Plan: | Beiroetdreef, Overvecht |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0344.BPBEIROETDREEFOVER-VA01 |
De scholen in Overvecht zijn allen gebouwd bij de start van Overvecht, nu zo’n 50 jaar geleden. De schoolgebouwen zijn inmiddels verouderd en voldoen niet meer aan de (onderwijs)eisen van deze tijd. De vernieuwingsopgave van de scholen is opgenomen in het programma van het Masterplan Primair Onderwijs.
Het investeren in onderwijs, jeugd en nieuwe schoolvoorzieningen draagt bij aan de fysieke vernieuwing en de sociale aanpak in de wijk. De vernieuwing van de scholen Beiroetdreef en Pagodedreef zijn de laatste van de te vernieuwen basisscholen in Overvecht. Na een lange zoektocht is uiteindelijk met instemming van de beide betrokken schoolbesturen (KSU en SPOU) en de gemeente Utrecht de keuze gevallen op de Beiroetdreef. De Johannesschool (KSU schoolbestuur), die nu aan de Pagodedreef is gevestigd, en de Openbare Basisschool Overvecht aan de Beiroetdreef (SPOU schoolbestuur) komen samen in een nieuw gebouw aan de Beiroetdreef. Ze blijven wel los van elkaar functioneren en herkenbaar. De gymzaal voor beide scholen wordt niet op deze locatie gerealiseerd. Aan de Pagodedreef zal een nieuwe gymzaal worden gerealiseerd.
De hoofddoelstelling van het bestemmingsplan is de realisering van het kindercluster aan de Beiroetdreef (2 basisscholen (totaal 26 lokalen) met ruimtes voor voor- en vroegschoolse educatie (VVE), ouderlokaal en buitenschoolse opvang) planologisch-juridisch mogelijk te maken. Het plan richt zich daarnaast op beheer van de bestaande situatie en het vastleggen van de functionele en ruimtelijke structuur.
In het plan zijn de wijzigingen in de wet- en regelgeving en het beleid van de verschillende overheden op het gebied van de ruimtelijke ordening, die zich in de loop van de tijd hebben voorgedaan, verwerkt. Met dit bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij recent tot stand gekomen bestemmingsplannen binnen de gemeente, om de uniformiteit van bestemmingen en regelgeving te bevorderen.
Het plangebied ligt in het noorden van Overvecht in de wijk de Gagel. Het wordt begrensd door de Beiroetdreef, Eufraatdreef en de achterkanten van woningen aan de Tigrisdreef en de Aleppodreef.
Afbeelding 1: Globale ligging
Afbeelding 2: Begrenzing plangebied
Binnen het gebied vigeren de volgende bestemmingsplannen:
Bestemmingsplan | Vastgesteld door raad | Onherroepelijk met ingang van | |
Overvecht Noordelijke Stadsrand | 21 juni 2012 | 5 november 2012 |
In het vigerende bestemmingsplan zijn voor het plangebied de bestemmingen 'Maatschappelijk' en 'Verkeer-Verblijfsgebied' vastgelegd. De gronden met deze bestemming zijn bestemd voor onder andere maatschappelijke voorzieningen, groenvoorzieningen, ontsluitingswegen, (school)pleinen en speelvoorzieningen, voet- en fietspaden en (fiets)parkeervoorzieningen.
De nieuwe ontwikkeling past niet binnen de kaders van het vigerende plan. Er is een wijziging van dit bestemmingsplan nodig.
Hoofdstuk 2 bevat de beschrijving van de relevante beleidskaders In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de bestaande situatie en de planbeschrijving. Hierin worden de mogelijkheden die het plan biedt aan de toekomstige ontwikkelingen beschreven. De diverse noodzakelijke onderzoeken ten aanzien van bijvoorbeeld milieuaspecten komen in hoofdstuk 4 aan bod. Hoofdstuk 5 gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 6 komt de juridische toelichting op de planregels aan bod.
Het rijksbeleid en het provinciaal beleid richt zich op landelijke en provinciale belangen. In dit beleid ligt onder andere een verstedelijkingsopgave voor stedelijk gebied. Strekking daarvan is dat de ruimte die in het bestaand stedelijk gebied (verouderde bedrijventerreinen en wijken) aanwezig is, door verdichting optimaal moet worden gebruikt door revitalisering, herstructurering en transformatie. Maar ook aspecten als het terugdringen van het woningtekort en het versterken van de woonkwaliteit zijn in dit beleid opgenomen. Het plan voldoet aan de doelstellingen van het rijks- en provinciaal beleid.
Het plan voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening). Er wordt voldaan aan het criterium van zuinig ruimtegebruik. Er is sprake van sloop en nieuwbouw op hetzelfde perceel. De ontwikkeling leidt tot een optimale benutting van de ruimte in bestaand stedelijk gebied. In de navolgende toelichting wordt een en ander verder onderbouwd.
Aangezien dit bestemmingsplan zich enkel richt op vervangende nieuwbouw in een bestaand stedelijk en bebouwd gebied, is het rijks- en provinciaal beleid verder te globaal voor dit project.
Structuurvisie Utrecht 2015-2030
In de Structuurvisie Utrecht 2015-2030 wordt de gewenste toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen van de stad Utrecht beschreven, aan de hand van drie perspectieven: 'de Markt', 'het Podium' en 'de Binnentuin'.
De Structuurvisie Utrecht 2015-2030 bevat de gewenste toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van de stad Utrecht. Op Overvecht is het ontwikkelingsperspectief 'De Binnentuin' van toepassing. De opgave voor dit ontwikkelingsperspectief ligt vooral in het onderhouden, vernieuwen en versterken van de kenmerkende wijkstructuren. De woonfunctie domineert. Maatvoering en wijkkenmerken zijn hierbij leidend. Er is een basispakket aan voorzieningen nodig en kleinschalige functiemenging mogelijk. De herstructureringsaanpak van de naoorlogse wijken omvat naast fysieke ingrepen in woningen, investeringen in voorzieningen, scholen, ruimte voor cultuur ('broedplaatsen') en een aantrekkelijke woonomgeving. Bij de uitvoering van het programma 'Utrecht Vernieuwt' zijn 'versnelling' en 'maatwerk' de sleutelwoorden.
Ruimtelijke visie Overvecht 2004-2020 (2005)
De Ruimtelijke visie Overvecht 2004-2020 biedt het ruimtelijk-programmatisch kader voor alle 'fysieke' vernieuwingsplannen in de wijk. Bij de aanpak van een deelgebied of een project kunnen aan de hand van de visie randvoorwaarden en eisen worden geformuleerd waaraan de plannen moeten voldoen. De visie benoemt de hoofdstructuur. Overvecht kenmerkt zich als een verzameling van woonbuurten gelegen in een groen raamwerk. Voor elke buurt is een bepaald woonmilieu vastgelegd. Uitgangspunt is om te komen tot een grotere verscheidenheid op zowel wijkniveau als van de gehele woningvoorraad in Utrecht.
De schoonheid van Utrecht' Welstandsnota 2004
In de welstandsnota wordt een onderscheid gemaakt in een drietal beleidsniveaus met een verschillende vrijheid in de omgang met de bestaande stedenbouwkundige structuur en architectuur. De welstandnota geeft richtlijnen voor het toetsen van bouwaanvragen aan welstand in aanvulling op het bestemmingsplan.
Het plangebied is aangeduid met het beleidsniveau 'open'. Dit betekent:
De welstandnota geeft richtlijnen voor het toetsen van bouwaanvragen aan welstand in aanvulling op het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan wordt gecoordineerd behandeld met de omgevingsvergunning. De welstandscommissie heeft een positief advies uitgebracht op het bouwplan.
Notitie meervoudig ruimtegebruik (2005)
Door functies te combineren, door met elkaar gebouwen te delen, door bepaalde gebieden intensiever te bebouwen, door gezamenlijk te parkeren, door gebouwen ´s avonds te gebruiken voor andere activiteiten kunnen we zuinig omgaan met onze ruimte. Combinaties van sociale en recreatieve functies met bijvoorbeeld wonen en werken geven een universeel gevoel van welzijn. Meer levendigheid, een groter gevoel van veiligheid meer diversiteit en meer stedelijkheid zijn daarvan belangrijke en duurzame voordelen. Niet alles kan echter overal en altijd tegelijk, er dient maatwerk geleverd te worden. Intensief (meer m² vloeroppervlak per m² grondoppervlak) en meervoudig (meer functies op een m² vloeroppervlak) ruimtegebruik en herbestemming van functies en daardoor hergebruik van bouwwerken heeft een grote invloed op de benodigde grondstoffen.
Nota Speelruimtebeleid (2009)
De nota Speelruimte geeft een stedelijk kader om in aansluiting op de ontwikkelingen die spelen in de stad de kansen te benutten om meer en goede speel- en verblijfsruimte voor jeugd te realiseren. De visie is een integrale benadering van speelruimte: alle ruimte vormt een basis om te spelen.
De ambitie is dat in de hele stad de Jantje Betonnorm als minimum norm voor het aantal vierkante meters formele speelruimte gaat gelden. Daarnaast is van belang dat de kwaliteit goed is. Deze wordt bepaald door de inrichting, de bereikbaarheid en de (sociale) veiligheid.
Nota Stallen en Parkeren (2013)
De gemeenteraad heeft op 28 maart 2013 de Nota Stallen en Parkeren vastgesteld. Hiermee is het nieuwe parkeerbeleid van kracht. Met de uitwerkingsnota 'Parkeernormen Fiets en Auto' bepaalt de gemeente de benodigde capaciteit van het (fiets)parkeren.
Voor de veiligheid, leefbaarheid en aantrekkelijkheid van Utrecht geeft de gemeente meer ruimte aan voetgangers en fietsers. Dit betekent dat er op sommige plekken op straat minder ruimte komt voor geparkeerde auto's. De gemeente stimuleert auto's om langs de rand van de stad te parkeren: in één van de drie herkenbare grote P+R terreinen, bij NS-stations en andere OV-knooppunten. Als stimulans voor binnenstedelijke ontwikkelingen, en daarmee voor een aantrekkelijke en bereikbare stad, zijn de autoparkeernormen in betaald parkeergebied verlaagd. Ook schept de gemeente flexibiliteit door de vrijstellingsmogelijkheden van de parkeernormen te verruimen. Nieuw in de gemeentelijke aanpak is de verplichting om bij nieuwbouw, uitbreiding van bestaande gebouwen of in het geval van een functiewijziging ook fietsenstallingen te realiseren. De parkeernormen hebben een bandbreedte, om optimale flexibiliteit en maatwerk te bieden bij de realisatie van bouwplannen. In paragraaf 3.3 Verkeer en openbare ruimte wordt hier nader op ingegaan.
Groen, bomen- en water
Het Groenstructuurplan van Utrecht geeft in hoofdlijnen de gebruiksfunctie, de bestemming, de beeldende rol, de ecologische betekenis en het onderhoudskarakter van de groenvoorzieningen in de stad aan. De gemeente wil onder andere het groen in de wijken versterken. Omdat er weinig uitbreidingsmogelijkheden van groenareaal zijn, wordt ingezet op de aanleg en verbetering van groene recreatieve verbindingen (bijvoorbeeld langs de Utrechtse kanalen). Dit plangebied ligt niet in de stedelijke hoofdgroenstructuur.
De bomenvisie (2009) heeft als doelstelling een samenhangende bomenstructuur voor de stad te ontwikkelen en te verbeteren, gebaseerd op cultuurhistorische, ruimtelijke en ecologische uitgangspunten en milieu. En geeft nadere regels over hoe het college omgaat met bomen bij de ontwikkeling van de stad. Zie paragraaf 4.7 Bomen voor meer informatie over de consequenties voor bomen in het plangebied.
Voor water is het uitgangspunt duurzaam stedelijk waterbeheer in bestaand stedelijk gebied. Dit houdt in: schoonwater schoonhouden en zo lang mogelijk vasthouden, infiltreren, afkoppelen, daar waar mogelijk aanleggen van een verbeterd gescheiden riolering en het realiseren van voldoende waterberging. Dit beleid wordt voor ruimtelijke ontwikkelingen vertaald naar een watertoets, zie verder paragraaf 4.8 Water
Gemeentelijk Rioleringsplan
In het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) zijn maatregelen vastgelegd om lozingen vanuit het riool terug te dringen. Eén van de maatregelen betreft de aanleg van bergbezinkbassins (BBB's). Een bergbezinkbassin zorgt voor een grotere inhoud van de riolering. Daarnaast wordt in het bassin een deel van het vuil afgevangen waardoor het overstortende water schoner wordt. Dit voorkomt stank en vissterfte in de ontvangende watergang. Naast de aanleg van de BBB's gaat de gemeente Utrecht ook andere maatregelen nemen om te voldoen aan het Rijksbeleid, zoals het vergroten van delen van de riolering en het afkoppelen van hemelwater.
Masterplan Primair Onderwijs
Goed onderwijs vraagt om goede schoolgebouwen. De gebouwen van het Utrechts primair en (voortgezet) speciaal onderwijs (PO en (V)SO) zijn nu niet op orde. Er is veel achterstallig onderhoud en soms spreken we ook van functionele veroudering. Dat vraagt om grote investeringen. Het Masterplan Primair Onderwijs en (Voortgezet) Speciaal Onderwijs 2007 - 2016 voorziet in deze investeringen.
Het Masterplan PO en (V)SO is een gezamenlijk plan van de Gemeente Utrecht en alle Utrechtse schoolbesturen voor primair onderwijs. In een intensieve samenwerking zijn de noodzakelijke maatregelen voor alle 172 Utrechtse schoolgebouwen van het primair en (voortgezet) speciaal onderwijs geïnventariseerd.
Dat heeft geleid tot een heleboel ingrepen, van onderhoud, renovatie, onderwijskundige vernieuwing tot uitbreiding en nieuwbouw. Al deze ingrepen zorgen er voor dat het PO en (V)SO in Utrecht in 8 jaar tijd niet alleen voldoende, maar ook voor elk type onderwijs geschikte huisvesting krijgen.
De vernieuwingsopgave van de scholen is opgenomen in het programma van het Masterplan Primair Onderwijs. De vernieuwing van de scholen Beiroetdreef en Pagodedreef zijn de laatste van de te vernieuwen basisscholen in Overvecht.
Gebiedsplan Overvecht De Gagel vernieuwt (2009)
Op 19 november 2009 heeft de Utrechtse gemeenteraad het gebiedsplan ‘de Gagel Vernieuwt’ vastgesteld. Dit is een gezamenlijk plan van gemeente Utrecht en de corporaties Mitros, Bo-Ex en Portaal om te komen tot een meer gedifferentieerd Overvecht Noord. In het gebiedsplan wordt uitgegaan van de clustering van de onderwijsfuncties met de sociaal maatschappelijke functies op een centrale plaats in de wijk. Bouwenvelop
Kindercluster Beiroetdreef (2015)
In de bouwenvelop staan de randvoorwaarden waaraan de ontwikkeling op deze locatie aan moet voldoen. Op de stedenbouwkundige randvoorwaarden wordt verder ingegaan in paragraaf 3.2.
Het plan voor de Johannesschool en de Openbare Basisschool Overvecht past binnen de uitgangspunten van het landelijke en provinciale beleid en de gemeentelijke structuurvisie. Het bestemmingsplan ligt ook in lijn met sectorale gemeentelijke nota's die van belang zijn voor dit gebied: wonen, verkeer, parkeren, economie, detailhandel, groen en water.
Op de locatie staan op dit moment twee gebouwen die huisvesting bieden aan de Openbare Basisschool en een gymzaal. De huidige bebouwing wordt gesloopt ten behoeve van de ontwikkeling van het nieuwe kindercluster. De sloop is naar verwachting in november 2015 afgerond. De omvang van het huidige schoolgebouw is circa 500 m2 en is twee bouwlagen hoog. De gymzaal heeft een omvang van circa 500 m2 en telt één bouwlaag (met een grote verdiepingshoogte). De gebouwen hebben geen cultuurhistorische waarde.
De gebouwen staan tussen eengezinswoningen van twee lagen met een tuin. Aan twee zijden grenzen achterkanten van deze woningen direct aan het terrein van de school. Aan de zijde van de Beiroetdreef grenzen voorkanten van eengezinswoningen aan het terrein. Aan de zijde van de Eufraatdreef staat een 10-hoogflat.
De Eufraatdreef is in 2013 ingericht als speel- en wandelstraat, waarbij de rijloper is versmald ten behoeve van een bredere stoep en groenstroken.
De Johannesschool (KSU schoolbestuur), die nu aan de Pagodedreef is gevestigd, en de Openbare Basisschool Overvecht aan de Beiroetdreef (SPOU schoolbestuur) komen samen in een nieuw gebouw aan de Beiroetdreef. Ze blijven wel los van elkaar functioneren en herkenbaar. De gymzaal voor beide scholen wordt niet op deze locatie gerealiseerd. Aan de Pagodedreef zal een nieuwe gymzaal worden gerealiseerd. De vernieuwing van de scholen Beiroetdreef en Pagodedreef zijn de laatste van de te vernieuwen basisscholen in Overvecht.
De schoollocatie aan de Beiroetdreef is helaas te klein om ook een gymzaal op een goede manier te kunnen inpassen. Deze wordt gerealiseerd aan de Pagodedreef op de plaats van de huidige Johannesschool. Voor de realisatie van de gymzaal met een inrichtingsplan voor de openbare ruimte wordt een afzonderlijke procedure doorlopen.
Afbeelding: Looproute tussen scholen en gymzaal
In het nieuwe kindercluster Beiroetdreef komen twee basisscholen (totaal 26 lokalen) met ruimtes voor voor- en vroegschoolse educatie (VVE), ouderlokaal en buitenschoolse opvang. De omvang van de nieuwe accommodatie is circa 3.196 m2 bruto vloeroppervlak. De benodigde buitenruimte is bruto 1.500 m2 groot. De locatie aan de Beiroetdreef is helaas te klein om ook een gymzaal op een goede manier te kunnen inpassen. Deze wordt gerealiseerd aan de Pagodedreef op de plaats van de huidige Johannesschool.
De locatie wordt alleen gebruikt voor de functie van de basisscholen en opvang voor en na school, ‘s avonds kan het gebouw gebruikt worden voor maatschappelijke bijeenkomsten. Dit kan alleen na overleg met de schoolbesturen, zal incidenteel zijn en moet passend zijn in de maatschappelijke bestemming. Door twee scholen onder één kap te brengen kan het gebouw efficiënter en intensiever gebruikt geworden met een meerwaarde voor de gebruikers en de omgeving.
Afbeelding: impressie locatie nieuwe scholencluster
Functies
De locatie wordt alleen gebruikt voor de functie van de basisscholen en opvang voor en na school, ‘s avonds kan het gebouw gebruikt worden voor maatschappelijke bijeenkomsten. Dit kan alleen na overleg met de schoolbesturen en zal incidenteel zijn. Door twee scholen onder één kap te brengen kan het gebouw efficiënter en intensiever gebruikt geworden met een meerwaarde voor de gebruikers en de omgeving.
Stedenbouwkundige voorwaarden
Het schoolgebouw wordt ingepast in een buurt met overwegend laagbouw in Overvecht-Noord de Gagel. Aan twee zijden grenzen laagbouwwoningen met achtertuinen aan de locatie en aan één zijde met voorkanten. Als uitgangspunt is opgenomen dat aan deze zijden de bebouwing niet dichter bij de laagbouwwoningen komt dan het huidige bestemmingsplan mogelijk maakt. Aan de zijde van de Beiroetdreef staat een tienhoogflat op afstand. Aan deze zijde is de uitbreidingsruimte voor de bebouwing gezocht en het bouwvlak vergroot. De bebouwingshoogte is beperkt tot 2 bouwlagen, zodat het in verhouding staat tot de omliggende bebouwing.
Afbeelding: sfeerimpressie
Het is belangrijk om de logistiek rond een kindercluster goed te regelen. Dagelijks maken veel mensen gebruik van het gebouw. De hoofdentree van het gebouw zal aan de Eufraatdreef worden gerealiseerd. Hier kan de autobereikbaarheid worden gegarandeerd doordat het verkeer vanaf de wijkring (Tigrisdreef) heen en terug (in een rondje) kan rijden over de Eufraatdreef. Hier zijn ook voldoende parkeerplaatsen. Voor fiets- en voetgangers is de Eufraatdreef een veilige route aangezien deze is ingericht als speel- en wandelstraat.
Aan de zijde van de Beiroetdreef zullen nevenentrees komen. Dit is ook nodig voor het realiseren van een snelle en veilige wandel route naar de toekomstige gymzaal aan de Pagodedreef. De Beiroetdreef is een 30km straat. Voorkomen moet worden dat het verkeer hier haar weg gaat zoeken.
Autoparkeren
De parkeerbehoefte van het schoolgebouw wordt aan de zijde van de Eufraatdreef opgelost. Aangezien in de buurt verschillende projecten in de openbare ruimte worden gerealiseerd (met name in het Themagebied) die effect hebben op het aantal parkeerplaatsen is een groter gebied onderzocht. Om de parkeerdruk in beeld te brengen is gebruik gemaakt van “Resultaten parkeeronderzoek Overvecht Themadreven” (Grontmij, 24 juni 2013). Op basis van de nota Stallen en parkeren is berekend hoeveel parkeerplaatsen nodig zijn voor het extra te realiseren programma op het terrein van de school. Dit zijn 10 extra parkeerplaatsen welke worden gerealiseerd in de buitenruimte.
Volgens de parkeerdrukmeting zijn de bezettingsgraden bij de Ankaradreef en Haifadreef hoog. In de nacht ligt de bezettingsgraad in beide straten rond de 85%. Ten gevolge van het vergroenen en plaatsen van de ondergrondse afvalcontainers rondom de flat aan de Ankaradreef verdwijnen daar 25 parkeerplaatsen. De verwachting is dat de overloop van het parkeren vanuit deze locatie naar de Haifadreef zal zijn. Hierdoor zal de parkeerdruk in de Ankaradreef en Haifadreef verder oplopen en vol staan in de nachtelijke uren.
De huidige parkeerdruk in de Eufraatdreef is laag, op zijn hoogst is deze 26% (rond het middaguur), dit zijn 18 parkeerplaatsen. Met de bouw van de school aan de Eufraatdreef is het wenselijk om een kwaliteitsslag te maken in de openbare ruimte. Dit gaat ten koste van 11 parkeerplaatsen in de Eufraatdreef. Daarnaast brengt de uitbreiding van de school een extra parkeervraag mee van 10 parkeerplaatsen. In totaal zijn er in de huidige situatie 72 parkeerplaatsen. Ten behoeve van de kwaliteitsverbetering in de openbare ruimte gaan er 11 parkeerplaatsen verloren, dan blijven er 61 over. De uitbreiding van de school heeft 10 extra parkeerplaatsen nodig. De huidige parkeervraag is 18 op het drukste moment, de 10 extra vanuit de uitbreiding van de school maakt 28 (=nieuwe parkeervraag).
Met een nieuwe capaciteit van 61 en een toekomstige parkeervraag van 28 is de conclusie dat dit past. Er is zelfs nog ruimte om eventuele parkeervraag vanuit de Ankaradreef en Haifadreef op te vangen.
Fietsparkeren
Voor fietsparkeren bij de school gelden richtlijnen: 30-40 plekken/100 leerlingen. Voor buitenschoolse opvang en kinderdagverblijf zijn deze 1-3 plekken/10 kinderen. Deze aantallen moeten op het terrein van de school worden opgelost en betreffen zowel kinderen, leraren als bezoekers.
Het aantal fietsparkeerplaatsen in het nieuwbouwplan moet voldoen aan het vigerende gemeentelijke parkeerbeleid, zoals vastgesteld op 18 maart 2013. Op basis de 'Nota Stallen en Parkeren' gelden de volgende normen:
Programma | Berekeningswijze | Norm |
School | medewerkers per 10 leerlingen | 0,4 |
School | bezoekers per 10 leerlingen | 6,2 |
BSO/KDV | per 100 m2 bvo | 2 (waarvan minimaal 3 bakfietsplaatsen) |
Buurthuis | per bezoekersaantal | 0,5 |
Gymzaal | per 100 m2 bvo | 4 |
De fietsparkeerbehoefte van de school wordt opgelost op het terrein rond de school. Aangezien de school midden in haar verzorgingsgebied ligt, komen minder kinderen met de fiets naar school. De verwachting is dat niet zoveel fietsparkeerplaatsen nodig zijn als de norm aangeeft. Op het schoolterrein dient in ieder geval de ruimte gereserveerd te worden voor het aantal fietsparkeerplaatsen volgens de norm. Alleen de plaatsen die nodig zijn voor de huidige fietsparkeerbehoefte hoeven te worden gerealiseerd, de overige ruimte kan voorlopig als speelruimte worden gebruikt.
Parkeernormen
In de nota stallen parkeren (vastgesteld in 2013) zijn normen voor het auto- en het fietsparkeren opgenomen.
Auto: 0,50 tot 1,0 parkeerplaats per leslokaal.
Fiets: medewerkers: 0,6 klemmen per 10 leerlingen /leerlingen: 6,5 klemmen per 10 leerlingen.
In het kader van de aanleg van de speel- en wandelstraten is een deel van de Eufraatdreef heringericht. Het deel aan de zijde van de flat is destijds niet meegenomen omdat er toen plannen waren om de flat te slopen en nieuwbouw te realiseren. Inmiddels is besloten dat de flat blijft staan en deze te zijnertijd wordt gerenoveerd. Het realiseren van de school op deze locatie is aanleiding om de gehele Eufraatdreef zo in te richten dat een goede en prettige ruimte ontstaat met een veilige omgeving voor kinderen, een goede logistiek mogelijk is voor halen en brengen, een vergroening ter hoogte van de flat en voldoende parkeerplaatsen. Uitgangspunt hierbij is dat het reeds heringerichte deel van de Eufraatdreef wordt behouden. Bij de herinrichting wordt de weg aan de zijde van de flat versmald en worden de bestaande haaksparkeerplaatsen vervangen door langsparkeerplaatsen. Op die manier ontstaat ruimte voor groen aan de zijde van de flat en wordt het halen en brengen vergemakkelijkt.
Kader
Het doel van een milieu effect rapportage (m.e.r.) is om vooraf de mogelijke milieueffecten van plannen en besluiten in beeld brengen en deze een volwaardige rol te laten spelen bij de besluitvorming van plannen en besluiten.
Het maken van een milieueffectrapport (MER) of m.e.r.-beoordeling is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.
In het Besluit m.e.r. staat omschreven welke activiteiten MER-plichtig (C-lijst) dan wel m.e.r.-beoordelingsplichtig (D-lijst) zijn. Echter ook initiatieven die onder de drempelwaarde van het Besluit m.e.r. vallen, dienen kritisch bekeken te worden of deze belangrijke nadelige milieueffecten kunnen hebben. Indien dit het geval is, dient hiervoor ook een MER of m.e.r-beoordeling te worden opgesteld.
Plansituatie & conclusie
De in dit plan opgenomen activiteit overschrijdt niet de voor deze categorie geldende drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.. Tevens zijn er, zoals blijkt uit onderstaande beschrijving van de milieuaspecten, geen andere factoren aanwezig die aanleiding kunnen geven tot het opstellen van een MER en is gezien de aard, omvang en ligging van het project geconcludeerd dat er geen sprake van aanzienlijke nadelige milieugevolgen. Er hoeft voor dit plan geen MER of m.e.r.-beoordeling te worden gemaakt.
Kader
Geluid beïnvloedt vaak de kwaliteit van de leef- en woonomgeving. De belangrijkste geluidsbronnen die in het kader van de ruimtelijke ordening van belang zijn, zijn wegverkeer, railverkeer en bedrijven. De mate van acceptatie en hinder is onder meer afhankelijk van de functie van het geluidsbelaste object – hiervoor kent de wet "geluidsgevoelige bestemmingen" zoals woningen en scholen.
De regels en normen van de Wet geluidhinder zijn in de volgende gevallen van toepassing bij het vaststellen van een bestemmingsplan:
De Wet geluidhinder kent voorkeursgrenswaarden waarbinnen een geluidsgevoelige bestemming altijd kan worden gerealiseerd. Onder voorwaarden kan er een ontheffing van de voorkeursgrenswaarde worden verleend ('hogere waarde') tot aan een zekere maximale ontheffingswaarde. Bij een geluidsbelasting boven de maximale ontheffingswaarde zijn geluidsgevoelige bestemmingen niet toegestaan. Indien er gebruik wordt gemaakt van 'dove gevels', kan hierop een uitzondering worden gemaakt. De grenswaarden zijn voor wegverkeer 48-63 dB, voor spoorweglawaai 55-68 dB en voor gezoneerde industrieterreinen 50-55 dB(A).
Bij een geluidsbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde dient akoestisch onderzoek uitsluitsel te geven over de te verwachte geluidsbelasting en de doeltreffendheid van maatregelen om een overschrijding van grenswaarden te voorkomen. Onder bepaalde voorwaarden, die zijn vastgelegd in de gemeentelijke geluidnota, kan door burgemeester en wethouders een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting worden vastgesteld. De voorwaarden uit de Geluidnota Utrecht 2007 op basis waarvan een hogere waarde kan worden vastgesteld, zijn:
Het bouwplan moet voldoen aan de Wet geluidhinder en de gemeentelijke Geluidnota 2014-2018. Het programma bestaat voor een groot deel uit onderwijs. Dat is een geluidgevoelige functie volgens de Wet geluidhinder.
Nabij het plangebied liggen enkele drukke wegen. Ten behoeve van de ruimtelijke onderbouwing van de plannen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd en is de situatie beoordeeld aan de hand van de Wet geluidhinder en het gemeentelijke geluidbeleid. (zie Bijlage 5 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai).
Uit de resultaten blijkt dat alleen de geluidbelasting ten gevolge van het verkeer op Eufraatdreef op de gevel van de OBO-school, hoger is dan de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder, maar ruim lager dan de maximale ontheffing, zoals deze geldt voor gezoneerde wegen. Op basis hiervan wordt gesteld dat de geluidbelasting ten gevolge van de 30 km-wegen aanvaardbaar is. Omdat 30 km-wegen volgens de Wet geluidhinder niet gezoneerd zijn, kan voor de geluidbelasting van de Eufraatdreef geen hogere waarde worden verleend. In verband met een goede ruimtelijke ordening en een goed leefklimaat is het aan te bevelen om bij de bepaling van de geluidwering van de gevels rekening te houden met de bijdrage van deze 30 km-wegen. Dit kan door bij het ontwerp van de nieuwe scholen rekening te houden met de geluidbelasting.
Conclusie
Vanuit akoestisch oogpunt voldoet het plan aan de eisen die daaraan op grond van de Wet geluidhinder en in het kader van goede ruimtelijke ordening worden gesteld.
De te realiseren bestemming heeft zelf op grond van de milieuzonering een richtafstand van 30 meter voor het aspect geluid. Aangezien er zich binnen 30 meter van de perceelgrens woningen bevinden is geluid van stemgeluid op het schoolplein een aandachtspunt. De te verwachten geluidsniveaus door stemgeluid liggen ruim hoger (tot 16 dB meer) dan de richtwaarden voor het langtijdgemiddelde geluidniveau van 45 dB(A). Het stemgeluid van de kinderen is daarmee van significante invloed op het woon- en leefklimaat. De beantwoording van de vraag of dit een belemmerend is voor deze ruimtelijke ontwikkeling, is complex. Er bestaan geen wettelijke grenswaarden voor de beoordeling van het stemgeluid maar vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet dit wel worden afgewogen.
Allereerst speelt mee dat de school op deze locatie een bestaande situatie is.
Diverse geluidmaatregelen zijn onderzocht, maar blijken vooralsnog niet redelijk gelet op de te maken kosten in relatie tot de verlaging in dB's of een te grote impact te hebben op de bebouwde omgeving. Zie bijlage Bijlage 6 Akoestisch onderzoek - effecten de omgeving. Ook is er naar fysieke oplossingen gezocht. Het verschuiven van het gebouw is echter geen gewenste situatie. In de bouwenvelop is als uitgangspunt opgenomen dat de bebouwing niet dichter op de omliggende woningen wordt gerealiseerd dan nu het geval is. Het bestaande bouwvlak blijft dan ook gehandhaafd. Ook het gebruik van de stoep aan de Eufraatdreef als schoolplein is afgewogen, om ervoor te zorgen dat de kinderen ver mogelijk van de omliggende woningen spelen. Ook dit is geen gewenste situatie. De Eufraatdreef is onlangs ingericht als speel- en wandelstraat. Er wordt veel waarde gehecht aan de doorwaadbaarheid van het gebied. Het plaatsen van hekken is niet passend in het onlangs aangelegde straatbeeld.
Conclusie
Gelet op het belang van de school op deze locatie, het gebrek aan redelijke maatregelen (verlaging in dB's in relatie tot de te maken kosten), de vergelijking met de bestaande situatie laten wij het onderdeel geluid niet beperkend zijn voor de geplande ontwikkeling.
Kader
In bestemmingsplannen wordt aandacht besteed aan de veiligheidsrisico's die zware bedrijven kunnen veroorzaken. Naast de bedrijven kan ook het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, spoor of water en door buisleidingen, risico's opleveren.
De normen en richtlijnen voor externe veiligheid komen uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), uit de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Rnvgs) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Hierin is voorgeschreven dat kwetsbare bestemmingen voldoende afstand moeten houden tot bedrijven en transportroutes en kunnen beperkingen aan de bebouwingsdichtheid wenselijk zijn.
Voor externe veiligheid bestaan twee normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR); Het plaatsgebonden risico (PR) bestaat uit de kans op het overlijden van een onbeschermd persoon die zich 24 uur nabij de ongevallocatie bevindt. De normhoogte voor PR bedraagt 10-6/jaar voor gevoelige bebouwing. Het groepsrisico (GR) geeft de kans per jaar aan dat een groep personen van een bepaalde grootte kan overlijden ten gevolge van een calamiteit. Voor het GR is een zogeheten oriënterende waarde vastgesteld - voor transport bedraagt deze waarde 10-4/jaar bij 10 doden, 10-6/jaar bij 100 doden enzovoort. Het GR is een oriënterende waarde; van deze waarde kan onder voorwaarden worden afgeweken.
Het lokale verkeer van gevaarlijke stoffen wordt in het kader van de routeringsregeling geregeld via jaarlijks door vervoerders aan te vragen ontheffingen. De omvang van dit lokale transport is zo gering dat de norm voor PR niet wordt bereikt en het GR ruim onder de oriëntatiewaarde blijft.
Plangebied
In en direct rond het plangebied is een inventarisatie gedaan naar risicoveroorzakende activiteiten. Zie Bijlage 3 Rapport externe veiligheid GR en PR risico. Dit heeft het volgende overzicht opgeleverd:
Zoals hierboven aangegeven is er in de nabijheid van het plangebied een hogedruk aardgasleiding aanwezig Deze leiding moet voldoen aan de normen die zijn opgenomen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Er moet getoetst worden of wordt voldaan aan de afstandseisen voor het plaatsgebonden risico (PR). Tevens moet het groepsrisico (GR) worden bepaald, als basis voor een verantwoording van dat groepsrisico. In Kwantitatieve Risicoanalyse aardgasleidingen, zie Bijlage 2, is beschreven hoe zowel het plaatsgebonden risico als het groepsrisico is bepaald. Er is gebruik gemaakt van de "Rekenmethodiek Bevb" en het rekenpakket CAROLA. CAROLA is een software pakket dat in opdracht van de Nederlandse overheid is ontwikkeld, specifiek ter bepaling van het plaatsgebonden risico en groepsrisico van ondergrondse hogedruk aardgastransportleidingen. Uit de rekenresultaten blijkt dat op geen enkele plek langs het tracé van de leiding een PR=10-6 contour bestaat. Met betrekking tot het GR is op geen enkele plek een overschrijding van de oriëntatiewaarde vastgesteld. Het hoogst vastgestelde groepsrisico bedraagt ca. 0,03 maal de oriëntatiewaarde.
Conclusie
De aanwezige aardgasleidingen vormen geen knelpunten met betrekking tot het vast te stellen bestemmingsplan. De afstand van het plangebied is dermate groot dat de belemmeringenstrook ver weg blijft van de planlocatie. Volgens uitgevoerde berekening van het groepsrisico bestaat er geen overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. Het groepsrisico is laag en de toename als gevolg van het plan is verwaarloosbaar. Het groepsrisico wordt als aanvaardbaar beschouwd, mede rekening gehouden met de mogelijkheden voor de rampenbestrijding en zelfredzaamheid.
Kader
Artikel 5.16 Wet milieubeheer geeft een limitatieve opsomming van de bevoegdheden waarbij luchtkwaliteitseisen een directe rol spelen, zoals bij bestemmingsplannen. Luchtkwaliteitseisen vormen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van een dergelijke bevoegdheid, indien:
Plansituatie
De ontwikkellocatie voorziet in de realisatie van een scholencluster ter vervanging van twee gebouwen die huisvesting boden aan de Openbare Basisschool (8 lokalen) en een gymzaal. In het nieuwe Kindercluster Beiroetdreef komen twee basisscholen (totaal 26 lokalen, inclusief twee ruimtes voor VVE (Voor- en vroegschoolse educatie) en een ouderlokaal. Met behulp van de CROW Rekentool Verkeersgeneratie & Parkeren is de (netto) verkeersgeneratie bepaald als gevolg van het nieuwe scholencluster.
Effect op luchtkwaliteit (planbijdrage aan concentraties in de buitenlucht)
Voor kleinere ruimtelijke plannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het ministerie van Infrastructuur en Milieu in samenwerking met Kenniscentrum InfoMil een rekentool ontwikkeld (een Excel-applicatie op basis van Rekenmethode 1 (Rbl 2007). Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan 'niet in betekenende mate' bijdraagt (NIBM) aan de concentratie van een stof in de buitenlucht. Dit betekent dat aannemelijk is dat de toename van de concentraties door het project niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde voor zwevende deeltjes (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Alleen het extra aantal voertuigbewegingen en het aandeel vrachtverkeer (middelzwaar- en zwaar tezamen) worden ingevoerd. Hierbij is uitgegaan van de bestaande verdeling op de ontsluitende infrastructuur (2% vrachtverkeer, 98% licht verkeer). Voor de overige invoergegevens gaat de tool uit van worst-case omstandigheden. Met behulp van de Nibm-tool_versie_30-03-2015 is een berekening uitgevoerd om vast te stellen of het aantal extra voertuigbewegingen, al dan dat niet zal leiden tot een concentratietoename die groter is dan de grens voor niet in betekenende mate (1,2 µg/m3). Uit de NIBM-berekening blijkt dat de toename in ruime mate onder de gestelde grens blijft. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 1)
In de directe nabijheid zijn geen ontwikkelingen voorzien die gebruik maken of zullen maken van dezelfde ontsluitingsinfrastructuur en waarmee op grond van de anticumulatiebepaling uit het Besluit NIBM rekening moet worden gehouden.
Conclusie
Op grond van artikel 5.16, lid 1 onder c van de Wet milieubeheer vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmering voor de vaststelling van het onderhavige bestemmingsplan.
Kader
Het gemeentelijk bodembeleid gaat uit van de volgende algemene uitgangspunten:
Bodembescherming
Nieuwe bodemverontreiniging moet worden voorkomen en indien er toch bodemverontreiniging ontstaat moet de bodem direct worden gesaneerd. Dit speelt met name bij bedrijfsmatige activiteiten en/of calamiteiten.
Plansituatie
Op basis van de Nota bodembeheer 2012-2022 is het plangebied ingedeeld in de bodemkwaliteitsklasse wonen voor wat betreft de ontgravingskwaliteit en toepassingseis. Ter plaatse van het plangebied wordt de huidige bebouwing gesloopt en vindt er nieuwbouw plaats. Ten behoeve van de nieuwbouw is op het terrein aan de Beiroetdreef 5 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Van Dijk, Geo- en Milieutechniek B.V., d.d. 20-2-2015, opdrachtnummer 151993). Er zijn lichte verontreinigingen in de grond aangetroffen met PCB's en lichte verhogingen rond de detectielimiet met dichloorethenen en xylenen. Er zijn geen aanwijzingen gevonden voor verontreiniging ter plaatse van de gedempte sloot en voor aanwezigheid van asbest.
In de omgeving van het plangebied zijn enkele bodemonderzoeken uitgevoerd, waarbij geen tot plaatselijk sterke verontreinigingen zijn aangetroffen. Ten zuidwesten van het plangebied, aan de Ankaradreef, is sprake van een ernstige maar niet spoedeisende grondverontreiniging met PCB's (onderzoek uit 2014), waarbij een projectmatige sanering plaats vindt.
Indien grondwater wordt onttrokken ten behoeve van herontwikkeling moet onderzocht worden of de onttrekking invloed heeft op eventuele mobiele verontreinigingen in de omgeving van de locatie of in het diepere grondwater. In de omgeving van het plangebied is geen omvangrijke verontreiniging in het grondwater bekend.
Conclusie
De bodemkwaliteit vormt op basis van het bodemonderzoek geen belemmering voor de nieuwbouw en is geschikt voor het gebruik als school. Ter plaatse van de huidige bebouwing is geen bodemonderzoek verricht. Na sloop van deze bebouwing is daar in het kader van de omgevingsvergunning aanvullend onderzoek nodig.
Kader
Het Groenstructuurplan Utrecht (vastgesteld door de raad in april 2007) heeft tot doel het verhogen van de kwaliteit van het stedelijk groen ten behoeve van de leefbaarheid van de stad. In het Groenstructuurplan zijn de bestaande en wenselijke stedelijke groenstructuren vastgelegd. Deze groenstructuren hebben zowel een landschappelijke, cultuurhistorische, recreatieve als ook ecologische functie. Het is op grond van dit Groenstructuurplan de bedoeling dat de kwaliteit van het groen in deze zones zich steeds verder ontwikkelt en verbetert. Veranderen van functie is alleen mogelijk na bestuurlijke afweging. Een afname van oppervlakte van de stedelijke groenstructuur dient te worden gecompenseerd.
In de Flora- en faunawet zijn verschillende verbodsbepalingen opgenomen om in het wild levende flora en fauna te beschermen. Het is verboden om dieren opzettelijk te verontrusten, te doden of hun rust- of verblijfplaats te verstoren of te beschadigen. Ook is het verboden om beschermde planten te beschadigen of van hun groeiplaats te verwijderen. De Flora- en faunawet legt daarnaast een algemene zorgplicht op voor alle (wilde) dieren en planten en hun directe leefomgeving.
Ruimtelijke ontwikkelingen en uitvoering van projecten of (bestemmings )plannen mogen niet in strijd zijn met de internationale richtlijnen of de Flora- en faunawet. Indien er een besluit wordt genomen op grond van de Wet ruimtelijke ordening waarbij de uitvoering van het besluit gevolgen kan hebben voor beschermde soorten, moet getoetst worden of beschermde soorten aanwezig (kunnen) zijn. Ook dient te worden bekeken wat de eventuele effecten van de activiteiten op de soorten zijn. De centrale vraag daarbij is of er een vrijstelling of een ontheffing nodig is op grond van de Flora- en faunawet. Dit is afhankelijk van de beschermingsgraad van de aangetroffen soort.
De Flora- en Faunawet legt de zorgplicht voor planten en dieren bij de initiatiefnemer. Met behulp van een verkenning door een deskundige moet worden vastgesteld of beschermde planten of dieren verstoord worden. Nadelige gevolgen moeten door beschermende en compenserende maatregelen zoveel mogelijk voorkomen worden. Het plangebied ligt niet in de stedelijke hoofdgroenstructuur.
Plansituatie
Het plangebied ligt niet in de stedelijke hoofdgroenstructuur..
In januari 2015 is een quickscan flora en fauna (van Dijk Geomilieutechniek 27-1-2015) en in mei/juni 2015 een aanvullend onderzoek (LANECO adviesbureau voor landschap en ecologie, 6-7- 2015) naar het voorkomen van vleermuizen uitgevoerd. Hieruit bleek dat in de zomer geen verblijfplaatsen of belangrijke onderdelen van het leefgebied van vleermuizen zijn waargenomen. In en om het plangebied is enkel de gewone dwergvleermuis waargenomen. Het plangebied wordt beperkt gebruikt als foerageergebied en om door te vliegen. Er zijn in de zomer geen verblijfplaatsen of belangrijke onderdelen van het leefgebied van vleermuizen waargenomen. In het op ongeveer 100 meter gelegen park wordt veel intensiever gebruikt door verschillende soorten vleermuizen. Het belang van dit plangebied voor vleermuizen in de zomer is echter minimaal. Gelet op deze uitkomsten is half september gestart met de sloop van de school, in afstemming met de gemeente, en onder begeleiding van een ecoloog. Naar verwachting zijn de sloopwerkzaamheden in november afgerond.
Conclusie
De Flora- en faunawetgeving vormt geen belemmering voor het vaststellen van dit bestemmingsplan.
Op het terrein van de school staan 7 bomen in of nabij het bouwvlak. Het betreft recent aangeplante bomen. Niet alle bomen kunnen op de huidige locatie behouden blijven. Voor enkele exemplaren is inpassen desgewenst wel een reële optie. Gezien de aard van geplande werkzaamheden is er voor te behouden bomen sprake van een verhoogde kans op beschadiging van stam, kroon en/of wortels. Aan de hand van de uitgevoerde bomeneffectrapportage kunnen bij de uitwerking van de plannen op individueel boomniveau gerichte keuzes worden gemaakt. Er zijn boombeschermende maatregelen beschreven, zie Bijlage 7.
Kader
In het algemeen is het beleid van het Rijk, de provincie Utrecht, de gemeente Utrecht en het waterschap HDSR gericht op een duurzaam en robuust waterbeheer. Bij ruimtelijke ontwikkelingen worden (indien doelmatig) de waterkwaliteitstrits 'gescheiden inzamelen-gescheiden afvoeren-gescheiden verwerken' en de waterkwantiteitstrits 'water vasthouden-bergen-vertraagd afvoeren' gehanteerd. Dit beleid is per overheidsniveau in de onderstaande beleidsdocumenten verankerd:
De gemeente heeft de zorgplicht voor de inzameling en het transport van afvalwater, het inzamelen en verwerken van overtollig hemelwater en het voorkomen van structurele grondwateroverlast.
Het actuele beleid hiervoor is vastgelegd in het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (vGRP) 2011-2014. De ontwerpeisen zijn opgenomen in het Handboek Inrichting Openbare Ruimte, onderdeel riolen, rioolgemalen en drainage (versie juni 2005). Daarnaast stelt de gemeente eisen aan het ontwerp van watergangen waarvan zij eigenaar of beheerder is of wordt.
Het waterschap Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR) heeft de zorg voor het kwantiteits- en kwaliteitsbeheer van het oppervlaktewater in het plangebied. Het beleid en de regels van het waterschap zijn vastgelegd in diverse wetten en verordeningen. De belangrijkste verordening is de keur.
Plangebied en conclusie
De effecten van de ontwikkeling voor de waterhuishouding in het gebied zijn onderzocht. In Bijlage
11 is de volledige watertoets opgenomen.
Een duurzame en robuuste verwerking van hemelwater is een belangrijke pijler van het landelijke en gemeentelijke waterbeleid. In het vigerende verbrede Gemeentelijk Rioleringsplan van de gemeente Utrecht wordt de lokale verwerking van regenwater als een kansrijke en doelmatige maatregel gezien om de doelstelling ten aanzien van de emissiereductie vanuit het gemengd stelsel te behalen.
Herstructurering en sloop-nieuwbouwprojecten bieden kansen voor afkoppelen. De gemeente Utrecht wil herinrichting van de openbare ruimte benutten om een deel van het afvoerend oppervlak van het gemengd riool af te koppelen en het hemelwater op een duurzame wijze te verwerken.
De toekomstige ontwikkeling heeft netto bezien geen negatief effect op de waterhuishouding.
Het verhard oppervlak over beide locaties tezamen neemt naar verwachting toe met circa 170 m2. Omdat deze toename onder de ondergrens van 500 m2 ligt, is watercompensatie niet verplicht.
De toekomstige daken en verhardingen dienen op een nieuwe infiltratievoorziening te worden aangesloten zodat er sprake is van niet-aansluiten ('afkoppelen' van nieuwbouw). Hierdoor vermindert ook de hydraulische belasting op het gemengde rioolstelsel, reduceert de overstortemissie en verbeterd uiteindelijk de waterkwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater. Bovendien wordt de zuivering minder belast met schoon hemelwater.
Kader
In 1992 heeft Nederland het Europese Verdrag van Malta ondertekend en in 1998 geratificeerd. Doel van dit verdrag is een betere bescherming van het Europese archeologische erfgoed door een structurele inpassing van de archeologie in ruimtelijke ordeningstrajecten. Eén van de belangrijkste uitgangspunten van het Verdrag van Malta is dat archeologische waarden zoveel mogelijk in situ in de bodem bewaard dienen te blijven. Alleen als behoud in situ niet mogelijk is, wordt overgegaan tot behoud van de archeologische informatie ex situ, door middel van opgraven en bewaren in depot. Een ander uitgangspunt is dat het onderzoek naar de aanwezigheid van archeologische waarden in een zo vroeg mogelijk stadium dient plaats te vinden, zodat hiermee bij de planontwikkeling rekening gehouden kan worden. Een derde uitgangspunt is het 'de verstoorder betaalt principe'. Alle kosten die samenhangen met archeologisch onderzoek dienen worden betaald door de initiatiefnemer van de geplande bodemingrepen. Ten slotte richt het Verdrag van Malta zich tevens op een toename van kennis, herkenbaarheid en beleefbaarheid van het archeologische erfgoed.
Het Verdrag van Malta heeft in Nederland geresulteerd in een ingrijpende herziening van de Monumentenwet uit 1988, die op 1 september 2007 met de Wet op de Archeologische Monumentenzorg van kracht is geworden. Hiermee zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. In de nieuwe wetgeving is de bescherming van het archeologische erfgoed, de inpassing hiervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van het archeologische onderzoek geregeld. Op grond van artikel 38a van de Monumentenwet 1988 moet een bestemmingsplan rekening houden met de archeologische resten in de grond. Om te kunnen bepalen op welke wijze de bestemmingsregeling rekening moet houden met de archeologie (artikel 38a Monumentenwet 1988) moet onderzoek, veelal bureauonderzoek, worden gepleegd. De resultaten daarvan worden beschreven in de toelichting van het bestemmingsplan, waarbij wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan bij moet dragen aan de bescherming van de archeologie.
Archeologie in het plangebied
Conclusie
Uit de Archeologische Waardenkaart van de gemeente Utrecht die geënt is op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarde (IKAW) van de provincie en op de kennis en ervaring opgedaan in tientallen jaren archeologisch onderzoek in de stad, blijkt dat er geen verwachting bestaat op archeologische resten in dit gebied. Dit bestemmingsplan hoeft derhalve geen regeling ter bescherming van de archeologische waarden.
Het plangebied bevindt zich op de gemeentelijke archeologische waardenkaart in een wit gebied waarvoor geen archeologische verwachting geldt. Voor dit gebied geldt geen vergunningenstelsel.
Indien bij uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische zaken worden aangetroffen, dient conform artikel 53 en 54 van de Monumentenwet 1988 (herzien 2007) melding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de afdeling Stedenbouw en Monumenten, Team Cultuurhistorie, 030-2863990 te worden gedaan.
De gemeente heeft beleid vastgesteld voor duurzaam bouwen en moedigt ook andere partijen aan om hun bijdrage leveren. Energie is daarbij de grootste uitdaging. De ambitie van de gemeente is een CO2-neutraal Utrecht in 2030. Nieuwbouw moet vanuit die ambitie energieneutraal zijn, of in ieder geval daarvoor geschikt. De benodigde aanvangsinvestering is dankzij de besparing op energiekosten op termijn rendabel. Naast een lage energierekening levert dit gebruikers een comfortabel gebouw met een gezond binnenklimaat. Van belang is daarnaast de toepassing van duurzame bouwmaterialen. Dat betekent in ieder geval het vermijden van uitloogbare milieuverontreinigende materialen (lood, koper, zink) en het uitsluitend toepassen van duurzaam geproduceerd hout (FSC keurmerk). Voor complexen waarin ook een onderwijsfunctie en/of een door jonge kinderen gebruikte gebouwfunctie is opgenomen, heeft de gemeente (DMO Maatschappelijk Vastgoed) een Programma van Eisen Maatschappelijk Vastgoed vastgelegd (mei 2011). Belangrijke onderwerpen zijn binnenmilieu/ gezondheid (binnenluchtkwaliteit en thermisch comfort), energiezuinigheid (tenminste 30% betere EPC-waarde dan wettelijk verplicht) en verminderde milieubelasting door materiaalgebruik (bepaling van de Milieuprestatiecoëfficiënt/ schaduwprijs). Deze onderwerpen worden integraal beoordeeld met GPR Gebouw (schaal 1 tot 10, score 6 à 6½ is wettelijk/gangbaar). In het PvE wordt voor gemeentelijk maatschappelijk vastgoed een overall score van 7½ als ondergrens aangegeven, voor de aspecten binnenmilieu en energie is vanwege de specifieke doelgroep en het gemeentelijk beleid een hogere score nodig (8). Kortheidshalve wordt verder verwezen naar het actuele PvE Maatschappelijk Vastgoed.
Ten behoeve van het plan is er een inventarisatie gedaan naar ruimtelijk relevante kabels en leidingen. Hieruit bleek dat er in de nabijheid van het plangebied een hogedruk aardgasleiding aanwezig is. In paragraaf 4.3 Externe veiligheid wordt hier inhoudelijk op ingegaan.
Volksgezondheid overweegt dat groen heel goed is voor de fysieke, cognitieve en creatieve ontwikkeling van kinderen. De schoolbesturen vinden het wenselijk om de scholen in een groene omgeving te realiseren. Vanuit gezondheidskundig oogpunt ondersteunt Volksgezondheid deze gedachte en pleit voor het realiseren van een groen schoolplein of een verbinding met groen in de omgeving. Het zo veel mogelijk handhaven van bestaande bomen draagt ook bij aan gezondheid.
Daarnaast moet het aantrekkelijker zijn om lopend of fietsend naar de locatie te gaan dan met de auto. De ligging aan de speelstraten biedt hiervoor goede mogelijkheden. Zorg ook voor verkeersveiligheid door scheiding van langzaam verkeer en auto-verkeer. Zorg tot slot voor voldoende fietsparkeermogelijkheden dichtbij de school (het autoparkeren mag best een eindje verderop gerealiseerd worden).
De plankosten voor het aanpassen van het bestemmingsplan valt onder het programma Masterplan primair onderwijs. Zo ook de bouw van de nieuwe school, het aanpassen van het openbaar gebied als gevolg van de komst van de school en de aanleg van de buitenruimte rondom de school. De beide schoolbesturen zijn bouwheer voor het project. De leges worden voldaan door de Utrechtse Vastgoed Organisatie.
In het voortraject is er veelvuldig overleg gevoerd tussen gemeente en schoolbesturen van de KSU en SPOU. In goed overleg is uiteindelijk voor deze locatie gekozen en voor de schoolbesturen het bouwheerschap.
Voorafgaand aan het bestemmingsplantraject is er een bouwenvelop opgesteld. Ten behoeve van de bouwenvelop is een informatie- inloopavond georganiseerd op 9 december 2014. Door middel van een wijkbericht zijn alle bewoners tussen de Rio Brancodreef en de NRU en tussen de klopvaart en de Tigrisdreef uitgenodigd. Deze avond is door ca. 25 bewoners en belangstellenden bezocht.
Het merendeel van de bezoekers had vragen over de locatie Pagodedreef. Vooral over waarom en in welke vorm hier een nieuwe gymzaal wordt gebouwd na de verhuizing van de Johannesschool naar de Beiroetdreef. De veiligheid van kinderen, oversteekbaarheid, de locatie van parkeerplaatsen, toename van verkeer werden onder andere genoemd als aandachtspunten. De opmerkingen zijn verwerkt in de bouwenvelop. Deze is vastgesteld door het college.
De schoolbesturen communiceren over het uitgewerkte stedenbouwkundig ontwerp in de buurt.
Het plan voor de openbare ruimte wordt door de gemeente opgesteld en met de buurt besproken. Het inrichtingsplan omvat de herinrichting van de openbare ruimte ( aan de achterzijde van de 10- hoogflat aan de Eufraatdreef) ten behoeve van parkeren voor de gebruikers, bezoekers van de school en een veilige oversteek naar de school toe. Na de inspraak wordt het vastgesteld door het college.
Rijksbelangen
Het plan is getoetst aan de vraag of er met dit plan aspecten aan de orde zijn die relevant zijn voor de nationale belangen die de inspectie voor ruimtelijke ordening behartigt. In de brief van 26 mei 2009 aan alle colleges van burgemeester en wethouders heeft de minister van VROM aangegeven over welke nationale belangen uit de Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid (RNRB, TK 2007-2008, 31500 nr. 1) gemeenten altijd overleg moeten voeren met het Rijk. Met dit bestemmingsplan zijn geen van de genoemde nationale belangen in het geding, in die zin dat geen van de nationale belangen aan de orde zijn. Deze herontwikkeling van een bestaande functie is niet in strijd met rijksbelangen. Er is daarom geen aanleiding om afzonderlijk vooroverleg te voeren.
Provincie Utrecht
Het plan is daarnaast getoetst aan de provinciale beleidslijn "Uitvoering beleidslijn nieuwe Wro" (vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 11 november 2008). Op grond van de overleglijst van deze beleidslijn is geen vooroverleg met de provincie nodig.
Het plangebied bevindt zich namelijk binnen de rode contouren (stedelijk gebied) van het Streekplan. Ook ligt het plan niet binnen 200 meter van een transportas als bedoeld in paragraaf 8.1 van de beleidsneutrale omzetting van het streekplan naar de Structuurvisie Provinciaal Belang (vastgesteld door Provinciale Staten op 21 september 2009).
Ten opzichte van de bestaande situatie heeft het nieuwbouwplan nauwelijks invloed op de verkeersaantrekkende werking. De wijkontsluiting gelijk blijft. Er is dan ook geen aanleiding om een mobiliteitstoets uit te voeren.
Daar waar bekende of te verwachten archeologische waarden in het geding zijn, heeft de provincie bevestigd dat 3.1.1-overleg niet noodzakelijk is indien de archeologische waarden beschermd worden door middel van een dubbelbestemming Waarde Archeologie en de gemeentelijke archeologieverordening. In dit plan wordt de bescherming geregeld zodat geen nader vooroverleg nodig is.
Veiligheidsregio Utrecht
Het plangebied ligt binnen de invloedssfeer van de hogedruk gasleiding van de Gasunie. De VRU heeft het volgende advies uitgebracht:
Door de geringe kans op beschadiging van de gasleiding blijft het groepsrisico onder de oriënterende waarde en daarmee wordt voldaan aan de wettelijke veiligheidseisen. Dit neemt niet weg dat bij een hoge druk gasleidingbreuk de school direct binnen het effectgebied ligt van een fakkelbrand. Om deze redendoet de VRU een aantal suggesties voor de uitvoering van het project waarmee de school veiliger ontwikkeld kan worden voor het risico van de gasleiding. De maatregelen hebben betrekking op de zelfredzaamheid en de snelheid van brandoverslag naar de school. Maatregelen om de zelfredzaamheid te vergroten: Uitgangen of nooduitgangen van de hogedruk gasleiding af aanbrengen, dus aan de zuidoost zijde van het gebouw.
Maatregelen om de snelheid van brandoverslag naar de school te vertragen:
De bluswatervoorzieningen (zowel primair als secundair) en voorwaarden voor bereikbaarheid in het plangebied zijn van voldoende niveau voor de rampenbestrijding.
De VRU concludeert dat wordt voldaan aan de wettelijke veiligheidseisen voor het bestemmingsplan. De adviespunten voor de uitwerking van het bouwplan worden onder de aandacht gebracht bij de ontwikkelaar.
Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden
Het waterschap adviseert positief over het plan. Het plan voldoet aan onze belangrijkste minimale voorwaarde:
“het standstill beginsel”. Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding mag ontstaan. In het kort gaat het om:
Wel heeft het waterschap nog een aantal suggesties t.b.v. de verdere uitwerking van het plan.
Wateradvies
Het plan biedt kansen om de doelen uit het gemeentelijk afvalwaterketenbeleid omtrent duurzaam waterbeheer te realiseren. In de waterparagraaf is beschreven dat: “De toekomstige daken en verhardingen dienen op een nieuwe infiltratievoorziening te worden aangesloten, zodat er sprake is van niet-aansluiten ('afkoppelen' van nieuwbouw).”
Daarnaast adviseert het waterschap om per locatie (Beiroetdreef en Pagodedreef) aan te geven welke maatregelen (o.a. groen dak, halfverharding, wadi en/of IT-riool) het meest doelmatig zijn en welke ruimtelijke impact deze maatregelen hebben. Wij adviseren u om bij het berekenen van de bergingscapaciteit van de infiltratievoorzieningen uit te gaan van minimaal 45 mm per m2 afgekoppeld verhard oppervlak. Hierover vindt afstemming plaats tussen het waterschap en de adviseur stedelijk water van de gemeente Utrecht.
De precieze maatregelen zijn nog niet uitgewerkt. De gemeente is zelf initiatiefnemer bij het inrichten van de openbare ruimte. Het verdere proces wordt actief door onze waterspecialist begeleidt om de eisen ten aanzien van het inrichtingsplan zo goed mogelijk te waarborgen.
De plannen waren in het voortraject besproken met de voorzitter van de wijkraad. Het voorontwerpbestemmingsplan is ook nog formeel ter advisering voorgelegd aan de wijkraad van Overvecht. Op dit verzoek om advisering is geen reactie ontvangen.
Het bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere leesbaarheid, raadpleegbaarheid en helderheid voor de gebruiker en draagt zo bij aan een effectiever en efficiëntere dienstverlening.
Het bestemmingsplan Beiroetdreef, Overvecht kenmerkt zich door een gedetailleerde bestemmingsregeling die aan de ene kant ruimte biedt voor maatschappelijke functies en beoogde ontwikkelingen. Anderzijds wordt zekerheid gegeven over de omvang van de bebouwing. Het bouwvlak is voorzien van een maximale hoogtes en een bebouwingspercentages.
De opzet van de bestemmingsregels is steeds gelijk:
In deze paragraaf wordt per bestemming uitgelegd wat de achtergrond is van een bepaalde bestemming.
Artikel 1 Begrippen en Artikel 2 Wijze van meten bevatten de begripsbepalingen en de wijze van meten. Deze regels spreken voor zich en behoeven geen nadere uitleg.
De gronden met bestemming Maatschappelijk zijn bedoeld voor maatschappelijke voorzieningen. Gebouwen moeten worden gebouwd binnen het bouwvlak, hierbij geldt dat het bouwvlak voor maximaal 85% mag worden bebouwd.
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
De bestemming Verkeer – Verblijfsgebied heeft betrekking op verblijfsgebied tussen het schoolplein en de woningen. Hier is een achterpad gelegen ten behoeve van de ontsluiting van aangrenzende woningen.
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat een stuk grond dat al eens was betrokken bij het verlenen van een omgevingsvergunning bij de beoordeling van latere bouwplannen nogmaals wordt betrokken.
6.1 Overschrijden bouwgrens
In de bouwverordening zijn ook voorschriften opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vóór deze bepalingen, maar in dit artikel is bepaald welke voorschriften uit de bouwverordening naast het bestemmingsplan van kracht blijven. Het gaat daarbij om voorschriften van stedenbouwkundige aard, zoals de bereikbaarheid van bouwwerken van werkverkeer en brandblus-voorzieningen, bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten, de ruimte tussen bouwwerken en parkeergelegenheid bij gebouwen.
Daarnaast regelt dit artikel de mogelijkheid voor (beperkte) overschrijdingen van bebouwingsgrenzen die op de kaart zijn aangegeven.
6.2 Voorwaardelijke verplichting over parkeren
Deze planregel volgt uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 9 september 2015 (201410585/1) over bestemmingsplan "KPN Campus Fockema Andreaelaan, Rubenslaan e.o.".
Artikel 3.1.2, tweede lid, van het Bro maakt het mogelijk dat een bestemmingsplan ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening regels kan bevatten waarvan de uitleg bij de uitoefening van een daarbij aangegeven bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Artikel 8 lid a van de planregels regelt dat bij een omgevingsvergunning voor het bouwen de parkeergelegenheid voor auto's en fietsen voldoet aan het gemeentelijk beleid (ten tijde van het opstellen van deze toelichting: de Nota Stallen en Parkeren 2013).
Bij het toetsen van een bouwaanvraag aan het bestemmingsplan, zal onderzocht worden of de aanvraag voldoet aan de voorwaarde om voldoende parkeergelegenheid te regelen.
Als gedurende de geldigheid van dit bestemmingsplan het parkeerbeleid wordt gewijzigd, geldt als uitgangspunt dat een aanvraag om omgevingsvergunning aan het op dat moment geldende parkeerbeleid wordt getoetst. Daarom bevat lid b een bepaling die bij gewijzigd beleid een afweging over de bij de aanvraag horende parkeereis, zodat gemotiveerd wordt in hoeverre het nieuwe beleid wordt toegepast.
Artikel 7 Algemene gebruiksregels
De Wabo bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Een algemeen gebruiksverbod hoeft derhalve niet meer in de planregels te worden opgenomen. Het is wel mogelijk om in het bestemmingsplan aan te geven wat onder verboden gebruik in ieder geval wordt verstaan. In dit artikel is opgenomen dat onder verboden gebruik wordt verstaan: onbebouwde gronden te gebruiken als staanplaats voor onderkomens als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan of als stortplaats voor puin en afvalstoffen.
Het gebruik of bouwen in strijd met het bestemmingsplan was vroeger onder de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening via een algemene gebruiksbepaling en strafbepaling geregeld in het bestemmingsplan. Onder de Wet ruimtelijke ordening was een en ander geregeld in de wet zelf. Met de invoering van de Wabo is dat opnieuw gewijzigd. Nu is het als volgt geregeld.
Voor elke verandering van gebruik (in ruime zin) die in strijd komt met een bestemmingsplan is volgens artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo een omgevingsvergunning nodig is. Indien voor een dergelijk planologisch strijdig gebruik geen omgevingsvergunning wordt gevraagd of een gevraagde vergunning niet wordt verleend, komt dit gebruik dus in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Dat artikel kan vervolgens bestuursrechtelijk of strafrechtelijk via de Wet op de economische delicten worden gehandhaafd.
Strijdig gebruik met planologische regelingen waarvan afwijking niet is toegestaan valt niet onder artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. Met het oog op dergelijk gebruik is in artikel 7.2 Wet ruimtelijke ordening een verbodsbepaling opgenomen bij de invoering van de Wabo.
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
Dit artikel regelt de bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders om af te wijken van de regels. Dit heeft primair tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Ze kunnen worden toegepast als er niet op grond van de bestemmingsregelingen in hoofdstuk 2 al een afwijkingsmogelijkheid is. Het gaat dan om een afwijking van maten, afmetingen en percentages, het plaatsen van objecten van beeldende kunst, het realiseren van kleine nutsgebouwtjes.
Artikel 9 Algemene wijzigingsregels
Ten behoeve van kleine wijzigingen zoals het wijzigen van een bestemmingsgrens zijn toegestaan mits dit voor de technische uitvoerbaarheid van bestemmingen en bouwwerken noodzakelijk is.
Voor het realiseren en veranderen van een geluidsgevoelige bestemming dient vast te staan dat de geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde ingevolge de Wet geluidhinder of de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting (hogere waarde), ingevolge het besluit Hogere waarde met inachtneming van de in dit besluit gestelde voorwaarde(n), niet overschrijdt.
De overgangs- en slotbepalingen van hoofdstuk 4 bevatten de onderstaande 3 bepalingen.
In het nieuwe Besluit op de ruimtelijke ordening (in werking 1 juli 2008) is overgangsrecht opgenomen dat in elk bestemmingsplan moet worden overgenomen.
Indien de in het plan opgenomen regels. voor wat betreft gebruik of bebouwing, afwijken van een bestaande legale situatie, dan zijn daarop de overgangsbepalingen van toepassing. De overgangsbepaling heeft tot doel bestaande belangen te respecteren totdat realisering van de nieuwe regels plaatsvindt.
Voor bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, is bepaald dat deze gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande afwijking niet wordt vergroot. Gehele vernieuwing is in principe uitgesloten, waaronder ook gefaseerde vernieuwing van een bouwwerk wordt verstaan. Het doel van het overgangsrecht is dat het bestaande bouwwerk in de bestaande staat in stand mag worden gehouden. Uitsluitend na het tenietgaan van het bouwwerk door een calamiteit, waarmee onder andere brand of extreme weersomstandigheden wordt bedoeld, is onder voorwaarden gehele vernieuwing toegestaan.
Vergunningplichtige bouwwerken die zonder vergunning zijn opgericht, kunnen door overgangsrecht niet gelegaliseerd worden. Bouwen zonder vergunning is immers een overtreding van de Wabo die niet door een regeling in een bestemmingsplan ongedaan kan worden gemaakt.
Wel kan met een beroep op het overgangsrecht een aanvraag worden ingediend voor de verbouw van een illegaal bouwwerk. Om te voorkomen dat een dergelijke aanvraag moet worden gehonoreerd, is in de overgangsbepaling van dit plan opgenomen dat deze slechts van toepassing is op legale bouwwerken.
Voor het gebruik dat onder het overgangsrecht valt, is bepaald dat dat gebruik mag worden voortgezet. Het gebruik mag eveneens worden gewijzigd, voor zover de afwijking ten opzichte van het toegestane gebruik niet vergroot wordt.
Hiervoor is reeds aangegeven dat illegale bouwwerken niet gelegaliseerd kunnen worden door overgangsrecht. Voor gebruik is dat in principe wel mogelijk maar vanuit het oogpunt van handhaving ongewenst. Gezien het voorgaande is in de overgangsbepaling opgenomen dat het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, van het overgangsrecht is uitgesloten.
Ook na het van kracht worden van dit plan kan dus nog met succes handhavend worden opgetreden tegen gebruik dat reeds in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan. Dit laatste is uiteraard mede afhankelijk van andere aspecten, waaronder de vraag of het strijdige gebruik reeds zolang plaatsvindt dat de gemeente haar rechten heeft verwerkt.
In dit artikel is de naam van het bestemmingsplan, de citeertitel, omschreven.
Prostitutie
In het plangebied van dit bestemmingsplan zijn geen seksinrichtingen gevestigd met een vergunning op basis van de APV. Gezien het in Utrecht gehanteerde maximumstelsel zijn nieuwe seksinrichtingen niet toegestaan en zijn seksinrichtingen uitgesloten in de gebruiksbepaling en in de begripsbepaling "aan huis verbonden beroep en bedrijf". Gelet op het binnen de gemeente gehanteerde maximumstelsel betekent de regeling in dit bestemmingsplan geen algeheel verbod, maar wel een verbod op seksinrichtingen binnen dit plangebied.
Door handhaving controleert de overheid of burgers, bedrijven en bijvoorbeeld overheidsorganen zich aan de wet- en regelgeving houden. Onder handhaving wordt verstaan het door controle (toezicht en opsporing) en het toepassen (of dreigen daarmee) van bestuursrechtelijke sancties, bereiken dat het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift wordt nageleefd. De handhaving van de van toepassing zijnde regeling binnen de gemeente Utrecht, wordt uitgevoerd door diverse diensten en afdelingen. Zo wordt namens het college onder andere gehandhaafd op de regels van voorliggend bestemmingsplan. Dit betekent dat de regels voor wat betreft het gebruik en de bebouwingsregels worden gehandhaafd. Dit gebeurt veelal door toetsing tijdens het behandelen van de aanvragen om omgevingsvergunning, maar kan ook gebeuren als gevolg van toezicht tijdens de uitvoering van de bouw of op grond van een eigen constatering indien een bouwwerk of een perceel in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt. Indien er bijvoorbeeld sprake is van illegale ingebruikname van gemeentelijke grond, dan zal hiertegen worden opgetreden.
Doel handhavend optreden
Het doel van het handhavend optreden van de gemeente is niet direct gekoppeld aan de noodzaak van een actueel bestemmingplan. Voor de bewoners van het plangebied is duidelijk waar zij aan toe zijn (qua bouwen, zoals bijvoorbeeld uitbreiding van de woning, en qua gebruik), maar het niet handhaven haalt de effectiviteit van een actueel bestemmingsplan onderuit. De toegevoegde waarde van het verlenen van een omgevingsvergunning voor een vrijstaand bijbehorend bouwwerk is niet groot, indien er op andere plaatsen - zonder vergunning - vrijstaande bijbehorende bouwwerken zijn geplaatst. Dit wordt nog eens problematischer zodra een omgevingsvergunning wordt geweigerd, terwijl diverse vergelijkbare bouwwerken reeds illegaal zijn geplaatst. In dit laatste geval is de roep om handhavend op te treden dan ook het grootst.
Wijze van handhaven
Op grond van de Algemene wet bestuursrecht heeft het college een tweetal instrumenten tot haar beschikking: bestuursdwang en dwangsom. Bij het toepassen van bestuursdwang wordt de overtreding (het geconstateerde illegale bouwwerk dan wel gebruik) ongedaan gemaakt op kosten van de overtreder. Dit kan betekenen dat een bouwwerk door de gemeente wordt afgebroken en de kosten van bijvoorbeeld de aannemer en de gemeentelijke (voorbereidings)kosten op de overtreder worden verhaald. Het is tevens mogelijk om, indien er zonder omgevingsvergunning wordt gebouwd en de bouw wordt stilgelegd door middel van een bouwstop, de bouwmaterialen weg te slepen en elders op te slaan. Het opleggen van een last onder dwangsom betekent bijvoorbeeld dat het illegale gebruik moet worden gestaakt binnen een door het college gestelde termijn. Overschrijdt men de termijn, dan zal de dwangsom in rekening worden gebracht bij de overtreder. Doel van de dwangsom is het onaantrekkelijk maken van het voortzetten van de geconstateerde overtreding. De dwangsom zal dan ook in relatie moeten staan aan (en zal derhalve altijd hoger zijn dan) het voordeel dat de overtreder heeft bij het voortzetten van de illegaliteit. In het plangebied zal handhavend worden opgetreden tegen het illegale gebruik van bouwwerken en percelen. Bijvoorbeeld het verhuren van opslagruimte ten behoeve van de stalling van caravans, maar ook het gebruik van een winkel als café. Verder zal er bij de bouw worden gecontroleerd op de uitvoering van verleende omgevingsvergunningen. Uiteraard zal er ook gecontroleerd worden of, in het geval van een geweigerde omgevingsvergunning voor een woning, de betreffende woning niet alsnog wordt gebouwd. Voorts zal de gemeente toezien op - onder de Wet milieubeheer vallende - bedrijven. Dit vloeit voort uit de regels van het bestemmingsplan. Indien er immers ter plaatse een bedrijfsactiviteit plaats mag vinden, zal dit qua gebruik (intensiteit en hinder) gehandhaafd worden.