direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kerklaan
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0342.BPSTB0022-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op een perceel achter de Carolus Borromeuskerk in Soesterberg bestaat reeds enige tijd het voornemen om woningbouw te realiseren. In verband met bezwaren van enkele omwonenden is een convenant tussen deze omwonenden, de R.K. parochie HH Martha en Maria (eigenaar perceel), en de ontwikkelaar ondertekend, waarin randvoorwaarden zijn opgenomen om te komen tot een invulling van het plangebied waarbij zoveel mogelijk aan elkaars belangen tegemoet wordt gekomen. Dit convenant vormde, samen met de mogelijkheden uit het bestemmingsplan, de randvoorwaarden voor de ontwikkeling van het perceel.

Op basis van het bestemmingsplan en het convenant bestaat de mogelijkheid om op het perceel drie vrijstaande woningen en een appartementengebouw te bouwen. Het appartementengebouw blijkt vanwege de eisen uit het convenant financieel niet haalbaar. Om die reden heeft de initiatiefnemer besloten om in plaats van drie vrijstaande woningen en één appartementengebouw, vier vrijstaande woningen te gaan bouwen en deze 6 m in zuidwestelijke richting te verplaatsen. Hierdoor ontstaat een financieel haalbaar plan en komen de nieuw te bouwen woningen verder van de bestaande woningen te liggen. Voor deze aangepaste invulling van het plangebied is opnieuw een convenant ondertekend.

Door de verschuiving van de woningen komen de woningen (deels) buiten de in het geldende bestemmingsplan aangeduide bouwvlakken te liggen. Daarnaast bestaat het voornemen om in plaats van het voorgeschreven appartementengebouw een vrijstaande woning te realiseren. Om de ontwikkeling mogelijk te maken, moet een nieuw bestemmingsplan worden vastgesteld.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied ligt aan de westzijde van de dorpskern Soesterberg. Het is gelegen aan de achterzijde van de Carolus Borromeuskerk. Het plangebied grenst aan de oostzijde aan de bebouwing van de dorpskern. Aan de zuidzijde grenst het aan een begraafplaats en aan de westzijde grenst het aan een bosrijke omgeving waarin een sportpark en enkele instellingen liggen. Op de navolgende afbeeldingen zijn de globale ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding, horend bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0342.BPSTB0022-0301_0001.png"

Globale ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0342.BPSTB0022-0301_0002.png"

Globale begrenzing plangebied

1.3 Geldende plannen

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Soesterberg'. Dit bestemmingsplan is op 4 juli 2013 vastgesteld door de raad van de gemeente Soest. Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan weergegeven. Het plangebied is daarop met een rode arcering weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0342.BPSTB0022-0301_0003.png"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Soesterberg'

Het plangebied is in het vigerende bestemmingsplan bestemd als 'Tuin', 'Verkeer' en 'Wonen'. In het plangebied zijn vier bouwvlakken opgenomen. Voor de drie zuidelijke bouwvlakken is de aanduiding 'vrijstaand' opgenomen. In de regels van het bestemmingsplan is bepaald dat, ter plaatse van deze aanduiding, uitsluitend vrijstaande woningen zijn toegestaan. Het noordelijke bouwvlak heeft de aanduiding 'gestapeld'. Hier mogen uitsluitend gestapelde woningen worden gerealiseerd.

De maximaal toegestane bouwhoogte van de drie vrijstaande woningen bedraagt 11 meter met een maximale goothoogte van 6 meter. De maximale nokhoogte van de gestapelde woningen bedraagt 9 meter, met een maximale goothoogte van 6 meter.

Voor het plangebied is ook het bestemmingsplan 'Parapluplan Retail en Nota parkeernormen auto en fiets' van toepassing. Dit bestemmingsplan betreft een thematische herziening om het retail- en parkeerbeleid van de gemeente Soest te borgen in een bestemmingsplan.

Op basis van het geldende bestemmingsplan 'Soesterberg' is de realisatie van vier woningen in het plangebied, qua functie, reeds toegestaan. De vier woningen zijn echter buiten het bouwvlak beoogd. Daarnaast is de bouw van een vierde vrijstaande woning in verband met de voorgeschreven bouwwijze en bouwhoogte (11 m in plaats van 9 m) niet mogelijk. Om de ontwikkeling mogelijk te maken en het geldende overblijvende bouwvlak weg te bestemmen, moet een nieuw bestemmingsplan worden vastgesteld.

1.4 Leeswijzer

Allereerst wordt, in Hoofdstuk 2, ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied. Hier komen onderwerpen aan bod als ruimtelijke en functionele structuur van het gebied.

Hoofdstuk 3 geeft een planbeschrijving. Deze beschrijving dient als uitgangspunt bij het verdere ontwerp van het plangebied.

Hoofdstuk 4 gaat in op het bestaand beleid van de Rijksoverheid, de provincie Utrecht en het regionale beleid. Ook komt het gemeentelijke beleid aan de orde in dit hoofdstuk. In dit hoofdstuk worden daarnaast de resultaten van de onderzoeken naar milieu- en andere aspecten verwoord.

Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de regels en geeft aan waarom voor een bepaalde regeling is gekozen. In meer algemene zin wordt eerst de juridische plansystematiek uiteen gezet.

In Hoofdstuk 6 komt de economische uitvoerbaarheid aan de orde.

Ten slotte is in Hoofdstuk 7 de maatschappelijke uitvoerbaarheid, te weten de resultaten van de procedure, opgenomen.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

Het plangebied bestaat uit een bosperceel met een gemengde houtopstand bestaand uit beuk, zomereik, linde, fijnspar en Douglas. De houtopstand is naar schatting 40 à 50 jaar oud. Het plangebied is niet openbaar toegankelijk.

Het plangebied wordt aan de westzijde begrensd door een onverhard pad met een laanbeplanting van linden. Dit pad vormt de verbinding tussen de kerk en de naastgelegen begraafplaats. Ten westen van het plangebied ligt de Kerklaan. Dit is een verharde weg die aansluit op de Rademakerstraat. Deze weg ontsluit het sportcomplex ten zuidwesten van het plangebied. Aan de oostzijde grenst het plangebied aan de achtertuinen van woningen die aan de Christiaan Huygenslaan gebouwd zijn.

De planologische mogelijkheden tot de bouw van drie vrijstaande woningen en een appartementengebouw in het plangebied zijn nog niet gerealiseerd.

De navolgende afbeelding geeft een impressie van de huidige situatie in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0342.BPSTB0022-0301_0004.png"

Huidige situatie plangebied, gezien vanaf de Kerklaan

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

De initiatiefnemer is voornemens om in het plangebied woningen te bouwen. Het geldende bestemmingsplan 'Soesterberg' voorziet reeds in de mogelijkheid tot de bouw van drie vrijstaande woningen en een appartementengebouw.

Naar aanleiding van overleg met de bewoners van de woningen direct ten oosten van het plangebied, heeft de initiatiefnemer toegezegd de woningen 6 m op te schuiven in westelijke richting. Hierdoor worden de woningen verder van de bestaande woningen gelegen. Voorliggend plan voorziet in de bouw van vier vrijstaande woningen in plaats van drie. De gestapelde woningbouw komt daarbij te vervallen.

De navolgende afbeelding geeft globaal de aanpassing van de bouwvlakken weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0342.BPSTB0022-0301_0005.png"

Weergave van de oude bebouwingsvlakken (rode stippellijn) en de wenselijke nieuwe bouwvlakken (rode vlakken)

Voorliggend initiatief gaat uit van de bouw van vier vrijstaande woningen, met een maximale goothoogte van 6 meter en een maximale bouwhoogte van 11 meter.

In de oorspronkelijke plannen voor de locatie was er een ontsluitingsweg beoogd aan de oostzijde van het plangebied. Door de erfontsluitingsweg te verleggen naar de westzijde van de woningen hoeven enkele forse bomen niet gekapt te worden. Daarmee wordt het groene karakter van het plangebied versterkt en blijft de overgang van de achtertuinen van de woningen aan de Christiaan Huygenslaan naar het bosrijke karakter van het plangebied grotendeels gehandhaafd.

De vier woningen worden ontsloten op de Kerklaan ten westen van de woningen. Via de Kerklaan worden de woningen aan de zuidzijde ontsloten op de Novalaan.

De navolgende afbeeldingen geeft een overzicht van de stedenbouwkundige opzet van de nieuwe woningen en een impressie van de vier te bouwen vrijstaande woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0342.BPSTB0022-0301_0006.png"

Stedenbouwkundige opzet initiatief

afbeelding "i_NL.IMRO.0342.BPSTB0022-0301_0007.png"

Impressie nieuw te bouwen woningen

Hoofdstuk 4 Haalbaarheid

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de haalbaarheid van het in Hoofdstuk 3 beschreven plan getoetst aan bestaand beleid, wet- en regelgeving.


Dit hoofdstuk geeft een overzicht van het ruimtelijk relevante beleid voor het bestemmingsplan 'Kerklaan' op Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Dit vormt gezamenlijk het toetsingskader voor de huidige situatie en voor nieuwe ontwikkelingen. Dit beleidskader is één van de belangrijkste bouwstenen voor de visie op het plangebied en voor de bijbehorende juridische regelingen.


Naast de toetsing aan het bestaande beleid zal de nieuwe ontwikkeling ook moeten worden getoetst aan de wettelijke voorschriften omtrent milieu. Dit om de impact op de omgeving te verantwoorden. In dit hoofdstuk worden de resultaten van de onderzoeken naar een aantal milieuaspecten besproken, die relevant zijn voor het bestemmingsplan. Het gaat dan vooral om geluid, bodemkwaliteit, luchtkwaliteit, geur, zoneringsafstanden tussen bedrijven, etc. Naast milieu gaat dit hoofdstuk in op de onderdelen water, natuur en archeologie.

4.2 Algemeen ruimtelijk beleid

4.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 in werking getreden. De structuurvisie infrastructuur en ruimte 2040 (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.


Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat; en
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.


Het Rijk gaat voor verstedelijking en economische activiteiten uit van de bundelingsstrategie. Voordelen hiervan zijn dat steden ondersteund worden in hun economische en culturele functie. Zowel in dorpen als steden wordt het draagvlak voor voorzieningen ondersteund. Het bundelingsbeleid is een taak van decentrale overheden. Het Rijk heeft een stimulerende rol. Doel is dat in iedere gemeente voldoende mogelijkheid is om in de natuurlijke bevolkingsaanwas te voorzien. Naast de eigen bevolkingsaanwas moet ook voldoende ruimte zijn voor de lokaal gerichte bedrijvigheid. Bundeling houdt in dat nieuwe bebouwing geconcentreerd tot stand komt, dat wil zeggen in bestaand bebouwd gebied of direct aansluitend aan het bestaand bebouwd gebied. Voor geheel Nederland is een basiskwaliteit geformuleerd waaraan moet worden voldaan. Verdere verfijning wordt overgelaten aan de decentrale bestuurslagen. De gebieden en netwerken die het kabinet van nationaal belang acht, zijn bestemd als Ruimtelijke Hoofdstructuur. In deze gebieden wil het Rijk nadrukkelijk een rol vervullen.


Voor de gemeente Soest betekent dit het volgende:

  • Verstedelijking: bundeling van verstedelijking en economische activiteiten ondersteunt de functie van steden als economische motor. Nieuwe bebouwing moet geconcentreerd tot stand komen: in het bestaande bebouwde gebied, aansluitend op het bestaande bebouwde gebied of in clusters daarbuiten. Uitgangspunt is dat iedere gemeente voldoende ruimte krijgt om te voorzien in de natuurlijke aanwas;
  • Vitaal platteland: een economisch vitale grondgebonden landbouw is belangrijk voor het beheer van het buitengebied. Het economisch draagvlak en de vitaliteit van landelijke gebieden staat onder druk. Om daarin verlichting te brengen moeten de mogelijkheden voor hergebruik, nieuwbouw en de mogelijkheden voor een brede(re) bedrijfsvoering ruimer worden;
  • Borging van bijzondere landschappelijke waarden: Nationale landschappen zijn gebieden met internationaal zeldzame en nationaal kenmerkende kwaliteiten op landschappelijk, cultuurhistorisch en natuurlijk gebied. Uitgangspunt voor de Nationale landschappen is 'behoud door ontwikkeling'. De polders van de oostkant van Soest vallen gedeeltelijk in het Nationale landschap Arkemheen-Eemland.


Conclusie

Het plangebied ligt niet binnen een gebied van nationaal belang of de Ruimtelijke Hoofdstructuur. De ontwikkeling sluiten aan bij het streven van het Rijk om verstedelijking binnen bestaande steden en dorpen op te vangen. De ontwikkelingen passen dan ook binnen het beleid van het Rijk.

4.2.2 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (2013-2028) en Provinciale Ruimtelijke Verordening (2013)

In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) wordt het ruimtelijk beleid van de Provincie Utrecht voor de periode tot 2028 beschreven. Deze periode sluit aan bij die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Rijk. Gemeenten kunnen binnen het PRS-beleid onder meer woningen bouwen, natuur aanleggen, bedrijven huisvesten of recreatievoorzieningen ontwikkelen. Het nieuwe ruimtelijke beleid van de provincie heeft als uitgangspunt: lokaal wat kan, regionaal wat moet. Gemeenten krijgen hierdoor meer ruimte om, binnen gestelde kaders, zelf beslissingen te nemen. Ruimtelijke kwaliteit staat hierbij voorop.


De verdere uitwerking van het ruimtelijk beleid rust op twee belangrijke pijlers:

  • 1. inzetten op binnenstedelijke ontwikkeling: ten minste 2/3 van de woningbouwopgave moet binnenstedelijk worden gerealiseerd. Dit sluit aan bij de vraag, vergroot het draagvlak voor voorzieningen en openbaar vervoer en vermindert de druk op het landelijk gebied. Verminderen van het overschot aan kantoren en herstructurering van bedrijventerreinen, maken ook deel uit van de binnenstedelijke opgave; en
  • 2. behoud en versterken van de kwaliteit van het landelijk gebied: het aantrekkelijk landelijk gebied moet worden behouden en versterkt, zowel voor het landelijk gebied zelf, als voor het stedelijk gebied. De cultuurhistorische waarden van onder meer de linies, de buitenplaatsen en het agrarische landschap dragen bij aan een aantrekkelijk landelijk gebied.


Gelijktijdig met de PRS is ook de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld. Sinds de vaststelling van de PRS en de PRV hebben Provinciale Staten zowel de PRS als de PRV enkele malen partieel herzien. De PRV bevat regels voor gemeenten. De gemeenten moeten deze regels in acht nemen bij het maken van ruimtelijke plannen. De regels zijn nodig om het provinciale ruimtelijke beleid te kunnen realiseren.

Binnen de rol van de provincie is het accent verlegd van toetsing naar sturing (ontwikkelings-planologie). In de verordening komt bijvoorbeeld het ontheffingsinstrumentarium niet langer voor. In plaats daarvan biedt de verordening ruimte voor lokale ontwikkelingen binnen regionale randvoorwaarden. Als aan die randvoorwaarden wordt voldaan, zijn de ontwikkelingen mogelijk zonder enige betrokkenheid van de provincie.

Voor het plangebied zijn de regels met betrekking tot 'Stedelijk gebied', 'Cultuurhistorische hoofdstructuur' en 'Landschap' van toepassing.

Stedelijk gebied

Het plangebied ligt binnen bestaand stedelijk gebied. Binnen deze aanduiding is verstedelijking toegestaan. Van verstedelijking is sprake als een ruimtelijk besluit ten opzichte van het vigerende planologische regime nieuwe mogelijkheden biedt voor vestiging of uitbreiding van stedelijke functies zoals woningen, woongebieden, niet-agrarische bedrijven, bedrijfsterreinen en stedelijke voorzieningen.

Cultuurhistorische hoofdstructuur

Op de kaart 'Cultuurhistorie' is het plangebied aangewezen als militair erfgoed. Het plangebied maakt deel uit van het gebied 'Soesterberg en omgeving'. Camouflage, afgeslotenheid, forse infrastructuur en opeenvolgende kampementen zijn de sleutelbegrippen van dit uitgestrekte militaire oefengebied. Er is een web van brede banen en wegen ontstaan met verspreid gelegen kazernes, bunkers en observatieposten. Binnen de Cultuurhistorische hoofdstructuur zijn ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk, zolang onevenredige aantasting van de genoemde waarden in het gebied wordt voorkomen. Behoud door ontwikkeling houdt ook in dat kleine aantastingen van waarden aanvaardbaar zijn als die waarden tegelijkertijd op structuurniveau worden versterkt, bijvoorbeeld door het herstel van verkavelingen, het open maken van zichtlijnen en dergelijke.

Het plangebied ligt volgens de kaart tevens in een 'historische buitenplaatszone', meer specifiek gaat het om de zone Amersfoortseweg. De Amersfoortseweg (N237) is in 1653 aangelegd als zeer brede, kaarsrechte, met bomen beplante weg in formele landschapsstijl, tussen Amersfoort en Utrecht. Het elf kilometer lange traject tussen de Amersfoortse Galgenberg en de buitenplaats Vollenhoven kreeg een regelmatige vakkenverkaveling (24 vakken van ieder honderd roeden breed) voor de aanleg van buitenplaatsen. Het is het grootste infrastructurele project uit de zeventiende eeuw in de provincie Utrecht. Essentieel voor de Amersfoortseweg is het symmetrisch-monumentale karakter. De cultuurhistorische kwaliteit ligt vooral in de nog geheel aanwezige verkavelingsritmiek met haakse dwarsassen (sorties), die rond Huis ter Heide en Soesterberg in de loop der tijd aan weerszijden van de weg naar achteren zijn verlengd. Door verbredingen en omleggingen is het monumentale karakter van de weg op diverse plaatsen aangetast, maar tussen Soesterberg en de Stichtse Rotonde is de oorspronkelijke structuur nog zichtbaar. Het heldere zeventiende-eeuwse concept van buitenplaatsen centraal op de uitgezette vakken is slechts zeer ten dele gerealiseerd, maar vormt een inspiratiebron voor toekomstige ontwikkelingen. Kenmerkend voor de bestaande buitenplaatsen zijn het vrije zicht dwars over de weg en de lanen- en wallenstructuur.

Binnend de historische buitenplaatszones is verstedelijking toestaan, mits dit bijdraagt aan het behoud van de cultuurhistorische waarde van de buitenplaatszone en de individuele buitenplaats. De verstedelijking is kleinschalig en wordt zorgvuldig ingepast in de omgeving.

Landschap

Op de kaart 'Landschap' is het plangebied aangewezen als 'Utrechtse heuvelrug'. Een ruimtelijk plan bevat bestemmingen en regels ter bescherming en versterking van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten. Een ruimtelijk plan bevat geen nieuwe bestemmingen en regels die leiden tot een onevenredige aantasting van deze kernkwaliteiten. Voor dit landschap wil de provincie de volgende kernkwaliteiten behouden en versterken:

  • robuuste eenheid;
  • reliëfbeleving;
  • extreme historische gelaagdheid.


Conclusie

In het plangebied bestaat het voornemen om vier vrijstaande woningen te realiseren. Op basis van het geldende bestemmingsplan is het initiatief qua functie reeds toegestaan. Het geldende bestemmingsplan bood de mogelijkheid om drie vrijstaande woningen en een appartementengebouw voor meerdere woningen te realiseren. Hiermee is met de ontwikkeling, per saldo, sprake van een afname van het aantal planologisch toegestane woningen in het plangebied.

De woningen worden gerealiseerd binnen bestaand stedelijk gebied. Het initiatief heeft geen negatief effect op de cultuurhistorische waarden van het militair erfgoed 'Soesterberg en omgeving'. Het plangebied ligt in een 'historische buitenplaatszone, maar maakt niet daadwerkelijk deel uit van een historische buitenplaats. De ontwikkeling in het plangebied heeft dan ook geen negatief effect op historische buitenplaatsen in de historische buitenplaatsenzone. De realisatie van de woningen zorgt daarnaast niet voor een aantasting van de kernwaliteiten van de 'Utrechtse heuvelrug'.

Het initiatief is in overeenstemming met het provinciale beleid.

4.2.3 Bouwsteen Wonen

In aanloop naar de Omgevingsvisie werkt de gemeente Soest bouwstenen uit voor de beleidsterreinen in het fysieke domein, zo ook een Bouwsteen Wonen. De Bouwsteen Wonen beschrijft voor welke woonopgaven de gemeente de komende jaren staat en welke ambities zij heeft als het gaat om wonen. Een belangrijk onderdeel daarin is het faciliteren van de nieuwbouwopgave.

In de Bouwsteen Wonen wordt een grote woningbehoefte vastgesteld, zowel voor de kern Soest als Soesterberg. Doelstelling is om het wonen in de gemeente Soest aantrekkelijk te houden en te anticiperen op verwachte demografische ontwikkelingen. De gemeenteraad stelde hiertoe in 2011 de volgende kaders vast: de bevolkingsopbouw dient meer in lijn te komen met het landelijk gemiddelde en de bevolkingsomvang neemt toe naar 39.500 inwoners in de kern Soest en naar 9.000 tot 9.500 inwoners in Soesterberg. Dit Raadskader is leidend in de Bouwsteen Wonen.

Uitgaande van de autonome bevolkingsontwikkeling (dus als er enkel voor de lokale behoefte wordt gebouwd) wordt een afname van de bevolkingsomvang in de gemeente voorzien. Daarnaast neemt het aandeel oudere huishoudens (55+ maar vooral 75+) steeds verder toe (vergrijzing). Om de doelstellingen uit het Raadskader te behalen, zullen meer woningen moeten worden gebouwd om huidige inwoners vast te houden en (met name jonge) huishoudens uit de omliggende regio aan te trekken. Dat is zeker haalbaar, gelet op de aantrekkelijke woonomgeving en de centrale ligging. Bovendien wordt er de komende jaren nog een aanzienlijke woningbehoefte in de regio verwacht. Een opgave waar ook de gemeente Soest invulling aan wil geven.

De totale nieuwbouwopgave in de gemeente Soest bedraagt + 2.125 woningen tot 2030. Voor een deel wordt deze opgave ingevuld door bestaande plannen, voor een deel vraagt het om nieuwe plannen en locaties. In de kern Soesterberg komt de woningbouwopgave neer + 1.025 woningen tot 2030. De huidige plancapaciteit in de kern is voldoende toereikend om deze woningbouwopgave te realiseren.

Conclusie

Het plan voorziet in de mogelijkheid tot de bouw van vier vrijstaande woningen op een locatie waar reeds woningbouw mogelijk is. De locatie maakt dan ook deel uit van de bestaande plancapaciteit. Door aanpassing van de bouwwijze en de verplaatsing van de bouwvlakken wordt een concreet en haalbaar bouwplan mogelijk gemaakt, waarbij tevens rekening wordt gehouden met de belangen van de omwonenden. Met de bouw van de woningen wordt voorzien in de actuele woningbehoefte van de gemeente Soest in het algemeen en Soesterberg in het bijzonder.

4.3 Milieuffectrapportage

4.3.1 Wet- en regelgeving

Om te bepalen of voor het project een milieueffectrapport (M.E.R.) moet worden opgesteld, is het van belang om te kijken of de ontwikkeling een activiteit is als opgenomen in de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.).

In de bijlage van het Besluit m.e.r. zijn twee onderdelen (C en D) opgenomen. Het onderscheid tussen deze twee bijlagen is dat in bijlage C er direct sprake is van een m.e.r.-plicht voor besluiten met een omvang boven de drempelwaarden en besluiten onder de drempelwaarden zijn niet m.e.r.-plichtig. Onderdeel D geeft aan of er voor besluiten beoordeeld moet worden of er m.e.r. noodzakelijk is. Voor besluiten met een omvang boven de drempelwaarden moet een m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd en voor besluiten met een omvang onder de drempelwaarden een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling. Pas na het uitvoeren van een (vormvrije) m.e.r-beoordeling is duidelijk of er een M.E.R. moet worden opgesteld.

4.3.2 Onderzoek

Dit bestemmingsplan maakt geen activiteiten uit bijlagen C en D van het 'Besluit milieueffectrapportage' mogelijk. In het plangebied is op basis van het geldende bestemmingsplan reeds woningbouw mogelijk. Er is daarom geen die aanleiding voor een (vormvrije) m.e.r-beoordeling of het opstellen van een M.E.R.

4.3.3 Conclusie

Het bestemmingsplan kan zonder m.e.r.(-beoordeling) worden vastgesteld.

4.4 Milieuzonering

4.4.1 Wet- en regelgeving

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid hebben als doel om de kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven andere 'inrichtingen' enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. Oftewel het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate het milieu sterker wordt belast.


Milieuzonering heeft twee doelen:

  • voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • voldoende zekerheid bieden aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.


Soest hanteert voor het bepalen van de afstanden de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Hierin staat een hele reeks van milieubelastende activiteiten met richtafstanden ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend. De afstanden worden gemeten tussen de grens van de milieubelastende bestemming en gevel van een milieugevoelige functie. De richtafstanden zijn uitsluitend van toepassing voor nieuwe situaties (nieuwe ontwikkelingen) en niet voor bestaande situaties, waarbij het zo kan zijn, dat gevestigde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies op een kleinere afstand van elkaar gesitueerd zijn. In bestaande situaties kan de afstand kleiner zijn dan de gewenste richtafstand. Naast de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering' kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwetgeving gelden. Bijvoorbeeld uit de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving (Wgv) of de veiligheidsregelgeving (Bevi/Revi). Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van de nieuwe ontwikkelingen.


Rustige woonwijk

Om een goede milieuzonering op te stellen is een analyse en beschrijving van de omgeving nodig. De richtafstanden van de VNG gelden standaard voor het omgevingstype rustige woonwijk. In een 'rustige woonwijk' zijn functies gescheiden: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de 'rustige woonwijk' zijn 'rustig buitengebied', 'stiltegebied' en 'natuurgebied'. Voor al deze omgevingstypes gelden dezelfde richtafstanden.


Gemengd gebied

Naast het omgevingstype 'rustige woonwijk' hanteert de VNG ook het omgevingstype 'gemengd gebied'. Als hier sprake van kunnen de richtafstanden tussen milieubelastende en milieugevoelige functies (vooral het aspect geluid) met één afstandsstap worden verlaagd, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat. Het aspect geluid is in dit soort gebieden vaak maatgevend. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot het omgevingstype 'gemengd gebied'. Gezien de functiemenging of de ligging nabij drukke wegen kent het gemengd gebied een hogere milieubelasting. Dat rechtvaardigt het verlagen van de richtafstanden met één stap. De richtafstand van 30 meter voor een bedrijf in milieucategorie 2 kan dan bijvoorbeeld worden verkleind tot 10 meter.


In navolgende tabel zijn de richtafstanden per milieucategorie bij de omgevingstypen 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied' weergegeven.

Milieucategorie   Richtafstand voor omgevingstype
'rustige woonwijk'  
Richtafstand voor omgevingstype
'gemengd gebied'  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

Tabel: relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype.


Functiemenging

Naast 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied' is er een derde categorie: 'gebieden met functiemenging'. Hier kunnen milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gelegen zijn of worden gesitueerd. In deze gebieden is het niet goed mogelijk om functiescheiding toe te passen. Denk bijvoorbeeld aan stads- en wijkcentra, horecaconcentraties en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om meer levendigheid tot stand te brengen. De richtafstandenlijst is voor gebieden met functiemenging niet toepasbaar. Voor deze gebieden heeft de VNG een "Staat van Bedrijfsactiviteiten voor gebieden met functiemenging". Hierin zijn alle milieubelastende activiteiten opgenomen, die in principe in een gebied met functiemenging kunnen worden toegelaten.

De milieubelastende activiteiten zijn ingedeeld in categorie A, B of C.

  • A: activiteiten die zo weinig milieubelastend voor de omgeving zijn, dat ze in gebieden met functiemenging aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding van wonen en bedrijven zijn hiervoor voldoende.
  • B: activiteiten in gemengd gebied met een zodanige milieubelasting voor de omgeving, dat ze bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies plaats moeten vinden.
  • C: activiteiten die door hun verkeer aantrekkende werking op een goede ontsluiting op de hoofdinfrastructuur zijn aangewezen.


Voor de toelaatbaarheid van deze activiteiten gelden samengevat de volgende randvoorwaarden:

  • het gaat om kleinschalige, vaak ambachtelijke bedrijvigheid;
  • productie en/of laad- en loswerkzaamheden vinden alleen overdag plaats;
  • activiteiten (inclusief opslag) geschieden hoofdzakelijk inpandig;
  • activiteiten met een hoge vervoersintensiteit moeten beschikken over een goede aansluiting op de hoofdinfrastructuur.
4.4.2 Onderzoek

Typering gebied

In de nabije omgeving van het plangebied zijn zowel woningen als functies aanwezig die hinder veroorzaken. De hinderveroorzakende functies betreffen verschillende maatschappelijke functies. Het plangebied grenst aan de oostzijde aan een lagere school en een kinderdagverblijf. Aan de noordzijde grenst het plangebied aan een kerk en aan de zuidzijde bevindt zich een begraafplaats. Door deze menging van functies kan het plangebied en haar omgeving, in het kader van bedrijven en milieuzonering, worden aangemerkt als een 'gemengd gebied'.

Hinderveroorzakende functies in het plangebied

Binnen het plangebied worden geen functies gerealiseerd die milieuhinder veroorzaken. De woningen zelf zijn wel milieuhindergevoelig.

Hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied 

Naast voorgenoemde toetsing moet onderzocht worden of de functies in het plangebied hinder ondervinden van hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied. Hierna wordt daarop ingegaan.

De VNG-brochure geeft de volgende minimaal aanbevolen richtafstanden (in meters) aan voor de genoemde functies:

Functie   Geur   Stof   Geluid   Gevaar   Grootste afstand  
Scholen voor basis- en algemeen voortgezet onderwijs   0   0   30   0   30  
Kinderopvang   0   0   30   0   30  
Kerkgebouwen e.d.   0   0   30   0   30  
Begraafplaatsen   0   0   10   0   10  

De geadviseerde afstand tussen de woningen en de school en het kinderdagverblijf bedraagt 30 m. De woningen worden op meer dan 30 meter van deze functies gerealiseerd. Ten opzichte van het geldende bestemmingsplan komen de bouwvlakken verder van de school en het kinderdagverblijf te liggen. geprojecteerd. Daarmee is sprake van een verbetering van het akoestisch klimaat ter plaatse van de woningen.

De geadviseerde minimale afstand tussen de woningen en de begraafplaats is 10 m. Het bouwvlak van de meest zuidelijke woning ligt op korte afstand dan 10 m van de begraafplaats. Op basis van het geldende bestemmingsplan is hier reeds een vrijstaande woning toegestaan. Omdat sprake is van een gemengd gebied kan de richtafstand met één stap worden verkleind, zodat een richtafstand van 0 m geldt. De afstand tussen de woningen en de begraafplaats is daarmee voldoende groot.

De geadviseerde minimale afstand tussen de woningen en de kerk is 30 m. De werkelijke afstand tussen de meest noordelijk gelegen woning is circa 25 m. Ook voor deze woning geldt dat reeds op deze afstand woningbouw mogelijk is op basis van het geldend bestemmingsplan. Omdat sprake is van een gemengd gebied kan de richtafstand met één stap worden verkleind, zodat een richtafstand van 10 m geldt. De afstand tussen de woningen en de begraafplaats is daarmee voldoende groot.

4.4.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de gewenste ontwikkelingen in het plangebied.

4.5 Bodem

4.5.1 Wet- en regelgeving


Wet bodembescherming

De Wet bodembescherming gaat primair over bescherming en sanering van de bodem, zowel landbodems als waterbodems. De Wet bodembescherming geeft aan wanneer er sprake is van ernstige bodemverontreiniging en of er gesaneerd moet worden. De hoeveelheid grond dan wel grondwater en de mate van vervuiling zijn criteria voor de mate van bodemverontreiniging. Sanering is nodig als er risico's zijn voor mens, flora en fauna. De urgentie hangt ook af van de mate van verspreiding van de bodemverontreiniging. Voor gevallen van ernstige bodemverontreiniging is er bij niet gewijzigd grondgebruik soms geen noodzaak tot saneren. Voorbeelden zijn voormalige stortplaatsen en kleine verontreinigingen in het diepere grondwater. De provincie Utrecht heeft alle gevallen van ernstige bodemverontreinigingen in beeld gebracht; ook in de gemeente Soest.

4.5.2 Onderzoek

Op basis van het geldend bestemmingsplan is woningbouw op de locatie reeds mogelijk. Om die reden mag worden aangenomen dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de bouw van de vier vrijstaande woningen. Het plangebied is niet eerder bebouwd geweest, industrieel- of maatschappelijk benut. Na de ontginning in de 19e eeuw, is het terrein als pastorietuin benut en vormde het een overgang van de kerk naar de begraafplaats. Om die reden kan het plangebied als een 'onverdachte' locatie voor bodemverontreiniging worden aangemerkt. Op grond van de beschikbare informatie wordt ter plaatse geen ernstige bodemverontreiniging verwacht. Daarom acht de gemeente het - in het kader van de herziening van het bestemmingsplan - niet noodzakelijk om een bodemonderzoek uit te voeren.

Voordat de omgevingsvergunning voor het bouwen van de woningen afgegeven kan worden, moet echter wel een bodemonderzoek worden uitgevoerd. Uit dit onderzoek moet blijken dat de bouw van de woningen, vanuit milieuhygiënisch oogpunt, uitvoerbaar is.

4.5.3 Conclusie

Het aspect bodem vorm geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

4.6 Geluid

4.6.1 Wet- en regelgeving


Wet geluidhinder

De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh) alsook de Luchtvaartwet. De Wet geluidhinder biedt geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) bescherming tegen geluidhinder van wegverkeerlawaai, spoorweglawaai en industrielawaai door middel van zonering. Met de invoering van geluidproductieplafonds voor hoofd(soor)wegen op 1 juli 2012 geldt de Wgh niet meer voor de aanleg/wijziging van hoofd(spoor)wegen, maar nog wel voor de bouw van gevoelige bestemmingen langs deze wegen. De Wet geluidhinder heeft een sterk verband met de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Anders dan de naam van de Wet geluidhinder misschien suggereert, worden niet alle milieugerichte geluidsaspecten in de Wet geluidhinder geregeld.


Geluidsonderwerpen die niet in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn onder andere:

  • Aanleg/wijzigen van hoofd(spoor)wegen (Hst. 11 Wet milieubeheer);
  • Luchtvaartlawaai (Luchtvaartwet, Wet luchtvaart);
  • Bescherming van werknemers tegen lawaai (Arbeidsomstandighedenwet);
  • Industrielawaai (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, Activiteitenbesluit);
  • Geluid in de ruimtelijke ordening voor zover niet geregeld in de Wgh (Wet ruimtelijke ordening, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht);
  • Geluidswering gevels (Woningwet, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, Bouwbesluit 2012);
  • Geluid op straat (APV).


Bij vaststelling van een bestemmingsplan houden we rekening met deze regels en wetten als:

  • we gronden bestemmen voor nieuwe geluidsgevoelige objecten (bijv. woningen en onderwijsgebouwen) binnen zones langs (spoor-)wegen, zones rondom industrieterreinen en zones rondom luchtvaartterreinen;
  • we gronden bestemmen voor de aanleg van nieuwe, dan wel reconstructie van gezoneerde (spoor-)wegen;
  • we gronden bestemmen voor (nieuwe) industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen;
  • we zonegrenzen van industrieterreinen en luchtvaartterreinen herzien.


De geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mag in principe niet hoger zijn dan de voorkeurgrenswaarde. Als de geluidbelasting op de gevel wel hoger is dan de voorkeurgrenswaarde, kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek worden gedaan tot vaststelling van hogere waarden. Hierbij mag de geluidsbelasting de uiterste grenswaarde echter niet overschrijden. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen kunnen per geluidsbron verschillen. Om voor vaststelling van een hogere grenswaarde in aanmerking te kunnen komen, moet aan de volgende wettelijke eis worden voldaan: het moet om een situatie gaan waarbij maatregelen om het verwachte geluidsniveau terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard stuiten.


Wegverkeerslawaai

Langs alle wegen bevinden zich als gevolg van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones, behalve bij woonerven en 30 km-gebieden. Nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen, binnen zones van wegen moeten worden getoetst aan de Wgh (artikel 74). De breedte van de zone langs wegen is afhankelijk van de ligging van een weg (in stedelijk gebied of buitenstedelijk) en van het aantal rijstroken. Bij nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen is akoestisch onderzoek nodig. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen. De voorkeursgrenswaarde voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen bedraagt veelal 48 dB(A). De uiterste grenswaarde bedraagt binnen de bebouwde kom 63 dB(A). Buiten de bebouwde kom bedraagt de uiterste grenswaarde 53 dB(A).


Spoorweglawaai

De zonebreedte bij spoorwegen is volgens art. 106b van de Wet geluidhinder afhankelijk van het aantal sporen en de intensiteit van het gebruik. Bij nieuwe/gewijzigde geluidsgevoelige bestemmingen in de zone moet akoestisch onderzoek worden gedaan. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde bedragen respectievelijk 55 en 68 dB(A).


Industrielawaai

Rond industrieterreinen waarop de mogelijkheid aanwezig is tot vestiging van bedrijven, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, de zogenaamde grote lawaaimakers, moet op grond van art. 41 van de Wet geluidhinder een geluidzone worden vastgesteld. In deze zone gelden regels ten aanzien van nieuwbouw van geluidsgevoelige bestemmingen. Door middel van zonebeheer moet worden voorkomen, dat de geluidbelasting ten gevolge van de geluidemissie van de bedrijven gezamenlijk buiten de zone hoger wordt dan de voorkeursgrenswaarde. Binnen de zone moeten zonodig maatregelen worden getroffen en kan voor de geluidsgevoelige bestemmingen een hogere waarde worden vastgesteld. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde bedragen respectievelijk 50 en 60 dB(A).

4.6.2 Onderzoek

In het plangebied bestaat het voornemen om vier vrijstaande woningen te realiseren. Het geldende bestemmingsplan bood de mogelijkheid om drie vrijstaande woningen en een appartementengebouw voor meerdere woningen te realiseren.

De nieuwe woningen worden, ten opzichte van de mogelijkheden uit het geldend bestemmingsplan, iets dichter op de weg waaraan de woningen worden ontsloten, gerealiseerd. Voor deze weg (Novalaan) geldt een 30 km/u regime. Voor wegen met een 30 km/u regime is geen onderzoekszone van toepassing, waardoor een onderzoek achterwege kan blijven.

Ten noorden van het plangebied ligt de provinciale weg N237 (Amersfoortsestraat). Uit de provinciale geluidskaart1, op basis van intensiteiten van 2016, blijkt dat de geluidsbelasting op de gevels van de woningen, als gevolg van de weg, lager is dan 50 dB (zie navolgende afbeelding). Met aftrek van 2 dB (ex. artikel 110g Wgh), in verband met het stiller worden van gemotoriseerde voertuigen op termijn, voldoet de geluidsbelasting ter plaatse van de woningen aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Dit betekent dat de woningen, ten opzichte van de N237, akoestisch gunstig gelegen zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0342.BPSTB0022-0301_0008.png"

Uitsnede kaart geluidsbelasting provinciale wegen (2016)

Er is geen sprake van geluidhinder als gevolg van gezoneerde industrieterreinen of een spoorwegen, omdat deze niet aanwezig zijn in de omgeving van het plangebied.

4.6.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect geluid geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.

4.7 Lucht

4.7.1 Wet- en regelgeving


Wet milieubeheer

De hoofdlijnen voor luchtkwaliteitseisen staan in de Wet milieubeheer (Wm). Het verkeer langs drukke wegen kan voor overschrijdingen van grenswaarden (concentraties) voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) zorgen. Aspecten van de Wm worden in afzonderlijke uitvoeringsregelingen uitgewerkt.


De belangrijkste zijn:

  • Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen), ook wel Besluit NIBM;
  • Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen), ook wel Regeling NIBM;
  • Besluit gevoelige bestemmingen.


Het Besluit NIBM legt vast wanneer een project met ruimtelijke gevolgen niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Hiervan is sprake als aannemelijk is, dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van minder dan 3%. Deze 3 %-grens is van toepassing sinds 2009 toen het Nationaal Samenwerkingprogramma Lucht in werking trad. In de Regeling NIBM is onder andere voor kantoren en woningen aangegeven bij welke eenheden/ aantallen de 3%-grens wordt overschreden en er luchtkwaliteitberekeningen of luchtkwaliteit-onderzoek nodig is. Voor woningen is in de Regeling NIBM het maximale aantal van 1.500 nieuwe woningen gesteld uitgaande van de 3%-grens. Het besluit gevoelige bestemmingen is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof en stikstofdioxide, vooral kinderen, ouderen en zieken. Daarom voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteit-onderzoek nodig is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, in beide gevallen gemeten vanaf de rand van de weg. Als in zo'n onderzoekzone de grenswaarden voor fijn stof of stikstofdioxide (dreigen te) worden overschreden, mag het totaal aantal mensen, dat hoort bij een 'gevoelige bestemming' niet toenemen. Vestiging van bijvoorbeeld een school is dan niet toegestaan. Bij uitbreidingen van bestaande gevoelige bestemmingen is een eenmalige toename van maximaal 10% van het totale aantal blootgestelden toegestaan. De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming: scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het besluit geldt voor nieuwbouw, uitbreiding van gevoelige bestemmingen én voor functiewijziging van bestaande gebouwen naar een gevoelige bestemming. Is (dreigende) normoverschrijding niet aan de orde, dan is er ook geen bouwverbod voor gevoelige bestemmingen binnen de onderzoekzone.

4.7.2 Onderzoek

In het plangebied bestaat het voornemen om vier vrijstaande woningen te realiseren. Het geldende bestemmingsplan bood de mogelijkheid om drie vrijstaande woningen en een appartementengebouw voor meerdere woningen te realiseren. Hiermee is met de ontwikkeling, per saldo, sprake van een afname van het aantal planologisch toegestane woningen in het plangebied. Volgens de ministeriële regeling NIBM draagt een bouwplan met minder dan 1.500 woningen niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.

In het plangebied worden geen gevoelige functies beoogd zoals bedoeld in het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Toetsing aan de grenswaarden is daarom niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de lokale luchtkwaliteit onderzocht, zodat onacceptabele gezondheidsrisico's kunnen worden uitgesloten. Hiertoe is de monitoringstool2 uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van de rijksoverheid geraadpleegd. De monitoringstool geeft inzicht in de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in het plangebied tussen 2016 en 2030. De monitoringstool kent scenario's zonder en met lokale maatregelen die er voor moeten zorgen dat op termijn overal aan de grenswaarden wordt voldaan. Beide typen scenario's laten in de toekomst een afname van de concentraties zien. Dit komt doordat bedrijven en het verkeer steeds schoner worden door technologische verbeteringen. De monitoringstool maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2016, 2020 en 2030 in het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.

4.7.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.8 Externe veiligheid

4.8.1 Wet- en regelgeving


Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor inrichtingen is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) het belangrijkste toetsingskader. Hierin zijn bijvoorbeeld grenswaarden en oriënterende of richtwaarden opgenomen voor het zgn. plaatsgebonden risico en het groepsrisico.


Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen in de directe omgeving lopen als gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt en transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven.


Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water en door leidingen.


Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.


Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken, dat wil zeggen 24-uur per dag en gedurende het gehele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur.


Het groepsrisico (GR) drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval in een inrichting waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De normen voor het GR hebben een oriënterende waarde (inspanningsverplichting). Indien de oriënterende waarde voor het GR wordt overschreden, legt dit in het algemeen ook ruimtelijke beperkingen op aan een gebied buiten de 10-6-contour (PR).


Besluit externe veiligheid transportroutes

Op 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) in werking getreden waarmee het verplicht wordt transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd vast te leggen in het bestemmingsplan.


In de Regeling Basisnet staat waar risicoplafonds liggen langs transportroutes en welke regels er gelden voor ruimtelijke ontwikkeling. Het Basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen. Het Basisnet heeft als doel een evenwicht te creëren tussen de belangen van het vervoer van gevaarlijke stoffen en de bebouwde omgeving die hier langs ligt en de veiligheid van omwonenden. Het Basisnet stelt aan de ene kant regels aan het vervoer van gevaarlijke stoffen en geeft aan de andere kant aan welke beperkingen gelden in het gebied rond de betreffende routes. Zo wordt aan iedereen die dicht bij deze snelwegen en spoorwegen woont of verblijft een basisbeschermingsniveau geboden.


De Wet basisnet is een heel stelsel van wetten en regels. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs) de belangrijkste wet. Hierin staan de risiconormen en de regels voor de beheersing van het risico van het vervoer.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).


Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations voor besluiten met gevolgen voor de externe veiligheid

Op 28 juni 2016 is de "Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations voor besluiten met gevolgen voor de externe veiligheid" in de Staatscourant gepubliceerd. Deze circulaire vraagt actie van gemeenten bij het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan rondom LPG-tankstations en bij het verlenen van een omgevingsvergunning milieu voor het oprichten van een LPG-tankstation. De circulaire beoogt dat gemeenten, naast een risicobenadering in het kader van het Bevi (plaatsgebonden risico en groepsrisico), uitdrukkelijk ook een effectbenadering toepassen bij besluiten rondom LPG-tankstations. De effectbenadering is van toepassing als er een nieuw bestemmingsplan wordt vastgesteld op grond waarvan kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten nabij een LPG-tankstation gerealiseerd kunnen worden of op een omgevingsvergunning milieu voor het oprichten van een LPG-tankstation.

4.8.2 Onderzoek

In het plangebied bestaat het voornemen om vier vrijstaande woningen te realiseren. Het geldende bestemmingsplan bood de mogelijkheid om drie vrijstaande woningen en een appartementengebouw voor meerdere woningen te realiseren. Hiermee is met de ontwikkeling, per saldo, sprake van een afname van het aantal planologisch toegestane woningen in het plangebied. Er is daarmee ook sprake van een afname van het aantal kwetsbare objecten in het plangebied.

De navolgende afbeelding bevat een fragment van de risicokaart Nederland. De globale ligging van het plangebied is aangeduid met een blauw kader.

afbeelding "i_NL.IMRO.0342.BPSTB0022-0301_0009.png"

Uitsnede risicokaart Nederland

In de omgeving van het plangebied zijn geen stationaire risicobronnen aanwezig.

Ten noorden van het plangebied bevindt zich de N237 (Amersfoortsestraat) en ten zuiden ligt de A28. Over deze wegen worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Het aantal personen in de dag- en nachtperiode in het plangebied neemt, ten opzichte van de geldende planologische mogelijkheden, echter af. Om die reden kan een nadere toetsing, in het kader van het groepsrisico, achterwege blijven.

4.8.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

4.9 Water

4.9.1 Beleid, Wet- en regelgeving

Algemeen

In het kader van het Nationaal Bestuursakkoord Water moet bij ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de waterhuishouding niet negatief wordt beïnvloed door de beoogde ruimtelijke ontwikkeling. Dit is vastgelegd in het procesinstrument de Watertoets. In de waterparagraaf van het ruimtelijke plan moeten de resultaten van deze toets worden opgenomen, waaronder het wateradvies van de waterbeheerder.


Waterbeheerprogramma 2016-2021   Waterschap Vallei & Veluwe

Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Vallei & Veluwe. In september 2015 is het nieuwe Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld. Hierin beschrijft het waterschap de ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, het zorgen voor voldoende én schoon oppervlaktewater, het zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van samenwerkings- en innovatiemogelijkheden. Op basis van nieuwe opgaven als klimaatverandering, zuivering van complexe stoffen en maatschappelijk ontwikkelingen zoals het streven naar een duurzaamheid en circulaire economie zijn een zestal ambities geformuleerd:

  • beschermen tegen overstromingen;
  • zorgen voor de juiste hoeveelheid water;
  • zorgen voor de goede oppervlaktewaterkwaliteit;
  • schoon en vuilwater worden zoveel mogelijk gescheiden;
  • hoogst mogelijk waarde uit water halen;
  • beheren afvalwaterketen en watersysteem als een geheel met partners.

Gemeentelijk water- en rioleringsplan Baarn en Soest 2018-2022
Het Gemeentelijk water- en rioleringsplan gaat over alle gemeentelijk watertaken (afvalwater, hemelwater en grondwater), het stedelijk oppervlaktewater en de integratie met onze leefomgeving. Het plan beschrijft de achtergronden, het beleid, het programma en de financiën. Ook komen de rollen van gemeente, waterschap, bewoners en bedrijven aan bod. En het plan houdt rekening met recente ontwikkelingen en het pas afgeronde technische onderzoek Basiswaterketenplan.

De gemeente zorgt voor het inzamelen en afvoeren of verwerken van stedelijk afvalwater en hemelwater. Voor zover doelmatig neemt de gemeente maatregelen tegen grondwateroverlast en zorgen ze samen met het waterschap Vallei en Veluwe dat het stedelijke oppervlaktewater schoon, veilig en beleefbaar is. De gemeente zorgt niet overal en niet altijd voor het water. Bewoners en bedrijven moeten zelf voor de voorzieningen op hun perceel zorgen. In sommige gebieden en situaties moeten zij het regenwater bergen en verwerken of afvoeren, of zelf maatregelen nemen tegen grondwaterproblemen. In het Gemeentelijk water- en rioleringsplan is aangegeven wat de gemeente doet en waarvoor bewoners en bedrijven zelf verantwoordelijk zijn.

Water en riolering zijn van groot belang voor de volksgezondheid en onze leefomgeving. Het grondwater is belangrijk voor bomen, planten, het bodemleven en de drinkwatervoorziening. Het oppervlaktewater draagt bij aan de ruimtelijke kwaliteit en wordt gebruikt voor ontspanning en recreatie. Een gezonde leefomgeving betekent ook een groene en koele leefomgeving. Minder zichtbaar maar zeker zo belangrijk, is de riolering onder de grond. Een goed functionerende riolering is nodig voor de volksgezondheid, een schone leefomgeving en het beperken van wateroverlast. Door de klimaatverandering wordt dit alles nog belangrijker. De gemeente maakt het watersysteem en de riolering duurzaam en robuust, zodat deze de effecten van de klimaatverandering kunnen opvangen. Dit gebeurt in samenhang met andere ingrepen in de (stedelijke) omgeving, waarbij de gemeente kansen benut en effectgericht werkt.De thema’s om tot een duurzaam en robuust systeem te komen zijn:

  • Baarn en Soest klimaatbestendig;
  • duurzame afvalwaterketen;
  • bewoners bewust;
  • beleefbaar water;
  • goed beheren;
  • financiën op orde.
4.9.2 Onderzoek

Situatie plangebied

Algemeen

In het plangebied bestaat het voornemen om vier vrijstaande woningen te realiseren. Het geldende bestemmingsplan bood de mogelijkheid om drie vrijstaande woningen en een appartementengebouw voor meerdere woningen te realiseren. Het mogelijkheden tot het realiseren van verhard oppervlak zal, ten opzichte van de geldende planologische mogelijkheden, niet toenemen.

Grondwater

Het plangebied bevindt zich op de Utrechtse Heuvelrug. Vanaf het maaiveld tot op een diepte van circa 120 m -mv bestaat de bodem uit matig fijn tot middel grof zand. Dit is het eerste watervoerend pakket. Er is geen sprake van een deklaag. Het grondwaterniveau binnen het plangebied ligt op ongeveer 5 à 8 meter beneden maaiveld. Er is sprake van een infiltratiegebied.

Afvoer hemelwater

Hemelwater afkomstig van de nieuw te bouwen woning wordt niet op de riolering geloosd, maar afgekoppeld en ter plaatse geïnfiltreerd via infiltratiebakken. De omvang van de hemelwaterberging en de infiltratieopstelling wordt in een later stadium verder uitgewerkt. Gelet op de infiltratiemogelijkheden ter plaatse hoeven er geen extra voorzieningen in de vorm van bergingsvijvers aangelegd te worden.

Afvalwater

De nieuwe woningen worden aangesloten op het rioolsysteem van Soesterberg. Het afvalwater van de gehele kern Soesterberg wordt met behulp van rioolgemaal Soesterberg afgevoerd naar de zuivering in Soest. Het rioolgemaal en transportleiding hebben een beperkte capaciteit. Aangenomen wordt dat de capaciteit voldoende is voor de afvoer van het rioolwater van de vier woningen in het plangebied.

Waterkwaliteit

Bij de bouw van de nieuwe woningen worden uitsluitend duurzame (niet-uitlogende) materialen toegepast waardoor de waterkwaliteit op peil blijft.

Het initiatief heeft geen negatief effect op de waterhuishouding ter plaatse.

Watertoets

Het plangebied ligt in het beheersgebied van het waterschap Vallei en Veluwe. Voor het doorlopen van de watertoets gebruikt dit waterschap de website www.dewatertoets.nl. Het waterschap kijkt, op basis van de antwoorden die op de website worden ingevuld, of bij de ruimtelijke ontwikkeling voldoende rekening is gehouden met de waterhuishouding ter plaatse en geeft een wateradvies.

Op basis van de ingevulde digitale watertoets wordt door het waterschap geconcludeerd dat er sprake is van een ruimtelijk plan met een klein waterbelang voor het waterschap3. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven. De watertoets met het wateradvies is als Bijlage 1 bijgevoegd.

4.9.3 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.10 Natuur en groen

4.10.1 Wet- en regelgeving

Wet natuurbescherming

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Deze wet vervangt drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. De Wet natuurbescherming volgt in hoofdlijnen de bepalingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn op. De belangrijkste beschermde natuurwaarden in de Wet Natuurbescherming zijn:

  • Beschermde natuurgebieden (Natura 2000-gebieden);
  • Aangepaste soortenlijst beschermde planten en dieren;
  • Expliciete vermelding intrinsieke waarde van natuur (art. 1.10);
  • Algemene zorgplicht voor natuurgebieden en in het wild levende dieren, planten en hun leefomgeving (art. 1.11);
  • Actieve soortenbescherming (art. 1.12): verplichting voor provincies.


Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. In de wet heet dit de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. In het Natuurnetwerk Nederland liggen bestaande natuurgebieden, waaronder de 20 Nationale Parken; gebieden waar nieuwe natuur aangelegd wordt; landbouwgebieden, beheerd volgens agrarisch natuurbeheer; ruim 6 miljoen hectare grote wateren: meren, rivieren, de kustzone van de Noordzee en de Waddenzee en alle Natura 2000-gebieden.


Vanaf 2014 zijn de provincies verantwoordelijk voor het Natuurnetwerk Nederland. Tot die tijd was de Rijksoverheid hiervoor verantwoordelijk. Het Natuurnetwerk Nederland moet uiteindelijk samen met de natuurgebieden in andere Europese landen het aaneengesloten pan-Europees Ecologisch Netwerk (PEEN) vormen.


De bescherming van de EHS betekent niet dat bijvoorbeeld woningbouw en bedrijvigheid altijd verboden zijn. Ontwikkelingen zijn onder bepaalde voorwaarden mogelijk. Het Rijk en de provincies hebben hiervoor samen met gemeenten en maatschappelijke organisaties, spelregels opgesteld. In de EHS geldt het 'nee, tenzij'-principe. Ruimtelijke ingrepen zijn niet toegestaan, tenzij er geen alternatieven zijn. Ook moeten de ontwikkelingen een groot openbaar belang hebben. De schadelijke effecten van de activiteit op de natuur moeten bovendien worden gecompenseerd. Ook hierover zijn afspraken gemaakt.


De groene kernkwaliteit van Soest 2014

Het groenbeleid is vastgelegd in de nota 'de groene kernkwaliteit van Soest' (2014). De gemeente Soest heeft een uitgebreide groenstructuur zowel binnen de bebouwde kom als in het groene buitengebied. Daarbij zijn nog veel landschappelijke cultuurhistorische elementen aanwezig. De kernkwaliteit van het groen in Soest bestaat uit een combinatie van visueel-ruimtelijke, functioneel-ruimtelijke en economische kwaliteiten. Het groen op dorps- en wijkniveau draagt bij aan de collectieve beleving van de groene kernkwaliteit, waarbij bomen de belangrijkste groenelementen zijn. Het groen dat bepalend is voor de groene kernkwaliteit is vastgelegd op de groenstructuurkaart.


Het doel van de nota 'de groene kernkwaliteit van Soest' en de groenstructuurkaart is:

  • Het behouden en versterken van de groene kernkwaliteit van Soest;
  • Het herstel van landschappelijke cultuurhistorische elementen;
  • Het bieden van kaders voor het herstel van lanenstructuren en landschappelijke cultuurhistorische elementen.


Bescherming en kap van bomen (2012)

In de nota 'Bescherming en kap van bomen' is het beleid rondom het duurzaam beschermen van bomen en de regels voor het kappen vastgelegd. De juridische regels rondom het beschermen en kappen van bomen zijn vastgelegd in de Algemene Plaatselijke Verordening Soest (APV Soest).


Het beschermen van bomen is gericht op het behoud van het groene karakter van de gemeente Soest, dat hoofdzakelijk wordt bepaald door bomenstructuren. Daarnaast kunnen individuele bomen of bomengroepen van grote waarde zijn voor een bepaalde plek.


De te beschermen bomen zijn onderverdeeld in vijf categorieën:

  • 1. Bomenstructuren zoals vastgelegd op de groenstructuurkaart, en de parkwijken;
  • 2. Monumentale bomen (particulier en gemeentelijk);
  • 3. Waardevolle bomen (gemeentelijk);
  • 4. Toekomstig monumentale particuliere bomen op percelen van meer dan 175m²;
  • 5. Overige openbare bomen.


De beschermwaardige bomen van categorieën 1 t/m 3 zijn vastgelegd op de bomenkaart van Soest. Voor deze bomen geldt een concreet verbod op het vellen. Er wordt géén vergunning verleend voor kap, tenzij sprake is van een zwaarwegend planologisch argument van algemeen belang. Daarbij geldt de juridische voorwaarde dat eerst aantoonbaar gekeken moet worden naar alternatieve ruimtelijke en boomkundige oplossingen om de monumentale boom te behouden. Er wordt altijd een herplantplicht opgelegd.


Voor de bomen in categorie 4 en 5 geldt dat een vergunning wordt verleend mist geen sprake is van een weigeringsgrond. Daarbij dient aangetoond te worden dat de boom in de planvorming uitdrukkelijk is meegewogen, er géén haalbare alternatieven zijn en het belang van het doorgaan van de plannen/ontwikkeling(en) groter is dan de waarde van de boom. Bij vergunningverlening kan een herplantplicht worden opgelegd.


Bomen en ruimtelijke ontwikkelingen

In de oriëntatiefase van een planontwikkeling moet door de initiatiefnemer het aanwezige groen en de bomen/houtopstanden worden ingemeten, geïnventariseerd en gewaardeerd. Bij het inventariseren is het van belang dat ook de kroonprojectie wordt ingemeten en de mogelijkheid tot verplanten van de bomen wordt onderzocht. Op basis van deze inventarisatie beoordeeld de gemeente welke bomen behouden moeten blijven en worden randvoorwaarden gesteld.


Ook bomen binnen de directe invloedssfeer van de ontwikkeling (5 meter uit bouwwerk (rondom) of binnen 5 meter uit perceelsgrens) moeten geïnventariseerd worden, om mogelijke schade / noodzaak tot vellen vooraf in beeld te hebben en bepalend te laten zijn voor de vergunningverlening van het bouwwerk.


In de ontwerp-/ voorbereidende fase moet inzichtelijk worden gemaakt wat het effect is van het (bouw)plan / de werkzaamheden op de bomen. Een Bomeneffectanalyse (BEA) beoordeelt of de boom/houtopstand, in het perspectief van de voorgenomen bouw/aanleg, in zijn huidige verschijningsvorm en standplaats, duurzaam behouden kan blijven. Ook worden knelpunten in beeld gebracht. Op basis van een BEA worden passende oplossingen gezocht. Tevens worden maatregelen en randvoorwaarden (ontwerpeisen) aangegeven met als doel de bomen duurzaam te behouden, zowel tijdens de sloop, de bouw als daarna.

4.10.2 Onderzoek

Quickscan natuurwaardenonderzoek

Door Natuurbank Overijssel is in april 2019 een quickscan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd4. De conclusies uit dit onderzoek worden hierna behandeld. Het onderzoek is als Bijlage 2 bijgevoegd.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Nederland en het Natura2000. Vanwege de lokale invloedsfeer, hebben de voorgenomen activiteiten geen negatief effect op beschermd (natuur)gebied buiten het plangebied. Uitvoering van de voorgenomen activiteiten leidt niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming.

Soortenbescherming

Het plangebied behoort vermoedelijk tot het functionele leefgebied van verschillende vogel-, amfibieen-, vleermuis- en grondgebonden zoogdiersoorten. Deze soorten benutten het onderzoeksgebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk bezetten sommige grondgebonden zoogdier- en amfibieënsoorten er een rust- en/of voortplantingslocatie, nestelen er vogels in de beplanting en bezetten vleermuizen een verblijfplaats in holen in bomen.

Van de vogelsoorten die in het plangebied nestelen is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Werkzaamheden die leiden tot het verstoren/vernielen van vogelnesten, dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden.

Voor de grondgebonden zoogdier- en amfibieënsoorten die een rust- en/of voortplantingslocatie in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen "doden en verwonden" en het "beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocatie" (of de soort is niet beschermd).

Vleermuizen bezetten mogelijk een verblijfplaats in bomen aan de oostzijde van het plangebied en mogelijk in een zomereik in het centrale deel van het plangebied. De bomen aan de oostzijde worden door uitvoering van de voorgenomen activiteiten niet negatief beïnvloed, maar de holenboom in het centrale deel dient gekapt te worden. Om de functie van de boom voor vleermuizen vast te kunnen stellen dient nader onderzoek uitgevoerd te worden.

Nader onderzoek vleermuizen

Door Natuurbank Overijssel is in de zomer en het najaar van 2019 een nader onderzoek naar vleermuizen uitgevoerd5. Het onderzoek is als Bijlage 5 bijgevoegd. Uit het onderzoek is gebleken dat vleermuizen geen verblijfplaats bezetten in het plangebied. Uitvoering van de voorgenomen activiteiten leidt niet tot wettelijke consequenties. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing van de verbodsbepalingen aangevraagd te worden.

Bomen effect analyse

Bij de inrichting van het plangebied is rekening gehouden met de uitgangspunten van het groenstructuurplan. Door Pius Floris Boomverzorging Veenendaal is in april 2018 een bomen effect analyse (BEA) uitgevoerd. Deze bomen effect analyse is als Bijlage 3 opgenomen. In aanvulling op de BEA is in november 2018 een advies uitgebracht voor de aanleg van de ontsluitingsweg aan de Kerklaan. Dit advies is als Bijlage 4 bijgevoegd.

Op basis van de BEA is beoordeeld welke bomen wel of geen duurzame kans hebben om tot wasdom te komen. Naar aanleiding van de BEA is de inrichting van het plangebied gewijzigd om zoveel mogelijk bomen te sparen. De wijziging had onder meer betrekking op het wijzigen van de erfontsluitingsweg.

4.10.3 Conclusie

De aspecten natuur en groen vormen geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

4.11 Archeologie

4.11.1 Wet- en regelgeving

Modernisering Monumentenzorg (MoMo)

De Rijksoverheid wil de monumentenzorg op hoofdpunten moderniseren. Onder meer door gemeenten en provincies in hun ruimtelijke ordening rekening te laten houden met cultureel erfgoed.


Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz)

In 2007 is als implementatie van het Verdrag van Malta de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Doel van deze wet is de bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door het reguleren van bodemverstorende activiteiten. De Wamz gaat uit van het zo vroeg mogelijk betrekken van archeologische waarden in het ruimtelijk ordeningsproces. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de gronden moet dan ook rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische resten. Daarom moet bij het opstellen van een bestemmingsplan worden onderzocht in hoeverre in betreffende gronden archeologische resten aanwezig kunnen zijn. Gebieden waar resten aanwezig (kunnen) zijn, kunnen met een dubbelbestemming archeologie in het bestemmingsplan worden beschermd. Voorafgaand aan bodemverstorende ingrepen moet dan in bepaalde gevallen eerst nader onderzoek worden uitgevoerd. De Wamz geeft aan dat archeologisch onderzoek nodig is bij bodemverstorende ingrepen van meer dan 100 m2.

  • Nadruk op 'behoud in situ', dit betekent dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem zelf bewaard blijven;
  • De noodzaak om in de ruimtelijke ordening tijdig te denken aan archeologisch waarden in het plangebied. Bij vaststelling van het bestemmingsplan moet rekening worden gehouden met aanwezige en te verwachten monumenten- en archeologische waarden;
  • Toepassing van het principe dat de verstoorder betaalt: de initiatiefnemer/projectontwikkelaar draagt de kosten voor het noodzakelijk archeologisch onderzoek;
  • Provinciale Staten kunnen archeologisch attentiegebied aanwijzen indien het bestemmingsplan onvoldoende bescherming biedt. Dit betekent dat de gemeente een nieuw plan moet vaststellen waarin wel rekening wordt gehouden met aanwezige en te verwachten archeologische waarden;
  • De mogelijkheid tot het werken met opgravingsvergunningen voor commercieel werkende instellingen.


Voor archeologisch waardevolle gebieden gelden voor bodemingrepen strengere eisen. Hiervan mag met goed onderbouwd beleid van worden afgeweken.

4.11.2 Onderzoek

De archeologische verwachtingswaarde van het plangebied is verwerkt in het geldende bestemmingsplan 'Soesterberg'. Hieruit blijkt dat het plangebied is gelegen in een gebied met een lage verwachtingswaarde voor archeologische vondsten ('Waarde - archeologie lage verwachting'). Bij ingrepen (dieper dan 30 cm -mv en) met een oppervlakte groter dan of gelijk aan 10.000 m2 is archeologisch onderzoek noodzakelijk.

De bodemingrepen als gevolg van deze ontwikkeling zullen ruim kleiner zijn dan 10.000 m2, zodat archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is.

4.11.3 Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

4.12 Cultuurhistorie en erfgoed

4.12.1 Wet- en regelgeving


Besluit ruimtelijke ordening

In verband met een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 5, onder a.) moeten gemeenten vanaf 1 januari 2012 bij het maken van bestemmingsplannen niet alleen rekening houden met cultuurhistorische waarden onder, maar ook boven de grond. Cultuurhistorie bestaat uit archeologie, historische gebouwen en historische geografie. De potentiële archeologische vindplaatsen zijn reeds in kaart gebracht (Archeologische beleids- en advieskaart Soest). Historische gebouwen worden beschermd via de Erfgoedwet. Zij zijn aangewezen als Rijksmonument of als gemeentelijk monument.


Cultuurhistorische Waardenkaart

De gemeenteraad van Soest heeft op 25 april 2013 ingestemd met het opstellen van een Cultuurhistorische Waardenkaart (CHWK). Op 27 mei 2014 hebben burgemeester en wethouders van Soest ingestemd met een als zodanig opgestelde cultuurlandschappelijke en historisch-stedenbouwkundige waarderingskaart en een cultuurhistorische kenmerkenkaart met bijbehorend onderzoeksrapport. Alsook hebben burgemeester en wethouders besloten de gedane beleidsadviezen af te wegen en voorstellen te ontwikkelen over in welke mate en op welke wijze de daarvoor in aanmerking komende beleidsadviezen kunnen worden vertaald in concreet beleid in de ruimtelijke plannen.


Erfgoedwet

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn de artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. Het betreft:

  • vergunningen tot wijziging, sloop of verwijdering van rijksmonumenten;
  • verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie;
  • bescherming van stads- en dorpsgezichten.


Monumentenverordening gemeente Soest

De 'Monumentenverordening gemeente Soest' verbiedt het om binnen de grenzen van een beschermd dorpsgezicht gebouwen geheel of gedeeltelijk af te breken. Dit geldt ook voor de dorpsgezichten op de gemeentelijke monumentenlijst. Het monumentenbeleid van Gemeente Soest is erop gericht, dat wenselijke of noodzakelijke veranderingen binnen een dorpsgezicht flexibel maar verantwoord kunnen worden ingepast in de cultuurhistorische omgeving.

4.12.2 Onderzoek

Het plangebied ligt in een jong ontginningslandschap, op de overgang van de dorpskern Soesterberg naar het buitengebied. Het plangebied is echter aan de noord-, oost- en zuidzijde omgeven door bebouwing en een begraafplaats. Historische landschappelijke kenmerken zijn niet meer als zodanig herkenbaar in het plangebied. Bij de aanleg van de Amersfoortseweg zijn aan weerszijden van de weg blokvormige kavels ontgonnen. Daarbij werd de 'woeste grond' in cultuur gebracht of bebost. Het plangebied ligt in één van die kavels. De bebossing op de kavel is een verwijzing naar deze ontginningsgeschiedenis. Vanwege de beperkte oppervlakte en het feit dat het plangebied aan alle kanten is omsloten door bebouwing en/of wegen maakt deze historische verwijzing weinig beleefbaar. In het plangebied treffen we geen waardevolle landschappelijke kenmerken aan.

Het plangebied is na de ontginning nooit bebouwd en heeft ook geen (cultuurhistorische) historische verbintenis gehad met de bebouwde omgeving.

Met de voorgenomen ontwikkeling vindt geen aantasting aan cultuurhistorisch waardevolle lijnen of elementen plaats.

4.12.3 Conclusie

Het aspect cultuurhistorie en erfgoed vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

4.13 Duurzaamheid

4.13.1 Beleid

Duurzaamheidsplan (2016-2020)

In februari 2016 is het Duurzaamheidsplan 2016-2020 vastgesteld. De onderstaande ambities en doelstellingen hebben betrekking op het ruimtelijk beleid.


Ambities voor 2030

  • Voor nieuwbouw wordt de GPR-score van 10 gehanteerd;
  • Waar er gebouwd wordt wil de gemeente Soest niet ten koste van de natuur maar met de natuur ontwikkelen. Op ieder schaalniveau moeten natuur en stad worden verbonden in het ruimtelijk ontwerp.

Doelstellingen voor 2020

  • Voor nieuwbouw geldt de GPR-score van minimaal 7 (GPR= integrale praktijkrichtlijn hoe woningen gebouwd moeten worden met cijfer voor energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit, toekomstwaarde). Waar mogelijk wordt gekeken om een stapje verder te gaan;
  • Bij verstedelijking en uitbreiding hiervan nemen we de voorwaarde op dat ruimtelijke plannen een onderbouwing moeten bevatten over de wijze waarop het plan rekening houdt met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen;
  • In ruimtelijke plannen (bv. Structuurvisies, bestemmingsplannen of omgevingsplan) en in het voortraject (verkoop grond) altijd duurzaamheidsaspecten meewegen;
  • Soest streeft bij gebiedsontwikkelingen naar zelfvoorzienend op het thema energie. De gemeente neemt bij uitleglocaties en transformatieopgaven de voorwaarde op dat gemeenten en initiatiefnemers in ruimtelijke plannen dienen te beschrijven op welke wijze invulling wordt gegeven aan energiebesparing en de inzet van duurzame energie, waarbij onder meer wordt gedacht aan toepassing van restwarmte, Warmte Koude Opslag en aardwarmte, zonne-energie en biomassa.

4.13.2 Onderzoek

Het uitgangspunt voor de bouw van de woningen is het toepassen van en EPC van 0. Daarnaast bestaat het voornemen om onderhoudsarme materialen te gebruiken en natuurinclusief te bouwen. Bij natuurinclusief bouwen wordt bij de bouw en inrichting van het plangebied maatregelen genomen die een positief effect zullen hebben op de lokale biodiversiteit en natuurwaarden.

De duurzaamheidsaspecten worden verder uitgewerkt bij de aanvraag van de omgevingsvergunning. Voorliggend plan zal minimaal voldoen aan de wettelijke basis voor duurzaamheid zoals vastgelegd in het Bouwbesluit.

4.13.3 Conclusie

Het aspect duurzaamheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

4.14 Verkeer, vervoer en parkeren

4.14.1 Beleid


Gemeentelijk verkeer- en vervoersplan 2008

Verkeer- en vervoerstromen zijn de laatste decennia sterk aan verandering onderhevig. Ruimtelijke en economische ontwikkelingen en de hiermee samenhangende, groeiende vraag naar mobiliteit zijn daarvan de oorzaken. Alle verkeer- en vervoerstromen moeten in goede banen worden geleid. Er moet tijdig ingespeeld kunnen worden op ontwikkelingen en de overlast van verkeer moet zoveel mogelijk beperkt worden. Hieraan is invulling gegeven in het Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan, dat in 2008 is vastgesteld. Belangrijk onderdeel binnen het verkeersbeleid is bereikbaarheid. De bereikbaarheid van de gemeente is van groot belang voor de ruimtelijke en economische ambities. De verschillende vervoerssystemen (fiets, openbaar vervoer en auto) moeten er voor zorgen, dat Soest bereikbaar is en bereikbaar blijft.


Nota parkeernormen auto en fiets 3e herziening

In de Nota parkeernormen auto en fiets 3e herziening, slimmer en beter, die op 28 september 2017 is vastgesteld, is het parkeerbeleid van de gemeente Soest verwoord. Op basis van de parkeernormen wordt berekend hoeveel autoparkeerplaatsen benodigd zijn voor een bepaalde ontwikkeling; de parkeereis. Aan deze parkeereis moet minimaal worden voldaan. Het is altijd toegestaan om meer parkeerplaatsen te realiseren dan het aantal dat wordt vastgelegd in de parkeereis. Bij woningbouw moet (een deel van) de autoparkeerplaatsen voor bezoekers openbaar zijn. Bij een ontwikkeling van drie of meer woningen moet per drie woningen ten minste één parkeerplaats openbaar zijn.

4.14.2 Onderzoek

Verkeer

In het plangebied bestaat het voornemen om vier vrijstaande woningen te realiseren. Het geldende bestemmingsplan bood de mogelijkheid om drie vrijstaande woningen en een appartementengebouw voor meerdere woningen te realiseren. Hiermee is met de ontwikkeling, per saldo, sprake van een afname van het aantal planologisch toegestane woningen in het plangebied.

De vier woningen worden ontsloten op de Kerklaan ten westen van de woningen. Via de Kerklaan worden de woningen aan de zuidzijde ontsloten op de Novalaan.

Parkeren

Vanuit de Nota parkeernormen auto en fiets 3e herziening geldt een parkeernorm van twee parkeerplaatsen per woning. In het ontwerp van het plangebied is rekening gehouden met het uitgangspunt dat twee auto's per woning op eigen terrein kunnen parkeren. De inritten van de kavels zijn lang en breed genoeg om bezoekers op eigen terrein te laten parkeren. Daarnaast zijn twee (openbare) langsparkeerplaatsen beoogd aan de Kerklaan.

4.14.3 Conclusie

De aspecten verkeer, vervoer en parkeren vormen geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

4.15 Duurzame verstedelijking

4.15.1 Wet- en regelgeving

Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro 3.1.6 tweede lid)

Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek is opgenomen. In artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de nieuwe ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Dit belang staat beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte binnen een breder kader van een goed systeem van ruimtelijke ordening. Met de ladder worden eisen bestemmingsplan vastgesteld gesteld aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De toelichting bij een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien die ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien

4.15.2 Onderzoek

In het plangebied bestaat het voornemen om, binnen bestaand stedelijk gebied, vier vrijstaande woningen te realiseren. Het geldende bestemmingsplan bood de mogelijkheid om drie vrijstaande woningen en een appartementengebouw voor meerdere woningen te realiseren. Hiermee is met de ontwikkeling, per saldo, sprake van een afname van het aantal planologisch toegestane woningen in het plangebied. Om die reden is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Met de bouw van de woningen wordt voorzien in de actuele woningbehoefte van de gemeente Soest in het algemeen en Soesterberg in het bijzonder (zie paragraaf 4.2.3).

Het initiatief voldoet aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking.

4.15.3 Conclusie

Het aspect duurzame verstedelijking vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de regels


In Hoofdstuk 3 is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 4 toont aan, dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling, die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In de inleiding wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven.

5.1 Inleiding

Dit bestemmingsplan bestaat uit een (digitale) verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen moeten in onderlinge samenhang worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels over het gebruik gekoppeld. Daarnaast zijn er algemene regels, en overgangs- en slotregels opgenomen. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten weer, die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.


Hierna wordt nader ingegaan op de delen van de juridische regeling (de regels en de verbeelding (plankaart) die nadere toelichting nodig hebben.

5.2 Planregels

5.2.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 van de regels geeft de inleidende regels. Hier worden de in het bestemmingsplan voorkomende begrippen gedefinieerd en wordt de wijze van meten toegelicht.

5.2.2 Bestemmingsregels

In dit bestemmingsplan zijn de bestemmingen 'Bos - Bostuin', 'Tuin', 'Wonen' en de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie lage verwachting' opgenomen.

Bos - Bostuin

Een deel van de gronden gelegen tussen de beoogde woningen en de bebouwing aan de Christiaan Huygenslaan is bestemd als 'Bos - Bostuin'. Deze gronden zijn bestemd voor de tuinen behorende bij de nieuw te bouwen woningen, bos ten behoeve van het behoud en herstel van de natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden, wegen en paden en perceelsontsluitingen.

In tegenstelling tot de gronden die bestemd zijn als 'Tuin', mag op deze gronden niet worden gebouwd. In de regels van deze bestemming is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen die bebouwing, onder voorwaarden, alsnog mogelijk maakt.

In de bestemming is tevens een omgevingsvergunningstelsel opgenomen, ter bescherming van het boskarakter van de gronden met deze bestemming.

Tuin

De gronden aan de voorzijde van de woningen en aan de noordzijde van de meest noordelijk gelegen woning zijn bestemd als 'Tuin'. De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen gebouwen en perceelsontsluitingen.

Binnen deze bestemming zijn, onder voorwaarden, uitsluitend erkers en ingangspartijen aan de voorgevel van een woning toegestaan. Carports zijn uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - overstekend dakvlak' toegestaan. Daarnaast zijn andere bouwwerken (bouwwerken, geen gebouw zijnde) toegestaan. De maatvoeringseisen van deze bouwwerken zijn opgenomen in de regels.

Wonen

De vier vrijstaande woningen met omliggende gronden zijn bestemd als 'Wonen'. De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, eventueel met een beroep of bedrijf aan huis. De gronden zijn daarnaast bestemd voor tuinen en erven, parkeervoorzieningen met bijbehorende ontsluitingsverhardingen, bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken en overige voorzieningen, zoals groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen.

Per woning is een bouwvlak opgenomen. De woningen moeten binnen de bouwvlakken worden gebouwd. De woningen mogen uitsluitend in vrijstaande vorm worden gebouwd. De maximale goot- en bouwhoogte van de woningen zijn op de verbeelding opgenomen.

Bijbehorende bouwwerken (bijvoorbeeld bijgebouwen) en overige bouwwerken (bouwwerken, geen gebouw zijnde) zijn, onder voorwaarden, ook toegestaan. De maatvoeringseisen van deze bouwwerken zijn opgenomen in de bouwregels.

In de gebruiksregels zijn voorwaarden opgenomen voor de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis.

Waarde - archeologie lage verwachting
De voor 'Waarde - archeologie lage verwachting' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen ('Tuin' en 'Wonen'), mede bestemd voor de bescherming van een gebied met lage archeologische verwachtingswaarde, waarbij de bestemming 'Waarde - archeologie lage verwachting' voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemming(en).

5.2.3 Algemene regels


Anti-dubbeltelbepaling

In de regels is een bepaling opgenomen om te voorkomen dat gronden die bij een eerder bouwplan al in aanmerking zijn genomen voor het toestaan van het bouwplan, nogmaals worden meegeteld.

Algemene bouwregels

In deze regels zijn algemene bouwregels opgenomen, die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Zo is er een regel opgenomen, die waarborgt, dat er bij het bouwen wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Daarnaast is er een regel, die bepaalt, dat van het plan afwijkende maatvoering, die in het verleden is vergund ook mag worden aangehouden en dus niet onder het overgangsrecht komt.


Algemene gebruiksregels

In de algemene gebruiksbepaling wordt voor een aantal zaken expliciet aangegeven, dat deze als strijdig gebruik worden aangemerkt en daarmee onder het verbod vallen zoals opgenomen in artikel 2.1 van de Wabo. Als in een bepaald geval strijdig gebruik (met bijvoorbeeld de doeleindenomschrijving van een bestemming of met een verleende vrijstelling) wordt geconstateerd, dan is er sprake van een overtreding, waartegen kan worden opgetreden.


Seksinrichtingen als strijdig gebruik

Aangezien seksinrichtingen vanaf 1 oktober 2000 als een normale bedrijfs-/dienstverlenende activiteit worden aangemerkt moet het bestemmingsplan zich expliciet uitspreken over het al of niet bieden van mogelijkheden voor vestiging van dergelijke inrichtingen. De gemeente Soest kent de regeling, dat seksinrichtingen in alle bestemmingsplannen zijn uitgesloten, behalve één bestaande massagesalon aan de Lange Brinkweg. Dergelijke inrichtingen zijn niet gewenst. Ze zijn dan ook expliciet voor alle overige bestemmingen als strijdig gebruik aangemerkt.

Algemene aanduidingsregels

Voor het hele plangebied is een aanduiding 'geluidzone - weg' opgenomen. Deze regel stelt voorwaarden bij de ontwikkeling van nieuwe woningen, andere geluidgevoelige gebouwen of geluidsgevoelige ruimten in het kader van de Wet geluidhinder.


Algemene afwijkingsregels

Een algemene afwijkingsbevoegdheid om een aantal zaken en ondergeschikte afwijkingen mogelijk te maken. Het gaat vooral om:

  • nutsbebouwing;
  • afwijkingen van de ligging van bestemmings- en bouwgrenzen en andere grenzen, voorzover die nodig zijn ter aanpassing van het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein;
  • afwijkingen van bepalingen, gesteld ten aanzien van maten en percentages.


Algemene wijzigingsregels

Het plan bevat een aantal wijzigingsbevoegdheden als bedoeld in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening. Daarmee kunnen bestemmings- en bouwgrenzen en grenzen van aanduidingen op de verbeelding in beperkte mate worden verschoven. Verder kunnen de van toepassing zijnde 'Parkeernormen auto en fiets' en 'Archeologische Verwachtings- en Beleidsadvieskaart' worden aangepast.

5.2.4 Overgangs- en slotregels


Overgangsrecht

Uitgangspunt in een nieuw bestemmingsplan is dat bestaande bouwwerken en gebruiksvormen in principe positief worden bestemd en zijn toegestaan. De overgangsrechtelijke bepalingen zijn bindend voorgeschreven in de artikelen 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Deze overgangsrechtelijke bepalingen waarborgen dat een bestaand bouwwerk of een bestaand gebruik dat niet in overeenstemming is met het nieuwe plan en waarvan sloop respectievelijk beëindiging wordt beoogd, als zodanig voorlopig kan blijven voortbestaan. Het bouwwerk of gebruik wordt dan als zodanig gedoogd, totdat in de loop van de planperiode wordt beslist over sloop respectievelijk beëindiging. Bouwwerken en gebruiksvormen, die al in strijd zijn met het vorige bestemmingsplan worden expliciet uitgesloten van het overgangsrecht van het nieuwe plan. Ze worden niet gedoogd onder het nieuwe plan, maar blijven in strijd daarmee. Handhaving door sloop respectievelijk gebruiksbeëindiging blijft een optie.


Slotregel

Hier is bepaald hoe de regels van dit bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

5.3 Verbeelding

De verbeelding is IMRO-gecodeerd, conform IMRO2012. Voor de verbeelding is aangesloten bij de systematiek van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012, die bindend is voorgeschreven door het rijk.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerp voor een bestemmingsplan moet op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan. Ook geldt volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dat als sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken (bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut) deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer of ontwikkelaar. Een en ander moet worden gelegd in een exploitatieplan. Een exploitatieplan is alleen nodig voor ontwikkelingen, die met het plan mogelijk worden gemaakt en waarvoor, voor de vaststelling van het bestemmingsplan, geen privaatrechtelijke overeenkomsten zijn gesloten. De verplichting tot het opstellen van een exploitatieplan kan in geval van wijzigingsbevoegdheden worden doorgeschoven naar het wijzigingsplan. Dit maakt ook een privaatrechtelijke overeenkomst na de vaststelling van het bestemmingsplan, maar vóór de wijzigingsprocedure, mogelijk. In dat geval is een exploitatieplan niet meer verplicht.

De ontwikkeling van het onderhavige plangebied is een particulier initiatief. Voor de gemeente zijn aan de ontwikkeling en uitvoering van dit project geen kosten verbonden. Tussen de gemeente en de initiatiefnemer wordt een anterieure overeenkomst gesloten. Het opstellen van een exploitatieplan is in dat geval niet noodzakelijk.

De initiatiefnemer heeft overleg gevoerd met de eigenaren van de belendende percelen en heeft afspraken gemaakt voor aanpassingen en afstemming. Bij het opstellen van het bestemmingsplan is rekening gehouden met het risico van planschade.

De financiële haalbaarheid van het plan wordt, gelet op het voorgaande, geacht te zijn aangetoond.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In verband met bezwaren van enkele (toenmalige) omwonenden op de oorspronkelijke plannen voor het plangebied is een convenant ondertekend, waarin randvoorwaarden zijn opgenomen om te komen tot een invulling van het plangebied waarbij zoveel mogelijk aan elkaars belangen tegemoet wordt gekomen. Dit convenant vormde, samen met de mogelijkheden uit het bestemmingsplan, de randvoorwaarden voor de ontwikkeling van het perceel. Vanwege de aangepaste invulling van het plangebied is met enkele omwonenden een aangepast convenant ondertekend.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 6 juni 2019 gedurende zes weken voor eenieder ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld zienswijzen kenbaar te maken aan de gemeenteraad. Ten aanzien van het ontwerpbestemmingsplan zijn binnen de daarvoor gestelde termijn twee zienswijzen naar voren gebracht. De zienswijzen zijn beantwoord door de gemeente en de nota hiervan is als bijlage bij dit plan opgenomen (Bijlage 6). Voor elke reactie afzonderlijk is aangegeven in hoeverre de zienswijze gegrond of ongegrond is verklaard en, indien gegrond, welke aanpassing dit voor het bestemmingsplan tot gevolg heeft.

In het bestemmingsplan zijn enkele ambtshalve wijzigingen doorgevoerd. De ambtshalve wijzigingen zijn eveneens in de zienswijzennota opgenomen. Eén van deze ambtshalve wijzigingen komt voort uit een overleg dat de initiatiefnemers hebben gehad met één van de indieners van een zienswijze. Naar aanleiding van het overleg is een deel van de gronden tussen de beoogde woningen en de bebouwing aan de Christiaan Huygenslaan bestemd als 'Bos - Bostuin'. In het ontwerpbestemmingsplan waren deze gronden nog bestemd als 'Tuin' en 'Wonen'. De bestemming 'Bos - Bostuin' ziet ten opzichte van deze bestemmingen meer toe op de bescherming van het boskarakter van de betreffende gronden. Zo mag op gronden met de bestemming 'Bos - Bostuin' niet zonder meer worden gebouwd. Daarnaast is in deze bestemming een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen.