Plan: | Bijleveldweg 14, Haarzuilens |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0344.BPBIJLEVELDWEGHA14-VA01 |
Het perceel aan de Bijleveldweg 14 heeft momenteel een agrarische bestemming. Het terrein is bebouwd met kassen en beschikt over een bedrijfswoning. Initiatiefnemer en eigenaar van het perceel wil met dit bestemmingsplan enerzijds de bedrijfswoning omzetten naar een reguliere woning en anderzijds ruimte creëren voor de bouw van een tweede woning op het perceel.
De hoofddoelstelling van het bestemmingsplan is de nieuwe ontwikkelingen Bijleveldweg 14, Haarzuilens planologisch-juridisch mogelijk te maken. Het plan richt zich daarnaast op beheer van de bestaande situatie en het vastleggen van de functionele en ruimtelijke structuur.
In het plan zijn de wijzigingen in de wet- en regelgeving en het beleid van de verschillende overheden op het gebied van de ruimtelijke ordening, die zich in de loop van de tijd hebben voorgedaan, verwerkt. Met dit bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij recent tot stand gekomen bestemmingsplannen binnen de gemeente, om de uniformiteit van bestemmingen en regelgeving te bevorderen.
Het plangebied ligt aan de westzijde van Utrecht en is in het zuidwesten begrensd door de Bijleveldweg. De perceelgrenzen aan de noordwestzijde grenzen aan de Bijleveldweg 12 en die aan de zuidoostzijde, grenzen aan de Bijleveldweg 16. Aan de noordoostzijde grenst het plan aan het onbebouwde perceel met het nummer 1238, dat aansluit op de waterloop 'Bijleveld'.
Afbeelding 1: luchtfoto met plangrenzen bestemmingsplan "Bijleveldweg 14"
Dit bestemmingsplan vervangt voor de locatie van het plangebied de volgende bestemmingsplan.
Bestemmingsplan | Vastgesteld door Raad | Onherroepelijk | |
Haarzuilens | 13 januari 2014 | 23 maart 2016 | |
Hoofdstuk 2 bevat de beschrijving van de relevante beleidskaders. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de bestaande situatie. Onder andere de ruimtelijke structuur, de historische ontwikkeling van het gebied en de beschrijving van de aanwezige functies worden hier beschreven. In hoofdstuk 4, de planbeschrijving, worden de mogelijkheden die het plan biedt aan de toekomstige ontwikkelingen beschreven. De diverse noodzakelijke onderzoeken ten aanzien van bijvoorbeeld milieuaspecten komen in hoofdstuk 5 aan bod. Hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 7 komt de juridische toelichting op de planregels aan bod.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (hierna ook: SVIR) vastgesteld. In de SVIR geeft het kabinet een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Het kabinet schetst hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. In de structuurvisie worden belangrijke accenten geplaatst op het brede gebied van ruimtelijke ordening en bestuurlijke verantwoordelijkheden, die sterk verschillen met het voorgaande nationaal ruimtelijke beleid. Daarbij wordt het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid.
De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits Aanpak, de structuurvisie voor de Snelwegomgeving en de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de Agenda Landschap, de Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.
De nationale belangen uit de SVIR die juridische borging vragen, staan in de AMvB Ruimte (ook wel bekend als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening – Barro). De AMvB Ruimte is gericht op doorwerking van nationale belangen in bestemmingsplannen. Bij het opstellen van bestemmingsplannen moeten gemeenten zich houden aan bij AMvB of verordening gestelde regels. Nieuwe of gewijzigde regels moeten binnen een bepaalde termijn in de bestaande bestemmingsplannen worden verwerkt. Dit kan betekenen dat gemeenten bestemmingsplannen moeten aanpassen aan de AMvB Ruimte.
Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde Structuurvisie (SVIR) vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, defensie, ecologische hoofdstructuur, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).
De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, dat wil zeggen door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, vastgesteld op 30 december 2011) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Voor één onderwerp geregeld in dit besluit, voorziet het besluit niet in de (definitieve) begrenzing. Dit betreft de EHS. Ten aanzien van deze begrenzing is bepaald dat de provincies die grenzen (nader) bepalen.
Een deel van het Barro is gebaseerd is op eerdere PKB's en beleidsnota's die in de SVIR worden herbevestigd. Deze onderdelen kunnen na vaststelling van de structuurvisie de procedure volgen en vervolgens in werking treden. Het betreft de volgende onderdelen:
Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.
Plangebied
Het plangebied is in het Barro aangewezen als gebied voor erfgoederen met uitzonderlijke universele waarde in verband met Romeinse Limes. In het bestemmingsplan wordt hier rekening mee gehouden door onder andere de archeologische waardevolle gebieden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' te geven. Het Barro vormt geen belemmering voor onderliggend bestemmingsplan.
De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en in 2012 vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat overheden een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting van het bestemmingsplan moeten motiveren. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe laddersystematiek geldt.
Het doel van de motivering op grond van de Ladder is een zorgvuldige afweging bij ruimtelijke besluiten die zorgt voor zuinig ruimtegebruik en tegengaan van overprogrammering en leegstand. Het besluit voldoet hiermee aan een goede ruimtelijke ordening.
De toetsing aan de Ladder kan bij het opnemen van uitwerkingsplichten en wijzigingsbevoegdheden in het bestemmingsplan, doorschuiven naar de fase van de vaststelling van het uitwerkings- of wijzigingsplan.
Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt moet een motivering bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling. Wanneer het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied moet het bestemmingsplan een motivering bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. De Ladder is kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke besluiten van de decentrale overheden, waaronder het bestemmingsplan.
Beschrijving behoefte
De behoefte is kort gezegd het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd. De Ladder bepaalt niet voor welk gebied de behoefte in beeld moet worden gebracht. De uitkomst van de beoordeling van de behoefte moet in de plantoelichting worden vermeld. Naast een kwantitatieve beoordeling vindt ook een kwalitatieve beoordeling plaats.
Beschrijving behoefte buiten het bestaand stedelijk gebied
Wanneer de beoogde ontwikkeling niet kan plaatsvinden binnen het stedelijk gebied door bijvoorbeeld het toepassen van een andere bestemming van een gebied, herstructurering van bestaande terreinen of door transformatie van bestaande gebouwen of gebieden moet een motivering worden opgenomen waarom dit niet mogelijk is. Het bestaande stedelijk gebied kan worden gedefinieerd als het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, en de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Sommige provincies hebben in een verordening de afbakening van het bestaand stedelijk gebied in woord en/of kaartbeeld vastgelegd, waaronder de provincie Utrecht.
Plangebied
De ladder moet worden toegepast voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Een stedelijke ontwikkeling wordt in het Besluit ruimtelijke ordening gedefinieerd als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Op grond van de jurisprudentie (AbRvS 16 september 2015, nr. 201501297/1/R4) wordt de bouw van 11 woningen in de bebouwde kom niet aangemerkt als stedelijke ontwikkeling. In dit geval neemt het woningaantal met 1 toe. De ladder is in dit geval dus niet van toepassing.
Ook al is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling dan nog moet worden beoordeeld of de beoogde bestemming passend is (ABRvS 1 juli 2015, BR 2015/78, r.o. 5.6). Voor de ontwikkeling waarin dit bestemmingsplan voorziet is relevant dat in de provincie Utrecht sprake is van een woningbouwtekort. Dit blijkt uit verschillende beleidsnota's en studies. De provincie Utrecht heeft ABF Research gevraagd een prognose te maken van de ontwikkeling van de bevolking, huishoudens, de kwantitatieve en kwalitatieve woningvraag 2010-2025 met een doorkijk naar 2040. Dit is gevat in het rapport 'Verkenning kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte provincie Utrecht' van februari 2011. 60% van het provinciale tekort bevindt zich in het stadsgewest Utrecht. De oorzaak van de groei van het tekort ligt enerzijds in de sterke groei van het aantal huishoudens in het stadsgewest Utrecht en anderzijds in de lagere groei van de woningvoorraad.
Uit de regionale woningmarktmonitor (BRU, 2013) blijkt dat de regionale woningvoorraad in de periode 2012-2030 moet groeien met 61.000 woningen om het woningtekort niet verder te laten groeien. In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (2013) is voor de regio Utrecht een woningbouwprogramma van 40.295 ) woningen opgenomen voor de perdiode 2013-2028, gebaseerd op mogelijke ontwikkellocaties en verwacht ontwikkeltempo. Er wordt hierbij opgemerkt dat met dit voorgenomen programma het tekort hoog zal blijven, wat in overeenstemming is met de vraag naar woningen die blijkt uit de woningmarktmonitor.
Voor de gemeente Utrecht wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van 27.750 woningen. Van dit programma zijn 22.750 woningen in het stedelijk gebied gesitueerd, waarvan ongeveer de helft in de Vinex-locatie Leidsche Rijn (11.500 woningen). De andere helft van het programma binnen de rode contouren is voorzien in diverse kleinere en grotere projecten. Buiten de rode contour zijn in de polder Rijnenburg tot 2030 7.000 woningen gepland, waarvan naar verwachting 5.000 woningen in de PRS-periode zullen worden gerealiseerd. Tot 2040 wordt er in Utrecht geen krimp voorzien.
In kwantitatief opzicht is er ruimte voor het beoogde programma van twee woningen (de bestaande bedrijfswoning en de nieuw te realiseren woning) waarin dit bestemmingsplan voorziet.
De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRS) is op 4 februari 2013 vastgesteld. Bij de PRS is een Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) gemaakt. Van beide plannen zijn de herijkingen in december 2016 vastgesteld. De structuurvisie geeft aan wat de provincie de komende jaren samen met haar partners wil bereiken op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling. De verordening zorgt voor de doorwerking van de structuurvisie naar de gemeenten.
De provincie moet aantrekkelijk blijven om te wonen, werken en recreëren. Het ruimtelijk beleidsvizier is daar op gericht. Het ruimtelijke beleid is gebaseerd op vier pijlers die bijdragen aan de aantrekkelijkheid, leefbaarheid en kwaliteit van de provincie:
Deze pijlers leiden tot de volgende twee belangrijkste beleidsopgaven; opgaven die nodig zijn om Utrecht aantrekkelijk te houden als vestigingsplaats:
Plangebied
In de structuurvisie is het projectgebied gelegen in het landelijk gebied met de aanduiding 'landbouwkerngebied' en 'kernrandzone'.
Landbouwgebied
In de landbouwgebieden bevinden zich vooral melkveehouderijen en (koudegrond) fruitteelt. Deze biedt de provincie Utrecht binnen voorwaarden van milieu, biodiversiteit en landschap voldoende groeiruimte. In de landbouwgebieden is landbouw de hoofdgebruiker, maar vindt ook menging met andere functies plaats. Het beleid voor andere dan agrarische functies is vooral gericht op landschappelijke en recreatieve kwaliteit van deze gebieden en op het realiseren van natuur in groene contourgebieden en van recreatie in recreatiezones. De blijvende landbouw mag in haar functioneren geen hinder ondervinden van de natuur- en recreatieontwikkeling in deze gebieden.
Kernrandzone
Het projectgebied is onderdeel van een kernrandzone. Een kernrandzone grenst veelal aan de stad of dorp en heeft vaak een multifunctioneel karakter. Naast landbouw en verspreid wonen bevinden zich hier stedelijk gelieerde functies (o.a. recreatieve voorzieningen, begraafplaatsen, rioolwaterzuivering, kwekerijen/tuincentra, caravanstalling). Omdat de vorm van de kernrandzone per kern verschilt, heeft de provincie in de PRS geen nadere begrenzing opgenomen. De provincie verwacht van gemeenten dat zij voor hun kernrandzone(s) een integrale visie en specifiek beleid ontwikkelen, waarin de omvang van de kernrandzone wordt begrensd en de (toekomstige) gebruiksmogelijkheden worden afgewogen.
Conclusie
Het initiatief dat in dit bestemmingsplan centraal staat, betreft de de functiewijziging van de bestaande dienstwoning en de ontwikkeling van een nieuwe burgerwoning op het perceel Bijleveldweg 14 te Vleuten. Het gaat dus om het omzetten van een niet stedelijke functie (voormalig agrarisch) naar een stedelijke functie. Met de herontwikkeling wordt bijgedragen aan een verbetering van de leefbaarheid en de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. Ook wordt de gebiedskwaliteit, als aantrekkelijk (gemengd)gebied langs het lint van de Bijleveldweg, met de ontwikkeling benut en versterkt. Het initiatief is in lijn met de PRS en PRV.
Artikel 3.11 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening (herijking 2016) bevat de ruimte-voor-ruimteregeling en staat de bouw van een nieuwe woning of woningen toe, mits bedrijfsbebouwing wordt gesloopt. Het doel van de "sloopeis" is niet alleen het verminderen van de bebouwing in het landelijk gebied maar ook het voorkómen dat bebouwing achterblijft die ruimtelijk ongewenst gebruik uitlokt. Een uitzondering op die sloopverplichting is er voor de deel van een voormalige boerderij die zich immers onder één kap met de voormalige bedrijfswoning bevindt. Ook waardevolle historische bebouwing wordt behouden. Behoud van een kleinere schuur in plaats van nieuw op te richten bebouwing is ook mogelijk.
Afwijking van de genoemde sloopnormen of de verplichting om alle oude bedrijfsbebouwing te slopen is mogelijk als dat leidt tot meer ruimtelijke kwaliteit. Hierbij kan onder andere worden gedacht aan:
Op grond van het vierde lid, onder c van de PRV is ook saldering vanuit meerdere voormalige agrarische bedrijven mogelijk. Bijvoorbeeld in situaties waarbij op één perceel niet voldoende te slopen bebouwing beschikbaar is om een extra woning mogelijk te maken, of om de bouw van meer dan één woning mogelijk te maken. In dergelijke gevallen kan de nieuwe woning (of woningen) op één van de vrijgekomen bouwpercelen worden gebouwd of, als dit uit landschappelijk oogpunt beter is, op een nieuwe bouwlocatie, bij voorkeur aan de rand van een dorp. Als aanmerkelijk meer wordt gesloopt dan noodzakelijk is om één nieuwe woning mogelijk te maken, maar te weinig voor twee woningen, kan ook dit overschot bij saldering worden betrokken. Mits daardoor extra ruimtelijke kwaliteit kan worden gerealiseerd.
De voorwaarden voor de nieuwe woning zijn geregeld in artikel 3.4 "Woningen en Woonschepen in landelijk gebied". Volgens de ruimte-voor-ruimteregeling is een kantoor of bedrijf aan huis toegestaan wanneer de omvang van die activiteiten ondergeschikt blijft aan de woonfunctie.
De woningen worden gesitueerd op de voormalige bedrijfskavel. De locatie van de nieuwe woning wordt afgestemd op die van de voormalige bedrijfswoning, zodanig dat nog steeds sprake is van één erf. De woning kan op een andere plek worden gebouwd, als aangetoond wordt dat een andere locatie in het landelijk gebied (bijvoorbeeld in de kernrandzone) aanmerkelijk meer zou bijdragen aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Daarvan is bijvoorbeeld sprake als realisering van de extra woning op die andere locatie een grote bijdrage levert aan het herstel van de cultuurhistorisch waardevolle bebouwingsstructuur of aan versterking van het landschap.
Plangebied
De ontwikkeling van het bestemmingsplan Bijleveldweg 14 past binnen de ruimte-voor-ruimteregeling. In totaal wordt er 7188m2 aan kassen gesloopt. De huidige bedrijfswoning zal blijven bestaan en worden omgezet naar een particuliere woning. De schuur op het erf wordt gesloopt en opnieuw teruggebouwd. De helft van het perceel (aan de noordoostzijde) wordt afgescheiden en separaat aangeboden aan een derde partij, om hier een woning op te realiseren. Deze extra woning bevindt zich dus niet op het oorspronkelijke erf, maar op de voormalige agrarische grond. Gezien de versnipperde morfologie langs de Bijleveldweg, is het wenselijk deze woning buiten het erf van de bedrijfswoning te realiseren. Hiermee worden zichtlijnen op groen en doorzichten op het cultuur historisch landschap gerealiseerd en gewaarborgd. Het initiatief is in overeenstemming met de PRV.
Op 1 juni 2018 is het coalitieakkoord 2018-2022 'Utrecht: ruimte voor iedereen' verschenen. Het coalitieakkoord bestaat uit drie onderdelen:
• Plaats voor iedereen
Het eerste deel van het akkoord bevat verschillende maatregelen op het gebied van onderwijs, economie, werk, sport, welzijn, zorg en veiligheid. Samen met inwoners, bedrijven, maatschappelijke organisaties en vrijwilligers maken we van Utrecht een plaats voor iedereen.
• Gezonde groei voor iedereen
Het tweede deel van het akkoord bevat maatregelen over wonen, mobiliteit, nieuwe energie en een gezonde omgeving om in te leven. We vinden dat er voor iedereen ruimte moet zijn om in Utrecht te wonen en dat Utrecht aantrekkelijk en bereikbaar moet blijven. Ook willen we graag koploper zijn in de verandering naar een duurzame energievoorziening en economie.
• De kracht van iedereen
Het derde deel van het akkoord gaat over hoe we de genoemde doelen willen bereiken, samen met Utrechters en andere betrokkenen.
Plangebied
Bij de ontwikkeling van de nieuw te bouwen woning op de Bijleveldweg is energiezuinig bouwen en het toepassen van duurzame materialen het uitgangspunt. Er wordt ingestoken op een woning die energieneutraal is. Daarnaast zorgt de sloop van de kassen ook voor verruiming van het zicht en het groeien van het weidse en open karakter van Haarzuilens. De omgeving zal met deze planontwikkeling verder vergroenen. Dit heeft een positief effect op de gezondheid van mensen en werkt klimaatadaptief. Het initiatief is in overeenstemming met het coalitieakkoord.
In de omgevingsvisie staat wat het gemeentelijke beleid is voor de 'fysieke leefomgeving'. Dit is de omgeving waarin we wonen, werken en recreëren. De ondergrond, de lucht en het water maken deel uit van de leefomgeving, maar ook de gebouwen, bestrating en planten. De omgevingsvisie bevat drie niveaus:
De omgevingsvisie is digitaal te raadplegen via: www.utrecht.nl/bestuur-en-organisatie/beleid/omgevingsvisie/.
Niet alle gemeentelijke beleidskaders hebben betrekking op het plangebied. Hieronder worden daarom alleen de relevante beleidskaders nader toegelicht.
Het ruimtelijke beleid voor de langere termijn is vastgesteld in de Ruimtelijke Strategie Utrecht (hierna: RSU). De RSU is in 2016 vastgesteld. In de RSU zijn de contouren voor de ontwikkelopgaven van de economische ontwikkelingsgebieden, verdichtingsgebieden en aandachtsgebieden in beeld gebracht. Utrecht groeit en we willen die groei vooral faciliteren door inbreiding. Belangrijke nieuwe woningbouwlocaties in de stad die daar - naast Leidsche Rijn - aan moeten bijdragen zijn het Beurskwartier en de Merwedekanaalzone. De Binnenstad, het Stationsgebied, het Utrecht Science Park en Leidsche Rijn (Centrum) worden beschouwd als economische hotspots waar we kansen willen creëren en benutten. Tevens willen we de openbare ruimte beter benutten en grotere betekenis geven als de plek waar de stad zich presenteert. Gezonde verstedelijking is in alle gevallen het uitgangspunt. Dat betekent focussen op bewegen, welbevinden, perspectief op wonen, werk en opleiding, duurzaamheid.
De RSU bevat tevens een Investeringsstrategie, waarmee een verbinding wordt gelegd tussen de ruimtelijke ambities van de stad met betrekking tot gezonde verstedelijking en de investeringsopgave die daarmee samenhangt.
Plangebied
Bij de ontwikkeling van de nieuw te bouwen woning op de Bijleveldweg is energiezuinig bouwen en het toepassen van duurzame materialen het uitgangspunt. Er wordt ingestoken op een woning die energieneutraal is. Daarnaast zorgt de sloop van de kassen ook voor verruiming van het zicht en het groeien van het weidse en open karakter van Haarzuilens. De omgeving zal met deze planontwikkeling verder vergroenen. Dit heeft een positief effect op de gezondheid van mensen en werkt klimaatadaptief.
Woonvisie Wonen in een sterke stad
In de actualisatie van 2015 van de Woonvisie Wonen in een sterke stad 2009-2019 zijn de punten van het collegeakkoord verwerkt: 'Bouwen aan een gezonde toekomst', 'Werken aan werk' en 'Samen maken we de stad'. De visie schetst de kaders van het woonbeleid van de gemeente Utrecht voor de komende 10 jaar. Utrecht is een aantrekkelijke stad om te wonen en te werken, daarom is de druk op de woningmarkt groot. Deze druk zal de komende jaren blijven. Het voornemen is om door nieuwbouw, aanpassing van de bestaande woningvoorraad en een betere verdeling van de woningen over de verschillende groepen de grootste knelpunten op te lossen. De gemeente streeft naar een stad waar iedereen passend, betaalbaar, gezond en toekomstbestendig kan wonen. De speerpunten zijn:
Plangebied
Het is niet nodig dat elke ontwikkeling geheel op elk van genoemde prioriteiten aansluit. Met de ontwikkeling die in dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, wordt ingezet op het leveren van een bijdrage aan een duurzame woningvoorraad met aandacht voor energiezuinigheid en kwaliteit van de te realiseren woning (zie ook paragraaf 5.15 ). Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met de woonvisie.
Huisvestingsbeleid, woningvorming en omzetting
Het beleid voor het omzetten, vormen en kadastraal splitsen van woningen is in het najaar van 2015 gewijzigd met de vaststelling van de Beleidsnotitie en beleidsregels woningsplitsen en omzetten. Daarbij is ook de Huisvestingsverordening aangepast, waarbij een vergunningstelsel is ingevoerd voor het zodanig veranderen van een woning dat meer woningen ontstaan, verder woningvorming genoemd. Omdat is gebleken dat ongereguleerde omzetting en vorming van woningen kan leiden tot een aantasting van het woon- en leefklimaat, is besloten om in de lijn van de facetbestemmingsplannen Woningsplitsing I en II in alle bestemmingsplannen een regeling te treffen voor omzetting en woningvorming. In verband met een goede ruimtelijke ordening worden daarom regels gesteld die zien op een goede kwaliteit van het woon- en leefklimaat. Deze regels werken aanvullend op het Bouwbesluit, waarin veiligheid en gezondheid geregeld zijn, en op de Huisvestingsverordening 2015 die gericht is op het beheer van een goede woningvoorraad. In tegenstelling tot deze verordening gelden de regels van het bestemmingsplan voor alle woningen, ongeacht de WOZ-waarde van de woning of de huurprijs.
De beleidsregels uit de Beleidsnotitie en beleidsregels woningsplitsen en omzetten zien onder meer op het beoordelen van de gevolgen voor het woon- en leefklimaat, enerzijds door de eisen met betrekking tot de minimale omvang van woningen en anderzijds door het in beeld brengen van de gevolgen van extra woningen binnen de context van de bestaande situatie. De bestemmingsregeling kan daarom nauw aansluiten bij de wijze waarop het beleid over omzetting en woonvorming is neergelegd in die beleidsregels.
Plangebied
In het bestemmingsplan zijn regels opgenomen voor woningvorming, splitsen en omzetting. Het huisvestingsbeleid vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Vitale stadswijken, functiemenging in woonwijken (2013)
In de notitie 'Vitale Stadswijken, functiemenging in woonwijken' is uitgewerkt hoe binnen de woonwijken met functiemenging om zal worden gaan. Het doel van de notitie is de beleidsrichting aan te geven en randvoorwaarden te scheppen voor het faciliteren van meer functiemenging in woonwijken en het bieden van een toetsingskader voor initiatieven in afwijking op het bestemmingsplan.
Plangebied
In het bestemmingsplan zijn regels opgenomen voor aan-huis-verbonden bedrijf en bed- en breakfast, waardoor enige functiemenging mogelijk is. De notitie 'Vitale Stadswijken, functiemenging in woonwijken' vormt geen belemmering voor onderliggend bestemmingsplan.
Groenstructuurplan Utrecht 'Stad en land verbonden' en 'Actualisatie van Groenstructuurplan
Utrecht'
De gemeente Utrecht wil het groen in de stad voor iedereen bereikbaar houden en de kwaliteit verbeteren. Grote groengebieden en belangrijke groene verbindingen wil de gemeente verder ontwikkelen, verbeteren en beschermen.
Groen maakt een stad leefbaar, mooi en het is goed voor het milieu. Woont u in Utrecht? Dan willen we bijvoorbeeld dat u een mooie fietstocht kunt maken langs een groene route. Of dat u kunt ontspannen in een mooi park. Veel groen is ook aantrekkelijk voor bezoekers van de stad.
In het groenstructuurplan Utrecht Stad en land verbonden is dit verwoord in 3 ambities:
Het groenstructuurplan van 2007 is bijgewerkt in de actualisatie groenstructuurplan Utrecht 2017 – 2030. Naast de 3 ambities ligt de nadruk meer op hoe we groen inzetten voor de gezonde stad. En hoe groen ons helpt om de gevolgen van klimaatverandering op te vangen. Dit plan is op 8 maart 2018 door de gemeenteraad vastgesteld.
De groei van de stad vraagt om het vastleggen van de plekken die we groen willen houden in en om de stad, zodat bij ontwikkelingen daar rekening mee gehouden kan worden en het groen zoveel mogelijk beschermd kan worden. Daarnaast vraagt de groei van het aantal inwoners in de stad om ontwikkeling van nieuw groen, goede recreatieve en groene verbindingen en het verbeteren van bestaand groen.
De groengebieden die we extra beschermen zijn geselecteerd op basis van ecologische, landschappelijke, recreatieve of cultuurhistorische kwaliteiten. Deze gebieden staan aangegeven op de kaart in het groenstructuurplan. Als in die gebieden plannen zijn waardoor groen verdwijnt, moet de gemeenteraad daar eerst over beslissen. Bij de beoordeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning toetst de gemeente concreet of deze in de groenstructuur ligt.
Plangebied
In de visie op de stedelijke groenstructuur Utrecht 2030 is het plangebied weergegeven als "stedelijke groenstructuur 2007".
Afbeelding 2: Positie binnen visie stedelijke Groenstructuur
De sloop van het huidige kassencomplex aan de Bijleveldweg 14, zorgt voor het openen van het zicht op het landschap. Visuele verbindingen binnen dit historisch landschap zullen hierdoor toenemen. Zo draagt dit plan bij aan de versterking van de recreatiebeleving en de groenstructuur. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het groenstructuurplan.
Bomenbeleid Utrecht (2009)
De nota Bomenbeleid Utrecht is in 2009 vastgesteld. Een van de belangrijkste doelen van het Utrechtse bomenbeleid is een samenhangende bomenstructuur voor de stad te verbeteren en te ontwikkelen, gebaseerd op cultuurhistorische, ruimtelijke en ecologische uitgangspunten en milieu.
Voor 2030 zet de gemeente in op het behoud en de ontwikkeling van de bomenstructuur. Dit zal gebeuren door twee beleidsdoelstellingen:
Sinds 1 januari 2007 kennen alle gemeentelijke ruimtelijke plannen in de stad een bomenparagraaf. De bomenparagraaf biedt vanaf het begin en in alle fasen van een planproces de mogelijkheid een belangenafweging te maken over de gevolgen van een ruimtelijk plan voor bomen.
Plangebied
Er worden geen bomen gekapt (zie ook paragraaf 5.10). Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het bomenbeleid.
Welstandsnota Utrecht 'De schoonheid van Utrecht' (2004)
In de Welstandsnota Utrecht "De schoonheid van Utrecht", welke in juli 2004 is vastgesteld, is geformuleerd op welke wijze het welstandsbeleid van de gemeente Utrecht uitgevoerd zal worden. Dit betreft vanzelfsprekend de welstandstoetsing van vergunningplichtige bouwwerken en toetsing op basis van de loketcriteria.
De nota, die verplicht is om welstandsbeleid te kunnen voeren, kent de volgende doelen:
Voor vergunningplichtige bouwwerken geldt het volgende:
Plangebied
Het plangebied is aangeduid met het beleidsniveau 'behoud'. Dit houdt in dat bij nieuwe ontwikkelingen behoud en herstel van het aanwezige bebouwingsbeeld en versterken van de bestaande of historisch bepaalde karakteristiek van stedenbouwkundige, architectonische, landschappelijke of cultuurhistorische aard in acht worden genomen.
Dit betekent:
Afbeelding 3: beleidskaart Haarzuilens uit welstandsnota.
De Utrechtse Erfgoedagenda (2013)
De Utrechtse Erfgoedagenda is in 2013 vastgesteld. Utrecht heeft veel erfgoed. Van bewoningssporen uit de bronstijd tot naoorlogse bouwkunst in wijken als Kanaleneiland en Overvecht. Utrecht is een van de oudste steden van Nederland en dat is overal terug te vinden. Utrecht is in de afgelopen decennia zo zorgvuldig mogelijk met het erfgoed omgegaan. En zal dit blijven doen.
De Utrechtse Erfgoedagenda beschrijft het beleid, de projecten en de aandachtsgebieden met betrekking tot monumenten, archeologie en architectuur- en bouwhistorie en de mate waarin deze objecten toegankelijk zijn voor publiek.
Plangebied
Het plangebied aan de Bijleveldweg ligt binnen het beschermd dorpsgezicht Haarzuilens. Sinds 4 december 2013 is Haarzuilens en omgeving aangewezen als beschermd dorpsgezicht. Uit paragraaf 4.1.3 volgt dat deze herontwikking bijgedraagt aan de versterking van het beschermd dorpsgezicht aangezien de ruimtelijke kwaliteit binnen het plangebied verbeterd door de sloop van de kassen. Daarnaast is in de planregels een dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' opgenomen. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Utrechtse Erfgoedagenda.
Archeologie
De gemeente Utrecht heeft ervoor gekozen ter bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen een verordening op te stellen voor het hele grondgebied van de gemeente. In de verordening op de archeologische monumentenzorg is een vergunningenstelsel opgenomen ter bescherming van het archeologische erfgoed, waarmee de wettelijk vereiste bescherming kan worden geboden. In bestemmingsplannen wordt verwezen naar de verordening en een regel opgenomen (dubbelbestemming Waarde - Archeologie). In deze dubbelbestemming is opgenomen dat de voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden mede zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachtingen. Met deze specifieke gebruiksregel wordt geregeld dat onder een met het bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval wordt begrepen het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg. Door de verordening en de daarbij behorende archeologische waardenkaart is de bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen in de bodem van de gemeente Utrecht gewaarborgd en zijn verstoringen van de bodem vanaf een op de archeologische waardenkaart aangegeven oppervlakte en diepte vergunningplichtig.
Plangebied
In paragraaf 5.12 wordt het aspect archeologie toegelicht. Uit deze paragraaf volgt dat het plangebied zich in een gebied van archeologische verwachting bevindt en bij een oppervlakte verstoring groter dan 1000 m² vergunning plichtig is. De oppervlakte van de nieuwbouw bedraagt niet meer dan 250 m². Dit valt ruim onder de gestelde beleidsgrenzen. Er hoeft dus geen onderzoek gedaan te worden of vergunning aangevraagd te worden. Daarnaast is er een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het gemeentelijke archeologiebeleid.
Nota Stallen en Parkeren (2013)
De gemeenteraad heeft op 28 maart 2013 de Nota Stallen en Parkeren vastgesteld. Hiermee is het nieuwe parkeerbeleid van kracht. Met de uitwerkingsnota 'Parkeernormen Fiets en Auto' bepaalt de gemeente de benodigde capaciteit van het (fiets)parkeren. Voor de veiligheid, leefbaarheid en aantrekkelijkheid van Utrecht geeft de gemeente meer ruimte aan voetgangers en fietsers. Dit betekent dat er op sommige plekken op straat minder ruimte komt voor geparkeerde auto's. De gemeente stimuleert auto's om langs de rand van de stad te parkeren: in één van de drie herkenbare grote P+R terreinen, bij NS-stations en andere OV-knooppunten. Als stimulans voor binnenstedelijke ontwikkelingen, en daarmee voor een aantrekkelijke en bereikbare stad zijn de autoparkeernormen in betaald parkeergebied verlaagd. Ook schept de gemeente flexibiliteit door de vrijstellingsmogelijkheden van de parkeernormen te verruimen. Nieuw in de gemeentelijke aanpak is de verplichting om bij nieuwbouw, uitbreiding van bestaande gebouwen of in geval van een functiewijziging ook fietsenstallingen te realiseren. De parkeernormen hebben een bandbreedte, om optimale flexibiliteit en maatwerk te bieden bij de realisatie van bouwplannen.
Plangebied
In de algemene bouwregels van dit bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen over parkeren. In paragraaf 4.2.3 wordt verder ingegaan op het parkeren in het plangebied.
Slimme routes, slim regelen, slim bestemmen (2016)
De gemeenteraad heeft op 26 mei 2016 dit mobiliteitsplan vastgesteld. Dit plan bestaat uit 3 delen:
De belangrijkste uitgangspunten van het beleid zijn:
Meer ruimte voor de voetganger en de fietser
Lopen en fietsen zijn de meest gezonde, milieuvriendelijke en ruimte-efficiënte vormen van vervoer. Om fietsers aan te moedigen, krijgt de stad nieuwe en snelle doorfietsroutes: extra brede en prettige fietspaden, los van de autodrukte.
Aantrekkelijk openbaar vervoer voor de langere afstanden
Naast de voetganger en de fietser is het openbaar vervoer belangrijk. De bus en tram leggen snelle verbindingen met de binnenstad, Utrecht Sciencepark, Leidsche Rijn Centrum, wijken, de regio en de rest van Nederland. Hierdoor wordt het openbaar vervoer een betere keuze.
Auto's langs de juiste routes
In de binnenstad, Leidsche Rijn Centrum, Utrecht Science Park is de auto te gast, met 30 km per uur als standaard maximumsnelheid. Stedelijke verbindingswegen verbinden de wijken met de RING. Waar het kan, krijgen wegen een stadsboulevard: veilig en goed oversteken en meer groen. Een aantrekkelijke plek voor bewoners, 50 km per uur geldt als snelheidslimiet. De gemeente wil automobilisten, die niet uit de stad komen of naar de stad gaan, zoveel mogelijk laten rijden via de RING. Hierdoor ontstaat er ruimte voor automobilisten die in stad moeten zijn. De beleidslijn uit de nota Stallen en Parkeren sluit aan bij de beleidslijn van dit Mobiliteitsplan. In dit Mobiliteitsplan is daarom geen nieuw beleid ten aanzien van het stallen van fietsen opgenomen.
Plangebied
In paragraaf 4.2.1 wordt de verkeerssituatie toegelicht. Uit deze paragraaf volgt dat bestemmingsplan in overeenstemming is met het mobiliteitsplan Slimme routes, slim regelen, slim bestemmen.
Volksgezondheid 'Bouwen aan een gezonde toekomst 2015-2018' (2015)
De nota 'Bouwen aan een gezonde toekomst 2015-2018 is in 2015 vastgesteld. In deze nota wordt de verbinding gelegd tussen fysieke, sociale en economische vraagstukken, die kansen bieden om bij te dragen aan gezonder wonen, werken en leven in Utrecht. De stad wordt uitgenodigd om initiatief te nemen en samenwerking te zoeken en samen bij te dragen aan een gezonde stad. Er wordt gewerkt aan het bevorderen van gezondheid via gezond duurzaam lokaal voedsel, gezonde leefstijl en gezond gedrag.
Plangebied
In paragraaf 5.14 wordt het aspect gezondheid toegelicht. Uit deze paragraaf blijkt dat het plan bijdraagt aan de doelstellingen van nota 'Bouwen aan een gezonde toekomst 2015-2018'.
Geluidnota Utrecht 2014-2018 (2014)
De Geluidnota Utrecht 2014-2018 is op 11 februari 2014 vastgesteld. Dit beleid gaat over het beperken en minimaliseren van geluidhinder bij ruimtelijke ontwikkelingen in Utrecht.
De Geluidnota heeft betrekking op weg-, rail- en industrielawaai. Hiervoor is landelijke wet- en regelgeving van toepassing. Daarbinnen is echter ook ruimte voor gemeentelijke beleidsvrijheden. In de Geluidnota wordt aangegeven hoe hier mee wordt omgegaan.
De belangrijkste regels uit de Geluidnota zijn:
Ook onderwerpen, die meer algemeen onder het begrip "een goede ruimtelijke ordening" vallen, worden in de Geluidnota beschreven.
Plangebied
In paragraaf 5.4 wordt het aspect geluid toegelicht. Uit deze paragraaf volgt dat het niet mogelijk is door middel van maatregelen de gevelbelasting te verlagen tot onder de voorkeursgrenswaarde van 55 db voor railverkeerslawaai. Voor de te realiseren woning moet daarom een hogere grenswaarde worden vastgesteld. In de planregels is hiervoor een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de geluidnota.
Nota externe veiligheid (2007)
De Nota externe veiligheid, welke in 2007 is vastgesteld, gaat in op het beleid van de gemeente Utrecht voor de beheersing van risico's als gevolg van het werken met gevaarlijke stoffen in inrichtingen (bedrijf, productielocatie of kantoor) en het vervoer van gevaarlijke stoffen. De genoemde risico's zijn veiligheidsrisico's voor mensen die zich in de buurt van de inrichting of het transport bevinden.
De beleidskeuzes hebben betrekking op nieuwe situaties, waarin een risicobron zich vestigt of uitbreidt of een risico-ontvanger, zoals een woning, planologisch mogelijk wordt gemaakt. De randvoorwaarden en regels zijn vertaald in afstandseisen tussen risicobronnen (bedrijven, transportroutes (weg, spoorweg, vaarweg) of buisleidingen) en omgevingsobjecten. De gemeente Utrecht kiest ervoor om geen zwaardere veiligheidseisen op te leggen dan die vermeld staan in de risiconormering van de rijksoverheid. In sommige gevallen biedt de rijksregelgeving ruimte tot afwijken van de normering. In de Nota spreekt de gemeente zich uit om terughoudend om te gaan met de mogelijkheid tot afwijken.
Plangebied
In paragraaf 5.6 wordt het aspect externe veiligheid toegelicht. Uit deze paragraaf volgt dat er in het plangebied geen buisleidingen voor gevaarlijke stoffen aanwezig zijn en dat er geen Bevi bedrijven zijn gevestigd die van invloed zijn op het plangebied. Ook zijn er geen andere bedrijven aanwezig met dergelijke veiligheidsafstanden. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Nota externe veiligheid.
Actieplan luchtkwaliteit Utrecht 'Lucht voor ambitie'
Op 3 december 2009 heeft de gemeenteraad het Actieplan Luchtkwaliteit 2009 vastgesteld. Schone lucht, een bereikbare stad en duurzame groei. Dat zijn de doelstellingen van het Actieplan Luchtkwaliteit Utrecht (ALU). Het ALU bevat een samenhangend pakket maatregelen om de luchtkwaliteitsknelpunten op te lossen, bewoners, werkenden en bezoekers te stimuleren meer met het openbaar vervoer en de fiets te reizen en knelpunten in het autoverkeer op te lossen.
Plangebied
In paragraaf 5.7 van deze toelichting wordt het aspect water toegelicht. Uit deze paragraaf volgt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor dit bestemmingsplan.
Nota Bodembeheerplan 2017-2027 'Grondig Werken 4' (2017)
In 2017 is de Nota Bodembeheer 2017-2027 'Grondig Werken 4' vastgesteld. De Nota bodembeheer 2012–2022 is met de voorliggende Nota bodembeheer 2017-2027 geactualiseerd. Utrecht groeit en er wordt zowel in de stad als aan de randen veel gebouwd. Door deze bouwinitiatieven is de vraag naar bouwgrond in Utrecht groot. Deze bouwgrond wordt momenteel van elders (vaak over lange afstand) aangevoerd. De aanpak in de Nota Bodembeheer 2017 – 2027 zorgt ervoor dat de benodigde grond duurzaam uit de eigen en uit omliggende gemeenten in de regio kan komen, wat bijdraagt aan een gezonde verstedelijking en een circulaire economie.
Daarbij is de ambitie om maximaal voordeel te behalen voor mens en milieu, efficiënter te werken (goedkoper, kortere doorlooptijden) en werk met werk te maken. In de Nota bodembeheer staat hoe beschikbare vrijgekomen grond en baggerspecie op en in de landbodem van de gemeente Utrecht mag worden opgeslagen, hergebruikt of toegepast en welke regels en procedures hierbij gelden. De nota is bedoeld voor professionele partijen.
De gemeente Utrecht volgt zoveel mogelijk het algemene landelijke beleid zoals dat is opgenomen in het Besluit bodemkwaliteit. Dit landelijke beleid past echter niet in elke lokale situatie. De wetgever heeft het mogelijk gemaakt om lokaal beleid toe te staan. In Utrecht speelt, naast de grote vraag naar bouwgrond, mee dat gebiedseigen grond niet altijd kan worden hergebruikt en dat er te weinig hergebruiksmogelijkheden zijn. De lokale gebiedsgerichte invulling sluit aan bij de functie, kwaliteit en ontwikkelingen van een gebied. De nota is hierdoor ingedeeld in: gebiedsspecifiek beleid, ander gemeentelijk beleid en landelijk beleid.
Het gebiedsspecifieke beleid bestaat uit:
Ander gemeentelijk beleid bestaat uit:
Landelijk beleid geldt voor alle andere gebieden en stoffen die niet onder het gebiedsspecifiek beleid of ander gemeentelijk beleid vallen.
Plangebied
In paragraaf 5.8 wordt het aspect bodem toegelicht. Uit deze paragraaf volgt dat er op basis van de onderzoeksresultaten geen aanleiding bestaat voor de uitvoering van een nader onderzoek of het nemen van saneringsmaatregelen. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Nota Bodembeheerplan.
Plan Gemeentelijke Watertaken 2016-2019
Het Plan Gemeentelijke Watertaken beschrijft de invulling van de wettelijke gemeentelijke zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater. Ook de wijze van beheer van oppervlaktewater wordt beschreven. Op basis van de zorgplichten heeft de gemeente op het gebied van water de volgende taken:
Plangebied
In paragraaf 5.11 van deze toelichting wordt het aspect water toegelicht. Uit deze paragraaf volgt dat het aspect water geen belemmering vormt voor dit bestemmingsplan.
Het plan past binnen de uitgangspunten van het landelijke en provinciale beleid de gemeentelijke omgevingsvisie. Het bestemmingsplan ligt ook in lijn met het sectorale gemeentelijke nota's die van belang zijn voor dit gebied (thematisch beleid): wonen, verkeer, parkeren, archeologie, geluid, bodem, lucht, groen en water.
Dit hoofdstuk geeft inzicht in de huidige situatie in het plangebied en analyseert het gebied in ruimtelijk en functioneel opzicht. Voor zover de verschillende onderdelen van dit hoofdstuk daartoe aanleiding geven, wordt aan het einde van de verschillende paragrafen een aantal conclusies en uitgangspunten voor het bestemmingsplan geformuleerd.
Het plangebied maakt deel uit van het noordwestelijke deel van de stroomrug van de Oude Rijn, die vanaf circa 4000 v. Chr. is opgebouwd. Zeker al vanaf de Bronstijd (2000-800 v. Chr.) is de stroomrug bewoond. Vooral vanaf de IJzertijd (800-12 v. Chr.) is er in het plangebied sprake van een intensieve en vrijwel continue bewoning.
Binnen het archeologische bestand van de stroomrug van de Oude Rijn neemt het plangebied een bijzondere plaats in. Het zichtbare cultuurlandschap is vanaf de vroege middeleeuwen ontstaan. Vooral de Middeleeuwse verkaveling is op de meeste plaatsen nog aanwezig. Ter plaatse van het plangebied is zijn blokvormige stroomrugontginningen uit de vroege Middeleeuwen (500-1000) te zien. In het bijzonder tussen de Parkweg en de Dorpeldijk (en voorheen ook ter plaatse van het kasteelpark van De Haar en het dorp Haarzuilens).
Met uitzondering van de bebouwing, vooral de boerderijen, is de inrichting en het gebruik van het gebied eeuwenlang grotendeels ongewijzigd. Belangrijk is de aanleg van infrastructuur: in de 19e eeuw werden de spoorlijnen Utrecht-Woerden en Woerden-Breukelen aangelegd. Het bestaande landschap is daarmee doorsneden en door de ligging op spoordijken is de verandering goed zichtbaar.
Met uitzondering van het gebied ten noorden van de Heycop en Bijleveld werden grote delen van het land gebruikt voor de winning van klei ('afgevlet') voor de baksteenindustrie. Het zijn juist de afgevlette delen van de stroomrug waar zich vanaf de vroege 20e eeuw de glastuinbouw heeft ontwikkeld; zo ook ter plaatse van Bijleveldweg 14.
Afbeelding 4: Waterwegen Hoogheemraadschap de Lange Vliet
Binnen Haarzuilens zijn diverse monumenten aanwezig. De meest bekende hiervan is wel kasteel de Haar (vroeger Het Huys te Haer) Het is het grootste kasteel van Nederland. Het werd vanaf 1892 op de ruïne van het oude kasteel herbouwd in neogotische stijl.
Veel dichterbij de Bijleveldweg (ten oosten), ligt de Hamtoren. Het kasteel (voor het eerst in een oorkonde uit 1325 vermeld) is in eerste instantie als woontoren gebouwd. Vermoed wordt dat het rond 1260 is gebouwd waarbij strategisch voor een inham van de oude Rijnloop werd gekozen omdat het daarmee beter verdedigbaar werd. Met de toren kon de eigenaar macht uitoefenen op de omgeving.
Het meest nabijgelegen monument is de boerderij gelegen aan de Parkweg 26, gebouwd circa 1800. Met de voorgestelde sloop van het kassencomplex komen zowel Parkweg 26 als de Hamtoren prominent in zicht vanaf de Bijleveldweg.
Afbeelding 5: Zicht vanaf plangebied op monumenten Parkweg 26 (links) en de Hamtoren (rechts).
De Bijleveldweg dankt zijn naam aan de gelijknamige rivierloop 'Bijleveld'. De Bijleveldweg ligt als het ware in een van oksels van deze cultuurhistorische aftakking van de Rijn. De weg maakt halverwege een hoek van 90 graden. Het plangebied "Bijleveldweg 14" ligt uiterst zuidelijk bijna tegen de 19de-eeuwse spoorlijn Woerden-Utrecht aan. Anders dan de lintbebouwing langs bijvoorbeeld de Parkweg, kenmerkt de Bijleveldweg zich door een meer verstrooide bebouwing langs een stille landweg. Het plangebied ligt zeer nabij de stad en diverse uitvalswegen. Toch waant men zichzelf vrij van alle hectiek en heb je langs de Bijleveldweg het gevoel steeds iets nieuws te ontdekken. Een verborgen gebied, met ruimtelijke en cultuurhistorische kwaliteiten.
De Bijleveldweg kenmerkt zich door een losse verkaveling en een afwisseling van bedrijfspanden, kassenbouw, schuren en (bedrijfs-)woningen. Ook ondernemingen als een hoveniersbedrijf en een orangerie zijn aan de weg gevestigd. Het is een nijverige buurt, zonder dat het al te veel dynamiek met zich meebrengt. De ligging aan de doodlopende weg zorgen ervoor dat de rust van landelijk wonen overheerst. Het plangebied waar nu een agrarische bestemming op rust, heeft de potentie om een groene buffer te worden, waar in landelijk wonen in nabijheid van de stad wordt voorzien.
Het project betreft de omzetting van de agrarische bestemming op het perceel naar een woonbestemming. Het plan is een particulier initiatief van een gepensioneerde zelfstandige glastuinder die decennia actief is geweest aan de Bijleveldweg. De initiatiefnemer wil graag met zijn familie in de huidige bedrijfswoning blijven wonen.
Om dit plan te realiseren wordt allereerst 7.188m² aan kassen gesloopt, evenals ongeveer 160m² aan bijgebouwen. Het huidige perceel krijgt een woonbestemming. Het terrein wordt gesplitst in twee kavels. De kavel met de huidige bedrijfswoning krijgt een woonbestemming. De huidige woning blijft intact. De bestaande schuur wordt afgebroken en als bijgebouw overeenkomstig de bouwregels van dit bestemmingsplan worden vernieuwd. De tweede kavel wordt verkocht. De woning wordt gepositioneerd in lijn met de regels in dit bestemmingsplan.
Afbeelding 6: Indicatieve inrichting van het plangebied.
Het plangebied aan de Bijleveldweg ligt binnen het beschermd stad- en dorpsgezicht Haarzuilens. Sinds 4 december 2013 is Haarzuilens en omgeving aangewezen als beschermd stads- dorpsgezicht. Het beschermd gezicht omvat de eind 19e-eeuwse aanleg van Kasteel de Haar, het kasteeldorp Haarzuilens en de omringende, op de Middeleeuwse ontginningspatronen gebaseerde landerijen, die deels bij het kasteel behoren. Gezien de onlosmakelijke historische en ruimtelijke relatie met het dorp Haarzuilens en de bijhorende landerijen is het geheel van kasteel, dorp en landerijen beschermd. Het gezicht is globaal omgrensd door de gemeentegrens van Woerden (Harmelen) in het westen, de gemeentegrens van Stichtse Vecht (Breukelen en Maarssen) in het noordoosten en de spoorlijn en de Vleutense Wetering in het zuiden. Aan de oostzijde is de Joostenlaan met enkele aangrenzende percelen bepalend voor de omgrenzing. Het beschermd dorpsgezicht Haarzuilens is van algemeen belang vanwege de architectuur- en cultuurhistorische, archeologische, stedenbouwkundige en landschappelijke waarden, zoals de landschappelijke parkaanleg rond Kasteel de Haar, Kasteel de Haar als kern van deze aanleg met diverse zichtassen over het weidegebied, het dorp Haarzuilens als geïdealiseerd voorbeeld van een verplaatst middeleeuws dorp, de bijzondere ruimtelijk-historische samenhang tussen kasteel, park en dorp in een geheel landschappelijke omgeving, de Middeleeuwse ontginningsstructuren van het landschap en de in het gebied aanwezige historische bebouwing, archeologische terreinen en bijzondere elementen zoals de bij het kasteel behorende eendenkooi en de Hamtoren. het doel van de aanwijzing is de karakteristieke, met de historische ontwikkeling samenhangende structuur en ruimtelijke kwaliteit van het gebied te onderkennen als zwaarwegend belang bij de toekomstige ontwikkelingen binnen het gebied.
Afbeelding 7: op de 'Waarderingskaart Haarzuilens' is het projectgebied aangewezen als 'Gedifferentieerd landschap'.
De aanwijzing beoogt op die wijze een basis te bieden voor een ruimtelijke ontwikkeling die inspeelt op de aanwezige kwaliteiten, daarvan gebruik maakt en daarop voortbouwt. Het initiatief dat in dit bestemmingsplan centraal staat betreft de ontwikkeling van een nieuwe burgerwoning en de omzetting van de bedrijfswoning naar een burgerwoning ter plaatse van het perceel Bijleveldweg 14 te Vleuten. De bestaande kassen die geen cultuurhistorische waarden hebben, worden gesloopt.
Met deze herontwikkeling wordt bijgedragen aan een versterking van het beschermd stad- en dorpsgezicht aangezien de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse van het projectgebied verbeterd.
In deze paragraaf wordt ingegaan op de bereikbaarheid van het plangebied met de auto, het openbaar vervoer, de fiets of te voet.
Het plangebied sluit aan de zuidwestzijde aan op de Bijleveldweg. Deze doodlopende (land)weg, taps aan de noordzijde aan op de Parkweg, de verbindingsweg tussen Vleuterweide en de Breudijk (richting Harmelen).
Gemotoriseerd verkeer
Beide woningen worden via de Bijleveldweg ontsloten.
Fietsverkeer en voetgangers
Ook het fietsverkeer wordt via de Bijleveldweg ontsloten. Via Parkweg en Ringdijk is aansluiting op het nationaal fietsnetwerk.
Openbaar vervoer
Met de NS-sprinter tussen Utrecht en Den Haag Centraal is de locatie te bereiken via station Vleuten. Met de bus (lijn 127) is de dichtstbijzijnde bushalte Eikslaan, Haarzuilens. Bijleveldweg 14 is op enige afstand van de haltes gesitueerd. Het plangebied is redelijk tot goed ontsloten.
Het plangebied ligt in de landelijke omgeving van Haarzuilens. Door de sloop van de kassencomplexen zal deze groene kwaliteit alleen nog maar versterkt worden. Zicht op cultureel erfgoed en monumentale panden wordt hiermee vrijgemaakt.
Bij de ontwikkeling van de woonkavels worden extra bomen te planten, om diversiteit in het landschap en de flora en fauna te bevorderen.
Voor het bepalen van het noodzakelijk aantal parkeerplaatsen zijn de parkeernormen uit de Nota Stallen en Parkeren toegepast. Uit bijlage één bij deze nota, de Nota Parkeernormen Fiets en Auto blijkt, dat het plangebied onderdeel uitmaakt van gebied C2-gebied + buitenstedelijk gebied (2008: overig).
Voor woningen groter dan 130 m² bvo geldt een parkeernorm tussen de 1,7 en 2,0. Deze parkeernorm zal als uitgangspunt voor de definitieve uitwerking van het plangebied worden gebruikt. Het maximaal benodigd aantal parkeerplaatsen bedraagt (2x2) 4 stuks. Per woning worden minimaal 2 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd.
De Nota Stallen en Parkeren kent geen normen voor fietsparkeren bij woningen. Verwezen wordt naar het Bouwbesluit. Op grond van artikel 4.31 eerste lid van het Bouwbesluit moeten woonfuncties voorzien zijn van een afsluitbare bergruimte.
In toenemende mate wordt de milieukwaliteit van belang bij de ontwikkeling van functies in het landelijk en stedelijk gebied. Het milieubeleid heeft zich in de loop van enkele decennia ontwikkeld tot een complexe materie, die er in de praktijk toe leidt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen met verschillende milieuaspecten rekening moet worden gehouden. In dit hoofdstuk is een overzicht gegeven van de relevante (milieu)aspecten in het plangebied en de diverse onderzoeken die zijn uitgevoerd.
Kader
Het doel van een milieueffectrapportage (m.e.r.) is om vooraf de mogelijke milieueffecten van plannen en besluiten in beeld brengen en deze een volwaardige rol te laten spelen bij de besluitvorming over deze plannen en besluiten.
Het maken van een milieueffectrapport is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten, die activiteiten mogelijk maken welke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.
In onderdeel C van de bijlagen bij het Besluit m.e.r. wordt aangegeven welke activiteiten altijd m.e.r.-plichtig zijn. Bij de activiteiten die in lijst D van die bijlage genoemd worden moet beoordeeld worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Uit deze m.e.r.-beoordeling kan de conclusie volgen dat er een m.e.r. moet worden opgesteld.
Plansituatie
De in het plan opgenomen activiteit heeft betrekking op realiseren van twee woningen (de transformatie van een bedrijfswoning naar een gewone woning en het toevoegen van een extra woning). In de bijlage bij het Besluit mer is de categorie D 11.2, "de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen", opgenomen. Het kleinschalige karakter van de ontwikkeling maakt dat bestemmingsplan niet kan worden gekwalificeerd als een ruimtelijke plan dat in de aanleg van het stedelijke ontwikkelingsproject voorziet zodat er geen milieueffectrapport of m.e.r.-beoordeling nodig is.
Conclusie
Het bestemmingsplan is getoetst aan het Besluit-m.e.r. Gelet op het kleinschalige karakter van de ontwikkeling is een milieueffectrapport of m.e.r.-beoordeling niet nodig.
Kader
In de gemeente Utrecht streven we naar een situatie waar wonen en werken in de stad op een goede manier met elkaar samengaan. Beide functies zijn zeer belangrijk voor Utrecht, maar wel moet voorkomen worden dat milieuhinder van bedrijven een negatieve invloed heeft op de woonomgeving, of dat omgekeerd de bedrijvigheid wordt belemmerd door de aanwezigheid van woningen in de directe nabijheid. Van belang zijn in dit kader de gevolgen van geluid, geur, veiligheid en luchtkwaliteit van het bedrijf op gevoelige bestemmingen in het bestemmingsplan.
Wij streven om werkfuncties in de woonomgeving te integreren om daarmee levendigheid in de woonwijken te vergroten. Deze werkfuncties mogen alleen geen (onevenredige) overlast veroorzaken. De bedrijven die (te veel) geur of geluidhinder veroorzaken, overlast geven of andere risico's voor gezondheid en veiligheid met zich meebrengen, moeten ruimtelijk worden gescheiden van de gevoelige bestemmingen zoals wonen. Dit wordt bereikt door milieuzonering.
Plansituatie
Het bureau Windmill heeft voor de ontwikkelingen aan de Bijleveldweg 14 en 16 op 29 juni 2018 een quickscan uitgevoerd (zie Bijlage 1). Het plan aan de Bijleveldweg 16 omvat een ontwikkeling die geen deel uitmaakt van dit bestemmingsplan. Hiervoor zal mogelijk een afzonderlijk bestemmingsplan voor worden opgesteld. Vanuit het perspectief van bedrijven en milieuzonering wordt ook met deze mogelijke ontwikkeling rekening gehouden. Het initiatief van het perceel Bijlevedweg 16 voorziet in de sloop van een bedrijfswoning en de realisatie van een burgerwoning.
Op basis van de richtlijn “bedrijven en milieuzonering” van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) wordt in de quickscan beoordeeld of voldaan wordt aan de richtafstanden voor inpassing van de percelen Bijleveldweg 14 en 16. Doormiddel van de uitgevoerde beoordeling is inzichtelijk gemaakt met welke richtafstanden bij de invulling van het plan rekening moet worden gehouden. Binnen de plangebieden worden woonfuncties gerealiseerd. Op basis van de functies in de omgeving is sprake van een gemengd gebied. De plangebieden bevinden zich niet binnen de richtafstanden van de huidige omliggende functies.
Als wordt uitgegaan van de maximaal planologische ruimte die het bestemmingsplan biedt, waarbij ook rekening wordt gehouden met de beperkingen als gevolg van al aanwezige woningen, reiken de richtafstanden wel tot over de grens van het plangebied aan de Bijleveldweg 14. In deze situatie reiken de richtafstanden net tot aan de grens van het plangebied aan de Bijleveldweg 16. Als één van beide plannen niet zou worden gerealiseerd en de huidige bestemming op dat perceel ongewijzigd blijft, is in de huidige situatie geen sprake van richtafstanden die de plangrenzen overschrijden. Uitsluitend indien de maximaal planologische situatie aan de Bijleveldweg 16 wordt behouden, is sprake van een richtafstand die reikt tot over het plangebied van het plan aan de Bijleveldweg 14.
De conclusie is dat, in de huidige feitelijke situatie, de richtafstanden van de omliggende functies worden gerespecteerd, waardoor sprake is van een voldoende ruimtelijke scheiding en daarmee een goed woon- en leefklimaat. Als wordt uitgegaan van een maximaal planologische situatie (agrarische functie wordt ingevuld door een veehouderij), is wel sprake van richtafstanden die reiken tot over het plangebied van Bijleveldweg 14.
De uitkomsten van de quickscan zijn aanleiding geweest om nader onderzoek te laten uitvoeren (zie Bijlage 2). Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna de Afdeling) moet bij een dergelijk onderzoek worden uitgegaan van een "representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden". Dus niet slechts van de maximale mogelijkheden van het bestemmingsplan. Er hoeft voor een representatieve invulling geen rekening te worden gehouden met functies die feitelijk onmogelijk gerealiseerd kunnen worden (zie bijvoorbeeld ABRvS 24 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:484, r.o 9.1). In lijn met deze uitspraken is nader onderzoek uitgevoerd.
Uit dit nader onderzoek volgt dat in de bestaande situatie al beperkingen gelden ter plaatse van de agrarische bouwblokken gelegen aan de Bijleveldweg ongenummerd (14a) en de Bijleveldweg 16.
De effecten zijn beoordeeld voor het eventueel oprichten van een melkveehouderij of een paardenhouderij. Voor het oprichten van een toekomstbestendige melkveehouderij zijn de genoemde agrarische bouwblokken te beperkt in omvang. Daarmee levert de planvorming voor deze ontwikkeling geen aanvullende beperking. Voor het oprichten van een paardenhouderij levert de planvorming geen belemmeringen.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Kader
Geluid beïnvloedt vaak de kwaliteit van de leef- en woonomgeving. De belangrijkste geluidsbronnen die in het kader van de ruimtelijke inrichting en ontwikkeling van belang zijn, zijn wegverkeer, railverkeer en bedrijven. De mate van acceptatie en hinder is onder meer afhankelijk van de functie van het geluidbelaste object. De regels van de Wet geluidhinder zijn van toepassing bij het vaststellen van een bestemmingsplan.
De normen uit die wet zijn van toepassing bij:
Plansituatie
Railverkeerslawaai
Het plangebied ligt in de wettelijke geluidzone van de spoorweg Utrecht-Woerden. In de gewijzigde Wet geluidhinder die op 1 januari 2007 in werking is getreden wordt de geluidsbelasting als Lden waarde gepresenteerd. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 55 dB, de maximaal toelaatbare waarde voor nieuw te bouwen woningen langs bestaande spoorwegen is 68 dB.
Om te bepalen of de wettelijke normen niet overschreden wordt door de nabijheid van de spoorbaan, is voor dit plan een akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 3). Uit het onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting op de gevel maximaal 58 dB bedraagt. Het is niet mogelijk via maatregelen de gevelbelasting te verlagen tot onder de voorkeursgrenswaarde van 55 dB voor railverkeerslawaai. Voor de te realiseren woning moet dus door het college van burgemeester en wethouders een hogere grenswaarde te worden vastgesteld.
Tijdens de bouwvergunningsprocedure moet onderzocht worden welke maatregelen aan de gevel nodig zijn zodat een binnenniveau van maximaal 33 dB wordt gewaarborgd. Ook moet de woning voldoen aan de eis van een geluidluwe gevel conform de Geluidnota Utrecht 2014-2018.
Wegverkeerlawaai
De locatie ligt binnen de geluidszone van de Bijleveldweg. Deze weg is echter doodlopend en heeft volgens de opgave van de gemeente Utrecht een te verwaarlozen verkeersintensiteit.
Industrielawaai
De locatie ligt niet binnen een zone voor industrielawaai.
Conclusie
Het aspect geluid levert geen belemmeringen voor de in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling. Er moet een hogere waarde worden verleend voor de nieuw te bouwen woning (Bijleveldweg 14a).
Kader
In Nederland bestaat geen wetgeving voor het voorkomen van hinder of schade door trillingen ten gevolge van het treinverkeer. Dit betekent niet dat bij het opstellen van ruimtelijke plannen het aspect trillingen geen aandachtspunt is. De beoordeling van het aspect trillingen vindt zijn grondslag in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening. Hierin is de zorg voor een goede ruimtelijke ordening voorgeschreven. Daarvoor is het nodig om mogelijke trillingshinder in kaart te brengen en deze te betrekken in de beoordeling. De volgende richtlijnen en beleidsregels worden daarbij gebruikt:
De afstand tussen een trillingsbron en een trillingsgevoelige functie is niet altijd een goede indicator. De bodemopbouw speelt een grote rol bij de voortplanting van een trilling. Daarbij kunnen trillingen in de bodem op korte afstand niet tot overschrijding leiden. En trillingen op iets grotere afstand wel. Het onderzoeksgebied van trillingen bij (spoor)wegen ligt binnen een afstand van 100 meter vanaf de bron. Buiten dit gebied treden bijna nooit voelbare trillingen op. Daarom heeft ProRail aangegeven dat voor woningen die op meer dan 100 meter afstand van het spoor liggen geen trillingshinderonderzoek hoeft te worden uitgevoerd.
Plansituatie
In het bestemmingsplan is een bepaling opgenomen waarin is bepaald dat de afstand van de woning tot aan het spoor minimaal 100 meter moet bedragen. Dit heeft als consequentie dat het bouwvlak slechts deels benut kan kan worden, zoals weergegeven in onderstaande afbeelding.
Afbeelding 8: afstand van de meest nabij gelegen woning tot aan het spoor.
Daarnaast kan het college van burgemeester en wethouders vergunning verlenen voor een woning op een korte afstand van het spoor mits er een trillingshinderonderzoek is uitgevoerd en vooraf bij de beheerder van het spoor (ProRail) advies is ingewonnen.
Conclusie
Het aspect trillingen vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Kader
Het werken met, de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen leidt tot veiligheidsrisico's voor omwonenden, bedrijven en passanten. Om deze risico's te beheersen worden in ruimtelijke plannen de relaties tussen deze activiteiten en hun omgeving conform wet- en regelgeving verantwoord en vastgelegd.
De normen en richtlijnen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In alle drie besluiten wordt voorgeschreven dat kwetsbare bestemmingen voldoende afstand moeten houden tot risicobedrijven en transportroutes voor gevaarlijke stoffen, en tevens kunnen er op grond van die besluiten beperkingen aan de bebouwingsdichtheid wenselijk zijn.
Het lokale wegverkeer van gevaarlijke stoffen mag volgens de gemeentelijk vastgestelde routeringsverordening uitsluitend plaatsvinden over enkele aangewezen wegen. Andere wegen mogen voor de bevoorrading van een aantal bedrijven slechts gebruikt worden indien daar een ontheffing voor verleend is.
Voor externe veiligheid bestaan twee normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans op overlijden van een onbeschermd persoon die zich 24 uur nabij de ongevalslocatie bevindt. De normhoogte voor PR bedraagt 10-6/jaar voor gevoelige bebouwing. Het groepsrisico (GR) geeft de kans per jaar aan dat een groep personen van een bepaalde grootte kan overlijden als gevolg van een calamiteit. Voor het GR is een zogeheten oriënterende waarde vastgesteld.
Plansituatie
In en direct rond het plangebied is een inventarisatie gedaan naar risicoveroorzakende activiteiten. Dit heeft het volgende overzicht opgeleverd.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen en waterwegen
De spoorlijn Utrecht - Woerden bevindt zich op circa 80 meter van het plangebied. De spoorlijn maakt geen deel uit van het Basisnet. Dit betekent dat er voor deze spoorlijn geen risicoruimte wordt opgenomen in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, en dat in verband met het berekenen van het groepsrisico uitgegaan kan worden van nul transporten. De consequentie hiervan is dat er geen enkele PR contour bestaat, geen plasbrandaandachtsgebied is en dat het groepsrisico gelijk is aan nul. Nadere beschouwing is niet nodig.
Andere basisnet transportassen liggen alle op zeer grote afstand (meer dan een kilometer) van het plangebied. Nadere beschouwing is niet nodig.
Ter plaatse van de planlocatie bevindt zich geen aangewezen route voor het lokale transport. Ook vinden geen transporten plaats waarvoor ontheffingen zijn verleend. Vanwege het lokale transport is er dus geen PR contour en bestaat er geen groepsrisico. Nadere beschouwing is niet nodig.
Vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
In het plangebied bevinden zich geen buisleidingen voor gevaarlijke stoffen. Ook buiten het plangebied bevinden zich geen buisleidingen die van invloed zijn op het plangebied.
Bedrijven die vallen onder het Bevi
In het plangebied bevinden zich geen Bevi bedrijven. Ook buiten het plangebied bevinden zich geen Bevi bedrijven die van invloed zijn op het plangebied.
Overige bedrijven met een veiligheidsafstand buiten de inrichtingsgrens
In of nabij het plangebied bevinden zich geen bedrijven met dergelijke veiligheidsafstanden.
Conclusie
Op basis van voorgaande wordt geconcludeerd dat er vanwege de externe veiligheid geen belemmeringen bestaan voor het vaststellen van het bestemmingsplan.
Luchtkwaliteit heeft betrekking op luchtverontreiniging door gasvormige stoffen en verontreiniging van de lucht met stof, door met name verkeer. De luchtkwaliteit beïnvloedt in belangrijke mate de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Wegverkeer is samen met de hoge achtergrondconcentratie in Utrecht, in belangrijke mate van invloed op de luchtkwaliteit. In november 2007 is de wijziging van de Wet milieubeheer met betrekking tot luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wetswijziging staat bekend als de "Wet luchtkwaliteit". Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. Op basis van deze wet, opgenomen in artikel 5.16 lid 1 Wet milieubeheer, dient het bevoegd gezag bij het vaststellen van een bestemmingsplan dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, rekening te houden met de effecten op de luchtkwaliteit.
In artikel 5.16 van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) is een limitatieve opsomming van de bevoegdheden waarbij luchtkwaliteitseisen een directe rol spelen opgenomen. Het gaat in ieder geval om ruimtelijke besluiten, zoals bestemmingsplannen en bepaalde omgevingsvergunningen, die direct gevolgen voor de luchtkwaliteit hebben en daardoor kunnen bijdragen aan overschrijding van een grenswaarde.
Op grond van artikel 5.16 Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit uitoefenen, indien aannemelijk is gemaakt dat:
a) de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
b1) de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
b2) bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
c) de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde is opgenomen (lid 1 onder c);
d) het voorgenomen besluit past binnen, is genoemd in of is in elk geval niet in strijd met het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).
Met andere woorden, luchtkwaliteitseisen spelen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van een dergelijke bevoegdheid, als tenminste aan één van de bovengenoemde voorwaarden wordt voldaan.
Plansituatie
In de Regeling 'Niet in betekenende mate bijdragen' is vastgelegd welke categorieën vallen onder het besluit NIBM. Van een NIBM-ontwikkeling is sprake als niet meer dan 1.500 woningen worden gerealiseerd met één ontsluitingsweg. Het gaat hier om 2 woningen, zodat dit een NIBM-ontwikkeling is.
In de omgeving van de Bijleveldweg wordt ruimschoots voldaan aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer voor stikstofdioxide (de meest kritische stof).
Afbeelding 9: waarden stikstofdioxide voor het plangebied en omgeving.
Voor het bestemmingsplan Bijleveldweg geldt dat voldaan wordt aan artikel 5.16 uit de Wet milieubeheer lid 1 onder a en c.
Conclusie
Hiervoor is aangegeven op welke gronden (genoemd in artikel 5.16 van de Wet milieubeheer) bestuursorganen hun bevoegdheden (die gevolgen hebben voor de luchtkwaliteit) kunnen uitoefenen.
De ontwikkeling van Bijleveldweg 14 te Utrecht betreft een Niet in betekenende mate-ontwikkeling, zodat wordt voldaan aan artikel 5.16 lid 1, onder c van de Wet milieubeheer. Bovendien wordt voldaan aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer, zodat ook wordt voldaan aan artikel 5.16 lid 1, onder a van de Wet milieubeheer.
Uit het oogpunt van luchtkwaliteit en in het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn er geen belemmeringen voor de vaststelling van het bestemmingsplan Bijleveldweg 14 te Utrecht.
Het gemeentelijk bodembeleid gaat uit van de volgende algemene uitgangspunten:
Bij een aanvraag om omgevingsvergunning, een functiewijziging of aan- dan wel verkoop is een bodemonderzoek conform de NEN 5740 verricht nodig. Op basis van dit onderzoek wordt beoordeeld of de locatie geschikt is voor de geplande functie of dat er nog een nader onderzoek of misschien zelfs een bodemsanering noodzakelijk is voordat de locatie geschikt is voor de geplande functie.
De resultaten van het onderzoek moeten bij de in te dienen bouwaanvraag worden overlegd. Hierbij moet worden aangetoond dat de grond ter plaatse geschikt is voor de uitoefening van de functie. In het gemeentelijk bodeminformatiesysteem AV Besure is onderzocht of in het gebied ernstige gevallen van bodemverontreiniging aanwezig zijn.
Plansituatie
Het plangebied bestaat uit twee delen, waarvan de agrarische bestemming (tuinbouwkassen) wordt omgezet in een woonbestemming. Op het zuidelijk deel is in 2017 ten behoeve van de nieuwbouwwerkzaamheden van een woning met bijgebouw een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 4). In grond en grondwater zijn lichte verontreinigingen aanwezig met zware metalen en bestrijdingsmiddelen.
Verspreid over beide percelen zijn in 2009 en 2010 een verkennend en een historisch bodemonderzoek uitgevoerd. Hierbij zijn lichte verontreinigingen met zware metalen aangetroffen in grond en grondwater. Bij de voormalige bovengrondse huisbrandolietank en smeeolietank is geen verontreiniging met minerale olie aangetoond. Er is destijds geen asbestverdacht materiaal in de bodem waargenomen.
Voor het gehele perceel is in 2015 een asbestinventarisatie uitgevoerd (zie Bijlage 5) Conclusie van deze inventarisatie is:
Op basis van de uitgevoerde asbestinventarisatie type A, gericht op de garage, de schuur en de kassen op het perceel aan Bijleveldweg 14, is de conclusie dat de volgende asbesthoudende toepassingen aanwezig zijn:
Voorafgaand aan de sloopwerkzaamheden moeten de asbesttoepassingen verwijderd worden. Op basis van het vooronderzoek en de op locatie verrichte inventarisatie bestaat er geen vermoeden op de aanwezigheid van asbesthoudende toepassingen in de constructie. Een aanvullende inventarisatie type B is derhalve niet noodzakelijk.
Op het noordelijk deel wordt een bijgebouw gesloopt en verder worden de tuinbouwkassen gesloopt. Als de sloop kan leiden tot verontreiniging van de bodem (bijvoorbeeld bij aanwezigheid van asbest), zal na sloop en voor eventuele nieuwbouw nog bodemonderzoek nodig zijn.
Ten zuiden van het terrein, langs de spoorbaan, zijn ernstige verontreinigingen bekend. In de directe omgeving van het terrein zijn geen (omvangrijke) grondwaterverontreinigingen bekend.
Het plangebied ligt in de schone zone van het gebiedsplan gebiedsgericht grondwaterbeheer en buiten een beschermingszone van drinkwaterwinning. Het gebied is weinig gevoelig voor zetting.
Op basis van de nota bodembeheer 2017-2027 is de ontgravingskwaliteit generiek woonkwaliteit en gebiedsspecifiek klasse landbouw/natuur. Bij toepassen van grond moet klasse landbouw/natuur worden toegepast (schone grond).
Conclusie
Op basis van de onderzoeksresultaten (zie Bijlage 4) bestaat er conform de Wet bodembescherming (Wbb) geen aanleiding voor de uitvoering van een nader onderzoek of het nemen van saneringsmaatregelen. De aangetoonde licht verhoogde gehalten in grond en grondwater geven geen beperkingen ten aanzien van het huidige gebruik en de mogelijke herinrichting van de locatie voor woningbouw.
Door stukjes asbestverdacht plaatmateriaal op het maaiveld bij de aanwezige schuur op de locatie (tijdens de locatie-inspectie), veroorzaakt door stormschade aan het asbestverdachte dakplaatmateriaal, is het advies om binnen het gebied waarin de stukjes op het maaiveld terecht zijn gekomen een verkennend asbestonderzoek in de grond uit te voeren door het graven van inspectiegaten en het verrichten van asbestanalyses. Verder ontbreekt hier een dakgoot. Het asbestverdachte schuurdak watert af op de onverharde grond. Deze onverharde grond bevindt zich overigens wel binnen het gebied met de verwaaide stukjes asbestverdacht materiaal aan het maaiveld, waardoor het verkennend asbestonderzoek in de grond geen verdere uitbreiding behoeft.
Kader
Op grond van de Wet natuurbescherming moeten initiatiefnemers onderzoek doen naar de effecten van hun activiteiten op beschermde dier- en plantensoorten en beschermde gebieden. Bij het vaststellen van (wijzigingen in) een bestemmingsplan moet van tevoren duidelijk zijn dat de Wet natuurbescherming niet in de weg staat aan de uitvoering van het plan. Daarnaast moet worden gekeken naar de regels in de Provinciale Ruimtelijke Verordening Provincie Utrecht en de Provinciale Verordening Natuur en Landschap provincie Utrecht 2017.
Beschermde dier- en plantensoorten
Voorafgaand aan de vaststelling van een bestemmingsplan moet er worden onderzocht:
Als er een ontheffing nodig is, moet voldoende aannemelijk zijn dat deze verleend wordt. Daarnaast moet er duidelijkheid zijn over eventuele ontheffingsvoorwaarden en het treffen van mitigerende maatregelen.
Beschermde gebieden
Natura 2000-gebieden
Bij het opstellen van een bestemmingsplan wordt door een zogenaamde 'voortoets' bekeken of een passende beoordeling van dat plan moet worden gemaakt. Een passende beoordeling moet worden gemaakt als het plan naar verwachting significante gevolgen heeft voor een of meerdere Natura 2000-gebieden (al dan niet in combinatie met andere plannen of projecten).
Het bestemmingsplan kan in beginsel alleen worden vastgesteld als er zekerheid bestaat dat de natuurlijke kenmerken van het betreffende gebied niet worden aangetast.
Als er een passende beoordeling nodig is, geldt er ook een plan-merplicht (art. 7.2a Wm).
Als het plan een herhaling of voortzetting is van een plan of project waarvoor al eerder een passende beoordeling is gemaakt, hoeft er niet opnieuw een passende beoordeling te worden gemaakt (voor zover deze redelijkerwijs geen nieuwe gegevens of inzichten kan opleveren over de significante gevolgen ervan).
Nationaal Natuur Netwerk (v.m. EHS) en Groene Contour
In de Provinciale Ruimtelijke Verordening (artikelen 4.11 en verder) zijn regels vastgelegd waar (afwijkingen) van bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Daarnaast moet er worden voldaan aan de Verordening Natuur en Landschap Provincie Utrecht 2017 (m.n. landschapselementen, art. 5.1.4 VNL).
Plansituatie
Beschermde dier- en plantensoorten
Bureau Habitus heeft op verzoek van de initiatiefnemer een ecologische quickscan laten uitvoeren (zie Bijlage 6 ). In deze ecologische quickscan wordt een voorgenomen ontwikkeling getoetst aan de Wet natuurbescherming. De centrale vraag luidt:
Zijn de voorgenomen werkzaamheden in strijd met de soort- of gebiedsbescherming uit de Wet natuurbescherming (Wnb) of provinciaal beleid? En welke vervolgstappen moeten worden genomen voordat met de uitvoering gestart kan worden?
De voorgenomen werkzaamheden zijn mogelijk in strijd met de Wet natuurbescherming, omdat de volgende beschermde soorten mogelijk aanwezig zijn in het projectgebied: heikikker, ringslang, rugstreeppad en vogels zonder jaarrond beschermd nest. Als er geen maatregelen worden genomen, is er vervolgonderzoek nodig.
Onderzoek naar de rugstreeppad moet plaatsvinden door maximaal drie bezoeken uit te voeren tussen half april en eind juli. Onderzoek naar de heikikker moet plaatsvinden door maximaal drie bezoeken uit te voeren in de periode tussen eind februari en begin april. Onderzoek naar de ringslang moet plaatsvinden door vier bezoeken uit te laten voeren tussen april en september. Als de maatregelen, zoals hieronder is beschreven, genomen worden, is nader onderzoek niet nodig.
Beschermde gebieden
Natura 2000
Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt op circa 7 kilometer van het Natura 2000-gebied 'Oostelijke Vechtplassen'. Uit eerder genoemde quickscan (zie Bijlage 6 ) waarbij de effectenindicator Natura 2000-gebieden (Ministerie van Economische Zaken, 2017) is toegepast volgt dat mogelijke effecten van woningbouw op Natura 2000-gebied ‘Oostelijke Vechtplassen’ kunnen worden veroorzaakt door oppervlakteverlies, versnippering, verontreiniging, verdroging, verstoring door geluid, licht, trilling, optische verstoring en verstoring door mechanische effecten. Van al deze effecten is in het huidige project geen sprake aangezien het Natura 2000-gebied daarvoor op een te grote afstand ligt en de ontwikkeling geen van deze effecten tot gevolg heeft.
Binnen het projectgebied bevinden zich geen gebieden behorend tot Natura 2000, Natuurnetwerk Nederland (NNN; voorheen EHS) of gebieden aangeduid als ‘Groene contour’ of ‘Natuurwaarden buiten EHS en groene contour’.
Ecologische hoofdstructuur/ Natuurnetwerk Nederland
Ook op gebieden aangeduid als ‘Groene contour’ of ‘Natuurwaarden buiten EHS en groene contour’ worden volgens het uitgevoerde onderzoek geen effecten verwacht.
Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
In het plangebied zijn geen bomen aanwezig. Het aspect bomen vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Met de watertoets wordt beoogd de waterbeheerders vroegtijdig in het ruimtelijke ordeningsproces te betrekken waardoor het water een evenwichtige plaats krijgt in ruimtelijke plannen. Een evenwichtige plaats houdt in dat in elk plan de negatieve effecten voor de waterhuishouding ten gevolge van ruimtelijke ontwikkelingen -waar mogelijk- moeten worden voorkomen.
De resultaten van de watertoets worden weergegeven in deze paragraaf. Deze paragraaf is opgesteld in overleg met het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR).
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en Besluit ruimtelijke ordening is voor dit ruimtelijke plan een watertoetsproces doorlopen.
De watertoets is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de gemeente en waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De inzet daarbij is om in elk afzonderlijk plan met maatwerk het reeds bestaande waterhuishoudkundige en ruimtelijke beleid goed toe te passen en uit te voeren. Het watertoetsproces voor het project Bijleveldweg is op 04 oktober 2017 digitaal doorlopen via www.dewatertoets.nl. Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is via deze weg door de initiatiefnemer van de ruimtelijke ontwikkeling op de hoogte gebracht van de plannen.
Uit de digitale analyse blijkt dat er geen grote waterbelangen zijn. De ruimtelijke ontwikkeling voldoet aan de belangrijkste minimale voorwaarde: "het standstill beginsel". Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding ontstaat. Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden adviseert positief over het ruimtelijk plan.
Klimaatbestendigheid
Door de sloop van het kassencomplex, komt er ruim baan voor groen en bodem direct blootgesteld aan de natuur. Dat wil zeggen dat er een grotere buffer ontstaat ten aanzien van het opvangen en bergen van water. Hiermee zal de waterhuishouding in grote mate verbeteren ten opzichte van de huidige situatie.
Relevant beleid
Bij de planvorming zijn er verschillende partijen betrokken met betrekking tot water.
Basisprincipes omgaan met water:
Beleid hemel- en afvalwater
Bij de afvoer van overtollig hemelwater is infiltratie van water in de bodem het uitgangspunt, omdat dit het meest duurzaam is. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen. Bij het infiltreren van schoon hemelwater in de bodem (afkoppelen) kan het afvalwater worden afgevoerd naar het vuilwaterriool/DWA.
Water in relatie tot de ruimtelijke ontwikkeling
De ruimtelijke ontwikkelingen hebben weinig tot geen gevolgen voor het huidige watersysteem. In het kort gaat het om:
Afbeelding 10 Ligging primaire- (blauw) en tertiaire watergangen (groen).
Afvoer hemelwater
Het hemelwater van de woningen en erfverharding mag direct op het oppervlaktewater worden geloosd. Om vervuiling van afstromend hemelwater en verslechtering van de waterkwaliteit te voorkomen, worden geen uitlogende bouwmaterialen (zoals zink, lood en koper) toegepast voor dak, dakgoot en regenpijp.
Afvalwater
Het vuilwater wordt aangesloten op het bestaande rioleringssysteem, conform het gemeentelijk beleid. Als in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn, waarbij het verhard oppervlak uitbreidt met meer dan 500m2 in stedelijk gebied en 1000m2 in landelijk gebied, heeft dit tot gevolg dat het hemelwater van dit oppervlak versneld tot afvoer komt. Om de waterhuishouding niet te verslechteren, moet deze versnelde afvoer worden voorkomen of gecompenseerd. Toekomstige ontwikkelingen zullen klimaatbestendig worden gerealiseerd.
Kans: aanleggen natuurvriendelijke oevers
Het waterschap ziet een kans om de waterkwaliteit en ecologie in het gebied te verbeteren door de aanleg van natuurvriendelijke oevers langs de bestaande primaire en tertiaire watergangen.
Bij het opstellen van het advies ‘toetst’ het waterschap of het plan aan de criteria voor de waterhuishouding voldoet. Als algemeen criterium voor ruimtelijke plannen geldt dat minimaal het stand-still moet worden gehanteerd, hetgeen inhoudt dat de waterhuishouding niet mag verslechteren. Op 7 mei 2018 heeft het waterschap aangegeven akkoord te zijn met de inhoud van voorliggende waterparagraaf.
Conclusie
De ontwikkelingen die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, hebben geen negatieve effecten op de waterhuishouding. Het aspect water vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Kader
Wettelijk kader
In 1992 heeft Nederland het Europese Verdrag van Malta ondertekend en in 1998 geratificeerd. Doel van dit verdrag is een betere bescherming van het Europese archeologische erfgoed door een structurele inpassing van de archeologie in ruimtelijke ordeningstrajecten. Eén van de belangrijkste uitgangspunten van het Verdrag van Malta is dat archeologische waarden zoveel mogelijk in situ in de bodem bewaard moeten blijven. Alleen als behoud in situ niet mogelijk is, wordt overgegaan tot behoud van de archeologische informatie ex situ, door middel van opgraven en bewaren in depot. Een ander uitgangspunt is dat het onderzoek naar de aanwezigheid van archeologische waarden in een zo vroeg mogelijk stadium dient plaats te vinden, zodat hiermee bij de planontwikkeling rekening gehouden kan worden. Een derde uitgangspunt is het 'de verstoorder betaalt principe'. Alle kosten die samenhangen met archeologisch onderzoek moeten worden betaald door de initiatiefnemer van de geplande bodemingrepen. Ten slotte richt het Verdrag van Malta zich ook op een toename van kennis, herkenbaarheid en beleefbaarheid van het archeologische erfgoed.
De Erfgoedwet heeft betrekking op archeologie op het land en onder water. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Op grond van Hoofdstuk 9 Overgangsrecht blijft artikel 38a van de Monumentenwet 1988 van toepassing tot inwerkingtreding van de Omgevingswet. Artikel 38a schrijft voor dat in een bestemmingsplan rekening moet worden gehouden met in de grond te aanwezige of de te verwachten archeologische resten.
Verordening en bestemmingsplan
De gemeente Utrecht heeft ervoor gekozen ter bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen een verordening op te stellen voor het hele grondgebied van de gemeente. In de verordening op de archeologische monumentenzorg is een vergunningenstelsel opgenomen ter bescherming van het archeologische erfgoed, waarmee de wettelijk vereiste bescherming kan worden geboden. In bestemmingsplannen wordt verwezen naar de verordening en een regel opgenomen (dubbelbestemming Waarde - Archeologie). In deze dubbelbestemming is opgenomen dat de voor Waarde- archeologie aangewezen gronden mede zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachtingen. Met deze specifieke gebruiksregel wordt geregeld dat onder een met het bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval wordt begrepen het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg. Door de verordening en de daarbij behorende archeologische waardenkaart is de bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen in de bodem van de gemeente Utrecht gewaarborgd en zijn verstoringen van de bodem vanaf een op de archeologische waardenkaart aangegeven oppervlakte en diepte vergunningplichtig.
Gemeentelijke archeologische waardenkaart
De Archeologische Waardenkaart van de gemeente Utrecht ligt ten grondslag aan de verordening op de archeologische Monumentenzorg. Deze waardenkaart is geënt op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarde (IKAW) van de provincie en op de kennis en ervaring opgedaan in tientallen jaren archeologisch onderzoek in de stad. Hij geeft inzicht in de ligging van beschermde archeologische rijksmonumenten, gebieden van hoge archeologische waarde, gebieden van hoge archeologische verwachting en gebieden van archeologische verwachting en bij welk te verstoren oppervlakte en diepte een vergunningsplicht geldt. In de op de waardenkaart aangeduide gebieden waar een vergunningplicht geldt zal van toekomstige initiatiefnemers tot bodemverstorende activiteiten een inspanning vereist worden om resten uit het verleden op te laten sporen en zo nodig veilig te stellen.
Beschermde archeologische rijksmonumenten worden op grond van de Erfgoedwet beschermd. Op grond van Hoofdstuk 9 Overgangsrecht blijven paragraaf 2 en 3 van hoofdstuk II van de Monumentenwet 1988 van toepassing tot inwerkingtreding van de Omgevingswet. Hierin staat dat aantasting van de beschermde archeologische monumenten niet is toegestaan. Voor wijziging, sloop of verwijdering van een archeologisch Rijksmonument moet een vergunning worden aangevraagd waarop de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed beslist.
Gebieden van hoge archeologische waarde (rood) zijn gebieden waarvan bekend is dat er archeologische waarden zijn, maar die niet beschermd zijn als archeologisch rijks- of gemeentelijk monument. Hier geldt een archeologievergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 50 m2 en dieper dan 50 cm. Gebieden van hoge archeologische verwachting (geel) zijn zones waar op grond van eerder uitgevoerd archeologisch onderzoek dan wel op basis van historisch geografisch onderzoek archeologische waarden te verwachten zijn (er wordt een middelhoge tot hoge dichtheid aan archeologische vondsten of sporen verwacht). Hier geldt een archeologievergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 50 cm. Bij gebieden met een archeologische verwachting (groen) zijn de verwachtingen lager (er wordt een middelhoge dichtheid aan archeologische vondsten of sporen verwacht). Hier geldt een archeologievergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 1000 m2 en dieper dan 50 cm. Daarnaast zijn op de kaart witte gebieden aangewezen. Voor deze zones geldt geen verwachting en geen vergunningstelsel.
Plansituatie
Het plangebied Bijleveldweg 14 valt volgens de archeologische waardenkaart in een gebied met een archeologische verwachting (groen op de waardenkaart). Dit houdt in dat bij bodemingrepen groter dan 1.000 m2 en dieper dan 50 cm, archeologisch onderzoek en een archeologie vergunning verplicht is. De oppervlakte van de nieuwbouw bedraagt niet meer dan 250 m2. Dit valt ruim onder de gestelde beleidsgrenzen. Er hoeft dus geen onderzoek gedaan te worden of vergunning aangevraagd te worden.
Afbeelding 11: uitsnede archeologische waardenkaart
Afbeelding 12: legenda archeologische waardenkaart
Als bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen moet hiervan, conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet melding worden gedaan bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. archeologen van de afdeling Erfgoed van de gemeente Utrecht, 030-2860023, 030-2860016, 030-2860011 of 030-2862765 en via archeologie@utrecht.nl.
Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Kader
Planologische relevante leidingen zijn leidingen die bescherming in het bestemmingsplan nodig hebben. Dit zijn bijvoorbeeld rioolwaterpersleidingen met een grote diameter en leidingen met een regionale functie. Op deze leidingen zijn geen veiligheidsafstanden van toepassing, maar wordt rekening gehouden met een zakelijke rechtstrook van de leidingen. Door binnen deze strook een bouwverbod op te nemen wordt beschadiging van de leiding voorkomen.
Plansituatie
Voor bestemmingsplan Bijleveldweg is een oriëntatieverzoek ingediend bij Klic. Het oriëntatieverzoek wijst uit dat er binnen het gebied waar gesloopt en gebouwd gaat worden, geen kabels en leidingen liggen met een regionale functie. Het leidingverloop bevindt zich hoofdzakelijk op gemeentelijke grond, langs de weg en niet op eigen terrein van Bijleveldweg 14. Uiteraard zijn wel de huisaansluitingen aanwezig van de diverse netbeheerders. Echter zij bevinden zich ter plaatse van de huidige bedrijfswoning, die niet verbouwd zal worden.
Afbeelding 13: Verloop kabels en leidingen zoals bekend bij het Kadaster (Klic-melding: 9807948178/10 17O099695 - 1)
De genoemde ontwikkelingen hebben daarom geen invloed op het kabel en leidingverloop. Bij aanvang van graven voor de sloop van de kassen, moet door de aannemer aanvullend op het oriëntatie verzoek, nog wel een officiële Klicmelding gedaan worden.
Conclusie
Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Kader
Gezonde verstedelijking betekent: gezond, vitaal, sociaal en zelfstandig samenleven, in een schone, prettige, duurzame en economische welvarende stad. Het bewaken, beschermen en bevorderen van de gezondheid in het fysieke domein gaat vanuit drie invalshoeken:
Plansituatie
Omdat de locatie van de nieuwe woning relatief dichtbij een spoorlijn ligt, zal er sprake zijn van een druk op de gezondheid van bewoners. De geluidbelasting binnen de woning moet voldoen aan de wettelijke norm van 33dB, met gebruik van ventilatie. Verder moeten de richtlijnen die in de Geluidnota Utrecht 2014-2018 staan, opgevolgd worden. Als hieraan voldaan wordt, is er geen belemmering voor de planvorming. Deze richtlijnen zijn opgenomen in het besluit hogere waarden en maken deel uit van dit bestemmingsplan.
Conclusie
Het aspect gezondheid vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Kader
De gezonde stad
Utrecht groeit en zet in op verduurzaming. Ze streeft hierin naar de wording van een 'gezonde stad'. Met de binnenstedelijke verdichting worden de groene stadsranden steeds belangrijker. Ze fungeren als recreatieve buffer, waar ruimte en zicht op het cultuurhistorische landschap belangrijke pijlers zijn. Deze planontwikkeling draagt bij aan deze ambitie. Door de bestemming van agrarisch om te zetten naar wonen, worden twee extra huishoudens gerealiseerd op natuurrijk grondgebied. Daarnaast zorgt de sloop van de kassen ook voor verruiming van het zicht en het groeien van het weidse en open karakter van Haarzuilens.
De omgeving zal met deze planontwikkeling verder vergroenen. Dit heeft een positief effect op de gezondheid van mensen en werkt klimaat adaptief. Groen reduceert stress, bevordert herstel van ziekte, stimuleert tot bewegen, geeft de mogelijkheid om tot rust te komen en te ontspannen.
Energie
Bij een gezonde stad hoort ook een ambitie ten aanzien van energiebesparende maatregelen. Bij de ontwikkeling van de nieuw te bouwen woning op de Bijleveldweg is energiezuinig bouwen en het toepassen van duurzame materialen het uitgangspunt. Er wordt ingestoken op een woning die (zo mogelijk) energie neutraal is.
De gemeente Utrecht heeft in haar beleid op energiegebied een duidelijke ambitie vastgelegd. In het eerdere MBP en in het Programma Utrechtse Energie is opgenomen dat Utrecht in 2030. klimaatneutraal is. Ontwikkel- en herstructureringslocaties bieden kansen om een bijdrage te leveren aan de realisatie van deze ambitie. De inzet van maatregelen om de CO2-uitstoot vergaand te verminderen gaat in de volgorde: energiebehoefte verminderen, inzet van duurzame bronnen en, tenslotte, een zo efficiënt mogelijke omzetting van primaire energie in warmte en kracht. Die klimaatambities betekenen een fors betere energieprestatie.
In de hoofdstukken Gemeentelijk beleid en Planbeschrijving is het duurzaamheidbeleid geschetst. Het gaat daarbij om het verminderen van het fossiel energieverbruik, om welbevinden en om een goed evenwicht tussen de 3 P's.
Onder duurzame ontwikkeling wordt een ontwikkeling verstaan die voorziet in de behoefte van de huidige generatie zonder daarmee voor de toekomstige generaties de mogelijkheid in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien. Dit houdt in dat het streven is naar een evenwicht tussen de 3 P's: People (sociale component), Planet (ecologie en milieu) en Profit (economie). Voor gebruikers levert duurzaamheid een hoog kwalitatieve leefomgeving door verhoging comfort, veiligheid en gezondheid. Het levert ook kostenbesparingen op én het is goed voor het milieu.
Circulair bouwen
Circulair bouwen is de norm. Het doel van circulair bouwen is het koppelen van de afvalstromen in de bouw aan de bouwstromen, zodat er zo min mogelijk afval ontstaat en schaarse grondstoffen binnen de gebruikscyclus blijven. Hierbij kan als hulpmiddel gebruik gemaakt worden van een materialenpaspoort, en een circulariteits-prestatieberekening via de tool CPG waarbij een rapportcijfer wordt gegeven van de mate van circulair bouwen.
Plansituatie
Elk bouwinitiatief moet een bijdrage leveren aan de duurzaamheidsdoelen van de gemeente. Deze ontwikkellocatie biedt een uitgelezen kans om deze doelen te verwerkelijken. Daartoe wordt de bouwinitiatiefnemer uitgedaagd.
Bij de voorbereiding van een bouwplan moet worden beschreven welke bijdrage de geplande ontwikkeling redelijkerwijs kan leveren aan de gemeentelijke ambitie voor duurzaam bouwen in brede zin (een visie over de toekomstbestendigheid van het initiatief). De gemeente gaat daarbij uit van een na te streven GPR van minimaal 81/2 respectievelijk BREEAM Excellent.
Bij de aanvraag op de WABO-omgevingsvergunning zal worden getoetst of het plan een bijdrage levert aan de duurzaamheidsdoelen en kwaliteitsimpuls die voor het gebied nagestreefd wordt.
Bij de ontwikkeling van de nieuw te bouwen woning op de Bijleveldweg is energiezuinig bouwen en het toepassen van duurzame materialen het uitgangspunt. Er wordt ingestoken op een woning die (zo mogelijk) energie neutraal is.
Conclusie
Het bestemmingsplan kan voldoen aan de duurzaamheidsambities van Utrecht.
Uit het voorgaande blijkt dat, als voldaan wordt aan de randvoorwaarden zoals in de vorige paragrafen zijn beschreven, er vanuit milieukundig oogpunt geen belemmeringen zijn van de uitvoering het plan.
Dit bestemmingsplan is naar aanleiding van een aanvraag in procedure gebracht. Dit bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van woningen mogelijk: de omzetting van de bestaande agrarische bedrijfwoning naar een gewone woning en het toevoegen van een nieuwe woning.
De initiatiefnemer draagt de kosten voor dit initiatief. Vanuit het plan vloeien geen kosten of risico's voort die voor rekening van de gemeente zijn. Daarnaast zijn de kosten zodanig dat de initiatiefnemer dit kan betalen. De financiële uitvoerbaarheid van het plan is daarmee verzekerd.
Vanwege de geprognosticeerde groei van Utrecht naar circa 400.000 inwoners en de aantrekkende woningmarkt wordt de economische uitvoerbaarheid van dit plan voldoende aannemelijk geacht (zie ook paragraaf 2.1.3). De afzetbaarheid van de woningen vormt geen belemmering voor de realisatie en voortgang van het project. De uitvoerbaarheid van het project binnen de voorgestane planperiode is hiermee voldoende aangetoond.
Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de gemeenteraad verplicht om een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop 'aangewezen bouwplannen' zijn voorgenomen. In artikel 6.2.1 Bro zijn de 'aangewezen bouwplannen' opgenomen. Het gaat om nieuwbouw van woningen of andere hoofdgebouwen, grote uitbreidingen van bestaande gebouwen of kassen (met meer dan 1.000 m²). Het bouwen van een nieuwe woning betreft een aangewezen bouwplan (artikel 6.12, eerste lid Wro). Er is dus een exploitatieplan verplicht. Een exploitatieplan kan achterwege blijven wanneer de kosten voor het plan anderszins verzekerd zijn. Voor dit plan is geen exploitatieplan vastgesteld.
De gemeentelijke kosten voor de begeleiding en toetsing van aanvragen voor vergunningen, worden uit de daarvoor bestemde leges gedekt. Ten behoeve van het verhaal van door de gemeente gemaakte kosten die niet worden gedekt uit de reguliere leges is een planschadeovereenkomst gesloten tussen gemeente en initiatiefnemer (zie hieronder).
Voor de uitwerking van dit plan is een planschadeovereenkomst opgesteld tussen de initiatiefnemer van dit plan en de gemeente. Het risico op planschade wordt afgewenteld op initiatiefnemer.
Het plan is aan een aantal instanties toegezonden voor reactie als bedoeld in art 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Het plan is voorgelegd aan de provincie, het waterschap en ProRail.
De provincie Utrecht, het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR) en ProRail hebben aangegeven dat ze geen op- en aanmerkingen hebben op het plan.
Het conceptbestemmingsplan is toegezonden aan de wijkraad Vleuten de Meern. De wijkraad heeft niet gereageerd op het conceptbestemmingsplan.
Het bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere leesbaarheid, raadpleegbaarheid en helderheid voor de gebruiker en draagt zo bij aan een effectiever en efficiëntere dienstverlening.
De opzet van de bestemmingsregels is steeds gelijk:
De regeling bijbehorende bouwwerken voor de bestemming Wonen is in dit bestemmingsplan gebaseerd op het bestemmingsplan Haarzuilens Wonen-1. Daarbij zijn de zijn de mogelijkheden om op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) onder de daarbij gestelde voorwaarden, vergunningvrij te bouwen als uitgangspunt genomen. Voor de meeste percelen zijn deze mogelijkheden voldoende, maar voor de grotere percelen niet altijd. De erfbebouwingsregeling voorziet hiervoor in meer bebouwingsmogelijkheden.
De basisregels van de erfbebouwingsregeling voor bijbehorende bouwwerken, zijn de volgende:
* Erfzone is de zone van 2,5 meter direct grenzend aan de achterkant en de zijkant van een hoofdgebouw op het achtererfgebied. Het achtererfgebied is het erf aan de achterkant en de niet naar het openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant van een hoofdgebouw (overgenomen uit de Wabo).
In aanvulling op deze basisregels is een uitsplitsing gemaakt naar de grootte van het achtererf:
1. Een achtererf tot 300 m²:
2. Een achtererf tussen 300-1500 m²:
3. Een achtererf groter dan 1.500 m²:
Deze erfbebouwingsregels zijn (in overeenstemming met het bestemmingsplan Haarzuilens) vertaald in de regels van de bestemming Wonen.
Een aantal begripsomschrijvingen vraagt om nadere toelichting.
Zo wordt onder een Aan-huis-verbonden bedrijf ook een kleinschalige voorziening ten behoeve van kinderopvang verstaan. Door de beperking van de maatvoering van een aan-huis-verbonden bedrijf in de bestemmingen waar dat is toegestaan (maximaal 1/3 van de vloeroppervlakte van de woning met een maximum van 60 m²), is de kleinschaligheid gegarandeerd.
Het Bebouwingspercentage wordt in het bestemmingsplan gedefinieerd als het met een aanduiding of in de regels aangegeven percentage, dat aangeeft hoeveel van het desbetreffende bouwperceel ten hoogste mag worden bebouwd met gebouwen en bouwwerken.
Een bouwperceel is een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. Meestal is dit het kadastrale perceel, maar dat hoeft niet altijd het geval te zijn. Een voorbeeld: wanneer een kadastraal perceel bijvoorbeeld twee bestemmingen heeft op grond van het bestemmingsplan,1 deel bestemming Wonen en 1 deel bestemming Bos, dan is niet het hele kadastrale perceel aan te wijzen als bouwperceel. Immers volgens de bestemming is niet volgens de regels zelfstandige bij elkaar behorende bebouwing mogelijk. Voor het deel met de bestemming Bos gelden andere regels dan het deel met de bestemming Wonen.
Het begrip Bijbehorend bouwwerk wordt gehanteerd in Bijlage II van het Bor (Besluit omgevingsrecht), als verzamelbegrip voor de voorheen gehanteerde begrippen 'aan- of uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen', bij het bepalen van de mogelijkheden van 'omgevingsvergunningvrij' bouwen.
Met het oog op de praktische toepassing wordt ditzelfde begrip nu ook gehanteerd in het bestemmingsplan. Immers, ook in het bestemmingsplan kunnen, onder voorwaarden, bijbehorende bouwwerken 'omgevingsvergunningvrij' zijn.
Bij het begrip Belhuis is een zodanige omschrijving gekozen, dat daaronder ook internetcafés vallen.
Aan-huis-verbonden bedrijf
Een belangrijk onderdeel van de bestemming Wonen is de regeling van de aan-huis-verbonden bedrijven als ondergeschikte functie bij het wonen. Zoals de naam al aangeeft, gaat het bij een aan-huis-verbonden bedrijf om een beroeps- of bedrijfsuitoefening in combinatie met wonen en dus door één van de bewoners van de woning. De maximale oppervlakte die daarvoor is toegestaan is 1/3 deel van het vloeroppervlak van de woning (inclusief aanbouwen) en vrijstaande bijgebouwen met een maximum van 60 m². Bij een aan-huis-verbonden bedrijf mag geen sprake zijn van detailhandel, horeca, afhaalzaken of belhuizen.
Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor het toestaan van milieucategorie B2 voor een aan-huis-verbonden bedrijf, echter onder de voorwaarde dat de bedrijfsactiviteit in kwestie naar aard en invloed op de omgeving gelijk kan worden gesteld met bedrijfsactiviteiten in milieucategorie A of B1 van de Lijst van Bedrijven functiemenging.
Op een aantal bestemmingen is in deze paragraaf een nadere toelichting opgenomen.
De bestemming 'Wonen' is opgenomen voor de bestaande bedrijfswoning op het perceel Bijleveldweg 14 en de toekomstige woning Bijleveldweg 14a. Aangesloten is bij de bestemming 'Wonen-1' uit het bestemmingsplan Haarzuilens. Aangezien dit plan geen betrekking heeft op reeds bestaande woning is het maximum aantal wooneenheden in de planregels en verbeelding opgenomen. Ook voor de erfbebouwing is aansluiting gezocht bij de bestemming 'Wonen-1' in het bestemmingsplan Haarzuilens (zie paragraaf 7.3). Daarnaast is bepaald dat de afstand van de woning tot aan het spoor minimaal 100 meter moet bedragen. Het college van burgemeester en wethouders kan vergunning verlenen voor een woning op een korte afstand van het spoor mits er een trillingshinderonderzoek is uitgevoerd en vooraf bij de beheerder van het spoor (ProRail) advies is ingewonnen.
De gebruikelijke regelingen voor aan-huis-verbonden bedrijven en bed & breakfast zijn in de regels opgenomen (zie paragraaf 7.5 ).
Artikel 4 Waarde - Archeologie
Deze bestemming is overgenomen uit het geldende bestemmingsplan. Ten aanzien van de bescherming van mogelijke archeologische waarde treedt er dus geen verandering op. In dit artikel is bepaald dat het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg wordt gezien als met het bestemmingsplan strijdig gebruik.
Artikel 5 Waarde - Cultuurhistorie
Via deze bestemming worden de gronden in het plangebied bestemd voor het behoud, herstel en de ontwikkeling van de met het beschermd stadsgezicht verbonden cultuurhistorische waarden. Voor de gronden die in een beschermd stadsgezicht vallen zijn extra regels opgenomen die waarborgen dat de karakteristiek van het straat- en stadsbeeld niet in onevenredige mate wordt aangetast en aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied geen afbreuk wordt gedaan.
Ter bescherming van het beschermd stad- en dorpsgezicht is een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden opgenomen in de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie. Het is verboden bepaalde werken en werkzaamheden uit te voeren zonder een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders. Het zijn werken en werkzaamheden zoals: het ophogen, verlagen of afgraven van de gronden, het aanleggen van verhardingen, het aanbrengen van constructies die verband houden met bovengrondse leidingen en dergelijke. Op werken en werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen, noodzakelijk zijn voor het op de bestemming gerichte beheer of gebruik van de grond of al vergunde werken of werkzaamheden is het verbod niet van toepassing. De omgevingsvergunning wordt afgegeven als geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, herstel en ontwikkeling van het beschermd stadsgezicht. De dubbelbestemming ziet met name op de bescherming van het open houden van het landelijk gebied.
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat een stuk grond dat al eens was betrokken bij het verlenen van een omgevingsvergunning bij de beoordeling van latere bouwplannen nogmaals wordt betrokken.
Dit artikel regelt de mogelijkheid voor (beperkte) overschrijdingen van bebouwingsgrenzen die op de kaart zijn aangegeven, een voorwaardelijke verplichting over parkeren en regels voor woningvorming en omzetting.
Deze planregel volgt uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 9 september 2015 (201410585/1) over bestemmingsplan "KPN Campus Fockema Andreaelaan, Rubenslaan e.o.".
Artikel 3.1.2, tweede lid, van het Bro maakt het mogelijk dat een bestemmingsplan ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening regels kan bevatten waarvan de uitleg bij de uitoefening van een daarbij aangegeven bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Artikel 7.3 lid a van de planregels regelt dat bij een omgevingsvergunning voor het bouwen de parkeergelegenheid voor auto's en fietsen voldoet aan het gemeentelijk beleid (ten tijde van het opstellen van deze toelichting: de Nota Stallen en Parkeren 2013).
Bij het toetsen van een bouwaanvraag aan het bestemmingsplan, zal onderzocht worden of de aanvraag voldoet aan de voorwaarde om voldoende parkeergelegenheid te regelen.
Als gedurende de geldigheid van dit bestemmingsplan het parkeerbeleid wordt gewijzigd, geldt als uitgangspunt dat een aanvraag om omgevingsvergunning aan het op dat moment geldende parkeerbeleid wordt getoetst. Daarom bevat artikel 7.3 lid b een regel die bij gewijzigd beleid een afweging over de bij de aanvraag horende parkeereis, zodat gemotiveerd wordt in hoeverre het nieuwe beleid wordt toegepast.
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
De Wabo bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Een algemeen gebruiksverbod hoeft derhalve niet meer in de planregels te worden opgenomen. Het is wel mogelijk om in het bestemmingsplan aan te geven wat onder verboden gebruik in ieder geval wordt verstaan. In dit artikel is opgenomen dat onder verboden gebruik wordt verstaan: onbebouwde gronden te gebruiken als staanplaats voor onderkomens als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan of als stortplaats voor puin en afvalstoffen.
Het gebruik of bouwen in strijd met het bestemmingsplan was vroeger onder de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening via een algemene gebruiksbepaling en strafbepaling geregeld in het bestemmingsplan. Onder de Wet ruimtelijke ordening was een en ander geregeld in de wet zelf. Met de invoering van de Wabo is dat opnieuw gewijzigd. Nu is het als volgt geregeld.
Voor elke verandering van gebruik (in ruime zin) die in strijd komt met een bestemmingsplan is volgens artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo een omgevingsvergunning nodig. Als voor een dergelijk planologisch strijdig gebruik geen omgevingsvergunning wordt gevraagd of een gevraagde vergunning niet wordt verleend, komt dit gebruik dus in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Dat artikel kan vervolgens bestuursrechtelijk of strafrechtelijk via de Wet op de economische delicten worden gehandhaafd.
Strijdig gebruik met planologische regelingen waarvan afwijking niet is toegestaan valt niet onder artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. Met het oog op dergelijk gebruik is in artikel 7.2 Wet ruimtelijke ordening een verbodsbepaling opgenomen bij de invoering van de Wabo.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
Dit artikel regelt de bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders om af te wijken van de regels. Dit heeft primair tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Ze kunnen worden toegepast als er niet op grond van de bestemmingsregelingen in hoofdstuk 2 al afgeweken kan worden. Het gaat dan om een afwijking van maten, afmetingen en percentages, het plaatsen van objecten van beeldende kunst, het realiseren van kleine nutsgebouwtjes.
De overgangs- en slotregels van hoofdstuk 4 bevatten de onderstaande twee regels.
Er mogen uitsluitend geluidgevoelige bestemmingen worden opgericht indien het bouwplan in overeenstemming is met de Wet geluidhinder of met het besluit ontheffing Hogere waarde.
In het Besluit ruimtelijke ordening is overgangsrecht opgenomen dat in elk bestemmingsplan moet worden overgenomen.
Indien de in het plan opgenomen regels, voor wat betreft gebruik of bebouwing, afwijken van een bestaande legale situatie, dan zijn daarop de overgangsregels van toepassing. De overgangsregel heeft tot doel bestaande belangen te respecteren totdat realisering van de nieuwe regels plaatsvindt.
Voor bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, is bepaald dat deze gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande afwijking niet wordt vergroot. Gehele vernieuwing is in principe uitgesloten, waaronder ook gefaseerde vernieuwing van een bouwwerk wordt verstaan. Het doel van het overgangsrecht is dat het bestaande bouwwerk in de bestaande staat in stand mag worden gehouden. Uitsluitend na het tenietgaan van het bouwwerk door een calamiteit, waarmee onder andere brand of extreme weersomstandigheden wordt bedoeld, is onder voorwaarden gehele vernieuwing toegestaan.
Vergunningplichtige bouwwerken die zonder vergunning zijn opgericht, kunnen door overgangsrecht niet gelegaliseerd worden. Bouwen zonder vergunning is immers een overtreding van de Wabo die niet door een regeling in een bestemmingsplan ongedaan kan worden gemaakt.
Wel kan met een beroep op het overgangsrecht een aanvraag worden ingediend voor de verbouw van een illegaal bouwwerk. Om te voorkomen dat een dergelijke aanvraag moet worden gehonoreerd, is in de overgangsbepaling van dit plan opgenomen dat deze slechts van toepassing is op legale bouwwerken.
Voor het gebruik dat onder het overgangsrecht valt, is bepaald dat dat gebruik mag worden voortgezet. Het gebruik mag eveneens worden gewijzigd, voor zover de afwijking ten opzichte van het toegestane gebruik niet vergroot wordt.
Hiervoor is reeds aangegeven dat illegale bouwwerken niet gelegaliseerd kunnen worden door overgangsrecht. Voor gebruik is dat in principe wel mogelijk maar vanuit het oogpunt van handhaving ongewenst. Gezien het voorgaande is in de overgangsbepaling opgenomen dat het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, van het overgangsrecht is uitgesloten.
Ook na het van kracht worden van dit plan kan dus nog met succes handhavend worden opgetreden tegen gebruik dat reeds in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan. Dit laatste is uiteraard mede afhankelijk van andere aspecten, waaronder de vraag of het strijdige gebruik reeds zolang plaatsvindt dat de gemeente haar rechten heeft verwerkt.
In dit artikel is de naam van het bestemmingsplan, de citeertitel, omschreven.
Prostitutie
In het plangebied van dit bestemmingsplan zijn geen seksinrichtingen gevestigd met een vergunning op basis van de APV. Gezien het in Utrecht gehanteerde maximumstelsel zijn nieuwe seksinrichtingen niet toegestaan en zijn seksinrichtingen uitgesloten in de gebruiksbepaling en in de begripsbepaling "aan-huis-verbonden bedrijf". Gelet op het binnen de gemeente gehanteerde maximumstelsel betekent de regeling in dit bestemmingsplan geen algeheel verbod, maar wel een verbod op seksinrichtingen binnen dit plangebied.
Ter bescherming van het beschermd en het waardevol stadsgezicht is een vergunningenstelsel opgenomen. Bij de bestemmingsomschrijving van verschillende bestemmingen is aangegeven dat de gronden die de aanduiding 'beschermd stadsgezicht' of 'waardevol stadsgezicht' hebben, tevens bestemd zijn voor de bescherming en instandhouding van de het beschermd respectievelijk waardevol stadsgezicht. Het is verboden bepaalde werken en werkzaamheden uit te voeren zonder een omgevingsvergunning. Het betreft werken en werkzaamheden zoals: het wijzigen van het gevelaanzicht, het ophogen, verlagen of afgraven van de gronden, het aanleggen van verhardingen, het aanbrengen van constructies die verband houden met bovengrondse leidingen en dergelijke. Op werken en werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen, noodzakelijk zijn voor het op de bestemming gerichte beheer of gebruik van de grond of reeds vergunde werken of werkzaamheden is het verbod niet van toepassing. De omgevingsvergunning wordt afgegeven als geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, herstel en ontwikkeling van het beschermd of waardevol stadsgezicht.
Ook zijn vergunningplichten opgenomen in de regeling van de bestemming Groen met de nadere aanduidingen ecologische verbindingszone en ecologische kerngebied. Ook in deze gevallen is er een omgevingsvergunning noodzakelijk ter bescherming van de aanwezige waarden, omdat de genoemde werkzaamheden deze waarden onherstelbaar kunnen aantasten. Het is daarom van belang om die werkzaamheden aan een vergunningsvereiste te koppelen zodat een afweging kan worden gemaakt voordat zij worden uitgevoerd.
Door handhaving controleert de overheid of burgers, bedrijven en bijvoorbeeld overheidsorganen zich aan de wet- en regelgeving houden. Onder handhaving wordt verstaan het door controle (toezicht en opsporing) en het toepassen (of dreigen daarmee) van bestuursrechtelijke sancties, bereiken dat het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift wordt nageleefd. De handhaving van de van toepassing zijnde regeling binnen de gemeente Utrecht, wordt uitgevoerd door diverse diensten en afdelingen. Zo wordt namens het college onder andere gehandhaafd op de regels van voorliggend bestemmingsplan. Dit betekent dat de regels voor wat betreft het gebruik en de bebouwingsregels worden gehandhaafd. Dit gebeurt veelal door toetsing tijdens het behandelen van de aanvragen om omgevingsvergunning, maar kan ook gebeuren als gevolg van toezicht tijdens de uitvoering van de bouw of op grond van een eigen constatering indien een bouwwerk of een perceel in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt. Indien er bijvoorbeeld sprake is van illegale ingebruikname van gemeentelijke grond, dan zal hiertegen worden opgetreden.
Doel handhavend optreden
Het doel van het handhavend optreden van de gemeente is niet direct gekoppeld aan de noodzaak van een actueel bestemmingsplan. Voor de bewoners van het plangebied is duidelijk waar zij aan toe zijn (qua bouwen, zoals bijvoorbeeld uitbreiding van de woning, en qua gebruik), maar het niet handhaven haalt de effectiviteit van een actueel bestemmingsplan onderuit. De toegevoegde waarde van het verlenen van een omgevingsvergunning voor een vrijstaand bijbehorend bouwwerk is niet groot, indien er op andere plaatsen - zonder vergunning - vrijstaande bijbehorende bouwwerken zijn geplaatst. Dit wordt nog eens problematischer zodra een omgevingsvergunning wordt geweigerd, terwijl diverse vergelijkbare bouwwerken reeds illegaal zijn geplaatst. In dit laatste geval is de roep om handhavend op te treden dan ook het grootst.
Wijze van handhaven
Op grond van de Algemene wet bestuursrecht heeft het college een tweetal instrumenten bij handhaving van bestemmingsplannen tot haar beschikking: bestuursdwang en dwangsom. Bij het toepassen van bestuursdwang wordt de overtreding (het geconstateerde illegale bouwwerk c.q. gebruik) ongedaan gemaakt op kosten van de overtreder. Dit kan betekenen dat een bouwwerk door de gemeente wordt afgebroken en de kosten van bijvoorbeeld de aannemer en de gemeentelijke (voorbereidings)kosten op de overtreder worden verhaald. Het is tevens mogelijk om, indien er zonder omgevingsvergunning wordt gebouwd en de bouw wordt stilgelegd door middel van een bouwstop, de bouwmaterialen weg te slepen en elders op te slaan. Het opleggen van een last onder dwangsom betekent bijvoorbeeld dat het illegale gebruik moet worden gestaakt binnen een door het college gestelde termijn. Overschrijdt men de termijn, dan zal de dwangsom in rekening worden gebracht bij de overtreder. Doel van de dwangsom is het onaantrekkelijk maken van het voortzetten van de geconstateerde overtreding. De dwangsom zal dan ook in relatie moeten staan aan (en zal derhalve altijd hoger zijn dan) het voordeel dat de overtreder heeft bij het voortzetten van de illegaliteit. In het plangebied zal handhavend worden opgetreden tegen het illegale gebruik van bouwwerken en percelen. Bijvoorbeeld het verhuren van opslagruimte ten behoeve van de stalling van caravans, maar ook het gebruik van een winkel als café. Verder zal er bij de bouw worden gecontroleerd op de uitvoering van verleende omgevingsvergunningen. Uiteraard zal er ook gecontroleerd worden of, in het geval van een geweigerde omgevingsvergunning voor een woning, de betreffende woning niet alsnog wordt gebouwd. Voorts zal de gemeente toezien op - onder de Wet milieubeheer vallende - bedrijven. Dit vloeit voort uit de regels van het bestemmingsplan. Indien er immers ter plaatse een bedrijfsactiviteit plaats mag vinden, zal dit qua gebruik (intensiteit en hinder) gehandhaafd worden.