direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Houtsnip
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0342.BPSOE0050-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De eigenaar van de percelen aan de Houtsnip in Soest, kadastraal bekend als gemeente Soest, sectie G, nummers 12303 en 12304 is voornemens om vijf vrijstaande grondgebonden woningen te realiseren. Aanleiding voor onderhavig bestemmingsplanherziening is de uitspraak van de Raad van State van 2 mei 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1446). Op 2 mei 2018 heeft de Raad van State het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Soest van 9 mei 2017 tot vaststelling van het wijzigingsplan "Houtsnip" vernietigd. Het vernietigde wijzigingsplan had ten doel om de bouw van vijf woningen mogelijk te maken in een bosperceel in de bebouwde kom van Soest. Het college heeft in strijd met artikel 29.6, onder d, van de regels van het bestemmingsplan, nagelaten de groene uitstraling van het wijzigingsgebied in het wijzigingsplan te waarborgen. Gelet hierop heeft de Raad van State het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Soest van 9 mei 2017 tot vaststelling van het wijzigingsplan 'Houtsnip" vernietigd.

Op grond van het bestemmingsplan 'Klaarwater, Smitsveen en Bosstraat' zijn de gronden in het plangebied aangewezen als 'wro-zone-wijzigingsgebied 2' waardoor het college van burgemeester en wethouders bevoegd is om de gronden in het plangebied te wijzigen mits het voldoet aan de in het bestemmingsplan genoemde voorwaarden. Eén van deze voorwaarden is dat de groene uitstraling van het gebied gewaarborgd dient te worden. Gelet op de uitspraak van de Raad van State van 2 mei 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1446) en het feit dat niet kan worden voldaan aan deze vorowaarde, is het niet mogelijk om het plan middels de in het bestemmingsplan 'Klaarwater, Smitsveen en Bosstraat' opgenomen wijzigingsbevoegdheid mogelijk te maken. Om de realisatie van de vijf woningen mogelijk te maken dient het vigerende bestemmingsplan herzien te worden. Uitgangspunt van het bestemmingsplan is dat de groene uitstraling van het gebied gewaarborgd blijft. Onderhavig plan voorziet in de planologische mogelijkheden om vijf nieuwe woningen te realiseren op het perceel en tevens om de groene uitstraling van het gebied te waarborgen.

1.2 Ligging

Het plangebied ligt in het Woongebied Smitsveen, dat onderdeel uitmaakt van het gebied Klaarwater, Smitsveen en Bosstraat. Het plangebied igt in de kern van Soest en is ongeveer 5.200 m2 groot. Het perceel ligt aan de Houtsnip naast de nummers 5 en 7. Kadastraal staan de percelen bekend als gemeente Soest, sectie G, nummers 12303 en 12304. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven (rood omcirkeld). Zowel aan de noord-, oost- en zuidzijde bevindt zich openbaar groen. Het plangebied is gelegen in een woonomgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0342.BPSOE0050-0301_0001.png"

Figuur 1.1: Begrenzing plangebied (bron: Google maps)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied ligt binnen het bestemmingsplan 'Klaarwater, Smitsveen en Bosstraat', vastgesteld op 15 maart 2012 en onherroepelijk geworden op 13 maart 2013. In figuur 1.2 is een fragment van het geldende bestemmingsplan met het plangebied (blauw omcirkeld) weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0342.BPSOE0050-0301_0002.png"

Figuur 1.2: Uitsnede bestemmingsplan 'Klaarwater, Smitsveen en Bosstraat' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Het plangebied kent de bestemming 'Groen - Wijkgroen'. Deze gronden zijn bestemd voor openbaar groen, met de daarbij behorende speelvoorzieningen, verblijfsgebied en geluidwerende voorzieningen en overige voorzieningen zoals watergangen en waterpartijen, waterhuishoudkundige voorzieningen, zoals duikers, bruggen en stuwen, alsmede voet- en fietspaden, ontsluitingsverhardingen, openbare verlichting, nutsvoorzieningen, open terreinen en landschappelijke beplantingen. Binnen deze bestemming zijn geen gebouwen toegestaan. Ook is het parkeren uitgesloten (specifieke gebruiksregels, artikel 10, lid 3).

Daarnaast kent het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie middelhoge verwachting (AWV 2)' en de gebiedsaanduidingen 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' en 'wro-zone - wijzigingsgebied 2'. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om gronden met de aanduiding 'Wro-zone - wijzigingsgebied-2' (Houtsnip) onder voorwaarden te wijzigen in de bestemming 'Wonen'.

Hoewel er binnen het vigerende bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen, dient op basis van de uitspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2018:1446) een herziening van het vigerende bestemmingsplan plaats te vinden. Wel blijven de eisen ten aanzien van de wijzigingsbevoegdheid 'Wro-zone - wijzigingsgebied-2' van toepassing. Onderhavig bestemmingsplan voorziet in de planologische mogelijkheden voor de bouw van vijf grondgebonden woningen aan de Houtsnip in Soest.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Houtsnip' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding, schaal 1:1000 (identificatie NL.IMRO.0342.BPSOE0050-0301);
  • Bijlagen bij de toelichting;
  • Regels;
  • Bijlagen bij de regels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

Het plangebied aan de Houtsnip is gelegen aan de rand van de wijken Smitsveen en Klein Engendaal.

Smitsveen:
De wijk Smitsveen is gebouwd in de periode 1967 - 1972. Centaal door de wijk loopt de Smitsweg, waaraan de scholen en de winkels zijn gesitueerd. Oostelijk van deze weg liggen de flatgebouwen met 7 woonlagen. Aan weerszijden van deze flatgebouwen zijn in twee groepen drive-in woningen gesitueerd. Achter de bestaande bebouwing langs de Beukenlaan/Nieuweweg komen flatgebouwen met 3 woonlagen voor. Deze flatgebouwen komen ook voor langs de Dalweg. In het groen aan de rand van de wijk langs de Veenbesstraat zijn flatgebouwen in 6 en 10 woonlagen aanwezig. Centraal in de wijk ligt het winkelcentrum Smitshof. Door de ligging aan de Smitsweg is het winkelcentrum gemakkelijk te bereiken. De belangrijkse wegen, die zorgen voor de externe ontsluiting van de wijk, zijn de Koningsweg, de Nieuweweg en de Dalweg. Deze wegen maken deel uit van de hoofdwegenstructuur van Soest.

Klein Engendaal:

De oost-west gerichte lineaire stedenbouwkundige structuur is bepalend voor de ruimtelijke structuur van de wijk. Binnen deze structuur zijn verschillende woonbuurtjes ontstaan met een geheel eigen stedenbouwkundige opzet, architectuur en differentiatie. De buurten worden lusvormig ontsloten op de Eigendomweg en de Klein Engendaalweg in het gebied ten noorden van de Koningsweg en op de Pimpelmees en de Bosstraat in het gebied ten zuiden van de Koningsweg. De Koningsweg vormt als hoofdverkeersader de barrière tussen het noordelijk en zuidelijk deel.

Het plangebied is gelegen aan de Houtsnip, ten zuiden van de Koningsweg. Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit opgaande beplanting en overig openbaar groen. In figuur 2.1 is een luchtfoto van het gebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0342.BPSOE0050-0301_0003.png"

Figuur 2.1: Huidige situatie (bron: provincie Utrecht)

2.2 Toekomstige situatie

Het plan is gericht op de bouw van vijf grondgebonden vrijstaande woningen. Bij de architectonische opgave dient rekening gehouden te worden met de voor die locatie passende en wisselende architectuur. Vanuit de initiatiefnemer is de ontwerpopgave als volgt: het ontwikkelen van vijf royale eigentijdse woningen met allure, voor gezinnen en ouderen (levensloopbestendige woningen). Daarbij is de initiatiefnemer voornemens om het plan te ontwikkelen door middel van vrij uitgeefbare kavels. Hoe het plan er daadwerkelijk uit komt te zien is derhalve op voorhand niet bekend. Wel zijn er uitgangspunten opgesteld voor het architectonische ontwerp. Deze worden hieronder beschreven.

Uitgangspunten functies (minimale eisen/wensen): woonkamer, woonkeuken, 4 slaapkamers, 2 badkamers , garage/berging, studieruimte, mogelijkheid woonhuislift. De ontwerpopgave voor de onderhavige locatie vindt zijn oorsprong in het bestemmingsplan 'Klaarwater, Smitsveen en Bosstraat' (inclusief de ruimtelijke visie voor de Bosstraat) en ziet toe op het ontwikkelen van maximaal vijf woningen met een maximale goot- en nokhoogte (respectievelijk 4 m en 9 m), passend in het gemeentelijke bestemmingsplansystematiek. De groene boskamer staat centraal en binnen die groene boskamers kunnen woningen gebouwd worden. Er wordt veel vrijheid gegeven aan de architectonische invulling. Binnen het plangebied dient aandacht gegeven te worden aan geluidscontouren vanwege het wegverkeerlawaai. Daarnaast dienen de bosranden behouden c.q. versterkt te worden. Voor zover mogelijk dienen de thema's sociale, materiële, en ecologische duurzaamheid meegenomen te worden in de planvorming.

De doelstelling van het totaalbeeld is een beeld waarbij sprake is van individuele architectuur op niveau, passend in het boslandschap met genoeg ruimte tussen de woningen om het groen in het gebied goed tot uitdrukking te laten komen. Belangrijk is dat de groene uitstraling van het plangebied gewaarborgd blijft.

2.3 Eisen en uitgangspunten

Zoals is beschreven is er in het vigerende bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid voor het plangebied opgenomen om de vigerende bestemming 'Groen - Wijkgroen' te wijzigen in de bestemming 'Wonen'. Zoals tevens beschreven dient er als gevolg van de uitspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2018:1446) en bestemmingsplanherziening plaats te vinden om de gewenste vijf grondgebonden woningen mogelijk te maken.

Bij het ontwerpen van de woningen is rekening gehouden met de door de gemeente Soest gehanteerde uitgangspunten. Deze uitgangspunten zijn beschreven in de wijzigingsbevoegdheid in het vigerende bestemmingsplan 'Klaarwater, Smitsveen en Bosstraat' en worden hieronder genoemd. Cursief is aangegeven op welke wijze voldaan is aan de betreffende voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid.

  • a. Het gebied dient als één geheel ontwikkeld te worden.

Voor het plangebied is een totaalplan ontwikkeld. In dat plan zijn niet alleen de vijf grondgebonden, vrijstaande woningen opgenomen, maar zijn ook de te handhaven groene elementen opgenomen.

  • b. De verkavelingsstructuur dient aan te sluiten bij de structuur van het gebied, zoals aangegeven in de visie Bosstraat.

De gemeente Soest heeft de Visie Bosstraat laten ontwikkelen om op een weloverwogen manier te kunnen reageren op verschillende verzoeken om meer regie en samenhang te krijgen bij toekomstige ontwikkelingen. De visie gaat uit van zogename boskamers: percelen bestaand uit of omzoomd door hoog opgaand bos en ander groen. Ten zuiden van de Bosstraat zijn de boskamers compact en liggen verschillende functies min of meer in het bos. Dit moet gehandhaafd blijven, waarbij eventuele nieuwe ontwikkelingen worden ingepast tussen de bomen. Daardoor blijft het bosrijke aanblik behouden. Ten noorden van de Bosstraat zijn de boskamers meer open en langgerekter van vorm. Hier zijn woningen de belangrijkste bebouwing. De bestaande kamers kunnen op sommige plekken in de lengte iets worden uitgebreid. Ook kunnen deze relatief open percelen een heldere groene omzoming krijgen.

Ten westen van het plangebied staan vrijstaande woningen en twee-onder-één-kappers. In de zuidoosthoek, net buiten het plangebied is een vrijstaande woning aanwezig. Ten zuiden van het de ontwikkelingslocatie staan eveneens vrijstaande woningen. Binnen het plangebied wordt de bouw van vijf grondgebonden/vrijstaande woningen mogelijk gemaakt.

Binnen het plangebied is op basis van de Visie Bosstraat (figuur 2.3) een nieuwe boskamer mogelijk. De ontwikkeling dient in het kader van deze visie dan ook omsloten te worden door middel van houtwallen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0342.BPSOE0050-0301_0004.png"

Figuur 2.3: Fragment visie Bosstraat met mogelijk nieuwe boskamers (bron: gemeente Soest)

De aanwezige groenstructuur wordt zoveel mogelijkheden behouden, waardoor zowel op het gebied van het groen als op het gebied van stedenbouw voldaan wordt aan de verkavelingsstructuur van het gebied. De groene uitstraling van het plangebied wordt gewaarborgd door de houtwal aan de rand van het plangebied te voorzien van de bestemming 'Groen - Wijkgroen' met dubbelbestemming 'Waarde - Landschap'.

  • c. Het door de aanvrager in te dienen bouwplan mag niet in strijd zijn met beperkingen, die worden opgeworpen door regelgeving op het gebied van externe veiligheid.

Na raadpleging van de Risicokaart van Utrecht kan geconcludeerd worden dat de bouw van de vijf vrijstaande woningen niet belemmerd worden door veiligheidszones.

  • d. De groene uitstraling van het gebied dient gewaarborgd te blijven.

De groene uitstraling van het plangebied wordt op twee manieren gewaarborgd. Ten eerste is het gebied een Parkwijk op grond van de Bomenkaart (25 november 2014) waarbij bomen een hogere beschermingsgraad hebben. De regels rondom het beschermen en kappen van bomen zijn vastgelegd in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV Soest) en het beleid 'Bescherming en kap van bomen'. Een parkwijk is een aangewezen gebied, onderdeel van de bomenstructuur, dat gekenmerkt wordt door een bosachtig karakter waarin gewoond wordt. De bomen zijn geïnventariseerd en beoordeeld en een Bomen Effect Analyse is uitgevoerd. De Bomen Effect Analyse is opgenomen in Bijlage 1. Om het bosachtige karakter binnen parkwijk te behouden, is op grond van de Bomen Effect Analyse, het advies om alleen die bomen te kappen die noodzakelijk moeten verdwijnen voor de bouw van de woningen. Overige bomen in de bestemming 'Tuin' en de bestemming 'Wonen' kunnen, indien in goede staat, behouden blijven. Daarnaast wordt de groene uitstraling van het gebied gewaarborgd door de groene omzoming van het gebied, de zogenoemde Boskamer zoals benoemd in de 'Visie Bosstraat' (21 juli 2009). De groene 'wanden' van de boskamer zijn in het bestemmingsplan bestemd als 'Groen-Wijkgroen' met de dubbelbestemming aan de noord en zuidzijde 'Waarde - Landschap'. Deze openbare groengebieden in de vorm van houtwallen worden hersteld door de gemeente Soest. Bebouwing of het aanleggen van een tuin is niet toegestaan binnen deze bestemming.

  • e. De goothoogte van de woningen bedraagt maximaal 4 meter

De goothoogte van de nieuw te bouwen woning zal niet meer bedragen van 4 m.

  • f. De bouwhoogte van de woningen bedraagt maximaal 9 meter.

De bouwhoogte van de woningen zal niet meer bedragen dan 9 m.

  • g. Er dienen grondgebonden woningen gerealiseerd te worden, gestapelde woningen zijn niet gewenst.

Het plan gaat uit van vijf grondgebonden vrijstaande woningen. Deze woningen worden dusdanig gepositioneerd dat het plangebied naadloos aansluit bij de bestaande woningen en de inrichting van omgeving.

  • h. In het gebied zijn in totaal maximaal 5 vrijstaande woningen mogelijk.

Het plan voorziet in de planologische mogelijkheden voor de bouw van maximaal vijf grondgebonden vrijstaande woningen.

  • i. Aan de in de Beleidsnota parkeernormen en parkeerfonds (1e herziening) d.d. 18 februari 2010 vastgelegde parkeernormen wordt voldaan.

In onderhavig bestemmingsplan wordt rekening gehouden met het meest actuele beleid omtrent parkeren. Het beleid is inmiddels geactualiseerd en de eerste herziening van het parkeerbeleid is niet meer van toepassing.

In het plan is rekening gehouden met het totaal aantal parkeerplaatsen van 10 op de kavels. Daarnaast worden er 4 openbare parkeerplaatsen gerealiseerd. Er wordt voldaan aan de huidige vigerende nota met betrekking tot parkeernormen. In paragraaf 4.10 wordt ingegaan op de actuele parkeernormen die vastgelegd zijn in de 'Nota parkeernormen auto en fiets (3e herziening)' d.d. 27 maart 2018. In paragraaf 4.10 is dit nader uitgewerkt.

  • j. Er mag geen nadelige invloed ontstaan op de normale afwikkeling van het verkeer en in de parkeerbehoefte moet worden voorzien.

In het geldende bestemmingsplan is rekening gehouden met de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid. De Houtsnip is een weg welke mede berekend is op de toename van vijf extra woningen. De kwaliteit van de Houtsnip is voldoende om de extra verkeersbewegingen te verwerken. Met betrekking tot het parkeren is hiervoor aangegeven dat voldaan wordt aan de norm. Het plangebied vangt de parkeerdruk op, waardoor er geen nadelige invloed ontstaat op het naastgelegen gebied.

  • k. Er dient te worden voldaan aan het hoofdstuk Luchtkwaliteit uit de Wet milieubeheer.

De bouw van vijf vrijstaande woningen brengt geen effecten met zich mee die in betekenende mate de luchtkwaliteit aantasten. 

  • l. De aanvrager door middel van onderzoeken heeft aangetoond dat er geen onevenredige schade voor het milieu, bodem en archeologische waarden ontstaat

In Hoofdstuk 4 wordt op verschillende omgevingsaspecten ingegaan, waar onder het milieu, bodem, archeologie en luchtkwaliteit. De resultaten van de onderzoeken brengen geen belemmeringen of aanpassingen van het plan met zich mee.

  • m. Alle wettelijk verplichte onderzoeken door de aanvrager zijn gedaan.

De vereiste onderzoeken zijn verricht en in Hoofdstuk 4 beschreven.

  • n. er dient door middel van een zgn. exploitatie-overeenkomst tussen Burgemeester en Wethouders en de aanvrager in ieder geval vast te komen staan dat:
    • 1. het gebruik van deze wijzigingsbevoegdheid economisch en maatschappelijk uitvoerbaar is;
    • 2. er een planschade-analyse is verricht door een deskundig bureau, waaruit blijkt, dat er voor de gemeente Soest geen planschade ontstaat, dus afhankelijk van de uitkomst van de hoogte van de planschade-analyse dient door de aanvrager aan de gemeente Soest een bankgarantie te worden afgegeven;
    • 3. aanpassingen in de bestaande verkeersstructuur ten behoeve van ontwikkelingen in het gebied ten laste van de aanvrager komen;
    • 4. er bij de ontwikkeling van het gebied duurzame energievormen worden toegepast, waarbij in de overeenkomst wordt aangegeven aan welke Gemeentelijke Praktijk Richtlijn-niveau door de aanvrager dient te worden voldaan;
    • 5. het openbaar gebied na aanleg wordt overgedragen aan de gemeente Soest;
    • 6. hiervoor dient het openbaar gebied qua inrichting, regen- en vuilwaterriolering en nutsvoorzieningen te voldaan aan de eisen van de gemeente Soest; een ontwerp-tekening van de inrichting en voorzieningen dient hiervoor ter goedkeuring bij de gemeente Soest te worden ingediend;
    • 7. er een bluswatervoorziening in het gebied aanwezig zal zijn, waarover door de aanvrager in een vroegtijdig stadium nader contact zal worden opgenomen met de brandweer Soest.

Initiatiefnemer heeft met gemeente Soest een anterieure overeenkomst gesloten waarin diverse afspraken zijn vastgelegd.

2.4 Conclusie

Uit het vorenstaande volgt dat de vijf grondgebonden vrijstaande woningen passend zijn op de onderhavige locatie en binnen het daarvoor geldende wijzigingsgebied. Met de gewenste invulling wordt het betreffende gebied kwalitatief goed afgerond. Met het behoud van bomen blijft de groene kwaliteit ook in stand. Door de nieuwbouw zal ook meer aandacht gegeven kunnen worden aan het groen op het perceel, waardoor de groene kwaliteit zal toenemen. Daarnaast wordt de groene uitstraling van het gebied binnen de regels van het bestemmingsplan gewaarborgd.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in de provincie Utrecht zijn:

  • Het goed laten functioneren van de 'draaischijf' Nederland (weg, spoorweg en vaarweg) inclusief een goed regionaal openbaar vervoer en het uitvoeren van het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer;
  • Versterking van de primaire waterkeringen (hoogwaterbeschermingsprogramma) en het samen met decentrale overheden uitvoeren van het gebiedsgerichte deelprogramma Rivieren (Lek, en Neder-Rijn) van het deltaprogramma;
  • Het samenwerken met decentrale overheden in de generieke deelprogramma's veiligheid, Zoet water en Nieuwbouw en Herstructutering van het Deltaprogramma;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000-gebieden;
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV) en het indien nodig ruimtelijke accommoderen van de inzet van de regio op geothermie (waaronder warmtekoudeopslag) in de ondergrond;
  • Het op lange termijn stimuleren van regionale ontwikkeling van de A12-zone.

Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit deze Structuurvisie heeft het Rijk op basis van de Wet ruimtelijke ordening, twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van elkaar in aard (beleidsmatig versus procesmatig):

  • Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk beleid te borgen.
  • Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij verschillende overheden.

Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Onderhavig plan

Onderhavig plan betreft de realisatie van vijf grondgebonden woningen. Op basis van vaste jurisprudentie wordt de realisatie van 11 woningen niet aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921). Onderhavig plan is op basis van deze uitspraak dan ook niet aan te merken als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Echter, ook wanneer de Ladder niet van toepassing is, zal gemotiveerd moeten worden dat de ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en dat het plan uitvoerbaar is (ABRvS 16 september 2015; ECL:NL:RVS:2015:2921).

In de gemeentelijke Woonvisie (paragraaf 3.3.1) is een fasering opgenomen ten aanzien van de verwachte realisatie van verschillende woningbouwprojecten. Een voorzichte inschatting is dat de behandelde projecten gerealiseerd kunnen worden in de periode tot aan 2023. Dit houdt in dat er vanaf 2012 ongeveer 100 woningen per jaar moeten worden afgezet. Het plan voor het perceel aan de Houtsnip is in het woningbouwprogramma van de Woonvisie opgenomen. Ten behoeve van de Woonvisie heeft de gemeente Soest afstemming gezocht op het gebied van kennis en ondersteuning, afspraken en financiën met andere overheden zoals de provincie Utrecht, de omliggende gemeenten en het gewest Eemland.

Het plan voorziet in de realisatie van vijf vrijstaande woningen, passend binnen de bestaande bebouwingsstructuur. Gelet op het feit dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, het plan passend is binnen het woningbouwprogramma van de Woonvisie en dus sprake is van een actuele behoefte en er sprake is van een aanvaardbare ontwikkeling, die in het kader van een 'goede ruimtelijke ordening' aanvaardbaar is, kan gesteld worden dat onderhavig plan past binnen de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'.

3.2 Provinciaal beleid Utrecht

3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028

Op 12 december 2016 heeft Provinciale Staten (PS) van Utrecht de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRS) vastgesteld. Dit is een actualisatie/herijkte versie van de PRS die op 4 februari 2013 door PS was vastgesteld. In de PRS zijn 4 pijlers benoemd voor de ruimtelijke ontwikkeling tot 2028.

duurzame leefomgeving
Met de ontwikkeling van een duurzame leefomgeving sorteert de provincie voor op de klimaatverandering. Het is de ambitie om in 2040 als provincie klimaatneutraal en klimaatbestendig te zijn. Om dit te halen moet bij ruimtelijke ontwikkelingen nu al rekening worden houden met deze ambitie.

beschermen kwaliteiten
Ontwikkeling van de kwaliteiten die de provincie dooraderen is gewenst, omdat dit bijdraagt aan de aantrekkelijkheid van de provincie. De kwaliteiten die de gehele provincie raken betreffen het landschap, de cultuurhistorie en de natuur. Deze kwaliteiten spelen altijd een rol bij ontwikkelingen waarbij wordt gestreeft naar het behoud daarvan. Bescherming van deze kwaliteiten is noodzakelijk, want ze zijn kwetsbaar en onvervangbaar.

vitale dorpen en steden
Door de ontwikkeling van wonen en werken vooral in het bestaande stedelijke gebied te laten plaatsvinden, blijven vitale dorpen en steden behouden.

dynamisch landelijk gebied
De provincie wil de kwaliteit en dynamiek van het landelijk gebied behouden. Functies die bijdragen aan behoud van de openheid, kwaliteit en/of beleefbaarheid van het platteland, zoals landbouw en natuur worden daarom gekoesterd waarbij verdere uitwaaiering van stedelijke functies over het landelijk gebied zoveel mogelijk wordt voorkomen. Dit beleid vormt de contramal van het beleid voor de vitale dorpen en steden. De kwaliteit van het landelijk gebied draagt immers bij aan de aantrekkelijkheid en het goede functioneren van de steden en daarmee aan de aantrekkelijkheid van de provincie. Uiteraard is het voor zowel het landelijk als stedelijk gebied belangrijk dat stad en land goed met elkaar zijn verbonden. Daarom biedt de provincie mogelijkheden voor het verbeteren van de kwaliteiten van de zones rondom de kernen. Hierbij wordt gedacht aan gebiedsontwikkelingen waarin groene en recreatieve kwaliteiten verbonden worden met stedelijke kwaliteiten. Dit draagt bij aan een goede afronding van de kern en daarmee aan de kwaliteit van het binnenstedelijk leefmilieu.

Conclusie

Op basis van de Visiekaart geldt voor Soest een binnenstedelijk woningbouwopgave. De provincie Utrecht maakt in haar ruimtelijk beleid de hoofdkeuze om in te zetten op de binnenstedelijke ontwikkeling. Het streven is dat ten minste twee derde van het woningbouwprogramma binnen de actuele rode contouren gerealiseerd wordt. Deze binnenstedelijke opgave biedt kansen om de leefbaarheid in de steden en dorpen te verbeteren, als er voldoende aandacht is voor de kwaliteit van de woningen en de woonomgeving. De provincie vindt het belangrijk dat er aandacht is voor deze kwaliteit. Onderhavig bestemmingsplan maakt de realisatie van vijf vrijstaande woningen binnen bestaand stedelijk gebied planologisch mogelijk. Het plangebied wordt in zijn geheel landschappelijk ingepast en de bestaande groene uitstraling blijft behouden. Daarnaast wordt er aangesloten bij de stedenbouwkundige en architectonische opzet van de nabije woonomgeving. Geconcludeerd kan worden dat onderhavig plan past binnen de pijlers van de structuurvisie.

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (herijking 2016)

Gelijktijdig met de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie hebben Provinciale Staten de Provinciale Ruimtelijke Verordening Provincie Utrecht 2013 vastgesteld. Het doel van de verordening (PRV) is om een aantal provinciale belangen uit de PRS te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau.

Het plangebied in Soest is gelegen in het stedelijk gebied met aanduiding binnenstedelijke woningbouw. Daarnaast is het plangebied gelegen in het landschap Utrechtse Heuvelrug. Voor het landschap Utrechtse Heuvelrug wil de provincie de volgende kernkwaliteiten behouden:

  • 1. robuuste eenheid;
  • 2. reliëfbeleving;
  • 3. extreme historische gelaagdheid.

Met het plan worden vijf vrijstaande woningen mogelijk gemaakt binnen bestaand stedelijk gebied. Het plangebied wordt landschappelijk ingepast waarbij rekening wordt gehouden met bestaande kwaliteiten van het gebied.

Conclusie

Het plan maakt de realisatie van vijf vrijstaande woningen mogelijk. Het perceel wordt landschappelijk ingepast waarbij rekening wordt gehouden met de kwaliteiten van het gebied. Gezien het bovenstaande is het plan in overeenstemming de Provinciale Ruimtelijke Verordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Gemeentelijke Woonvisie

Op 13 december 2012 heeft de raad de nota ‘Wonen in Soest’ vastgesteld. Deze vervangt de uit 2007 daterende woonvisie en vormt zodoende het primaire uitgangspunt voor het huidige en toekomstige woonbeleid. Het voornaamste doel van deze nota is een actualisering van het woonbeleid op basis van nieuwe gegevens. De meest recente prognoses ten aanzien van bevolkings- en huishoudenontwikkeling, de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte en de nieuwste inzichten in woontrends vormen samen een actueel en volledig beeld waarin onder meer duidelijk wordt waar mensen willen wonen, hoe ze willen wonen, waarin ze willen wonen, et cetera.

Een ander doel van deze leidraad is het aanreiken van handvatten om ontwikkelingen te sturen en om volkshuisvesting leidend te maken waar het ruimtelijke ontwikkelingen betreft. De bouwopgave wordt idealiter namelijk ingegeven door wat volkshuisvestelijk gewenst is. Dat vertaalt zich in een opgave gespecificeerd naar types, woonmilieus, locatie enzovoort.

Tenslotte vormt de inhoud van deze nota een uitvoeringsagenda voor de toekomst. Deze agenda laat zien waar de prioriteiten liggen waar het de woningmarkt betreft. Er wordt in deze nota geen aandacht besteedt aan de afspraken met woningcorporaties ten aanzien van de kernvoorraad, de leefbaarheid, eventuele herstructureringen en de verkoop van huurwoningen.

In de nota 'Wonen in Soest' is rekening gehouden met de ontwikkeling op het aantal inwoners en de samenstelling van de huishoudens. De gemeente constateert dat er meer mensen sterven dan er geboren worden. Naast de natuurlijke bevolkingsontwikkeling (geboorte – sterfte) bestaat de groei van de bevolking uit het binnenlandse en het buitenlandse migratiesaldo. Het binnenlandse migratiesaldo wordt opgemaakt door het verschil tussen vestiging en vertrek naar andere Nederlandse gemeenten. Het buitenlands migratiesaldo bestaat uit het verschil tussen vestiging vanuit het buitenland en vertrek naar het buitenland. Voor de periode tot aan 2020 kent de gemeente Soest een structureel positief binnenlands én buitenlands migratiesaldo. In de jaren vanaf 2015 kent Soest een structurele inwonergroei van circa 250 personen per jaar, welke vooral tot stand komt door toevoegingen in de woningvoorraad.

Voor de woningmarkt vormen niet personen maar huishoudens de relevante eenheid. Met behulp van de demografische ontwikkeling en inschattingen over processen zoals gezinsvorming (huwelijk en samenwonen) en gezinsontbinding (echtscheiding, uit elkaar gaan en overlijden van de partner) en de timing daarvan worden huishoudens in aantal en samenstelling in de tijd geraamd. Sociaal-culturele processen, zoals langer zelfstandig wonen, langer alleen wonen, scheiden en dergelijke, beïnvloeden de vorming van huishoudens.

Op basis van de trendraming van ABF research wordt tot aan 2020 voor Soest een groei van ongeveer 1.500 huishoudens voorspeld. Wanneer er gekeken wordt naar het migratiesaldo-nulscenario (het migratiesaldo-nulscenario laat zien wat de eigen behoefte is. Uitgangspunt daarbij is dat er qua migratie even veel in als uit gaat. De enige factoren van invloed zijn dan geboorte, sterfte en de factoren die van invloed zijn op de vorming van huishoudens) dan is te zien dat de groei van huishoudens een stuk beperkter is; namelijk zo'n 400 huishoudens tot aan 2020.

Uit de betreffende gegevens blijkt dat in Soest sprake is van een zowel vergrijzing als van een groei van de 30 - 44 jarigen. Dit uit zich ook in een groei van alleenstaanden (ouderen), maar ook de groei van gezinnen.

Met deze waarden loopt de gemeente Soest aardig in lijn met het landelijke beeld. Het CBS voorspelt dat de grijze druk ten opzichte van 2010 (i.e. 25,6%) in 2040 nagenoeg verdubbeld zal zijn tot 48,7% omdat het aantal 65-plussers toeneemt terwijl de potentiële beroepsbevolking fors gaat krimpen. Landelijk neemt het aantal 20-tot-65-jarigen in de periode 2010-2040 met bijna 900 duizend af terwijl het aantal 65-plussers met bijna 2 miljoen toeneemt. De groei van het aantal 65-plussers is in de komende jaren explosief. Landelijk groeit hun aandeel met 76,6%. In Soest groeit het aandeel 65-plussers met 54,5%. De groei is in Soest minder explosief omdat het aandeel ouderen hier momenteel al hoger ligt dan landelijke gemiddeld is.

De beschreven ontwikkeling heeft gevolgen voor de ontwikkeling van de woningvraag, waarbij een onderscheid gemaakt kan worden tussen de kwantitatieve vraagontwikkeling en de kwalitatieve vraagontwikkeling.

Kwantitatieve vraagontwikkeling

Voor Soest geeft de trendraming aan dat er een groei verwacht kan worden van circa 1.500 huishoudens. Dit aantal moet enigszins genuanceerd worden aangezien deze raming nog uitgaat van een beter economisch scenario. Het is raadzaam om een bandbreedte aan te houden waarbij de trendraming fungeert als bovengrens. De ondergrens kan gesteld worden op 1.000.

Kwalitatieve vraagontwikkeling

In de gemeente Soest manifesteert de vraag zich in de periode 2010-2020 ten eerste in de groei van de koopsector. Binnen deze periode ligt het accent binnen de vraagontwikkeling vooral op de middeldure koopwoning (€215.000- €350.000). Binnen het koopsegment is de eengezinswoning gewild. De tweede manifestatie is de groeiende vraag naar de meergezinswoning in zowel de huur- als de koopsector. Hierbij de groei even groot in de huur als in de koopsector. Het marktaandeel van de huursector is gelijk aan dat van de koopsector. De derde manifestatie is de afname van de vraag naar de goedkope en de middeldure huurwoning. De vraag naar de huur van een eengezinswoning daalt zeer sterk wat verklaard wordt door de wens om een eigenaar-bewoner te zijn van een eengezinswoning.

Op basis van de woningbouwprogrammering van de gemeente Soest kan een voorzichte inschatting gemaakt worden voor het aantal woningen per jaar. Een voorzichtige inschatting is dat de 'harde' woningbouwlocaties gerealiseerd kunnen worden in de periode tot aan 2023. Dit houdt in dat er vanaf 2012 ongeveer 100 woningen per jaar moeten worden afgezet. Op basis van diverse onderzoeken mag daarom worden aangenomen dat er, bij de huidige marktomstandigheden, ongeveer 90 tot 100 woningen per jaar afgezet kunnen worden in de gemeente Soest. Dat betekent dat de huidige plancapaciteit ongeveer gelijk is aan de opnamecapaciteit van de markt.

Op basis van de uitkomsten van de nota zijn beleidsambities en prioriteiten geformuleerd. Ten aanzien van een betaalbare voorraad ziet de gemeente Soest ziet het als een primaire taak om zorg te dragen voor een voorraad die ruim genoeg én kwalitatief goed genoeg is om aan de vraag te voldoen (in dit kader kan de wijkvernieuwing worden gezien).

Met betrekking tot de levensloopbestendige voorraad is geconstateerd dat steeds meer mensen uit deze groep zo lang mogelijk, zelfstandig en in hun vertrouwde omgeving willen blijven wonen. Ook als ze een (grote) ondersteuningsvraag hebben. Dit sluit aan bij het landelijke concept van zorg in de buurt wat inspeelt in op de wens van bewoners om zolang mogelijk vanuit eigen huis verzorgd te worden. Met de scheiding van wonen en zorg per 2013 en de mogelijke transitie van de extramurale begeleiding van de AWBZ naar de Wmo wordt bevorderd dat mensen langer de regie over eigen leven kunnen voeren en er een meer gevarieerd extramuraal woon- en zorgaanbod zal gaan ontstaan. Een direct effect hiervan is dat er adequate huisvesting moet worden gevonden voor deze omvangrijke groep.

Er blijft dus een aanzienlijke vraag naar geschikte woningen voor ouderen. Hoewel een groot deel van deze woningen voorradig is in de gemeente Soest, zal de voorraad ook uitgebreid moeten worden om aan de vraag te voldoen en hiertoe zal nieuw gebouwd moeten worden.

Duurzaamheid en verduurzaming nemen een steeds belangrijker rol in waar het de woningmarkt betreft, zowel in de nieuwbouw als in de bestaande bouw. In de nieuwbouw zorgt landelijke regelgeving er voor dat de nieuwe voorraad steeds duurzamer wordt. De gemeente Soest hanteert voor bouwprojecten GPR Gebouw waarmee duurzaamheidsambities voor woningbouw worden gemeten. GPR Gebouw geeft inzicht in verschillende thema's zoals milieu, energiegebruik en gezondheid. Binnen de gemeente Soest is er het streven c.q. een ambitie om bij elk project een score te halen van gemiddeld 8.

De consument is in de afgelopen jaren welvarender geworden, een stuk mondiger geworden en heeft door alle technologische vooruitgang een aanzienlijk betere toegang tot informatie verkregen. Dit soort factoren hebben er in de afgelopen periode, uiteraard mede door de crisis op de woningmarkt, toe geleid dat er een transformatie is van een aanbodgestuurde naar een vraaggestuurde woningmarkt. Dit betekent echter niet dat de gemeente Soest niet open staat voor particuliere initiatieven. Op 28 februari 2012 heeft het college de Beleidsregels Collectief Particulier Opdrachtgeverschap vastgesteld. Deze regels vormen een kader waarin wordt beschreven hoe de gemeente Soest bepaalde facetten van CPO benadert en welke eisen ze stelt.

Tot slot wordt opgemerkt dat de gemeente Soest al langer kijkt naar welke projecten in de wijdere regio voor wat betreft fasering en kwaliteit eventueel concurrerend kunnen zijn. Voorkomen moet namelijk worden dat er gelijktijdig met de projecten binnen de gemeente Soest legio andere projecten in dezelfde fase zitten die qua woonmilieu, beleving en prijssegment gelijk(w)aardig zijn. Een dergelijke (boven)regionale vergelijking dient constant geactualiseerd te worden gezien de huidige marktomstandigheden, aangepaste faseringen en diverse herontwikkelingen.

Uit het vorenstaande volgt dat het particuliere initiatief betreffende de bouw van vijf vrijstaande woningen aan de Verlengde Houtsnip in overeenstemming is met de woonvisie en en de doelen uit de beleidsnota 'Wonen in Soest'.

3.3.2 Visie Bosstraat

De gemeente Soest heeft een ruimtelijke visie opgesteld voor de Bosstraat en omgeving. Deze heeft betrekking op het gebied tussen de spoorlijn, Koningsweg, 1e Heezerlaantje en de sportvelden. Deze 'Visie Bosstraat' is op 21 juli 2009 vastgesteld.

Voor de Bosstraat en omgeving zijn verschillende (particuliere) initiatieven ontwikkeld voor uitbreiding en nieuwbouw van onder andere woningen en een dagcentrum. De Visie Bosstraat is ontwikkeld om op een weloverwogen manier te kunnen reageren op de verschillende verzoeken en om meer regie en samenhang te krijgen in deze toekomstige ontwikkeling. De visie is geen gedetailleerd plan, maar beschrijft de hoofdlijnen en vormt een raamwerk op basis waarvan overleg met de verschillende initiatiefnemers kan plaatsvinden. Daarnaast vormt het een basis voor de herziening van het bestemmingsplan.

Huidige situatie

De Bosstraat heeft veel verschillende functies: wonen, recreëren, zorg, sport, bedrijvigheid en horeca. Het bos vormt een groen raamwerk, waarbinnen de verschillende functies en gebouwen een plek hebben gekregen.

De toekomst

De recreatieve waarde die het gebied heeft, de bosrijke uitstraling en de groene identiteit moeten gekoesterd worden. De gemeente wil nadrukkelijk de bestaande functies zoveel mogelijk op de bestaande locaties handhaven. Waar mogelijk en ruimtelijk inpasbaar kan verdere ontwikkeling hiervan op de huidige plek ruimte krijgen. Ook behoud en waar mogelijk versterken van de boskamers en het groene aanzicht van de percelen is een belangrijk uitgangspunt. Dat wil echter niet zeggen dat het gebied rond de Bosstraat op slot zit.

Er is ruimte voor vernieuwing van de bestaande functies of nieuwe initiatieven. Met respect voor het groene karakter is beperkt ontwikkeling van kleinschalige nieuwe bebouwing mogelijk. Denk bijvoorbeeld aan (senioren)woningen en uitbreiding van sport- en recreatievoorzieningen. Daarvoor zijn onder andere mogelijkheden op de hoek van Bosstraat en Den Blieklaan.

De boskamers

In de visie Bosstraat is aangegeven, dat het gebied Bosstraat en omgeving een bosachtig karakter heeft, onder meer gevormd door de aanwezige hakhoutwallen. Gestreefd wordt naar het behoud van dit karakter. De aanwezige bebouwing en ook toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen moeten passen binnen een raamwerk van boskamers. Deze worden gevormd door houtwallen.

Ten zuiden van de Bosstraat zijn de boskamers compact en liggen verschillende functies min of meer in het bos. Dit moet gehandhaafd blijven, waarbij eventuele nieuwe ontwikkelingen worden ingepast tussen de bomen. Daardoor blijft de bosrijke aanblik behouden. Dat geldt ten noorden van de Bosstraat ook voor de jeugdherberg.

Ten noorden van de Bosstraat zijn de boskamers meer open en langgerekter van vorm. Hier zijn woningen de belangrijkste bebouwing. De bestaande kamers kunnen op sommige plekken in de lengte iets worden uitgebreid. Ook kunnen deze relatief open percelen een heldere groene omzoming krijgen.

De ontsluiting

De aansluiting op de Koningsweg bij de kruising met de Ossendamweg kan beter met bijvoorbeeld verkeerslichten of een rotonde. Daarnaast kan de bereikbaarheid en de verkeersveiligheid voor fietsers en voetgangers verder verbeterd worden bij herinrichting van de Bosstraat. Andere mogelijkheden zijn een fietsdoorsteek ter plaatse van de Stayokay en opwaardering van het pad langs het spoor.

Toekomstige mogelijkheden

  • Het groene raamwerk van boskamers behouden en waar mogelijk herstellen en versterken met robuuste bosranden langs open percelen;
  • De programmatische invulling van een boskamer is relatief vrij. Er blijft ruimte voor een verscheidenheid aan functies. Nieuwe functies mogen echter geen belemmering of overlast vormen. Op het gebied van wonen heeft een gemengd aanbod met betaalbare woningen voor senioren en starters de voorkeur;
  • De maximale nokhoogte van nieuwe bebouwing is 10 meter, onder de bestaande boomtoppen.
  • Iedere boskamer (bestaand uit één of meerdere percelen) krijgt een eigen ontsluiting, met parkeren zoveel mogelijk binnen de boskamers en niet op de Bosstraat;
  • Bij iedere nieuwe ontwikkeling vereisen het geluid van de Koningsweg en de stankcirkel rond de manege nadrukkelijk aandacht.

Onderhavig plan maakt de realisatie van vijf vrijstaande woningen mogelijk. Het plan past binnen de uitgangspunten van de Visie Bosstraat. Het groene karakter van de boskamers blijft behouden door de instandhouding van de houtwallen aan de rand van het plangebied. De nieuwe functies vormen geen belemmering of overlast voor de bestaande gebouwen en functies in de omgeving van het plangebied. Als gevolg van het geluid afkomstig van de Koningsweg zal een hogere grenswaarde voor geluid worden vastgesteld voor een aantal woningen in het plangebied. Akoestisch onderzoek heeft uitgewezen dat de geluidbelasting op de gevel van (een aantal) woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschrijdt. De maximale hogere grenswaarde van 58 dB wordt niet overschreden. Geconcludeerd kan worden dat het plan in overeenstemming is met de Visie Bosstraat.

3.3.3 Nota bescherming en kap van bomen (2012)

Bomen zijn voor de gemeente Soest van belang voor de sfeer van de openbare ruimte. Ze bepalen niet alleen het gezicht van een individuele straat, maar het zijn groene parels van de gehele gemeente. Bomen hebben naast de visuele kwaliteit, ook structuurbepalende, cultuurhistorische, educatieve en ecologische waarden. Om bomen en bomenstructuren te realiseren en behouden is bomenbeleid nodig. De gemeente Soest streeft naar een duurzaam bomenbestand en duurzame bomenstructuur. Het is noodzakelijk om alle (beleids-) onderdelen die van invloed zijn op het welzijn en de ontwikkeling van bomen zorgvuldig op elkaar af te stemmen.

Het doel van het Bomenbeleidsplan is dan ook om monumentale, waardevolle en beschermwaardige bomen in Soest duurzaam te beschermen. Het gaat hierbij om zowel de gemeentelijke bomen als om particuliere waardevolle bomen binnen de bebouwde komgrens waar de gemeente de gemeenschappelijke verantwoordelijkheid voor wil dragen.

Richtinggevend kader

'Bescherming van de monumentale en waardevolle bomen in geheel Soest en bomen in de bomenstructuur (weergegeven op een Bomenkaart, vastgesteld op 25 november 2014) en vergunningplicht voor particuliere bomen met een stamomtrek van minimaal 80 cm (gemeten op 1.30 meter boven maaiveld) op percelen van minimaal 175 m2, evenals voor openbare bomen met een stamomtrek van minimaal 80 cm (gemeten op 1.30 meter boven maaiveld).'

Toetsing en conclusie

De groenstructuur is als randvoorwaarde al vroeg in de planvorming betrokken en onderwerp van gesprek geweest tussen de gemeente en initiatiefnemer. Het plangebied ligt in de categorie 'Bomenstructuur (cat 1), parkwijk'. In figuur 3.1 is een fragment van de Bomenkaart weergegeven. In dat figuur is te zien dat het plangebied binnen het gebied dat is aangeduid als 'Bomenstructuur (cat 1), parkwijk' ligt. De bomenstructuren voor lanen en gebieden, parken liggen buiten het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0342.BPSOE0050-0301_0005.png"

Figuur 3.1: Fragment Bomenkaart gemeente Soest (bron: gemeente Soest)

De parkwijk kenmerkt zich door wonen in een bosachtige omgeving. Daarom moet worden bezien op welke wijze voorliggend plan bijdraagt aan het groene karakter van de boomrijke woongebieden. Dit gebeurt onder meer door de groenstructuur aan de noord- en zuidzijde van het plangebied volledig te behouden. Deze structuur is als wijkgroen reeds voorzien van een passende (beschermende) bestemmingsregeling (Groen - Wijkgroen met dubbelbestemming 'Waarde - Landschap').

Verder is op basis van een bomeninventarisatie en Bomen Effect Analyse (zie paragraaf 4.8 en Bijlage 1) onderzocht welke bomen beschermenswaardig/behoudenswaardig zijn en duurzaam behouden kunnen blijven ten einde bij te dragen aan het bosachtige karakter van deze parkwijk. Ten behoeve van de te ontwikkelen woningen dienen bomen gekapt te worden. De overige bomen staan deze ontwikkeling niet in de weg en kunnen behouden blijven (mits de conditie dit toelaat).

Daarnaast zullen de tuinen na de aanleg van de groene elementen, zoals bomen en struiken, weer bijdragen aan het groene karakter van de parkwijk. Naar aanleiding hiervan wordt geconcludeerd dat het plan past binnen het bomenbeleid en aansluit op het groene karakter van de omgeving.

3.3.4 Duurzaamheidsplan

De gemeente Soest wil graag een bijdrage leveren aan een duurzame wereld. Met het Duurzaamheidsplan 2010-2014 "Soest, doe maar duurzaam" is een stip op de horizon gezet en ambities neergelegd voor het jaar 2030. CO2-reductie, minder belasting voor het milieu en het 'Cradle tot Cradle' principe zijn belangrijke uitgangspunten in dit plan. Deze kernwaarden zijn onverminderd belangrijk gebleven. Tegelijkertijd is duidelijk geworden dat duurzaamheid een opgave is die door de gehele samenleving opgepakt dient te worden. De overheid heeft hierin een sturende en faciliterende rol. Cruciaal is de rol van bewoners en ondernemers, die vaak belangrijke kennis hebben over hun specifieke omgeving. De gemeeste Soest wil daarom samen met betrokken instanties, bewoners en ondernemers een nieuwe stap zetten in de duurzame ontwikkeling van de gemeente. Het vorige duurzaamheidsplan heeft gezorgd voor beweging in de Soester samenleving rondom duurzaamheid. Dit betekent dat de randvoorwaarden om als gemeente samen te werken met initiatieven in de soester samenleving verbeterd zijn ten opzichte van 2010. In de aanloop naar het nieuwe Duurzaamheidsplan 2016-2020 zijn inwoners geraadpleegd en is zeer actief samengewerkt met burgerinitiatieven en het bedrijfsleven. Hieruit is gebleken dat de gemeenschap zelf in beweging komt en veel inwoners zich verbinden aan maatschappelijke initiatieven. Met recht kan gesproken worden overe en 'energieke samenleving'. Om deze initiatieven de komende jaren te faciliteren en te stroomlijnen is het nieuwe Duurzaamheidsplan 2016-2020 "Duurzame meters maken in Soest" opgesteld.

In het duurzaamheidsplan heeft de gemeente Soest de ambities voor 2030 en de doelstellingen voor 2020 beschreven. Het thema wonen kan breed opgevat worden. In het vorige duurzaamheidsplan lag de focus met name op het verduurzamen van de woningvoorraad. Ook de landelijke (SER Energieakkoord), provinciale (NOM project EBU/provincie) en lokale (Eemlandalliantie, EAS, BPD) ontwikkelingen zorgen ervoor dat dit het belangrijkste onderwerp is binnen het thema wonen. De focus in dit thema van het duurzaamheidsplan ligt dus op het verduurzamen van woningen, zowel in de huursector als in de particuliere sector.

Ambities voor 2030 

  • 100% van de bestaande woningvoorraad is met minimaal 2 (energielabel-)stappen omhoog of naar minimaal label B gebracht.
  • 20% van de bestaande woningvoorraad is nul-op-de-meter.
  • Voor nieuwbouw wordt de GPR-score van 10 gehanteerd (zie voetnoot 4, pagina 20).
  • Eenduidige communicatie ter bevordering van klimaatneutraal gedrag.
  • Waar er gebouwd wordt wil de gemeente Soest niet ten koste van de natuur maar met de natuur ontwikkelen. Op ieder schaalniveau moeten natuur en stad worden verbonden in het ruimtelijk ontwerp.

Doelstellingen voor 2020

  • 50% van de huurders is op de hoogte hoe zij zelf gemakkelijk energie kunnen besparen.
  • 50% van de particuliere kopers is op de hoogte van de mogelijkheden om energiebesparende maatregelen te nemen.
  • 300 nul-op-de-meter renovaties zijn uitgevoerd in de koop of huursector.
  • Voor nieuwbouw de GPR-score van minimaal 7 hanteren (= Bouwbesluit), waar mogelijk wordt gekeken om een stapje verder te gaan. Dit is in contrast met GPR-8 dat in de praktijk niet haalbaar is gebleken.
  • In het Omgevingsplan worden duurzaamheidsaspecten meegewogen.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.

Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.

Toets

Het voorliggend plan voorziet in de realisatie van vijf vrijstaande woningen. De beoogde activiteit wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeervoorzieningen. Het onderhavig project wordt niet gezien als een m.e.r.-plichtige activiteit omdat deze pas geldt bij gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of;
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden, waar het onderhavige project onder blijft. Het ruimtebeslag van het onderhavige project ligt ruimschoots beneden de drempelwaarde.

Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen. Het plan is niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied gelegen en heeft ook geen belangrijke nadelige milieugevolgen voor de omgeving waardoor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is.

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0342.BPSOE0050-0301_0006.png"

Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets

De omgeving van het plangebied bestaat uit een woonwijk. Het plangebied wordt dan ook aangemerkt als gebiedstype 'rustige woonwijk'. In de directe omgeving van het plangebied (straal < 125 meter) ligt een horecabedrijf (Stayokay Soest) aan de Bosstraat 16, een kinderdagcentrum (De Blauwe Vogel) aan de Bosstraat 77 en een manege aan de Bosstraat 81.

Voor 'hotels en pensions met keuken, conferentie-oorden en congrescentra' geldt een grootste richtafstand van 10 meter voor de aspecten geur en geluid. De afstand tussen de beoogde woningen en het hotel (Stayokay Soest) is meer dan 50 meter, zodat ruimschoots aan deze afstand wordt voldaan. Voor een kinderdagverblijf geldt een grootste richtafstand van 30 meter voor het aspect geluid. De afstand van de beoogde woningen tot het kinderdagcentrum bedraagt ten minste 110 meter gemeten vanaf de grens van de bestemming 'Maatschappelijk' tot aan de bestemming 'Wonen'. Tot slot geldt voor 'maneges' een richtafstand van 50 meter gelet op het aspect geur. De afstand van de bestemming 'Sport', waarop de manege gevestigd is, tot aan de bestemming 'Wonen' bedraagt ten minste 105 meter.

Geconcludeerd kan worden dat er voor het aspect 'bedrijven en milieuzonering' sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

4.3 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Toets

Door Milieutechniek ZVS Eemnes BV is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd om te onderzoeken of de bodem geschikt is voor de beoogde vijf vrijstaande woningen. De bevindingen van dat onderzoek zijn beschreven in de rapportage van 10 oktober 2011 (projectnummer B011148). Deze rapportage is als bijlage aan deze toelichting gekoppeld.

Gedurende het onderzoek zijn in de grond geen verontreinigingen aangetoond. In het grondwater, bemonsterd uit peilbuis 1 (midden op het perceel) en 101 (zelfde kadastrale perceel), zijn sterk verhoogde gehalten aan nikkel aangetroffen. Deze parameter is in de grond niet verhoogd aangetoond en gedurende de onderzoeken in de omgeving niet in dergelijke concentraties in het grondwater aangetroffen. Het grondwater ter hoogte van peilbuis 100 en 102 zijn licht tot matig verontreinigd met nikkel.

De verontreiniging beperkt zich tot de locatie en de oorzaak van deze grondwaterverontreiniging is niet bekend. De concentratie varieert ook in de tijd zodat niet met zekerheid kan worden gesteld dat hier sprake is van een ernstig geval van grondwaterverontreiniging. Indien dit het geval zou zijn, is er vermoedelijk sprake van een niet spoedeisend geval van grondwaterverontreiniging.

Het grondwater bevindt zich rond de 3 m minus maaiveld. Als geen grondwater wordt onttrokken, zal de nikkelverontreiniging in het grondwater geen probleem zijn tijdens de bouw. Geadviseerd wordt het rapport voor te leggen aan de gemeente om eventuele vervolgstappen in gang te zetten.

Bij brief van de gemeente Soest d.d. 30 april 2014 ( kenmerk 1163574) geeft de gemeente aan dat niet duidelijk is of sprake is van een spoedeisende sanering. Dit dient door de provincie Utrecht te worden beoordeeld. In haar brief van 28 januari 2015 heeft de regionale uitvoeringsdienst (RUD) in opdracht van de provincie Utrecht de definitieve beoordeling opgeschreven. Daaruit blijkt dat er in de grond geen bodemverontreinigingen zijn aangetoond. In het grondwater zijn bij 2 peilbuizen wel sterk verhoogde gehalten aan nikkel aangetroffen. Daarmee is er sprake van een vermoedelijk geval van ernstige bodemverontreiniging ( >25 m³ grond en/of > 100 m³ grondwater sterk verontreinigd. Om formeel vast te kunnen stellen of er sprake is van een ernstig geval, en of een spoedige sanering nodig is, is een nader onderzoek nodig.

Door Milieutechniek ZVS Eemnes BV is daarom een aanvullend grondwateronderzoek uitgevoerd. De bevindingen van dat onderzoek zijn beschreven in de rapportage van 2 juni 2016 (projectnummer BO16088). Deze rapportage is als bijlage aan deze toelichting gekoppeld. Uit het aanvullende grondwateronderzoek volgt de conclusie dat er zowel bovenstrooms, benedenstrooms als op de locatie geen sterk verhoogde concentraties aan nikkel (meer) zijn aangetoond.

Conclusie

Hoewel het verkennende bodemonderzoek ouder is dan 5 jaar kan gelet op de resultaten van het verkennende bodemonderzoek, de aanbevelingen vanuit de RUD en de resultaten van het aanvullende grondwateronderzoek worden geconcludeerd dat het aspect 'bodem' geen belemmering vormt voor de uitvoering van voorliggend bestemmingsplan. Het bodemgebruik van het plangebied is de laatste jaren niet gewijzigd. Het plangebied wordt al jaren gebruikt als openbaar groen. Er hebben dan ook geen bedrijfsmatige activiteiten plaatsgevonden in het plangebied. Gelet op de historie van het plangebied wordt de bodemkwaliteit dan ook geschikt geacht voor het beoogde gebruik.

4.4 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Toets

Wegverkeerslawaai

Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:

  • a. in stedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
  • b. in buitenstedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
      • voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Deze zonering geldt niet:

  • c. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • d. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
  • e. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).

Het plangebied is gelegen aan een voor gemotoriseerd verkeer doodlopende weg. Fietsers kunnen wel doorrijden. Dit betekent dat het verkeer beperkt zal blijven tot bestemmingsverkeer.

Gelet op de aanwezigheid van de Koningsweg (provinciale weg N221) en de ligging van de woningen binnen de zone van die weg is door Buijvoets Bouw- en geluidsadvisering onderzoek gedaan naar de gevelbelasting op de nieuwe woningen als gevolg van het wegverkeerlawaai. De bevindingen van dat akoestische onderzoek zijn beschreven in de rapportage van 20 augustus 2014 (werknummer: 14.097). Dit rapport is als bijlage aan deze toelichting gekoppeld. Uit het onderzoek komt naar voren dat de gevelbelasting op de woningen (in het rapport) genummerd met 1, 2 en 3 de voorkeursgrenswaarde van maximaal 48 dB overschrijdt. De maximale overschrijding bedraagt 5 dB, waardoor voor de betreffende woningen een hogere grenswaarde vastgesteld kan worden. De maximale hogere grenswaarde van 58 dB wordt niet overschreden.

De vaststelling van een hogere grenswaarde kan gelijktijdig plaatsvinden met de vaststelling van het bestemmingsplan.

Conclusie

Voor de woningen aan de zijde van de Koningsweg dient een hogere grenswaarde te worden vastgesteld. De vaststelling van deze hogere grenswaarde vindt gelijktijdig plaats met de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.5 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen 

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets

Het onderhavige bestemmingsplan betreft de realisatie van vijf vrijstaande woningen. Gelet op de aard en omvang van deze ontwikkeling kan geconcludeerd worden dat door de ontwikkeling, die in het onderhavige bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, de luchtkwaliteit niet 'in betekende mate' zal verslechteren. Aan het bepaalde omtrent de luchtkwaliteit wordt voldaan.

4.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

Toets

Volgens de Risicokaart van de provincie Utrecht (zie figuur 4.2, plangebied ligt binnen de blauwe cirkel) bevinden zich in de omgeving (binnen een straal van circa 900 m) van het plangebied geen objecten of terreinen met een extern veiligheidsrisico die een belemmering vormen voor de ontwikkeling van het plangebied. In de omgeving van de locatie zijn evenmin inrichtingen die vallen onder de werkingsfeer van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI). Het plangebied valt niet binnen de plaatsgebonden risico contour van gevaarlijke installaties of inrichtingen. Ten zuidoosten, op een afstand van ruim 300 m van het wijzigingsgebied, bevindt zich het spoor Den Dolder - Baarn (Intercityliljn). Op het gebied van externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de bouw van vijf vrijstaande woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0342.BPSOE0050-0301_0007.png"

Figuur 4.2: Fragment Risicokaart provincie Utrecht (bron: www.nederlandrisicokaart.nl)

Verder kan geconstateerd worden dat in de directe omgeving geen buisleidingen aanwezig zijn die gevaarlijke stoffen transporteren.

Conclusie 

Vanuit het aspect 'externe veiligheid' bestaan geen belemmeringen voor het onderhavige bestemmingsplan.

4.7 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau is het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 en de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen. De provincie streeft naar een robuust bodem- en watersysteem. Dit houdt in dat onder normale omstandigheden alle functies goed uitgevoerd kunnen worden en dat extreme situaties goed opgevangen kunnen worden. Daarnaast streeft de naar bodem-, water- en milieukwaliteiten die passend zijn voor de functie van een gebied.

Het Waterbeheerplan 2016-2021 van het Waterschap Vallei & Veluwe geeft het beleidskader voor het watersysteem in het stedelijk gebied. Het doel in dit gebied is om samen met haar partners het voorkomen van wateroverlast en watertekort en het behouden en versterken van de belevingswaarde, de recreatieve waarde en de ecologische waarde van het water. Daarnaast wordt het beleid gericht op het voorkomen van wateroverlast in omliggende gebieden en het verminderen van lozingen van verontreinigende stoffen. Doelen zijn het zo goed mogelijk vasthouden van water en het behouden en ontwikkelen van waardevolle water- en oevervegetaties en het verbeteren van de waterkwaliteit. Dit laatste bereiken we door het verminderen van (diffuse) lozingen en het verbeteren van het beheer.

Watertoetsproces

Op 6 augustus 2018 is via www.dewatertoets.nl de digitale Watertoets verricht, zie Bijlage 4 Op grond van de uitgevoerde blijkt dat binnen het plangebied een of meerdere belangrijke oppervlaktewateren of gebieden liggen die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat mogelijk daarmee primaire waterbelangen worden geraakt. Op grond van de watertoets gelden de volgende uitgangspunten:

  • Vasthouden - bergen - afvoeren

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehoude en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsintallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.

  • Grondwaterneutraal bouwen

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken/draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert dan ook om voorafgaand aan de ontwkkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

  • Schoon houden - scheiden - schoon maken

Om verontreiniging van de bodem, grond- en/of oppervlaktewater te vooromen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen/randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Het waterschap adviseert de ontwikkelaar de beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak van het waterschap toe te passen.

  • Drinkwaterbeschermingsgebieden

Het plangebied is gelegen binnen een zone die is aangemerkt als drinkwaterbeschermingsgebieden. In een waterwingebied wordt het grond- of oppervlaktewater gebruikt om er drinkwater van te maken. Als dat grond- of oppervlaktewater vervuild raakt, dan heeft dat ook gevolgen voor het drinkwater. Voor deze gebieden gelden bepaalde regels voor bewoners en bedrijven ten aanzien van het in de bodem brengen van vloeistof(fen). Deze regels dienen door de toekomstige bewoners nageleefd te worden.

Daarnaast gelden op grond van het Grondwaterplan van de gemeente Soest de volgende uitgangspunten. Bij ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met voldoende drooglegging zonder dat aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn. Uit het bodemonderzoek blijkt dat het grondwaterpeil zich op ten minste 2 m-mv bevindt. Aanvullende maatregelen lijken niet noodzakelijk.

Binnen het plangebied is er geen sprake van een belangrijke watergang, hier hoeft dan ook geen rekening mee te worden gehouden. Er wordt ook geen nieuw oppervlaktewater gerealiseerd.

Bij nieuwbouw en uitbreidingen moet rekening gehouden worden met het veranderende klimaat. Het waterbeleid wordt hier ook op aangepast. Bij de ontwikkeling moet men rekening houden met de toenemende mogelijkheid van 'water op straat'. Het ontwerp van nieuwbouw en uitbreidingen moet hierop afgestemd zijn. Bij nieuwbouw en uitbreidingen mag hemelwater van verharde oppervlakken (daken en verhardingen) niet aangesloten worden op het vuilwaterriool. Indien mogelijk wordt het hemelwater verwerkt op particulier terrein (bergen en hergebruiken en/of infiltreren). Vanwege de grote percelen en lage grondwaterstand van ongeveer 2,5 meter beneden het maaiveld (zie bodemonderzoek in bijlage en paragraaf 4.3 'Bodem') wordt verwacht dat dit haalbaar is. Indien dit niet haalbaar blijkt, kan het hemelwater worden verwerkt in openbaar gebied. Daarbij is de voorkeursvolgorde:

  • Bergen en infiltreren
  • Bergen en vertraagd afvoeren naar oppervlaktewater
  • Niet vertraagd afvoeren naar oppervlaktewater

Alleen als alle bovenstaande opties niet haalbaar blijken, kan worden overwogen of hemelwater (deels) kan worden geloosd op de vuilwaterriolering.

Bij nieuwbouw en uitbreidingen moet voor de afvoer van afvalwater een vuilwaterriool aangelegd worden. Het vuilwaterriool dient reinigbaar en inspecteerbaar te zijn. Hemelwater mag niet op het vuilwaterriool aangesloten worden. Afvalwater en hemelwater worden strikt gescheiden gehouden (gescheiden stelsel).

Het plangebied ligt voor wat betreft de infiltratiemogelijkheden binnen een 'overgangszone: eerst onderzoek naar haalbaarheid infiltratie' (zie figuur 4.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0342.BPSOE0050-0301_0008.png"

Figuur 4.3: Aandachtsgebieden en kansen infiltratie Soest (bron: Grondwaterplan, gemeente Soest)

4.8 Ecologie

4.8.1 Natuurtoets

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Toetsing 

Er bestaat al jaren het voornemen om op het perceel aan de Houtsnip in Soest vijf woningen te realiseren. Ten behoeve van de ruimtelijke onderbouwing van het wijzigingsplan, welke in 2018 door de Raad van State is vernietigd, is een ecologisch onderzoek uitgevoerd (d.d. 15 november 2011). Ten behoeve van onderhavig plan is een actualisatie van het ecologisch onderzoek noodzakelijk. Derhalve is door bureau Schenkeveld een actualisatie van het ecologisch onderzoek uitgevoerd (d.d. 25 september 2018). De actualisatie van het ecologisch onderzoek is in Bijlage 5 opgenomen. Daarnaast is het ecologisch onderzoek d.d. 25 september 2018 opgenomen als Bijlage 7.

Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Aan de zuidzijde, aan de overkant van de Bosstraat ligt achter de manege bos als bestaande natuur onderdeel van het NNN en aangewezen als 'Droog bos met productie' (N16.03). Verder naar het zuiden ligt het natuurgebied de Lange Duinen met aan de rand bos van het beheertpe Dennen-, eiken- en beukenbos (N15.02) en nog weer wat zuidelijker het open zand met als beheertype 'Zandverstuiving' (N6.02).

Natura 2000-gebied

Het plangebied behoort niet tot Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op minimaal 10 kilometer afstand en betreft het Natura 2000-gebied Arkenheem.

Op basis van bovenstaande geldt dat de ingreep niet getoetst wordt aan wetgeving op het gebied van gebiedsbescherming (artikelen 2.1 - 2.11), omdat de ingreep klein is, nauwelijks externe werking heeft en het dichtsbijzijnde beschermd natuurgebied behorende tot het Natura 2000 op een afstand van meer dan 10 kilometer van het plangebied ligt.

Toetsing aan de Provinciale Ruimtelijke Verordening Utrecht 2013 (herijking 2016) is ook weinig relevant, omdat het dichtsbijzijnde bestaande natuurgebied binnen de begrenzing van de EHS of NNN op meer dan 100 m afstand ligt en de kap en nieuwbouw geen invloed hebben op de wezenlijke waarden en kenmerken van het bos ten zuiden van manege Nieuw Eldorada met als beheertype 'Droog bos met productie (N16.03) (zie figuur 4.4).

afbeelding "i_NL.IMRO.0342.BPSOE0050-0301_0009.png"

Figuur 4.4: Situering plangebied (rood omcirkeld in relatie tot NNN (bron: provincie Utrecht)

Vanwege de lokale invloedsfeer hebben de voorgenomen activiteiten geen negatieve effecten op deze natura 2000- of Natuurnetwerk Nederland gebieden. Er is geen nader onderzoek nodig in het kader van gebiedsbescherming en er hoeft geen ontheffing van de Omgevingsverordening Utrecht of Wet natuurbescherming aangevraagd te worden.

Omdat het betreffende bos niet als zodanig bestemd is en binnen de bebouwde kom ligt, zijn de artikelen in de Wet natuurbescherming ten aanzien van het vellen van houtopstanden (artikelen 4.1 - 4.5) hier niet van kracht. Dit betekent dat er voor het vellen van de opstand geen meldingsplicht en herplantingsplicht geldt. Wel zal voor het rooien van de grotere bomen een kapvergunning moeten worden verleend. Deze is onderdeel van de omgevingsvergunning, die in de fase na de bestemmingswijziging wordt aangevraagd.

Soortenbescherming

Ten behoeve van het ecologisch onderzoek is het terrein eerder bezocht op 1juni 2011. Er is toen ook vervolgonderzoek geweest naar de aanwezigheid van vleermuizen en Hazelworm. Op 17 september 2018 is het terrein opnieuw bezocht om alle beschermde planten en dieren, die het plangebied en directe omgeving bewonen en gebruiken te inventariseren. Op 18 september 2018 is het plangebied in de avond van 20.00 tot 22.00 uur bezocht om met een batdetector-onderzoek (Petterson D-240) de vleermuisbewegingen in kaart te brengen.

Vervolgens is in de literatuur en op internet gezocht naar gegevens over de verspreiding van bijzondere soorten in de (wijde) omgeving. Er is een lijst van potentieel in het gebied aanwezige bijzondere soorten opgesteld aan de hand van de diverse atlassen. De resultaten van het ecologisch onderzoek zijn in Bijlage 5 en Bijlage 7 opgenomen. Daarnaast is er een aanvullend onderzoek naar eekhoorns uitgevoerd. De resultaten van dat onderzoek zijn in Bijlage 6 opgenomen. Hieronder wordt de conclusie van het ecologisch onderzoek beschreven.

De bomenkap, het grondverzet, de bouw van vijf woningen en het woongebruik in het bosgebied tussen Bosstraat en Klein Engedaalsweg te Soest hebben beperkte ecologische gevolgen. Er zijn geen (streng) beschermde soorten die de boskamers gebruiken als vaste rust- en verblijfplaats. Er zullen door de ingreep geen verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming worden overtreden. Wel geldt als randvoorwaarde voor deze conclusie dat het opruimen van de beplanting buiten het broedseizoen plaatsvindt en er geen bomen met eekhoornnesten worden gekapt. Als aan bovenstaande randvoorwaarden wordt voldaan, hoeft geen ontheffing of verklaring van geen bedenkingen (Vvgb) worden aangevraagd bij de provincie Utrecht.

Om de (beperkte) schade aan vogels, vleermuizen en bosplanten te mitigeren wordt aanbevolen:

  • de kaplijst zo klein mogelijk te maken; er kunnen nog bomen van de lijst;
  • zoveel mogelijk beplanting van autochtone herkomst aan te planten;
  • de buitenverlichting te minimaliseren;
  • verblijfplaatsen voor vleermuizen te creëren.

Verder wordt aanbevolen om de oude exemplaren Zomereik, Beuk en Ruwe berk in de bosstroken zoveel mogelijk te sparen, de exemplaren Fijnspar te dunnen, de exemplaren Amerikaanse vogelkers te verwijderen en de lege plekken aan te vullen met onder punt 4 in hoofdstuk 4 van Bijlage 5 genoemde soorten. Het bosbeheer dient ook zo natuurvriendelijk mogelijk te zijn. Dit betekent vooral ‘niets doen’ en verder dat deze niet gebruikt worden om hout en ander groenafval te dumpen. Bij de eventuele dunning (pas over meer dan 5 jaar) moet het dunningshout worden afgevoerd.

Als gevolg van de uitgevoerde ecologische onderzoeken was de aanwezigheid van verblijfplaatsen van de in de provincie Utrecht beschermde Eekhoorn niet uitgesloten. Om te voorkomen dat beschermde nesten van de Rode eekhoorn bij de nieuwbouw worden vernield is een inspectie uitgevoerd op 10 januari 2019 van 10.00 tot 12.00 uur en had tot doel de ecologische functionaliteit van het plangebied en de wijdere omgeving voor Eekhoorn in beeld te brengen. in het plangebied aanwezige exemplaren Fijnspar een belangrijke voedselbron. Het gedeeltelijk verdwijnen hiervan heeft echter nauwelijks betekenis voor de gunstige staat van instandhouding van de soort op lokaal niveau. De home range van een vrouwtje Eekhoorn is tenminste 3 ha, die van een mannetje nog groter. Het plangebied is 0,8 ha groot, het deel met Fijnspar 0,32 ha groot. Dit betekent dat ten hoogste 1 home range nadelig wordt beïnvloed, weliswaar substantieel, maar waarschijnlijk niet cruciaal. Wel wordt aangeraden enkele exemplaren Fijnspar te laten staan en bij de aanplant van nieuwe bomen te kiezen voor voedselbomen als Beuk, Grove den, Hazelaar, Tamme kastanje, Walnoot, Winter- en Zomereik.

Door deze inspectie en rapportage wordt voldaan aan een van de voorwaarden in de natuurtoets. Zolang aan de andere voorwaarde t.w. het opruimen van de beplanting buiten het broedseizoen wordt voldaan, worden er bij de toekomstige werkzaamheden ten behoeve van de nieuwbouw geen verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming overtreden.

4.8.2 Boom effect Analyse

Het huidige perceel staat vol met bomen. Om een beeld te krijgen van de aanwezige houtopstand heeft een bomeninventarisatie plaatsgevonden en tevens is een Boom Effect Analyse opgesteld door BTL Bomendienst B.V. (projectnummer 728190043, d.d. 8 april 2019). De Boom Effect Analyse is in Bijlage 1 opgenomen. De bomeninventarisatie is opgenomen in bijlage 1 van de Boom Effect Analyse.

De houtopstand in het plangebied bestaat voornamelijk uit naaldbomen (fijnspar) aangevuld met verschillende inheemse en uitheemse loofboomsoorten. Opmerking zijn de aanwezige 'kesrtbomen' (Picea abies, fijnspar), overblijfselen van een voormalige kerstbomenkwekerij op dit perceel. Van de 168 geïnventariseerde bomen in het plangebied is de kwaliteit van 126 bomen voldoende. 16 bomen hebben een (zeer) slechte conditie of zijn dood. Er zijn geen bomen met een bijzondere waarde of monumentele betekenis.

In het projectgebied aan de Houtsnip te Soest staan meerdere bomen waarvan werkzaamheden ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling binnen de kwetsbare boomzone gaan plaatsvinden. Deze werkzaamheden bestaan voornamelijk uit het:

  • talud afgraven;
  • aanbrengen van fundering;
  • aanbrengen verharding;
  • aanleg gemeentelijk netwerk (openbare) verlichting, kabels en leidingen.

Naar aanleiding van deze werkzaamheden is een Boom Effect Analyse (BEA) uitgevoerd waarin antwoord is gegeven op de vraag om de aanwezige bomen duurzaam behouden kunnen blijven in relatie tot de voorgenomen werkzaamheden en of er maatregelen noodzakelijk zijn om de bomen duurzaam te behouden. Het rapport is conform hoofdstuk 16 van Handboek Bomen 2018 (HB2018) van Norminstituut Bomen opgesteld. Afwijkingen hiervan worden benoemd en zijn in overleg met de gemeente Soest verwerkt. In totaal zijn er 168 bomen geïnventariseerd in de huidige situatie. De bomen zijn herleidbaar door middel van de boomnummers zoals geplaatst door BTL op de inventarisatie tekening in bijlage 2 van de Boom Effect analyse.

81 bomen zijn niet inpasbaar, omdat ter plaatse of binnen de kwetsbare zone van de boom een bouwwerk dan wel verharding voorzien is, waar bij de grote hoeveelheid fijnspar wortelschade ontstaat die een fataal effect heeft op de bomen. Bij 14 bomen is de huidige conditie slecht (of zijn dood) en hebben de werkzaamheden een zeer negatief effect op de bomen, waardoor handhaving eveneens niet mogelijk is. 73 bomen kunnen behouden blijven, zo nodig met specifieke maatregelen en hebben de werkzaamheden geen tot beperkte negatieve effecten op de conditie en de levensverwachting van de bomen. Daarbij dient wel opgemerkt te worden dat een deel van de te behouden bomen de 'kerstbomen' zijn, die boomtechnisch in te passen zijn, maar deze bomen zijn oorspronkelijk niet met de intentie geplant als bomen met een lange levensomloop. Op de kwekerij zijn de bomen voor een korte omloop gekweekt, wat nadelig kan zijn voor de ontwikkeling van het wortelpakket en de kroonvorming ontwikkeling van probleemtakken en maar enkele stabiliteitswortels). Indien het vellen van 'kerstbomen' geen of weinig afbreuk doet aan de groene structuur van een parkwijk, is het advies om de naaldbomen met beheeradvies 'onvoldoende' en 'slecht' niet te handhaven. Zo mogelijk kunnen nieuwe bomen worden aangeplant om het bosachtige karakter van parkwijk te behouden/te versterken waarbij gestreefd moet worden naar duurzame inheemse boomsoorten die passen in het bosachtige gebied van de zandgronden.

4.8.3 Stikstofdepositie

Als gevolg van de realisatie van vijf woningen dienen allereerst de bomen en opgaande beplanting te worden verwijderd. Als gevolg van de verwijdering van de opgaande beplanting en de bouw van de woningen wordt stikfstof uitgestoten door verbranding van fossiele brandstoffen, welke kan neerslaan in kwetsbare natuur (Natura 2000-gebieden). Derhalve heeft de gemeente Soest Ad Fontem ruimtelijk advies gevraagd om de effecten van deze emissie op kwetsbare natuur in Natura 2000-gebieden te onderzoeken. Om deze effecten in beeld te brengen is een AERIUS berekening uitgevoerd. De AERIUS berekening is als bijlage 9 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen. Hieronder worden de resultaten weergegeven.

Ligging plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebied

Het plangebied ligt aan de zuidzijde van Soest en behoort niet tot een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, ‘Oostelijke Vechtplassen’, is gelegen op circa 10 kilometer afstand.

Berekening stikstofdepositie

Om de emissie/depositie van NOx, als gevolg van het bouwen en bewonen van de vijf nieuwe woningen aan de Houtsnip te Soest kunnen berekenen wordt een onderscheid gemaakt in de aanleg- en gebruiksfase.

Aanlegfase

Betreft de daadwerkelijke bouw van een voorliggend project zoals de sloop van bebouwing, bouwrijp maken, aanleg van kabels etc. Tijdens de aanlegfase kan er op twee mogelijke manieren stikstof vrijkomen:

  • 1. Werkvoertuigen op de bouwlocatie:
    • a. werkmateriaal dat wordt ingezet voor het bouwrijp maken van het plangebied;
    • b. werkmateriaal dat wordt ingezet voor de bouw van de woningen;
    • c. werkmateriaal dat wordt ingezet voor de afwerking van het plangebied.
  • 2. Verkeersbewegingen naar de bouwlocatie: dit betreft de verkeersbewegingen van- en naar de bouwlocatie. De calculator berekent de depositiebijdrage van het wegverkeer met een implementatie uit de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 tot een afstand van 5 kilometer van de weg.

Een algemeen criterium voor verkeer van en naar inrichtingen is dat de gevolgen niet meer aan de inrichting worden toegerekend wanneer het verkeer is opgenomen in het heersende verkeersbeeld. Volgens de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is dit het geval op het moment dat het aan- en afvoerende verkeer zich door zijn snelheid en rij- en stopgedrag niet meer onderscheidt van het overige verkeer dat zich op de betrokken weg bevindt.

Bij de onderhavige planlocatie ligt het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied op circa 7,7 kilometer afstand. Op het moment dat het verkeer van en naar de planlocatie zich op een weg bevindt die binnen 5 kilometer van een Natura 2000-gebied gelegen is dat verkeer onderdeel van het heersende verkeersbeeld. Verkeersbewegingen van en naar de planlocatie hoeven niet meegenomen te worden in de berekening.

Gebruiksfase

Betreft het daadwerkelijke gebruik van de voorgenomen ontwikkeling. In dit geval de bewoning van de vijf te ontwikkelen woningen. Ook voor de gebruiksfase kan er op twee mogelijke manieren stikstof vrijkomen:

  • 1. Bewoning van de woningen: in het voorliggende geval worden de woningen gasloos gebouwd. Daarmee zal er geen sprake zijn van de uitstoot van NOx. Er vindt geen emissie plaats als gevolg van het verwarmen van de woningen, het koken en/of het verwarmen van tapwater.
  • 2. Verkeersbewegingen gebruiksfase: betreft de verkeersbewegingen die de voorgenomen ontwikkeling te weeg brengt tijdens de gebruiksfase. Zoals hiervoor reeds beschreven hoeven verkeersbewegingen van en naar planlocatie niet meegenomen te worden in de berekening.

De berekeningen zijn uitgevoerd met het programma AERIUS Calculator 2019. Voor de beoogde situatie is gerekend voor het rekenjaar 2019. De bijdrage aan de stikstofdepositie in de omliggende Natura 2000-gebieden is in alle gevallen berekend voor een vergunning Wet natuurbescherming.

De totale emissie NOx als gevolg van de realisatie van de vijf woningen aan de Houtsnip in Soest door de inzet van werkvoertuigen bedraagt 297 kg/j. Er zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. De totale stikstofemissie (NOx) op Natura 2000-gebieden, als gevolg van de aanlegfase van de voorgenomen activiteit, is volgens AERIUS Calculator 2019 nergens hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. In Bijlage 9 zijn de uitkomsten opgenomen.

Ook wanneer gerekend wordt met een verdubbeling van het aantal draaiuren (en daarmee brandstofverbruik) van de werktuigen (worst-case berekening) vindt er geen emissie hoger dan 0,00 mol/ha/j op Natura 2000-gebieden plaats. De uitkomsten van de worst-case berekening zijn eveneens als pdf-uitdraai opgenomen in Bijlage 9.

Conclusie

Met de realisatie van de voorgenomen woningbouwontwikkeling komt er NOx vrij. Door uitvoering van de AERIUS berekening is aangetoond dat dit niet leidt tot een meetbare depositie van NOx in Natura 2000-gebied dat gevoelig is voor stikstof. Bij de voorgenomen ontwikkeling dient alleen de emissie van stikstof van werktuigen binnen het plangebied tijdens de aanlegfase in beeld gebracht te worden. De emissie tijdens de aanlegfase ligt niet hoger dan 0,00 mol/ha/j. Als gevolg van de berekende emissie tijdens de aanlegfase, vindt er dan ook géén meetbare verhoging van de depositie van NOx plaats in Natura 2000-gebieden. De ontwikkeling leidt niet tot een verslechtering van de milieukwaliteit van Natura 2000-gebieden. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden.

De AERIUS Calculator 2019 biedt voldoende inzicht in het effect van de voorgenomen activiteit op Natura 2000-gebieden voor het aspect stikstof. De uitkomst van de berekening met betrekking van AERIUS Calculator is geldig en toepasbaar voor ruimtelijke plannen.

De Wet natuurbescherming vormt voor het aspect stikstof geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling.

4.9 Archeologie en Cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologische waarden

Uit een inventarisatie van de Archeologische Beleidsadvieskaart (figuur 4.4, plangebied is rood omlijnd) komt naar voren dat het plangebied is gelegen in een Archeologisch Waardevol Verwachtingsgebied 2 (AWV2-zone). Binnen deze zone dient indien de bodemingreep groter is dan 500 m2 en dieper dan 30 cm onder het maaiveld archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden. Omdat de ontwikkeling een grotere oppervlakte behelst dan de hiervoor genoemde 500 m² is een archeologisch onderzoek verricht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0342.BPSOE0050-0301_0010.png"

Figuur 4.2: Fragment Archeologische Beleidsadvieskaart gemeente Soest (bron: gemeente Soest)

Dit onderzoek is verricht door Vestigia. De bevindingen van dat onderzoek zijn beschreven in de rapportage van 7 juli 2011 (rapportnummer V900 | projectnummer V11-2092) welke als bijlage aan deze toelichting is gekoppeld. Hierna wordt alleen de conclusie beschreven.

Gezien de gehanteerde onderzoeksmethode kan - ondanks het feit dat hiervoor geen aanwijzingen zijn verkregen - niet worden uitgesloten dat zich binnen het plangebied een zogenaamde ‘low density site’ bevindt. Door de uiterst efemere spreiding van (vuursteen)artefacten op dergelijke sites, blijft er dus een theoretische kans op aanwezigheid ervan bestaan. In het onderhavige geval wordt het echter niet opportuun geacht om alleen voor deze kleine kans op het aantreffen van een ‘low density site’ één of meerdere proefputten aan te leggen op de toekomstige huislocaties: de mogelijke kenniswinst wordt, in dit specifieke geval, gezien als niet in verhouding staand tot de onderzoeksinspanning en de daaraan verbonden kosten.

Op basis van de onderzoeksresultaten en de huidige bouwplannen adviseert Vestigia BV daarom geen nader archeologisch onderzoek en ziet geen bezwaar in de voortgang van de werkzaamheden. Gezien het feit dat nooit volledig is uit te sluiten dat tijdens eventueel grondverzet een ‘toevalsvondst’ wordt gedaan, is het wenselijk de uitvoerder van dit grondwerk te wijzen op de plicht om hiervan zo spoedig mogelijk melding te doen bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (p/a Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Postbus 1600, 3800 BP Amersfoort).

Conclusie

Uit het archeologisch onderzoek volgt de conclusie dat nader onderzoek niet nodig is. Het aspect 'archeologie' vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend bestemmingsplan. Daarnaast zijn er geen cultuurhistorische waarden aanwezig in het plangebied.

4.10 Verkeer / parkeren

Het plangebied wordt ontsloten via de Houtsnip. Dit betreft een doodlopende weg die via de Klein Engendaalweg uitmond bij de Koninksweg (N221). De Houtsnip is een weg welke mede berekend is op de toename van vijf extra woningen. De kwaliteit van de Houtsnip is voldoende om de externe verkeersbewegingen te verwerken. Een (beperkte) toename van verkeersbewegingen kan dan ook eenvoudig via de huidige weg worden afgewikkeld. Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.

Op 28 september 2017 heeft de gemeenteraad van Soest de derde herziene versie van de Nota 'Parkeernormen auto en fiets' (2017) vastgesteld. In deze nota zijn de parkeernormen voor de hele gemeente Soest vastgesteld. Deze parkeernormen gelden voor elke bouwactiviteit en/of wijziging van gebruik van een gebouw.

Op basis van de parkeernormen (vastgelegd in bijlage 1 en 2 van de nota) wordt berekend hoeveel parkeerplaatsen nodig zijn voor een ontwikkeling; de parkeereis. De parkeereis wordt berekend door de hoeveelheid of de omvang van de functie (s) te vermenigvuldigen met de parkeernormen uit de bijlage. Aan deze parkeereis moet minimaal worden voldaan.

Om de parkeereis te berekenen wordt er uitgegaan van woningen met een GO van 121 m2 of groter. Dit woningtype kent een parkeereis van 2,0. Dat betekent dat de parkeereis van onderhavig plan 10 parkeerplaatsen betreft. De woningen zijn allen voorzien van een oprit.

Woning 1 heeft een oprit met carport van 12 meter lang, wat neerkomt op twee parkeerplaatsen. Woning 2 heeft tevens een oprit van 12 meter lang wat gelijk staat aan twee parkeerplaatsen. Woning 3, woning 4 en woning 5 bieden allen ruimte voor 2 parkeerplaatsen (oprit van 12 meter lang) en een garage waar een auto gestald kan worden. De vijf woningen bieden daarmee gezamenlijk ruimte voor het parkeren van 10 auto's op het eigen terrein. Daarnaast worden er in de openbare ruimte nog eens 4 parkeerplaatsen aangelegd.

Op basis van voorgaande kan geconcludeerd worden dat het plan voorziet in voldoende parkeerplaatsen. Het parkeren vindt op eigen terrein plaats en levert derhalve geen belemmeringen op voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Planopzet en systematiek

De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Toelichting op de regels

5.2.1 Opbouw

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.

Inleidende regels

  • Begrippen

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

  • Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving:

De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;

  • bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);

  • afwijken van de bouwregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;

  • specifieke gebruiksregels:

In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;

  • afwijken van de gebruiksregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;

  • wijzigingsregels

In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

Algemene regels

  • Anti-dubbeltelregel:

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;

  • Algemene bouwregels:

In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;

  • Algemene gebruiksregels:

Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;

  • Algemene aanduidingsregels:

In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;

  • Algemene afwijkingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Algemene wijzigingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Overige regels:

Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht:

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;

  • Slotregel: 

Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2.2 Bestemmingen

Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en procedureregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:

Enkelbestemmingen

  • Groen - Structuurgroen (artikel 3)

De groenvoorzieningen, in de hoofdgroenstructuur, eventueel met een landschappelijke en/of cultuurhistorische waarde, zijn als 'Groen - Structuurgroen' bestemd. Binnen deze bestemming zijn ook speelvoorzieningen, paden, watergangen en waterpartijen toegestaan.

  • Groen - Wijkgroen (artikel 4);

Deze bestemming is van toepassing op structureel wijkgroen. Binnen de bestemming 'Groen - Wijkgroen' is ook parkeren met een afwijkingsbevoegdheid mogelijk. De groenstrook aan de noordzijde van het plangebied heeft dan ook de bestemming 'Groen - Wijkgroen' gekregen. Binnen deze groenbestemming zijn tevens fiets- en voetpaden en speelvoorzieningen toegestaan evenals watergangen en waterpartijen.

  • Tuin (artikel 5);

De onbebouwde gronden en gronden die vrij dienen te blijven van bebouwing bij een woning hebben de bestemming 'Tuin' gekregen.

  • Verkeer (artikel 6);

De in het plangebied aanwezige wegen en parkeerterreinen hebben de algemene bestemming 'Verkeer' gekregen. Binnen deze verzamelbestemming zijn ook nog groenvoorzieningen, bermen, trottoirs, fiets- en voetpaden en parkeerplaatsen opgenomen.

  • Wonen (artikel 7);

De woningen met de daarbij behorende tuinen en erven en in samenhang daarmee de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zijn bestemd als 'Wonen'. In deze bestemming zijn de woningen zelf op de verbeelding begrepen in bouwvlakken. De maximale goot- en bouwhoogte van woningen is op de verbeelding vastgelegd.

Bijbehorende bouwwerken

Aan- of uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen binnen deze woonbestemming, zowel binnen als buiten de woningvlakken worden gebouwd. Buiten woningvlaken mogen uitbouwen en bijgebouwen uitsluitend worden gebouwd binnen de op de verbeelding aangegeven bebouwingsgrenzen behorende bij de woonbestemming.

Beroep aan huis

Het uitoefenen van een beroep aan huis, zoals dat in de begrippen is omschreven, is als recht toegestaan in de bestemming 'Wonen'. Om te voorkomen dat de beroepsuitoefening de woonfunctie zou kunnen overheersen, is deze aan een maximale vloeroppervlakte gebonden binnen de woning en de bijbehorende aan- of uitbouwen en bijgebouwen.

Bedrijf aan huis

Bij bedrijf aan huis zoals in de begrippen in artikel 1 van de regels is omschreven, kan het gaan om activiteiten met wat grotere gevolgen voor de omgeving dan een beroep aan huis. Om ter zake de nodige sturing te kunnen geven en omwonenden de gelegenheid te geven om hun zienswijzen over een aanvraag betreffende bedrijf aan huis naar voren te brengen, is de vestiging van een bedrijf aan huis gekoppeld aan een afwijking via een omgevingsvergunning. Voor een afwijking dient te worden voldaan aan een aantal voorwaarden, betreffende onder meer de maximale vloeroppervlakte, opslag van goederen, verkeers- en parkeereffecten en aard en visuele uitstraling. Om te voorkomen, dat de bedrijfsuitoefening de woonfunctie zou kunnen overheersen, is ook deze aan een maximale vloeroppervlakte gebonden binnen de woning en de bijbehorende aan- of uitbouwen en bijgebouwen. Die bijgebouwen dienen wel aan de woning te zijn aangebouwd, aangezien dit in vrijstaande bijgebouwen zou kunnen leiden tot een ruimtelijk en planologisch ongewenste ontkoppeling en verzelfstandiging van de bedrijfsuitoefening ten opzichte van de woonfunctie van de betreffende woning.

Dubbelbestemmingen

  • Waarde - Archeologie middelhoge verwachting (artikel 8);

Aan de verschillende categorieën opgenomen op de Archeologische beleidsadvieskaart (en de verbeelding) worden regels verbonden. De beleidsadviezen uit de legenda-eenheden van de beleidsadvieskaart dienen hiervoor in het bestemmingsplan in standaardregels te worden omgezet. een uitzondering geldt voor de wettelijk beschermde Rijksmonumenten, die door de Monumentenwet beschermd worden. Met het indelen van archeologische waarden en verwachtingen in in bestemmingsplancategorieën, het (gemotiveerd) stellen van ondergrenzen ten aanzien van onderzoeksplicht voor de diverse categorieën en het opnemen van bestemmingsplanregels, wordt een verantwoorde balans gezocht tussen enerzijds wetenschappelijke en cultuurhistorische belangen en anderzijds de maatschappelijke belangen en praktische uitvoerbaarheid. Voor gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie middelhoge verwachting' geldt een archeologische onderzoeksplicht bij bodemingrepen dieper dan 30 cm en groter dan 500 m2.

  • Waarde - Landschap (artikel 9).

In de Visie Bosstraat is aangegeven, dat het gebied Bosstraat en omgeving een bosachtig karakter heeft, onder meer gevorm door de aanwezige hakhoutwallen. Gestreefd wordt naar het behoud van dit karakter. De aanwezige bebouwing en ook toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen moeten passen binnen het raamwerk van boskamers. Deze worden gevormd door houtwallen. Tussen de kamers bepalen houtwallen, bestaande uit bomen van inheemse loofhoutsoorten, aangevuld met struiken, het beeld. Aangegeven is dat de houtwallen 18 meter breed moeten zijn, maar daar waar deze breedte niet haalbaar is, kan volstaan worden met een minimale maat van 12 meter.

Naast deze bestemmingen kent het bestemmingsplan de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied'. De daarbij behorende regels dienen mede ter bescherming van het grondwater.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. De aanvrager en de gemeente Soest hebben een anterieure overeenkomst afgesloten. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Veiligheidsregio Utrecht
In het kader van het vooroverleg is het bestemmingsplan voorgelegd aan de Veiligheidsregio Utrecht. De veiligheidsregio heeft aangegeven geen opmerkingen te hebben op het plan en zich te kunnen vinden in de uitvoering ervan.

Provincie Utrecht

Conform het door de provincie Utrecht gehanteerde beleid is het plan voor vooroverleg verzonden aan de provincie. De provincie heeft op 29 juli 2019 in haar reactie aangegeven dat het bestemmingsplan geen aanleiding geeft om opmerkingen te plaatsen in het kader van het provinciaal belang zoals dat is opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (herijking 2016) en de Provinciale Ruimtelijke Verordening, Provincie Utrecht 2013 (herijking 2016).

Waterschap Vallei & Veluwe

Op 6 augustus 2018 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vallei & Veluwe. De conclusie van die digitale toets is dat de normale procedure doorlopen moet worden. Het advies van het waterschap is in paragraaf 4.7 beschreven.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 11 juli 2019 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging is één zienswijze binnengekomen.