Plan: | De Beaufortlaan 22 A - 24 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0342.WPLG0012-0301 |
Aan De Beaufortlaan 22A - 24 in Soestduinen, gemeente Soest, ligt een gebied dat door verschillende bedrijven werd gebruikt. RV&O wil deze locatie herontwikkelen. De herontwikkeling bestaat uit de realisatie van dertien grondgebonden woningen in een landschappelijke setting.
Deze ontwikkeling van de locatie past niet binnen de regeling van het vigerende bestemmingsplan "Landelijk Gebied".
Met het nu voorliggende wijzigingsplan wordt het planologische mogelijk de woningen te realiseren.
Het plangebied ligt in de gemeente Soest, aan de westkant van Soestduinen. Het gebied is gelegen aan De Beaufortlaan en bestaat uit meerdere percelen met de nummers 22a, 22b en 24. Het gebied is nu grotendeels verhard. Op het terrein staan diverse (bedrijfs)gebouwen met diverse functies. De gebouwen hebben geen onderlinge samenhang en verschillen qua grootte en vormgeving.
De bouwhoogte van de bebouwing varieert van 4 meter tot maximaal 10 meter. De bedrijfsgebouwen worden in de huidige situatie via twee aansluitingen op De Beaufortlaan ontsloten.
De voorzijde van het perceel bestaat uit een strook ten behoeve van het parkeren. Één zijde grenst aan tuinen van de naastgelegen woningen. De overige randen van het plangebied bestaan uit bomen die deel uitmaken van de mooie bosrijke omgeving.
Ligging ten opzichte van de gemeentegrenzen
Globale begrenzing van het plangebied
Foto vanaf De Beaufortlaan (bron: Google Maps).
Voor het plangebied geldt bestemmingsplan 'Landelijk Gebied'. Volgens dit bestemmingsplan is woningbouw niet mogelijk.
Het belangrijkste doel van dit wijzigingsplan is dan ook om dit mogelijk te maken.
Het plangebied ligt binnen het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied' vastgesteld op 19 december 2013.
De bestemmingen die in het vigerend bestemmingsplan van toepassing zijn: 'Bedrijf', de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - Middelhoge verwachting' en de Gebiedsaanduidingen: 'geluidzone spoor', wro - zone - wijzigingsgebied 3' en 'milieuzone - grondwater beschermingsgebied'.
Uitsnede vigerend bestemmingsplan
Op basis van artikel 57.5 Wro-zone - wijzigingsgebied 3 kan woningbouw op deze locatie mogelijk worden gemaakt.
De regels die bij dit artikel behoren zijn:
Burgemeester en wethouders kunnen, ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 3' de bestemming 'Bedrijf' wijzigen naar de bestemming 'Wonen' als bedoeld in artikel 34, met inachtneming van het volgende:
Deze toelichting is opgesteld op basis van de opzet voor toelichtingen uit het Handboek Digitale Ruimtelijke Plannen zoals dat is opgesteld in versie 1.4 van augustus 2011. In hoofdstuk 2 is de bestaande en toekomstige situatie van het plangebied beschreven. Vervolgens wordt ingegaan op het beleidskader van de rijksoverheid en Provincie Utrecht, ook komt het gemeentelijk beleid aan de orde in hoofdstuk 3.
Hoofdstuk 4 verwoordt de uitkomsten van het uitgevoerde onderzoek naar milieu en overige aspecten. Daarna komt in hoofdstuk 5 de juridische planopzet en in hoofdstuk 6 de economische uitvoerbaarheid aan de orde. En tot slot behandelt hoofdstuk 7 de procedure van het plan.
De plaats Soestduinen ligt tussen twee delen van zandverstuiving de Soester Duinen. Het betreft de zogenaamde "Lange Duinen" en de "Korte Duinen". Tot 1998 beschikte Soestduinen over een treinstation aan de spoorlijn tussen Utrecht en Amersfoort, deze is echter in 1998 gesloten. De bebouwing in Soestduinen bestaat voornamelijk uit villa's op ruime kavels. Daarnaast lagen in het verleden langs de spoorlijn enkele bedrijfspercelen. De bedrijfsactiviteiten op deze kleinschalige bedrijfspercelen zijn in de jaren 2008-2009 beëindigd.
Het plangebied ligt aan de westkant van Soestduinen. Het gebied grenst met de voorzijde aan De Beaufortlaan en bestaat uit de percelen met de nummers 22a, 22b en 24. Het gebied is in de huidige situatie grotendeels verhard en er bevinden zich diverse (bedrijfs-)gebouwen met verschillende functies. De gebouwen hebben geen onderlinge samenhang en verschillen daarnaast ook qua grootte en vormgeving.
De bouwhoogte van de bebouwing varieert van 4 meter tot maximaal 10 meter. De bedrijfsgebouwen zijn in de huidige situatie via twee aansluitingen op De Beaufortlaan aangesloten. Daarnaast bevindt zich aan de voorzijde, langs De Beaufortlaan een parkeerstrook. Één zijde grenst aan tuinen van de naastgelegen woningen en de overige randen van het plangebied bestaan uit bomen die deel uitmaken van de bosrijke omgeving.
Bestaande situatie
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied worden alle bestaande (bedrijfs-) gebouwen gesloopt. Hierdoor verdwijnen de laatste activiteiten op bedrijfsgebied in deze omgeving. In het gebied komen 13 woningen in een landelijke setting. De erfontsluitingsweg haaks op De Beaufortlaan zorgt voor de bereikbaarheid van het grootste deel van de nieuwe woningen. De kavels van de vrijstaande woningen in het woongebied hebben een oppervlak vanaf circa 336 m2 tot circa 905 m2. Uitgangspunt is om de woningen aan te laten sluiten bij de naastgelegen bestaande woningen langs De Beaufortlaan, Van Lyndenlaan en Middenlaan.
Indicatieve verkaveling
Alle bestaande bebouwing wordt gesloopt. Er staat circa 5.150 m2 aan bebouwing. In de nieuwe situatie zal sprake zijn van circa 1.600 m2 aan bebouwing. In de toekomstige situatie staat er dus aanzienlijk minder bebouwing dan nu het geval is. Gezien de ligging in het 'buitengebied' is er voor gekozen de opbouw van het plangebied aan te laten sluiten bij de indeling van woonerven in de omgeving, welke ook omgeven worden door bosrijke gronden. Deze erven hebben meestal één toegangsweg met een representatieve voorzijde. Kavelbeplanting vormt een belangrijk kenmerkend onderdeel van de erfinrichting.
De toegang tot het nieuwe woonerf aan De Beaufortlaan wordt verkregen door één duidelijke entree. De voorzijde krijgt een representatieve uitstraling. Aan deze zijde presenteren zich de woningen met groene voortuinen met tuinbeplanting.
De kavels hebben een oppervlak van circa 336 m2 tot 905 m2. De grootte van de percelen biedt genoeg ruimte voor het planten van bomen. De erfontsluitingsweg wordt aan beide zijden begeleid door bermen en eindigt in een hofje met een groene uitstraling. De erfgrenzen worden door hagen gemarkeerd. Om de groene erfscheidingen langs de openbare ruimte een zo continue mogelijk karakter te geven, krijgt elke woning maximaal één inrit van circa 2,70 meter breed. Tevens is er een ruimte tussen de openbare weg en de voorgevel van de woningen opgenomen van minimaal 4 meter. De erfafscheidingen tussen de percelen zullen op deze vier meter ook niet hoger worden dan 1.20 meter om zo een open landelijke uitstraling te creëren.
Op deze manier is sprake van een kwaliteitsimpuls en staat de bebouwing goed ingepakt in het groen.
Voor de verdere landschappelijke inpassing worden zoveel mogelijk inheemse soorten beplanting toegepast.
De beeldkwaliteitcriteria voor locatie De Beaufortlaan beogen een samenhangende en streekeigen uitstraling van de woonbuurt met een afwisselende, eenduidige architectuur in natuurlijke materialen en met een heldere detaillering.
Belangrijk is dat de massa- en gevelcomposities van de woningen evenwichtig zijn. De bebouwing bestaat uit dertien woningen in lijn met de bebouwingsstructuur in de omgeving.
Artist impressions:
Voor de hulpverlening wordt gekeken naar:
Bereikbaarheid
Voor motorvoertuigen is het gebied via de erfontsluitingsweg te bereiken, aan het eind van de weg is een keervoorziening opgenomen voor klein en groot verkeer (vrachtauto's, brandweer en ambulance).
Bluswatervoorziening
De aanwezigheid van voldoende bluswater is een aandachtspunt voor ontwikkeling aan De Beaufortlaan. Naast de algemene bluswatervoorziening moeten de woningen ook beschikken over voldoende blusvoorzieningen. Hiertoe is contact geweest met de VeiligheidsRegio Utrecht (VRU) en zal met het oog op de zelfredzaamheid van de toekomstige bewoners hiermee rekening worden gehouden.
Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de inhoud van het ruimtelijk relevante beleid voor het wijzigingsplan 'De Beaufortlaan 22 A - 24' op rijks-, provinciaal- en lokaal niveau. Dit beleid vormt het kader van toetsing van de onderhavige ontwikkeling. Het beschreven beleidskader is daarmee een belangrijke bouwsteen voor de toelichting.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de volgende documenten: PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.
In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke- en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen geformuleerd:
De provincies en gemeenten krijgen in het nieuwe ruimtelijke- en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren. Het voorliggende wijzigingsplan past in die lijn.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) regelt de doorwerking van nationale belangen op ruimtelijk gebied in gemeentelijke bestemmingsplannen door het stellen van de juridische kaders. Het Barro is ook wel bekend als de AMvB Ruimte. Het besluit is per 17 december 2011 in werking getreden. In het Barro zijn opgenomen:
Het plangebied ligt op een voormalig bedrijventerrein, aansluitend aan Soester duinen. Voor dit gebied gelden geen nationale belangen waarmee rekening gehouden hoeft te worden. Dit wijzigingsplan voldoet aan het Barro.
In 1992 werd het Europese Verdrag van Valletta, tegenwoordig vaak aangeduid als het Verdrag van Malta, onder andere ook door Nederland ondertekend. De doelstelling van dit verdrag is onder andere te komen tot een bescherming van het Erfgoed in brede zin, zowel ondergronds als bovengronds en dit te kunnen delen met een zo groot mogelijk publiek. Een van de uitgangspunten is daarbij het verstoordersprincipe. Dit houdt in dat bij nieuwe ontwikkeling de kosten voor onderzoek naar mogelijk aan te tasten waarden en het eventueel behoud daarvan voor rekening komen van de initiatiefnemer.
In 1998 werd het interimbeleid inzake archeologie van kracht. Onder dit interimbeleid werd al zo veel mogelijk in de geest van het verdrag gehandeld en werd archeologie opengesteld voor de markt. Het proces is vervolgens in 2007 afgerond: in september 2007 werd de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz 2007) van kracht als onderdeel van de Monumentenwet 1988. Bij de WAMz 2007 hoort ook enkele algemene maatregelen van bestuur. Onder de WAMz zijn de gemeenten de bevoegde overheid inzake archeologie en dienen zij het aspect archeologie onder meer te borgen in de nieuw te verschijnen plannen.
In de Visie Erfgoed en Ruimte heeft het rijk beschreven hoe het rijk "het onroerend cultureel erfgoed borgt in de ruimtelijke ordening, welke prioriteiten het kabinet daarbij stelt en hoe het wil samenwerken met publieke en private partijen" (Rijksdienst Cultureel Erfgoed, 2011, p. 3). Het uitgangspunt is een gebiedsgerichte aanpak. De Visie Erfgoed en Ruimte is een sectorale visie die via de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geborgd is. De borging in de ruimtelijke ordening is door middel van de wetswijzigingen in het kader van MoMo (Modernisering Monumentenzorg) vormgegeven. Per 1 januari 2012 is een aantal wetswijzigingen doorgevoerd gericht op de modernisering van de monumentenzorg (MoMo), waarmee het verplicht werd "een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden" op te nemen. Dit vormt een aanvulling op de eerdere regelgeving, waarin alleen voor archeologische waarden een dergelijke verplichting was opgenomen. Daarmee wordt een sterkere verankering van de cultuurhistorische waarden in de ruimtelijke ordening beoogd.
Het rijk kiest in de Visie Erfgoed en Ruimte voor de komende jaren vijf prioriteiten in zijn gebiedsgerichte erfgoedbeleid:
Deze prioriteiten hebben geen betrekking op het plangebied.
Voor het rekening houden met de overige cultuurhistorische waarden wordt de verantwoordelijkheid bij de gemeenten gelegd.
De Natuurbeschermingswet geeft gebieden een beschermde status. Er wordt onderscheid gemaakt in NB-wetgebieden en Vogel- en Habitatrichtlijngebieden (VHR-gebieden). Dat zijn de gebieden die door Nederland zijn aangemeld bij de Europese Unie in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn (Europese wetgeving). Die gebieden worden ook wel de 'Natura- 2000 gebieden' genoemd. De meest nabij gelegen Vogel- en Habitatrichtlijngebieden zijn het Eemmeer, het Gooimeer, het Naardermeer, de Oostelijke Vechtplassen en de polder Arkemheen. De gehele gemeente Soest ligt buiten de zones die invloed kunnen hebben op de aangewezen Natura-2000 gebieden. Van zogenaamde 'externe werking' zal in het plangebied dus geen sprake zijn.
Vrijwel alle in het wild voorkomende dieren en een aantal planten worden beschermd door de Flora en Faunawet. Dat houdt in dat bij planvorming uitdrukkelijk rekening gehouden moet worden met de gevolgen die ruimtelijke ingrepen hebben voor de instandhouding van beschermde soorten.
De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen. De EHS kan worden gezien als de ruggengraat van de Nederlandse natuur. De EHS bestaat uit:
De EHS is een plan in uitvoering en moet in 2018 klaar zijn. De EHS is opgenomen in de structuurvisie van de provincie Utrecht. Het gebied ten zuiden van Soest Zuid (de Lange Duinen) is in zijn geheel aangewezen als EHS. Dat houdt onder andere in dat ruimtelijke ingrepen in dat gebied niet mogelijk zijn, tenzij is aangetoond dat de wezenlijke waarden en kenmerken van het gebied niet significant worden aangetast door de voorgenomen ontwikkelingen.
Het plangebied grenst aan drie zijden aan de EHS. In dit wijzigingsplan wordt aangetoond dat de EHS niet significant wordt aangetast door de nieuwe ontwikkelingen.
Het rijk, provincies, gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijven, hebben besloten maatregelen voor een doelmatiger waterbeheer overeen te komen in het Bestuursakkoord Water. Met dit akkoord leggen de overheden vast op welke wijze, met welke middelen en langs welk tijdspad zij gezamenlijk de grote wateropgave voor Nederland in de 21e eeuw willen aanpakken. Men gaat zich inzetten voor een veilig, schoon, gezond en duurzaam beheer van het watersysteem en de waterketen. Het doel is om de kwaliteit van het beheer te vergroten tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. Daarbij wil men de burger laten zien wat wordt bereikt en transparant zijn over de kosten. Dat doen de partijen vanuit eigen verantwoordelijkheden waarbij zij de expertise en deskundigheid met elkaar delen.
Het Bestuursakkoord Water is één van de vijf onderdelen die vallen onder het Hoofdlijnenakkoord 2011- 2015 tussen rijk en decentrale overheden over decentralisatie. Dit Hoofdlijnenakkoord bevat naast afspraken over bestuur, financiën en het verminderen van regeldruk, richtinggevende kaders voor vijf terreinen van decentralisatie, waaronder water. Het Bestuursakkoord Water gaat uit van de algemene uitgangspunten van het kabinet:
Het akkoord benadrukt de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het op orde krijgen en houden van het totale watersysteem. Het geeft aan welke instrumenten ingezet worden om de opgave te realiseren, welke taken en verantwoordelijkheden iedere partij daarbij heeft en hoe partijen elkaar in staat willen stellen hun taken uit te voeren.
Het Nationaal Waterplan (NWP) is het rijksplan voor het waterbeleid voor de periode 2009-2015. Het NWP beschrijft de maatregelen die genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. In de Waterwet is vastgelegd, dat het rijk dit plan eens in de zes jaar opstelt. Het is de opvolger van de Vierde Nota waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan bevat tevens de stroomgebiedbeheerplannen, die op grond van de Kaderrichtlijn Water zijn opgesteld. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens structuurvisie. De grondgedachte voor duurzaam waterbeheer wordt 'meebewegen met natuurlijke processen waar het kan, weerstand bieden waar het moet en kansen voor welvaart en welzijn benutten'. Voor een duurzaam en integraal waterbeleid is het belangrijk om waar nodig en mogelijk water de ruimte te geven en mee te bewegen met en gebruik te maken van natuurlijke processen, zoals dit bijvoorbeeld wordt toegepast bij 'Ruimte voor de Rivier'. Het Rijk vindt het daarbij van belang, dat bij alle wateropgaven en -maatregelen maximaal wordt meegekoppeld met andere opgaven en maatregelen en dat problemen zo min mogelijk worden afgewenteld.
Bij ruimtelijke plannen geldt de wettelijke verplichting van een watertoets. De watertoets is één van de pijlers van het Waterbeleid voor de 21e eeuw, waarin aan water een meesturende rol in de ruimtelijke ordening is toegekend. Met de watertoets wordt beoogd waterbeheerders vroegtijdig in het ruimtelijke ordeningsproces te betrekken. De watertoets betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van een waterparagraaf is een samenhangend beeld te geven van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met duurzaam waterbeheer en de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het voorkomen van negatieve effecten op de waterhuishouding staat bij de watertoets voorop. Dan pas komen inrichtingsmaatregelen en compensatie in beeld. Onderzoek ten behoeve van het wateradvies moet door de initiatiefnemer worden uitgevoerd. Met andere woorden: De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium.
Ruimte voor water
Ruimte maken voor water in plaats van ruimte onttrekken aan water: dat is de kern van het waterbeleid voor de 21e eeuw. Het watertoetsproces is een van de instrumenten om dit te bereiken.
Geen toets achteraf
Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een vroeg stadium met elkaar in gesprek brengt.
Samenwerking initiatiefnemer en waterbeheerder
De grootste winst van het watertoetsproces ligt in het gezamenlijk commitment; de vroegtijdige, wederzijdse betrokkenheid tussen initiatiefnemer en waterbeheerder, die uiteindelijk leidt tot het wateradvies van de waterbeheerder en de expliciete afweging van de wateraspecten in het plan. Die afweging en de verantwoording daarvan krijgen bij voorkeur de vorm van een waterparagraaf in het ruimtelijke plan of besluit. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, waterkwaliteit, verzilting en verdroging, en alle wateren: rijkswateren, regionale wateren, gemeentelijke en particuliere wateren en grondwater.
Watertoetsproces maakt geen nieuw beleid
De inzet van het watertoetsproces is om in elk afzonderlijk plan, met maatwerk, het reeds bestaande waterhuishoudkundige en ruimtelijke beleid goed toe te passen en uit te voeren. Het is niet de bedoeling dat overheden met het watertoetsproces nieuw beleid maken of dat het nieuwe procedures met zich meebrengt: het sluit aan bij bestaande procedures en beleid.
In de Wet Verankering en bekostiging Gemeentelijke Watertaken is de verbreding van het gemeentelijke rioolrecht tot een bestemmingsheffing geregeld. Hiermee kunnen gemeenten ook voorzieningen bekostigen voor hemelwaterafvoer en de aanpak van grondwaterproblemen in bebouwd gebied. Gemeenten hebben via een zorgplicht een formele rol in de aanpak van stedelijke grondwaterproblemen. Het gemeentelijke grondwaterbeleid moet zijn opgenomen in het gemeentelijk rioleringsplan (GRP).
Indien er in het bebouwd gebied sprake is van structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aanwezige bestemming, dan heeft de gemeente een zorgplicht. Dit betekent, dat de gemeente maatregelen moet nemen waarmee de problemen zoveel mogelijk voorkomen worden. De gemeentelijke zorgplicht geldt alleen als het gaat om maatregelen, die doelmatig zijn en niet tot de verantwoordelijkheid van het waterschap of provincie behoren.
Ook is de gemeente verantwoordelijk voor de doelmatige inzameling van afstromend hemelwater, voor zover de perceelseigenaar dit water zelf niet kan verwerken. Alle voorzieningen, die direct of indirect samenhangen met de gemeentelijke stelsels voor afvalwater, hemelwater en grondwater kunnen uit de verbrede rioolheffing worden bekostigd. Iedere gemeente dient de grondwaterzorgplicht te concretiseren naar de eigen lokale situatie. Er is beleidsruimte om op gemeentelijk niveau vast te stellen wanneer er bijvoorbeeld sprake is van structurele overlast en welke minimale ontwateringsdiepte gewenst is.
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat voor onder meer ruimtelijke plannen de treden van de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.
De trapsgewijze beoordeling van de ladder voor duurzame verstedelijking zoals de SVIR die op hoofdlijnen omvat, is neergelegd in artikel 3.1.6 lid 2 Bro. Dit artikel luidt als volgt:
De toelichting bij een wijzigingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:
Schematisch wordt dit weergegeven op navolgende afbeelding.
Ladder voor duurzame verstedelijking .
De voorgenomen woningbouw 'Beaufortlaan 22A - 24' sluit als volgt aan bij de uitgangspunten van de 'Ladder voor duurzame verstedelijking':
Trede 1
De geschatte huishoudenontwikkeling laat zien dat er vooral een groei is van 65-plushuishoudens en van huishoudens met een middelbare leeftijd (30-44 jaar). Verhoudingsgewijs is er vooral een toename van enerzijds huishoudens met een inkomen tussen de €24.000,-- en €34.000,-- en anderzijds huishoudens met een inkomen boven de €47.000,--. Over de samenstelling van huishoudens is op te merken dat vooral het aandeel (paren met kinderen) oftewel gezinnen, toeneemt. Ook is er een aanzienlijke groei van het aandeel alleenstaanden en paren zonder kinderen. Wat betreft de woningvraag tot 2020 valt te concluderen dat er vooral behoefte is aan wonen in dorpse en landelijke woonmilieus. Vraag is er vooral naar eengezinswoningen in de koopsector. In mindere mate is er ook vraag naar meergezinswoningen in de huursector. In de landelijke woonmilieus is er vooral behoefte aan dure woningen, zowel koop als huur, terwijl in de dorpse woonmilieus een gemeleerder beeld zichtbaar is; de nadruk in de vraagontwikkeling ligt daar op het middeldure koopsegment en verder ook nog flink op het duurdere huursegment en het goedkopere koopsegment. In de periode na 2020 (tot 2030) neemt de vraag in absolute zin nog toe ten opzichte van het voorgaande decennium. De verhoudingen binnen die vraag verschillen niet significant van de periode 2010-2020. Het enige opvallende is dat er in het dorpse woonmilieu een nog sterkere vraag komt naar koopwoningen in het middel dure segment.
Bovenstaande bevindingen zijn getoetst in 2015 door Adviesbureau Stec Groep, in het kader van de 54 woningen aan de Kampweg. Zij zijn tot de volgende conclusie gekomen voor trede 1: Op basis van de uitgevoerde marktanalyse, waarbij gebruik gemaakt is van het Primos-prognosemodel van ABF Research, blijkt dat de woningbehoefte groter is dan de aanwezige harde plancapaciteit in de regio.
Navolgende tabel geeft een overzicht van de actuele, regionale woningbehoefte
Gemeente | Additionele vraag | Harde plancapaciteit | Actuele regionale behoefte 2015-2025 |
Soest | 905 | 385 | 520 |
Amersfoort | 7.600 | 3.929 | 3.670 |
Baarn | 765 | 19 | 745 |
Zeist | 2.055 | 1.623 | 430 |
Totaal | 11.330 | 5.956 | 5.375 |
Bron:Stec groep
In de marktregio Soest, Baarn, Zeist en Amersfoort bestaat een actuele, regionale behoefte van ruim 5.000 woningen. Kwantitatief is op dit moment ruim voldoende actuele, regionale behoefte voor de ontwikkeling van de woningbouwplannen. Er is behoefte aan centrum-dorpse woonmilieus met grondgebonden woningen, waarin het plan voorziet.
Het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) concludeert in de studie “Investeren in de Nederlandse woningmarkt: investeringsopgaven in twaalf provincies” (2016) .Vooral de provincie Utrecht is het planaanbod ontoereikend om de trendmatige woningvraag in het komend decennium op te vangen. Bij hoge demografische groei nemen de tekorten aanzienlijk verder toe. Bovendien bestaat de helft van het aanbod uit zachte plannen, waarover nog geen bestuurlijke overeenstemming is bereikt. Als er geen nieuwe locaties worden ontwikkeld dan zal schaarste op de woningmarkt het beeld vormen in de provincie Utrecht.
Netto planaanbod naar hardheid en huishoudensgroei, 2015-2025
Bron: EIB
Uit de vorige figuur blijkt dat in de provincie Utrecht het planaanbod sterk achterblijft bij de woningvraag.
Uit de onderzoeken volgt dat voor alle geboden milieus geldt dat de vraag in ieder geval niet kleiner is dan het aanbod (zowel in lokaal als regionaal opzicht).
Trede 2
Omdat de geringe uitbreiding van het woningaanbod geheel plaatsvindt binnen bestaand stedelijk gebied kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling voldoet aan de tweede trede van de ladder van duurzame verstedelijking (en daarmee aan de gehele ladder voor duurzame verstedelijking).
Trede 3
Nu onder stap twee is geconcludeerd dat de locatie binnen stedelijk gebied ligt, is stap 3 niet meer nodig. Er is immers geen sprake van een ontwikkeling buiten het stedelijk gebied.
Conclusie:
Er worden 13 woningen gerealiseerd. De voorgenomen woningbouw aan De Beaufortlaan sluit aan bij de uitgangspunten van de Ladder voor duurzame verstedelijking.
De voorgestane ontwikkeling betreft een ontwikkeling binnen de bestaande grenzen van het dorp Soest. Hiermee past de ontwikkeling binnen het rijksbeleid, zoals beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Voorts is het plangebied niet gelegen in de EHS of in of nabij een Natura 2000 gebied. Voor de aspecten archeologie en water wordt verwezen naar hoofdstuk 4.
Op 4 februari 2013 hebben Provinciale Staten de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028 en de bijbehorende Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 vastgesteld. In het provinciale beleid richt de provincie Utrecht zich nog steeds primair op de ontwikkelingsmogelijkheden in het landelijk gebied. Op die manier blijven de steden, dorpen en kernen aantrekkelijk om te wonen, te werken en te ontmoeten en blijven de karakteristieken van het landelijk gebied bewaard en worden zo nodig ontwikkeld.
In de Structuurvisie geeft de provincie Utrecht inzicht in de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de provincie tot 2028. De provincie zet in op beheerste groei en zorgvuldig ruimtegebruik. Rond steden en dorpen zijn daarom rode contouren gelegd. Het plangebied ligt binnen de rode contour van Soest.
Woningbouw
Voor Soest geldt een woningbouwprogramma van 1.165 woningen vanuit de structuurvisie. 165 hiervan worden op de voormalige vliegbasis Soesterberg gerealiseerd. De overige 1.000 woningen worden verspreid over diverse woningbouwlocaties binnen de rode contouren van Soest en Soesterberg.
In het ruimtelijk beleid worden de volgende beleidslijnen onderscheiden:
Zorgvuldig ruimtegebruik: voor ruimtelijke ontwikkelingen, zowel in het stedelijk als het landelijk gebied, is zorgvuldig ruimtegebruik een belangrijk uitgangspunt;
Het ruimtelijk beleid is voor een belangrijk deel ingegeven door het principe van beheerste groei. De aantasting van waardevolle en kwetsbare open ruimte door nieuwe verstedelijking dient zoveel mogelijk vermeden te worden. Daarbij dient de contrastwerking tussen stad en land te worden versterkt. In verband daarmee is het gewenst om nieuwe bouwmogelijkheden binnen het bestaand stedelijk gebied goed te benutten. Beleidsmatig is dit vertaald in een ruimtelijke afbakening van het stedelijk gebied door rode contouren.
De provincie streeft onder andere naar de kwaliteit van de leefomgeving in stand te houden en waar mogelijk te verbeteren. Dit kan worden bereikt door in te zetten op duurzame kwalitatief hoogwaardige oplossingen voor ruimtelijke vraagstukken. Leidend hierin is het vinden van een evenwicht tussen leefkwaliteit en de druk op de ruimte.
Voor Soest geldt dat er behoefte is aan woningen. Deze zijn te realiseren door het benutten van de aanwezige rest- en inbreidingscapaciteit en door transformatie.
De provinciale ruimtelijke verordening is gebaseerd op artikel 4.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening. Doel van de verordening is om provinciale belangen op het gebied van de ruimtelijke ordening te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. Hierbij kan worden gedacht aan de EHS en de rode contouren. De verordening bevat daartoe bepalingen die bij het opstellen van gemeentelijke bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen, in acht moeten worden genomen. De verordening heeft alleen betrekking op nieuwe plannen en besluiten. Dit betekent dat geldende bestemmingsplannen niet onder de werking van de verordening vallen. De verordening bevat geen bepalingen die de burger rechtstreeks binden. Normen uit de verordening moeten eerst vertaald worden in een gemeentelijk planologisch besluit. Bij de PRV behoren kaarten. Op enkele daarvan staan aanwijzingen die van belang zijn voor het nu voorliggende plan.
Water
Het plangebied is binnen de zone Infiltratiegebied Utrechtse Heuvelrug. Daarom geldt het afkoppelen van hemelwaterafvoer en infiltratie daarvan als uitgangspunt voor de ontwikkeling van de woningen binnen het plangebied.
Op 23 november 2009 hebben Provinciale Staten het Provinciaal Waterplan 2010-2015 en het Deelplan Kaderrichtlijn Water vastgesteld. Het Provinciaal Waterplan beschrijft wat de provincie Utrecht in deze periode wil bereiken op het gebied van waterbeheer. De provincie heeft een toekomstverkenning uitgevoerd naar de ontwikkeling van de watersystemen in de provincie. Daarbij is circa 50 jaar vooruit gekeken. Klimaatverandering en, in het westen van de provincie, bodemdaling zetten door en maken Utrecht kwetsbaar. De toenemende bevolkingsdruk en de economische groei vragen om extra aandacht voor deze problematiek. Geconstateerd wordt dat de provincie, de opgave waarvoor zij zich gesteld ziet, niet alleen kan oplossen. Kernbegrippen in provinciaal beleid zijn: duurzaamheid, kwaliteit en samenwerking. De provincie signaleert daarbij een sterk toenemende dynamiek. Dynamiek in het klimaat en in onze watersystemen. Maar ook een toenemende dynamiek in de maatschappij.
De provincie streeft daarom naar ontwikkeling van duurzame en robuuste watersystemen. In dit beleid staat een tweesporenaanpak centraal. Een ontwikkeling voor de lange termijn, die nu moet worden ingezet. Daarnaast is het belangrijk bestaande kwaliteiten te waarborgen en urgente problemen op te lossen: doen wat nu gedaan moet worden.
Het Grondwaterplan 2008-2013 beschrijft hoe de provincie Utrecht de beschikbare voorraad zoet grondwater beschermt en beheert en het gebruik ervan onderwerpt aan wettelijke bepalingen en regelingen. Uitgangspunt hierbij is dat de hoeveelheid en kwaliteit van grondwater geschikt is voor duurzaam gebruik door mens en natuur. Het plan speelt in op recente ontwikkelingen als veranderende wetgeving, Europese richtlijnen (Kaderrichtlijn Water, Grondwaterrichtlijn, Natura 2000), de aanpak van verdrogingsbestrijding (TOPgebieden) en het toenemend gebruik van de ondergrond voor winning van energie. Twee van de in het oog springende beleidsmaatregelen zijn dat indien na evaluatie blijkt dat als een waterwinning ongewenst is, in het uiterste geval, na zorgvuldige beoordeling en schadeloosstelling, de vergunninghouder zijn vergunning kan verliezen. Daarnaast worden, om de risico's voor de grondwaterkwaliteit rondom drinkwaterwinningen te beperken, bodemwarmtewisselaars rondom deze winningen verboden.
Om doelmatig en efficiënt te werken en om focus aan te brengen in de wensen die regionaal leven is door de regio Amersfoort recent een nieuwe Strategische Agenda 2013 - 2015 opgesteld. Deze Strategische Agenda bepaalt waar de regio zich hard voor maakt. Momenteel zijn de speerpunten van samenwerking: Economie, Recreatie & Toerisme, Ruimte & Wonen, Sociaal Domein en Verkeer & Vervoer. Met name het speerpunt Ruimte & Wonen kan van belang zijn voor het projectgebied aan de Beaufortlaan te Soest.
Ruimte en wonen
Het hoofddoel voor wonen is behoud en versterking van het woonklimaat in de regio met aandacht voor de kwalitatieve en kwantitatieve opgaven.
Voor de woningmarkt is het doel voor de korte termijn (2013-2015) om door regionale afstemming meer woningen te realiseren dan zonder afstemming zou kunnen. Voor de lange termijn (tot 2030) is het doel behouden van de aantrekkingskracht van de regio voor bewoners, tegen de achtergrond van een weer aantrekkende vraag naar woningen.
In 2014 heeft in opdracht van de regio Amersfoort een verkenning van de woningbouwprogrammering voor de lange termijn 2013-2040 plaatsgevonden door het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB). Conclusie van het onderzoek is onder andere dat de Regio Amersfoort tussen 2013 en 2040 te maken zal krijgen met een forse uitbreidingsvraag op de woningmarkt van 24.000 tot 45.000 woningen. Het huidige planaanbod is met 25.000 ontoereikend, ook bij lage economische en demografische groei. Om de kracht van de regio te versterken is het van belang de volledige woningvraag op te vangen. Op korte termijn is ruim voldoende plancapaciteit aanwezig, maar ook bij een zeer somber scenario voor de demografische druk, waarbij het planaanbod in absolute aantallen weliswaar ongeveer gelijk is aan de woningvraag, is extra planaanbod wenselijk.
Voor gemeente Soest wordt verwacht dat op lange termijn bij gematigde en hoge groei een fors tekort is aan plannen. Focus bij nieuwe plannen dient te liggen bij de bouw van meergezinswoningen en koopwoningen. In de huidige plannen is circa 20% sociale huur ('betaalbare bouw') opgenomen, terwijl uit de doelgroepenanalyse blijkt dat de vraag naar sociale huurwoningen in alle scenario's zal afnemen.
Relatie tot projectgebied
Wat betreft woningbouw wordt voor met name de lange termijn een tekort aan woningen in de gemeente Soest voorspeld. Dit tekort aan woningen betreft voornamelijk koop- en meergezinswoningen. Met voorliggend project worden 13 woningen gebouwd die een bijdrage leveren aan het terugdringen van het woningtekort binnen de gemeente.
Het Waterbeheerprogramma 2016-2021 (WBP) is op 30 september 2015 door het algemeen bestuur van het Waterschap Vallei en Veluwe vastgesteld. Het WBP geeft de koers aan die het waterschap gaat varen en beoogt daarmee twee dingen. Ten eerste inzicht geven aan alle gebruikers en partners in het werkgebied in de doelen en maatregelen die het waterschap de komende zes jaar gaat bereiken. Ten tweede de koers intern – als spoorboekje – expliciet maken en vastleggen. De maatregelen zijn op hoofdlijnen uitgewerkt. Het 'hoe' volgt in een later stadium, bij het vaststellen van de (meerjaren)begroting. Het WBP is bewust neergezet als een 'programma' en niet meer als een waterbeheerplan. Met het WBP als programma sluit het waterschap aan bij het Bestuursakkoord Water. Binnen de kaders van de Waterwet, de Europese Kaderrichtlijn Water en de Deltabeslissingen beschrijft hoe het waterschap werkt aan de wateropgaven. Ook speelt het waterschap alvast in op de nieuwe wetgeving omtrent ruimtelijke ordening, waarmee dit WBP ook na de inwerkingtreding van de Omgevingswet houdbaar is.
Op 10 september 2009 is door de gemeenteraad de Structuurvisie Soest vastgesteld. In deze structuurvisie is aangegeven dat een levendig dorp vraagt om het actief inspelen op ontwikkelingsmogelijkheden op velerlei gebied. Alle bevolkingsgroepen moeten kunnen blijven wonen, werken en gebruik maken van voorzieningen. Gestreefd wordt naar een evenwichtige bevolkingsopbouw, waarbij gebouwd wordt voor de eigen bevolking en een kleine instroom. Het woningbouwprogramma moet vooral een kwalitatieve invulling krijgen die aansluit bij de specifieke doelgroepen, zoals jongeren/starters en senioren. Daarmee wordt de doorstroming bevorderd en komen er woningen beschikbaar voor alle bevolkingsgroepen. Dit is nodig voor een evenwichtige bevolkingsopbouw en het in standhouden van het voorzieningenpeil. Bovendien is buitenstedelijk wonen een gewenst woonmilieu. Soest biedt daarvoor binnen de regio een oplossing.
In 2012 heeft de gemeenteraad de Nota Wonen in Soest vastgesteld. In de nota wordt aangeduid dat in de gemeente de druk op de woningmarkt aanzienlijk blijft, ondanks de economische crisis, die de woningmarktdruk meer latent gemaakt heeft. In de nota zet de gemeente in op een betaalbare woningvoorraad. Naast kwantitatieve cijfers over het woningaanbod en de vraag naar woningen, gaat de nota ook in op de kwalitatieve vraag en het kwalitatieve aanbod. Een overall aantal te bouwen woningen voor de komende periode wordt niet genoemd in de nota. Wel wordt ingegaan op:
Hiermee wordt gestuurd op afspraken, vraaggestuurd bouwen en de kwaliteit van het gebied zelf.
Behoefte en de nieuwste inzichten in woontrends vormen samen een actueel en volledig beeld waarin onder meer duidelijk wordt welke woonwensen de mensen hebben. Een ander doel is het aanreiken van handvatten om ontwikkelingen te sturen en om volkshuisvesting leidend te maken waar het ruimtelijke ontwikkelingen betreft.
Tenslotte vormt de inhoud van deze nota een uitvoeringsagenda voor de toekomst. Nieuwe ontwikkelingen dienen rekening te houden met de uitgangspunten in de woonvisie. De woonvisie gaat echter niet in op individuele bouwinitiatieven.
In 2008 heeft de gemeente het Gemeentelijke verkeer- en vervoersplan (GVVP) vastgesteld. Verkeer- en vervoerstromen zijn de laatste decennia sterk aan verandering onderhevig. Ruimtelijke en economische ontwikkelingen en de hiermee samenhangende, groeiende vraag naar mobiliteit zijn daarvan de oorzaken. Alle verkeer- en vervoerstromen moeten in goede banen worden geleid. Er moet tijdig ingespeeld kunnen worden op ontwikkelingen en de overlast van verkeer moet zoveel mogelijk worden ingeperkt.
De bereikbaarheid van de gemeente Soest is van groot belang voor de ruimtelijke en economische ambities. Om de bereikbaarheid ook in de toekomst te kunnen waarborgen wordt ingezet op de regionale pakketstudies. In regionaal verband wordt bekeken hoe de doorstroming op het hoofdwegennet (de rijkswegen) en het onderliggende wegennet kan worden verbeterd.
Binnen de gemeente zal de verkeersveiligheid en de doorstroming verbeterd worden door functionele weginrichting. De inrichting van de weg dient aan te sluiten bij de functie van de weg. De belangrijkste knelpunten op het gebied van de verkeersveiligheid zullen de komende jaren worden aangepakt.
In het GVVP is opgenomen dat vraag en aanbod naar parkeerplaatsen met elkaar in balans moeten blijven. In verband daarmee heeft de gemeenteraad op 18 februari 2010 de Beleidsnota parkeernormen en parkeerfonds (1e herziening) vastgesteld. In zijn vergadering van 12 februari 2014 heeft de gemeenteraad de 'Nota parkeernormen auto en fiets' (2e herziening) vastgesteld. In hoofdstuk 4 is aangetoond aan de parkeernormering wordt voldaan.
Nieuwbouw aan de Beaufortlaan voldoet aan de uitgangspunten en doelstelling van het gemeentelijk verkeer- en vervoersplan.
In het Groenstructuurplan van de gemeente Soest (De groene kernkwaliteit, 2014) is de hoofdgroenstructuur van de gemeente aangegeven. Het Groenstructuurplan beschrijft de belangrijkste groenstructuren op dorps- en wijkniveau van Soest en Soesterberg, waarbij bomen de belangrijkste dragers van het groene karakter van de gemeente zijn. De bos- en natuurgebieden zijn daarbij niet meegenomen.
In juli 2009 zijn Ambities voor de lange termijn (2030) en doelstellingen voor 2015 vastgesteld voor het milieu- en duurzaamheidsplan. De onderstaande ambities en doelstellingen hebben betrekking op het ruimtelijk beleid.
Ambities voor 2030
Doelstellingen voor 2015
De gemeenteraad van Soest heeft op 17 maart 2011 het Gemeentelijk Waterplan 2011-2015 voor de gehele gemeente vastgesteld, waarin uitgangspunten en doelstellingen met betrekking tot (stedelijk) waterbeheer zijn genoemd. Het nieuwe waterplan komt grotendeels overeen met het Gemeentelijk Waterplan 2004-2008, omdat de fysieke omgeving van Soest sindsdien redelijk gelijk is gebleven. Dit betekent dat de visie op de manier waarop wateraspecten in Soest van belang zijn nu niet wezenlijk kan zijn veranderd ten opzichte van de visie die in 2004 in het waterplan is geformuleerd.
Hemelwater dat op onverharde gebieden is gevallen wordt grotendeels afgevoerd op een natuurlijke manier: via grondwaterstromen en verdamping via de grond en via de beplanting. Hemelwater dat op daken en wegen valt (het zogenaamde verhard oppervlak) wordt afgevoerd via het (bestaande gemengde) rioolstelsel. Bij nieuwbouw en uitbreidingen moet dit hemelwater waar mogelijk van het riool worden afgekoppeld en in de bodem geinfiltreerd. Op deze manier wordt niet onnodig veel hemelwater afgevoerd en wordt het rioolstelsel en de rioolwaterzuivering niet onnodig belast.
Het gemeentelijke waterplan streeft naar Duurzaam Bouwen in de toekomst en integratie van waterbewust bouwen in gemeentelijke bouw-, verbouw- en inrichtingsprocedures en voorschriften in 2008.
Vanuit de Wet gemeentelijke watertaken ligt de coordinerende rol ten aanzien van grondwater bij de gemeente. Als er sprake is van structurele grondwateroverlast kan de gemeente beslissen om maatregelen te nemen om de grondwateroverlast tegen te gaan. Een goed moment om maatregelen te nemen is tijdens de vervanging van het riool of de herinrichting van de wijk.
De gemeente Soest streeft in haar gebied naar een duurzaam grondwatersysteem, met een grondwaterstand die geen structurele overlast veroorzaakt bij de bewoners. Daarnaast wil de gemeente de grondwaterstand niet onnodig verlagen, omdat dit anders botst met de visie de verdroging van de natuur te voorkomen. Ook wil de gemeente voorkomen dat de bodem of het grondwater (op de lange termijn) verontreinigd wordt door actieve infiltratie van verontreinigd afstromend hemelwater (bijvoorbeeld bij afkoppelen).
De gemeente Soest wil de aanwezige structurele grondwateroverlast gaan verminderen en daarnaast voorkomen dat toekomstige grondwateroverlast gaat ontstaan. Bij grondwateroverlast wil de gemeente waar mogelijk meewerken aan duurzame/innovatieve oplossingen. Ook wil de gemeente een duidelijk aanspreekpunt zijn voor burgers en bedrijven betreffende grondwaterproblematiek en vragen over het grondwater. De gemeente heeft ten aanzien van het ondiepe grondwater een duidelijke regiefunctie.
Om in het bestaand stedelijk gebied, bij inbreidingen, sloop-nieuwbouw en voor te ontwikkelen stedelijk gebied grondwateroverlast te voorkomen, wordt uitgegaan van de volgende voorkeursvolgorde:
Het gemeentelijk rioleringsplan is op 17 november 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. Voor het verwijderen van afvalwater uit de woonomgeving is riolering een onmisbare voorziening. Aanleg en beheer van riolering is een gemeentelijke taak die zijn wettelijke basis vindt in de Wet milieubeheer.
Het plan beschrijft hoe de gemeente in de genoemde periode haar rioleringstaak vorm wil gaan geven en hoe goede beleidsafwegingen op het terrein van bescherming van bodem- en waterkwaliteit en de rioleringszorg gemaakt zullen worden. In het plan wordt aangegeven op welke wijze invulling wordt gegeven aan de wettelijke zorgplicht voor een doelmatige inzameling en een doelmatig transport van afvalwater.
Hemelwater, dat op onverharde gebieden valt wordt grotendeels afgevoerd op een natuurlijke manier: via grondwaterstromen en verdamping via de grond en via de beplanting. Hemelwater dat op daken en wegen valt (het zogenaamde verhard oppervlak) wordt afgevoerd via het (bestaande gemengde of gescheiden) rioolstelsel. Hemelwater van nieuwbouw en uitbreidingen mag niet op het afvalwaterriool worden aangesloten, maar moet worden aangesloten op het hemelwaterriool of waar mogelijk op eigen terrein de bodem infiltreren. Op deze manier wordt niet onnodig veel hemelwater afgevoerd en wordt het rioolstelsel en de rioolwaterzuivering niet onnodig belast.
De leidraad heeft betrekking op het infiltreren van afstromend hemelwater en de risico's hiervan voor de grondwaterkwaliteit en is onderdeel van het 'Convenant afkoppelbeleid Utrechtse Heuvelrug'. Het convenant is een overeenkomst voor de periode 2010-2015, tussen de Provincie Utrecht, Waterschap Vallei & Eem (inmiddels Waterschap Vallei en Veluwe), Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, Vitens en 9 gemeenten waaronder de gemeente Soest. De leidraad is van toepassing op dat deel van de Utrechtse Heuvelrug waarbinnen het grootste deel van het neerslagoverschot (de ondiepe grondwateraanvulling) het diepe grondwater bereikt. Gebieden met oppervlaktewater vallen hier niet onder. De grondwatervoorraad op de Utrechtse Heuvelrug is kwetsbaar en vraagt om locatie specifiek beleid voor infiltratie. Er is een beslisschema opgesteld, welke richting geeft aan de te maken keuzes en bestaat uit een voorkeursvolgorde voor infiltratie, een richtlijn die aangeeft welke keuzemogelijkheden er zijn, en een beschrijving van maatregelen om uitspoeling naar grondwater te beperken.
De Monumentenwet 1988 bepaalt dat gemeenten verplicht zijn om een door het rijk vastgesteld beschermd dorpsgezicht in een bestemmingsplan op te nemen omdat een bestemmingsplan de mogelijkheid biedt voorschriften te formuleren die de bescherming van een dorpsgezicht concretiseert. De "Monumentenverordening gemeente Soest" bepaalt dat het verboden is binnen de grenzen van een beschermd dorpsgezicht gebouwen geheel of gedeeltelijk af te breken. Een en ander geldt ook voor de dorpsgezichten die op de gemeentelijke monumentenlijst zijn geplaatst.
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een beschermd stads- en dorpsgezicht.
In de beleidsnota 'Parkeernormen auto en fiets' (2e herziening), die op 12 februari 2014 is vastgesteld, is het parkeerbeleid van de gemeente Soest verwoord.
Op basis van de parkeernormen wordt berekend hoeveel autoparkeerplaatsen benodigd zijn voor een bepaalde ontwikkeling; de parkeereis. Aan deze parkeereis moet minimaal worden voldaan. Het is altijd toegestaan om meer parkeerplaatsen te realiseren dan het aantal dat wordt vastgelegd in de parkeereis.
Parkeernormen woningbouw.
In de nota De groene kernkwaliteit van Soest (2014) is het groenbeleid van de gemeente Soest vastgelegd. De gemeente Soest heeft een uitgebreide groenstructuur zowel binnen de bebouwde kom als in het groene buitengebied. Daarbij zijn nog veel landschappelijke cultuurhistorische elementen aanwezig. De kernkwaliteit van het groen in Soest bestaat uit een combinatie van visueel-ruimtelijke, functioneel-ruimtelijke en economische kwaliteiten. Het groen op dorps- en wijkniveau draagt bij aan de collectieve beleving van de groene kernkwaliteit, waarbij bomen de belangrijkste groenelementen zijn. Het groen dat bepalend is voor de groene kernkwaliteit is vastgelegd op de groenstructuurkaart.
Het doel van de nota en de groenstructuurkaart is:
In de nota Bescherming en kap van bomen (2012) is het beleid rondom het duurzaam beschermen van bomen en de regels voor het kappen vastgelegd. De te beschermen bomen zijn onderverdeeld in 5 categorieën:
De beschermwaardige bomen van categorieën 1 t/m 3 zijn vastgelegd op de bomenkaart van Soest. Voor deze bomen geldt een concreet verbod op het vellen. Er wordt geen vergunning verleend voor kap tenzij sprake is van een zwaarwegend verwijderingsbelang. Daarbij wordt altijd een herplantplicht opgelegd. Voor de bomen in categorie 4 en 5 geldt dat een vergunning wordt verleend mits geen sprake is van een weigeringsgrond. Daarbij kan een herplantplicht worden opgelegd. Bij ruimtelijke ontwikkelingen spelen aanwezige bomen een belangrijke rol. Aan de hand van een bomeninventarisatie in de oriëntatiefase wordt bepaald welke bomen behouden moeten blijven en worden randvoorwaarden omtrent de bomen opgesteld.
Uit de digitale bomenkaart blijkt dat er in het plangebied geen bomen staan die behouden zouden moeten blijven. Voor de zes bomen aan de voorzijde bij woning 3 en 4 wordt een kapvergunning aangevraagd.
Op 13 februari 2014 heeft de gemeenteraad van Soest de nieuwe Welstandsnota vastgesteld om transparant welstandsbeleid te kunnen voeren. Het welstandsbeleid is bedoeld om te zorgen dat bij bouwen en verbouwen de omgeving niet visueel wordt aangetast. De nota staat vol inspirerende voorbeelden, kaartmateriaal en gebiedsbeschrijvingen. Om mensen die een vergunning aanvragen te ondersteunen bij het indienen van een kwalitatief goed plan, zijn proces en inhoud van de welstandsbeoordeling duidelijk beschreven.
De welstandsnota kent de volgende gebiedsindelingen:
Welstandsniveaus en beoordelingsaspecten
Het welstandsregime in Soest kent drie niveaus. Voor de monumenten en beschermde dorpsgezichten (zowel gemeentelijk als rijks) is de zwaarste toetsing van kracht: niveau 1. Voor de gebieden waarvoor een beeldkwaliteitplan is opgesteld en voor de beeldbepalende panden is het bijzondere niveau van kracht (niveau 2). Voor de overige gebieden, de zogenoemde reguliere gebieden is het basisniveau van kracht (niveau 3). In principe geldt, hoe hoger het welstandsniveau, hoe strenger en hoe meer gedetailleerd de toets is.
Voor het plangebied geldt voor de woningen aan de Beaufortlaan het Beeldkwaliteitsplan VI Buitengebied . Hiervoor geldt niveau 2 (bijzonder).
Uitsnede Gebiedsindeling
Uitsnede Welstandsniveau
Het plangebied bestaat uit het buitengebied van de gemeente Soest. De kernen Soest en Soesterberg, de leger- en vliegbasis van Soesterberg vallen buiten het gebied.
In het landschap van de gemeente Soest is een duidelijke tweedeling te onderscheiden: Ten eerste het eenduidige in gebruik zijnde, relatief rustige agrarische gebied in het Eemdal. Ten tweede het heuvelachtige en meervoudig, soms intensief in gebruik zijnde bosgebied ten zuiden van Soest. In het Eemdal is de hoofdfunctie agrarisch en vooral gericht op weidebouw. De bebouwing bestaat uit boerderijen. Veel voormalige boerderijen zijn nu in gebruik als burgerwoningen. Naar het zuiden toe, in de Birkt wordt het grondgebruik meervoudig en is een afwisseling te zien van akkers, weilanden en recreatiegebieden. De Birkstraat vormt een centrale as voor bebouwing met diverse functies. Het westelijk gelegen Pijnenburg kent de afwisseling in grondgebruik van weilanden en bossen, die kenmerkend is voor een landgoed. Bebouwing concentreert zich hier voornamelijk aan de noordzijde in het gehucht Pijnenburg.
Het noordelijke deel van het bosgebied kent veel recreatief gebruik in de vorm van diverse kleinschalige activiteiten. Ook liggen in het noordelijk deel de meeste fiets- en ruiterpaden. Bebouwing concentreert zich in de woonkern Soestduinen en langs de Soesterbergsestraat.
Plaatselijk liggen verblijfsrecreatieterreinen. In het zuidelijk deel van het bosgebied liggen terreinen met een militaire functie. Ze zijn groot van schaal, hebben veel verspreide bebouwing en zijn beperkt of niet opengesteld. Ook in de visueel ruimtelijke structuur is het ruimtelijke contrast tussen een laag gelegen open vallei en een hoger gelegen verdichte heuvelrug belangrijk en waardevol, evenals de overgangen tussen de twee landschappen.
De bouwplannen zijn door de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK) op 9 september 2016 positief beoordeeld.
Dit advies is als Bijlage 1 Advies CRK toegevoegd bij dit plan.
De hoofdlijnen van het milieubeleid worden bepaald door Europa en het Rijk. Binnen de Provincie Utrecht is het Provinciaal Milieubeleidsplan 2009-2011 richtinggevend1. Afhankelijk van de uitwerking van de verschillende gebieden moet milieuonderzoek worden uitgevoerd om te bepalen of er en zo ja welke milieuhygiënische belemmeringen in het plangebied van dit wijzigingsplan aanwezig zijn. Bestaande milieuhinder, zoals geluidhinder van bestaande wegen, kan in beginsel niet via het wijzigingsplan worden verminderd, voor zolang de bestaande situatie wordt gehandhaafd. Pas als nieuwe, ruimtelijke ontwikkelingen in het wijzigingsplan worden nagestreefd - bijvoorbeeld nieuwe woningen, nieuwe bedrijfsfuncties- kan dit worden vastgelegd met een bestemming die past binnen de (ruimtelijk relevante) milieunormen.
In dit wijzigingsplan worden geen activiteiten uit de bijlage C en D van het Besluit milieueffectrapportage mogelijk gemaakt die aanleiding geven een m.e.r.-beoordeling of een (plan of project)MER op te stellen. Dit geldt ook voor activiteiten uit de Provinciale Milieuverordening. Er is reeds aangegeven dat in (de directe omgeving) van het plangebied een Natura-2000 gebied ligt. Met de uitvoering van de in dit wijzigingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling is het derhalve niet noodzakelijk om een passende beoordeling (planMER) in het kader van de Europese Habitatrichtlijn op te stellen. Recentelijk zijn er echter wijzigingen aangebracht in de wet. Voorheen kon worden volstaan met de conclusie dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. De consequentie van de nieuwe regeling is dat in elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst aandacht moet worden besteed aan m.e.r. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die beneden de drempelwaarden vallen uit de D-lijst, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
De in dit hoofdstuk beschreven onderzoeksresultaten voldoen niet alleen aan de onderzoeksverplichting van het Besluit ruimtelijke ordening, maar kunnen ook worden opgevat als de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Aan het slot van dit hoofdstuk zal dan ook één van bovenstaande conclusies worden getrokken.
Algemeen
Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er daardoor gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s).
Onderzoek
In maart 2016 is door Greenhouse advies een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het doel van het bodemonderzoek is het vaststellen van de milieuhygiënische bodemkwaliteit, zowel grond als freatisch grondwater. Aan de hand van de onderzoeksresultaten wordt beoordeeld of de onderzoekslocatie in milieuhygiënisch opzicht gebruiksbeperkingen zijn voor het beoogde gebruik.
Uit de rapportage blijkt dat er nader onderzoek dient uitgevoerd te worden naar de omvang van de aangetroffen matige en sterke verontreinigingen. Uit de analyseresultaten blijkt dat ter plaatse van boring 15 een sterke verontreiniging met PAK (10 van VROM) is aangetroffen en een matige verontreiniging met minerale olie. Het is niet bekend wat de oorzaak van deze verontreinigingen is. Uit de analyseresultaten blijkt dat ter plaatse van boring 8 een sterke verontreiniging met cadmium is aangetroffen en een matige verontreiniging met nikkel.
Geadviseerd wordt om nader onderzoek naar de omvang en de risico's van de aangetroffen PAK en cadmium uit te voeren.
De bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie is niet toepasbaar.
Het grondwateronderzoek is komen te vervallen, omdat op de locatie geen bestaande peilbuizen zijn gevonden. Uit voorgaande onderzoeken is gebleken dat het grondwater zich dieper dan 5 m-mv bevindt, waardoor het grondwateronderzoek conform NEN 5740 kon komen te vervallen.
Uit de analyseresultaten is naar voren gekomen dat het onderzochte monster "fun-1" indicatief voldoet aan de eisen voor een niet vorm gegeven bouwstof.
In de onderzochte indicatieve asbestmonsters zijn zeer lage gehaltes aan asbest aangetroffen, welke ver beneden de interventiewaarde voor asbest blijven. Op de locatie is in één boring in de fundatielaag onder het asfalt een stukje asbest aangetroffen. Hierdoor is de fundatielaag verdacht op het voorkomen van asbest. Omdat de fundatielaag zich momenteel onder asfalt bevindt zal het lastig zijn een asbestonderzoek uit te voeren, tevens zijn er momenteel geen contactmogelijkheden waardoor er geen risico's zijn. Bij boring 20 is asbest aangetroffen hier wordt nader onderzoek naar gepleegd. Het is echter niet uit te sluiten dat er zich meer asbest in de bodem bevindt.
Ten behoeve van de verwerking van vrijkomende grond buiten de onderzoekslocatie wordt verwezen naar de uitgangspunten van het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk).
Conclusie
Er is nader onderzoek uitgevoerd naar de omvang en de risico's van de aangetroffen PAK en cadmium. Dit onderzoek is toegevoegd aan dit plan.
Het verkennend bodemonderzoek is als Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek toegevoegd bij dit plan.
Nader onderzoek
In oktober 2016 is door Greenhouse Advies BV een nader onderzoek uitgevoerd.
Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat op de locatie sterke verontreinigingen zijn aangetroffen met cadmium, nikkel, PAK (10 van VROM) en minerale olie. Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat er ter plaatse van boring 8 sprake is van een sterke verontreiniging met cadmium en nikkel, waarbij sprake is van een ernstig geval met bodemverontreiniging. Ter plaatse van boring 15 is eveneens sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging. Hier is een sterke verontreiniging in de grond met PAK (10 van VROM) aangetroffen.
Ter plaatse van deze locaties zal bij (herontwikkelings)werkzaamheden onder een Wbb-procedure gesaneerd moeten worden. Uit het historisch onderzoek bleek dat de locatie heterogeen verontreinigd was en dat op de locatie gesaneerd is. Uit het onderzoek blijkt dat de locatie onvoldoende gesaneerd is en dat er sprake is van ernstige gevallen van bodemverontreiniging op de locatie. Geadviseerd wordt om te achterhalen wat/waar in het verleden gesaneerd is, om na te kunnen gaan of de aangetroffen verontreinigingen al dan niet gedeeltelijk gesaneerd zijn of dat er nog meer verontreinigingsspots in de grond te verwachten zijn. Vervolgens wordt geadviseerd aanvullend bodemonderzoek te verrichten om de verontreinigingen beter in beeld te krijgen.
Na afronding van het onderzoek is de uitvoer van het bodemonderzoek ter plaatse overgenomen door Eco Reest BV.
Gestart is allereerst met de uitvoer van een vooronderzoek conform de NEN5725. Hierbij zijn onder andere alle beschikbare milieu- en bodemdossiers van de locatie ingezien bij de gemeente Soest en de UDRU (UitvoeringsDienst Regio Utrecht). Parallel aan dit onderzoek is middels aanvullende boringen getracht de spots gelokaliseerd door Greenhouse af te perken. Hierin zijn we slechts ten dele geslaagd. De spot met PAK en minerale olie is afgeperkt. Hier is een voldoende compleet beeld verkregen.
De spot met cadmium en nikkel is echter niet afgeperkt. Daarnaast is er chroom aangetroffen in sterk verhoogde concentraties ter plaatse van de spot met PAK/minerale olie. Chroom is als indicator aan de geplande analyses voor het afperken toegevoegd. Uit het historisch onderzoek bleek dat deze parameter onderdeel uitmaakte van een sanering door Tauw in de vroege jaren '90, maar door Greenhouse niet is meegenomen in hun onderzoeken. De sanering heeft geheel plaats gevonden op het buitenterrein. Hierbij is geconstateerd dat er restverontreiniging onder het pand is achtergebleven. Waar, tot welke diepte en in welke mate is niet te achterhalen uit de beschikbare stukken.
Bodemonderzoek en voorgenomen bodemsanering
Ter plaatse van de locatie Beaufortlaan 22a, 22b en 24 te Soestduinen is in de periode november 2016 tot heden een nader bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek in nu in de afrondingsfase. Uit het onderzoek blijkt dat er ter plaatse sprake is van een viertal spots met verontreiniging. Ten behoeve van de realisatie van het plan worden de spots gesaneerd. In de rapportage van het nader onderzoek (Eco Reest BV, 161627, conceptversie 1, d.d. 17 februari 2017) staat de voorgeschiedenis en het onderzoek uitgebreider beschreven. De vier spots met verontreinigingen betreffen:
Ter plaatse van de spot met chroom worden nog een aantal aanvullende boringen geplaatst ten behoeve van de verticale afperking. Ter plaatse van de diepst geanalyseerde lagen aldaar (1,5 - 2,0 m-mv) is nog sprake van interventiewaarde overschrijdingen aan chroom. Middels de aanvullende boringen wordt getracht een afperking (tot beneden interventiewaarde) te realiseren.
De aangetoonde verontreinigingen in de grond worden gesaneerd en dus geschikt voor woningbouw gemaakt alvorens de herontwikkeling te realiseren. Hiertoe wordt een saneringsplan opgesteld of een BUS-melding gedaan. Deze wordt voor instemming voorgelegd aan Provincie Utrecht (bevoegd gezag).
Het aanvullend bodemonderzoek en het nader bodemzoek zijn respectievelijk als Bijlage 3 Aanvullend bodemonderzoek en Bijlage 4 Nader bodemonderzoek toegevoegd aan dit plan.
In januari 2015 is door Grondvitaal BV een asbest inventarisatie onderzoek uitgevoerd. Het doel hiervan is om door middel van een visuele inspectie en eventuele monstername en analyse het traceren van mogelijk asbesthoudende materialen in de te slopen gebouwen cq onderdelen van het gebouw.
Uit het onderzoek blijkt dat er asbesthoudende materialen aangetroffen. Alle onder risicoklasse 1 gerangschikte materialen mogen door een niet SC-530 gecertificeerd bedrijf worden verwijderd. Dit bedrijf dient echter te voldoen aan de in het Arbobesluit gestelde richtlijnen. De onder risicoklasse 2 en 3 gerangschikte materialen moeten altijd door een SC-530 gecertificeerd bedrijf worden verwijderd.
Aanvullende voorwaarde (indien van toepassing) dient voor de sloopwerkzaamheden een asbestinventarisatie conform SC540 type A te worden uitgevoerd van de uitgesloten bouw- en constructiedelen waarvan vervolgonderzoek noodzakelijk is.
Er bestaat geen redelijk vermoeden dat er in de constructie verborgen asbesthoudende materialen aanwezig kunnen zijn.
Het asbest onderzoek is als Bijlage 5 Asbest onderzoek toegevoegd aan dit plan.
Algemeen
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.
Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Als uitgangspunt voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Soest de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke (indicatieve) richtafstand. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het wijzigings-/bestemmingsplan mogelijk is.
Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG brochure "Bedrijven en milieuzonering", kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwetgeving gelden, zoals de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving (Wgv) of de veiligheidsregelgeving (Bevi/Revi). Deze wetgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van de gewenste ontwikkelingen.
Rustige woonwijk
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. Om een goede milieuzonering op te stellen is een analyse en beschrijving van de omgeving nodig. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden standaard ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrij wel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.
Gemengd gebied
Naast het omgevingstype rustige woonwijk kent de VNG-uitgave ook het omgevingstype gemengd gebied. Wanneer sprake is van omgevingstype gemengd gebied kunnen de richtafstanden tussen milieubelastende en milieugevoelige functies, voor met name het aspect geluid, met een afstandsstap verlaagd worden, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat. Het aspect geluid is veelal het maatgevende aspect. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot het omgevingstype gemengd gebied. Gezien de aanwezige functiemenging of de ligging nabij drukke wegen kent het gemengd gebied al een hogere milieubelasting. Dat rechtvaardigt het verlagen van de richtafstanden met een stap. De richtafstand van 30 meter voor een bedrijf in milieucategorie 2 kan dan bijvoorbeeld worden verkleind tot 10 meter en de richtafstand van 100 meter voor een bedrijf in milieucategorie 3.2 kan verlaagd worden tot 50 meter.
Relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype.
Het systeem van richtafstanden gaat dus uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocaties en omgevingstype rustige woonwijk of gemengd gebied. De afwijking van de richtafstanden vergt in ieder geval voor geluid een onderzoek naar de geluidbelasting want op basis van het Activiteitenbesluit (Wet milieubeheer) mag er niet zonder procedure worden afgeweken van de gestelde norm van 50 dB(A). Afhankelijk van het onderzoek en/of de berekende geluidsbelasting kan zo'n procedure inhouden dat er een verordening voor hogere geluidsnormen moet worden opgesteld of een maatwerkvoorschrift opgelegd als het slechts een of enkele bedrijven betreft in dat gemengde gebied.
Onderzoek
In de omgeving liggen geen bedrijven en andere ruimtelijke functies die een belemmering kunnen opleveren voor de beoogde woonbestemming en het woonmilieu van de toekomstige bewoners kunnen aantasten.
Ook vormt een woonbestemming binnen het plangebied geen belemmering voor omliggende bedrijven.
Conclusie
Dit aspect vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Algemeen
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast ten gevolge van weg-, spoorweg- of industrielawaai. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van het plan dan ook aandacht te worden geschonken aan het aspect "geluid". In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies. De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek in relatie tot het opstellen van een wijzigingsplan geldt niet indien in dat plan geen mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten.
Aangezien er woningen (geluidgevoelige object) in het plangebied wordt gerealiseerd, dient er akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Met betrekking tot geluid veroorzaakt door het wegverkeer is in de Wet geluidhinder de verplichting opgenomen tot het verrichten van onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van (nieuw geprojecteerde) woningen en andere geluidgevoelige objecten. Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) hoofdstuk VI, afdeling 1 bevindt zich aan weerszijden van een weg een zone. Als in deze zone geluidgevoelige bebouwing wordt geprojecteerd dan dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. De breedte van deze zone is afhankelijk van:
In stedelijk gebied worden twee typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:
In buitenstedelijk gebied worden drie typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:
De volgende wegen hebben op grond van artikel 74 Wgh geen zone:
Onderzoek
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast ten gevolge van weg-, spoorweg- of industrielawaai. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van het plan dan ook aandacht te worden geschonken aan het aspect "geluid". In het verleden is er onderzoek gedaan naar het aspect geluid. Hieruit bleek dat er een scherm geplaatst moeten worden en dat de hogere grenswaarde procedure moet worden doorlopen.
In juni 2016 is door Windmill conform het gestelde in de Wet geluidhinder (Wgh) een onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting ten gevolge van zoneringsplichtige spoorwegen waarvan de zone het plangebied overlapt. Het plangebied is gelegen binnen de zone van het spoortraject Amersfoort - Utrecht. Het doel van het onderzoek is het berekenen van de geluidbelasting ter plaatse van het plangebied als gevolg van railverkeer en het toetsen van de berekende waarden aan de geldende eisen uit de Wet geluidhinder. Het onderzoek is uitgevoerd conform het Reken en meetvoorschrift geluid 2012.
Uit de rekenresultaten blijkt dat de geluidbelasting maximaal 62 dB bedraagt. De voorkeurswaarde van 55 dB vanwege het railverkeer wordt overschreden, de maximale ontheffingswaarde van 68 dB wordt gerespecteerd. In verband met de geconstateerde overschrijdingen van de voorkeurswaarden en de maximale ontheffingswaarde zijn geluidbeperkende maatregelen in ogenschouw genomen. Als bron- en/of overdrachtsmaatregelen niet haalbaar of gewenst zijn is nieuwbouw alleen mogelijk als door het bevoegd gezag, de gemeente Soest, hogere grenswaarde vastgesteld wordt voor de woningbouwlocatie met een overschrijding van de voorkeurswaarde.
Bij de bouwaanvraag wordt aangetoond dat de geluidwering van de gevel voldoet aan de eisen van de vereiste karakteristieke geluidwering van de gevel (GA;k) uit het Bouwbesluit.
Conclusie
De hogere grenswaarde procedure wordt doorlopen. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de voorgenomen realisatie van de woningen.
In mei 2016 is door initiatiefnemer een aanvraag ingediend voor een vergunning als bedoeld in artikel 19 lid 1 van de Spoorwegwet voor het plaatsen van een geluidscherm ter hoogte van de Beaufortlaan te Soestduinen op de locatie:
Spoorweg : Den Dolder - Baarn
Geocode : 090
Spoorkm : tussen km 15.365 5n km 15.575
aan de noordzijde van de spoorweg.
Per brief met kenmerk LJV/3943566/RRN16135 geeft ProRail aan geen bezwaar te hebben onder voorwaarde dat extra maatregelen worden getroffen in verband met de aanwezigheid van kabels en leidingen en hebben. De vergunning is verleend.
Het akoestisch onderzoek railverkeer is als Bijlage 6 Akoestisch onderzoek railverkeer en de verleende vergunning van ProRail is als Bijlage 7 Vergunning ProRail toegevoegd bij dit plan.
Algemeen
Het algemeen uitgangspunt van het geurbeleid is het zoveel mogelijk beperken van geurhinder en het voorkomen van nieuwe hinder. Dit uitgangspunt vormt samen met het toepassen van Beste Beschikbare Technieken (BBT) de kern van het geurbeleid. Onderdeel van het geurbeleid is dat de lokale overheden de uiteindelijke lokale afweging moeten maken zodat zij rekening kunnen houden met alle relevante belangen om tot een duurzame kwaliteit van de leefomgeving te komen. Het geurbeleid bestaat uit de volgende beleidslijnen:
Onderzoek
De locatie ligt niet binnen een geurcirkel.
Conclusie
Het aspect geur vormt geen belemmering voor de realisatie van 13 woningen.
Algemeen
Op 15 november 2007 is de zogeheten 'Wet luchtkwaliteit' in werking getreden. Met de 'Wet luchtkwaliteit' wordt de wijziging van de 'Wet milieubeheer' op het gebied van luchtkwaliteitseisen bedoeld. De 'Wet luchtkwaliteit' vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005'.
De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het 'Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)'. De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'Niet in betekenende mate (NIBM)' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor een ruimtelijke ontwikkeling als:
In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip 'niet in betekenende mate bijdragen' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Het betreft de volgende categorieën:
Onderzoek
In dit plan worden dertien woningen gerealiseerd.
Conclusie
Ten behoeve van het onderhavige wijzigingsplan is het uitvoeren van berekeningen niet nodig, omdat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging ter plaatse (conform besluit NIBM). De luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het plan.
Algemeen
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Onafgebroken wil zeggen 24 uur per dag gedurende het gehele jaar. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Voor het plaatsgebonden risico geldt in het algemeen een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten). De grenswaarde en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico wordt voor nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten gesteld op een niveau van 10-6 per jaar). Binnen de 10-6-contour mogen dan ook geen kwetsbare functies mogelijk worden gemaakt. Grenswaarden moeten in acht worden genomen, van richtwaarden kan uitsluitend om gewichtige worden afgeweken. Voorbeelden van kwetsbare objecten zijn in het algemeen woningen, ziekenhuizen en gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig te zijn.
Het groepsrisico (GR) drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval in een inrichting waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De normen voor het GR hebben een oriënterende waarde (inspanningsverplichting). Indien de oriënterende waarde voor het groepsrisico wordt overschreden, legt dit in het algemeen ook ruimtelijke beperkingen op aan een gebied buiten de 10-6-contour (PR).
Bedrijvigheid
Op 27 oktober 2004 is het "Besluit externe veiligheid inrichtingen" (Bevi) in werking getreden. In dit besluit zijn de normen voor het plaatsgebonden risico en de doorwerking daarvan op het gebied van de ruimtelijke planvorming en bij de vergunningverlening op grond van de Wet milieubeheer verankerd, voor zover de risico's voor de omgeving worden veroorzaakt door inrichtingen.
Voor het PR geldt volgens het Bevi een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Daarnaast bevat het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR rondom deze inrichtingen. De norm van 10-6 per jaar betekent dat de kans op een dodelijke situatie door een ongeval met gevaarlijke stoffen op een te bebouwen plek maximaal een op de miljoen per jaar mag zijn.
Beleidsnota Externe Veiligheid (Provincie Utrecht 2003)
In de Beleidsnota zijn de provinciale ambities voor de jaren na 2003 uitgewerkt. Deze zijn hoger dan de wettelijke ondergrens. Voor het PR streeft de provincie naar een kans op overlijden die niet groter is dan een op de honderd miljoen jaar (10-8 per jaar), terwijl ten aanzien van het GR de provincie streeft naar 0,1 maal de oriënterende waarde. De ambities van de provincie Utrecht worden door de gemeente Soest onderschreven. Er wordt vanuit gegaan dat door het stringent hanteren van de wettelijke regels naar dit ambitieniveau toe zal worden gegroeid.
Vervoer gevaarlijke stoffen
Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is door het ministerie van Verkeer en Waterstaat vastgelegd in de 'Nota risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen'. Hierover is vervolgens een 'Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' verschenen waarin dit beleid verder is uitgewerkt en verduidelijkt.
Sinds 1 april 2015 zijn het "Besluit externe veiligheid transportroutes" en de "Regeling Basisnet" in werking getreden.
Door het "Besluit externe veiligheid transportroutes" wordt het verplicht transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd vast te leggen in het wijzigingsplan.
Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) aan de gemeenten duidelijkheid te bieden over de maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Die maximaal toelaatbare risico's worden met de bijbehorende risicozones voor alle relevante spoor-, weg- en vaarwegtrajecten in tabellen vastgelegd. Het Basisnet bestaat uit drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.
Doelen van het Basisnet zijn:
Onderzoek
Om het aspect externe veiligheid te beoordelen is de risicokaart van de provincie Utrecht geraadpleegd. Op basis van informatie afkomstig van de risicokaart kan worden geconcludeerd dat met betrekking tot:
Inrichtingen
Binnen het plangebied bevinden zich geen inrichtingen die in het kader van externe veiligheid relevant zijn. Ook buiten het plangebied bevinden zich geen inrichtingen waarvan het invloedsgebied zich tot het plangebied uitstrekt.
Transport over de weg, het water en het spoor
Ten oosten van het plangebied ligt de N413. Deze provinciale weg is aangewezen als transportroute gevaarlijke stoffen. Gelet op de afstand van meer dan 200 meter tussen de N413 en het plangebied vormt de weg geen belemmering in het kader van de externe veiligheid. Naast de N413 liggen in de nabijheid van het gebied geen andere transportroutes voor gevaarlijke stoffen.
Buisleidingen
In en nabij het plangebied zijn geen buisleidingen aanwezig die in het kader van de externe veiligheid relevant zijn.
Conclusie
Uit het oogpunt van externe veiligheid is er geen belemmering voor de realisatie van het bouwplan.
Watertoets
Bij ruimtelijke plannen geldt vanaf 1 november 2003 de wettelijke verplichting van een waterparagraaf / watertoets. De watertoets is één van de pijlers van het Waterbeleid voor de 21e eeuw, waarin aan water een meesturende rol in de ruimtelijke ordening is toegekend. Met de watertoets wordt beoogd waterbeheerders vroegtijdig in het ruimtelijke ordeningsproces te betrekken. De watertoets betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.
Het doel van een waterparagraaf is een samenhangend beeld te geven van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met duurzaam waterbeheer en de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het voorkomen van negatieve effecten op de waterhuishouding staat bij de watertoets voorop. Dan pas komen inrichtingsmaatregelen en compensatie in beeld.
Het projectgebied is in de huidige situatie bijna volledig verhard (circa 5.150m2). Door de ontwikkeling van 13 woningen zal het verhard oppervlak afnemen tot circa 1.600 m2.
Waterkwantiteit en -kwaliteit
Grondwater
Bij ontwikkelingen dient rekening gehouden te worden met voldoende drooglegging zonder dat aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn.
Oppervlaktewater
Binnen het plangebied wordt geen oppervlaktewater gerealiseerd.
Beschermde gebieden
Er liggen geen waterkeringen in of nabij het projectgebied die een belemmering kunnen vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Afval- en regenwater
Bij nieuwbouw moet rekening gehouden worden met het veranderende klimaat. Het waterbeleid wordt hier ook op aangepast. Bij de ontwikkeling moet men rekening houden met de toenemende mogelijkheid van "water op straat". Bij het ontwerp van de woningen is rekening gehouden met afkoppeling van regenwater van verharde oppervlaktes (daken en verhardingen) door middel van infiltratie. Bij de keuze van de bouwmaterialen dient rekening te worden gehouden met eventueel uitlogen van stoffen naar het (grond)water. Materialen waarbij dit op kan treden zullen niet worden gebruikt. Het vuil water (grijs,zwart) wordt aangesloten op het dichtstbijzijnde bestaande openbare gemengde riolering.
Onderzoek
Water en het plangebied
Het plangebied is niet gelegen binnen een beschermingszone in het kader van een waterkering. Daarnaast ligt het plangebied niet binnen een drinkwaterwingebied en is het eveneens niet gelegen in de directe nabijheid van oppervlaktewater. Het plangebied maakt wel onderdeel uit van een grondwaterbeschermingsgebied. Er worden geen watergangen gedempt.
Grondwaterbeschermingsgebied
Grondwaterbeschermingsgebieden zijn aangewezen door de provincie en vormen de zone rondom een waterwingebied. Het is een bufferzone die het grondwater in het waterwingebied beschermt. Uitgangspunten voor grondwaterbeschermingsgebieden zijn gericht op het voorkomen van vervuiling van de bodem en grondwater. Het infiltreren van water valt in een grondwaterbeschermingszone onder voorwaarden van het afkoppelconvenant Utrechtse Heuvelrug.
Het doel van het beleid in grondwaterbeschermingsgebieden is kortom een zodanige bescherming van de bodem en het grondwater te bieden dat het water geschikt blijft om het met de gebruikelijke zuiveringstechnieken tot drinkwater en/of tot proceswater voor hoogwaardig gebruik te bereiden.
De locatie is gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied, zie navolgende afbeelding.
De functiewijziging naar wonen is positief voor de reflectscore. Er worden bij de bouw geen uitloogbare materialen toegepast.
Verhard oppervlak
Het plangebied is in de huidige situatie bijna volledig bebouwd/verhard (circa 5.150 m2). Met de voorgenomen herontwikkeling neemt zowel het bebouwd oppervlak (circa 1.600 m2) als het verhard oppervlak aanzienlijk af. De mogelijkheden om hemelwater te infiltreren nemen in de toekomstige situatie dan ook toe. Voor zover bekend is er in de huidige situatie geen sprake van structurele grondwateroverlast. Gelet op de voorgenomen herontwikkeling is de verwachting dat dit in de toekomstige situatie ook niet het geval zal zijn.
Riolering
In de nieuwe situatie wordt het afvalwater gescheiden van het hemelwater en op de bestaande riolering afgevoerd. Het hemelwater afkomstig van het bebouwd en verhard oppervlak wordt afgekoppeld en geïnfiltreerd. De bodem (K-waarde is ruim voldoende voor infiltratie van hemelwater. De inzijging ligt tussen -3 en 0,5 m/dag), grondwaterstand (GHG meer dan 1,6 meter beneden het maaiveld) en beschikbare ruimte is voldoende om hemelwater volledig binnen plangebied te verwerken. Ten behoeve van de infiltratie van het hemelwater kan op uitvoeringsniveau nogmaals gekeken worden naar eventuele voorzieningen om het hemelwater te bergen. Het treffen van uitgewerkte voorzieningen is in deze fase nog niet bekend. Om verontreiniging van bodem, grond- en oppervlaktewater zoveel mogelijk te voorkomen dient toepassing van uitlogende bouwmaterialen (zoals koper, lood en zink) tot een minimum beperkt te worden.
Er moet voor het verharde oppervlak dat wordt aangebracht waterberging worden gecreëerd. We houden de uitgangspunten aan die in de 'Leidraad Inrichting Openbare ruimte' kortweg LIOR staan aan. Voor de dimensionering van de hemelwater afvoeren wordt gerekend met een statische berging van minimaal 20 mm voor particulier terrein en minimaal 25 mm voor openbaar gebied.
Voor de woningen moet dus een waterberging van 20 mm neerslag per m2 verhard oppervlak komen: 1.300 m2 (bebouwingsoppervlak totaal) x 0,02 m (neerslag) = 26 m3 waterberging.
Voor het openbaar gebied moet dus een waterberging 25 mm neerslag per m2 verhard oppervlak komen: Circa 674 m2 x 0,025 m (neerslag) = 16,9 m3 waterberging.
In totaal is de waterberging minimaal 42,9 m3. In het plangebied is geen ruimte voor waterberging en daarom is er gekozen voor IT-kratten.
IT-kratten hebben een netto-inhoud van circa 90-95%. Een standaardafmeting is 1,2m*0,6*0,42. Hierin kan circa 285 liter geborgen worden. Voor de totale berging van 42,9 m3 zijn circa 151 kratten noodzakelijk. Er kan gekozen worden om alle kratten ter plaatse van de weg aan te leggen. Door de aanleg van een langgerekte infiltratievoorziening wordt een optimaal contact met de bodem gecreëerd.
Andere vormen of voorzieningen zijn toegestaan als de minimale berging maar gerealiseerd wordt (tevens afhankelijk van de leveranciers van de kratten).
Conclusie
Gesteld kan worden dat het voorliggende bouwplan geen belemmering vormt vanuit het aspect water. De conclusie zal worden voorgelegd ter beoordeling aan het waterschap Vallei en Eem.
Inleiding
Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. In de wet is geregeld dat bij ruimtelijke plannen met mogelijke gevolgen voor beschermde planten en dieren het verplicht is om vooraf te toetsen of deze plannen kunnen leiden tot overtreding van algemene verbodsbepalingen. Wanneer dat het geval dreigt te zijn, moet onderzocht worden of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen, of de gevolgen voor beschermde soorten te verminderen.
Onderzoek
In maart 2016 is door Ecoreest een quickscan natuurtoets uitgevoerd. De doelstelling van het onderzoek is meerledig en bestaat uit het vaststellen:
Uit het onderzoek blijkt dat mogelijk sprake is van het voorkomen van een strikt beschermde soort (tabel 2 of 3-soort van de Flora- en faunawet), anders dan tabel 1-soorten waarvoor in onderhavig geval een vrijstelling geldt. Het gaat hierbij om verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen en steenmarter in de gebouwen en verblijfplaatsen van boombewonende soorten langs de randen van het terrein.
In de bomen en struiken op en direct rondom het terrein kunnen algemene vogelsoorten tot broeden komen. Alle vogelnesten zijn in het broedseizoen beschermd. Voor het broedseizoen wordt geen standaard periode gehanteerd, van belang is of er een broedgeval aanwezig is. Globaal loopt het broedseizoen van vogels van 1 maart tot 1 september. Dit is afhankelijk van de soort en van de klimatologische omstandigheden.
Opgemerkt dient te worden dat te allen tijde de zorgplicht blijft gelden. Deze zorgplicht houdt in dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. De zorgplicht geldt voor alle planten en dieren, beschermd of niet.
De werkzaamheden hebben geen significant negatieve effecten tot gevolg op kwalificerende soorten of habitats van Natura 2000-gebieden. Het plangebied wordt weliswaar aan drie zijden omringd door het NNN, maar maakt er geen deel van uit. Nadere toetsing aan de Natuurbeschermingswet 1998 of de bepalingen ten aanzien van het NNN is daarom niet noodzakelijk.
Conclusie
Het aanvullende onderzoeken naar vleermuizen en de steenmarter zijn inmiddels door Dresmé van der Valk uitgevoerd en de ontheffingsaanvraag is verzonden. In december 2016 heeft de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland de vergunning verleend. De quickscan natuur, de vervolgonderzoeken en de vergunning verlening zijn respectievelijk als Bijlage 8 Quickscan natuurtoets, Bijlage 9 Vleermuizenonderzoek ronde 1 en 2 plus nader onderzoek steenmarter, Bijlage 10 Vleermuizenonderzoek ronde 3 en 4 en Bijlage 11 Toekenning ontheffing Flora & Fauna toegevoegd aanj dit plan.
Toetsing Natuurnetwerk Nederland
Indien een te ontwikkelen terrein binnen de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voormalig EHS) is gelegen, is het mogelijk dat de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied aantasten. De effecten van de ruimtelijke ontwikkeling dienen getoetst te worden middels een "Nee, tenzij"-toets. In november 2016 heeft ecologisch Adviesbureau Viridis een "Nee, tenzij"-toets uitgevoerd.
"Nee, tenzij"-toets
Het onderzoek voor het plaatsen van het geluidsscherm is uitgevoerd op zes onderdelen, namelijk op de:
De aantasting is significant als het NNN op één van de genoemde 6 hoofdaspecten duidelijk wordt aangetast. Indien een aantasting optreedt, zal onderzocht worden of deze verzacht kunnen worden.
Effectbeoordeling
Ad 1 Effecten op bestaande en potentiële waarden
Ad 2 Effecten op robuustheid en aaneengeslotenheid
Ad 3 Effecten op bijzondere soorten
Ad 4 Effecten op de verbindingsfunctie
Ad 5 Effecten op behoud van oppervlakte
Ad 6 Effecten op behoud van samenhang
Ja, mits…
Het plaatsen van het geluidsscherm zal de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN niet significant aantasten.
De ontwikkeling is derhalve mogelijk ('ja'), mits mitigerende maatregelen uitgewerkt worden en uitgevoerd worden.
De maatregelen hebben als doel de aantasting van wezenlijke kenmerken en waarden zo veel als mogelijk te voorkomen of te verzachten, danwel in het geheel uit te sluiten. De te nemen maatregelen moeten goed controleerbaar zijn voor de overheid (zekerstellings-overeenkomst).
Het uitgevoerde Nee, tenzij onderzoek is als Bijlage 12 Nee, tenzij onderzoek toegevoegd aan dit plan.
Inleiding
Het Europees Verdrag inzake de bescherming van archeologisch erfgoed (het verdrag van Valletta, kortweg Malta genoemd) is in 1992 door twintig Europese staten, waaronder Nederland, getekend en werd in 1998 met een goedkeuringswet bekrachtigd. Vervolgens werd het verdrag op 1 september 2007 in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. Het Verdrag van Valletta (Malta) gaat uit van het in de bodem bewaren van archeologische waarden op de locatie zelf ('in situ'). De achterliggende gedachte is dat de bodem zich nog steeds als de beste bewaarplaats bewezen heeft. Een andere gedachte, die hierbij speelt, is het gegeven dat latere generaties mogelijk over betere technieken van opgraven kunnen beschikken. Malta wil verder bevorderen dat in een zo vroeg mogelijk stadium van ruimtelijke ordening al rekening wordt gehouden met archeologische waarden. Tenslotte gaat het verdrag uit van het beginsel 'de veroorzaker betaalt'. Dat wil zeggen dat degene die de bodem wil verstoren het archeologisch (voor)onderzoek en de eventuele opgraving zelf moet betalen.
Onderzoek
Het gebied ligt volgens de archeologische beleidskaart van de gemeente Soest in de zone archeologisch waardevol verwachtingsgebied 2 (AWV 2).
Uitsnede archeologische beleidskaart
Voor deze zone is het beleidsadvies: Voorafgaand aan bodemingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan 30 cm onder maaiveld is archeologisch onderzoek noodzakelijk. Eerst plantoetsing door bevoegd gezag.
Door Salisbury Archeologie bv is in januari 2017 een bureauonderzoek uitgevoerd. Doel van dit bureauonderzoek is het verkrijgen van inzicht in bekende en te verwachten archeologische waarden in en om het plangebied. Op basis van de verkregen informatie wordt een archeologisch verwachtingsmodel voor de onderzoekslocatie opgesteld.
Voor het plangebied zijn geen archeologische waarden bekend. Direct ten noorden van het plangebied bevindt zich een rijksmonument bestaande uit enkele vuursteenvindplaatsen daterend uit het Jong Paleolithicum.
Historische waarden
Op historische kaarten is het plangebied altijd onbebouwd geweest.
Verwachting
In het plangebied is de archeologische verwachting laag.
Conclusie
Gezien de aard van de aanwezige verstoringen wordt geen vervolgonderzoek geadviseerd.
Vanwege het feit dat de locatie grenst aan twee rijksbeschermde vuursteenvindplaatsen zal in de planvorming een archeoloog bij het plan betrokken worden.
Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 13 Archeologisch bureauonderzoek toegevoegd aan dit plan.
De locatie ligt aan een rustige erftoegangsweg. De woningen zullen voor een lichte toename van het aantal verkeersbewegingen zorgen. Bij een gemiddelde van 7 vervoersbewegingen per woning per etmaal, worden er slechts 91 bewegingen per dag gegenereerd. Bij een spitsuur-gemiddelde van 10%, leidt dit tot een extra verkeersbeweging van 1 auto per 7 minuten.
In de 'Nota parkeernormen auto en fiets' (2e herziening) d.d. 12 februari 2014 zijn parkeernormen opgenomen. Voor woningen met een bruto vloeroppervlak groter dan 150 m2 geldt een norm van 2,0 parkeerplaats per woning.
Parkeernorm Soest:
"lange oprit met garage": feitelijk aantal 3, berekeningsaantal = 1.3, oprit minimaal 12 m diep en "oprit": feitelijk aantal 1, berekeningsaantal = 0.8, oprit minimaal 5 m diep.
Per huis (1.3 + 0.8) = 2.1 p.pl. op eigen perceel.
Dus: per huis 2 p.pl. op eigen perceel .
Bezoekers parkeren: 1 parkeerplaats per drie woningen.
14 / 3 = 5 parkeerplaatsen ten behoeve van bezoekers.
Alle woningen moeten minimaal twee parkeerplaatsen op eigen erf realiseren. Dit is in het plan voorzien. Voor de bezoekers is ruim voldoende parkeergelegenheid in het openbare gebied. Hierdoor worden er voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd.
Dwarsdoorsnede met mogelijkheid parkeren op de weg
Parkeren in openbaar gebied
Voorbeeld parkeren tussen de bomen.
Voor planologisch relevante leidingen gelden verschillende beschermings- en veiligheidsafstanden waar in de bestemmingslegging van onder andere nieuwe functies rekening mee moet worden gehouden. Op het perceel zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig. Ook in de nabijheid van het perceel zijn geen leidingen met gevaarlijke stoffen aanwezig. Kabels en leidingen vormen derhalve geen belemmering voor de realisatie van het bouwplan.
Het in de voorgaande paragrafen beschreven onderzoek naar milieuaspecten geeft aan dat belangrijke nadelige milieugevolgen, als gevolg van de in dit wijzigingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen, zijn uitgesloten. Er is geen Natura2000-gebied in de omgeving van het plangebied .Directe effecten op de Natura2000-instandhoudingsdoelstellingen voor habitattypen en -soorten voor een dergelijk gebied zijn daarmee uitgesloten.
Geconcludeerd kan worden dat er geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk is.
De regels en verbeelding zijn opgesteld volgens de SVBP-2012 (en overige standaarden). Dit heeft vooral betrekking op enkele gebruikte begrippen en aanduidingen. In de regels worden de diverse bestemmingen aan de gebieden toegekend.
Dit wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, een set regels en deze toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.
De toelichting heeft geen juridisch bindende werking, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit wijzigingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan de plannen ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het wijzigingsplan.
Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. Het bevat slechts regels die voor het bouwplan van toepassing zijn (inclusief inleidende-, algemene-, overgangs- en slotregels).
Tuin
De onbebouwde gronden en gronden bij een woning hebben de bestemming "Tuin" gekregen. Hier mogen in beginsel geen gebouwen mogen worden gebouwd, met dien verstande, dat een erker aan de voor- en zijgevel van een hoofdgebouw onder voorwaarden is toegestaan.
Verkeer
De in het plangebied aanwezige ontsluitingsweg en parkeerplaatsen hebben de algemene bestemming “Verkeer” gekregen. Binnen deze verzamelbestemming zijn ook nog groenvoorzieningen, bermen, trottoirs, fiets- en voetpaden opgenomen.
Woongebied
De woningen met de daarbij behorende tuinen en erven en in samenhang daarmee de uitoefening van beroepen en( kleinschalige) bedrijven aan huis, zijn bestemd als Woongebied.
Per bouwvlak is op de verbeelding per bouwvlak een aanduiding aangegeven zodat duidelijk is waar welke type woning mogelijk is.
De maximum goot- en bouwhoogte van de woningen is op de verbeelding vastgelegd.
Bijbehorende bouwwerken:
Aan- of uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen binnen deze woonbestemming, zowel binnen als buiten de bouwvlakken worden gebouwd.
Beroep aan huis:
Het uitoefenen van een beroep aan huis, zoals dat in de begrippen is omschreven, is als recht toegestaan in de bestemming “Wonen”. Om te voorkomen dat de beroepsuitoefening de woonfunctie zou kunnen overheersen, is deze aan een maximale vloeroppervlakte gebonden binnen de woning en de bijbehorende aan- of uitbouwen en bijgebouwen.
Bedrijf aan huis:
Bij bedrijf aan huis zoals in de begrippen in artikel 1 van de regels is omschreven, kan het gaan om activiteiten met wat grotere gevolgen voor de omgeving dan een beroep aan huis. Om ter zake de nodige sturing te kunnen geven en omwonenden de gelegenheid te geven om hun zienswijzen over een aanvraag betreffende bedrijf aan huis naar voren te brengen, is de vestiging van een bedrijf aan huis gekoppeld aan een afwijking via een omgevingsvergunning. Voor een afwijking dient te worden voldaan aan een aantal voorwaarden, betreffende onder meer de maximale vloeroppervlakte, opslag van goederen, verkeers- en parkeereffecten en aard en visuele uitstraling. Om te voorkomen, dat de bedrijfsuitoefening de woonfunctie zou kunnen overheersen, is ook deze aan een maximum vloeroppervlakte gebonden nen de woning en de bijbehorende aan- of uitbouwen en bijgebouwen. Die bijgebouwen dienen wel aan de woning te zijn aangebouwd, aangezien dit in vrijstaande bijgebouwen zou kunnen leiden tot een ruimtelijk en planologisch ongewenste ontkoppeling en verzelfstandiging van de bedrijfsuitoefening ten opzichte van de woonfunctie van de betreffende woning.
Waarde - archeologie
Aan de verschillende categorieën opgenomen op de Archeologische beleidsadvieskaart (en de verbeelding) worden regels verbonden. De beleidsadviezen uit de legenda-eenheden van de beleidsadvieskaart dienen hiervoor in het wijzigingsplan in standaardregels te worden omgezet. Deze dubbelbestemming komt overeen met de dubbelbestemming die op deze plaats is opgenomen in het vigerende bestemmingsplan, met dien verstande dat er bepalingen zijn toegevoegd die een verbod behelzen op het dieper aanleggen/bouwen dan 4,6 meter boven Normaal Amsterdams Peil. Door deze bepalingen wordt de verwachte archeologische waarde beschermd.
Met het indelen van archeologische waarden en verwachtingen in bestemmingsplancategorieën, het (gemotiveerd) stellen van ondergrenzen ten aanzien van onderzoek plicht voor de diverse categorieën en het opnemen van planregels, wordt een verantwoorde balans gezocht tussen enerzijds wetenschappelijke en cultuurhistorische belangen en anderzijds de maatschappelijke belangen en praktische uitvoerbaarheid.
Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
In de regels is een anti-dubbelregel opgenomen om te voorkomen, dat gronden die bij een eerder bouwplan reeds in aanmerking zijn genomen voor het toestaan van het bouwplan, nogmaals meegeteld worden.
Algemene bouwregels
In deze regel zijn algemene bouwregels opgenomen, die gelden voor alle bestemmingen in het plan.
Algemene gebruiksregels
In de algemene gebruiksbepaling wordt voor een aantal zaken expliciet aangegeven, dat deze als strijdig gebruik worden aangemerkt en daarmee onder het verbod vallen zoals opgenomen in artikel 2.1 van de Wabo. Indien in een bepaald geval gebruik in strijd met bijvoorbeeld de bestemmingsomschrijving van een bestemming wordt geconstateerd, dan is er sprake van een overtreding, waartegen kan worden opgetreden.
Seksinrichtingen als strijdig gebruik
Aangezien seksinrichtingen vanaf 1 oktober 2000 als een normale bedrijfs-/dienstverlenende activiteit worden aangemerkt, moet het wijzigingsplan zich expliciet uit te spreken over het al of niet bieden van mogelijkheden voor vestiging van dergelijke inrichtingen. De gemeente Soest kent de regeling, dat seksinrichtingen in alle bestemmingsplannen zijn uitgesloten, met uitzondering van één bestaande massagesalon aan de Lange Brinkweg. In het voorliggende plangebied worden dergelijke inrichtingen niet gewenst geacht. Ze zijn dan ook expliciet als strijdig gebruik aangemerkt.
Algemene afwijkingsregels
Het plan bevat een algemene afwijkingsbevoegdheid om een aantal nodige zaken en ondergeschikte afwijkingen mogelijk te maken. Het betreft met name:
Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
De overgangsrechtelijke bepalingen zijn bindend voorgeschreven in art. 3.2.1 en 3.2.2 Bro. Deze overgangsrechtelijke bepalingen dienen om te waarborgen, dat een bestaand bouwwerken of een bestaand gebruik dat niet in overeenstemming is met het nieuwe plan en waarvan sloop respectievelijk beëindiging wordt beoogd, als zodanig voorlopig kan blijven voortbestaan. Bouwwerken en gebruiksvormen, die al in strijd zijn met het vorige bestemmingsplan worden expliciet uitgesloten van het overgangsrecht van het nieuwe plan. Ze worden niet gedoogd onder het nieuwe plan, maar blijven in strijd daarmee. Handhaving door sloop respectievelijk gebruiksbeëindiging blijft een optie.
Slotregel
Hier is bepaald hoe de regels van dit wijzigingsplan kunnen worden aangehaald.
De verbeelding is IMRO-gecodeerd getekend, conform IMRO2012. Voor de verbeelding is aangesloten bij de systematiek van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012, welke bindend is voorgeschreven in de ministeriële regeling standaarden ruimtelijke ordening.
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening is de verplichting ontstaan om indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, onder meer voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Eén en ander dient vast te worden gelegd in een exploitatieplan. Een exploitatieplan is nodig voor die ontwikkelingen die met het plan mogelijk worden gemaakt en waarvoor, geen privaatrechtelijke overeenkomsten wordt gesloten. Conform artikel 6.12. lid 2 Wro kan de gemeenteraad besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen indien het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluiten begrepen gronden anderszins verzekerd is.
Voor deze bouwlocatie zal de gemeente Soest met de initiatiefnemer een anterieure exploitatieovereenkomst sluiten, waarin een planschadeovereenkomst wordt opgenomen. Een exploitatieplan is derhalve niet noodzakelijk. De overeenkomst zal worden gesloten voordat het ontwerpwijzigingsplan wordt vastgesteld.
De totale stichtingskosten (sanering grond, bouwrijp maken van de locatie, aanbrengen geluidswal etc.) zijn vastgesteld en voorzien in de exploitatie van de projectontwikkelaar. Het plan heeft derhalve geen financiële gevolgen voor de gemeente Soest.
Het ontwerpwijzigingsplan is toegestuurd aan de volgende diensten en instanties:
Het ontwerpwijzigingsplan is ter inzage gelegd. Een ieder kon bij de gemeenteraad een zienswijze naar voren brengen. In een aparte nota van zienswijzen wordt inzicht geboden in de strekking van de zienswijzen. De gemeenteraad zal vervolgens kennis nemen van deze zienswijzen en het wijzigingsplan vaststellen.
Voorafgaand aan het opstellen van het stedenbouwkundig plan dat ten grondslag ligt aan dit wijzigingsplan, heeft er veelvuldig overleg plaats gevonden met belanghebbenden en omwonenden van de bouwlocatie.
Het plan is tevens voorgelegd aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK). De CRK heeft een positief advies gegeven. Belanghebbenden zijn door de initiatiefnemer geïnformeerd over de plannen
Bij de voorbereiding van een wijzigingsplan moet in het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) overleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
Het wijzigingsplan is overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening (Wro) ter inzage gelegd vanaf 23 februari 2017 tot en met 5 april 2017. Binnen de periode van terinzagelegging kon een ieder tegen het wijzigingsplan zienswijzen indienen. Er zijn gedurende deze periode geen zienswijzen ingediend.