebruik en opslag van gevaarlijke stoffen bij bedrijven, het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het water, het spoor en door buisleidingen. De risicobenadering externe veiligheid kent twee begrippen om het risiconiveau van transport en aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving aan te geven. Deze begrippen zijn het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Het PR is de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een transportroute of inrichting bevindt, overlijdt door een ongeval met het transport van gevaarlijke stoffen op die route of binnen die inrichting. Plaatsen met een gelijk risico kunnen door zogenaamde risicocontouren op een kaart worden weergegeven. Voor nieuwe situaties is voor kwetsbare objecten (bijvoorbeeld woningen) de grenswaarde voor het PR gesteld op een niveau van 10-6/jr. Voor beperkt kwetsbare objecten (bijvoorbeeld bedrijven) is dit een richtwaarde.

Het GR geeft aan wat de kans is op een ongeval met tien of meer dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde transportroute of inrichting. Het aantal personen dat in de omgeving van de route of inrichting verblijft, bepaalt daardoor mede de hoogte van het GR.

Voor risicovolle inrichtingen is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van toepassing. Voorbeelden van deze risicovolle bedrijven zijn LPG-tankstations, ammoniakkoelinstallaties en chemische fabrieken. Het Bevi is opgesteld om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven te beperken. De normstelling van het Bevi richt zich zowel op vergunningverlening als ruimtelijke ordening.

Als een ruimtelijk plan de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object in het invloedsgebied toelaat, dient tevens het groepsrisico te worden verantwoord.

In het Besluit externe veiligheid transportroutes, dat per 1 april 2015 in werking is getreden, heeft het Rijk het beleid vastgelegd met betrekking tot de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. In het besluit zijn regels opgenomen voor het realiseren van (beperkt) kwetsbare objecten binnen de zogeheten basisnetafstanden van een transportroute voor gevaarlijke stoffen. Deze basisafstanden zijn vastgelegd in de Regeling Basisnet. Het besluit is onder meer van toepassing op omgevingsbesluiten, zoals het vaststellen van een bestemmingsplan.

Voor buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd, is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing. Op grond van het Bevb geldt voor de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar object dichtbij dergelijke buisleiding, een grenswaarde van 10-6 per jaar voor het plaatsgebonden risico. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als richtwaarde.

Indien een ruimtelijk plan de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object binnen het invloedsgebied van een buisleiding toelaat, dient tevens het groepsrisico te worden verantwoord.

Plansituatie
Een woning wordt aangemerkt als een (beperkt) kwetsbaar object. Met het initiatief (omzetting van een bedrijfswoning naar een reguliere woning) wordt geen nieuw kwetsbaar object mogelijk gemaakt. Ook wordt er geen nieuwe risicobron geïntroduceerd.

In en direct rond het plangebied is een inventarisatie gedaan naar risicoveroorzakende activiteiten. Dit heeft het volgende overzicht opgeleverd.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen en waterwegen
De spoorlijn Utrecht - Woerden maakt geen deel uit van het Basisnet. Dit betekent dat er voor deze spoorlijn geen risicoruimte wordt opgenomen in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, en dat in verband met het berekenen van het groepsrisico uitgegaan kan worden van nul transporten. De consequentie hiervan is dat er geen enkele PR contour bestaat, geen plasbrandaandachtsgebied is en dat het groepsrisico gelijk is aan nul. Nadere beschouwing is niet nodig.

Andere basisnet transportassen liggen alle op zeer grote afstand (meer dan een kilometer) van het plangebied. Nadere beschouwing is niet nodig.

Op de planlocatie bevindt zich geen aangewezen route voor het lokale transport. Ook vinden geen transporten plaats waarvoor ontheffingen zijn verleend. Vanwege het lokale transport is er dus geen PR contour en bestaat er geen groepsrisico. Nadere beschouwing is niet nodig.

Vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
In het plangebied bevinden zich geen buisleidingen voor gevaarlijke stoffen. Ook buiten het plangebied bevinden zich geen buisleidingen die van invloed zijn op het plangebied.

Bedrijven die vallen onder het Bevi
In het plangebied bevinden zich geen Bevi bedrijven. Ook buiten het plangebied bevinden zich geen Bevi bedrijven die van invloed zijn op het plangebied.

Overige bedrijven met een veiligheidsafstand buiten de inrichtingsgrens
In of nabij het plangebied bevinden zich geen bedrijven met dergelijke veiligheidsafstanden.

Conclusie
Het bestemmingsplan is in relatie tot het aspect externe veiligheid uitvoerbaar.

5.7 Luchtkwaliteit

Luchtkwaliteit heeft betrekking op luchtverontreiniging door gasvormige stoffen en verontreiniging van de lucht met stof, door met name verkeer. De luchtkwaliteit beïnvloedt in belangrijke mate de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Wegverkeer is samen met de hoge achtergrondconcentratie in Utrecht, in belangrijke mate van invloed op de luchtkwaliteit. In november 2007 is de wijziging van de Wet milieubeheer met betrekking tot luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wetswijziging staat bekend als de "Wet luchtkwaliteit". Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. Op basis van deze wet, opgenomen in artikel 5.16 lid 1 Wet milieubeheer, dient het bevoegd gezag bij het vaststellen van een bestemmingsplan dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, rekening te houden met de effecten op de luchtkwaliteit.

Plansituatie
Het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van een nieuwe burgerwoning. De bestaande bedrijfswoning wordt wegbestemd. Het initiatief blijft daarmee ver onder de grenzen van de regeling Niet in betekenende mate en heeft daarmee niet of slechts in geringe mate invloed op de luchtkwaliteit. Er hoeft daarom niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof PM10/PM2,5. Aanvullend onderzoek naar luchtkwaliteit is derhalve niet noodzakelijk. Ook met het oog op de heersende achtergrondwaarden is er geen overschrijding van de grenswaarden.

Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan is daarmee in relatie tot het aspect luchtkwaliteit uitvoerbaar.

5.8 Bodem

5.8.1 Bodemkwaliteit

Het gemeentelijk bodembeleid gaat uit van de volgende algemene uitgangspunten:

  • Bodembescherming
    Nieuwe bodemverontreiniging moet worden voorkomen en indien er toch bodemverontreiniging ontstaat moet de bodem direct worden gesaneerd. Dit speelt met name bij bedrijfsmatige activiteiten of calamiteiten.
  • Bodemsanering
    Ernstig verontreinigde locaties dienen te worden gesaneerd indien er tevens sprake is van milieuhygiënische risico's. Bij immobiele verontreiniging in de bovengrond die zich niet kan verspreiden (zoals zware metalen en PAK) wordt uitgegaan van een zogenoemde functiegerichte benadering. Dit houdt in dat de kwaliteitseisen die aan de bodem worden gesteld afhankelijk zijn van de (toekomstige) bestemming van de locatie. Bij mobiele verontreiniging die zich via het grondwater kan verspreiden, wordt mede afhankelijk van de kosteneffectiviteit, zoveel mogelijk verwijdering van de verontreiniging nagestreefd. Een ander uitgangspunt is dat bij nieuw in te richten gebieden of terreinen hogere eisen worden gesteld aan de bodemkwaliteit dan bij milieuhygiënisch onvermijdbare saneringen in gebieden waar geen nieuwe inrichting plaats vindt. Bij nieuwe situaties ligt het criterium voor saneren bij ernstige verontreiniging.
  • Bodembeheer
    Bij hergebruik van (schone of licht verontreinigde) grond wordt uitgegaan van het principe "wat schoon is moet schoon blijven" en "wat vies is mag niet viezer worden". Waar mogelijk wordt een verbetering van de kwaliteit nagestreefd, zodat de bodem duurzaam geschikt wordt voor elk gewenst gebruik.


Bij een aanvraag om omgevingsvergunning, een functiewijziging of aan- dan wel verkoop dient een bodemonderzoek conform de NEN 5740 verricht te worden. Op basis van dit onderzoek wordt beoordeeld of de locatie geschikt is voor de geplande functie of dat er nog een nader onderzoek of misschien zelfs een bodemsanering noodzakelijk is voordat de locatie geschikt is voor de geplande functie.

De resultaten van het onderzoek dienen bij de in te dienen bouwaanvraag te worden overlegd voor deze in behandeling wordt genomen. Hierbij dient te worden aangetoond dat de grond ter plaatse geschikt is voor de uitoefening van de functie. In het gemeentelijk bodeminformatiesysteem AV Besure is onderzocht of in het gebied ernstige gevallen van bodemverontreiniging aanwezig zijn.

  • Relevante informatie uit bodeminformatiesysteem over historisch bodemgebruik.
  • Zijn er in het plangebied verontreinigde locaties aanwezig
  • Aangeven wat bekend is van bodemkwaliteit, wat is gesaneerd, wat eventueel potentieel risico is vanwege huidig gebruik.


Plansituatie
Het initiatief gaat gepaard met bodemroerende werkzaamheden. Door het bureau Linge Milieu is het een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 6 bij deze toelichting).

De doelstelling van het verkennend bodemonderzoek is om steekproefsgewijs, conform de NEN 5740, de huidige kwaliteit van de grond en het grondwater na te gaan. De onderzochte locatie waar de woonbestemming betrekking op heeft, gaat uit van een oppervlakte van ongeveer 2.500 vierkante meter. Er zijn 15 grondboringen geplaatst, waarvan 1 boring is afgewerkt met een peilbuis. Aan de hand van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:

  • De kleiige en zandige bovengrond van het terrein aan de Bijleveldweg 16 is hoogstens licht verontreinigd met metalen en PAK. Ook in de kleiige ondergrond zijn enkele metalen boven de Achtergrondwaarde verhoogd.
  • Van de bestrijdingsmiddelen is er niet één meetbaar verhoogd. De aanwezigheid van kassen en boomgaarden in het gebied heeft dus niet geresulteerd in verontreiniging met bestrijdingsmiddelen op het onderzochte terrein.
  • Alleen voor barium wordt de streefwaarde in het grondwater overschreden. Dit metaal wordt in grote delen van Nederland verhoogd aangetroffen en is niet specifiek voor het perceel aan de Bijleveldweg zelf.

Op basis van de verkregen onderzoeksresultaten bestaat, conform de richtlijnen van de Wet Bodembescherming, geen aanleiding tot nader onderzoek. De verkregen resultaten geven geen milieutechnische bezwaren voor het afgeven van een omgevingsvergunning.

Conclusie
Het bestemmingsplan is in relatie tot het aspect bodem uitvoerbaar.

5.9 Natuurbescherming

Op grond van de Wet natuurbescherming moeten initiatiefnemers onderzoek doen naar de effecten van hun activiteiten op beschermde dier- en plantensoorten en beschermde gebieden. Bij het vaststellen van (wijzigingen in) een bestemmingsplan moet van tevoren duidelijk zijn dat de Wet natuurbescherming niet in de weg staat aan de uitvoering van het plan. Daarnaast moet worden gekeken naar de regels in de Provinciale Ruimtelijke Verordening Provincie Utrecht en de Provinciale Verordening Natuur en Landschap provincie Utrecht 2017.

Beschermde dier- en plantensoorten
Voorafgaand aan de vaststelling van een bestemmingsplan moet er worden onderzocht:

  • 1. of er beschermde soorten voorkomen in het plangebied;
  • 2. of er verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming worden overtreden;
  • 3. of er vrijstellingen gelden of dat er een ontheffing nodig is.


Als er een ontheffing nodig is, moet aannemelijk zijn dat deze verleend zal worden. Daarnaast moet er duidelijkheid zijn over eventuele ontheffingsvoorwaarden en het treffen van mitigerende maatregelen.

Beschermde gebieden
Natura 2000-gebieden
Bij het opstellen van een bestemmingsplan wordt door middel van een zogenaamde 'voortoets' bekeken of een passende beoordeling van dat plan moet worden gemaakt. Een passende beoordeling moet worden gemaakt als de waarschijnlijkheid of het risico bestaat dat het plan significante gevolgen heeft voor een of meerdere Natura 2000-gebieden (al dan niet in combinatie met andere plannen of projecten).

Het bestemmingsplan kan in beginsel alleen worden vastgesteld als er zekerheid bestaat dat de natuurlijke kenmerken van het betreffende gebied niet worden aangetast.

Als er een passende beoordeling nodig is, geldt er ook een plan-merplicht (art. 7.2a Wm).

Als het plan een herhaling of voortzetting is van een plan of project waarvoor al eerder een passende beoordeling is gemaakt, hoeft er niet opnieuw een passende beoordeling te worden gemaakt (voor zover deze redelijkerwijs geen nieuwe gegevens of inzichten kan opleveren over de significante gevolgen ervan).

Nationaal Natuur Netwerk (v.m. EHS) en Groene Contour
In de Provinciale Ruimtelijke Verordening (artikelen 4.11 en verder) zijn regels vastgelegd waar (afwijkingen) van bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Daarnaast moet er worden voldaan aan de Verordening Natuur en Landschap Provincie Utrecht 2017 (m.n. landschapselementen, art. 5.1.4 VNL).

Plansituatie

Beschermende plant en diersoorten
De ontwikkeling kan nadelige effecten hebben op eventueel voorkomende beschermde flora en fauna. Daartoe is door onderzoeksbureau Blom Ecologie een oriënterend onderzoek naar beschermde flora en fauna uitgevoerd (zie Bijlage 2 Ecologisch onderzoek).

Het plangebied heeft, behoudens vleermuizen en huismussen, aannemelijk geen essentiële betekenis voor soorten die behoren tot het beschermingsregime habitatrichtlijnsoorten, vogelrichtlijnsoorten of overige soorten. Vleermuizen maken mogelijk gebruik van de locatie als vaste rust- en/of verblijfplaats en tijdens het foerageren en migreren. Huismussen gebruiken de locatie mogelijk voor broed en/of foerageer activiteiten. De locatie maakt onderdeel uit van het leefgebied van algemene amfibieën en zoogdieren. De bomen, struiken en woning op de planlocatie zijn geschikt als nestlocatie voor algemene broedvogels.

In het onderstaande zijn de te treffen maatregelen in het kader van de herontwikkeling benoemd:

  • Tijdens de werkzaamheden moet voorzichtig worden gehandeld met alle voorkomende flora en fauna (Zorgplicht).
  • Wanneer ondanks zorgvuldig handelen, onderzoek en advies schade lijkt te ontstaan voor beschermde flora en fauna, moet direct contact opgenomen te worden met een deskundige.
  • Alle aanwezige vegetatie of bodemmateriaal (takken, stronken) moeten gefaseerd worden verwijderd. Dit om bodem bewonende dieren de kans te geven in de nabijgelegen omgeving een ander leefgebied te benutten.
  • Er wordt gelegenheid gegeven aan dieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden.
  • Voor rugstreeppad moet het terrein ongeschikt worden gehouden en ontoegankelijk worden gemaakt voor de soort gedurende de bouwwerkzaamheden. Dit kan bijvoorbeeld door het plaatsen van schermen van stevig plastic of worteldoek van 50 centimeter hoog en minimaal 10 centimeter ingegraven in de grond. De voorzieningen die getroffen zijn om het gebied ontoegankelijk te maken moeten zodanig geplaatst en beheerd worden dat ze hun functie kunnen vervullen.

Voor de vleermuizen en huismussen is door Blom ecologie aanvullend onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 3). Hieronder zijn de onderzoeksresultaten beschreven.

Huismus
In de periode medio april tot en met mei 2017 is een aanvullend onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van huismus in de woning en het bijgebouw aan Bijleveldweg 16 te Vleuten. Het onderzoek is uitgevoerd conform de bepalingen in het Kennisdocument Huismus. Tijdens het onderzoek is vastgesteld dat het te saneren woonhuis en bijgebouw geen functie hebben voor de huismus. Er is tevens geen sprake van de aanwezigheid van functioneel habitat voor de soort binnen het plangebied. De beoogde ontwikkeling zal derhalve niet leiden tot een overtreding van Wet natuurbescherming.

Vleermuizen
In de periode mei t/m oktober 2017 is een aanvullend onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van vleermuizen in de woning en het bijgebouw aan Bijleveldweg 16 te Vleuten. Het onderzoek is uitgevoerd conform de bepalingen in het vleermuisprotocol. Tijdens het onderzoek is vastgesteld dat de te saneren bebouwing geen functie heeft als vaste rust of verblijfplaats van vleermuizen. De voorgenomen werkzaamheden hebben mogelijk een tijdelijk effect op de aanwezige foerageergebieden. Echter gezien de ruime aanwezigheid van vergelijkbaar gebied in de omgeving van de planlocatie leidt dit niet tot negatieve effecten op foeragerende vleermuizen. Echter om de effecten te verkleinen zijn enkele aanvullende maatregelen vereist. De beoogde sloop en (her)ontwikkeling leidt derhalve niet tot een overtreding van de Wet natuurbescherming.

Enkele vervolgstappen zijn nodig om negatieve effecten van de beoogde ontwikkeling op algemene broedvogels te voorkomen. Tevens zijn maatregelen wenselijk om de tijdelijke verstoring van het foerageergebied en de vliegroute van vleermuizen te mitigeren.

De uitvoering van de werkzaamheden moet plaatsvinden tussen zonsopkomst en zonsondergang. Bij werkzaamheden in de schemerperiode moet een vleermuisvriendelijke verlichtingswijze toegepast worden om verstoring van vleermuizen in de directe omgeving te voorkomen.

De uitvoering van de sloopwerkzaamheden moet buiten het broedseizoen plaatsvinden. Het broedseizoen vangt aan onder bepaalde klimatologische omstandigheden (medio maart - medio juli).

Natura 2000 en Nationaal Natuur Netwerk (v.m. EHS) en Groene Contour
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied, Beschermd natuurmonument, Wetland, Nationaal Park of het Natuurnetwerk Nederland. Gelet op de aard van de werkzaamheden en de afstand tot gebieden is van externe werking op omliggende Natura2000-gebieden geen sprake.

Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.10 Bomen

De bestaande groene kwaliteit van het projectgebied wordt met name gevormd door de groene opgaande beplanting en bomen langs de randen van het projectgebied. Deze elementen blijven behouden. Daarnaast wordt de groene uitstraling versterkt door de aanwezige bosschages ten zuidoosten van het projectgebied, dit stukje natuur is in eigendom van Staatsbosbeheer.

5.11 Water

Met de watertoets wordt beoogd de waterbeheerders vroegtijdig in het ruimtelijke ordeningsproces te betrekken waardoor het water een evenwichtige plaats krijgt in ruimtelijke plannen. Een evenwichtige plaats houdt in dat in elk plan de negatieve effecten voor de waterhuishouding ten gevolge van ruimtelijke ontwikkelingen -waar mogelijk- moeten worden voorkomen.
De resultaten van de watertoets worden weergegeven in deze paragraaf. Deze paragraaf is opgesteld in overleg met het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR).

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en Besluit ruimtelijke ordening is voor dit ruimtelijke plan een watertoetsproces doorlopen.

Een ruimtelijke ontwikkeling moet minimaal voldoen aan de belangrijkste minimale voorwaarde: ‘het standstill beginsel’. Dit beginsel houdt in dat door het initiatief geen verslechtering van de waterhuishouding mag ontstaan. In het kader van een watertoetsproces moeten de gemeente en het waterschap zoeken naar kansen om het watersysteem te verbeteren en duurzaam in te richten. Voor elke toename van verharding van meer dan 1.000 vierkante meter in landelijk gebied is een Watervergunning nodig. Op grond van de richtlijnen van het hoogheemraadschap dient in beginsel 15% water te worden gecompenseerd wanneer meer dan 500 vierkante meter verhard oppervlak wordt aangelegd.

Het initiatief voorziet, ten opzichte van huidige situatie in een geringe vergroting van het verhard oppervlak. De nieuwe woning wordt deels gebouwd ter plaatse van de huidige, in matige staat verkerende, woning. Op grond van de richtlijnen van het hoogheemraadschap is geen watercompensatie nodig.

Waterkeringen
Op basis van de ‘Interactieve kaart leggers oppervlaktewater en waterkeringen’ van het hoogheemraadschap is het projectgebied niet gelegen binnen een beschermingszone van een watergang of waterkering. De in de directe omgeving van het projectgebied aanwezige sloten alsmede de watergang Bijleveld zijn weergegeven als algemene ‘Watergang’. Deze watergangen moeten toegankelijk zijn voor regulier onderhoud. Het initiatief dat centraal staat in deze ruimtelijke onderbouwing is niet van invloed op het reguliere onderhoud van de watergangen/sloten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPBIJLEVELDWEGHA16-VA01_0014.png"

Afbeelding 13: uitsnede digitale legger van het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden. Het projectgebied, bij benadering weergegeven als rood kader, de groene en blauwe lijnen zijn aangeduid als algemene watergangen.


Waterafvoer
Het hemelwater van de daken van de woning wordt afgevoerd via een gescheiden stelsel. Het afvalwater zal op het bestaande rioolstelsel worden aangesloten.

Conclusie
De Watertoets is kort doorlopen via www.dewatertoets.nl. Hieruit is gebleken dat er geen waterschapsbelangen worden geraakt. Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen het initiatief.

5.11.1 Verslaglegging van gevoerd overleg gemeente - waterbeheerder

Bij het opstellen van het advies ‘toetst’ het waterschap of het plan aan de criteria voor de waterhuis-houding voldoet. Als algemeen criterium voor ruimtelijke plannen geldt dat minimaal het stand-still moet worden gehanteerd, hetgeen inhoudt dat de waterhuishouding niet mag verslechteren. Op 17 oktober 2018 heeft het waterschap aangegeven akkoord te zijn met de inhoud van voorliggende waterparagraaf.

5.12 Archeologie

Wettelijk kader
In 1992 heeft Nederland het Europese Verdrag van Malta ondertekend en in 1998 geratificeerd. Doel van dit verdrag is een betere bescherming van het Europese archeologische erfgoed door een structurele inpassing van de archeologie in ruimtelijke ordeningstrajecten. Eén van de belangrijkste uitgangspunten van het Verdrag van Malta is dat archeologische waarden zoveel mogelijk in situ in de bodem bewaard dienen te blijven. Alleen als behoud in situ niet mogelijk is, wordt overgegaan tot behoud van de archeologische informatie ex situ, door middel van opgraven en bewaren in depot. Een ander uitgangspunt is dat het onderzoek naar de aanwezigheid van archeologische waarden in een zo vroeg mogelijk stadium dient plaats te vinden, zodat hiermee bij de planontwikkeling rekening gehouden kan worden. Een derde uitgangspunt is het 'de verstoorder betaalt principe'. Alle kosten die samenhangen met archeologisch onderzoek dienen worden betaald door de initiatiefnemer van de geplande bodemingrepen. Ten slotte richt het Verdrag van Malta zich tevens op een toename van kennis, herkenbaarheid en beleefbaarheid van het archeologische erfgoed.

De Erfgoedwet heeft betrekking op archeologie op het land en onder water. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Op grond van Hoofdstuk 9 Overgangsrecht blijft artikel 38a van de Monumentenwet 1988 van toepassing tot inwerkingtreding van de Omgevingswet. Artikel 38a schrijft voor dat in een bestemmingsplan rekening moet worden gehouden met in de grond te aanwezige dan wel te verwachten archeologische resten.

Verordening en bestemmingsplan
De gemeente Utrecht heeft ervoor gekozen ter bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen een verordening op te stellen voor het hele grondgebied van de gemeente. In de verordening op de archeologische monumentenzorg is een vergunningenstelsel opgenomen ter bescherming van het archeologische erfgoed, waarmee de wettelijk vereiste bescherming kan worden geboden. In bestemmingsplannen wordt verwezen naar de verordening en een regel opgenomen (dubbelbestemming Waarde - Archeologie). In deze dubbelbestemming is opgenomen dat de voor Waarde- archeologie aangewezen gronden mede zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachtingen. Met deze specifieke gebruiksregel wordt geregeld dat onder een met het bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval wordt begrepen het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg. Door de verordening en de daarbij behorende archeologische waardenkaart is de bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen in de bodem van de gemeente Utrecht gewaarborgd en zijn verstoringen van de bodem vanaf een op de archeologische waardenkaart aangegeven oppervlakte en diepte vergunningplichtig.

Gemeentelijke archeologische waardenkaart
De Archeologische Waardenkaart van de gemeente Utrecht ligt ten grondslag aan de verordening op de archeologische Monumentenzorg. Deze waardenkaart is geënt op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarde (IKAW) van de provincie en op de kennis en ervaring opgedaan in tientallen jaren archeologisch onderzoek in de stad. Hij geeft inzicht in de ligging van beschermde archeologische rijksmonumenten, gebieden van hoge archeologische waarde, gebieden van hoge archeologische verwachting en gebieden van archeologische verwachting en bij welk te verstoren oppervlakte en diepte een vergunningsplicht geldt. In de op de waardenkaart aangeduide gebieden waar een vergunningplicht geldt zal van toekomstige initiatiefnemers tot bodemverstorende activiteiten een inspanning vereist worden om resten uit het verleden op te laten sporen en zo nodig veilig te stellen.

Beschermde archeologische rijksmonumenten worden op grond van de Erfgoedwet beschermd. Op grond van Hoofdstuk 9 Overgangsrecht blijven paragraaf 2 en 3 van hoofdstuk II van de Monumentenwet 1988 van toepassing tot inwerkingtreding van de Omgevingswet. Hierin staat dat aantasting van de beschermde archeologische monumenten niet is toegestaan. Voor wijziging, sloop of verwijdering van een archeologisch Rijksmonument moet een vergunning worden aangevraagd waarop de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed beslist.

Gebieden van hoge archeologische waarde (rood) zijn gebieden waarvan bekend is dat er archeologische waarden zijn, maar die niet beschermd zijn als archeologisch rijks- of gemeentelijk monument. Hier geldt een archeologievergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 50 m2 en dieper dan 50 cm. Gebieden van hoge archeologische verwachting (geel) zijn zones waar op grond van eerder uitgevoerd archeologisch onderzoek dan wel op basis van historisch geografisch onderzoek archeologische waarden te verwachten zijn (er wordt een middelhoge tot hoge dichtheid aan archeologische vondsten of sporen verwacht). Hier geldt een archeologievergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 50 cm. Bij gebieden met een archeologische verwachting (groen) zijn de verwachtingen lager (er wordt een middelhoge dichtheid aan archeologische vondsten of sporen verwacht). Hier geldt een archeologievergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 1000 m2 en dieper dan 50 cm. Daarnaast zijn op de kaart witte gebieden aangewezen. Voor deze zones geldt geen verwachting en geen vergunningstelsel.

Plansituatie
Het plangebied Bijleveldweg 16 valt volgens de archeologische waardenkaart in een gebied met een archeologische verwachting (groen op de waardenkaart). Dit houdt in dat bij bodemingrepen groter dan 1.000 m² en dieper dan 50 cm, archeologisch onderzoek en een archeologie vergunning verplicht is. De bebouwing blijft ruim onder de gestelde beleidsgrenzen. Er hoeft dus geen onderzoek gedaan te worden of vergunning aangevraagd te worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPBIJLEVELDWEGHA16-VA01_0015.png"

Afbeelding 14: uitsnede archeologische waardenkaart

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPBIJLEVELDWEGHA16-VA01_0016.png"

Afbeelding 15: legenda archeologische waardenkaart


Als bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen moet hiervan, conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet melding worden gedaan bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. archeologen van de afdeling Erfgoed van de gemeente Utrecht, 030-2860023, 030-2860016, 030-2860011 of 030-2862765 en via archeologie@utrecht.nl.

Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

5.13 Kabels en leidingen

Kader
Planologische relevante leidingen zijn leidingen die bescherming in het bestemmingsplan nodig hebben. Dit zijn bijvoorbeeld rioolwaterpersleidingen met een grote diameter en leidingen met een regionale functie. Op deze leidingen zijn geen veiligheidsafstanden van toepassing, maar wordt rekening gehouden met een zakelijke rechtstrook van de leidingen. Door binnen deze strook een bouwverbod op te nemen wordt beschadiging van de leiding voorkomen.

Plansituatie
In het plangebied liggen geen hoofdkabels en leidingen waarvoor een beschermingszone moet worden opgenomen.

Conclusie
Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

5.14 Gezondheid

Kader
Gezonde verstedelijking betekent: gezond, vitaal, sociaal en zelfstandig samenleven, in een schone, prettige, duurzame en economische welvarende stad. Het bewaken, beschermen en bevorderen van de gezondheid in het fysieke domein gaat vanuit drie invalshoeken:

  • De druk op gezondheid zo laag mogelijk houden. Het bouwen van woningen op een redelijke afstand van de snelweg, een schonere lucht, een betere water- en bodemkwaliteit en op minder
  • geluidhinder. Het gaat hier om meer dan alleen het naleven van de milieunormen.
  • De inrichting van de leefomgeving wordt door mensen als prettig ervaren. Het gaat er dan om of de omgeving levendig, afwisselend en veilig is ingericht. Belangrijk zijn voldoende bereikbaar, aantrekkelijk en bruikbaar groen, voldoende ruimte voor ontmoeting en voldoende aangename geur en kleur.
  • De leefomgeving nodigt uit tot gezond gedrag. Belangrijk is dat mensen elkaar ontmoeten en voldoende bewegen. Dat kan onder meer door dagelijkse beweging in de buurt beter te faciliteren met goede wandel- en fietsroutes, fietsparkeervoorzieningen en speelmogelijkheden.

Plansituatie
Omdat de locatie van de nieuwe woning relatief dichtbij een spoorlijn ligt, zal er sprake zijn van een druk op de gezondheid van bewoners. De geluidbelasting binnen de woning moet voldoen aan de wettelijke norm van 33dB, met gebruik van ventilatie. Verder moeten de richtlijnen die in de Geluidnota Utrecht 2014-2018 staan, opgevolgd worden. Als hieraan voldaan wordt, is er geen belemmering voor de planvorming. Deze richtlijnen zijn opgenomen in het besluit hogere waarden en maken deel uit van dit bestemmingsplan.

Conclusie
Het aspect gezondheid vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

5.15 Duurzaamheid

Kader

De gezonde stad
Utrecht groeit en zet in op verduurzaming. Ze streeft hierin naar de wording van een 'gezonde stad'. Met de binnenstedelijke verdichting worden de groene stadsranden steeds belangrijker. Ze fungeren als recreatieve buffer, waar ruimte en zicht op het cultuurhistorische landschap belangrijke pijlers zijn.

De omgeving zal met deze planontwikkeling verder vergroenen. Dit heeft een positief effect op de gezondheid van mensen en werkt klimaat adaptief. Groen reduceert stress, bevordert herstel van ziekte, stimuleert tot bewegen, geeft de mogelijkheid om tot rust te komen en te ontspannen.

Energie
Bij een gezonde stad hoort ook een ambitie ten aanzien van energiebesparende maatregelen. Bij de ontwikkeling van de nieuw te bouwen woning op de Bijleveldweg is energiezuinig bouwen en het toepassen van duurzame materialen het uitgangspunt. Er wordt ingestoken op een woning die (zo mogelijk) energie neutraal is.

De gemeente Utrecht heeft in haar beleid op energiegebied een duidelijke ambitie vastgelegd. In het eerdere MBP en in het Programma Utrechtse Energie is opgenomen dat Utrecht in 2030. klimaatneutraal is. Ontwikkel- en herstructureringslocaties bieden kansen om een bijdrage te leveren aan de realisatie van deze ambitie. De inzet van maatregelen om de CO2-uitstoot vergaand te verminderen gaat in de volgorde: energiebehoefte verminderen, inzet van duurzame bronnen en, tenslotte, een zo efficiënt mogelijke omzetting van primaire energie in warmte en kracht. Die klimaatambities betekenen een fors betere energieprestatie.

In de hoofdstukken Gemeentelijk beleid en Planbeschrijving is het duurzaamheidbeleid geschetst. Het gaat daarbij om het verminderen van het fossiel energieverbruik, om welbevinden en om een goed evenwicht tussen de 3 P's.

Onder duurzame ontwikkeling wordt een ontwikkeling verstaan die voorziet in de behoefte van de huidige generatie zonder daarmee voor de toekomstige generaties de mogelijkheid in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien. Dit houdt in dat het streven is naar een evenwicht tussen de 3 P's: People (sociale component), Planet (ecologie en milieu) en Profit (economie). Voor gebruikers levert duurzaamheid een hoog kwalitatieve leefomgeving door verhoging comfort, veiligheid en gezondheid. Het levert ook kostenbesparingen op én het is goed voor het milieu.

Circulair bouwen
Circulair bouwen is de norm. Het doel van circulair bouwen is het koppelen van de afvalstromen in de bouw aan de bouwstromen, zodat er zo min mogelijk afval ontstaat en schaarse grondstoffen binnen de gebruikscyclus blijven. Hierbij kan als hulpmiddel gebruik gemaakt worden van een materialenpaspoort, en een circulariteits-prestatieberekening via de tool CPG waarbij een rapportcijfer wordt gegeven van de mate van circulair bouwen.

Plansituatie
Het plangebied ligt in de landelijke omgeving van Haarzuilens. Door de positionering van de woning zal deze groene kwaliteit alleen nog maar versterkt worden. Door de sloop van de bestaande schuur wordt de openheid van het landelijk gebied verbeterd.

De bestaande groene kwaliteit van het projectgebied wordt met name gevormd door de groene opgaande beplanting en bomen langs de randen van het projectgebied. Deze elementen blijven behouden. Daarnaast wordt de groene uitstraling versterkt door de aanwezige bosschages ten zuidoosten van het projectgebied, dit stukje natuur is in eigendom van Staatsbosbeheer. Het initiatief draagt bij aan de ambitie van een 'gezonde stad'.

Elk bouwinitiatief moet een bijdrage leveren aan de duurzaamheidsdoelen van de gemeente. Deze ontwikkellocatie biedt een uitgelezen kans om deze doelen te verwerkelijken. Daartoe wordt de bouwinitiatiefnemer uitgedaagd.

Bij de voorbereiding van een bouwplan moet worden beschreven welke bijdrage de geplande ontwikkeling redelijkerwijs kan leveren aan de gemeentelijke ambitie voor duurzaam bouwen in brede zin (een visie over de toekomstbestendigheid van het initiatief). De gemeente gaat daarbij uit van een na te streven GPR van minimaal 81/2 respectievelijk BREEAM Excellent.

Bij de ontwikkeling van de nieuw te bouwen woning op de Bijleveldweg is energiezuinig bouwen en het toepassen van duurzame materialen het uitgangspunt. Er wordt ingestoken op een woning die (zo mogelijk) energie neutraal is. Door de oriëntatie en plaatsing van de gevelopeningen doet het gebouw zelf mee in de energiehuishouding: de open kant is de noordkant waar wel licht maar geen zon binnenkomt. De meer gesloten kant is de zuidkant waar de warmteopbouw wordt beperkt. Aangevuld met goed geïsoleerde wanden en daken en een warmtepomp (bodem) zorgt dit voor een zeer duurzaam huis. De intentie van de opdrachtgever is om de achterzijde van het dakvlak te voorzien van PV panelen zodat de woning all electric kan worden gemaakt.

Conclusie
Het bestemmingsplan kan voldoen aan de duurzaamheidsambities van Utrecht.

5.16 Conclusies

Uit het voorgaande blijkt dat, als voldaan wordt aan de randvoorwaarden zoals in de vorige paragrafen zijn beschreven, er vanuit milieukundig oogpunt geen belemmeringen zijn van de uitvoering het plan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

6.1.1 Inleiding

Dit bestemmingsplan is naar aanleiding van een aanvraag in procedure gebracht. Dit bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van een woning mogelijk: de omzetting van de bestaande agrarische bedrijfwoning naar een burgerwoning.

6.1.2 Financiële uitvoerbaarheid

De initiatiefnemer draagt de kosten voor dit initiatief. Vanuit het plan vloeien geen kosten of risico's voort die voor rekening van de gemeente zijn. Daarnaast zijn de kosten zodanig dat de initiatiefnemer dit kan betalen. De financiële uitvoerbaarheid van het plan is daarmee verzekerd.

6.1.3 Economische uitvoerbaarheid

Vanwege de geprognosticeerde groei van Utrecht naar circa 400.000 inwoners en de aantrekkende woningmarkt wordt de economische uitvoerbaarheid van dit plan voldoende aannemelijk geacht (zie ook paragraaf 2.1.3). De afzetbaarheid van de woningen vormt geen belemmering voor de realisatie en voortgang van het project. De uitvoerbaarheid van het project binnen de voorgestane planperiode is hiermee voldoende aangetoond.

6.1.4 Kostenverhaal

Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de gemeenteraad verplicht om een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop 'aangewezen bouwplannen' zijn voorgenomen. In artikel 6.2.1 Bro zijn de 'aangewezen bouwplannen' opgenomen. Het gaat om nieuwbouw van woningen of andere hoofdgebouwen, grote uitbreidingen van bestaande gebouwen of kassen (met meer dan 1.000 m²). Het bouwen van een nieuwe woning betreft een aangewezen bouwplan (artikel 6.12, eerste lid Wro). Er is dus een exploitatieplan verplicht. Een exploitatieplan kan achterwege blijven wanneer de kosten voor het plan anderszins verzekerd zijn. Voor dit plan is geen exploitatieplan vastgesteld.

De gemeentelijke kosten voor de begeleiding en toetsing van aanvragen voor vergunningen, worden uit de daarvoor bestemde leges gedekt. Ten behoeve van het verhaal van door de gemeente gemaakte kosten die niet worden gedekt uit de reguliere leges is een planschadeovereenkomst gesloten tussen gemeente en initiatiefnemer (zie hieronder).

6.1.5 Planschade

Voor de uitwerking van dit plan is een planschadeovereenkomst opgesteld tussen de initiatiefnemer van dit plan en de gemeente. Het risico op planschade wordt afgewenteld op initiatiefnemer.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening

Het plan is aan een aantal instanties toegezonden voor reactie als bedoeld in art 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Het plan is voorgelegd aan de provincie en het waterschap. De provincie Utrecht en het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR) hebben aangegeven dat ze geen op- en aanmerkingen hebben op het plan.

ProRail heeft gereageerd dat de motivatie voor trillinghinder onvoldoende is uitgewerkt. ProRail adviseert om een trillinghinderonderzoek uit te voeren en de conclusies op te nemen in de paragraaf Trillingen in de toelichting van het ontwerpbestemmingsplan en (indien nodig) door te laten werken in de planregels.

Op basis van deze reactie is een trillingshinderonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 7). De uitkomsten van dit onderzoek zijn verwerkt in paragraaf 5.5. ProRail heeft ingestemd met de opzet en conclusies van dit onderzoek.

6.2.2 Advies wijkraad

Het conceptbestemmingsplan is toegezonden aan de wijkraad Vleuten de Meern. De wijkraad heeft niet gereageerd op het conceptbestemmingsplan.

6.2.3 Participatieproces

Bewoners van de Parkweg en Bijleveldweg zijn door initiatiefnemer geïnformeerd over de bestemmingsplanprocedure en zijn in de gelegenheid gesteld om te reageren.

Hoofdstuk 7 Juridische plantoelichting

7.1 Inleiding

Het bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere leesbaarheid, raadpleegbaarheid en helderheid voor de gebruiker en draagt zo bij aan een effectiever en efficiëntere dienstverlening.

7.2 Planvorm

Het bestemmingsplan Bijleveldweg 16, Haarzuilens kenmerkt zich door een gedetailleerde bestemmingsregeling, zowel op de verbeelding als in de planregels. Het plan wordt gecoördineerd behandeld met de omgevingsvergunning bouwen.

7.3 Opbouw regels

De opzet van de bestemmingsregels is steeds gelijk:

  • bestemmingsomschrijving (met ondergeschikte en nevengeschikte doeleinden);
  • bouwregels;
  • nadere eisen waar de bestemmingsregeling dat nodig maakt;
  • afwijkingsregels van de bouwregels;
  • waar nodig: een bijzondere gebruiksregel, bijvoorbeeld bij wonen een aan-huis-verbonden bedrijf.
  • afwijkingsregels van de gebruiksregels;
  • eventueel een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, ter bescherming van aanwezige cultuurhistorische, landschappelijke of natuurwaarden;
  • waar nodig: een wijzigingsbevoegdheid of uitwerkingsplicht.
7.3.1 Het gebruik van het woord of

Wanneer in de regels van dit bestemmingsplan in een opsomming van gevallen het woord 'of' wordt gebruikt, is daaronder mede begrepen de situatie dat meer dan een van de genoemde gevallen zich tegelijk voordoen. Onder 'of' wordt een combinatie van opties niet uitgesloten.

7.4 Regeling bijbehorende bouwwerken

De regeling bijbehorende bouwwerken voor de bestemming Wonen is in dit bestemmingsplan gebaseerd op het bestemmingsplan Haarzuilens Wonen-1. Daarbij zijn de zijn de mogelijkheden om op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) onder de daarbij gestelde voorwaarden, vergunningvrij te bouwen als uitgangspunt genomen. Voor de meeste percelen zijn deze mogelijkheden voldoende, maar voor de grotere percelen niet altijd. De erfbebouwingsregeling voorziet hiervoor in meer bebouwingsmogelijkheden. De basisregels van de erfbebouwingsregeling voor bijbehorende bouwwerken, zijn de volgende:

De regeling bijbehorende bouwwerken voor de bestemming Wonen is in dit bestemmingsplan gebaseerd op het bestemmingsplan Haarzuilens Wonen-1. Daarbij zijn de zijn de mogelijkheden om op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) onder de daarbij gestelde voorwaarden, vergunningvrij te bouwen als uitgangspunt genomen. Voor de meeste percelen zijn deze mogelijkheden voldoende, maar voor de grotere percelen niet altijd. De erfbebouwingsregeling voorziet hiervoor in meer bebouwingsmogelijkheden. De basisregels van de erfbebouwingsregeling voor bijbehorende bouwwerken, zijn de volgende:

  • uitsluitend op het achtererf, minimaal 1 meter achter de voorgevelrooilijn;
  • de erfzone* grenzend aan het hoofdgebouw mag volledig worden bebouwd;
  • diepte van bijbehorende bouwwerken (aan achtergevel en/of zijgevel) bedraagt maximaal 3 meter.


* Erfzone is de zone van 2,5 meter direct grenzend aan de achterkant en de zijkant van een hoofdgebouw op het achtererfgebied. Het achtererfgebied is het erf aan de achterkant en de niet naar het openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant van een hoofdgebouw (overgenomen uit de Wabo).

In aanvulling op deze basisregels is een uitzondering gemaakt voor een achtererf groter dan 1.500 m²:

  • bijbehorende bouwwerken zijn mogelijk tot maximaal 5% van het achtererfgebied, inclusief erfzone, tot maximaal 125 m² naast hetgeen is toegestaan in de erfzone;
  • de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken is maximaal 3 meter;
  • de bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken is maximaal 6 meter;
  • aangebouwde bijbehorende bouwwerken (aan de achtergevel en/of de zijgevel) is maximaal 3 meter diep.

Deze erfbebouwingsregels zijn (in overeenstemming met het bestemmingsplan Haarzuilens) vertaald in de regels van de bestemming Wonen.

7.5 Nadere toelichting begripsomschrijvingen

Een aantal begripsomschrijvingen vraagt om nadere toelichting.

Zo wordt onder een Aan-huis-verbonden bedrijf ook een kleinschalige voorziening ten behoeve van kinderopvang verstaan. Door de beperking van de maatvoering van een aan-huis-verbonden bedrijf in de bestemmingen waar dat is toegestaan (maximaal 1/3 van de vloeroppervlakte van de woning met een maximum van 60 m²), is de kleinschaligheid gegarandeerd.

Het Bebouwingspercentage wordt in het bestemmingsplan gedefinieerd als het met een aanduiding of in de regels aangegeven percentage, dat aangeeft hoeveel van het desbetreffende bouwperceel ten hoogste mag worden bebouwd met gebouwen en bouwwerken.

Een Bouwperceel is een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. Meestal is dit het kadastrale perceel, maar dat hoeft niet altijd het geval te zijn. Een voorbeeld: wanneer een kadastraal perceel bijvoorbeeld twee bestemmingen heeft op grond van het bestemmingsplan,1 deel bestemming Wonen en 1 deel bestemming Bos, dan is niet het hele kadastrale perceel aan te wijzen als bouwperceel. Immers volgens de bestemming is niet volgens de regels zelfstandige bij elkaar behorende bebouwing mogelijk. Voor het deel met de bestemming Bos gelden andere regels dan het deel met de bestemming Wonen.

7.6 Systematiek van de bestemming Wonen

Aan-huis-verbonden bedrijf
Een belangrijk onderdeel van de bestemming Wonen is de regeling van de aan-huis-verbonden bedrijven als ondergeschikte functie bij het wonen. Zoals de naam al aangeeft, gaat het bij een aan-huis-verbonden bedrijf om een beroeps- of bedrijfsuitoefening in combinatie met wonen en dus door één van de bewoners van de woning. De maximale oppervlakte die daarvoor is toegestaan is 1/3 deel van het vloeroppervlak van de woning (inclusief aanbouwen) en vrijstaande bijgebouwen met een maximum van 60 m². Bij een aan-huis-verbonden bedrijf mag geen sprake zijn van detailhandel, horeca, afhaalzaken of belhuizen.

Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor het toestaan van milieucategorie B2 voor een aan-huis-verbonden bedrijf, echter onder de voorwaarde dat de bedrijfsactiviteit in kwestie naar aard en invloed op de omgeving gelijk kan worden gesteld met bedrijfsactiviteiten in milieucategorie A of B1 van de Lijst van Bedrijven functiemenging.

7.7 Artikelsgewijze toelichting

Artikel 3 Agrarisch

De rond het woonperceel gelegen gronden zijn conform het geldende bestemmingsplan bestemd als ‘Agrarisch’. Binnen de bestemming ‘Agrarisch’ is echter geen bouwvlak aanwezig. Het bouwvlak uit het vigerende bestemmingsplan Haarzuilens is daarmee wegbestemd. De gronden kunnen dus slechts als weiland worden gebruikt. Daarnaast zijn de gronden bestemd voor de instandhouding van de aanwezige cultuurhistorische en landschappelijke waarden, water, waterbeheer, waterberging, natuurvriendelijke oevers, wandelpaden alsmede voorzieningen en functies die bij de bestemming horen zoals, tuinen en erven.

Artikel 4 Wonen

Binnen de bestemming ‘Wonen’ is de realisatie van één woning mogelijk. Aangesloten is bij de bestemming 'Wonen-1' uit het bestemmingsplan Haarzuilens. Aangezien dit plan geen betrekking heeft op reeds bestaande woning is het maximum aantal wooneenheden in de planregels en verbeelding opgenomen. Ook voor de erfbebouwing is aansluiting gezocht bij de bestemming 'Wonen-1' in het bestemmingsplan Haarzuilens (zie paragraaf 7.4).


De gebruikelijke regelingen voor aan-huis-verbonden bedrijven en bed & breakfast zijn in de regels opgenomen (zie paragraaf 7.6 ).

Voorwaardelijke verplichtingen trillingen
Voorwaardelijke verplichtingen zijn gebaseerd artikel 3.1.2 Bro, tweede lid, wat mogelijk maakt dat een bestemmingsplan regels bevat waarvan de uitleg bij de uitoefening van een daarbij aangegeven bevoegdheid, afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels.

Er is een voorwaardelijke verplichting opgenomen ten aanzien van het aspect trillingen. Bij het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen dient te worden aangetoond dat wordt voldaan aan de streefwaarden voor Wonen nieuwe situatie, zoals bedoeld in Richtlijn deel B van Stichting Bouwresearch. Als uit een rekenonderzoek blijkt dat dit ook met maatregelen niet haalbaar is in het volledige plangebied, wordt de mogelijkheid geboden om in te stemmen met een situatie waarin de streefwaarden voor Wonen bestaande situatie niet wordt overschreden, waarbij alle doelmatige en kosteneffectieve maatregelen tegen trillingshinder worden genomen.

Artikel 5 Waarde - Archeologie

Deze bestemming is overgenomen uit het geldende bestemmingsplan. In dit artikel is bepaald dat het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg wordt gezien als met het bestemmingsplan strijdig gebruik.

Artikel 6 Waarde - Cultuurhistorie

Via deze bestemming worden de gronden in het plangebied bestemd voor het behoud, herstel en de ontwikkeling van de met het beschermd stadsgezicht verbonden cultuurhistorische waarden. Voor de gronden die in een beschermd stadsgezicht vallen zijn extra regels opgenomen die waarborgen dat de karakteristiek van het straat- en stadsbeeld niet in onevenredige mate wordt aangetast en aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied geen afbreuk wordt gedaan.

Ter bescherming van het beschermd stad- en dorpsgezicht is een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden opgenomen in de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie. Het is verboden bepaalde werken en werkzaamheden uit te voeren zonder een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders. Het zijn werken en werkzaamheden zoals: het ophogen, verlagen of afgraven van de gronden, het aanleggen van verhardingen, het aanbrengen van constructies die verband houden met bovengrondse leidingen en dergelijke. Op werken en werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen, noodzakelijk zijn voor het op de bestemming gerichte beheer of gebruik van de grond of al vergunde werken of werkzaamheden is het verbod niet van toepassing. De omgevingsvergunning wordt afgegeven als geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, herstel en ontwikkeling van het beschermd stadsgezicht. De dubbelbestemming ziet met name op de bescherming van het open houden van het landelijk gebied.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat een stuk grond dat al eens was betrokken bij het verlenen van een omgevingsvergunning bij de beoordeling van latere bouwplannen nogmaals wordt betrokken.

Artikel 8 Algemene bouwregels

Dit artikel regelt de mogelijkheid voor (beperkte) overschrijdingen van bebouwingsgrenzen die op de kaart zijn aangegeven, een voorwaardelijke verplichting over parkeren en regels voor woningvorming en omzetting.

Deze planregel volgt uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 9 september 2015 (201410585/1) over bestemmingsplan "KPN Campus Fockema Andreaelaan, Rubenslaan e.o.". Artikel 3.1.2, tweede lid, van het Bro maakt het mogelijk dat een bestemmingsplan ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening regels kan bevatten waarvan de uitleg bij de uitoefening van een daarbij aangegeven bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Artikel 8.3 onder 1 van de planregels regelt dat bij een omgevingsvergunning voor het bouwen de parkeergelegenheid voor auto's en fietsen voldoet aan het gemeentelijk beleid (ten tijde van het opstellen van deze toelichting: de Nota Stallen en Parkeren 2013).

Bij het toetsen van een bouwaanvraag aan het bestemmingsplan, zal onderzocht worden of de aanvraag voldoet aan de voorwaarde om voldoende parkeergelegenheid te regelen. Als gedurende de geldigheid van dit bestemmingsplan het parkeerbeleid wordt gewijzigd, geldt als uitgangspunt dat een aanvraag om omgevingsvergunning aan het op dat moment geldende parkeerbeleid wordt getoetst. Daarom bevat artikel 8.3 onder 2 een regel die bij gewijzigd beleid een afweging over de bij de aanvraag horende parkeereis, zodat gemotiveerd wordt in hoeverre het nieuwe beleid wordt toegepast.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

De Wabo bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Een algemeen gebruiksverbod hoeft derhalve niet meer in de planregels te worden opgenomen. Het is wel mogelijk om in het bestemmingsplan aan te geven wat onder verboden gebruik in ieder geval wordt verstaan. In dit artikel is opgenomen dat onder verboden gebruik wordt verstaan: onbebouwde gronden te gebruiken als staanplaats voor onderkomens als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan of als stortplaats voor puin en afvalstoffen.

Het gebruik of bouwen in strijd met het bestemmingsplan was vroeger onder de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening via een algemene gebruiksbepaling en strafbepaling geregeld in het bestemmingsplan. Onder de Wet ruimtelijke ordening was een en ander geregeld in de wet zelf. Met de invoering van de Wabo is dat opnieuw gewijzigd. Nu is het als volgt geregeld.

Voor elke verandering van gebruik (in ruime zin) die in strijd komt met een bestemmingsplan is volgens artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo een omgevingsvergunning nodig. Indien voor een dergelijk planologisch strijdig gebruik geen omgevingsvergunning wordt gevraagd of een gevraagde vergunning niet wordt verleend, komt dit gebruik dus in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Dat artikel kan vervolgens bestuursrechtelijk of strafrechtelijk via de Wet op de economische delicten worden gehandhaafd.

Strijdig gebruik met planologische regelingen waarvan afwijking niet is toegestaan valt niet onder artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. Met het oog op dergelijk gebruik is in artikel 7.2 Wet ruimtelijke ordening een verbodsbepaling opgenomen bij de invoering van de Wabo.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

Dit artikel regelt de bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders om af te wijken van de regels. Dit heeft primair tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Ze kunnen worden toegepast als er niet op grond van de bestemmingsregelingen in hoofdstuk 2 al afgeweken kan worden. Het gaat dan om een afwijking van maten, afmetingen en percentages, het plaatsen van objecten van beeldende kunst, het realiseren van kleine nutsgebouwtjes. De overgangs- en slotregels van hoofdstuk 4 bevatten de onderstaande twee regels.

Artikel 11 Algemene wijzigingsregels

Dit artikel biedt het college van burgemeester en wethouders de mogelijkheid om voor beperkte overschrijdingen om bestemmingen in het plan te wijzigen.

Artikel 12 Overige regels

Er mogen uitsluitend geluidgevoelige bestemmingen worden opgericht indien het bouwplan in overeenstemming is met de Wet geluidhinder of met het besluit ontheffing Hogere waarde.

Artikel 13 Overgangsrecht

In het Besluit ruimtelijke ordening is overgangsrecht opgenomen dat in elk bestemmingsplan moet worden overgenomen. Indien de in het plan opgenomen regels, voor wat betreft gebruik of bebouwing, afwijken van een bestaande legale situatie, dan zijn daarop de overgangsregels van toepassing. De overgangsregel heeft tot doel bestaande belangen te respecteren totdat realisering van de nieuwe regels plaatsvindt.

Voor bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, is bepaald dat deze gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande afwijking niet wordt vergroot. Gehele vernieuwing is in principe uitgesloten, waaronder ook gefaseerde vernieuwing van een bouwwerk wordt verstaan. Het doel van het overgangsrecht is dat het bestaande bouwwerk in de bestaande staat in stand mag worden gehouden. Uitsluitend na het tenietgaan van het bouwwerk door een calamiteit, waarmee onder andere brand of extreme weersomstandigheden wordt bedoeld, is onder voorwaarden gehele vernieuwing toegestaan.

Vergunningplichtige bouwwerken die zonder vergunning zijn opgericht, kunnen door overgangsrecht niet gelegaliseerd worden. Bouwen zonder vergunning is immers een overtreding van de Wabo die niet door een regeling in een bestemmingsplan ongedaan kan worden gemaakt.

Wel kan met een beroep op het overgangsrecht een aanvraag worden ingediend voor de verbouw van een illegaal bouwwerk. Om te voorkomen dat een dergelijke aanvraag moet worden gehonoreerd, is in de overgangsbepaling van dit plan opgenomen dat deze slechts van toepassing is op legale bouwwerken.

Voor het gebruik dat onder het overgangsrecht valt, is bepaald dat dat gebruik mag worden voortgezet. Het gebruik mag eveneens worden gewijzigd, voor zover de afwijking ten opzichte van het toegestane gebruik niet vergroot wordt. Hiervoor is reeds aangegeven dat illegale bouwwerken niet gelegaliseerd kunnen worden door overgangsrecht. Voor gebruik is dat in principe wel mogelijk maar vanuit het oogpunt van handhaving ongewenst. Gezien het voorgaande is in de overgangsbepaling opgenomen dat het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, van het overgangsrecht is uitgesloten.

Ook na het van kracht worden van dit plan kan dus nog met succes handhavend worden opgetreden tegen gebruik dat reeds in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan. Dit laatste is uiteraard mede afhankelijk van andere aspecten, waaronder de vraag of het strijdige gebruik reeds zolang plaatsvindt dat de gemeente haar rechten heeft verwerkt.

Artikel 14 Slotregel

In dit artikel is de naam van het bestemmingsplan, de citeertitel, omschreven.

Prostitutie
In het plangebied van dit bestemmingsplan zijn geen seksinrichtingen gevestigd met een vergunning op basis van de APV. Gezien het in Utrecht gehanteerde maximumstelsel zijn nieuwe seksinrichtingen niet toegestaan en zijn seksinrichtingen uitgesloten in de gebruiksbepaling en in de begripsbepaling "aan-huis-verbonden bedrijf". Gelet op het binnen de gemeente gehanteerde maximumstelsel betekent de regeling in dit bestemmingsplan geen algeheel verbod, maar wel een verbod op seksinrichtingen binnen dit plangebied.

7.8 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Ter bescherming van het beschermd en het waardevol stadsgezicht is een vergunningenstelsel opgenomen. Bij de bestemmingsomschrijving van verschillende bestemmingen is aangegeven dat de gronden die de aanduiding 'beschermd stadsgezicht' of 'waardevol stadsgezicht' hebben, tevens bestemd zijn voor de bescherming en instandhouding van de het beschermd respectievelijk waardevol stadsgezicht. Het is verboden bepaalde werken en werkzaamheden uit te voeren zonder een omgevingsvergunning. Het betreft werken en werkzaamheden zoals: het wijzigen van het gevelaanzicht, het ophogen, verlagen of afgraven van de gronden, het aanleggen van verhardingen, het aanbrengen van constructies die verband houden met bovengrondse leidingen en dergelijke. Op werken en werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen, noodzakelijk zijn voor het op de bestemming gerichte beheer of gebruik van de grond of reeds vergunde werken of werkzaamheden is het verbod niet van toepassing. De omgevingsvergunning wordt afgegeven als geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, herstel en ontwikkeling van het beschermd of waardevol stadsgezicht.

Ook zijn vergunningplichten opgenomen in de regeling van de bestemming Groen met de nadere aanduidingen ecologische verbindingszone en ecologische kerngebied. Ook in deze gevallen is er een omgevingsvergunning noodzakelijk ter bescherming van de aanwezige waarden, omdat de genoemde werkzaamheden deze waarden onherstelbaar kunnen aantasten. Het is daarom van belang om die werkzaamheden aan een vergunningsvereiste te koppelen zodat een afweging kan worden gemaakt voordat zij worden uitgevoerd.

7.9 Handhaving

Door handhaving controleert de overheid of burgers, bedrijven en bijvoorbeeld overheidsorganen zich aan de wet- en regelgeving houden. Onder handhaving wordt verstaan het door controle (toezicht en opsporing) en het toepassen (of dreigen daarmee) van bestuursrechtelijke sancties, bereiken dat het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift wordt nageleefd. De handhaving van de van toepassing zijnde regeling binnen de gemeente Utrecht, wordt uitgevoerd door diverse diensten en afdelingen. Zo wordt namens het college onder andere gehandhaafd op de regels van voorliggend bestemmingsplan. Dit betekent dat de regels voor wat betreft het gebruik en de bebouwingsregels worden gehandhaafd. Dit gebeurt veelal door toetsing tijdens het behandelen van de aanvragen om omgevingsvergunning, maar kan ook gebeuren als gevolg van toezicht tijdens de uitvoering van de bouw of op grond van een eigen constatering indien een bouwwerk of een perceel in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt. Indien er bijvoorbeeld sprake is van illegale ingebruikname van gemeentelijke grond, dan zal hiertegen worden opgetreden.

Doel handhavend optreden
Het doel van het handhavend optreden van de gemeente is niet direct gekoppeld aan de noodzaak van een actueel bestemmingsplan. Voor de bewoners van het plangebied is duidelijk waar zij aan toe zijn (qua bouwen, zoals bijvoorbeeld uitbreiding van de woning, en qua gebruik), maar het niet handhaven haalt de effectiviteit van een actueel bestemmingsplan onderuit. De toegevoegde waarde van het verlenen van een omgevingsvergunning voor een vrijstaand bijbehorend bouwwerk is niet groot, indien er op andere plaatsen - zonder vergunning - vrijstaande bijbehorende bouwwerken zijn geplaatst. Dit wordt nog eens problematischer zodra een omgevingsvergunning wordt geweigerd, terwijl diverse vergelijkbare bouwwerken reeds illegaal zijn geplaatst. In dit laatste geval is de roep om handhavend op te treden dan ook het grootst.

Wijze van handhaven
Op grond van de Algemene wet bestuursrecht heeft het college een tweetal instrumenten bij handhaving van bestemmingsplannen tot haar beschikking: bestuursdwang en dwangsom. Bij het toepassen van bestuursdwang wordt de overtreding (het geconstateerde illegale bouwwerk c.q. gebruik) ongedaan gemaakt op kosten van de overtreder. Dit kan betekenen dat een bouwwerk door de gemeente wordt afgebroken en de kosten van bijvoorbeeld de aannemer en de gemeentelijke (voorbereidings)kosten op de overtreder worden verhaald. Het is tevens mogelijk om, indien er zonder omgevingsvergunning wordt gebouwd en de bouw wordt stilgelegd door middel van een bouwstop, de bouwmaterialen weg te slepen en elders op te slaan. Het opleggen van een last onder dwangsom betekent bijvoorbeeld dat het illegale gebruik moet worden gestaakt binnen een door het college gestelde termijn. Overschrijdt men de termijn, dan zal de dwangsom in rekening worden gebracht bij de overtreder. Doel van de dwangsom is het onaantrekkelijk maken van het voortzetten van de geconstateerde overtreding. De dwangsom zal dan ook in relatie moeten staan aan (en zal derhalve altijd hoger zijn dan) het voordeel dat de overtreder heeft bij het voortzetten van de illegaliteit. In het plangebied zal handhavend worden opgetreden tegen het illegale gebruik van bouwwerken en percelen. Bijvoorbeeld het verhuren van opslagruimte ten behoeve van de stalling van caravans, maar ook het gebruik van een winkel als café. Verder zal er bij de bouw worden gecontroleerd op de uitvoering van verleende omgevingsvergunningen. Uiteraard zal er ook gecontroleerd worden of, in het geval van een geweigerde omgevingsvergunning voor een woning, de betreffende woning niet alsnog wordt gebouwd. Voorts zal de gemeente toezien op - onder de Wet milieubeheer vallende - bedrijven. Dit vloeit voort uit de regels van het bestemmingsplan. Indien er immers ter plaatse een bedrijfsactiviteit plaats mag vinden, zal dit qua gebruik (intensiteit en hinder) gehandhaafd worden.