Plan: | Arkansasdreef, Overvecht |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0344.BPARKANSASDREEFOVE-0601 |
Deze paragraaf beschrijft de resultaten van relevante onderzoeken op het gebied van onder meer milieu, verkeer of flora en fauna. Voorts wordt per onderzoek beschreven of deze noodzaken tot het treffen van maatregelen. Indien dat het geval is worden de maatregelen beschreven en de gemaakte keuzes verantwoord.
Vanwege de beperkte omvang van het programma kan op voorhand worden aangenomen dat de beoogde ontwikkeling niet in betekende mate zal bijdragen aan een toename van de concentratie NO2 en PM10(Besluit en Regeling Niet in Betekenende Mate). Er treden geen overschrijdingen op van de grenswaarden uit bijlage 2 van de Wet Milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen dus geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
De accumulatieregeling (Besluit NIBM) is niet aan de orde. Er zijn geen locaties binnen 1000 meter, die gebruik zullen maken van dezelfde ontsluitingsweg.
De school is een gevoelige functie (Besluit gevoelige bestemmingen). De GG&D Utrecht en de afdeling Milieu & Duurzaamheid adviseren om dergelijke bestemmingen op voldoende afstand (>50 m) van drukke (>10.000mv./etm.) wegen te zetten. De verkeersintensiteit op de drukste aangrenzende weg (St.Laurensdreef) ligt veel lager (ca. 1000 mv./etmaal). De gevoeligheid van de beoogde school is hier dus geen probleem.
Het onderzoek is bijgevoegd.
Verkeersgeluid (Wet geluidhinder)
Geluid beïnvloedt de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. De belangrijke geluidsbronnen die in het kader van de ruimtelijke ordening van belang zijn, zijn het wegverkeer, railverkeer en bedrijven. De mate van acceptatie en hinder is onder meer afhankelijk van de functie van het geluidsbelastende object. De Wet geluidhinder (Wgh) is van toepassing bij het vaststellen van een bestemmingsplan. De normen uit die wet zijn van toepassing bij: het bestemmen van gronden voor nieuwe geluidsgevoelige objecten (onder andere woningen, scholen), bestemming van gronden voor de aanleg of reconstructie van nieuwe wegen en geluidszoneerde industrieterreinen.
In artikel 74 Wgh is bepaald dat elke weg met een snelheid van meer dan 30 km p/u een geluidzone heeft. Binnen deze zone geldt dat de geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde niet mag overschrijden.
aantal rijstroken | buitenstedelijk gebied | stedelijk gebied |
1 of 2 | 250 meter | 200 meter |
3 of 4 | 400 meter | 350 meter |
5 of meer | 600 meter | - |
zonebreedte langs autowegen volgens de Wgh
Indien woningen of scholen worden gebouwd binnen deze zones, is akoestisch onderzoek nodig. De Wgh hanteert twee waarden:
Op basis van artikel 110g Wgh mag ten aanzien van de voorkeursgrenswaarde een aftrek van 5 dB worden toegepast vanwege het stiller worden van het verkeer in de toekomst. De prestatie-eisen ten aanzien van de minimale geluidswering van de buitengevel zijn beschreven in het Bouwbesluit. Bij het vaststellen van de minimale geluidswering geldt als uitgangspunt de maximaal toelaatbare binnenwaarde van 33 dB Ldenuit de Wgh en de cumulatieve geluidsbelasting van wegen exclusief het bepaalde in artikel 110g Wgh.
Plangebied
De school ligt binnen de onderzoekszones van de St.Laurensdreef, Arizonadreef, Arkansasdreef, Floridadreef (zone is 200 m, afstand tot wegrand is <10m) en net buiten die van de Franciscusdreef (zone 350m, afstand 400m) en die van de Zuilense ring (zone 400m, afstand 425m). Uit onderzoek blijkt dat de verkeersintensiteit van de St.Laurensdreef zodanig is (circa 1000 mv./etmaal) dat de geluidsbelasting op de gevel van de school boven de voorkeursgrenswaarde (48 dB) ligt. De geluidsbelasting van de Arizonadreef en Arkansasdreef is lager (verkeersintensiteit ligt lager), maar ligt ook boven de voorkeursgrenswaarde. De Floridadreef ligt verder weg en wordt zoveel afgeschermd door bebouwing dat daarvan geen overschrijding van de voorkeursgrenswaarde optreedt.
Omdat niet aan de voorkeursgrenswaarde is voldaan, is een ontheffing (hogere grenswaarde) noodzakelijk voor de verkeersbelasting door de St.Laurens-, de Arkansas- en Arizonadreef. Dan moet worden onderzocht hoe de geluidbelasting te beperken is om in aanmerking te kunnen komen voor een dergelijke ontheffing. Dit kan door het nemen van bronmaatregelen (aanleg van stiller asfalt) of door maatregelen in de overdrachtssfeer (aanleg van geluidsschermen). Indien dit niet mogelijk is of niet leidt tot een aanvaardbare geluidbelasting, moeten bij de ontvanger maatregelen worden genomen (bijvoorbeeld realisering van gevelisolatie, dove gevel). Indien het nemen van maatregelen niet tot het gewenste resultaat leidt of dit stuit op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard kan de gemeente een hogere grenswaarde vaststellen.
De Geluidnota van de gemeente Utrecht vormt samen met de Wgh het kader voor de te nemen maatregelen en/ of het verlenen van een hogere grenswaarde. De gemeente is voornemens de vereiste hogere waarden vast te stellen. In het gebied waar de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, moeten de vastgestelde hogere waarden in acht te worden genomen inclusief de daaraan gestelde voorwaarde(n).
Met de genoemde ontheffing hogere waarden levert het plan geen belemmeringen op ten aanzien van het aspect geluid.
Het onderzoek is bijgevoegd.
Contactgeluid (Wet milieubeheer)
Het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Barim) schrijft in dit geval de volgende geluidsbelasting voor aanpandige gevoelige bestemmingen voor:
langdurig | maximaal | |
7-19u. | 35dB | 55dB |
19-23u | 30dB | 50dB |
Om te verzekeren dat hieraan wordt voldaan is nader geluidsonderzoek nodig. Zonodig moet het geluidsniveau beperkt worden, door:
Uit het onderzoek van maart 2010 en de aanvulling daarop van 6 mei 2010 blijkt dat vanwege de drukkerij Gezang Enveloppen en garagebedrijf Stam de geluidseisen uit het Activiteitenbesluit worden overschreden. Verder is geconstateerd dat de binneneis uit het Bouwbesluit ten aanzien van de klaslokalen wordt overschreden. Om aan de eisen te kunnen voldoen zijn de volgende maatregelen nodig: het plaatsen van een geluiddemper op het gebouw van Gezang (Gezang wil daaraan meewerken), verbetering van de geluidwering van de verdiepingvloer in het gebouw zelf en het inpakken van de staalconstructie boven de verdiepingvloer van het gebouw. Verdere aanvullende maatregelen zijn niet uitgesloten. Door het nemen van deze geluidsisolerende maatregelen kan het geluidsniveau worden teruggebracht naar aanvaardbare normen.
Bedrijven
Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van hinder en gevaar van milieubelastende activiteiten. Dit betekent dat bij nieuwe ontwikkelingen in het algemeen en de DHTA in het bijzonder voldoende afstand in acht moet worden genomen tussen bestaande bedrijven en een gevoelige bestemming zoals de DHTA. Milieubelastende activiteiten worden daardoor gescheiden van milieugevoelige functies als gevolg waarvan hinder of gevaar voor de DHTA wordt voorkomen. Daarnaast biedt het zekerheid aan omliggende bedrijven om hun activiteiten te kunnen blijven uitoefenen. Dit moet in dit bestemmingsplan, dat de nieuwe ontwikkeling mogelijk maakt, worden vastgelegd.
Het deel van het bedrijventerrein Overvecht waar de school gevestigd wordt, heeft in het geldende bestemmingsplan 'Overvecht' de mogelijkheid tot vestiging van categorie 3 bedrijven. Het vastgestelde nieuwe bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Overvecht e.o' biedt de mogelijkheid tot vestiging van bedrijven tot ten hoogste milieucategorie 3.2. Gevoelige functies op het bedrijventerrein zelf moeten minimaal 30 meter afstand houden tot dergelijke bedrijven (richtlijn uit het VNG-boekje Bedrijven en milieuzonering).
Ter uitvoering van de milieuzonering is het binnen een zone tot 30 m rondom de bestemming van de DHTA mogelijk bedrijven te vestigen in maximaal categorie 3.1. Aangezien het huidige bestemmingsplan een hogere categorie mogelijk maakt in deze zone, is verlaging van de categorie tot 3.1 in dit bestemmingsplan noodzakelijk. In de zone van 30 tot 50 meter zijn nu bedrijven in categorie 3.2 toegestaan. Het planologisch regime hoeft hiervoor niet te worden gewijzigd, omdat categorie 3.2-bedrijven met de komst van de school in deze zone zijn toegestaan.
De bedrijven die nu gevestigd zijn rondom de school vallen in hoofdzaak onder categorie 2 en/of categorie 3.1. Deze vormen geen belemmeringen voor de school. Uitzondering hierop vormt de zeilmakerij aan de Arkansasdreef 24 en het bedrijf Gezang Enveloppen. Op het perceel van de zeilmakerij is categorie 4.1 mogelijk. Dit moet in verband met de komst van de DHTA terug naar categorie 3.2. Op dit moment is de zeilmakerij niet langer op dit perceel gevestigd en wordt het gebouw gebruikt ten behoeve van opslag van goederen (maximaal categorie 2). Het bedrijf Gezang Enveloppen aan de Arkansasdreef 25 is een categorie 3.2-bedrijf met een hinderafstand voor geluid van 50 m ten opzichte van gevoelige functies op het bedrijventerrein zelf. De als gevolg hiervan maximaal te verwachten hinder zou vestiging van de school in de weg kunnen staan. Uit onderzoek blijkt (zie paragraaf 3.3.2) dat de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden door de aanwezigheid van Gezang Enveloppen, maar door het nemen van geluidisolerende maatregelen kan de geluidsbelasting worden teruggebracht naar aanvaardbare normen.
De toegestane bestemming voor het deel van Gezang Enveloppen en de voormalige zeilmakerij, die vallen binnen de 30 meter zone vanaf de bestemmingsgrenzen van de school, wordt teruggebracht tot milieucategorie 3.1. De bestemming voor de voormalige zeilmakerij wordt voor het deel dat ligt tussen 30 en 50 meter teruggebracht tot categorie 3.2. Daarmee wordt milieuhinder van omliggende bedrijven voor de beoogde school voorkomen.
Bedrijfswoning
In de directe omgeving van de bedrijfswoning zijn bedrijven uit milieucategorie 3.1 toegestaan (zonering ten opzichte van functies op een bedrijventerrein). Bedrijven uit categorie 3.2 worden op een afstand van minimaal 30 meter toegestaan. Het is niet mogelijk nieuwe bedrijfswoningen te vestigen.
Het gaat bij de externe veiligheid om het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van een risico-opleverende activiteit met gevaarlijke stoffen. Externe veiligheid kent op basis van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) twee aandachtspunten: het vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, rails of water en risico's door gebruik of opslag van gevaarlijke stoffen bij bedrijven. Van beide aspecten zijn geen risico's aanwezig, die relevant zijn voor het plangebied. Enige bedrijf met een risicocontour in de nabijheid is het complex van de Vechtsebanen, waar ammoniak wordt gebruikt voor koeling (het maken van ijs voor het kunnen schaatsen). De bepalende risicocontour ligt vrijwel overal geheel binnen de inrichtingsgrens van de Vechtsebanen. Het complex ligt op een zodanige afstand dat het geen significant negatief effect heeft op de DHTA.
Het onderzoek is bijgevoegd.
Uitsluitend de functie van het gebouw wijzigt, het gebouw zelf blijft ongewijzigd. Er verandert niets aan de huidige kabels- en leidingenstructuur.
Het DHTA biedt praktijkopleidingen aan. Overdag zijn maximaal bijna 600 leerlingen aanwezig en 110 medewerkers. 's Avonds zijn circa 100 leerlingen aanwezig.
Verkeer
Het bedrijventerrein wordt ontsloten door het openbaar vervoer middels twee busdiensten vanaf het centraal station. Ook zijn er twee verbindingen vanuit Maarssen en Loosdrecht. Eén buslijn stopt direct voor het gebouw. De bereikbaarheid per bus is voldoende.
Per fiets is het terrein goed bereikbaar. Er zijn diverse toegangswegen. De Fransiscusdreef maakt onderdeel uit van het hoofdfietsnetwerk en bevat vrijliggende fietspaden. Ook de St. Laurensdreef heeft een aparte strook voor fietsers. Op het terrein wordt een overdekte fietsenstalling gerealiseerd voor 19 fietsen.
Het terrein is met de auto vanaf meerdere wegen te bereiken: vanaf de Fransiscusdreef kunnen gebruikers of via de NRU (noorden) of via de J.M. de Munnick Keizerlaan (zuiden) het gebied binnenkomen en verlaten.
Parkeren
Op grond van de Nota parkeernormen en de partiële herziening van de gemeente is parkeren op eigen terrein in beginsel verplicht. Hiervan kan worden afgeweken, mits daarvoor goede redenen zijn. De ontwikkeling betreft een onderwijsgebouw met een brutovloeroppervlak van circa 6800 m².
Ten aanzien van het dagonderwijs zijn 5 tot 7 parkeerplaatsen noodzakelijk per leslokaal met 30 plekken. Uitgegaan wordt van de maximale norm, omdat het onderwijs is bestemd voor leerlingen die 4 dagen werken en 1 dag naar school gaan. Dit type leerling bezit veelal een eigen auto. De norm is 0,23 pp per leerling. Bij 588 plekken zijn in totaal 137 parkeerplaatsen nodig. Voor het avondonderwijs wordt uitgegaan van een norm van 1 pp per leerling. Dit houdt in een parkeerbehoefte van 100 parkeerplaatsen. Aangezien de parkeerbehoefte overdag hoger is, wordt van dit aantal uitgegaan.
Op eigen terrein is het aantal van 137 parkeerplaatsen niet te realiseren vanwege de aanwezige bebouwing. Maximaal zijn 19 parkeerplaatsen aan te leggen. Een ondergrondse parkeergarage is vanwege de zeer hoge kosten niet rendabel. Direct tegenover het pand bevindt zich een openbaar parkeerterrein. Met de gemeente is overeengekomen dat de DHTA van dit terrein 138 parkeerplaatsen mag gebruiken. In totaal beschikt de DHTA over 157 parkeerplaatsen. Daarmee is voldaan aan de gestelde normen.
Het onderzoek is bijgevoegd.
De Watertoets is een proces met als doel de waterbeheerders in een vroeg stadium in een planvormingsproces te betrekken. De watertoets is geen product, maar een proces. De resultaten ervan worden in de waterparagraaf verwoord. De toets is wettelijk verplicht voor een bestemmingsplan.
De gemeente heeft de zorg voor de inzameling en het transport voor afvalwater, het inzamelen en verwerken van overtollig hemelwater en het voorkomen van structurele grondwateroverlast. Dit is vastgelegd in het Gemeentelijk Afval-, hemel- en grondwaterplan 2007-2010. De ontwerpeisen staan in het Handboek Inrichting Openbare Ruimte uit 2005. Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR) heeft de zorg voor het kwantiteits- en kwaliteitsbeheer van het oppervlaktewater in het plangebied. Het beleid ervoor is vastgelegd in diverse wetten en verordening, zoals de keur. Met de HDSR is overleg gevoerd. Zij kunnen instemmen met het bestemmingsplan.
Met dit bestemmingsplan wijzigt slechts de functie van een gebouw. Het bebouwd oppervlak wijzigt niet noch het verhard oppervlak. Er vindt geen nieuwe uitbreiding plaats.
Er vindt geen onttrekking van grondwater plaats, omdat er geen werkzaamheden in de bodem plaatsvinden. Hinder voor grondwaterstroming en -overlast is niet aan de orde.
In de omgeving van het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Afkoppeling is niet mogelijk. Het perceel is op dit moment volledig bebouwd en/of verhard. Van extra belasting op de waterhuishouding is geen sprake en compensatie is niet nodig.
Afvalwater wordt via het gescheiden rioleringsstelsel afgevoerd. Het beleid is gericht op het afkoppelen en infiltreren van schoon hemelwater in de bodem naar het rioleringsstelsel. Bij de afwatering (daken en bestrating) wordt gebruik gemaakt van niet-uitloogbare materialen.
Het rapport is bijgevoegd.
Op grond van de Flora- en faunawet mogen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen de gunstige staat van instandhouding van (in de wet gespecificeerde soorten) planten en dieren niet aantasten of verstoren. Is een dergelijke aantasting te verwachten, dan kan de ingreep slechts worden uitgevoerd nadat de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit daarvoor ontheffing heeft verleend. Dit betekent dat inzicht verkregen moet worden in:
Gebiedsbescherming
Van belang zijn de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) zoals beschreven in de provinciale Structuurvisie. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied of van de EHS.
Soortenbescherming
Het bestemmingsplan wijzigt slechts de functie van het gebouw en maakt geen nieuwbouw mogelijk. Naar verwachting zal de duurzame staat van instandhouding van de betrokken planten- en dierensoorten niet in het geding zijn. Bovendien is inmiddels een (onherroepelijke) sloopvergunning verleend en het ruwe sloopwerk in en aan de gevels van het gebouw al uitgevoerd. Derhalve is niet meer na te gaan of er Flora- en Faunawaarden in het geding zijn. Eventuele werkzaamheden mogen niet gestart worden ten tijde van het broedseizoen dat duurt van maart tot en met juli. Geadviseerd wordt om de mogelijkheden te benutten die het gebouw biedt om nestgelegenheden voor vleermuizen, gierzwaluwen of andere lokaal interessante soorten aan te brengen.
In de omgeving van het plangebied zijn geen geurhinderlijke bedrijven aanwezig.
Het gemeentelijk bodembeleid gaat uit van de volgende algemene uitgangspunten uit de Wet bodembescherming:
Onderzoek
Op basis van de bodemkwaliteitskaart van 2005 is het plangebied ingedeeld als industrieterrein (lichte industrie). Het terrein is in het verleden circa 1,5 m met zand opgehoogd. Als gevolg van de bedrijvigheid komen in het gehele plangebied licht tot matige verontreinigingen met zware metalen, polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) of olie voor in de stedelijke ophooglaag.
Op het industrieterrein zijn in de directe omgeving milieuvergunningen uitgegeven voor onder andere garagebedrijven en machinale houtbewerking. Op deze nabijgelegen bedrijfspercelen zijn lichte verontreinigingen aangetroffen. Op het terrein aan de Arkansasdreef 17-21 en St. Laurensdreef 20-22 zaten in het verleden een CV- en luchtbehandelingsbedrijf, een transportbedrijf en een bedrijf in elektronische tandapparaten. Momenteel is op een deel van het terrein een garagewerkplaats aanwezig.
Nader onderzocht moet worden of het naastgelegen autobedrijf activiteiten geleid hebben tot een verontreiniging van de bodem. Ook is in het verleden op de locatie een sloop gedempt. Omdat de bestemming wijzigt naar een gevoeligere functie (van bedrijf naar school) moet in beginsel in het kader van de goede ruimtelijke ordening bodemonderzoek plaatsvinden.
Het onderzoek van 8 maart 2010 is door de gemeente als onvoldoende bevonden. Er is geen historisch onderzoek gedaan en door de aanwezige scheuren in de vloer kan de bodem verontreinigd zijn. Dit is niet voldoende onderzocht. Uit nader onderzoek van 19 april 2010 blijkt dat de locatie onverdacht is en nader onderzoek middels boringen niet nodig is. Van belang is dat de risico's erg klein zijn en daadwerkelijk saneren indien er mogelijk toch nog verontreiniging wordt aangetroffen vrijwel zeker niet aan de orde is. Saneren is niet nodig, omdat door het aanleggen van een nieuwe dichte vloer op de begane grond van de school blootstelling aan enig gevaar hoogstwaarschijnlijk voorkomt. Het risico op gevaar voor het feitelijk gebruik als school is daarmee erg klein. Het doen van nader bodemonderzoek zou tot gevolg kunnen hebben dat er verontreiniging wordt aangetroffen. De kans hierop is zeer klein. Voorts zal, indien er bodemverontreiniging wordt aangetroffen, het nemen van maatregelen of het saneren van de bodem zeer waarschijnlijk niet nodig zijn.
Uit het verrichte onderzoek kan worden geconcludeerd, gelet op de toekomstige inrichting (algehele verharding) en het gebruik van het gebouw, dat:
Informatie over historische gegevens en uitgevoerde bodemonderzoeken is te raadplegen via de website www.utrecht.nl/milieu/bodem.
De omgang met het archeologisch erfgoed is uitgewerkt in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg. Uitgangspunten zijn het zo veel mogelijk bewaren van archeologische waarden in de bodem, in een vroeg stadium van de ruimtelijke ordening rekening houden met de archeologie (vooronderzoek doen) en de bodemverstoorder betaalt.
In Utrecht geldt sinds 22 december 2009 de Verordening op de archeologische monumentenzorg. Daarin is de bescherming van archeologische waarden geregeld middels het verplicht stellen van een archeologievergunning. De archeologische waardenkaart, die onderdeel vormt van de verordening, geeft inzicht in de ligging van beschermde rijksmonumenten en de gebieden waarvoor een archeologische waarde of verwachting geldt. In de op de waardenkaart als zodanig aangeduide gebieden zijn initiatiefnemers van bodemverstorende activiteiten verplicht om eventuele archeologische resten op te sporen en zo nodig veilig te stellen.
De DHTA ligt in een gebied dat volgens de archeologische waardenkaart is aangewezen als 'gebied zonder verwachting'. Dit betekent dat het aspect 'archeologie' geen belemmering vormt voor de gewenste ontwikkeling.